De strijd tegen corruptie in Oekraïne |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NABU’s future uncertain amid Kholodnytsky scandal»?1
Ja
Hoe kijkt u aan tegen het gegeven dat het Oekraïense anti-corruptie bureau NABU, in opdracht van de Procureur-Generaal, de heer Lutsenko, afluisterapparatuur heeft geplaatst in het kantoor van het hoofd van de Oekraïense anti-corruptie aanklager (SAPO)?
Het nationale Oekraïense anti-corruptie bureau (NABU) beschikte over aanwijzingen dat de speciale anti-corruptie aanklager (SAPO) mogelijk betrokken zou zijn bij het illegaal delen van vertrouwelijke informatie. In overleg met de Procureur Generaal is om die reden afluisterapparatuur geïnstalleerd in het kantoor van SAPO. Ik beschik niet over voldoende informatie om een oordeel te vellen over deze maatregel.
Hoe beoordeelt u deze ontwikkelingen in het licht van de voortdurende druk op de Oekraïense anti-corruptie instellingen? Welke risico’s ziet u? Deelt u de mening dat deze situatie de samenwerking tussen NABU en SAPO kan schaden?
De Oekraïense anti-corruptie instellingen zijn onvoldoende onafhankelijk en functioneren mede daarom beneden verwachting. Het nationale anti-corruptie bureau NABU is hierop een positieve uitzondering. De uitdaging is vooral dat de door NABU voorgelegde corruptiezaken ook door rechtbanken in behandeling worden genomen. Juist daarom benadrukt de internationale gemeenschap, waaronder Nederland, het belang van het zo spoedig mogelijk instellen van een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Herinnert u zich uw antwoorden van 30 januari 2018 op Kamervragen van de leden Groothuizen en Sjoerdsma?2
Ja
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen aan de orde gesteld in uw bilaterale contacten met Oekraïne?
Nederland benadrukt via bilaterale, Europese en multilaterale kanalen het belang van versterking van corruptiebestrijding in Oekraïne en blijft dit doen. Zo heb ik tijdens de RBZ op 19 maart jl. en in een gesprek met de Oekraïense Minister van Buitenlandse Zaken Klimkin, voorafgaand aan de RBZ, het belang benadrukt van voortgang met (anti-corruptie) hervormingen in Oekraïne (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1851).
Op welke manier heeft u bovengenoemde ontwikkelingen in multilateraal verband aan de orde gesteld?
Zie antwoord vraag 5.
Welke stappen gaat u ondernemen om schade aan Oekraïense anticorruptie-instellingen te voorkomen? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Het is in eerste instantie aan de Oekraïense regering zelf om schade aan de anti-corruptie instellingen te voorkomen.
In gesprekken over het vierde EU-Macro Financiële Assistentieprogramma zet Nederland in op scherpe voorwaarden op het gebied van rechtsstatelijkheid en anti-corruptie. Dit wordt breed gesteund door andere lidstaten.
Verder blijft mijn inzet zoals in de beantwoording van uw eerdere vragen uiteen is gezet (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2048)
Herinnert u zich uw steun voor een onafhankelijk anticorruptie rechtbank in Oekraïne? Kunt u aangeven wat de actuele stand van zaken is met betrekking tot de oprichting van een dergelijke rechtbank? In hoeverre betrekt u deze ontwikkelingen bij de gesprekken over het voorstel van de Europese Commissie voor het toekennen van Macro Financiële Assistentie aan Oekraïne?
Ja, zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 2481.
1 maart jl. is het wetsvoorstel voor een speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie door het Oekraïense parlement in eerste lezing aangenomen. Dat voorstel is volgens de internationale gemeenschap niet conform de aanbevelingen van de Venetië Commissie. Dat betekent dat het voorstel voor stemming in tweede lezing door het parlement moet worden geamendeerd. Die stemming is voorzien voor de tweede helft van juni.
Het uitkeren van macro financiële steun vanuit de EU is onder andere gekoppeld aan voldoende voortgang ten aanzien van het steunprogramma van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Versterking van anti-corruptie maatregelen is een belangrijke conditionaliteit onder het lopende programma vanuit het IMF.
Momenteel vinden er gesprekken plaats over de afronding van de vierde voortgangsrapportage onder het IMF-programma. De belangrijkste voorwaarde voor het afronden daarvan is het wetsvoorstel rondom het speciaal hooggerechtshof voor anti-corruptie.
Schuldenaars onder schrikbewind |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van Investico, De Groene Amsterdammer en Nieuwsuur over het sterk groeiende aantal mensen dat onder bewind geplaatst wordt en het schrikbewind dat sommige bewindvoerders hanteren?1
Ja, ik ken het genoemde onderzoek.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat één op de zeven gemeenten zegt kosten te vergoeden van bewindvoerders waarvan ze sterke aanwijzingen hebben dat ze frauderen? Bent u bereid te onderzoeken of het aantal frauderende en sjoemelende bewindvoerders inderdaad veel hoger is dan de 40 à 50 gevallen die nu jaarlijks aan het licht komen?
In de eerste plaats hebben degenen wiens vermogen onder bewind is gesteld belang bij goed functionerende bewindvoerders. Ik ben het eens met de leden dat de aanpak van slecht functionerende bewindvoerders noodzakelijk is en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders daarbij belang hebben.
De ervaringen van gemeenten met slecht functionerende bewindvoerders zijn van belang om te delen, zo meldde ik uw Kamer ook bij brief van 24 april jl. in reactie op vragen van uw Kamer.2 Daarbij heb ik toegelicht dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken. Dat kan door een klacht in te dienen en de rechter in individuele zaken te vragen om een bewindvoerder te ontslaan.
Op dit moment wordt de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap3 geëvalueerd. Hierover informeerde ik uw Kamer onder meer in de eerdergenoemde brief. Met de wetswijziging zijn kwaliteitseisen voor professionele bewindvoerders geïntroduceerd en is geregeld dat gemeenten kunnen verzoeken tot (1) de instelling van bewind wegens problematische schulden (hierna: schuldenbewind), (2) de opheffing van een schuldenbewind en (3) het ontslag van een bewindvoerder in een schuldenbewind.
Onderdeel van de evaluatie zijn de ervaringen van rechters en professionele bewindvoerders met de kwaliteitseisen en de uitbreiding van het aantal (rechts)personen – met onder andere gemeenten – die kunnen verzoeken om bewind in te stellen of op te heffen. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie kan de vraag worden beantwoord of de beoogde doelen van de kwaliteitseisen en bevoegdheden van gemeenten zijn bereikt. Ik wacht de uitkomsten af. Deze zijn rond de zomer te verwachten en worden zoals toegezegd aan uw Kamer toegestuurd.
Onderschrijft u dat het noodzakelijk is dat malafide bewindvoerders worden aangepakt en dat ook de vele goedwillende bewindvoerders er belang bij hebben dat de rotte appels worden verwijderd?
Zie antwoord vraag 2.
Onderschrijft u de uitspraak: «bewindvoering voor mensen met schulden is natuurlijk helemaal geen markt»?
Als bewind wordt ingesteld, mag de betrokkene kort gezegd niet meer zelfstandig beslissen over geldzaken. Professionele bewindvoerders (bewindvoerders met drie of meer cliënten) hebben hun werk gemaakt van het ondersteunen van deze mensen. Er zijn meer beroepen waarin de beroepsbeoefenaren hun inkomen verdienen door kwetsbare mensen te ondersteunen.
Ik vind het een taak van de overheid om het wettelijk kader voor bewind te geven. De wet bepaalt dat de rechter bij de benoeming van een bewindvoerder in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene volgt. Daar wil ik niet aan tornen. Uitgangspunt is dat eenieder kan worden benoemd tot bewindvoerder. Als een bewindvoerder is benoemd, houdt de rechter toezicht op zijn functioneren. Verder moeten professionele bewindvoerders voldoen aan kwaliteitseisen. De kwaliteitseisen bevatten onder meer opleidings- en scholingseisen, eisen voor dossiervorming, administratie en bedrijfsvoering, en eisen over de communicatie met en bejegening van de betrokkene. In schuldenbewinden worden doorgaans professionele bewindvoerders benoemd. Zij moeten voldoen aan genoemde kwaliteitseisen. Het wettelijk kader beoogt de rechter in staat te stellen geschikte bewindvoerders te benoemen en toezicht te houden op hun functioneren en de naleving van de kwaliteitseisen.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek dat bijna de helft van alle gemeenten in antwoord op de enquête zegt dat ze vanwege mededingingswetgeving moeite hebben de regie te nemen over beschermingsbewind? Wat is het beleid van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) in deze en welke communicatie heeft u met de ACM hierover gehad?
In de eerste plaats merk ik op dat gemeenten op grond van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening een regierol hebben bij schuldhulpverlening. Bij bewind beslist de rechter of deze beschermingsmaatregel wordt ingesteld. Bewind kan ook worden ingesteld wegens een lichamelijke of geestelijke toestand. Te denken valt aan dementie. Vaak spelen meerdere problemen: uit onderzoek blijkt dat in een meerderheid van de gevallen waarin bewind wordt ingesteld, sprake is van multi-problematiek.4 De betrokkene heeft dan bijvoorbeeld niet alleen problematische schulden, maar ook een psychische stoornis.
In de wet is een lijst opgenomen met (rechts)personen die in elk geval níet kunnen worden benoemd tot bewindvoerder (art. 1:435, zesde lid, BW). Het gaat bijvoorbeeld om personeelsleden van de instelling waar de betrokkene verblijft. Hiermee wordt beoogd belangenconflicten tegen te gaan.5 Gemeenten of onderdelen dan wel afdelingen daarvan (hierna samengevat met: gemeenten) kunnen wel worden benoemd als bewindvoerder. De lijst maakt overigens onderdeel uit van genoemde evaluatie.
Indien een gemeente is benoemd tot bewindvoerder mag zij niet ongelijk concurreren met private bewindvoerders. Ter voorkoming van ongelijke concurrentie dienen overheidsorganen zich te houden aan de gedragsregels in de Wet markt en overheid (opgenomen als hst. 4b in de Mededingingswet). Dit betekent onder meer dat gemeenten de integrale kosten van het bewind aan de betrokkene moeten doorberekenen (art. 25i).
De Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) houdt toezicht op de naleving van de Wet markt en overheid. De ACM heeft de gedragsregels in de Wet markt en overheid in 2017 toegepast op een concrete casus.6 Aanleiding hiervoor was een handhavingsverzoek van een private bewindvoerder. De verzoeker stelde kort gezegd dat een gemeente die kosteloos bewind aanbood de Wet markt en overheid schond. De ACM concludeerde dat de gemeente niet voldeed aan de wettelijke verplichting om de integrale kosten van het bewind door te berekenen aan de betrokkene.
In reactie op de vraag welke communicatie hierover met de ACM heeft plaatsgevonden, kan ik uw Kamer melden dat de ACM de Ministeries van Justitie en Veiligheid en Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2017 heeft bericht dat zij in bedoelde casus onderzoek uitvoerde.
Bent u bereid gemeenten de vrijheid te geven om bewindvoering in eigen hand te nemen en hiertoe, indien dit nodig blijkt uit een rechterlijke uitspraak, de wet te wijzigen?
Bij de benoeming van een bewindvoerder volgt de rechter in beginsel de uitdrukkelijke voorkeur van de betrokkene, bijvoorbeeld voor de partner, een bepaald familielid of een goede bekende.
Bewind dient ter bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de betrokkene. Voor de betrokkene is het een ingrijpende maatregel, omdat hij niet meer zelfstandig kan beslissen over geldzaken. Daarom hecht ik er veel belang aan dat de voorkeur van de betrokkene voor een bewindvoerder voorop staat. Volledigheidshalve merk ik op dat dit uitgangspunt ook aansluit bij het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Hierin is bepaald dat maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid onder meer de wil en voorkeuren van de betrokkene dienen te respecteren (zie art. 12, vierde lid).
Klopt de volgend melding van de gemeente Waddinxveen: «we mogen er als gemeente niet op aansturen dat er alleen gebruik gemaakt wordt van bewindvoerders waar we positieve ervaringen mee hebben»?
In de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer heb ik aangegeven dat gemeenten hun kennis over slecht functionerende bewindvoerders kunnen delen met rechtbanken, door een klacht in te dienen, en in individuele zaken vragen om een bewindvoerder te ontslaan. Het is aan de praktijk om ideeën over het delen van informatie te onderzoeken en zo nodig te ontwikkelen. Initiatiefnemers dienen zich daarbij in elk geval rekenschap te geven van privacy- en mededingingsaspecten.
Als een gemeente de rechter verzoekt bewind in te stellen kan zij daarbij een kandidaat-bewindvoerder voorstellen. Op deze manier kunnen gemeenten eraan bijdragen dat bewindvoerders worden benoemd die volgens hen goed functioneren. Een gemeente zou zichzelf als kandidaat-bewindvoerder kunnen voorstellen. De gemeente dient zelf af te wegen of dit opportuun is. De rechter beslist uiteindelijk wie hij als bewindvoerder benoemt.
Het contact met rechtbanken vind ik de meest aangewezen route voor gemeenten om ervaringen met bewindvoerders te delen. Een klacht komt dan terecht bij degene die toezicht houdt op het functioneren van de bewindvoerder en die het best in staat is om dat functioneren te beoordelen: de rechter. De rechter beslist vervolgens of er reden is om met de bewindvoerder in gesprek te gaan of zelfs over te gaan tot ontslag.
Onderschrijft u dat het juist wenselijk is dat door gemeenten doorverwezen wordt naar bewindvoerders waar positieve ervaringen mee zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om gemeenten instrumenten in handen te geven om onderscheid te maken tussen bewindvoerders met een goed staat van dienst en een slechte staat van dienst?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van kantonrechter Verjans: «ik geloof dat ik tien minuten naar een zaak mag kijken. Dat is gewoon veel te kort»? Kunt u de werkdruk kwantificeren?
Er is geen norm voor de tijd die een rechter in een bewindszaak zou mogen steken. De werkdruk verschilt per zaak.
In het kader van het traject «maatschappelijk effectieve rechtspraak» ontwikkelt de rechtspraak ideeën die ervoor moeten zorgen dat het werk van de rechter zoveel mogelijk effect heeft. Het gaat onder meer om de aanpak van schuldenproblematiek. In dit verband heeft de Raad voor de rechtspraak mijn aandacht gevraagd voor de werkdruk in bewindszaken en tevens verzocht extra financiële middelen ter beschikking te stellen. Dit wordt betrokken bij de eerstvolgende driejaarlijkse prijsafspraken tussen de Raad en het ministerie.
Wat zijn de mogelijkheden voor personen zoals Samantha, die gedupeerd zijn door foute bewindvoerders, om deze aansprakelijk te stellen voor schade die zij geleden hebben doordat zij bijvoorbeeld uit hun huis gezet zijn of dieper in de schulden terecht gekomen zijn door foute bewindvoering?
Degene wiens vermogen onder bewind is gesteld kan de bewindvoerder aansprakelijk stellen als deze tekortschiet in de zorg van een goed bewindvoerder (art. 1:444 BW). Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de bewindvoerder fraudeert. Met een dergelijke aansprakelijkstelling zijn voor de betrokkene in beginsel geen kosten gemoeid.
In zo’n geval kan de betrokkene, maar bijvoorbeeld ook zijn naaste familieleden en – in geval van een schuldenbewind – de gemeente, de rechter verzoeken om de bewindvoerder te ontslaan. De rechter kan de bewindvoerder ook ambtshalve ontslaan, bijvoorbeeld op basis van klachten. Ook kan de rechter beslissen om de bewindvoerder in alle bewinden te ontslaan of een klantenstop instellen gecombineerd met een verbetertraject. Van de Raad voor de rechtspraak begrijp ik dat rechters soms ook signalen over slecht functionerende bewindvoerders ontvangen van hulpverleners van betrokkenen. Deze signalen worden opgepakt en nader onderzocht. Dat is niet altijd zichtbaar in het dossier. Het onderzoek vindt plaats binnen het lopende toezicht op het functioneren van de bewindvoerder. Het verzoek tot ontslag van de bewindvoerder wordt ook binnen het lopende toezicht behandeld. Aan het indienen van een dergelijk verzoek zijn dan ook in beginsel geen kosten verbonden. De betrokkene heeft op deze manier voldoende toegang tot het recht.
Als de bewindvoerder wordt ontslagen moet hij een eindrekening en -verantwoording opmaken. Indien de opvolgend bewindvoerder of de betrokkene bezwaar heeft tegen de eindrekening en -verantwoording, kan de rechter de schade vaststellen die de ontslagen bewindvoerder aan de betrokkene heeft berokkend. Vervolgens kan de rechter de opvolgend bewindvoerder de opdracht geven om de schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder. De grondslag hiervoor is de beschikking waarin de rechter de schade heeft vastgesteld.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak van dhr Steenbergen: «er gaat echt gigantisch veel mis. Maar de schade verhalen op de bewindvoerder is vaak onbegonnen werk. Mensen onder bewind kunnen de kosten voor een rechtszaak niet van hun leefgeld betalen, dus moet de bewindvoerder de uitgaven goedkeuren. En dat gebeurt vaak niet, omdat de bewindvoerder niet wil dat we een zaak tegen hem beginnen»?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe gaat u er voor zorgen dat de gedupeerden die geen geld hebben en onder bewind staan toegang tot recht kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om in uw nieuwe voorstellen, die u deze zomer naar de Kamer verwacht te sturen, het streven naar (maximale) zelfstandigheid van de onder bewind gestelde personen, tot doel te stellen?
De Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap geeft rekenschap van het belang van zelfstandigheid. De wetswijziging gaat ervanuit dat de beschermingsmaatregelen curatele, bewind en mentorschap niet verder ingrijpen dan noodzakelijk is en – waar mogelijk – de zelfredzaamheid van de betrokkene bevorderen.8 In de lopende evaluatie van de wetswijziging wordt rechters, professionele vertegenwoordigers en schuldhulpverleners onder meer gevraagd wat hun ervaringen zijn rond de bevordering van zelfredzaamheid. Ik informeer uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
Dat de beschermingsmaatregelen niet verder dienen in te grijpen dan noodzakelijk is, volgt ook uit artikel 12, vierde lid, van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat bepaalt:
«De Staten die Partij zijn waarborgen dat alle maatregelen die betrekking hebben op de uitoefening van handelingsbekwaamheid, voorzien in passende en doeltreffende waarborgen in overeenstemming met het internationale recht inzake de mensenrechten om misbruik te voorkomen. Deze waarborgen dienen te verzekeren dat maatregelen met betrekking tot de uitoefening van handelingsbekwaamheid de rechten, wil en voorkeuren van de desbetreffende persoon respecteren, vrij zijn van conflicterende belangen of onbehoorlijke beïnvloeding, proportioneel zijn en toegesneden op de omstandigheden van de persoon in kwestie, van toepassing zijn gedurende een zo kort mogelijke periode en onderworpen zijn aan een regelmatige beoordeling door een bevoegde, onafhankelijke en onpartijdige autoriteit of gerechtelijke instantie. De waarborgen dienen evenredig te zijn aan de mate waarin deze maatregelen van invloed zijn op de rechten en belangen van de persoon in kwestie.»
Wat gaat u doen aan de trend dat steeds meer woningcorporaties en energiebedrijven van klanten eisen dat ze bewind aanvragen in geval van betalingsachterstanden?
Een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf kan een indicatie zijn van veelomvattender financiële problemen. Bij schuldenproblematiek zijn er vrijwel altijd diverse schuldeisers en vorderingen. Het duurt volgens deskundigen vaak lang voordat iemand hulp zoekt. Zij stellen dat het van belang is er vroeg bij te zijn en actie te ondernemen.9
Het kan voorkomen dat een woningcorporatie of energiebedrijf iemand vraagt om de rechter te verzoeken bewind in te stellen. Uiteindelijk beslist diegene zelf of hij dat verzoek indient. De rechter weegt bij elk verzoek af of er reden bestaat bewind in te stellen. Daarvoor moet sprake zijn van een lichamelijke of geestelijke toestand, of verkwisting dan wel problematische schulden, waardoor iemand zijn vermogensrechtelijke belangen niet (langer) zelf kan behartigen. Enkel een betalingsachterstand bij een woningcorporatie of energiebedrijf zal doorgaans onvoldoende reden zijn om een ingrijpende maatregel als bewind in te stellen.
Als energiebedrijven constateren dat er betalingsachterstanden voor de energierekening zijn bij klanten, dienen zij hen te wijzen op de mogelijkheden van de gemeentelijke schuldhulpverlening (zie art. 3, tweede lid, onder a en b, Regeling afsluitbeleid voor kleinverbruikers van elektriciteit en gas). Indien de klant hiervoor toestemming verleent, kan een energiebedrijf diens persoonsgegevens doorgeven aan de gemeentelijke schuldhulpverlening, zodat de gemeente de inwoner kan benaderen met een aanbod voor schuldhulpverlening.
In het kader van vroegsignalering van problematische schulden maken gemeenten in toenemende mate afspraken met onder meer woningcorporaties en energiebedrijven over het doorgeven van betalingsachterstanden van inwoners, zodat inwoners die problematische schulden (dreigen te) krijgen, en niet op eigen initiatief hulp zoeken, zo spoedig mogelijk een hulpaanbod van de gemeente krijgen. Als blijkt dat een inwoner met (dreigende) problematische schulden niet in staat is zelf zijn financiële administratie te beheren, kan de gemeente bijvoorbeeld budgetbeheer aanbieden of een verzoek tot instelling van een schuldenbewind indienen bij de rechter.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat het van belang is dat gemeenten ervaringen inzake slecht functionerende bewindvoerders met elkaar delen2? Wilt u initiatieven ontplooien om het delen van informatie over ervaringen met bewindvoerders tussen gemeenten te bevorderen?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe gaat u zo snel mogelijk een einde maken aan wanpraktijken van malafide bewindvoerders?
Bij de evaluatie van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap is nadrukkelijk aandacht voor de kwaliteitseisen voor en het toezicht op het functioneren van professionele bewindvoerders. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten. Zoals toegezegd informeer ik uw Kamer rond de zomer over de uitkomsten van de evaluatie.
Verwarde personen |
|
Theo Hiddema (FVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven op basis van welke criteria door de politie een persoon de kwalificatie «verward persoon» wordt toegedicht – zoals in het geval van de verdachte van de ernstige steekpartij/aanslag op bevrijdingsdag (5 mei 2018) in Den Haag?
Of iemand daadwerkelijk verward is kan niet door de politie worden vastgesteld. Dat oordeel is aan medici en/of gedragswetenschappers. De politie constateert afwijkend gedrag en beoordeelt aan de hand van de ernst van dit gedrag of aanhouden of anderszins ingrijpen noodzakelijk is.
Per oktober 2016 is het zogenoemde Schakelteam Verwarde Personen ingesteld. De politie hanteert met betrekking tot personen met verward gedrag de definitie van het Schakelteam, namelijk mensen die grip op hun leven (dreigen te) verliezen, waardoor het risico aanwezig is dat zij zichzelf of anderen schade berokkenen. Het gaat om mensen met vaak verschillende aandoeningen of beperkingen (psychiatrie, verslaving, licht verstandelijke beperkingen, dementie), veelal in combinatie met verschillende levensproblemen (schulden, dakloosheid, werkloosheid, verlies van dierbaren, gebrek aan participatie, onverzekerd zijn,
illegaliteit, etc.). Door verschillende omstandigheden kan de situatie ontstaan dat zij eenmalig of chronisch in problemen komen, grip op hun leven verliezen en daardoor overlast veroorzaken of zelfs in het strafrechtelijk circuit belanden.
Kunt u toelichten in welke gevallen de politie spreekt van een terreurdaad of een aanslag? Welke criteria hanteert de politie voor deze begrippen?
In Nederland hanteren alle partijen die bij terrorismebestrijding betrokken zijn de volgende definitie van terrorisme: «Terrorisme is het uit ideologische motieven dreigen met, voorbereiden of plegen van op mensen gericht ernstig geweld, dan wel daden gericht op het aanrichten van maatschappij ontwrichtende zaakschade, met als doel maatschappelijke veranderingen te bewerkstelligen, de bevolking ernstige vrees aan te jagen of politieke besluitvorming te beïnvloeden.»1
Bent u van mening dat in het geval van de steekpartij/aanslag in Den Haag op 5 mei 2018 – waarbij de verdachte een van zijn slachtoffers probeerde te kelen en naar getuigenis van omstanders «Allahu Akbar» riep – sprake was van een terreurdaad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van de leden Van Toorenburg en Van den Berg (beiden CDA) over de steekpartij in Den Haag.
Kent u de definitie van «verwarde personen» uit het politierapport «Politie en «verwarde personen»: Onderzoek naar optreden van de politie in relatie tot personen met verward gedrag» uit 2015, waar wordt genoemd dat onder verward persoon wordt verstaan eenieder die vanwege zijn al dan niet tijdelijke verstoorde oordeelsvermogen gedrag vertoont waarmee hij zichzelf of enige ander in gevaar brengt en/of een bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid?
Ja.
Deelt u de opvatting dat de definitie zoals bedoeld in vraag 4 dermate breed is dat alle vormen van criminaliteit en/of terreur hieronder vallen?
Nee. Ik vind de relatie die wordt gelegd tussen personen met verward gedrag en alle vormen van criminaliteit en terreur bijzonder stigmatiserend. Slechts een klein deel van de groep verwarde personen vertoont naast psychiatrische stoornissen ook gevaarlijk gedrag.
Deelt u de opvatting dat terreur en «verward persoon» elkaar niet uitsluiten? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wie heeft de politie in 2011 vanuit het Rijk opdracht gegeven incidenten met verwarde personen te registreren en wat was de aanleiding hiervoor?
Indien politieambtenaren bij de uitvoering van hun taak een persoon met kennelijk verward gedrag treffen, leggen zij daaromtrent gegevens vast indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak. De noodzakelijkheid kan bijvoorbeeld zijn gelegen in de veiligheid of de hulpverlening.
Kent u het bericht «Politie luidt noodklok: recordaantal incidenten verwarde personen»?1
Ja.
Hoe verklaart u de explosieve stijging van het aantal meldingen bij de politie van incidenten met verwarde personen van 40.000 in 2011 tot 83.500 in 2017?
Er is geen eenduidige verklaring voor de stijging van het aantal incidenten van mensen met verward gedrag. Mogelijke oorzaken zijn economische crisis, de complexer wordende maatschappij, het feit dat mensen langer zelfstandig wonen en een mogelijke afname van tolerantie. Ook kan er sprake zijn van een registratie-effect als gevolg van de aandacht voor deze meldingen.
In de recente eerste duiding die het RIVM heeft gegeven en die de Staatssecretaris van VWS recentelijk heeft gedeeld met de Tweede Kamer3, is vastgesteld dat van de ruim 80.000 meldingen in 2016, 34.000 meldingen te herleiden zijn tot unieke personen. Van deze 34.000 unieke personen waren 13.000 reeds bekend in de politieregistraties en zijn minimaal tweemaal geregistreerd. Van deze groep van 13.000 zorgt een groep van 5700 personen voor wekelijkse meldingen. Bij deze meldingen is niet altijd sprake van ggz problematiek en zijn betrokkenen niet altijd bekend bij de GGZ.
De politiecijfers gaan over veel meer dan de ggz alleen en zeggen niets over het vervolg op de melding – weer naar huis, naar een ziekenhuis, een politiecel, of de acute ggz. De cijfers die Zorgverzekeraars Nederland in april presenteerde, gaan juist specifiek over de ingezette ggz hulpverlening. Beide cijfers kunnen dus naast elkaar bestaan.
Ik constateer dat de term «verward» aan inflatie onderhevig raakt. Waar in het verleden werd gesproken over personen die verslaafd, crimineel of agressief waren, worden deze personen nu allen aangeduid als personen met verward gedrag. Ik acht dit geen goede ontwikkeling.
Kent u het bericht «Overlast verwarde mensen niet terug te zien in cijfers GGZ»?2
Ja.
Hoe rijmt u de ervaring van de GGZ – die geen stijging in verwarde personen terugziet in haar eigen cijfers – met het stijgende aantal meldingen van incidenten met verwarde personen bij de politie? Deelt u de opvatting dat het begrip «verward persoon» te ver is opgerekt en te pas en te onpas wordt gebruikt, ook bij ernstige misdrijven?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven of verwarde plegers van misdaden worden opgenomen in de criminaliteitscijfers of dat zij enkel worden opgenomen in GGZ-cijfers?
In het onderzoek naar geregistreerde criminaliteit van het CBS worden alle door de politie en Koninklijke Marechaussee geregistreerde misdrijven meegenomen, ongeacht de achtergrond van de dader.
Kunt u deze vragen binnen een termijn van twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord. Dit nam helaas meer dan twee weken in beslag.
De steekpartij in Den Haag |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Dader steekpartij Den Haag komt uit Syrië»1 en «Kramp rondom de steek-Syriër?2
Ja.
Kunt u aangeven waarom er direct geconcludeerd wordt dat deze steekpartij is veroorzaakt door verward gedrag, nu in het artikel is te lezen dat de dader van deze steekpartij bij de politie en andere hulpdiensten bekend was vanwege verward gedrag? Worden er nog andere motieven voor deze daad onderzocht?
Zoals eerder gemeld, is de verdachte bekend bij politie en hulpverleningsinstanties vanwege verward gedrag. Op dit moment kan nog niet met zekerheid worden gesteld wat hem tot zijn daden heeft gebracht.
Maandag 23 juli a.s. is de eerste pro forma zitting. Op de voorlopige tenlastelegging staan drie pogingen moord dan wel doodslag, al dan niet met terroristisch oogmerk, alsmede twee bedreigingen met zware mishandeling. Dit wordt nu nog verder onderzocht.
Wat is de asielstatus is van de verdachte die volgens het artikel afkomstig is uit Syrië? Was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of een andere overheidsinstantie reeds bekend dat deze persoon gewelddadig gedrag kon vertonen? Is in dit individuele geval sprake geweest van begeleiding bij de inburgering in verband met verward gedrag? Zo ja, hoe kan het dan dat deze persoon drie mensen neersteekt, terwijl overheidsinstanties weten van zijn verwarde gedrag? Wat is er bij dit voorval misgegaan? Kunt u daarbij ook ingaan op eerdere voorvallen van deze persoon, zover bekend bij politie?
Betrokkene is in het bezit van een verblijfsvergunning. Bij de IND was geen informatie bekend waaruit bleek dat betrokkene verward gedrag vertoonde of veroordeeld is inzake gewelddadige gedragingen. Zoals hierboven vermeld was verdachte bij politie en hulpverleningsinstanties wel bekend vanwege verward gedrag. Er wordt niet verder ingegaan op de vreemdelingrechtelijke aspecten van deze individuele zaak. Voor het overige verwijs ik u naar mijn antwoord bij vraag 2.
Kunt u aangeven of er begeleiding is voor asielzoekers met verward gedrag? Zo ja, waaruit bestaat die begeleiding? Is er sprake van een samenwerking in integraal verband? Heeft de politie beschikking over informatie uit een eventueel begeleidingstraject? Hoe wordt die begeleiding georganiseerd?
Een asielzoeker maakt aanspraak op zorg via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) die op dit moment wordt uitgevoerd door Arts en Zorg en betaald wordt vanuit het Ministerie van JenV. Het medisch personeel in de eerste lijn op asielzoekerscentra kan asielzoekers doorverwijzen naar de tweede lijn (o.a. specialistische zorg, ziekenhuiszorg, geestelijke gezondheidszorg). Daarbij kunnen tolken worden ingeschakeld.
Naast de reguliere asielzoekerscentra is er een aantal (opvang)voorzieningen waar asielzoekers terecht kunnen die extra (psychische) zorg of aandacht nodig hebben. Het betreft hier:
Kunt u in algemene termen aangeven wat de huidige stand van zaken is van het beleid rondom personen met verward gedrag? Is er bij de begeleiding van personen met verward gedrag sprake van specifieke problematiek rond asielzoekers? Zo ja, hoe wordt die problematiek aangevlogen?
Ik sta in nauw overleg met de Staatssecretaris van VWS over het beleid rondom personen met verward gedrag. Hoewel incidenten nooit volledig zullen zijn uit te sluiten, houden wij de lokale en regionale aanpakken en infrastructuren voor personen met verward en/of risicovol gedrag nauwgezet tegen het licht om ervoor te zorgen dat de kans daarop zo klein mogelijk blijft. Wij verwachten uw Kamer hierover dit najaar bij brief nader te kunnen informeren. Daarmee zal dan tegelijkertijd worden tegemoetgekomen aan het verzoek van uw Kamer zoals gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van 3 juli naar aanleiding van het steekincident in de Amsterdamse metro.
Een drugsbaron als consul op Aruba |
|
Machiel de Graaf (PVV), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat Nederland alleen buitenlandse diplomaten dient te accepteren wier reputatie niet in opspraak is?
De verdragsrechtelijke afspraken voor het accepteren van buitenlandse diplomaten verschillen met betrekking tot verschillende diplomatieke posities (bijvoorbeeld ambassadeur, consul, overige diplomatieke staf). In dit geval betreft het een consul-generaal, waardoor het Koninkrijk een exequatur dient te verlenen. De zendstaat is verantwoordelijk voor de voordracht van de kandidaat consul-generaal. Met het oog op effectieve internationale betrekkingen is het gebruikelijk dat de ontvangende staat slechts om zwaarwegende redenen een dergelijke kandidatuur weigert. Dit is ook het Nederlandse beleid.
Herinnert u zich nog de blamage die uw ambtsvoorganger zich op de hals haalde met de acceptatie van Carvajal als consul van Venezuela op Aruba
Over de situatie met betrekking tot Carvajal heeft mijn ambtsvoorganger diverse Kamervragen beantwoord in 2014 en 2015.
Waarom heeft nu ook u ingestemd met (opnieuw) een benoeming van een Venozolaanse consul van bedenkelijke reputatie op Aruba?1
Er zijn op dit moment geen aanwijzingen, zoals een veroordeling voor ernstige strafbare feiten, die een exequatur voor de heer Mata Figueroa in de weg staan. Anders dan in het aangehaalde artikel verondersteld, staat de heer Mata Figueroa niet op de Specially Designated Nationals and Blocked Persons lijst van de Treasury Department van de Verenigde Staten.
Ziet u in dat daardoor de reputatie van Aruba, en dus ook van het Koninkrijk der Nederlanden, als draaischijf in de internationale drugshandel daardoor bevestigd wordt?
Dat Aruba de reputatie heeft te fungeren als draaischijf in de internationale drugshandel is mij niet bekend.
Bent u bereid dit ongelukkige besluit zo snel mogelijk terug te draaien? Zo nee, waarom niet?
Ik zie, met verwijzing naar de antwoorden op vraag 1 en 3, momenteel geen reden om het besluit terug te draaien.
Het bericht dat er opnieuw politie-uniformen zijn gestolen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Inbrekers stelen politie-uniformen en dienstpistool» en «Inbrekers maken politie-uniformen van Groningse agenten buit»?1
Ja.
Klopt het dat de inbraken waarmee politie-uniformen werden gestolen in een tijdbestek van enkele weken gebeurde, en dat daarmee steeds een uniform of delen daarvan werden meegenomen?
Naar de betreffende diefstallen is een opsporingsonderzoek gaande. Omwille van het opsporingsbelang doe ik over de voortgang daarvan geen mededelingen. In algemene zin kan ik opmerken dat naar de diefstal van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken in de regel intensief onderzoek wordt gedaan.
Waren deze inbraken een gerichte actie om politie-uniformen buit te maken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is destijds geen ruchtbaarheid aan de diefstallen gegeven? Is dit een bewuste afweging geweest?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom kwamen de diefstallen aan het licht naar aanleiding van de WOB-procedure rondom de voorbereidingen van de intocht van Sinterklaas in Dokkum?
De diefstallen hielden geen verband met de intocht van Sinterklaas in Dokkum. Informatie over de diefstallen is wel bij de politie ter sprake geweest bij de voorbereiding van de intocht. Bij de politie is op grond van de Wet openbaarheid van bestuur een verzoek ingediend om documenten over de voorbereidingen van de politie op de intocht openbaar te maken. Zodoende zijn de diefstallen via die weg aan het licht gekomen.
Kunt u uw antwoorden op Kamervragen over gestolen politie-uniformen herinneren?2
Ja.
Hoe verloopt het onderzoek naar de eerder gestolen uniformen van de politie Utrecht? Kunt u inmiddels meer uitspraken doen over de omstandigheden rondom deze diefstal?
Over het betreffende incident berichtte ik uw Kamer eerder dat alle weggenomen politie-uniformen zijn teruggevonden3. Deze zaak is inmiddels door het openbaar ministerie onder de rechter gebracht, om die reden doe ik geen mededelingen over de zaak zolang deze onder de rechter is.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat diefstal van politiekleding niet apart geregistreerd wordt en u daarom geen uitspraken kunt doen over het aantal politie-uniformen dat in de afgelopen jaren is gesloten? Ziet u, gezien de recente berichtgeving over opnieuw gestolen politie-uniformen, inmiddels aanleiding dit wel te gaan registreren om de aard en omvang van deze vorm van diefstal in beeld te krijgen? Waarom wel of waarom niet?
Alle diefstallen worden zorgvuldig geregistreerd waaronder diefstallen van (delen van) politie-uniformen. In de administratie van de politie zijn registraties over diefstal van (delen van) politie-uniformen echter niet eenvoudig te onderscheiden van registraties over diefstal waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Gelet op de recente berichtgeving over gestolen politie-uniformen en de belangstelling vanuit uw Kamer voor het onderwerp, heb ik de politie opnieuw gevraagd om de omvang van diefstallen waarbij (delen van) politie-uniformen zijn weggenomen in beeld te brengen. Van de politie begreep ik dat uit een zoekslag blijkt dat in het kalenderjaar 2017 door politieambtenaren 116 maal een nieuw kledingstuk is aangevraagd vanwege diefstal maar ook vanwege vermissing.
Deelt u de mening dat er grote risico’s aan kleven wanneer gestolen politie-uniformen in handen komen van personen die iets slechts in de zin hebben? Klopt het, zoals de woordvoerder van de politie Noord-Nederland stelt, dat dit vaker voorkomt, bijvoorbeeld wanneer criminelen zich voordoen als agenten om slachtoffers op te lichten? Zo ja, bent u bereid de aard en omvang van deze problematiek te onderzoeken om te komen tot een verbeterd systeem om diefstal van politie-uniformen tegen te gaan?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen de diefstal van postpakketten met (delen van) politie-uniformen en de diefstal van (delen van) politie-uniformen op een ander moment.
Sinds 1 juli 2017 is de werkwijze voor de uitgifte van politie-uniformen en andere uitrustingsstukken herzien. Alle postpakketten worden sindsdien bezorgd middels een zogenoemd track and trace-systeem en door een gescreende postpakketbezorger. Sinds die datum kan de ontvangende politieambtenaar kiezen tussen het afleveren van een postpakket op het huisadres of op een politiebureau. Tot en met 30 april 2018 zijn 88.068 postpakketten verstuurd naar het huisadres van een politieambtenaar en 7.471 postpakketten naar een politiebureau. Navraag bij de politie wees mij uit dat van de 88.068 verstuurde postpakketten, 15 postpakketten niet op het afleveradres zijn aangekomen. 13 van de 15 postpakketten waren weggenomen bij het incident waaraan bij vraag 9 werd gerelateerd. Die postpakketten zijn teruggevonden. Van de vermissing van de andere twee postpakketten is aangifte gedaan. Alhoewel elke vermissing van een postpakket met (delen van) politie-uniformen onacceptabel is, bestaat er, gelet op het geringe aantal vermissing, op dit moment geen aanleiding tot treffen van nadere maatregelen.
Ziet u mogelijkheden om het track-&-trace-systeem, waarover u in uw eerdere antwoorden over gestolen politie-uniformen schreef en waarmee momenteel een pilot wordt uitgevoerd om de bezorging van politie-uniformen te kunnen volgen, uit te breiden zodat ook na de bezorging politie-uniformen, bijvoorbeeld in geval van diefstal, traceerbaar kunnen zijn? Zo ja, bent u bereid hier verder onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Alweer een ernstige mishandeling bij het Groningse studentencorps Vindicat atque polit |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u het bericht dat opnieuw een lid van Vindicat atque Polit op de sociëteit van het Groningse studentencorps ernstig blijkt mishandeld, maar dat Vindicat het incident in strijd met de gedragscode voor studentenverenigingen – niet heeft gemeld bij de Rijksuniversiteit Groningen of de burgemeester van Groningen?1
Vindicat atque Polit heeft zich hiermee niet aan de, door hen zelf ondertekende, gedragscode gehouden. Ik vind het daarom zeer begrijpelijk dat de colleges van bestuur van de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool nu hebben besloten om definitief de bestuursbeurzen voor dit collegejaar in te trekken. Deze beurzen waren naar aanleiding van een eerder incident in het najaar al opgeschort.
Wat zegt het excuus van de rector van Vindicat dat de meldplicht hem onbekend was, terwijl het geweldsincident zich afspeelde op 3 december 2017 en enkele weken daarna via de uitzending van Rambam er in de media juist veel aandacht was voor de gedragscode in verband met de ontgroeningsmisstanden, over de mate waarin Vindicat serieus de ontgroeningsmisstanden wil tegengaan?2
Ik vind het onbegrijpelijk dat de rector van Vindicat heeft aangegeven niet bekend te zijn met het bestaan van de meldplicht. Dit laat onverlet dat ik de indruk heb dat Vindicat, samen met de Rijksuniversiteit Groningen, de Hanzehogeschool en de gemeente Groningen, druk bezig is met een cultuurverandering.
Vindt u het bij zo’n ernstig geweldsincident te billijken dat het bestuur van Vindicat zelf geen aangifte heeft gedaan, maar dit heeft overgelaten aan het slachtoffer?
Ik heb begrepen dat het bestuur van Vindicat in nauw overleg met het slachtoffer heeft besproken of de vereniging aangifte moest doen. Uiteindelijk heeft het slachtoffer, naar ik heb vernomen, zelf aangifte gedaan. Het is niet aan mij om te beoordelen wie in dit geval aangifte had moeten doen.
Ziet u in dit volgende incident in een reeks van incidenten aanleiding om te bevorderen dat de Rijksuniversiteit Groningen nu definitief de banden met Vindicat verbreekt? Zo ja, hoe gaat u dit aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Vanaf de eerste incidenten hebben de Rijksuniversiteit Groningen en de Hanzehogeschool ingezet op een groot verandertraject bij deze vereniging. In de zomer van 2017 heeft Vindicat van de Rijksuniversiteit Groningen en Hanzehogeschool een accreditatie gekregen voor een jaar, waarbij Vindicat de opdracht kreeg binnen een jaar te voldoen aan enkele strikte voorwaarden. Komende tijd wordt door de ingestelde Accreditatiecommissie bezien of Vindicat hieraan voldoet. De uiterste sanctie leidt tot het niet verlengen van de accreditatie, definitieve uitsluiting van financiële ondersteuning uit het Profileringsfonds voor de komende jaren of uitsluiting van officiële plechtigheden. Dit lijken mij de juiste stappen om een gewenste cultuurverandering voor elkaar te krijgen.
Het bericht ‘Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoornse Zedenzaak: Somalische verkrachter nog in Nederland»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van uw voorganger de heer Dijkhoff en zijn voornemen de dader in de «Hoornse zedendzaak» Nederland uit te zetten?2
Ja.
Klopt het artikel waarin staat dat de veroordeelde dader elk moment vrij kan komen en dat de dader tijdens zijn straf uitgezet zou worden uit Nederland? Kunt u uitleggen waarom deze dader Nederland nog niet is uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
In een strafzaak ontvangen slachtoffers standaardformulieren waarin wordt gevraagd of zij op de hoogte willen worden gehouden tijdens de strafrechtelijke procedure. In strafzaken met een grote impact op het slachtoffer en de maatschappij wordt een zaakcoördinator aan de zaak toegevoegd, die het slachtoffer gedurende de strafzaak begeleidt en informeert. Daarnaast kan de zaaksofficier van justitie in een gesprek met het slachtoffer een toelichting geven over de strafzaak zoals de stand van zaken of de strafeis. Ook in het onderhavige geval heeft de zaaksofficier van justitie meerdere malen contact gehad met het slachtoffer, ook ten aanzien van de invrijheidsstelling van de veroordeelde.
Kunt u aangeven wat u voornemens bent te doen teneinde ervoor te zorgen dat deze dader wel het land wordt uitgezet, precies zoals uw voorganger voor ogen had? Wanneer kan deze dader uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze dader vast blijft laten zitten in de gevangenis tot hij het land kan worden uitgezet? Indien u deze mening niet deelt, hoe denkt u deze dader dan te gaan opsporen en hem vervolgens het land uit te zetten?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat volgens het artikel het slachtoffer niet op de hoogte is gebracht over het niet-uitzetten van deze man en dat zij daar zelf achter moest komen? Deelt u de mening dat dat een onwenselijk situatie is? Kunt u aangeven hoe u van plan bent het slachtoffer te informeren over de vorderingen in deze zaak? Hoe bent u van plan slachtoffers in een meer algemene zin te informeren over de vorderingen in een strafzaak?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg.’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Proefverlof ophanden voor vader die zijn zes kinderen de dood injoeg»? Zo nee, waarom niet?1
Ja.
Deelt u de mening dat een man die zes kinderen in 2002 heeft vermoord en volgens het vonnis nu in tbs had moeten zitten, geen proefverlof mag krijgen?
De rechter heeft de verdachte in deze zaak in 2003 een gevangenisstraf van 15 jaar en tbs met verpleging opgelegd. De tbs-maatregel is erop gericht mensen veilig terug te laten keren in de samenleving. Het proefverlof is een cruciaal onderdeel van de resocialisatie van tbs-gestelden en de laatste fase van een stapsgewijze uitbreiding van vrijheden binnen de behandeling. Voordat een tbs-gestelde met proefverlof kan moet hij eerst de stappen van begeleid verlof, onbegeleid en transmuraal verlof (betrokkene verblijft buiten de tbs-kliniek in een instelling voor Beschermd Wonen (RIBW) of een psychiatrische instelling) succesvol hebben doorlopen. Hierdoor wordt op een verantwoorde wijze toegewerkt naar terugkeer van de tbs-gestelde in de samenleving.
De verlofprocedure vindt zorgvuldig plaats en is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen, waaronder het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs (Avt). Ook een slachtofferonderzoek, waarin een analyse van mogelijke gevolgen en veiligheidsrisico’s van het verlenen van verlof voor het slachtoffer of zijn of haar omgeving wordt gemaakt, maakt onderdeel uit van de verlofaanvraag.
Proefverlof betekent overigens niet dat de tbs-maatregel eindigt. Bij proefverlof houdt de reclassering toezicht en blijft de tbs-kliniek verantwoordelijk voor de tbs-gestelde. Na deze laatste verloffase kan de rechter de tbs voorwaardelijk beëindigen. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging houdt de reclassering toezicht. De rechter kan de voorwaardelijke beëindiging telkens met één of twee jaar verlengen, zolang hij dit nodig acht.
Deelt u de mening dat van het jarenlang in de watten leggen van deze gruwelijke crimineel, die zijn zes kinderen heeft vermoord, geen enkel afschrikwekkend effect uit gaat? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om te bepalen welke straf en/of maatregel past bij het gepleegde delict. De rechter houdt daarbij onder andere rekening met de aard en de ernst van het strafbare feit, de omstandigheden van het individuele geval en het advies van gedragswetenschappers. Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de strafmaat in deze zaak.
Wanneer gaat u eens logisch nadenken en komt u tot het heldere inzicht dat het invoeren van hoge minimumstraffen voor dit soort misdaden de enige oplossing is om criminelen ècht rechtvaardig te straffen?
Met het aantreden van het vorige kabinet in 2012 is het wetsvoorstel omtrent het invoeren van minimumstraffen voor recidive bij zware misdrijven ingetrokken. Uw Kamer is hierover bij brief van 12 februari 20132 op de hoogte gesteld. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor de invoering van minimumstraffen.
Bent u bereid gebruik te maken van de mogelijkheid dit proefverlof tegen te houden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u dit aan de (nabestaanden van) de slachtoffers uitleggen?
Verloven van tbs-gestelden kunnen als ingrijpend worden ervaren door slachtoffers en nabestaanden. Ik hecht er dan ook aan dat slachtoffers en nabestaanden tijdig geïnformeerd worden over verloven en dat de slachtofferbelangen worden meegewogen bij de verlofaanvraag, zoals ook als vereiste is gesteld in de Verlofregeling tbs. Slachtoffers en nabestaanden worden over verlof geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop van het OM.3
Ik ga hier niet verder in op de besluitvorming en de details van deze specifieke zaak.
De berichten "Aanrander nog hier" en "Doodsbang voor het monster uit Hoorn." |
|
Lilian Helder (PVV), Sietse Fritsma (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Aanrander nog hier» en «Doodsbang voor het monster uit Hoorn.»1?
Ja.
Waarom is asielzoeker en dader van verkrachting Mohammed M. nog steeds in Nederland terwijl op 22 februari 2018 het onvoorwaardelijk deel van zijn straf erop zit en de voormalig Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan het slachtoffer heeft beloofd dat hij wordt uitgezet?
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Zelfs al zou het regelen van de benodigde reisdocumenten de vertraging veroorzaken, waarom is dit nog steeds niet op orde, terwijl de voormalig Staatssecretaris op 7 juli 2017 heeft bevestigd dat wordt gestart met de intrekking van de verblijfsvergunning en van de uitzetting.
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer is de verblijfsvergunning ingetrokken?
Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken alsmede het opleggen van een zwaar inreisverbod voor de duur van 10 jaar is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt.
Waarom moet het slachtoffer voor de zoveelste keer zelf achter de feiten aan, omdat het Openbaar Ministerie, in strijd met het beleid dat aan de Tweede Kamer is beloofd, haar niet actief heeft geïnformeerd?
Deelt u de mening dat het een gotspe is dat het slachtoffer, dat eerst zelf voor de opsporing van de dader heeft gezorgd, nu wederom in onzekerheid en angst moet leven, omdat de overheid haar voor de tweede keer in de steek laat? Zo ja, wat gaat u er aan doen teneinde hier per direct een einde aan te maken?
Bent u bereid excuses te maken aan het slachtoffer voor dit wanbeleid? Zo nee, waarom niet?
Kunt u garanderen dat betrokkene alsnog zeer snel uit Nederland wordt verwijderd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet’ |
|
Chris van Dam (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Drie mishandelaars Praag veroordeeld en Tsjechië uitgezet»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wangedrag van deze groep Nederlandse onderdanen, veelal afkomstig uit Den Haag, zwaarwegende gevolgen heeft voor de reputatie van Nederland in het buitenland?
Het is vanzelfsprekend dat schandelijk gedrag van Nederlanders in het buitenland verwerpelijk is en geen bijdrage levert aan het imago van Nederland. Ik keur hetgeen is gebeurd dan ook sterk af en heb dit ook kenbaar gemaakt. Ik kan geen onderbouwde uitspraken doen of en hoe deze zaak structureel effect heeft op de reputatie van Nederland in het buitenland. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken doet hier geen onderzoek naar.
Heeft u contact gezocht met de Tsjechische autoriteiten teneinde dit voorval te bespreken?
De Nederlandse ambassade te Praag heeft naar aanleiding van het voorval contact opgenomen met de lokale autoriteiten. De Tsjechische politie heeft het incident bevestigd en toegelicht wat er is gebeurd.
In hoeverre zullen ook de Nederlandse autoriteiten (politie en justitie) het gedrag van deze Nederlanders beoordelen op strafbaarheid c.q vervolgbaarheid? Bestaan er mogelijkheden in Nederland deze mensen aan te spreken op de daden waarover in dit nieuwsbericht gesproken wordt?
Het onderzoek wordt gedaan in Praag door de Tsjechische autoriteiten. Er is door Nederland geen rechtshulpverzoek ontvangen. Gelet op artikel 68 Wetboek van Strafrecht zal Nederland geen eigen onderzoek doen.
In hoeverre is van leden van deze groep bekend dat zij zich in het verleden ook al schuldig hebben gemaakt aan geweldsincidenten, al dan niet in groepsverband? Heeft u zicht op de eventuele gedragsproblematiek dan wel het problematisch gebruik van middelen dat ook in een toekomstige Nederlandse context voor gevaar en wangedrag kan zorgen? Welke autoriteit in Nederland voelt zich voor dit soort vragen verantwoordelijk?
Dit is een individuele casus. Over de betrokken individuen doe ik geen mededelingen.
Heeft een strafrechtelijke afdoening in Tsjechië voor deze heren consequenties bij het in Nederland aanvragen van een Verklaring omtrent het Gedrag?
Europese lidstaten zijn verplicht om elke onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in zijn eigen justitiële documentatie. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Bij een eventuele VOG-aanvraag weegt Justis alle informatie uit het in het Nederlandse Justitiële Documentatiesysteem (JDS) mee, ook strafvonnissen die zijn uitgesproken in andere lidstaten.
Op welke wijze zal de Nederlandse overheid behulpzaam zijn c.q medewerking verlenen bij het vergoeden van de schade van het Tsjechische slachtoffer?
Ik betreur de situatie van het slachtoffer zeer. De ambassade heeft zijn betrokkenheid uitgesproken en navraag gedaan hoe het met het slachtoffer gaat. De ambassade houdt hierover contact met de werkgever van het slachtoffer. Het is echter niet aan de Nederlandse overheid om schade te vergoeden.
Klopt het dat één van de leden uit de groep werkzaam is als politieagent? Wordt er in Nederland door de politie als werkgever c.q. de Rijksrecherche en/of het Openbaar Ministerie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een oordeel gevormd over de eventuele strafbaarheid van de handelingen van deze politieambtenaar?
Het klopt dat één van de leden van de groep werkzaam is als politieambtenaar. De politie is thans een onderzoek gestart naar de feiten op basis waarvan een oordeel kan worden gevormd over de aard van het handelen van de politieambtenaar en de mogelijke consequenties die aan dat handelen verbonden kunnen/moeten worden.
Zijn er uit het verleden meer voorvallen bij u bekend waarbij Nederlanders alleen dan wel in een groep (zware)strafbare feiten plegen in het buitenland en daarmee niet alleen de rechtsorde in dat land ernstig schokken, maar ook de Nederlandse reputatie te grabbel gooien? Indien dat het geval is, kunt u daar een opsomming van geven? Acht u het nodig dat de mogelijkheden deze mensen óók in Nederland ter verantwoording te roepen moeten worden geschapen dan wel uitgebreid?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat dagelijks Nederlanders bij in het buitenland. In voorkomende gevallen betreft dit Nederlanders die (zware) strafbare feiten hebben gepleegd. Voor aantallen Nederlanders die in het buitenland zijn gedetineerd, verwijs ik u naar de jaarlijkse Kamerbrief daarover, laatstelijk 10 augustus 2017 (Kamerstuk 30 010, nr. 33).
De uitzetting van de in de Hoornze zedenzaak voor verkrachting veroordeelde Mohamed M. |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich het bericht «Dijkhoff: Somalische aanrander uitzetten»1 en kent u het bericht «Slachtoffer Sylvia geschokt: aanrander nog steeds hier»2?
Ja.
Is er begonnen met de procedure teneinde de verblijfsvergunning van Mohamed M. in te trekken en hem vervolgens uit te zetten? Zo ja, wanneer is er met die procedure begonnen en wat is de stand van zaken daarvan? Zo nee, waarom niet?
De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechter heeft aan deze straf een proeftijd verbonden van 2 jaar. In deze twee jaar mag de verdachte zich niet schuldig maken aan een misdrijf. Daarnaast moet de verdachte zich houden aan de voorwaarden van de reclassering en mag hij geen (in)direct contact opnemen dan wel zoeken met het slachtoffer.
Na het onherroepelijk worden van de strafrechtelijke veroordeling van de vreemdeling is de IND op 15 augustus 2017 met de intrekkingsprocedure begonnen. Het besluit om de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te trekken is op 9 november 2017 aan de vreemdeling bekendgemaakt. Tegen het besluit tot intrekking is door de vreemdeling geen beroep ingesteld, waardoor het intrekkingsbesluit in rechte onaantastbaar is geworden.
Na het uitzitten van zijn strafdetentie is betrokkene aansluitend in vreemdelingenbewaring gesteld ter fine van uitzetting. Hij kon niet onmiddellijk worden uitgezet, omdat hij op 22 februari 2018 een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend. Deze is op 26 maart 2018 afgewezen en de rechtbank heeft op 9 mei 2018 het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep dat de vreemdeling hiertegen heeft ingesteld, is op 23 mei 2018 kennelijk ongegrond verklaard. Op 25 mei 2018 is betrokkene succesvol uitgezet naar Mogadishu.
Heeft de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) Mohamed M. al tot ongewenst vreemdeling verklaard? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In situaties als deze is ongewenstverklaring juridisch niet mogelijk. Conform de huidige wet- en regelgeving heeft de vreemdeling een vergelijkbare maatregel, te weten een inreisverbod opgelegd gekregen voor de duur van 10 jaar. Dit betekent dat de vreemdeling gedurende deze periode geen toegang heeft tot Nederland, andere landen van de Europese Unie/ de Europese Economische Ruimte en Zwitserland. De duur van het inreisverbod is gestart op de dag van uitzetting, dus 25 mei 2018.
Bevindt Mohamad M. zich momenteel in vreemdeligendetentie? Zo nee, waarom niet en is bij de justitiële autoriteiten of de IND bekend wat de verblijfplaats van Mohamed M. is? Zo nee, waarom niet en hoe kan dan voor zijn uitzetting worden gezorgd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt er gedaan teneinde te voorkomen dat Mohamed M. in de buurt van zijn slachtoffer komt of nieuwe slachtoffers kan maken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitzetting van Mohamed M.? Zijn er belemmeringen teneinde hem uit te zetten? Zo ja, wat zijn die en hoe kunnen die worden weggenomen? Zo nee, waarom is Mohamed M. dan nog niet uitgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Het overwegen van strafverzwarende omstandigheden bij geweld met een racistisch, antisemitisch of homofoob oogmerk |
|
Gert-Jan Segers (CU), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de dreiging in het geval van een racistisch, religieus, homofoob of antisemitisch oogmerk bij bijvoorbeeld vernieling, mishandeling of geweld, verder reikt dan het individu waarop deze vernieling, mishandeling of geweld gericht is, doordat deze handelingen gericht zijn tegen het individu als lid van een vermeend minderwaardige groep?
Ja. Misdrijven als vernieling, mishandeling of geweldpleging maken een inbreuk op belangrijke rechtsgoederen als lijf en goed. Wanneer daarbij sprake is van een discriminatie-aspect raakt het daarnaast aan belangrijke uitgangspunten van de (pluriforme) samenleving zoals aanspraken van burgers op gelijkheid en het zijn van volwaardig burger. Discriminatie raakt zo niet alleen individuele personen, maar de gehele samenleving.
Kunt u bevestigen dat het, conform de Aanwijzing discriminatie van het openbaar ministerie (OM), in de eis betrekken van een discriminatoir aspect als strafverzwarende omstandigheid, de enige mogelijkheid is om discriminatoire motieven mee te wegen in de berechting? Klopt het dat de eis niet de gestelde maximum vrijheidsstraf die gesteld is op het betreffende commune delict te boven kan gaan?
Van belang is dat het Nederlandse strafrecht – anders dan het recht van sommige andere landen – uitgaat van algemene strafbaarstellingen. Voorzien is in een strafmaat die zo is gekozen dat ook bij de meest ernstige varianten van een bepaald misdrijf voldoende strafruimte is om een passende straf op te leggen. Dit betekent dat in het Nederlandse strafrecht relatief weinig in wettelijke strafverzwarende omstandigheden is voorzien. Deze straftoemetingsvrijheid heeft als voordeel dat steeds recht kan worden gedaan aan de concrete omstandigheden van het geval, zonder dat verschillende aanvullende omstandigheden ook hoeven te worden bewezen. Wel moet aannemelijk worden dat een dergelijke omstandigheid aanwezig was. Deze systematiek maakt het mogelijk om alle feiten en omstandigheden van het geval mee te wegen en af te wegen om zo tot een rechtvaardige straf te komen. Het gaat daarbij niet alleen om een bepaalde intentie of achterliggend oogmerk van de verdachte, maar ook andere omstandigheden, zoals de verdere toedracht van het feit en de toegebrachte schade.
Wanneer een discriminatie-aspect als motief of als aanleiding heeft meegespeeld bij het plegen van een commuun delict als mishandeling, openlijke geweldpleging, eenvoudige belediging, vernieling en brandstichting, maar ook doodslag (of waarbij van een discriminatie-aspect gebruik is gemaakt om het feit indringender te plegen), dan is dit wel degelijk strafverzwarend. Er is dan sprake van een zogeheten CODIS-feit (een commuun feit met een discriminatie-aspect), waarvoor door de officier van justitie in zijn requisitoir een strafverhoging van 50% of 100% wordt geëist ten opzichte van de «normale» strafeis. Deze verhoogde strafeis kan het wettelijk strafmaximum niet overschrijden. Het is vervolgens aan de rechter om deze verhoogde strafeis en het discriminatoire aspect te betrekken bij de straftoemeting.
In hoeveel gevallen wordt de aanwezigheid van een discriminatoir aspect door de strafrechter beschouwd als strafverzwarende omstandigheid? Welke moeilijkheden ondervinden strafrechters in de praktijk om de aanwezigheid van een dergelijk discriminatoir aspect bewezen te verklaren?
Het is tot op heden niet mogelijk gebleken deze vraag te beantwoorden. In de WODC-studie «Discriminatie: van aangifte tot vervolging. De gang van discriminatiezaken door de strafrechtketen» (2015), werden in de bestudeerde dossiers geen passages aangetroffen waarin de rechter expliciet had aangegeven dat de straf zwaarder was uitgevallen vanwege het discriminatoire karakter van het feit. Dit wil, aldus het rapport, niet zeggen dat het discriminatoire karakter van een feit geen rol speelt in de straftoemeting, maar het was in ieder geval niet gedocumenteerd in het strafdossier. In aanvulling daarop kan worden gewezen op een aantal recente uitspraken, waarin de rechter wel degelijk het discriminatoire aspect expliciet heeft genoemd bij de oplegging van de straf. Ik verwijs naar Rechtbank Amsterdam 9 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:1329, 1330 en 1331.
Klopt het dat de European Commission against Racism and Intolerance (ECRI) in het verleden de Nederlandse regering heeft geadviseerd een strafrechtbepaling, waarin racistische motieven worden aangemerkt als strafverzwarende omstandigheid, in te voeren? Zo ja, wat is de reactie van de Nederlandse regering hierop geweest?
Het klopt dat ECRI dit heeft geadviseerd. De reactie was destijds dat het kabinet geen toegevoegde waarde zag in het opnemen van een racistisch of discriminatoir motief als strafverzwarende omstandigheid, omdat de systematiek van straftoemeting naar het oordeel van het kabinet voldoende uitvoering gaf aan hetgeen met de aanbeveling van het Comité wordt beoogd.1
Met de vragenstellers ben ik van mening dat het van belang is dat een discriminatie-aspect meegewogen wordt bij de straftoemeting en dat een duidelijk signaal wordt afgegeven aan daders en samenleving dat dergelijk gedrag niet geaccepteerd wordt. Het strafrecht heeft ook een normerende rol. Daarom wil ik opnieuw kijken naar hoe hieraan invulling kan worden gegeven. Graag verwijs ik naar de brief die ik vandaag over dit onderwerp aan uw Kamer heb toegezonden.
Deelt u de mening dat het opnemen van een discriminatoir oogmerk, zoals gericht tegen ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of handicap, als strafverzwarende omstandigheid bij het plegen van commune delicten in het Wetboek van Strafrecht een duidelijke norm stelt en een preventieve effect kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid voorstellen te doen tot het opnemen van een strafrechtbepaling waarin discriminatoire motieven worden aangemerkt als een strafverzwarende omstandigheid en leiden tot een verhoging van de straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Crimineel geld in de Amsterdamse huizenmarkt |
|
Sandra Beckerman , Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat ladingen crimineel geld klaar liggen voor de Amsterdamse huizenmarkt?1
Ja.
Kunt u een inschatting maken hoeveel geld hiermee gemoeid is? Zo nee, bent u bereid dat in kaart te brengen? Hoeveel criminele verhuurders zijn er momenteel? Verwacht u een stijging van deze aantallen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom verwacht u dat niet?
Het artikel spreekt, net als het rapport «Trends en ontwikkelingen» van de politie-eenheid Amsterdam over risico’s, niet over vastgestelde feiten. Er wordt op dit moment door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de aard en omvang van witwassen. Dat onderzoek zal naar verwachting rond de zomer zijn afgerond.
Wat gebeurt er op dit moment om crimineel geld te weren uit de woningmarkt? Bent u bereid maatregelen te treffen zodat de (Amsterdamse) huizenmarkt beter wordt beschermd tegen criminele investeerders en daardoor beter betaalbaar en bereikbaar wordt voor inwoners die een huis willen kopen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De vastgoedsector vormt een (legale) gelegenheidsstructuur die vanuit de onderwereld kan worden misbruikt voor andere doeleinden. Van belang is dan ook om tegen deze vorm van ondermijning zoveel mogelijk barrières op te werpen: strafrechtelijk, fiscaal en (preventief) bestuurlijk, maar ook door bij de branche zelf te appelleren aan eigen verantwoordelijkheid, alertheid en besef van misbruik.
Er worden reeds verschillende maatregelen getroffen om de huizenmarkt te beschermen tegen witwaspraktijken. Zo werkt de politie eenheid Amsterdam binnen het Regionaal Informatie Expertise Centrum (RIEC) onder meer samen met de FIOD, de gemeente Amsterdam (Bibob), Belastingdienst en het Openbaar Ministerie. Binnen het RIEC worden diverse signalen behandeld, die te maken hebben met ondermijning, zo ook signalen (o.a. dubieuze transacties m.b.t. aankoop van vastgoed, vergunningaanvragen etc.) op het gebied van de vastgoedsector. Interventies worden gepleegd daar waar het mogelijk is, bijvoorbeeld strafrechtelijk, bestuursrechtelijk, belastingtechnisch (boekenonderzoek). Ook tegenhouden is een onderdeel van de interventies, zodat criminelen geen kans krijgen om in de bovenwereld te investeren.
Verder zijn op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalde instellingen, waaronder makelaars, banken en notarissen, verplicht ongebruikelijke transacties te onderkennen en te melden aan de Financial Intelligence Unit (FIU)-Nederland. Hierbij gaat het kort gezegd om transacties waarbij een meldingsplichtige instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze transacties verband kunnen houden met witwassen of het financieren van terrorisme. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties, waarna de FIU-Nederland in bepaalde gevallen tot een verdachtverklaring komt. In dat geval wordt de beschikbare informatie met betrekking tot de verdachtverklaarde transactie verstrekt aan diverse (bijzondere) opsporingsinstanties, inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Met analyses van gemelde ongebruikelijke transacties legt de FIU-Nederland transacties en geldstromen bloot die mogelijk te relateren zijn aan witwassen, financiering van terrorisme en onderliggende gronddelicten. Daarbij kan het ook gaan om het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt.
Makelaars en notarissen zijn daarnaast, eveneens op grond van de Wwft, verplicht om onderzoek te verrichten naar hun cliënt (en, in het geval van makelaars, ook naar de wederpartij van de cliënt). Het cliëntenonderzoek strekt onder meer tot het verzamelen van informatie over de identiteit van de cliënt, diens uiteindelijk belanghebbende(n) en het doel en de aard van de beoogde dienstverlening. Hiermee wordt van de genoemde instellingen verlangd dat zij zich inspannen om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor bijvoorbeeld witwassen.
Speelt de genoemde problematiek ook in andere gemeenten, en hoe wordt het daar voorkomen of aangepakt?
Dat zal blijken uit het onderzoek van het WODC. Daarnaast zullen ook de ondermijningsbeelden die door de diverse RIEC’s in het land momenteel worden opgesteld, iets kunnen zeggen over aard, ernst en omvang van dit fenomeen. Voor de wijze waarop ondermijning binnen de vastgoedsector kan worden voorkomen of bestreden, verwijs ik naar het antwoord op vragen 3 en 5.
Wat doet u aan het witwassen van geld in bedrijfsmatig vastgoed en op de huizenmarkt? Op welke manieren ondersteunt u de Amsterdamse politie in hun strijd tegen malafide investeerders?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie voldoende capaciteit om de witwaspraktijken in de huizenmarkt op te sporen en aan te pakken, zowel in Amsterdam als in andere gemeenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen de Eenheid Amsterdam is er (net zoals in de andere eenheden) een speciale afdeling die onder andere zelfstandig onderzoek doet naar criminele investeringen in vastgoed. Doordat er bij deze vorm van criminaliteit veelal gebruik wordt gemaakt van internationale constructies, zijn dit complexe onderzoeken die veel capaciteit kosten en een lange doorlooptijd kennen.
Politiecapaciteit is en blijft schaars en de gezagen zullen altijd scherpe keuzes moeten blijven maken over de inzet van de politie. Dit kabinet investeert echter daarom ook in versterking van de politie, onder andere in extra rechercheurs.
Gebruik informatie uit het Handelsregister voor facebook-targeting |
|
Sven Koopmans (VVD), Martin Wörsdörfer (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Gegevens KvK-inschrijvingen gebruikt voor reclames op Facebook»?1
Ja.
Onder welke voorwaarden en aan wie mogen de verplicht in het Handelsregister op te nemen gegevens ter beschikking worden gesteld? Mag de Kamer van Koophandel handelsinformatie voor reclamedoeleinden aanbieden via de in het artikel beschreven weg? Zo ja, onder welke voorwaarden mag dit?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen en is er op grond van artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007:
De KvK verstrekt de handelsregistergegevens ter uitvoering van de artikelen 21 en 22 van de Handelsregisterwet 2007, waar staat dat de in de artikelen 9 tot en met 17 genoemde gegevens met uitzondering van de in artikel 21 bedoelde gegevens, door eenieder kunnen worden ingezien en dat de KvK deze op basis van een verzoek verstrekt.
Er is contact met de Autoriteit Persoonsgegevens over hoe deze verplichting tot levering van gegevens zich verhoudt tot de AVG. De KvK biedt handelsinformatie niet specifiek voor reclamedoeleinden aan. Er is geen wettelijke verplichting voor de KvK, op basis waarvan zij dient te registreren dan wel toe te zien, voor welke doeleinden de verstrekte gegevens door afnemers worden gebruikt.
Deelt u de mening dat de privacy van zelfstandigen zonder personeel (zzp'ers) en kleine ondernemers die op deze wijze bestookt worden met reclame in het geding is? Wanneer worden de eerder gestelde schriftelijke vragen van de leden Lodders en Wörsdörfer (16 maart 2018) over de adresgegevens van zzp'ers beantwoord?
Wanneer de eigenaar van een eenmanszaak of vennoot van een personenvennootschap te maken krijgt met ongevraagde reclame van bedrijven, dan kan de privacy in het geding zijn. De eerder gestelde vragen van de leden Lodders en Wörsdörfer zijn reeds beantwoord.2
Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten van het gesprek dat deze week plaatsvindt tussen de Kamer van Koophandel en de Autoriteit Persoonsgegevens over bovengenoemd gebruik van informatie?
De gesprekken tussen de KvK, de Autoriteit Persoonsgegevens en EZK zijn nog gaande en vinden plaats in een vertrouwelijke sfeer. Over de uitkomsten daarvan valt thans nog niets te zeggen.
Misbruik van belastinggeld door een Malinese NGO |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u zich herinneren dat u in uw – voorheen vertrouwelijke – brief van 9 april 20181, meldde dat een Malinese niet-gouvernementele organisatie (ngo) niet kon verantwoorden hoe deze de van Nederland ontvangen 1.612.080 euro had besteed?
Ja. Het gaat echter om een deel van de Nederlandse bijdrage aan deze NGO, te weten een bedrag van EUR 962.155. De rest van het bedrag is correct verantwoord. Het auditrapport maakt melding van een malversatie van fondsen voor een bedrag van EUR 930.607 en het niet volgen van de juiste procedures voor een bedrag van EUR 31.548.
Kunt u bekendmaken welke ggo het betreft? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat de rechtszaak nog loopt. Zodra de rechter een uitspraak heeft gedaan wordt de naam van de NGO openbaar gemaakt.
In het kader van welke beleidsdoelstelling ontving de ngo in kwestie dit geld? Welke activiteiten had deze ngo moeten ontplooien en welk doel of welke doelen dienden deze activiteiten?
De NGO werd financieel ondersteund in het kader van de beleidsdoelstelling om de kwaliteit en de toegankelijkheid van het basisonderwijs te verbeteren. Momenteel is Nederland in Mali niet meer actief in de onderwijssector. Het betreffende project werd gestart in juli 2012. In deze periode maakte onderwijs nog deel uit van de Nederlandse OS-inzet in Mali.
Het betrof activiteiten die moesten leiden tot de standaardisatie van het onderwijscurriculum en daarmee tot een verbetering van de kwaliteit van het onderwijs in Mali. Onderdeel hiervan was het bevorderen van meertalig onderwijs, in zowel het Frans als lokale talen.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met de verklaring dat, naast de «malversatie», bij een deel van de subsidie «niet de juiste procedures zijn gevolgd»? Op welke procedures doelt u? Hoe zijn deze niet gevolgd?
Het betreft hier het niet volgen van Malinese aanbestedingsprocedures en de interne administratieve procedures van de NGO. De belangrijkste bevindingen uit het auditrapport betreffen onvolledige factuurregistratie, onvolledig of onjuist gebruik van bestelbonnen en afleverbonnen, het niet toepassen van het twee-handtekeningen systeem, onvolledig beheer van voorraad en activa en het niet bijhouden van een kasboek.
Had de ambassade in Bamako vóór het ontvangen van de eindrapportage en audit al het vermoeden dat de gelden niet conform de afspraak waren uitgegeven? Zo ja, waarom is er toen niet ingegrepen? Zo nee, hoe verklaart u dit?
Nee. De NGO heeft de activiteiten uitgevoerd zoals die waren afgesproken in het contract. Ook de gebruikelijke monitoring gedurende de looptijd van het project (zie antwoord op vraag 6) leverde geen vermoeden van fraude op. Aangenomen wordt dat dezelfde activiteiten ter financiering zijn aangeboden aan verschillende partijen, zonder te melden aan één van die partijen dat financiering voor die activiteiten al rond was. Deze activiteiten bereikten bijvoorbeeld 365.000 scholieren met de verstrekking van lesmateriaal en een verbeterde lesmethode.
Wat wordt er tijdens de loop van soortgelijke projecten gedaan om niet pas achteraf maar al tijdens de loop van het project zeker te stellen dat projecten die met Nederlands belastinggeld worden gefinancierd deugdelijk worden uitgevoerd?
Bij goedkeuring van een voorgestelde activiteit wordt op basis van de hoogte van het bedrag, de capaciteit van de uitvoerende organisatie en de vooraf geïdentificeerde risico’s, afgesproken op welke manier een activiteit wordt gemonitord. Monitoring vindt plaats door zowel periodieke bezoeken aan de activiteit en gesprekken met de uitvoerder op de ambassade, als periodieke inhoudelijke en financiële rapportages. Voor activiteiten van minder dan 5 miljoen euro vond, conform procedures, niet standaard een (jaarlijkse) audit plaats. Inmiddels is het in Mali staand beleid om ook voor kleinere projecten een jaarlijkse audit uit te voeren om o.a. frauderisico’s beter tegen te gaan. Dit beleid was al aangescherpt toen de malversatie plaatsvond.
Ziet u aanleiding om andere lopende projecten in Mali of in andere landen waar Nederland met ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen actief is opnieuw of extra zorgvuldig tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Nee, er vindt zowel in het voortraject als tijdens de uitvoering van ontwikkelingssamenwerkingsprogramma’s zorgvuldig risicomanagement plaats. Dit houdt in dat context- en beheersrisico’s in kaart worden gebracht voordat een besluit genomen wordt over financiering van een activiteit en dat er tijdens uitvoering van de activiteit vinger aan de pols gehouden wordt, onder andere ten aanzien van de vooraf bepaalde risico’s. Desondanks kan het risico van malversaties nooit helemaal worden uitgesloten. De betreffende malversatie laat wel zien dat we bij de besteding van ontwikkelingssamenwerkingsmiddelen alert moeten blijven en de hierboven beschreven risicobeperkende maatregelen belangrijk zijn. Ervaringen als deze worden breed binnen de organisatie gedeeld, zowel op het departement van Buitenlandse Zaken als op de ambassades die met ontwikkelingssamenwerking te maken hebben, om het risicomanagement op peil te houden en te blijven verbeteren. De afgelopen vijf jaar is gemiddeld 0,1 procent van de uitgaven aan officiële ontwikkelingshulp vanuit het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Dit aandeel vertoont geen stijgende lijn en het kabinet ziet mede hierom geen reden om de huidige methodiek van risicomanagement aan te passen.
Kunt u aangeven hoe de Malinese autoriteiten hebben gereageerd op het incident en de Nederlandse aanklacht? Hebben zij zich bereid getoond de door u gewenste medewerking te verlenen?
De Malinese autoriteiten zijn geïnformeerd over de rechtszaak. De ambassade verwacht vooralsnog geen specifieke ondersteuning van de Malinese autoriteiten, daar het een rechtszaak betreft tussen de ambassade en de NGO.
Het bericht dat een crimineel op proefverlof zijn enkelband doorknipt en zware misdrijven kon begaan |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Enkelbandknipper verdacht van gewelddadige verkrachting»?1
Ja. De feiten op 4 maart 2017, waarvoor deze verdachte inmiddels is veroordeeld, zijn uitermate schokkend. Ik prijs de moed van het slachtoffer die zij toonde toen ze gebruik maakte van haar spreekrecht gedurende de strafzaak.
In deze zaak is betrokkene eind december 2016 vastgezet nadat hij de bijzondere voorwaarden die door het openbaar ministerie aan zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) waren gesteld, had overtreden en zijn enkelband had verwijderd. De officier van justitie heeft vervolgens een vordering tot herroeping van de v.i. bij de rechter ingediend. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2017 op de vordering beslist, en deze gedeeltelijk toegewezen tot de duur die betrokkene op deze datum vastzat. Enkele dagen later zijn de strafbare feiten begaan waarvoor verdachte, door de rechtbank Rotterdam op 26 april 2018, is veroordeeld. Hij droeg op dat moment geen enkelband. De rechtbank veroordeelde betrokkene tot 12 jaar gevangenisstraf, en tbs met verpleging van overheidswege. Ook is de door het openbaar ministerie ingediende vordering tot volledige herroeping van betrokkenes v.i. toegewezen.
Hoeveel personen krijgen jaarlijks een enkelband en hoeveel personen daarvan knippen die enkelband door?
Cijfers van de Dienst Justitiële Inrichtingen en de Reclassering wijzen uit dat in 2017 bij ruim 2.850 verdachten en veroordeelden werd besloten om een enkelband op te leggen. Inclusief het aantal verdachten en veroordeelden dat in 2017 een enkelband droeg die in 2016 is omgelegd komt het totaal aan dragers uit op: circa 3.500. 62 daarvan verwijderden in 2017 hun enkelband.2
Hoeveel personen die verplicht zijn een enkelband te dragen begaan een misdrijf?
Er wordt niet centraal geregistreerd hoe vaak verdachten en veroordeelden aan wie het dragen van een enkelband is opgelegd een misdrijf plegen. Om een dergelijk cijfer te achterhalen moeten diverse organisaties, per enkelbanddrager, de volledige dossiers doornemen. Dergelijk dossieronderzoek is kostbaar en zeer tijdsintensief.
Wat zijn de gevolgen voor degene die tijdens zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) een enkelband moet dragen in het geval hij die doorknipt?
In het kader van de v.i. kan het openbaar ministerie bijzondere voorwaarden stellen. Ter controle van de naleving van de voorwaarden als het locatieverbod en -gebod kan een enkelband worden opgelegd. Bij doorknipping van een enkelband is er sprake van een overtreding van de gestelde bijzondere voorwaarden. Wat de precieze consequenties voor de drager daarvan zijn, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Wanneer een veroordeelde een voorwaarde niet naleeft, geldt als wettelijk uitgangspunt dat het openbaar ministerie een vordering tot herroeping van de v.i. indient. Wel is daarbij aan het openbaar ministerie beoordelingsruimte gelaten: als met wijziging van de voorwaarden of met een waarschuwing kan worden volstaan, kan afgezien worden van een vordering tot herroeping van v.i. Het openbaar ministerie beoordeelt of gehele of gedeeltelijke herroeping van de v.i. moet worden gevorderd. Dat hangt onder meer af van de aard van het strafbare feit (bij overtreding van de algemene voorwaarde) en de aard van de overtreding van (een) bijzondere voorwaarde(n). De rechter oordeelt over een herroeping, en hiermee over het wederom vastzetten van de saboteur. Als de rechter een vordering tot herroeping van de v.i. toewijst, bepaalt hij welk gedeelte van de straf waarover v.i. is verleend alsnog ten uitvoer moet worden gelegd. Bij een gedeeltelijke herroeping ontstaat er na afloop van de detentie een nieuwe (voorlopige) v.i.-datum voor de duur van het restant. Daarop zijn door het openbaar ministerie gestelde voorwaarden van toepassing. Als de officier van justitie van oordeel is dat er omstandigheden zijn die zich tegen een (hernieuwde) v.i. verzetten, kan hij een vordering tot uitstel of afstel van die v.i. indienen bij de rechter.
Wat zijn de gevolgen voor een v.i. van degene die tijdens zijn v.i. een misdrijf begaat? Zit zo iemand het restant van zijn straf doorgaans alsnog uit? Zo nee, waarom niet?
Bij het plegen van een misdrijf tijdens de v.i.-proeftijd wordt de algemene voorwaarde overtreden. Het openbaar ministerie is dan bevoegd een vordering (gedeeltelijke) herroeping in te dienen. De rechtbank die bevoegd is te oordelen over het nieuwe strafbare feit is tevens bevoegd te oordelen over een eventueel ingediende vordering tot herroeping van de v.i.
Ziet u aanleiding om de regels ten aanzien van de v.i. aangaande elektronische controlemiddelen aan te scherpen? Zo ja, waarom en op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Een enkelband is er niet voor gemaakt een vrijheidsstraf te vervangen en ook niet om onttrekkingen of strafbare feiten af te wenden. De band is bedoeld om de naleving van locatieverboden en -geboden te controleren. Aan de mogelijkheid de enkelband toe te passen bij justitiabelen die voorwaardelijk in vrijheid worden gesteld, ga ik niet tornen. Het is een effectief hulpinstrument: enkelbanddragers overtreden minder vaak hun voorwaarden. Ook blijft ongeoorloofde verwijdering van de band niet zonder gevolgen.
Binnen het Nederlandse rechtsbestel is de rechter bevoegd om te oordelen over herroeping van de v.i. Het past mij niet om me over zijn oordeel uit te spreken.
Deelt u de mening dat – los van deze concrete zaak – in het geval een persoon tijdens proeftijd met een enkelband misdrijven pleegt, achteraf duidelijk is dat hij niet met een enkelband vrij had moeten worden gelaten? Zo ja, waarom en wat zegt dat over het bestaande toetsingskader? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wat is het protocol of zijn de regels met betrekking tot de opsporing van iemand die zijn enkelband doorknipt? Zijn die in deze concrete zaak goed opgevolgd? Zo ja, hoe kan het dan dat iemand toch nog dergelijke ernstige misdrijven kon begaan? Zo nee, waarom niet?
Als iemand zijn enkelband saboteert, genereert de band hier een melding van die in een meldkamer van de gecontracteerde provider wordt ontvangen. Daarna wordt direct de reclassering geïnformeerd. Afhankelijk van de strafrechtelijke modaliteit en het risicoprofiel van de betrokkene worden (vooraf bepaalde en vastgelegde) handelingen ondernomen. Deze zijn uitgewerkt in een opvolgingsprotocol dat door betrokken instanties wordt gehanteerd.
Zodra de reclassering een sabotagemelding ontvangt, probeert deze in contact te komen met de enkelbanddrager. Als geen contact tot stand komt of als het tot stand gekomen contact vragen oproept, wordt in ieder geval de opdrachtgever, meestal een officier van justitie of de directeur van een penitentiaire inrichting benaderd om te bepalen welke precieze acties in gang moeten worden gezet.
Bij zaken die zijn aangemerkt als hoog risico (er is dan bijvoorbeeld sprake van een slachtoffer dat moet worden beschermd of bij gevaar voor anderen) wordt direct met de politie geschakeld. Voortvluchtigen worden (inter)nationaal gesignaleerd en opgespoord. Daarbij kan een speciaal politieteam worden ingezet (FAST NL), dat zich onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie, richt op de opsporing van deze groep verdachten en veroordeelden.
Aangaande de vraag over deze concrete zaak verwijs ik naar mijn reactie onder 1.
Het investeren van afgepakt crimineel geld in wijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aboutaleb: crimineel geld terug naar wijken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat «een deel van de opbrengst die door ondermijnende activiteiten van criminelen zijn afgepakt, teruggeven zouden moeten worden aan de wijken waar het geld en de goederen in beslag worden genomen»? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en hoe gaat u dan wel voor aanvullende financiering zorgen voor de aanpak van ondermijnende criminaliteit?
Het voorstel van burgemeester Aboutaleb is, hoe sympathiek ik de gedachte ook vind, een onwenselijke manier voor het financieren van de aanpak van maatschappelijke problemen. Er kleven meerdere zwaarwegende bezwaren aan.
Bovenal zou ik investeringen in wijken niet afhankelijk willen maken van het aldaar afgepakt vermogen van criminelen, waardoor er voor wijken waar geen afgepakt crimineel vermogen is aangetroffen, minder middelen beschikbaar zijn. De investeringen in wijken moeten gedaan worden omdat we ze nodig achten. Afgepakt crimineel vermogen dient in eerste instantie, indien mogelijk, terug te worden gegeven aan de slachtoffers.
Daarnaast bestaat het risico dat er op selectieve wijze wordt omgegaan met het afpakken van crimineel vermogen. Een ander nadeel is dat door deze wijze van herinvesteren middelen worden onttrokken aan het reguliere besluitvormingsproces door het kabinet en uw Kamer over de Rijksbegroting. Tot slot wil ik uw Kamer erop wijzen dat dit kabinet in de begrotingsregels heeft vastgelegd dat mutaties in de opbrengsten vanuit het afgepakte criminele vermogen ten bate of ten laste komen van de algemene middelen in plaats van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.2
Ten aanzien van de aanpak van ondermijnende criminaliteit is het Landelijk Strategisch Overleg Aanpak Ondermijning (LSOAO) – waarin ook de regioburgemeesters zijn vertegenwoordigd – op dit moment bezig een advies aan mij op te stellen over een optimale besteding van het ondermijningsfonds van
€ 100 mln. en de structurele reeks van € 10 mln. Daarnaast wordt thans geïnvesteerd in de versterking van de politie (€ 267 mln. structureel), hetgeen mede tot een versterking van de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit moet leiden.
Deelt u voorts de mening van de burgemeester van Rotterdam en het openbaar ministerie (OM) dat door middel van het teruggeven van afgepakt geld aan de wijken een signaal kan worden afgegeven dat criminaliteit niet loont? Zo nee, waarom niet?
Het signaal dat misdaad niet loont wordt afgegeven door crimineel vermogen af te pakken en daders te bestraffen. Ik ben van mening dat investeringen in de sociale voorzieningen, het welzijn en de economische situatie in de wijk helpen bij de lange-termijn-bestrijding van criminaliteit en andere maatschappelijke problemen. Dit kabinet investeert dan ook in wijken daar waar het kan en het nodig wordt geacht. Zo worden – conform het regeerakkoord- in het kader van de aanpak van regionale opgaven ook extra middelen beschikbaar gesteld voor Rotterdam-Zuid3.
Welke rol heeft het OM bij het cadeau doen van in beslaggenomen goederen?
Voor zover met de vraag wordt gedoeld op het herinvesteren van afgepakt crimineel vermogen, kiest het OM, in afstemming met de ketenpartners en op basis van onder meer de beschikbare capaciteit en de juridische mogelijkheden, voor die afpakmogelijkheden die naar verwachting het grootste maatschappelijk effect hebben. Zo heeft het OM in 2017 het initiatief genomen om een boot, die in beslag was genomen tijdens een drugsonderzoek, aan de drugseconomie te onttrekken en beschikbaar te stellen voor de opleiding van mensen en wetenschappelijk onderzoek in Arctische gebieden. Het Openbaar Ministerie koos voor deze afdoening met het oog op maximaal maatschappelijk effect. Vanwege het buitengewone karakter van deze afdoening, kon die alleen worden gerealiseerd na instemming van de ministers van Justitie en Veiligheid en van Financiën.
Deelt u de mening van de burgemeester van Rotterdam dat er meer wettelijke mogelijkheden moeten komen teneinde informatie met andere partijen te kunnen delen die zij nu nog niet met elkaar mogen delen? Zo ja, wat gaat u doen teneinde hieraan tegemoet te komen en aan welk soort informatie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, wordt in het kader van de door mij voorgenomen ondermijningswetgeving de uitbreiding van de mogelijkheden voor informatieverstrekking en verwerking tussen, binnen en door overheidsdiensten uitgewerkt. De focus van dit traject ligt in eerste instantie op de intra-gemeentelijke gegevensdeling en de rol van de burgemeester en het lokaal bestuur bij de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Zoals toegezegd zal ik uw Kamer uiterlijk 30 juni aanstaande over de voortgang hiervan informeren.5
Het contrast tussen de torenhoge toegewezen declaratie van een politie-advocaat en de bezuinigingen op de gesubsidieerde rechtsbijstand |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht «Politie-advocaat toucheert 144.636,52 euro voor eenvoudige rechtszaak»?1
Ik ben bekend met de antwoorden die mijn ambtsgenoot, de Minister van Justitie en Veiligheid, uw Kamer heeft toegezonden.
Wat is de reden dat het uurtarief niet gemeld kan worden? Bent u bereid dit alsnog te doen, aangezien het hier om publieke middelen gaat? Zo nee, waarom niet?
De dienstverlening geschiedde op grond van een overeenkomst tussen de advocaat en diens cliënt die tevens politieambtenaar is. Het uurtarief maakt onderdeel uit van deze overeenkomst, waarin ik geen partij ben. Het is dan ook niet aan mij om hier mededelingen over te doen.
Klopt het dat er, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij rechtsbijstandverzekeraars, geen afspraken bestaan tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en door ambtenaren ingeschakelde advocaten over het tarief en een eventueel tariefplafond? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid geen richtlijnen zijn vastgesteld omtrent de (maximale) hoogte van het tarief voor advocaatkosten dat vergoed wordt; de hoogte van de tegemoetkoming aan de medewerker wordt vastgesteld naar redelijkheid en billijkheid. Indien aan medewerkers een vergoeding wordt verleend voor de inhuur van rechtsbijstand is dat meestal onderdeel van een (vaststellings)overeenkomst tussen medewerker en werkgever. Voor het toekennen van de vergoeding is geen tariefplafond vastgesteld omdat, anders dan bij rechtsbijstandverzekeraars, deze situaties zich beperkt voordoen en de hoogte van de vergoeding een individuele weging vraagt.
Voorts kunnen sectorspecifieke regelingen van toepassing zijn, zoals artikel 69a Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) voor politieambtenaren. Hierin is geregeld dat indien een politieambtenaar in de uitvoering van de politietaak als verdachte wordt aangemerkt, het bevoegd gezag hem een tegemoetkoming in de kosten van rechtskundige hulp toekent.
Vindt u niet dat er een verkeerd signaal door u wordt afgegeven door de aanbeveling van de commissie-Van Der Meer over een hoger puntentarief voor sociaal advocaten niet uit te voeren, maar een wettelijke bepaling die kan leiden tot torenhoge vergoedingen aan door ambtenaren ingeschakelde advocaten in stand te houden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De verantwoordelijkheid van de overheid als werkgever is een andere dan de verantwoordelijkheid om de toegang tot het recht voor minder draagkrachtige burgers te waarborgen. De veronderstelling zoals deze wordt gepresenteerd in de vraag herken ik dan ook niet. Ik zie in de vergoeding geen verkeerd signaal, aangezien het om twee verschillende verantwoordelijkheden gaat.
In het regeerakkoord is het voornemen opgenomen om het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders te herzien langs de lijnen van de rapporten van de commissies-Wolfsen en -Van der Meer. In een brief d.d. 27 november jl. aan de Tweede Kamer heb ik toegelicht dat dit voornemen leidt tot de opdracht een stelsel vorm te geven waarbinnen langs de lijnen van de commissie-Wolfsen en de commissie-Van der Meer kwalitatief goede rechtsbijstand wordt geleverd als dat nodig is, door de persoon of instantie die daarvoor het meest is aangewezen. Vlak na het zomerreces ontvangt de Tweede Kamer het door mij toegezegde richtinggevende perspectief op de herziening van het stelsel.
Het gijzelen van een huurster in Groningen |
|
Arno Rutte (VVD), Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Schroeven in deur: huurster gegijzeld»?1
Ja.
Schrikt u er ook van dat malafide verhuurders deuren dichtschroeven en daarmee mensen opsluiten in hun kamer?
Er is sprake van een lopend onderzoek. Zolang niet alle feiten bekend zijn onthoud ik mij van een reactie over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik slechts opmerken dat het opsluiten van personen in hun woning volstrekt onacceptabel is. Daarnaast kan ik u melden dat de politie in de stad Groningen beschikt over twee studentencontactfunctionarissen, wijkagenten die zich specifiek bezighouden met studentgerelateerde zaken. De problematiek van malafide verhuurders is een bijzonder aandachtspunt voor hen.
Wat vindt u van de volgende laconieke en onthutsende reactie van de verhuurder: «er zal vast wel meer gebeuren in mijn panden»?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak komt intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving door verhuurders voor in Nederland? Welke maatregelen treft u om dergelijke praktijken te voorkomen en bestrijden?
Over exacte cijfers beschik ik niet, maar elk geval van intimidatie, bedreiging of zelfs geweldpleging en vrijheidsberoving is er één teveel. Zoals ik ook in mijn brief2 van 28 maart jl. aan uw Kamer schreef passen deze praktijken niet bij een sector waarin een zo belangrijke functie als wonen ligt besloten en wil ik voorkomen dat dergelijk gedrag een optelsom wordt die het vertrouwen in de huursector als geheel afbreekt. Daarom zet ik me in om dit soort gedragingen aan te pakken.
Ik heb uw Kamer op 28 maart jl. tijdens het dertigledendebat over huisjesmelkers uiteengezet dat ik met de branche afspraken wil maken over (zelf)regulering op het gebied van goed verhuurderschap en daarnaast ook bereid te zijn om wet- en regelgeving aan te passen als dat nodig is om de handhaving op malafide verhuurders te verbeteren. Ik ben in gesprek met verschillende gemeenten, huurders- en verhuurdersorganisaties over het bestaand en het gewenst instrumentarium in de aanpak van huisjesmelkers. Eind mei volgt een breed bestuurlijk overleg met partijen die kunnen bijdragen aan goed verhuurderschap. Ik zal uw Kamer nog voor de zomer informeren over de uitkomsten en de te volgen aanpak.
Hoe vaak is aangifte gedaan van voorgenoemde praktijken en hoe vaak is dit gedrag ook daadwerkelijk veroordeeld? Kunt u een overzicht geven van de laatste vijf jaar en de ontwikkeling ervan in kaart brengen?
Politie en Openbaar Ministerie registreren niet specifiek op wederrechtelijke vrijheidsberoving c.q. gijzeling in relatie tot het opsluiten van personen in een huurwoning.
Wat is de maximale straf die geldt voor het opsluiten van mensen in hun woning of kamer door bijvoorbeeld de deur vast te schroeven?
Indien de rechter oordeelt dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving, dan is de maximumstraf 8 jaar of een boete van de vijfde categorie (artikel 282, eerste lid, Wetboek van Strafrecht). Afhankelijk van de ernst van de situatie kan de rechter ook oordelen dat sprake is van gijzeling (artikel 282a, eerste lid, Sr). Dit artikel kent een maximumstraf van 15 jaar of een boete van de vijfde categorie.