ABN medewerkers die de bonuswet omzeilen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog de antwoorden die de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tijdens het vragenuur op 30 november 2018 in uw afwezigheid gaf over de berichtgeving dat medewerkers van ABN Amro de bonuswet omzeilen?1
Ja, waarbij ik ervan uit ga dat u doelt op het vragenuur van 4 december 2018.
Moet de bank openbaar rapporteren over ABN Amro Participaties over 2018? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om alsnog aan ABN Amro te vragen te rapporteren over dit belang in 2018?
De winst van ABN AMRO Participaties2 (AAP) over 2018 kan nog niet worden vastgesteld aangezien het boekjaar 2018 nog niet is afgerond. Ook na afloop van het boekjaar zal ABN AMRO niet openbaar maken wat de winst van AAP was. ABN AMRO maakt op dit niveau van de organisatie geen specifieke gegevens openbaar en hiervoor geldt geen rapportageverplichting.
In het jaarverslag van ABN AMRO wordt het belang opgenomen dat derden hebben in de activiteiten van ABN AMRO. Het belang van de medewerkers in de private-equityfondsen van AAP valt hieronder. De belangen van derden zullen ook in het jaarverslag over 2018 worden opgenomen.3
Hoe hoog was de winst van ABN Amro Participaties over 2018, en hoeveel is daarvan uitgekeerd als dividend of terugbetaling van kapitaal?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel natuurlijke personen hadden belangen in ABN Amro Participaties in 2017 en 2018, en hoeveel dividend werd uitgekeerd aan deze natuurlijke personen?
ABN AMRO heeft bevestigd dat 16 huidige en voormalige medewerkers van AAP een belang hebben in één of meerdere fondsen van AAP. Bij de oprichting van dergelijke fondsen worden afspraken gemaakt over rechten en investeringen van de deelnemers. Op basis van deze vooraf gemaakte afspraken wordt, na verrekening van de oorspronkelijke investering, inclusief rente aan ABN AMRO, de meeropbrengst (dividend) conform de afspraken verdeeld onder ABN AMRO en de deelnemers. Bij tegenvallende resultaten kan de medewerker de inleg verliezen.
Informatie over de inleg en uitkering per persoon kan niet gegeven worden in verband met het persoonsvertrouwelijke karakter van deze informatie. Het is ook niet gebruikelijk dergelijke informatie over individuele medewerkers te publiceren. Wel wordt, zoals ik hiervoor onder de beantwoording van de vragen 2 en 3 heb aangegeven, het belang van de medewerkers in de private-equityfondsen van AAP in het jaarverslag over 2018 opgenomen.
Kregen alle 16 betrokkenen een gelijk deel van de te verdelen 10 miljoen euro? Zo nee, hoe werd dit bedrag verdeeld en wat was de hoogste uitkering?
Zie antwoord vraag 4.
Aangezien bij de beantwoording werd gesteld dat de bonuswetgeving niet van toepassing was omdat de betrokkenen participeerden, een aandelenbelang hadden, hoe hoog was deze inleg in ABN Amro Participaties? Staat deze in verhouding tot de verkregen beloningen? Hoeveel risico liepen de betrokken medewerkers en in hoeverre is dit te herleiden tot de ontvangen bedragen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt de gang van zaken zich tot de cao van ABN Amro? Vielen deze personen onder de cao? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre zijn deelnemingen in dochters acceptabel onder de cao?
Medewerkers van AAP vielen tot het moment van verzelfstandiging onder de cao van ABN AMRO. Uitgezonderd het hoofd van de private-equityactiviteiten, wiens functie buiten de cao viel. De betreffende regeling viel niet onder de cao.
Bent u het ermee eens dat met deze constructie tegen de geest van de bonuswet is gehandeld, omdat medewerkers van een bank op deze manier alsnog een hoge variabele beloning konden krijgen en het juist de bedoeling was deze te maximeren op 20 procent van het jaarsalaris?
Zoals ik in mijn brief van 17 december 20184 heb aangegeven is een participatie waarbij medewerkers investeren met hun eigen vermogen wezenlijk anders dan een beloning die een medewerker ontvangt voor geleverde prestaties voor de onderneming. Bij een dergelijke participatie verkrijgt de medewerker – in geval van een rendement van de investering – dividend; in geval van een negatief investeringsresultaat, verliest de medewerker (een deel van) zijn inleg. In algemene zin worden dividenduitkeringen en andere uitkeringen die partners, deelnemers, leden, eigenaren en dergelijke ontvangen dan ook – in lijn met richtsnoeren van de Europese toezichthouders, zoals de Europese Banken Autoriteit – niet aangemerkt als vaste of variabele beloningen in de zin van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo). Dit ligt anders indien een dergelijke dividenduitkering aangemerkt kan worden als ontwijkingsconstructie in de zin van de Wbfo. DNB en de AFM zien hierop toe en zullen – indien daartoe aanleiding bestaat – maatregelen treffen.
ABN AMRO heeft mij laten weten dat de regeling geldt voor huidige en voormalige medewerkers van AAP. De uitkeringen die hieruit voortvloeien aan medewerkers zijn hoger dan de bank wenselijk vindt en sluiten niet aan bij de bank die ABN AMRO wil zijn. Ik kan me vinden in dit standpunt van ABN AMRO en begrijp van ABN AMRO dat dit een belangrijke rol heeft gespeeld bij de beslissing van om AAP te verzelfstandigen.
Websites die sjoemelen met kaartverkoop |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat secundaire tickethandelaar Topticketshop kaarten aanbiedt voor een lezing van Michelle Obama en claimt deze beschikbaar te hebben, terwijl de ticketverkoop nog niet is begonnen en de ticketverkoop op naam is?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze website 100% ticketgarantie biedt, waarbij ze garanderen «dat u uw tickets op tijd in huis heeft en dat u hiermee gegarandeerd toegang krijgt tot het evenement», terwijl er tegelijkertijd wordt vermeld in de voorwaarden dat de organisator doorverkochte tickets kan «annuleren en de toegang tot het evenement weigeren. In dat geval wordt 100% van de overeengekomen prijs inclusief verzendkosten vergoed.»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat dit voor consumenten ondoorzichtig en misleidend is? Zo nee, waarom niet?
Het is voorstelbaar dat er sprake kan zijn van misleiding krachtens titel 3 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Daarvan is o.m. sprake wanneer informatie wordt verstrekt die feitelijk onjuist is of die de consument misleidt. Te denken valt aan informatie over de voornaamste kenmerken van het product, de prijs, de risico’s, de verplichtingen van de handelaar of de rechten van de consument etc. Op grond van deze wettelijke regeling is het aan de betreffende handelaar om aannemelijk te maken en zo nodig te bewijzen dat hij de consument juist heeft geïnformeerd en dat er derhalve geen sprake is van misleiding. Slaagt een handelaar niet om dit bewijs te leveren, dan is de gesloten overeenkomst vernietigbaar door de consument. Het is echter niet aan mij om daar in individuele gevallen een oordeel over te vellen.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt (ACM) te vragen hier onderzoek naar te doen? Zo nee, waarom niet?
De ACM is een onafhankelijk toezichthouder. Zij vervult daarom haar taken onafhankelijk van de politiek en het bedrijfsleven. Wel kunnen wij de ACM op de hoogte brengen van deze praktijk en zullen dit ook doen.
Bent u bereid alsnog met een wetsvoorstel te komen om deze praktijken aan banden te leggen?
Ik verwijs hierbij graag naar mijn brief «Voortgang Cultuur in een open samenleving4» en de beantwoording van uw vragen over «het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht5» en «aanvullende vragen over het bericht dat kaarten voor Rammstein binnen enkele minuten waren uitverkocht6». Hierin schrijf ik dat mijn collega van EZK en ik het afgelopen jaar met verschillende partijen hebben gesproken en dat ik naar aanleiding daarvan een aantal opties heb overwogen om uitvoering te geven aan de motie. Zoals aangegeven kies ik voor een voorlichtingscampagne om de consument bewuster te maken van doorverkoop. Ten tweede ga ik bezien wat ik kan doen om initiatieven uit het veld die de doorverkoop tegen woekerprijzen voorkomen, te ondersteunen. En, tot slot heb ik het onderwerp in Brussel aangekaart, omdat een Europese aanpak effectiever zal zijn.
Het bericht ‘ING-top niet getoetst op witwaszaak’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «ING top niet getoetst op witwaszaak»?1
Ja.
Is het waar dat ING schuld bekende aan het structureel overtreden van de regels tegen het faciliteren van corruptie, witwassen en terrorismefinanciering in Nederland en dat ING strafvervolging heeft afgekocht voor het recordbedrag van 775 miljoen euro?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft ING NL N.V. (ING) een transactie van € 775 mln. aangeboden vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht (Sr). ING heeft de gemaakte fouten publiekelijk erkend en betreurd. In dit verband verwijs ik naar het persbericht en feitenrelaas, zoals gepubliceerd op de website van het OM.2 Bij brief van 11 september jl. is uw Kamer over de transactieovereenkomst geïnformeerd.3 Door het betalen van een aangeboden transactie wordt verdere strafvervolging en bestraffing voorkomen.
Bent u ervan op de hoogte waarom de toezichthouder niet zelf besluit tot hertoetsing?
Geschiktheid en betrouwbaarheid zijn doorlopende verplichtingen. Het is uitsluitend aan de onafhankelijke toezichthouder om tot hertoetsing over te gaan, wanneer de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven. Een hertoetsingsonderzoek kan betrekking hebben op zowel de vereiste geschiktheid als betrouwbaarheid. In het geval van bestuurders en commissarissen bij ING ligt de bevoegdheid tot hertoetsing bij de Europese Centrale Bank (ECB). DNB kan de ECB hierover adviseren, maar de ECB kan een hertoetsing ook uit eigen beweging starten, zonder voorafgaand advies van de nationale toezichthouder.
Is het waar dat de regels van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) voorschrijven dat er in ieder geval een beoordeling van bestuurders en commissarissen plaatsvindt (ook wel vooronderzoek genoemd) bij een redelijke aanleiding?2
Twijfels over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid kunnen zowel ontstaan door handelen of nalaten van de persoon in kwestie, als door relevante ontwikkelingen ten aanzien van de instelling. De toezichthouders spreken in deze gevallen van een «redelijke aanleiding» tot een hertoetsing. Het «vooronderzoek» kan worden gelijkgesteld aan de beoordeling of er sprake is van een redelijke aanleiding. Dit onderzoek gaat vooraf aan het eigenlijke hertoetsingsonderzoek.
Het vooronderzoek vindt geïndividualiseerd plaats. Wanneer de feiten en omstandigheden betrekking hebben op de instelling, rechtvaardigt dit niet per definitie een hertoetsing van alle bestuurders en commissarissen. Tijdens het vooronderzoek wordt bekeken in hoeverre de feiten en omstandigheden ook daadwerkelijk iets (kunnen) zeggen over de geschiktheid en/of betrouwbaarheid van ieder individu. Daarmee wordt voor ieder individu de eventuele redelijke aanleiding vastgesteld.
Is het waar dat (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving door de AFM genoemd wordt als een redelijke aanleiding?
De AFM noemt op haar website bij mogelijke voorbeelden van een redelijke aanleiding bij geschiktheid inderdaad (herhaaldelijke) overtreding van wet- en regelgeving. De AFM vermeldt hierbij ook dat de vraag of sprake is van een redelijke aanleiding, afhangt van de omstandigheden van het geval en dat er in ieder individueel geval een beoordeling plaatsvindt.
Heeft die beoordeling door de toezichthouder plaatsgevonden voor de leden van de Raad van Bestuur en de leden van de Raad van Commissarissen van ING bank?
In verband met de toezichtsvertrouwelijkheid kan en mag de bevoegde toezichthouder geen uitspraken doen, ook niet naar mij als Minister, over de vraag of hertoetsing in individuele gevallen is overwogen, plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, en wat mogelijk de uitkomst hiervan zou zijn. Het gaat hier om de beoordeling van personen door een bestuursorgaan, en de wet schrijft strikte geheimhouding voor. De inzet van het instrument van (her)toetsing verloopt daarom uiterst zorgvuldig, bij zowel de AFM en DNB als de ECB.
Is het waar dat de Raad van Commissarissen van ING bank – die in dit geval zeker voor hertoetsing in aanmerking zou komen – zelf een onderzoek liet instellen door Stibbe en dat dat als basis diende om helemaal niets te doen aan hertoetsing bij deze grote witwaszaak?
Of hertoetsing in dit geval is overwogen en dus ook welke rol het onderzoek van Stibbe in de besluitvorming heeft gespeeld, is toezichtsvertrouwelijke informatie. Wel heeft de heer Elderson (DNB) tijdens de rondetafelbijeenkomst die uw Kamer op 12 december jl. organiseerde over de stand van zaken in de financiële sector, aangegeven dat de kans nul is dat DNB zich alleen zou baseren op een rapport dat in opdracht van een instelling is opgesteld. In algemene zin geldt daarnaast dat bij de vraag of gewijzigde feiten of omstandigheden in een concreet geval aanleiding geven tot een nieuwe beoordeling, de toezichthouder zich baseert op eigen onderzoek en alle relevante informatie, waaronder informatie van andere toezichthouders en opsporingsinstanties.
Is het vanaf nu mogelijk om als bank te faciliteren dat miljarden worden witgewassen en als bestuurder niet eens onafhankelijk getoetst te worden?
Banken dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wwft op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is in de Wwft de verplichting opgenomen om een dagelijks beleidsbepaler aan te wijzen die verantwoordelijk is voor de naleving van de Wwft (artikel 2d, eerste lid). Integriteitstoezicht is een speerpunt van DNB. Zij houdt intensief integriteitstoezicht via thematische en instellingsspecifieke onderzoeken. Tegen overtredingen wordt opgetreden: naast informele interventies heeft DNB sinds 2014 in de bancaire sector achttien integriteitsgerelateerde formele maatregelen opgelegd, waaronder tien boetes. Verder kan het OM (onder meer door inschakeling van de FIOD) via haar brede opsporingstaak naar strafbare feiten ten aanzien van natuurlijke of rechtspersonen stuiten op informatie die duidt op mogelijke betrokkenheid van financiële instellingen en op basis daarvan besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten, zoals in het geval van ING ook is gebeurd. Ten aanzien van hertoetsing staat onverkort overeind dat de bevoegde toezichthouder tot hertoetsing overgaat, als sprake is van een redelijke aanleiding om een al getoetste persoon opnieuw te beoordelen.
Deelt u de mening dat het zeer wenselijk is dat de onafhankelijke toezichthouders in dit geval zelf de boordeling uitvoeren?
Ja. Dat is ook hoe het wettelijk geregeld is, in Europees en nationaal verband.
Deelt u de mening dat, als er een extern onderzoek gedaan moet worden, onder geen beding de partij die herbeoordeeld zou moeten worden (de commissarissen in dit geval) de opdrachtgever zou moeten zijn?
Ik vind het niet bezwaarlijk dat een financiële instelling in een geval als het onderhavige ook zelf extern onderzoek laat uitvoeren naar bijvoorbeeld de positie en rol van topbestuurders. De governance van een financiële instelling is primair een verantwoordelijkheid van de instelling zelf. De onafhankelijke toezichthouder maakt een zelfstandige afweging, op basis van eigen oordeelsvorming, om in een concreet geval al of niet tot hertoetsing over te gaan.
Bent u bereid de gang van zaken met de toezichthouders aan de orde te stellen en aan te dringen op een onafhankelijke beoordeling en daarna een hertoetsing, uitgevoerd door de toezichthouder zelf?
De vraag impliceert dat de bevoegde toezichthouder (in dit geval: de ECB) heeft besloten om niet te hertoetsen. Dat weet ik niet. De wetgever, zowel nationaal als in Europees verband, heeft ervoor gekozen om toezichtsbevoegdheden neer te leggen bij onafhankelijke toezichthouders op de financiële markten. Ik heb geen bevoegdheden om de inzet van het hertoetsingsinstrument af te dwingen en ben dus niet in de positie om aanwijzingen aan de ECB te geven.
Wilt u nagaan of de volgende paragraaf in het genoemde artikel op waarheid berust: «Volgens bronnen toonde DNB-toezichtdirecteur Frank Elderson zich tevreden over het Stibbe-onderzoek en de belofte van topman Ralph Hamers om naleving van wet- en regelgeving voortaan onderdeel van de strategie van zijn bank te laten zijn. «We moeten verder met elkaar», zou hij de ING-top bovendien hebben laten weten»? Wat is uw oordeel daarover?
Het artikel tracht de gang van zaken rond de totstandkoming van de transactie met het OM en de vervolgactiviteiten van DNB te reconstrueren. DNB heeft geen commentaar gegeven op het artikel. Dit behoort tot het toezichtsvertrouwelijke domein waarover de toezichthouder ook richting mij zich niet mag uitlaten.
Bent u bereid om deze vragen en de antwoorden daarop ook in afschrift aan de Europese Centrale Bank en de Europese Bankenautoriteit te sturen?
Ja.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden, dus voor het debat in de Kamer over het faciliteren van witwassen door Nederlandse banken?
Ja.
Deals met kroongetuigen waarbij zij crimineel geld mogen houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren deals met kroongetuigen gesloten?
Voor de beantwoording van deze vraag is gekeken naar de periode van 2006 tot 2018. In deze periode zijn tien uitgevoerde toezeggingen aan getuigen bekend.
Wat zijn de totale kosten van deze deals, inclusief de kosten om een nieuw leven te beginnen?
Met betrekking tot het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag wegens wederrechtelijk verkregen voordeel als onderdeel van een toezegging aan een getuige verwijs ik naar het antwoord op vraag 3. Voor zover de vraag doelt op de eventuele kosten van beschermingsmaatregelen die worden getroffen ten aanzien van getuigen aan wie een toezegging wordt gedaan, betreffen dit kosten die geen onderdeel uitmaken van de toezegging en worden over deze kosten uit veiligheidsoverwegingen geen mededelingen gedaan.
In hoeveel gevallen daarvan zijn toezeggingen gedaan rondom het mogen houden van wederrechtelijk verkregen vermogen, zoals bijvoorbeeld het halveren van het ontnemingsbedrag waardoor de helft van het misdaadgeld niet terugbetaald hoeft te worden?1
Het OM heeft mij bericht dat er geen toezeggingen worden gedaan over het mogen houden van wederrechtelijk verkregen voordeel, maar over het verminderen van het aan de Staat te betalen bedrag. Daarbij moet worden bedacht dat in veel gevallen het wederrechtelijk verkregen voordeel deels niet meer in het bezit is van de verdachte en feitelijk niet (geheel) geïnd zal kunnen worden.
Het OM heeft in één zaak een toezegging gedaan tot vermindering van het aan de Staat te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
In één andere zaak waarin een toezegging aan een getuige is gedaan heeft het OM daarnaast om opportuniteitsredenen afgezien van het indienen van een vordering tot betaling aan de Staat wegens wederrechtelijk verkregen voordeel. Het ontbreken van reële verhaalsmogelijkheden was daarbij een belangrijke factor. Dit is door de rechter ter terechtzitting getoetst, waarbij de rechter heeft geoordeeld dat op dit punt geen sprake was van een toezegging aan de getuige.
Hoeveel geld is de staat in totaal misgelopen als gevolg van het niet afpakken van misdaadgeld?
Deze vraag is niet exact te beantwoorden. Bij het doen van een toezegging tot het verminderen van een ontnemingsvordering of -maatregel speelt voor het OM een rol in welke mate de ontnemingsvordering ook daadwerkelijk verhaald kan worden op de veroordeelde, aangezien in veel gevallen dat vermogen of een deel ervan niet meer in zijn of haar bezit is. Het verminderen van de vordering betekent dus niet het (in dezelfde mate) mislopen van geld.
Sinds wanneer is het toegestaan criminelen hun misdaadgeld te laten houden? Wanneer is de Kamer precies over deze beleidswijziging geïnformeerd?
De OM-Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken sluit aan op de gelijknamige wet en schetst de kaders van -toelaatbare en niet-toelaatbare- toezeggingen van het OM aan verdachten van een strafbaar feit, die strekken tot toezeggingen tot strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte. Onder de categorie «overige toelaatbare toezeggingen» is in deze aanwijzing de mogelijkheid opgenomen tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met ten hoogste de helft. Het OM heeft deze mogelijkheid ook in het kader van de schikking op grond van artikel 511c Sv.
Deze mogelijkheid is in 2006 geïntroduceerd in de OM-aanwijzing. Dit betrof een uitbreiding van de toenmalige mogelijkheden voor toezeggingen aan getuigen, welke is doorgevoerd op advies van het College van procureurs-generaal over wenselijke verruiming van de regeling.2 Dit advies was gebaseerd op de praktijkervaringen met toezeggingen tot dat moment, waaruit bleek dat de toen als toelaatbaar geldende toezeggingen niet goed werkbaar waren en onvoldoende ruimte lieten voor de opsporing en vervolging van ernstige criminaliteit. De toenmalige Minister van Justitie heeft uw Kamer op 1 juli 2004 geïnformeerd over dit advies van het College van procureurs-generaal met betrekking tot de wenselijkheid van onder andere deze verruiming, waarbij hij zijn begrip uitsprak voor deze wens.3 Bij brief van 12 april 2005 is de toenmalig Minister van Justitie nader ingegaan op vanuit uw Kamer gestelde vragen die betrekking hadden op de brief van 1 juli 2004.4
Nog los van de overige mogelijke bezwaren tegen de deals met kroongetuigen (zoals vragen rondom de betrouwbaarheid van de verklaringen, de legitimiteit van de overheid die deals sluit met criminelen, het belonen van berouw na strafbare feiten met halvering van de straf), bent u bereid nog eens kritisch na te denken over het gebruik van de mogelijkheid om criminelen hun door misdaad verkregen vermogen te laten houden? Deelt u de mening dat dit dusdanig immoreel is dat dit niet langer onderdeel van dergelijke deals uit zou moeten maken? Zo nee, op grond waarvan acht u het rechtvaardig dat criminelen hun misdaadgeld mogen houden?
Ik acht de argumenten die de toenmalige Minister van Justitie in zijn brief van 12 april 2005 uiteen heeft gezet ter onderbouwing van de uitbreiding van toelaatbare toezeggingen met de mogelijkheid tot het doen van de toezegging tot het verminderen van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, ook nu nog valide.5 Zo heeft het OM ook binnen het huidige wettelijke systeem op grond van artikel 511c SV reeds een ruime schikkingsbevoegdheid. Gezien de praktijkervaringen, waaruit blijkt dat deze toevoeging bij kan dragen aan de mogelijkheden om met succes tot een overeenkomst te komen over strafvermindering in ruil voor het afleggen van een getuigenverklaring in een strafzaak tegen een andere verdachte, zie ik geen reden de toelaatbaarheid van deze toezegging te heroverwegen.
Criminele asielzoekers in Leerssum |
|
Sietse Fritsma (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat (school)meisjes en buschauffeurs worden bedreigd, bespot en geïntimideerd door mannelijke asielzoekers uit het asielzoekerscentrum in Leersum?1
Ja.
Waarom laat u op kosten van de belastingbetaler zo’n crimineel broeinest, vol met overlastgevende gelukszoekers, bestaan?
Zoals ik meermaals aan uw Kamer heb geschreven staat voorop dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, volstrekt onacceptabel is.2 Deze overlast vraagt dan ook om een gerichte aanpak, waar op wordt ingezet middels het brede palet aan strafrechtelijke, bestuursrechtelijke en vreemdelingenrechtelijke maatregelen dat hiervoor ter beschikking staat en waar uw Kamer diverse keren over is geïnformeerd. Bij deze aanpak moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlastgevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen.
Hoe is het mogelijk dat de daders dag in dag uit rustig hun gang kunnen gaan met het terroriseren van de Nederlandse burger, zonder dat u ingrijpt door hen vast te zetten en uit Nederland te verwijderen?
Zie antwoord vraag 2.
Realiseert u zich dat uw beloften hen aan te pakken helemaal niets waard zijn en dat de veiligheid in Nederland meer verdient dan loze woorden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat moet er nog meer gebeuren voordat u inziet dat wij niet iedereen op moeten vangen die het woordje « asiel» uit kan spreken en Nederland eindelijk de broodnodige asielstop krijgt?
Ik hecht aan een zorgvuldig asielbeleid dat bescherming biedt aan degenen die dat nodig hebben. Hetgeen u voorstelt zou in strijd zijn met de internationale en verdragsrechtelijke verplichting tot het in behandeling nemen van een asielaanvraag. Ik tref verder gerichte maatregelen als ik constateer dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van het asielrecht door personen die evident geen bescherming nodig hebben.
Het bericht 'Zorginstelling omzeilt winstverbod' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA), Erik Ronnes (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Zorginstelling omzeilt winstverbod»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen naar aanleiding van het artikel «Loek Winter omzeilt winstverbod zorg»?2
Ja.
Klopt het dat heren Winter, De Boer, Flach en Lensselink de vier aandeelhouders zijn van DeSeizoenen BV en tevens ook de vier aandeelhouders zijn van Vastgoed BV (bestuurders: de heren Winter en Flach) en Care Shared Services BV (bestuurders: de heren Trouw en Lensselink)?
Openbare informatie uit het KvK wijst uit dat WW Zorg Groep BV enig aandeelhouder is van onder andere DeSeizoenen B.V., Vastgoed DeSeizoenen B.V. en Care Shared Services B.V.
In het eind december openbaar gemaakte «Onderzoeksverslag inzake DeSeizoenen B.V. – Enquêteonderzoek ex art. 2:345 lid 1 BW krachtens beschikking van de Ondernemingskamer van 30 april 2018 (200.229.574/01)», dd. 21 december 2018, is vermeld dat de heren Winter 40%, De Boer 40%, Flach 10% en Lensselink 10% over de aandelen in WW Zorggroep BV beschikken.
Klopt het dat DeSeizoenen BV haar twee belangrijkste contracten heeft met Vastgoed BV en Care Shares Services BV, te weten een huurcontract (2,36 euro miljoen per jaar) en een dienstencontract (tenminste 3,6 miljoen euro per jaar)?
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: de inspectie) doet samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna: de NZa) onderzoek naar De Seizoenen BV. Zij nemen daarbij het in mijn antwoord op vraag 3 genoemde onderzoeksverslag van de Ondernemingskamer mee. De inspectie en de NZa hebben aangegeven om in het belang van hun onderzoek op dit moment geen nadere informatie te verstrekken. Ik wacht de uitkomst van dit onderzoek af.
Klopt het dat deze constructies bestaan sinds het voorjaar 2014, toen de heren Lensselink en Flach bestuurders en de heren Winter en De Boer commissaris waren van DeSeizoenen BV?
Zie antwoord vraag 4.
Zijn deze vastgoed- en dienstenconstructies van DeSeizoenen BV niet in strijd met deze governance codes?3
Zie antwoord vraag 4.
Waarom hebben de toenmalige Staatssecretaris van Vplksgezondheid, Welzijn en Sport, de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in 2016 wel een onderzoek ingesteld naar soortgelijke diensten- en vastgoedconstructies bij thuiszorginstelling Alliade en deze constructies ontoelaatbaar geoordeeld?
De toezichthouders zijn onafhankelijk, ook in hun afwegingen om ergens nader onderzoek naar te doen. Hierbij wordt in de scope en inrichting van het onderzoek een afweging gemaakt per individuele casus. Inmiddels zijn de IGJ en NZa hun gezamenlijke onderzoek naar de De Seizoenen BV gestart. De inspectie en de NZa hebben aangegeven om in het belang van hun onderzoek op dit moment geen nadere informatie te verstrekken. Ik wacht de uitkomst van dit onderzoek af.
Klopt het dat de heren Winter, De Boer, Lensselink en Flach de financiële lasten en risico’s van de vastgoedtransactie, zoals de huur van 13% van de aanschafprijs, een achtergestelde lening van 3,25 miljoen euro en verpanding van zorggelden, bij DeSeizoenen BV hebben gelegd?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op de vragen 4, 5 en 6 doet de IGJ samen met de NZa onderzoek naar De Seizoenen BV. Zij nemen daarin het in mijn antwoord op vraag 3 genoemde onderzoeksverslag van de Ondernemingskamer mee. De inspectie en de NZa hebben aangegeven om in het belang van hun onderzoek op dit moment geen nadere informatie te verstrekken. Ik wacht de uitkomst van dit onderzoek af.
Klopt het dat het eigendom vastgoed, huurpenningen en dividenden Vastgoed BV aan de heren Winter, De Boer, Lensselink en Flach privé toevalt, terwijl zij slechts 100 euro hebben «geïnvesteerd» in Vastgoed BV?
Zie antwoord vraag 8.
Is hier niet sprake van een disproportionele ongunstige transactie voor DeSeizoenen BV en een disproportioneel gunstige transactie voor Vastgoed BV? Zo ja, rechtvaardigt deze vastgoedtransactie niet een onderzoek?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat Cash Cure BV jaarlijks circa EUR 800.000 heeft gedeclareerd aan MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen voor bepaalde financiële diensten? Klopt het dat Peter Lensselink full time bestuurder is van DeSeizoenen BV (en Care Shared Services BV) met een maximum salaris van 180.000 euro en tevens (indirect) bestuurder van CashCure BV?
De informatie waarover ik beschik is dat de heer Lensselink bestuurder is van DeSeizoenen B.V., Care Shared B.V. en in 2017 ook (indirect) bestuurder was van CashCure B.V. Het is mij niet bekend of de heer Lensselink fulltime is aangesteld noch wat de hoogte van zijn salaris is. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 4, 5 en 6.
Kent u de bedragen die CashCure BV sinds haar oprichting medio 2014 aan aan MC Slotervaart en MC IJsselmeerziekenhuizen heeft gedeclareerd? Klopt het dat er volgens de uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) geen personen werkzaam zijn bij CashCure BV?
Openbare informatie uit het KvK wijst inderdaad uit dat er geen personen werkzaam zijn bij CashCure BV. Daarnaast beschik ik niet over de andere informatie waar u naar vraagt.
Is het in lijn met zowel de letter als de geest van de Wet normering topinkomens Zorg (WNTZorg) dat de heer Lensselink naast zijn full time functie en maximale vergoeding bij DeSeizoenen BV leiding geeft aan een onderneming die per jaar tenminste 800.000 euro omzet genereert en bij CashCure BV een additioneel salaris en/of dividend ontvangt?
CashCure BV is een privaatbedrijf en valt om die reden niet onder de WNT. De WNT is van toepassing op de (semi-)publieke sector. DeSeizoenen BV heeft een WTZi-toelating en bevindt zich daardoor in de publieke sector en valt daarom wel onder de WNT. DeSeizoenen BV heeft ieder jaar een WNT-verantwoording met controleverklaring openbaar gemaakt.
Wilt u deze vragen elk afzonderlijk en binnen twee weken beantwoorden?
Op 20 december jl. heb ik uw Kamer met mijn brief4 geïnformeerd over de uitstel van de beantwoording. Met deze brief heb ik voor zover mogelijk uw vragen beantwoord.
Het bericht dat criminelen misbruik maken van pakketbezorgers PostNL |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Criminelen maken misbruik van pakketbezorgers PostNL» en «PostNL's dubieuze pakjesmachine»?1
Ja.
Waaruit bestaat de samenwerking tussen PostNL met de politie, het openbaar ministerie (OM) en de Belastingdienst concreet? Wat doet het in het bericht genoemde interventieteam en wat zijn de resultaten van deze samenwerking? Bestaat een dergelijke samenwerking ook met ander postbedrijven?
Het Postinterventieteam (hierna: PIT) is een team dat actief is sinds september 2016. Het team bestaat uit medewerkers van politie en Openbaar Ministerie (hierna: OM) en werkt samen met PostNL. Zo nodig wordt ook afstemming gezocht met de Douane. De samenwerking heeft als doel criminaliteitsbestrijding op geldstromen en het tegengaan van ongewenste pakketten. Zo laat PostNL drugshonden controles uitvoeren in centra waar postpakketten worden gedistribueerd. Zodra een hond «aanslaat» bij een postpakket, wordt het pakket uit het distributieproces gehaald en ongeopend aan de politie overhandigd of aan de Douane als het internationaal postverkeer van buiten de EU betreft.
Het PIT heeft laten weten inmiddels meer dan 200.000 xtc-tabletten, enkele tientallen kilo’s MDMA en amfetamine en enkele kilo’s cocaïne en heroïne in beslag te hebben genomen.
Vanuit de Douane wordt eveneens samengewerkt met andere grote pakketvervoerders die internationaal pakketvervoer van buiten de EU verrichten. Tijdens overleggen met die pakketvervoerders (zogenaamde fast-couriers), wordt steeds aandacht besteed aan het signaleren en aan de Douane melden van ongewenste goederen zoals verdovende middelen en wapens. Van dergelijke meldingen wordt door de Douane geen afzonderlijke registratie bijgehouden.
Is het waar dat bezorgers en vakbondsleden die hebben geprobeerd misstanden aan te pakken bedreigd en geïntimideerd zijn vanuit de branche? Zo ja, over welke informatie beschikt u over deze bedreigingen en intimidaties? Bent u bereid het melden van deze misstanden aan te moedigen en hoe gaat u dat doen?
Op basis van de informatie in het artikel van het Financieel Dagblad kan niet in de systemen worden gezocht naar eventuele aangiften wegens bedreiging en intimidatie binnen de branche. Navraag heeft geleerd dat bij het PIT zelf geen signalen van bedreiging en intimidatie binnen de branche bekend zijn.
Op het moment dat sprake is van strafrechtelijke bedreiging heeft iedereen vanzelfsprekend het recht om daarvan aangifte te doen en achten wij een aangifte ook wenselijk. Eventuele misstanden binnen de organisatie van pakketvervoerders alsmede de omgang daarmee, vallen onder de verantwoordelijkheid van de bestuurders van deze bedrijven.
Beschikt u over andere gegevens of signalen over koeriersbedrijven die gebruikt worden door criminelen dan wel de belasting en sociale lasten ontlopen? Zo ja, waar bestaan die uit en wat heeft u daar mee gedaan? Zo nee, acht u het wenselijk dit deel van de postmarkt te onderzoeken op criminele infiltratie en het ontduiken van belasting en sociale lasten en hoe gaat u dit doen?
Bij het OM en de politie is bekend dat ook criminelen misbruik maken van aanbieders van pakketvervoerdiensten om pakketten te versturen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 werkt het PIT samen met PostNL om crimineel misbruik van de pakketdiensten van PostNL tegen te gaan. Als onderzoek aan pakketten daartoe aanleiding geeft, kan een strafrechtelijk onderzoek worden gestart. Over verdere uitkomsten van deze werkwijze en opvolging daarvan in individuele gevallen worden geen mededelingen gedaan.
De Belastingdienst vervult een rol bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit in het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) en het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC). In dit verband wordt onder coördinatie van het RIEC Den Haag sinds de zomer van 2017 een pilot uitgevoerd, met onder andere de politie en PostNL. Doel van deze pilot is om zicht te krijgen op de problematiek en eventuele achterliggende netwerken van criminele handelingen in de postmarkt en om uiteindelijk de branche en de overheid in staat te stellen barrières op te werpen (ieder binnen zijn of haar eigen domein) tegen het misbruik van de postmarkt door criminelen. De rol van de Belastingdienst binnen de samenwerking met vervoersbedrijven is beperkt aangezien de Belastingdienst geen informatie mag delen met private partijen. Indien gedurende de pilot blijkt dat sprake is van ondermijnende criminaliteit waar fiscale interventies noodzakelijk zijn, worden deze zaken aangeboden aan het betreffende RIEC. Het RIEC beoordeelt dan of het signaal ook andere maatregelen vraagt. Tot op heden zijn er echter nog geen signalen aan de Belastingdienst aangeboden vanuit de pilot.
Beschikken alle koeriersbedrijven over een vergunning van de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)? Zo ja, wie controleert het naleven van die vergunningen en hoe frequent? Zo nee, welke koeriersbedrijven hoeven een dergelijke vergunning niet te hebben en acht u het wenselijk de vergunningseis uit te breiden naar laadvermogens met minder dan 500 kilo?
Op basis van de Wet wegvervoer goederen is voor het beroepsgoederenvervoer over de weg een communautaire vergunning nodig, wanneer dit vervoer verricht wordt door voertuigen met een laadvermogen van meer dan 500 kg. NIWO is daartoe de vergunningverlenende instantie. Zij toetst in elk geval iedere vijf jaar of deze bedrijven aan de vier in de wet omschreven kwalitatieve eisen voldoen: kredietwaardigheid, betrouwbaarheid, vakbekwaamheid en reële vestiging. Zogenaamde risicobedrijven worden elk jaar op financiële draagkracht gecontroleerd.
Sinds 2015 heeft de NIWO ook een meldpunt misstanden in de transportsector. Als er sprake is van een voldoende concrete melding stelt de NIWO een onderzoek in; waar nodig wordt de Inspectie Leefomgeving en Transport geïnformeerd.
De in Nederland gehanteerde vergunninggrens ligt aanzienlijk lager dan de Europees voorgeschreven grens, die op 3.500 kg totaalgewicht (ongeveer 1.700 kg laadvermogen) ligt. Wat betreft een verdere verlaging van de vergunninggrens naar 0 kg verwijs ik naar de brief van de toenmalige Minister van SZW van 23 september 20152 inzake de toekomstige ontwikkeling van de Nederlandse postsector, waarin wordt aangegeven dat het kabinet vooralsnog geen aanleiding ziet om hiertoe over te gaan. Dit standpunt is eveneens ingenomen naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie tot verlaging van de vergunninggrens in het kader van het EU-Mobiliteitspakket waarover uw Kamer is geïnformeerd bij brief van 26 juni 20173 en bij brief van 18 december 2017.4
Deelt u de mening dat indien blijkt dat bedrijven in de postmarkt kwetsbaar zijn voor criminele organisaties strengere eisen aan dergelijke bedrijven moeten worden gesteld waaronder bijvoorbeeld een verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) voor medewerkers of een vergunningplicht met een Bibob-toets? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Als een bedrijf in de postmarkt gebruik maakt van een voertuig met een laadvermogen groter dan 500 kg, is een communautaire vergunning van de NIWO vereist, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5. Grote postbedrijven beschikken veelal over een dergelijke vergunning en leggen deze eis tevens op aan hun onderaannemers, waarmee een deel van de post- en pakketmarkt wordt afgedekt. De aanvrager van deze vergunning dient bij de NIWO een VOG en Bibob-vragenlijst aan te leveren. Als zij daar aanleiding toe ziet kan de NIWO het Landelijk Bureau Bibob vragen om onderzoek te verrichten.
Er geldt geen wettelijke VOG-verplichting voor medewerkers van bedrijven in de postsector. Werkgevers bepalen zelf of werknemers een VOG moeten overleggen. Grote pakketvervoerders zoals PostNL eisen nu al een VOG van hun medewerkers. Het invoeren van een wettelijke verplichting wordt daarom niet nodig geacht.
Is het waar dat PostNL onderaannemers zo weinig betaalt per afgeleverd pakket dat ze slechts overeind kunnen blijven door stelselmatig de regels te ontduiken? Zo ja, wat moet er gebeuren om er voor te zorgen dat deze bedrijven zich wel aan de regels gaan houden? Zo nee, wat is er niet waar?
Het is aan PostNL en haar onderaannemers om te bepalen op welke wijze zij inhoud geven aan hun contracten en welke tarieven zij onderling hanteren. PostNL en haar onderaannemers moeten zich hierbij uiteraard aan de wet houden.
Voor wat betreft naleving van cao’s geldt vanaf 2016 dat op grond van artikel 616A, boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, (hoofd)opdrachtgevers aansprakelijk gesteld kunnen worden door hun werknemers lager in de keten voor de voldoening van het loon ingeval van onderbetaling. Sinds 2017 geldt deze ketenaansprakelijkheid ook voor de sector goederenvervoer over de weg. Dit houdt in dat de opdrachtgever uiteindelijk aansprakelijk gesteld kan worden als haar onderaannemer niet het cao-loon betaalt. Het is dan ook mogelijk dat de hoofdopdrachtgever uiteindelijk aansprakelijk wordt gesteld voor onderbetaling in de keten wanneer daar sprake van is.
Toezicht op naleving van cao’s is primair de verantwoordelijkheid van de sociale partners. De Inspectie SZW kan de sociale partners hierbij ondersteunen door op hun verzoek een onderzoek te doen en hier een rapport van op te maken.
Kan het niet controleren of een onderaannemer zich aan de regels houdt, er toe leiden dat PostNL voor een deel verantwoordelijk is voor deze overtredingen? Zo ja, waaruit bestaat die verantwoordelijkheid? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid een vorm van ketenverantwoordelijkheid en ketenaansprakelijkheid te ontwikkelen om te bevorderen dat de opdrachtgever zich niet inlaat met partijen die wetten en cao’s niet correct naleven? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de resultaten van het enquêteonderzoek van Brandpunt+ naar seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector?1
Ja.
Wat is uw reactie op de uitkomst dat bijna de helft van de 550 ondervraagde medewerkers in de cultuursector te maken heeft gehad met seksueel overschrijdend gedrag op de werkvloer en dat dit bij twee derde van hen voorkwam in het begin van hun carrière?
Ik schrik daarvan. Ik neem de uitkomsten uiterst serieus. Daarom praat ik op 20 december aanstaande met betrokkenen (Kunsten 92, Nederlandse Associatie Podiumkunsten, Kunstenbond, Platform voor Freelance Musici, ACT belangenvereniging voor acteurs, Nederlandse Beroepsvereniging van Film- en Televisiemakers, Cultuur en Ondernemen). Samen met de aanwezigen wil ik kijken hoe de werkomgeving in de cultuursector veiliger kan worden.
Herkent u de verhalen van seksueel overschrijdend gedrag binnen kunstacademies? Bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen?
Er zijn de afgelopen jaren amper signalen binnengekomen die duiden op misbruik en/of grensoverschrijdend gedrag binnen de kunstacademies. Instellingen moeten zorgdragen voor een veilige omgeving, waarbinnen studenten en docenten bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd voelen om tot melding over te gaan. De hogescholen hebben in de «branchecode goed bestuur hogescholen» geregeld dat elke instelling een klachtenregeling ongewenst gedrag heeft. De sector heeft dit actief opgepakt en ik hoor dat opleidingen bijvoorbeeld actief gesprekken voeren met studenten om hen alert te maken op hun kwetsbaarheid. Ik verwacht dat instellingen snel en adequaat handelen op het moment dat er wel een incident plaatsvindt. Ik zie geen aanleiding nader onderzoek te doen.
Wat vindt u ervan dat van het kleine aantal slachtoffers dat überhaupt melding heeft gemaakt, 80 procent ontevreden is over de afhandeling van die meldingen? Gaat u hierover in gesprek met de betreffende klachtencommissies?
Elke melding moet zorgvuldig worden behandeld. Dit percentage moet dan ook naar beneden. De sector is hiervoor zelf verantwoordelijk. Op grond van de Arbeidsomstandighedenwet is de werkgever verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om psychosociale arbeidsbelasting van de werknemer, waaronder seksuele intimidatie en andere ongewenste omgangsvormen, te voorkomen of te beperken en in dat kader maatregelen te treffen om de werknemer te beschermen. Maatregelen die een werkgever kan treffen zijn bijvoorbeeld het aanstellen van een vertrouwenspersoon en het vaststellen van een klachtenprocedure. Ik zal dit met de aanwezigen op 20 december bespreken.
De Inspectie SZW kan handhaven op de verplichtingen die volgen uit de Arbowet. Ze kijkt hierbij onder andere of een werkgever voldoende beleid heeft op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Er wordt gekeken of er bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon, klachtenregeling of klachtencommissie aanwezig is. De Inspectie SZW handhaaft risicogestuurd. Op klachten vanuit een OR of vakbond volgt altijd een onderzoek.
Hoe zou een actieplan tegen seksueel overschrijdend gedrag in de cultuursector eruit kunnen zien? Bent u bereid dit op te pakken? Zo nee, waarom niet?
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de werkgevers. Werkgevers en werknemers moeten met elkaar in gesprek en passende maatregelen nemen. Hoe een actieplan eruit zou kunnen zien is dan ook aan de sector zelf. Ik zal dit met hen op 20 december bespreken.
Deelt u de opvatting van de Kunstenbond dat de vaak onzekere dienstverbanden in de cultuursector de beschreven onveiligheid en machtsongelijkheid versterken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de onzekere positie van makers en medewerkers in de cultuursector mee te nemen in het hierboven verzochte actieplan?
De aard van een dienstverband mag nooit leiden tot onveiligheid en rechtsongelijkheid. Ik zal dit met de aanwezigen bespreken tijden ons gesprek op 20 december.
Bent u bereid gehoor te geven aan het verzoek van meldpunt MoresOnline en de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten om een onafhankelijk onderzoek te financieren?2 Zo nee, waarom niet?
Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om werknemers te beschermen tegen ongewenst gedrag en andere psychosociale arbeidsbelasting. Het is dus aan de sector zelf om hier maatregelen te nemen.
Nieuwe bevindingen in de zaak-Poch |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Argos, getiteld «Minister gaf opdracht om Poch-zaak te onderzoeken» en het bericht «Minister bemoeide zich met zaak-Poch»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er bemoeienis vanuit de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin is geweest met het strafonderzoek naar de betrokkenheid van de heer Poch bij de «dodenvluchten» in Argentinië? Zo ja, waarom heeft deze bemoeienis plaatsgevonden?
Mij past terughoudendheid bij het antwoorden op detailvragen betreffende de gang van zaken van het onderzoek naar en de vervolging van de heer Poch, nu hij ervoor heeft gekozen de Staat hieromtrent in rechte te betrekken. Ik wil die rechtsgang niet beïnvloeden door nu buiten die te starten procedure om, nader op deze zaken in te gaan. Voor het overige verwijs ik u naar hetgeen mijn ambtsvoorgangers en ik reeds in diverse brieven aan uw Kamer hebben bericht2.
Ook verwijs ik u hieromtrent graag naar de brief die ik hierover tegelijkertijd aan uw Kamer zend.
Bestaat er enige schriftelijke rapportage van bemoeienis van de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin inzake deze zaak-Poch? Zo ja, bent u bereid deze rapportage aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich de antwoorden op zowel de schriftelijke vragen van het lid De Wit (ingezonden 26 oktober 2007, Vergaderjaar 2007–2008, 715) als de schriftelijke vragen van het lid Van Velzen (ingezonden 25 september 2009, Vergaderjaar 2009–2010, 304) inzake het onderzoek naar de heer Poch herinneren?
Ja.
Klopt het dat de toenmalige Minister van Justitie Hirsch Ballin in antwoord op de vragen van het lid De Wit stelde dat het onderzoek naar de vermeende Argentijnse oorlogsmisdadiger niet stilgelegd is? Waarom is dit onderzoek destijds niet stilgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u het feit dat de heer Poch recentelijk voor de Argentijnse rechter is vrijgesproken?
Het past de regering niet om te oordelen over buitenlandse rechterlijke uitspraken. Dit geldt temeer wanneer het een uitspraak betreft die nog niet onherroepelijk is.
Klopt het dat het in eerste instantie de bedoeling was de heer Poch in Nederland te berechten? Waarom is besloten hiervan af te zien en het proces in Argentinië te laten plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Gezien de uitkomsten van het proces tegen de heer Poch in Argentinië, in hoeverre bent u van mening dat Nederland zich afdoende ervan heeft vergewist dat er voldoende bewijs tegen de heer Poch bestond voor de strafzaak in Argentinië en mee te werken aan zijn uitlevering aan Argentinië?
Zie antwoord vraag 2.
Een kwart van de docenten in het voortgezet dat wordt uitgescholden, geïntimideerd of geduwd, geschopt of geslagen door leerlingen |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Wat zeggen het resultaat van de enquête van DUO Onderwijsonderzoek & Advies onder ruim duizend docenten, en de Instagram-enquête van NOS Stories onder bijna 10.000 scholieren, over de veiligheid op scholen?1
De zaken die in de enquête en via Instagram naar voren komen, laten zien dat de sociale veiligheid op scholen voor zowel personeel als leerlingen continu aandacht behoeft. De enquête laat zien dat 10 procent van de docenten zich niet veilig voelt op school. Dit percentage is vergelijkbaar met de uitkomsten van de Veiligheidsmonitor po/vo die ik u onlangs stuurde.2 Ook daarin komt naar voren dat 91 procent van de docenten zich veilig voelt in het voortgezet onderwijs. Dit is een lichte verbetering ten opzichte van onze meting in 2016.
Wat vindt u ervan dat scholieren docenten op scholen uitmaken voor kankermongool, slet of hoer? In hoeverre worden zulke incidenten geregistreerd via de Landelijke monitor sociale veiligheid op scholen?
Elke leraar verdient respect en het baart mij zorgen om te horen dat een (klein) deel van de leerlingpopulatie denkt zich op deze respectloze manier uit te kunnen laten richting hun docenten. In de landelijke monitor wordt leidinggevenden, docenten en leerlingen gevraagd naar het al dan niet voorkomen van incidenten, waaronder verbaal of lichamelijk geweld. Er wordt aan hen gevraagd of zij de afgelopen twaalf maanden te maken hebben gehad met, of weten van het voorkomen van dergelijke incidenten. Daarbij wordt niet specifiek gevraagd naar de frequentie.
Hoe is het incident dat scholieren eerst pennen gooiden naar een docent maar uiteindelijk ook stoelen en tafels en deze docent op een brancard naar het ziekenhuis moest worden gebracht, geregistreerd?
Dit betreffende incident is naar voren gekomen in een reactie op de Instagram-enquête van NOS Stories. Mij is niet bekend om welke school het hier gaat of wanneer zich dit heeft afgespeeld.
Heerst er een doofpotcultuur op de scholen ten aanzien van zulke incidenten? Zo ja, wat onderneemt u daar dan tegen?
Het is van groot belang dat de schoolleiding en docenten samen werken aan een open cultuur waarin zulke incidenten worden gemeld. Mijns inziens werken scholen daar in de regel hard aan. Dat neemt niet weg dat een dergelijk veilig klimaat nog niet op alle scholen gerealiseerd wordt. Als dit tot signalen leidt, bijvoorbeeld bij de vertrouwensinspecteur, zal de Inspectie van het Onderwijs dit zeker meenemen in het toezicht.
In hoeverre kunnen lerarenopleidingen een oplossing bieden, nu het scholen bij het lerarentekort niet altijd lukt om voldoende gekwalificeerde docenten voor de klas te zetten?
In de lerarenopleiding wordt de basis gelegd voor de competenties die een leraar nodig heeft voor het realiseren en borgen van een sociaal veilige leeromgeving op scholen. Ook in de herijkte kennisbasis voor de pabo en de tweedegraadslerarenopleiding, die in het schooljaar 2018/2019 van kracht is gegaan, zit het thema sociale veiligheid expliciet verankerd. De individuele lerarenopleidingen geven zelf invulling aan de eisen uit de kennisbases. Ook na de opleiding worden er opleidingsdagen georganiseerd om leraren bij- en na te scholen op tal van onderwerpen waaronder sociale veiligheid en gedrag van leerlingen.
In hoeverre gaat u docenten betrekken bij het vinden van oplossingen voor deze problematiek?
De resultaten van de veiligheidsmonitor van 2014 en 2016 waren aanleiding om de ontwikkeling van het veiligheidsgevoel van docenten nader te analyseren. Er is onderzocht wat verklarende factoren zouden kunnen zijn voor het afnemend veiligheidsgevoel van docenten. Naar aanleiding daarvan zijn de sociale partners, verenigd in het Arbeidsmarkt en Opleidingsfonds Voortgezet Onderwijs (VOION), aan de slag gegaan om te komen tot een aantal opties, die de komende tijd in samenwerking met docenten worden uitgewerkt op scholen.
Het bericht 'Meisjes bedreigd door asielzoekers' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Meisjes bedreigd door asielzoekers»?1
Kunt u aangeven in hoeverre u de problematiek herkent, die in dit artikel wordt geschetst? Kunt u tevens aangeven of het vaker voorkomt, dat buurtbewoners bedreigd dan wel geïntimideerd worden door bewoners van een Asielzoekerscentrum (AZC)?
Kunt u aangeven of er door het bestuur van een AZC kordaat wordt opgetreden in het geval dat buurtbewoners overlast ervaren van bewoners van een AZC? Welk pallet aan straf- en handhavingsmogelijkheden heeft het bestuur van een AZC tot haar beschikking teneinde hiertegen op te treden?
Deelt u de mening dat het bestuur van een AZC meer kan doen dan er in het artikel wordt gesteld? Beschikt het bestuur van een AZC, bijvoorbeeld, over de mogelijkheid een camera bij de uitgang van een AZC te hangen, teneinde daarmee overlast gevend gedrag tegen te gaan?
Er lijkt vaker sprake te zijn van overlast gevend gedrag van asielzoekers in het openbaar vervoer, kunt u dat bevestigen? Kunt u aangeven hoe vaak overlast gevend gedrag van asielzoekers in het openbaar vervoer voorkomt?
Kunt u aangeven wat u tot nu toe doet teneinde overlast gevend gedrag van asielzoekers in het Nederlands openbaar vervoer tegen te gaan? Kunt u aangeven wat u van plan bent nog meer te doen tegen overlast gevend gedrag van asielzoekers in het openbaar vervoer?
Deelt u de mening dat de problemen die deze asielzoekers veroorzaken in het openbaar vervoer wezenlijk zijn, het draagvlak voor de opvang van asielzoekers ondermijnen en daarom effectief moet worden aangepakt?
De ontslagen medewerkers van de Belastingdienst vanwege fraude |
|
Renske Leijten |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u uitleggen hoe bekend is geworden dat de 15 ontslagen medewerkers zich schuldig maakte aan fraude?1
De Telegraaf heeft het Ministerie van Financiën verzocht inzicht te geven in het aantal ontslagen als gevolg van het niet nakomen van de fiscale verplichtingen. Bij het handmatig doorlopen van de dossiers is gebleken dat 1 voorwaardelijk ontslag in 2018 niet is meegenomen in de totalen. Daarmee komt het totaal voor 2017 en 2018 op 16 in plaats van 15 ontslagen.
U noemt de straf van het verliezen van het werk een zware straf, maar worden er na de vaststelling van fraude ook vervolgstappen gezet?2
Zie de beantwoording bij vraag 3.
Wordt er in alle gevallen ook aangifte gedaan als er sprake is geweest van oplichting? Zo nee, waarom niet? Kunt u toelichten hoe de procedure in zijn werk gaat?
Het is de belastinginspecteur – niet de Belastingdienst in de rol van werkgever – die mogelijke delicten die zijn begaan door belastingplichtigen op de gebieden van belastingen, toeslagen en douane moet aanmelden bij Justitie.
Hoe dit proces verloopt, is beschreven in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (Protocol AAFD)3. Het protocol beschrijft hoe de Belastingdienst de aanmeldingen van mogelijke delicten die voor strafrechtelijke afhandeling in aanmerking komen, selecteert voor de rechtsgebieden belastingen, toeslagen en douane.
Uiteindelijk beslist de Officier van Justitie of hij overgaat tot strafrechtelijke afhandeling, na een afstemmingsoverleg van de Belastingdienst (als fiscus), de FIOD en het OM. Voorgaande geldt voor alle belastingplichtigen. De Belastingdienst als werkgever heeft hierin geen rol.
Er is in dit proces geen registratie/telling van verschillende soorten belastingplichtigen noch is er standaard een melding aan de werkgever van de desbetreffende belastingplichtigen. Dit geldt voor de fiscale afdoening voor alle belastingplichtigen, dus ook voor die van belastingdienstmedewerkers. Er is om die reden bij de Belastingdienst als werkgever niet bekend hoeveel zaken met het OM besproken zijn, waarbij sprake is van het niet nakomen van fiscale verplichtingen door de belastingdienstmedewerkers.
Wordt onderzocht of er een patroon te vinden is bij de frauderende medewerkers? Zou er sprake kunnen zijn van het toepassen van kennis in de hoop niet gepakt te worden of waren de betrapte medewerkers relatief nieuw in de dienst? Hebben ze lang kunnen frauderen? Hielden ze zelf toezicht op hun frauduleuze aangiftes? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ieder geval waarin sprake is van het niet nakomen van de fiscale verplichtingen wordt apart onderzocht. De 16 gevallen over 2017 en 1018 laten een divers beeld van fiscale schendingen zien, zowel inhoudelijk als de duur waarover de schendingen hebben plaatsgevonden. Daarbij is vermoedelijk bij een enkele schending gebruik gemaakt van kennis van de fiscale regels. Ook de duur van het dienstverband van de 16 medewerkers geeft een divers beeld. De belastingdienstmedewerkers hebben een aparte afgeschermde status in de systemen van de Belastingdienst. De behandeling van aangiftes van belastingdienstmedewerkers is belegd bij twee teams (in Amsterdam en Arnhem). Verdere informatie die specifiek is, kan gelet op de beperkte aantallen en de mogelijke herleidbaarheid naar personen niet worden verstrekt.
Hoeveel onderzoeken lopen er op dit moment nog?
Per 1 november 2018: 20.
Kunt u ingaan op de wijze van werving en selectie van nieuwe medewerkers, wetende dat er nog vele medewerkers gezocht worden?
De Belastingdienst besteedt veel aandacht aan integriteit. Zo krijgt de sollicitant bij uitnodiging de brochure «Een integere Belastingdienst» toegezonden en komt integriteit aan de orde tijdens het selectiegesprek in de vorm van een casus. De nieuwe medewerker moet een verklaring omtrent het gedrag overleggen. Na indiensttreding heeft de Belastingdienst voor elke medewerker een zogenaamde onboardingstraject (introductie) waarin onder andere de Eed of Belofte wordt afgelegd.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over Belastingdienst op 6 december 2018?
Ja.
Onderzoek naar fraude door medewerkers van Vestia |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onderzoek naar fraude door medewerkers Vestia»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe is dit toch nog mogelijk, ondanks de nieuwe Woningwet?
Ik kan op dit moment niet inhoudelijk op het bericht reageren, omdat de zaak nog bij het Openbaar Ministerie ligt. Mij, noch de Aw, die ik om een reactie heb gevraagd, is hierom thans bekend waarvan de medewerkers van Vestia worden verdacht. In algemene zin kan gesteld worden dat met de herziene Woningwet het extern toezicht is versterkt en hogere eisen worden gesteld aan het interne toezicht. Dergelijke stappen hebben de checks and balances in het stelsel vergroot, waarmee de kans op mistanden wordt verkleind en de pakkans vergroot. Misstanden als fraude en integriteitsrisico’s zijn echter nooit volledig te voorkomen met wetgeving en/of (sectorale) gedrags- en integriteitscodes.
Hoe zit het met fraude bij woningcorporaties? Hoe vaak wordt er door de FIOD ingegrepen? Wat is de rol van de Autoriteit Woningcorporaties hierin?
Bij de Aw is het meldpunt integriteit woningcorporaties (MIW) ondergebracht. Iedereen kan hier melding doen van het vermoeden van onrechtmatigheden bij woningcorporaties. Meldingen geven vaak inzicht over misstanden in de cultuur en de governance bij een corporatie. Integriteit is nauw verbonden met governance. Aandacht voor governance en de interne checks and balances binnen een corporatie is bij het toezicht op integriteitrisico’s essentieel. Individuele integriteitschendingen kunnen worden voorkomen en gecorrigeerd als de interne bedrijfscultuur open en transparant is waardoor medewerkers, management en bestuur elkaar aanspreken bij mogelijke misstanden. De Aw neemt deze inzichten mee in haar toezicht op governance bij de corporaties.
Jaarlijks komen bij het MIW ongeveer 15 tot 20 meldingen binnen. Alle meldingen worden door de Aw onderzocht. Bij vermoeden van strafbare feiten wordt de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) geïnformeerd. De Aw is na de parlementaire enquête woningcorporaties bewust ondergebracht bij de ILT, ondermeer om op deze wijze een korte lijn te hebben met de IOD-ILT.
De Woningwet geeft de Aw een aantal interventies als instrument. Afhankelijk van de ernst van de misstanden zal de Aw kiezen voor een passende interventie met de mogelijkheid om te escaleren op de interventieladder. Indien zij van oordeel is dat de corporatie zelf adequate maatregelen heeft getroffen om de misstand te beëindigen zal interventie van haar kant achterwege kunnen blijven.
In voorkomende gevallen kan strafrechtelijk onderzoek ook worden uitgevoerd door de FIOD, zoals bijvoorbeeld in de zaak tegen een voormalig directeur van Rochdale2. De FIOD is een opsporingsdienst die kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. De strafbare feiten kunnen betrekking hebben op diverse delicten, zoals corruptie of witwassen. De FIOD beschikt derhalve over informatie met betrekking tot het delict en de verdachte persoon of rechtspersoon. Er wordt door de FIOD geen informatie bijgehouden over de sector waarin een onderzoek zich afspeelt, in dit geval de woningcorporaties.
Is er voldoende informatie beschikbaar bij de FIOD en de Autoriteit Woningcorporaties om dergelijke casussen goed te kunnen controleren? Hoe verhoudt deze casus zich tot de oproep van corporaties om minder te verantwoorden? Deelt u de mening dat dit tegenstrijdig is? Zo nee, waarom niet?
De FIOD controleert niet, maar is een opsporingsdienst. De FIOD kan optreden wanneer er een redelijk vermoeden van een strafbaar feit bestaat. Voor een eventueel strafrechtelijk onderzoek beschikt de FIOD over voldoende (strafvorderlijke) middelen om de benodigde informatie te verkrijgen.
De Aw kan de informatie bij dergelijke casussen verkrijgen via het MIW, Raden van Commissarissen, de ILT-IOD, of tijdens de governance-inspecties die zij periodiek uitvoert bij de individuele corporaties. Deze bronnen en instrumenten volstaan.
In het Convenant Verbetering Informatievoorziening Woningcorporatiesector van 5 december 2017 is afgesproken dat er minder gegevens worden opgevraagd door de Aw tijdens de jaarlijks uitvraag vanuit de Aw bij de woningcorporaties over de gerealiseerde en de geprognosticeerde investeringen/uitgaven en inkomsten. Omdat het gaat over twee verschillende gegevensstromen die elk een ander toepassingsgebruik hebben, is de oproep van de woningcorporaties niet per se strijdig. Het toezicht op de governance van corporaties is de laatste jaren bovendien juist geïntensiveerd.
Is, gezien de geschiedenis van Vestia en de fraudezaken die daar hebben plaatsgevonden, de oorzaak van deze nieuwe fraudezaak iets structureels binnen Vestia en is er de afgelopen jaren niks veranderd binnen de organisatie? Bent u bereid in te grijpen in de organisatie? Zo nee, waarom niet?
Het is niet opportuun om vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van het OM. Verder heeft de Aw mij gemeld dat het bestuur van Vestia haar heeft laten weten dat zij naar aanleiding van de ingreep door het OM een onafhankelijk onderzoek door een extern forensisch bureau is gestart naar de omvang van dit – mogelijke – fraudegeval en de omstandigheden waaronder dit heeft kunnen geschieden.
De Aw laat zich door bestuur Vestia informeren over de opzet, de voortgang en de uitkomst van het onderzoek. Op basis van de informatie, die via de FIOD en IOD beschikbaar komt en de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek en het nog te bepalen standpunt van het bestuur van Vestia, zal de Aw beoordelen of voor Vestia verbeterpunten zijn aan te merken en/of handhavingsinterventies nodig zijn.
Voor het oordeel over Vestia op de toezichtvelden governance en integriteit in de achterliggende jaren verwijst de Aw naar het jaarlijkse gepubliceerde integraal oordeel 2016 en 2017–2018. Hieruit blijkt onder meer dat Vestia sinds 2015 op het terrein van de governance diverse verbetermaatregelen in gang heeft gezet, waaronder maatregelen ter versterking van de strategische portefeuillesturing, de financiële aansturing en de kwaliteit van de interne en externe verantwoording. Wat betreft integriteit heeft de Aw in de oordeelsbrief 2017–2018 aangegeven dat bij haar (thema)onderzoek naar integriteit bij opdrachtverstrekking, de enquêteresultaten van Vestia over de opzet en effectiviteit van diverse beheersmaatregelen geen aanleiding gaven om versneld een governance inspectie te verrichten naar de werking van het integriteitsbeleid bij opdrachtverstrekking.
Tot slot wijs ik u erop dat Vestia onder verscherpt toezicht staat en dat de voortgang van het verbeterplan intensief door de Aw wordt gemonitord.
Het bericht ‘Crimineel liever niet te snel storen’ |
|
Lilian Helder (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Crimineel liever niet te snel storen»?1
Ja.
Hoe kan de rechtsstaat nog verdedigd worden, hoe kan Nederland nog beschermd worden als daders mild worden gestraft omdat de politie tijdig ingrijpt?
Dit is een dilemma waar politiemensen en officieren van justitie geregeld voor staan indien zij informatie ontvangen over een op handen zijnde criminele activiteit. De verantwoordelijken bij politie en OM maken dan een afweging tussen de effectiviteit van de mogelijke interventies, het gevaar dat van de criminele actie uitgaat en het moment waarop moet worden ingegrepen om gevaar voor anderen af te wenden. Daarbij wordt ook afgewogen welke vorm van interventie het meest effectief is. Het is uiteraard bij elke voorbereiding van een criminele activiteit gewenst dat de officier van justitie een bij het delict passende straf kan vorderen. Om de risico’s verantwoord te kunnen beheersen is het soms ook nodig een ander instrument dan de strafrechtelijke interventie in te zetten en bestaat zelfs de kans dat een strafrechtelijk onderzoek stukloopt. In sommige gevallen is direct ingrijpen echt noodzakelijk om gevaar voor personen of grote risico’s voor de samenleving af te wenden. Als daarvan sprake is, dan is het belang om een dergelijke actie tijdig te verstoren groter dan het belang van strafvervolging en berechting.
Hoe lang moeten de politie en het openbaar ministerie naar uw mening criminelen met de voorbereiding van levensgevaarlijke plannen hun gang laten gaan? Waar ligt volgens u de grens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als dit soort gevaarlijke criminelen er met slappe strafjes vanaf kunnen komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals hiervoor aangegeven is het telkens van belang dat zorgvuldig wordt afgewogen op welk moment wordt geïntervenieerd bij criminele activiteiten. Het belang van het strafrechtelijk onderzoek en een uiteindelijk passende strafmaat speelt daarbij een rol, maar ook het belang om gevaar te voorkomen voor personen of om grote risico’s voor de samenleving af te wenden.
Bent u bereid de wet te wijzigen en de strafbare voorbereidingshandelingen aan te scherpen, zodat het voornemen tot het plegen van grof geweld, zoals in dit geval de bereidheid zware wapens als pistoolmitrailleurs te gebruiken, sneller en harder gestraft kan worden? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is de voorbereiding van elk misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld, strafbaar. Daartoe behoren onder andere ernstige geweldsmisdrijven. In zoverre is er geen aanleiding de algemene strafbaarstelling van voorbereidingshandelingen te verruimen in die zin dat zij ook ziet op misdrijven met een lager wettelijk strafmaximum waardoor zij «sneller» van toepassing zou kunnen zijn.
Artikel 46 Sr bepaalt verder dat de maximale straf bij voorbereiding de helft is van het wettelijk strafmaximum van het misdrijf dat is voorbereid. Betreft de voorbereiding een misdrijf waarop levenslange gevangenisstraf is gesteld, dan geldt een maximumstraf van vijftien jaar gevangenisstraf. Hieruit volgt dat het laagste wettelijk strafmaximum voor strafbare voorbereidingshandelingen vier jaar gevangenisstraf is en de hoogste wettelijke strafbedreiging voor voorbereidende handelingen vijftien jaar. De bandbreedtes die deze wettelijke strafmaxima bieden om strafbare voorbereiding van ernstige delicten te sanctioneren, zijn naar mijn mening toereikend. Voor een aanscherping van artikel 46 Sr in de zin van een hoger wettelijk strafmaximum bij voorbereiding zie ik dan ook evenmin reden.
In het onlangs bij de Tweede Kamer ingediende Wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen wordt ten aanzien van twee misdrijven strafverhogingen voorgesteld als gevolg waarvan die misdrijven binnen het bereik van artikel 46 Sr komen te vallen. Deze strafverhogingen hebben betrekking op de handel en het bezit van automatische vuurwapens (artikel 55 Wet wapens en munitie) en de deelneming aan een criminele organisatie met ernstig crimineel oogmerk (artikel 140 Sr).
Problemen met veiligelanders |
|
Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur: «Asielzoekers die zich misdragen, moeten naar besloten azc»?1 Wat is uw oordeel daarover.
Ja. Zoals eerder aangegeven vind ik het volstrekt onacceptabel dat een beperkte groep asielzoekers overlast veroorzaakt. Dit vraagt om een gerichte aanpak waartoe een palet aan maatregelen beschikbaar is, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd.2 Bij deze aanpak moet scherp in de gaten gehouden worden wanneer overlast gevend gedrag overgaat in crimineel gedrag. In die gevallen zal – net zoals voor iedereen in ons land – de aanpak primair via het strafrecht moeten verlopen
Klopt het dat 4.000 asielzoekers in beeld zijn bij de politie, waarvan de helft afkomstig is uit veilige landen?
Ik verwijs hiervoor naar antwoorden op eerdere Kamervragen en daarbij verstrekte data van de monitorberichten handhaving en toezicht, afkomstig van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt.3
Klopt het dat veel van deze zogenaamde «veiligelanders» die overlast veroorzaken, heel goed weten dat zij geen enkele kans maken op asiel? Deelt u de mening dat hun verblijf in Nederland buitengewoon slecht is voor het draagvlak voor de opvang van vluchtelingen?
Ja. Dit is dan ook de inzet van de migratieketen. Asielaanvragen van vreemdelingen uit een veilig land van herkomst worden door de IND beoordeeld in een versnelde procedure. Indien er geen aanleiding is tot inwilliging is terugkeer aan de orde.
Deelt u de mening dat deze «veiligelanders» zo snel mogelijk moeten terugkeren naar hun land van herkomst?
Zie antwoord vraag 3.
Wat onderneemt u tegen de landen die «veiligelanders» weigeren terug te nemen? Deelt u de mening dat u bij deze landen – conform de aangenomen motie-Jasper van Dijk over bindende afspraken met veilige landen – steviger moet inzetten op terugkeer, teneinde het draagvlak voor vluchtelingenopvang in stand te houden?2
Conform de door u aangehaalde motie zet Nederland in op het maken van effectieve afspraken over samenwerking met veilige landen van herkomst voor de terugkeer van personen die irregulier in Nederland verblijven.
De Europese Commissie heeft met instemming van de lidstaten ten aanzien van een aantal landen, waaronder Marokko en Algerije, het voortouw genomen voor het afsluiten van een bindende terugnameovereenkomst. Dit is echter een proces van lange adem dat in de afgelopen jaren zijn doel nog niet naar tevredenheid heeft bereikt.
In de praktijk zet Nederland dan ook in op het opbouwen en onderhouden van een goede brede bilaterale relatie met de betrokken landen en tussen de uitvoerende diensten, om zo de mogelijkheid tot gedwongen terugkeer naar die landen te intensiveren. Nederland zoekt daarbij gericht naar mogelijkheden tot samenwerking die direct of indirect bijdragen aan terugkeer. Waar mogelijk wordt gestreefd naar een pakket afspraken dat van wederzijds belang is voor Nederland en het betreffende land.
Hoe oordeelt u over het idee van de burgemeester van Weert, overlastgevende asielzoekers in «besloten asielzoekerscentra» onder te brengen? Zijn hier juridische mogelijkheden voor?
Het is juridisch niet mogelijk om een gesloten opvanglocatie te hanteren. Er is in het verleden wel voor gekozen om gedurende een duidelijk afgebakende korte periode (rondom een feest of evenement) een specifieke groep bewoners te verplichten op de locatie te blijven. Op basis van hun gedrag in het verleden hebben zij individueel een kortdurende vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen. Als een vreemdeling standaard het terrein van een opvang locatie niet zou mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming. Voor vrijheidsontneming gelden andere juridische en uitvoeringskaders dan voor opvang, namelijk de kaders die gelden voor vreemdelingbewaring. Vreemdelingenbewaring vereist zowel juridisch als in de uitvoering dan ook echt iets anders dan de opvang en begeleiding in asielzoekerscentra.
Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen kan worden toegepast als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, wanneer een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal in de regel niet zijn voldaan bij vreemdelingen die verblijven op een opvanglocatie; als dat wel het geval was, zouden die vreemdelingen immers in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in geval van overlastgevende vreemdelingen die criminele strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Waarom wordt dit groeiende probleem niet opgelost met behulp van de Extra Beveiligde Toezichtlocaties (de Aso-Azc’s)? Hoeveel plaatsen zijn daar op dit moment beschikbaar?
In onder meer mijn brieven van 8 juni en 15 november jl. ben ik ingegaan op het palet aan maatregelen dat beschikbaar is om overlastgevende asielzoekers lik op stuk te geven.5 Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) maakt hier onderdeel van uit en wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. De twee ebtl’s bieden in totaal 100 plaatsen.
Deelt u de mening dat veiligelanders moeten terugkeren naar hun land van herkomst en dat u tot die tijd alles op alles zet om te voorkomen dat zij voor nog meer overlast zorgen?
Zie antwoord vraag 3.
Het eenvoudig uitgeven van zwart geld in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover in Nederland waarin werd getoond dat het kinderlijk eenvoudig is zwart geld uit te geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat het zo makkelijk is gebleken zwart geld uit te geven nu meer dan de helft van de winkeliers bereid bleek mee te werken ondanks duidelijke signalen dat er iets niet in orde was met de herkomst van het geld? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waarom niet? Ziet u ook de risico’s hiervan voor het witwassen van zwart geld?
De uitzending ging voornamelijk over verkopers van keukens en badkamers. Beroeps- of bedrijfsmatig handelende kopers of verkopers van goederen vallen onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Wwft) voor zover er contante betalingen van deze goederen plaatsvinden voor een bedrag van 10.000 euro of meer. Voor voornoemde verkopers geldt dat zij pas recent, namelijk sinds de inwerkingtreding van de regelgeving ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn op 25 juli 2018, onder toezicht staan.2 Als toezichthouder voor deze categorie is het Bureau Toezicht Wwft aangewezen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is dus een belangrijke stap gezet in de verbetering van de handhaving van de Wwft-verplichtingen voor handelaren in goederen.
Daarnaast werd ook aandacht besteed aan een botenhandelaar. Verkopers van schepen, voertuigen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden en juwelen staan al langer onder toezicht van het Bureau Toezicht Wwft. De desbetreffende botenhandelaar was al in beeld van de toezichthouder en bij deze specifieke ondernemer hebben in het verleden al meerdere onderzoeken plaatsgevonden. Het Bureau Toezicht Wwft zal hier aandacht voor houden.
Heeft u zicht op welke sectoren in het bijzonder gevoelig zijn voor het witwassen van zwart geld? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, hoe denkt u het bewustzijn in de bewuste sectoren te vergroten teneinde verdachte betalingen te signaleren en te melden bij de juiste instantie(s)?
Nederland is op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn reeds verplicht de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering voor Nederland te identificeren en vervolgens te beperken. De eerste National Risk Assessment (NRA), die eind 2017 is verschenen, wordt het komende jaar geactualiseerd. Het streven is om een herziene versie eind 2019 beschikbaar te hebben. Daarnaast vinden er ook op internationaal en Europees niveau onderzoeken plaats naar risico’s op witwassen en terrorismefinanciering binnen sectoren. Voorbeelden hiervan zijn de typologierapporten van de FATF, de Supra National Risk Assessments (SNRA’s) van de Europese Commissie3 en het, mede door Nederland ondersteunde, IARM rapport4 waarin een aantal sectoren wordt genoemd die in Nederland gevoeliger kunnen zijn voor het witwassen van geld, zoals de kansspelsector en de hotelbranche.
De verschillende Wwft-toezichthouders5 treden op regelmatige basis in overleg met de meldplichtige instellingen uit hun toezichtpopulatie, om de bewustwording van het belang van naleving van de Wwft te vergroten. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de meldplicht. Ook de FIU-Nederland doet dit. Verder hebben de Wwft- toezichthouders leidraden opgesteld. Deze leidraden zijn specifiek afgestemd op de verschillende sectoren. Naar aanleiding van de vierde anti-witwasrichtlijn worden deze herzien. De geactualiseerde versies zijn recent gepubliceerd of zullen op korte termijn worden gepubliceerd. Daarnaast publiceren sommige toezichthouders ook een overzicht van documenten afkomstig van relevante internationale bronnen, zoals de Financial Action Task Force (FATF).
Het risico dat individuele ondernemers zich niet aan de Wwft verplichtingen houden, door grote bedragen contant geld aan te nemen en dit niet te melden bij de FIU-Nederland, is niet aan een bepaalde sector gebonden. In alle sectoren die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, wordt op naleving van die wet gehandhaafd, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk. Handhaving van de Wwft vindt in het kader van de zogenaamde niet-melders aanpak gezamenlijk plaats door het Openbaar Ministerie, de opsporingsdiensten, de FIU-Nederland en alle Wwft toezichthouders. De niet-melders aanpak heeft tevens als doel om het meldgedrag in bredere zin te bevorderen, bijvoorbeeld door publiciteit te genereren over de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland.
Vindt u dat de Financial Intelligence Unit (FIU), die belast is met de taak zich te buigen over ongebruikelijke transacties, meer zou moeten doen aan voorlichting ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf (mkb) over de verplichting van het melden van ongebruikelijke transacties? Zo ja, heeft FIU voldoende middelen om inderdaad meer te doen aan voorlichting van bedrijven, met name ten aanzien van het mkb? Zo nee, waarom niet?
De FIU-Nederland heeft op grond van de Wwft als wettelijke taak het geven van voorlichting omtrent het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme aan bedrijfstakken en beroepsgroepen. Dit doet de FIU-Nederland onder meer door het publiceren van relevante casussen op haar website. Deze casussen hebben ook betrekking op het midden- en kleinbedrijf. Verder beziet de FIU-Nederland in samenwerking en in afstemming met de Wwft-toezichthouders hoe een meldgroep op andere manieren kan worden geïnformeerd. Voor beroeps- of bedrijfsmatige handelende kopers of verkopers van goederen werkt de FIU-Nederland samen met het Bureau Toezicht Wwft en MKB-Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op sectoren of branches, die gevoelig zijn voor transacties in zwart geld en/of te maken hebben met witwassen, te vergroten en de handhaving te verbeteren?
Het Bureau Toezicht Wwft houdt risicogericht toezicht op basis van periodiek geactualiseerde risicoprofielen en sinds kort geldt dit dus ook voor de recent onder toezicht gestelde beroeps- of bedrijfsmatige verkopers van goederen. Bij de risicogerichte aanpak wordt gebruik gemaakt van verschillende handhavingsinstrumenten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde «off-site inspections», zoals self-assessments, telefonische hercontroles en deskresearches en «on-site inspections», zoals quick-scans en uitgebreide onderzoeken ter plaatse. Dit onderscheid is in lijn met FATF-aanbevelingen. Door deze mix van verschillende handhavingsinstrumenten, kan een groter aantal meldplichtige instellingen worden beoordeeld.
Voorts geldt in algemene zin dat aanscherping en verbetering van het anti-witwasbeleid voortdurend plaatsvindt, onder andere in navolging van wijzigingen in de FATF-aanbevelingen en Europese regelgeving. Zo worden in National Risk Assessments (NRA’s) de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering in Nederland in kaart gebracht. In de beleidsmonitor wordt vervolgens onderzocht in hoeverre het gevoerde beleid effectief is. Zowel de NRA, als de beleidsmonitor wordt actueel gehouden. In de aan uw Kamer toegezegde integrale beleidsreactie op verschillende afgeronde wetenschappelijke onderzoeken naar witwassen gaat de Minister van Justitie en Veiligheid mede namens mijzelf hierop in.6 Aan uw Kamer is reeds toegezegd dat een integrale beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2019 zal worden toegestuurd.7 De door u gestelde vragen zullen waarbij worden betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeken zal worden bezien of het beleid effectiever kan worden vormgegeven.
Een ander voorbeeld is de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn waarin aanbieders van bepaalde diensten met virtuele valuta (crypto’s) onder de reikwijdte van de Wwft worden gebracht. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Het digitale en anonieme karakter van virtuele valuta verhoogt de kans dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Door deze aanbieders onder de reikwijdte van de Wwft te brengen, moeten zij onderzoek gaan doen naar hun cliënten en ongebruikelijke transacties gaan melden bij de FIU-Nederland. Daarmee worden de belangrijkste risico’s ondervangen die samenhangen met dienstverlening met virtuele valuta.
Hoe groot is de kans dat een mkb’er in een jaar wordt onderworpen aan een onderzoek van de FIU ter controle van de boeken, in het kader van het controleren of er ongebruikelijke transacties hebben plaatsgevonden? Kunt u deze kans uitdrukken in een percentage?
In Nederland controleert de Wwft-toezichthouder of een meldplichtige instelling heeft voldaan aan haar meldplicht. Het Bureau Toezicht Wwft houdt geen registratie bij of dit onderzoek bij een mkb’er of een grote onderneming plaatsvindt. Of een onderneming als mkb’er is aan te merken, is ook niet relevant voor de vraag of die onderneming onder de reikwijdte van de Wwft valt. Wel is het grootste deel van de beroeps- of bedrijfsmatige kopers en verkopers van goederen mkb’er.
Het is om meerdere redenen onmogelijk om de kans dat een mkb’er wordt onderworpen aan een onderzoek in een bepaald percentage uit te drukken. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 5, is een uitgebreid onderzoek ter plaatse niet het enige handhavingsinstrument dat Bureau Toezicht Wwft toepast. Daarnaast speelt de wisselende omvang en variëteit van de onder toezicht staande groep beroeps- of bedrijfsmatige kopers en verkopers van goederen een rol. Zij worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft als er contante betalingen van 10.000 euro of meer plaatsvinden. Dit betekent dat een mkb’er vanaf dit bedrag aan de verplichtingen van de Wwft dient te voldoen, waardoor een groot deel van de mkb’ers niet onder de reikwijdte van de Wwft valt en daarmee ook niet onder Wwft-toezicht staat.
Het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker» geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2012 en 2013 acht patrouilleboten van type Stan Patrol (SPA) 1605, waaronder de Talil 267, naar Libië zijn geëxporteerd door Damen Shipyards?
Navraag bij Damen leerde dat in 2013 acht patrouilleboten van het type Stan Patrol (SPA) 1605 aan Libië zijn overgedragen.
Hoe heeft u deze patrouilleboten beoordeeld, als civiele of militaire goederen? Kunt u dit nader toelichten?
Klopt het dat de acht geleverde patrouilleboten voorzien zijn van bevestigingspunten? In hoeverre zijn deze bevestigingspunten meegenomen in de afweging of het civiele dan wel militaire goederen betreft?
Hoe duidt u deze bevestigingspunten op de patrouilleboten, wanneer deze in de brochure2 zijn afgebeeld als bevestigingspunten voor wapens en voorzien zijn van machinegeweren?
In hoeverre heeft u de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen3 in het algemeen en artikel ML9a)2a) in het bijzonder geraadpleegd in de afweging of de patrouilleschepen als militaire goederen geoormerkt kunnen worden? Kunt u dit nader toelichten?
Zijn er in de afgelopen tien jaar vaar- of voertuigen gekenmerkt als militaire goederen, op basis van de aanwezigheid van bevestigingspunten zoals bedoeld in artikel ML9a)2a) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen? En hoe vaak is op basis hiervan geen vergunning verleend?
Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Vaartuigen met bevestigingspunten zoals bedoeld in ML9a.2a van de ML-lijst vallen onder de vergunningplicht. Wanneer de bevestigingspunten echter niet voldoen aan de omschrijving zoals bedoeld in ML9, geldt er geen vergunningplicht.
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Hoe duidt u het feit dat de door Damen geleverde patrouilleboten voorzien zijn van zware machinegeweren? Hoe duidt u het feit dat in de praktijk deze bevestigingspunten uitstekend dienen voor het gebruik van machinegeweren op de geleverde patrouilleboten? Kunt u dit nader toelichten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, zijn ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen. In dat geval zou Damen ook voor de uitvoer van niet vergunningplichtige patrouilleschepen naar Libië een uitvoervergunning moeten aanvragen. Hierdoor zou het ministerie eveneens in de gelegenheid zijn gesteld om per geval een afweging te maken of uitvoer gewenst is of niet. Aangezien Damen zich aan de afspraak houdt, bestaat hier geen noodzaak toe.
Hoe valt uw reactie in het NRC-bericht, dat het erom gaat voor welk eindgebruik de goederen ontworpen zijn, te rijmen met de wetgeving die van toepassing is op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik? Kunt u dit nader toelichten?
De bevestigingspunten staan niet vermeld op bijlage I van de EU dual-use verordening (428/2009). Er geldt dus ook geen vergunningplicht voor export van deze goederen op basis van de dual-use regelgeving.
Bent u bereid om scherper te toetsen of goederen op basis van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen en ML9a)2 militair dan wel civiel zijn? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven toetst het Ministerie van Buitenlandse Zaken reeds zeer zorgvuldig aan de ML-lijst.
Het bericht 'Criminele asielzoekers van de straat houden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de artikelen «Criminele asielzoekers van de straat houden»1 en «Chauffeurs Qbuzz dreigen azc-haltes te boycotten vanwege overlast veiligelanders»2?
Ja.
Deelt u de mening dat overlastgevende- of criminele asielzoekers thuishoren in de daarvoor opgerichte extra begeleidings- en toezichtlocaties en dat deze juist hiervoor zijn ingericht? Deelt u de oproep van de burgemeesters van Rotterdam en Weert dat stennisschoppende asielzoekers niet langer in hun opvang thuishoren en ergens zouden moeten worden ondergebracht waar ze niet van het terrein af mogen?
Zoals ik meermaals aan uw Kamer heb geschreven staat voorop dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, volstrekt onacceptabel is. Naast dat deze overlast onwenselijke maatschappelijke gevolgen met zich meebrengt en een negatief effect heeft op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers, zorgt het ook voor een grote belasting van de medewerkers van betrokken uitvoeringsinstanties, die alles op alles zetten om overlastgevers aan te pakken. Daarnaast mag het niet zo zijn dat andere bewoners van COA-locaties of zich onveilig voelen.
De overlast vraagt dan ook om een gerichte en harde aanpak. Hiervoor is een breed palet aan maatregelen beschikbaar, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd. Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) is hier onderdeel van en dit wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. Door een overplaatsing naar de ebtl krijgt de overlastgever lik op stuk. Daarnaast draagt dit ook bij aan een rustiger situatie op de azc’s, met minder incidenten, zoals ik aangaf in mijn brief van 15 november jl.3 Op deze wijze wordt een veiliger leefomgeving op de azc’s geborgd.
Kunt u aangeven waarom deze overlastgevende- of criminele asielzoekers (nog) niet naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat asielzoekers in de extra begeleidings- en toezichtlocaties ook gewoon van het terrein af mogen, zolang zij zich maar aan de dagelijkse meldplicht houden? Bent u bereid, eventueel voor een bepaalde categorie, dit beleid aan te passen en er daarmee voor te zorgen dat overlastgevende- of criminele asielzoekers niet van het terrein van extra begeleidings- en toezichtlocaties af mogen?
De inzet in de ebtl’s is erop gericht om de bewoners duidelijke kaders te stellen. Zo krijgen ze een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd waardoor zij zich slechts op aangewezen plaatsen binnen de gemeenten mogen begeven. Daarnaast geldt een dagelijkse meldplicht.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 15 november jl. wordt indien een vreemdeling overlast blijft geven of zich niet houdt aan de vrijheidsbeperkende maatregel, op individuele basis gekeken welke verdere maatregelen mogelijk zijn. Zo kan overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel, in combinatie met ernstige verstoring van de openbare orde (of een stapeling van kleinere overtredingen) aanleiding zijn om tot inbewaringstelling over te gaan, mits aan de overige bewaringscriteria wordt voldaan.
Als bewoners standaard het terrein van de ebtl niet zouden mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming waarvoor andere juridische kaders gelden dan voor opvang, namelijk die voor vreemdelingenbewaring. Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen toegepast kan worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, een onttrekkingsrisico, dat een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal bij de in de ebtl geplaatste vreemdelingen in de regel niet zijn voldaan; als dat wel het geval was, zouden zij immers al in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in het geval van overlastgevende vreemdelingen die strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Denkt u dat de aanpassing van dit beleid ervoor kan zorgen dat de overlast die sommige groepen asielzoekers veroorzaken verminderd zou kunnen worden? Wat bent u nog meer bereid te doen om ervoor te zorgen dat overlastgevende- en criminele asielzoekers worden aangepakt en niet langer hun gang kunnen gaan? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de asielzoekers uit de zogenaamde veilige landen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de overlastgevende asielzoekers uit veilige landen die rond het AZC Ter Apel veel overlast veroorzaken niet ook naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in kaart brengen hoeveel overlast het asielzoekerscentrum (AZC) in Ter Apel geeft voor omwonenden in de buurt? Hoeveel criminaliteit brengt dit AZC met zich mee en wijkt dat af van andere AZC0-locaties in het land? Brengen de asielzoekers uit veilige landen extra overlast met zich mee?
In de Rapportage Vreemdelingenketen, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt onder meer gerapporteerd over overlast en incidenten waar asielzoekers bij waren betrokken. In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan u beraad ik mij op de betekenis van het WODC-rapport «Van perceptie naar feit» voor de opzet van het incidentenoverzicht.4
Kunt tevens aangeven hoezeer de andere asielzoekers in het AZC in Ter Apel te lijden hebben onder de asielzoekers die zich niet weten te gedragen? Op welke wijze worden de andere asielzoekers tegen hen beschermd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort overlast het publieke draagvlak voor de opvang van asielzoekers ondermijnt en dat er alleen al daarom veel aangelegen moet zijn deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de beveiliging van het AZC in Ter Apel snel genoeg de politie inschakelt als er sprake is van overlast of andere misstanden? Of probeert de beveiliging (te) veel zelf op te lossen?
In geval van incidenten treden beveiligers, gelijk aan COA-personeel, de-escalerend op. Bij strafbare feiten wordt de politie ingeschakeld en is het uitgangspunt dat er aangifte wordt gedaan.
Kunt u aangeven of de voorgeschreven aanrijtijden van de politie bij het AZC in Ter Apel of op lijnbus 73 in ter Apel gehaald worden? In hoeveel gevallen werd de aanrijtijd voor de politie in Ter Apel in het afgelopen jaar niet gehaald?
Er is geen voorgeschreven aanrijtijd voor de politie in Ter Apel of elders in Nederland. De vraag in hoeveel gevallen de aanrijtijd niet gehaald werd kan dan ook niet worden beantwoord.
Er is door de politie een niet-wettelijke streefwaarde voor een reactietijd bepaald van een percentage van 90% binnen 15 minuten ter plaatse op landelijk niveau. Deze streefwaarde is opgenomen in het realisatieplan van de nationale politie en geldt op eenheidsniveau. Voor 2018 heeft de eenheid Noord-Holland, gezien de inrichting van het werkgebied in Noord-Nederland, met de Korpsleiding een norm van 85% afgesproken. De norm is een eenheidsnorm.
Landelijk werd in de eerste 9 maanden van 2018 een percentage van 85,1% gehaald, met een duidelijke piek tussen de 3 en 10 minuten. Dat is een lichte verbetering van 0,1%ten opzichte van dezelfde periode in 2017. In de gemeente Westerwolde was dit percentage 78,3% (september 2018).
(Bron: per 19-12-2018; https://data.politie.nl/#/Politie/nl/dataset/47008NED/table?ts=1545206563467)
In 2018 zijn er (t/m 18 december 2018) in totaal 52 meldingen op of in de directe omgeving van het AC in Ter Apel gedaan, waarbij de politie in 41 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse was (79%). Hiervan waren 25 meldingen in verband met «veiligheid en openbare orde». Hiervan was de politie in 21 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse (84%). Voor wat betreft meldingen gedaan in relatie tot buslijn 73 is in slechts enkele gevallen melding gedaan bij de politie (4 meldingen in de periode januari t/m 30 oktober 2018).
Het bericht ‘Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop groepen jongeren zich hebben misdragen -verbaal en fysiek- ronduit walgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een groep van circa 40 jongeren heeft in het zwembad gezorgd voor een gespannen sfeer en heeft agressief en intimiderend gedrag getoond tegen bezoekers en medewerkers. Wangedrag en intimidatie, waar dan ook gepleegd, vind ik onacceptabel.
Kunt u garanderen dat, in lijn met de oproep van de burgemeester van Tilburg, de heer Weterings, alles in het werk zal worden gesteld dat de slachtoffers van dit wangedrag aangifte kunnen doen zodat de daders kunnen worden gepakt? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. De burgemeester van Tilburg heeft bij brief van 6 november jl. de gemeenteraad over het incident geïnformeerd.2 De burgemeester heeft in zijn brief aangegeven dat een aantal bezoekers zich onveilig heeft gevoeld. Deze bezoekers zijn door zwembadmedewerkers opgevangen. De medewerkers hebben tevens degenen die zich misdroegen aangesproken op hun gedrag en een aantal van hen uit het zwembad verwijderd. Voor zover nu bekend op basis van de door de burgemeester van Tilburg verstrekte informatie blijkt uit de meldingen vooralsnog niet dat sprake is geweest van onzedelijke of (zedelijk) grensoverschrijdende gedragingen en is er geen aangifte gedaan bij de politie. Indien men van mening is dat sprake is van een strafbaar feit is het van belang dat aangifte gedaan wordt.
De camerabeelden van het zwembad zijn overgedragen aan de politie en zijn nog in onderzoek. In de lokale driehoek voert de burgemeester overleg met het openbaar ministerie en de politie over het verdere onderzoek. Eventuele schade zal worden verhaald op de daders; daarnaast kunnen de jongeren die het feest hebben verpest rekenen op passende maatregelen van de gemeente dan wel de politie.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie al bijzonder treurig is dat zwembad «Stappegoor» een vingerscan moet gebruiken teneinde hun gasten entree te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Een vingerscan biedt voordelen zoals een snelle toegang voor iedereen. Vaste bezoekers hoeven dan niet in de rij te wachten. Met dit type toegangssystemen is tevens uitgesloten dat mensen die de toegang tijdelijk tot het zwembad ontzegd zijn bij wisseling van personeel toch weer binnenkomen. De inzet van personeel aan de kassa is dan meer die van een gastvrouw of -man.
In hoeveel zwemgelegenheden is het nodig om bijvoorbeeld door middel van een vingerscan raddraaiers buiten de deur te houden?
Dit type systemen wordt in niet veel zwembaden toegepast. Veel vaker worden pasjessystemen gebruikt waarmee via een tourniquet toegang tot het zwembad kan worden verkregen. In geval van ontzegging van de toegang tot het zwembad wordt zo’n pasje ingetrokken. Het effect is vergelijkbaar met controle via een vingerscan.
Welke verdere maatregelen adviseert u te nemen teneinde dit soort onacceptabel gedrag in zwembaden tegen te gaan?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. Indien er sprake is van misstanden in een zwembad is het aan het lokaal bestuur om maatregelen te nemen. Ik constateer dat dit in dit geval is gedaan en dat het de speciale aandacht heeft van de burgemeester van de gemeente Tilburg.
Door wie kan een zwembadverbod worden gehandhaafd? Heeft dit bijvoorbeeld dezelfde juridische status als een gebiedsverbod?
Het in dit geval toegepaste toegangsverbod vloeit voort uit de privaatrechtelijke relatie tussen de bezoeker van het zwembad en de eigenaar van het zwembad (in dit geval de gemeente). Overtreding van dit toegangsverbod betreft een vorm van lokaalvredebreuk, dat door de medewerkers van het zwembad en eventueel door de politie wordt gehandhaafd. Dit privaatrechtelijke toegangsverbod heeft daarmee een andere grondslag dan een door de burgemeester of de officier van justitie opgelegd gebiedsverbod.