Het eenvoudig uitgeven van zwart geld in Nederland |
|
Michiel van Nispen |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Undercover in Nederland waarin werd getoond dat het kinderlijk eenvoudig is zwart geld uit te geven?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat het zo makkelijk is gebleken zwart geld uit te geven nu meer dan de helft van de winkeliers bereid bleek mee te werken ondanks duidelijke signalen dat er iets niet in orde was met de herkomst van het geld? Zo ja, hoe verklaart u dat? Zo nee, waarom niet? Ziet u ook de risico’s hiervan voor het witwassen van zwart geld?
De uitzending ging voornamelijk over verkopers van keukens en badkamers. Beroeps- of bedrijfsmatig handelende kopers of verkopers van goederen vallen onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (hierna: Wwft) voor zover er contante betalingen van deze goederen plaatsvinden voor een bedrag van 10.000 euro of meer. Voor voornoemde verkopers geldt dat zij pas recent, namelijk sinds de inwerkingtreding van de regelgeving ter implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn op 25 juli 2018, onder toezicht staan.2 Als toezichthouder voor deze categorie is het Bureau Toezicht Wwft aangewezen. Met de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn is dus een belangrijke stap gezet in de verbetering van de handhaving van de Wwft-verplichtingen voor handelaren in goederen.
Daarnaast werd ook aandacht besteed aan een botenhandelaar. Verkopers van schepen, voertuigen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden en juwelen staan al langer onder toezicht van het Bureau Toezicht Wwft. De desbetreffende botenhandelaar was al in beeld van de toezichthouder en bij deze specifieke ondernemer hebben in het verleden al meerdere onderzoeken plaatsgevonden. Het Bureau Toezicht Wwft zal hier aandacht voor houden.
Heeft u zicht op welke sectoren in het bijzonder gevoelig zijn voor het witwassen van zwart geld? Zo nee, bent u bereid hier nader onderzoek naar te doen? Zo ja, hoe denkt u het bewustzijn in de bewuste sectoren te vergroten teneinde verdachte betalingen te signaleren en te melden bij de juiste instantie(s)?
Nederland is op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn reeds verplicht de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering voor Nederland te identificeren en vervolgens te beperken. De eerste National Risk Assessment (NRA), die eind 2017 is verschenen, wordt het komende jaar geactualiseerd. Het streven is om een herziene versie eind 2019 beschikbaar te hebben. Daarnaast vinden er ook op internationaal en Europees niveau onderzoeken plaats naar risico’s op witwassen en terrorismefinanciering binnen sectoren. Voorbeelden hiervan zijn de typologierapporten van de FATF, de Supra National Risk Assessments (SNRA’s) van de Europese Commissie3 en het, mede door Nederland ondersteunde, IARM rapport4 waarin een aantal sectoren wordt genoemd die in Nederland gevoeliger kunnen zijn voor het witwassen van geld, zoals de kansspelsector en de hotelbranche.
De verschillende Wwft-toezichthouders5 treden op regelmatige basis in overleg met de meldplichtige instellingen uit hun toezichtpopulatie, om de bewustwording van het belang van naleving van de Wwft te vergroten. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de meldplicht. Ook de FIU-Nederland doet dit. Verder hebben de Wwft- toezichthouders leidraden opgesteld. Deze leidraden zijn specifiek afgestemd op de verschillende sectoren. Naar aanleiding van de vierde anti-witwasrichtlijn worden deze herzien. De geactualiseerde versies zijn recent gepubliceerd of zullen op korte termijn worden gepubliceerd. Daarnaast publiceren sommige toezichthouders ook een overzicht van documenten afkomstig van relevante internationale bronnen, zoals de Financial Action Task Force (FATF).
Het risico dat individuele ondernemers zich niet aan de Wwft verplichtingen houden, door grote bedragen contant geld aan te nemen en dit niet te melden bij de FIU-Nederland, is niet aan een bepaalde sector gebonden. In alle sectoren die onder de reikwijdte van de Wwft vallen, wordt op naleving van die wet gehandhaafd, bestuursrechtelijk of strafrechtelijk. Handhaving van de Wwft vindt in het kader van de zogenaamde niet-melders aanpak gezamenlijk plaats door het Openbaar Ministerie, de opsporingsdiensten, de FIU-Nederland en alle Wwft toezichthouders. De niet-melders aanpak heeft tevens als doel om het meldgedrag in bredere zin te bevorderen, bijvoorbeeld door publiciteit te genereren over de verplichting om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland.
Vindt u dat de Financial Intelligence Unit (FIU), die belast is met de taak zich te buigen over ongebruikelijke transacties, meer zou moeten doen aan voorlichting ten aanzien van het midden- en kleinbedrijf (mkb) over de verplichting van het melden van ongebruikelijke transacties? Zo ja, heeft FIU voldoende middelen om inderdaad meer te doen aan voorlichting van bedrijven, met name ten aanzien van het mkb? Zo nee, waarom niet?
De FIU-Nederland heeft op grond van de Wwft als wettelijke taak het geven van voorlichting omtrent het voorkomen en opsporen van witwassen en financieren van terrorisme aan bedrijfstakken en beroepsgroepen. Dit doet de FIU-Nederland onder meer door het publiceren van relevante casussen op haar website. Deze casussen hebben ook betrekking op het midden- en kleinbedrijf. Verder beziet de FIU-Nederland in samenwerking en in afstemming met de Wwft-toezichthouders hoe een meldgroep op andere manieren kan worden geïnformeerd. Voor beroeps- of bedrijfsmatige handelende kopers of verkopers van goederen werkt de FIU-Nederland samen met het Bureau Toezicht Wwft en MKB-Nederland.
Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op sectoren of branches, die gevoelig zijn voor transacties in zwart geld en/of te maken hebben met witwassen, te vergroten en de handhaving te verbeteren?
Het Bureau Toezicht Wwft houdt risicogericht toezicht op basis van periodiek geactualiseerde risicoprofielen en sinds kort geldt dit dus ook voor de recent onder toezicht gestelde beroeps- of bedrijfsmatige verkopers van goederen. Bij de risicogerichte aanpak wordt gebruik gemaakt van verschillende handhavingsinstrumenten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde «off-site inspections», zoals self-assessments, telefonische hercontroles en deskresearches en «on-site inspections», zoals quick-scans en uitgebreide onderzoeken ter plaatse. Dit onderscheid is in lijn met FATF-aanbevelingen. Door deze mix van verschillende handhavingsinstrumenten, kan een groter aantal meldplichtige instellingen worden beoordeeld.
Voorts geldt in algemene zin dat aanscherping en verbetering van het anti-witwasbeleid voortdurend plaatsvindt, onder andere in navolging van wijzigingen in de FATF-aanbevelingen en Europese regelgeving. Zo worden in National Risk Assessments (NRA’s) de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering in Nederland in kaart gebracht. In de beleidsmonitor wordt vervolgens onderzocht in hoeverre het gevoerde beleid effectief is. Zowel de NRA, als de beleidsmonitor wordt actueel gehouden. In de aan uw Kamer toegezegde integrale beleidsreactie op verschillende afgeronde wetenschappelijke onderzoeken naar witwassen gaat de Minister van Justitie en Veiligheid mede namens mijzelf hierop in.6 Aan uw Kamer is reeds toegezegd dat een integrale beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2019 zal worden toegestuurd.7 De door u gestelde vragen zullen waarbij worden betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeken zal worden bezien of het beleid effectiever kan worden vormgegeven.
Een ander voorbeeld is de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn waarin aanbieders van bepaalde diensten met virtuele valuta (crypto’s) onder de reikwijdte van de Wwft worden gebracht. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Het digitale en anonieme karakter van virtuele valuta verhoogt de kans dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Door deze aanbieders onder de reikwijdte van de Wwft te brengen, moeten zij onderzoek gaan doen naar hun cliënten en ongebruikelijke transacties gaan melden bij de FIU-Nederland. Daarmee worden de belangrijkste risico’s ondervangen die samenhangen met dienstverlening met virtuele valuta.
Hoe groot is de kans dat een mkb’er in een jaar wordt onderworpen aan een onderzoek van de FIU ter controle van de boeken, in het kader van het controleren of er ongebruikelijke transacties hebben plaatsgevonden? Kunt u deze kans uitdrukken in een percentage?
In Nederland controleert de Wwft-toezichthouder of een meldplichtige instelling heeft voldaan aan haar meldplicht. Het Bureau Toezicht Wwft houdt geen registratie bij of dit onderzoek bij een mkb’er of een grote onderneming plaatsvindt. Of een onderneming als mkb’er is aan te merken, is ook niet relevant voor de vraag of die onderneming onder de reikwijdte van de Wwft valt. Wel is het grootste deel van de beroeps- of bedrijfsmatige kopers en verkopers van goederen mkb’er.
Het is om meerdere redenen onmogelijk om de kans dat een mkb’er wordt onderworpen aan een onderzoek in een bepaald percentage uit te drukken. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 5, is een uitgebreid onderzoek ter plaatse niet het enige handhavingsinstrument dat Bureau Toezicht Wwft toepast. Daarnaast speelt de wisselende omvang en variëteit van de onder toezicht staande groep beroeps- of bedrijfsmatige kopers en verkopers van goederen een rol. Zij worden aangemerkt als een instelling in de zin van de Wwft als er contante betalingen van 10.000 euro of meer plaatsvinden. Dit betekent dat een mkb’er vanaf dit bedrag aan de verplichtingen van de Wwft dient te voldoen, waardoor een groot deel van de mkb’ers niet onder de reikwijdte van de Wwft valt en daarmee ook niet onder Wwft-toezicht staat.
Het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht»?1
Ja.
Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1.300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 20172 blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.
Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.
Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.
Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.
Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.
Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul3, die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het Ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de Minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.
Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?
Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:
Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij
Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond «homoseksuele gerichtheid».
Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.
Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.
Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als «kankerhomo» en «flikker» geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië’. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Gaddafi verdween, maar Damen bleef geliefd in Libië»?1
Ja.
Klopt het dat er in 2012 en 2013 acht patrouilleboten van type Stan Patrol (SPA) 1605, waaronder de Talil 267, naar Libië zijn geëxporteerd door Damen Shipyards?
Navraag bij Damen leerde dat in 2013 acht patrouilleboten van het type Stan Patrol (SPA) 1605 aan Libië zijn overgedragen.
Hoe heeft u deze patrouilleboten beoordeeld, als civiele of militaire goederen? Kunt u dit nader toelichten?
Klopt het dat de acht geleverde patrouilleboten voorzien zijn van bevestigingspunten? In hoeverre zijn deze bevestigingspunten meegenomen in de afweging of het civiele dan wel militaire goederen betreft?
Hoe duidt u deze bevestigingspunten op de patrouilleboten, wanneer deze in de brochure2 zijn afgebeeld als bevestigingspunten voor wapens en voorzien zijn van machinegeweren?
In hoeverre heeft u de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen3 in het algemeen en artikel ML9a)2a) in het bijzonder geraadpleegd in de afweging of de patrouilleschepen als militaire goederen geoormerkt kunnen worden? Kunt u dit nader toelichten?
Zijn er in de afgelopen tien jaar vaar- of voertuigen gekenmerkt als militaire goederen, op basis van de aanwezigheid van bevestigingspunten zoals bedoeld in artikel ML9a)2a) van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen? En hoe vaak is op basis hiervan geen vergunning verleend?
Bij het bepalen of een goed onder de ML-lijst valt, gaat het ministerie zorgvuldig te werk. Vaartuigen met bevestigingspunten zoals bedoeld in ML9a.2a van de ML-lijst vallen onder de vergunningplicht. Wanneer de bevestigingspunten echter niet voldoen aan de omschrijving zoals bedoeld in ML9, geldt er geen vergunningplicht.
Bedrijven hoeven geen vergunning aan te vragen voor de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen. Net als andere EU-lidstaten houdt de Nederlandse overheid geen overzichten bij van de uitvoer van niet-vergunningplichtige goederen.
Hoe duidt u het feit dat de door Damen geleverde patrouilleboten voorzien zijn van zware machinegeweren? Hoe duidt u het feit dat in de praktijk deze bevestigingspunten uitstekend dienen voor het gebruik van machinegeweren op de geleverde patrouilleboten? Kunt u dit nader toelichten?
In 2016 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen achteraf door Libische entiteiten van zware wapens waren voorzien op het voordek. De generieke steunen («mountings») op het voordek die door Damen waren voorzien, zijn ongeschikt voor dergelijke zware wapens.
Het ministerie heeft in juli 2016 contact gehad met Damen en zorg uitgesproken over de bewapening van deze schepen. Ook heeft het ministerie met Damen afgesproken dat voor de levering van niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen, omdat was gebleken dat Libië deze ongewapende patrouilleschepen achteraf van zware wapens heeft voorzien.
Sindsdien heeft Damen geen niet-vergunningplichtige patrouilleschepen aan Libië geleverd. Indien Damen dit wel zou overwegen, zou het ministerie Damen een ad hoc vergunningplicht opleggen. In dat geval zou Damen ook voor de uitvoer van niet vergunningplichtige patrouilleschepen naar Libië een uitvoervergunning moeten aanvragen. Hierdoor zou het ministerie eveneens in de gelegenheid zijn gesteld om per geval een afweging te maken of uitvoer gewenst is of niet. Aangezien Damen zich aan de afspraak houdt, bestaat hier geen noodzaak toe.
Hoe valt uw reactie in het NRC-bericht, dat het erom gaat voor welk eindgebruik de goederen ontworpen zijn, te rijmen met de wetgeving die van toepassing is op de uitvoer van goederen voor tweeërlei gebruik? Kunt u dit nader toelichten?
De bevestigingspunten staan niet vermeld op bijlage I van de EU dual-use verordening (428/2009). Er geldt dus ook geen vergunningplicht voor export van deze goederen op basis van de dual-use regelgeving.
Bent u bereid om scherper te toetsen of goederen op basis van de gemeenschappelijke EU-lijst van militaire goederen en ML9a)2 militair dan wel civiel zijn? Zo ja, op welke wijze bent u bereid dit tot uitvoering te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals aangegeven toetst het Ministerie van Buitenlandse Zaken reeds zeer zorgvuldig aan de ML-lijst.
Het bericht 'Criminele asielzoekers van de straat houden' |
|
Anne Kuik (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de artikelen «Criminele asielzoekers van de straat houden»1 en «Chauffeurs Qbuzz dreigen azc-haltes te boycotten vanwege overlast veiligelanders»2?
Ja.
Deelt u de mening dat overlastgevende- of criminele asielzoekers thuishoren in de daarvoor opgerichte extra begeleidings- en toezichtlocaties en dat deze juist hiervoor zijn ingericht? Deelt u de oproep van de burgemeesters van Rotterdam en Weert dat stennisschoppende asielzoekers niet langer in hun opvang thuishoren en ergens zouden moeten worden ondergebracht waar ze niet van het terrein af mogen?
Zoals ik meermaals aan uw Kamer heb geschreven staat voorop dat overlastgevend gedrag, zoals wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, volstrekt onacceptabel is. Naast dat deze overlast onwenselijke maatschappelijke gevolgen met zich meebrengt en een negatief effect heeft op het draagvlak voor de opvang van asielzoekers, zorgt het ook voor een grote belasting van de medewerkers van betrokken uitvoeringsinstanties, die alles op alles zetten om overlastgevers aan te pakken. Daarnaast mag het niet zo zijn dat andere bewoners van COA-locaties of zich onveilig voelen.
De overlast vraagt dan ook om een gerichte en harde aanpak. Hiervoor is een breed palet aan maatregelen beschikbaar, waar ik uw Kamer meermaals over heb geïnformeerd. Plaatsing in de extra begeleiding- en toezichtlocatie (ebtl) is hier onderdeel van en dit wordt – afhankelijk van de individuele situatie – ook ingezet. Door een overplaatsing naar de ebtl krijgt de overlastgever lik op stuk. Daarnaast draagt dit ook bij aan een rustiger situatie op de azc’s, met minder incidenten, zoals ik aangaf in mijn brief van 15 november jl.3 Op deze wijze wordt een veiliger leefomgeving op de azc’s geborgd.
Kunt u aangeven waarom deze overlastgevende- of criminele asielzoekers (nog) niet naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gestuurd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat asielzoekers in de extra begeleidings- en toezichtlocaties ook gewoon van het terrein af mogen, zolang zij zich maar aan de dagelijkse meldplicht houden? Bent u bereid, eventueel voor een bepaalde categorie, dit beleid aan te passen en er daarmee voor te zorgen dat overlastgevende- of criminele asielzoekers niet van het terrein van extra begeleidings- en toezichtlocaties af mogen?
De inzet in de ebtl’s is erop gericht om de bewoners duidelijke kaders te stellen. Zo krijgen ze een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd waardoor zij zich slechts op aangewezen plaatsen binnen de gemeenten mogen begeven. Daarnaast geldt een dagelijkse meldplicht.
Zoals uiteengezet in mijn brief van 15 november jl. wordt indien een vreemdeling overlast blijft geven of zich niet houdt aan de vrijheidsbeperkende maatregel, op individuele basis gekeken welke verdere maatregelen mogelijk zijn. Zo kan overtreding van de vrijheidsbeperkende maatregel, in combinatie met ernstige verstoring van de openbare orde (of een stapeling van kleinere overtredingen) aanleiding zijn om tot inbewaringstelling over te gaan, mits aan de overige bewaringscriteria wordt voldaan.
Als bewoners standaard het terrein van de ebtl niet zouden mogen verlaten, kan dat worden uitgelegd als een vorm van vrijheidsontneming waarvoor andere juridische kaders gelden dan voor opvang, namelijk die voor vreemdelingenbewaring. Zoals bekend vloeit uit Europese regelgeving voort dat vreemdelingenbewaring alleen toegepast kan worden als wordt voldaan aan strikte criteria waaronder zicht op uitzetting, een onttrekkingsrisico, dat een lichter middel niet volstaat en als kan worden betoogd dat de maatregel niet onredelijk bezwarend is. Aan deze kaders zal bij de in de ebtl geplaatste vreemdelingen in de regel niet zijn voldaan; als dat wel het geval was, zouden zij immers al in bewaring zijn geplaatst.
Ook ik zou graag zien dat er meer ruimte zou zijn om in bepaalde gevallen eerder vreemdelingenbewaring op te kunnen leggen, zeker in het geval van overlastgevende vreemdelingen die strafbare feiten begaan. Dit is dan ook onze inzet in de onderhandelingen in Brussel over diverse wetgevingstrajecten in het kader van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel.
Denkt u dat de aanpassing van dit beleid ervoor kan zorgen dat de overlast die sommige groepen asielzoekers veroorzaken verminderd zou kunnen worden? Wat bent u nog meer bereid te doen om ervoor te zorgen dat overlastgevende- en criminele asielzoekers worden aangepakt en niet langer hun gang kunnen gaan? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de asielzoekers uit de zogenaamde veilige landen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven waarom de overlastgevende asielzoekers uit veilige landen die rond het AZC Ter Apel veel overlast veroorzaken niet ook naar de extra begeleidings- en toezichtlocaties worden gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u in kaart brengen hoeveel overlast het asielzoekerscentrum (AZC) in Ter Apel geeft voor omwonenden in de buurt? Hoeveel criminaliteit brengt dit AZC met zich mee en wijkt dat af van andere AZC0-locaties in het land? Brengen de asielzoekers uit veilige landen extra overlast met zich mee?
In de Rapportage Vreemdelingenketen, die jaarlijks aan de Tweede Kamer wordt aangeboden, wordt onder meer gerapporteerd over overlast en incidenten waar asielzoekers bij waren betrokken. In de eerste helft van volgend jaar zal weer een incidentenoverzicht verschijnen. Zoals eerder gemeld aan u beraad ik mij op de betekenis van het WODC-rapport «Van perceptie naar feit» voor de opzet van het incidentenoverzicht.4
Kunt tevens aangeven hoezeer de andere asielzoekers in het AZC in Ter Apel te lijden hebben onder de asielzoekers die zich niet weten te gedragen? Op welke wijze worden de andere asielzoekers tegen hen beschermd?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort overlast het publieke draagvlak voor de opvang van asielzoekers ondermijnt en dat er alleen al daarom veel aangelegen moet zijn deze overlast te verminderen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of de beveiliging van het AZC in Ter Apel snel genoeg de politie inschakelt als er sprake is van overlast of andere misstanden? Of probeert de beveiliging (te) veel zelf op te lossen?
In geval van incidenten treden beveiligers, gelijk aan COA-personeel, de-escalerend op. Bij strafbare feiten wordt de politie ingeschakeld en is het uitgangspunt dat er aangifte wordt gedaan.
Kunt u aangeven of de voorgeschreven aanrijtijden van de politie bij het AZC in Ter Apel of op lijnbus 73 in ter Apel gehaald worden? In hoeveel gevallen werd de aanrijtijd voor de politie in Ter Apel in het afgelopen jaar niet gehaald?
Er is geen voorgeschreven aanrijtijd voor de politie in Ter Apel of elders in Nederland. De vraag in hoeveel gevallen de aanrijtijd niet gehaald werd kan dan ook niet worden beantwoord.
Er is door de politie een niet-wettelijke streefwaarde voor een reactietijd bepaald van een percentage van 90% binnen 15 minuten ter plaatse op landelijk niveau. Deze streefwaarde is opgenomen in het realisatieplan van de nationale politie en geldt op eenheidsniveau. Voor 2018 heeft de eenheid Noord-Holland, gezien de inrichting van het werkgebied in Noord-Nederland, met de Korpsleiding een norm van 85% afgesproken. De norm is een eenheidsnorm.
Landelijk werd in de eerste 9 maanden van 2018 een percentage van 85,1% gehaald, met een duidelijke piek tussen de 3 en 10 minuten. Dat is een lichte verbetering van 0,1%ten opzichte van dezelfde periode in 2017. In de gemeente Westerwolde was dit percentage 78,3% (september 2018).
(Bron: per 19-12-2018; https://data.politie.nl/#/Politie/nl/dataset/47008NED/table?ts=1545206563467)
In 2018 zijn er (t/m 18 december 2018) in totaal 52 meldingen op of in de directe omgeving van het AC in Ter Apel gedaan, waarbij de politie in 41 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse was (79%). Hiervan waren 25 meldingen in verband met «veiligheid en openbare orde». Hiervan was de politie in 21 gevallen binnen 15 minuten ter plaatse (84%). Voor wat betreft meldingen gedaan in relatie tot buslijn 73 is in slechts enkele gevallen melding gedaan bij de politie (4 meldingen in de periode januari t/m 30 oktober 2018).
Het bericht ‘Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Tilburgs zwembad doet deuren dicht tijdens feestje, vier meisjes mogelijk aangerand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de wijze waarop groepen jongeren zich hebben misdragen -verbaal en fysiek- ronduit walgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Een groep van circa 40 jongeren heeft in het zwembad gezorgd voor een gespannen sfeer en heeft agressief en intimiderend gedrag getoond tegen bezoekers en medewerkers. Wangedrag en intimidatie, waar dan ook gepleegd, vind ik onacceptabel.
Kunt u garanderen dat, in lijn met de oproep van de burgemeester van Tilburg, de heer Weterings, alles in het werk zal worden gesteld dat de slachtoffers van dit wangedrag aangifte kunnen doen zodat de daders kunnen worden gepakt? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. De burgemeester van Tilburg heeft bij brief van 6 november jl. de gemeenteraad over het incident geïnformeerd.2 De burgemeester heeft in zijn brief aangegeven dat een aantal bezoekers zich onveilig heeft gevoeld. Deze bezoekers zijn door zwembadmedewerkers opgevangen. De medewerkers hebben tevens degenen die zich misdroegen aangesproken op hun gedrag en een aantal van hen uit het zwembad verwijderd. Voor zover nu bekend op basis van de door de burgemeester van Tilburg verstrekte informatie blijkt uit de meldingen vooralsnog niet dat sprake is geweest van onzedelijke of (zedelijk) grensoverschrijdende gedragingen en is er geen aangifte gedaan bij de politie. Indien men van mening is dat sprake is van een strafbaar feit is het van belang dat aangifte gedaan wordt.
De camerabeelden van het zwembad zijn overgedragen aan de politie en zijn nog in onderzoek. In de lokale driehoek voert de burgemeester overleg met het openbaar ministerie en de politie over het verdere onderzoek. Eventuele schade zal worden verhaald op de daders; daarnaast kunnen de jongeren die het feest hebben verpest rekenen op passende maatregelen van de gemeente dan wel de politie.
Deelt u de mening dat het in eerste instantie al bijzonder treurig is dat zwembad «Stappegoor» een vingerscan moet gebruiken teneinde hun gasten entree te verschaffen? Zo nee, waarom niet?
Een vingerscan biedt voordelen zoals een snelle toegang voor iedereen. Vaste bezoekers hoeven dan niet in de rij te wachten. Met dit type toegangssystemen is tevens uitgesloten dat mensen die de toegang tijdelijk tot het zwembad ontzegd zijn bij wisseling van personeel toch weer binnenkomen. De inzet van personeel aan de kassa is dan meer die van een gastvrouw of -man.
In hoeveel zwemgelegenheden is het nodig om bijvoorbeeld door middel van een vingerscan raddraaiers buiten de deur te houden?
Dit type systemen wordt in niet veel zwembaden toegepast. Veel vaker worden pasjessystemen gebruikt waarmee via een tourniquet toegang tot het zwembad kan worden verkregen. In geval van ontzegging van de toegang tot het zwembad wordt zo’n pasje ingetrokken. Het effect is vergelijkbaar met controle via een vingerscan.
Welke verdere maatregelen adviseert u te nemen teneinde dit soort onacceptabel gedrag in zwembaden tegen te gaan?
De handhaving van de orde en regels in zwembaden is een lokale aangelegenheid. Indien er sprake is van misstanden in een zwembad is het aan het lokaal bestuur om maatregelen te nemen. Ik constateer dat dit in dit geval is gedaan en dat het de speciale aandacht heeft van de burgemeester van de gemeente Tilburg.
Door wie kan een zwembadverbod worden gehandhaafd? Heeft dit bijvoorbeeld dezelfde juridische status als een gebiedsverbod?
Het in dit geval toegepaste toegangsverbod vloeit voort uit de privaatrechtelijke relatie tussen de bezoeker van het zwembad en de eigenaar van het zwembad (in dit geval de gemeente). Overtreding van dit toegangsverbod betreft een vorm van lokaalvredebreuk, dat door de medewerkers van het zwembad en eventueel door de politie wordt gehandhaafd. Dit privaatrechtelijke toegangsverbod heeft daarmee een andere grondslag dan een door de burgemeester of de officier van justitie opgelegd gebiedsverbod.
Het witwassen van miljarden euro’s door criminelen in Nederland |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Welke verklaringen heeft u voor het feit dat uit nieuw onderzoek blijkt dat in Nederland jaarlijks naar schatting het enorme bedrag van 16 miljard euro witgewassen wordt?1
De schattingen van de omvang van witwassen in Nederland, zoals die naar voren komen uit het onderzoek van Unger et al, komen redelijk overeen met onderzoek van Unger uit 2006 – toen kwam de schatting uit op 18,5 miljard euro. Het schattingsmodel dat in 2006 werd gehanteerd is in deze studie verbeterd. Evenwel is de geschatte 16 miljard euro van schokkende omvang. Witwassen is een delict dat niet op zichzelf staat: er liggen verschillende andere misdrijven aan ten grondslag, met name drugshandel en fraude, en de bestedingscategorieën van criminelen lopen uiteen van consumptieve bestedingen tot bijvoorbeeld onroerend goed in het buitenland. Tot slot moet een deel van de verklaring voor de omvangrijke schatting worden gevonden in de internationale dimensie van witwassen: geschat wordt dat het grootste deel van de in Nederland witgewassen gelden uit het buitenland afkomstig is.
Is de financiële sector in staat geld dat voor negentig procent afkomstig is van drugshandel en fraude buiten haar infrastructuur te houden? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de instrumenten om dit te realiseren?
De integriteit van financiële instellingen is één van de pijlers van vertrouwen en vormt daarmee een randvoorwaarde voor het goed functioneren van een financiële instelling en het financieel stelsel als geheel. Daarnaast is het voorkomen dat het financiële stelsel wordt gebruikt voor witwassen en financieren van terrorisme van groot maatschappelijk belang. Financiële instellingen, waaronder ING NL, dienen op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) een integere bedrijfsvoering te waarborgen en op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) op effectieve wijze hun poortwachtersfunctie te vervullen om betrokkenheid bij witwassen, de onderliggende delicten en terrorismefinanciering te voorkomen. DNB houdt hier integriteitstoezicht op. Met het verrichten van adequaat cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties moeten financiële instellingen ervoor zorgen dat de dienstverlening niet wordt gebruikt voor voornoemde criminaliteit.
DNB heeft in de brief die ik op 25 september jl. met een begeleidende brief naar uw Kamer heb gestuurd, aangegeven dat bij verschillende banken sprake is van onvoldoende klantonderzoek en gebrekkige transactie-monitoring.3 DNB neemt goede initiatieven tot verbetering waar in de sector en ziet verschillende instellingen in toenemende mate investeringen plegen ter versterking van hun risicobeheersing. Het blijft echter van belang dat banken en hun bestuurders ook in de toekomst een grote inspanning leveren. Zoals ik aan uw Kamer in mijn begeleidende brief heb aangegeven, blijf ik mij inzetten voor het versterken van het anti-witwasbeleid. Dit doe ik op nationaal niveau onder andere met de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn en in Europees verband. Ook zal ik in mijn gesprekken met de bankensector deze indringend aanspreken op zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Ziet u dit soort onderzoek als aanknopingspunt voor de aanscherping van het anti-witwasbeleid? Hoe gaat u dit beleid aanscherpen?
Het onderzoek naar de aard en omvang van criminele bestedingen is op verzoek van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën uitgevoerd. In de aan uw Kamer toegezegde integrale beleidsreactie op verschillende afgeronde wetenschappelijke onderzoeken naar witwassen gaat de Minister van Justitie en Veiligheid mede namens mijzelf hierop in.5 Aan uw Kamer is reeds toegezegd dat een integrale beleidsreactie in het eerste kwartaal van 2019 zal worden toegestuurd.6 De door u gestelde vragen zullen daarbij worden betrokken. Naar aanleiding van de onderzoeken zal worden bezien of het beleid effectiever kan worden vormgegeven.
In algemene zin geldt dat aanscherping en verbetering van het anti-witwasbeleid voortdurend plaatsvindt, onder andere in navolging van wijzigingen in de FATF-aanbevelingen en Europese regelgeving. Momenteel wordt het anti-witwasbeleid met drie wetsvoorstellen versterkt. Allereerst door twee wetsvoorstellen die beide een regime voor het registreren van informatie over de uiteindelijk belanghebbende (UBO-informatie) bevatten: een regime met betrekking tot de UBO’s van vennootschappen en andere juridische entiteiten die in Nederland zijn opgericht en een regime met betrekking tot de UBO’s van trusts en andere soorten juridische constructies met een soortgelijke structuur of functie als trusts.
EU-lidstaten, waaronder Nederland, moeten er dan onder meer voor zorgen dat op hun grondgebied opgerichte vennootschappen en andere juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over hun UBO’s inwinnen en bijhouden, alsmede registreren in een openbaar toegankelijk register. Dergelijke informatie over de uiteindelijk belanghebbenden vormt een belangrijke bijdrage aan het tegengaan van criminelen die hun identiteit achter een juridische structuur willen verbergen. Deze wetsvoorstellen dragen daarmee bij aan het vergroten van de transparantie over uiteindelijke belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Het derde wetsvoorstel implementeert de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn. Ook met dit wetsvoorstel wordt een aantal belangrijke stappen gezet in het verder voorkomen van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering. Ten eerste worden er regels gesteld voor aanbieders die diensten met virtuele valuta (ook wel cryptovaluta of crypto’s genoemd) aanbieden. Virtuele valuta gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk om transacties te verbergen. Deze regels zijn van belang omdat het digitale en anonieme karakter van virtuele valuta de kans verhoogt dat zij worden gebruikt voor witwassen of terrorismefinanciering. Ten tweede regelt het wetsvoorstel dat meer publieke partijen informatie kunnen uitwisselen. Goede informatie en het kunnen delen daarvan is noodzakelijk voor effectief toezicht. Een voorbeeld is de nieuwe mogelijkheid om informatie uit te wisselen tussen Wwft-toezichthouders en prudentiële toezichthouders. Informatie van prudentiële aard is vaak onmisbaar voor een adequaat Wwft-toezicht en omgekeerd is Wwft-informatie van belang voor het prudentiële toezicht.
Daarnaast vinden er op Europees niveau nog andere initiatieven plaats om het anti-witwasbeleid te versterken, door de Europese samenwerking van toezicht op dit punt te verbeteren. Uw Kamer is hierover geïnformeerd middels twee BNC-fiches.7 Deze initiatieven zijn van belang omdat witwassen en financieren van terrorisme overwegend plaatsvinden in een grensoverschrijdende context, waardoor een internationale aanpak noodzakelijk is. Europese samenwerking en informatiedeling tussen toezichthouders en lidstaten is bij het voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren van terrorisme cruciaal.
Kunt u aangeven hoe het komt dat het, zoals de onderzoekers stellen, gemakkelijk is om grote sommen zwart geld naar het buitenland te verplaatsen? Kunt u aangeven wat u hier tegen gaat doen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de conclusie van de onderzoekers dat onder opsporingsinstanties onvoldoende financieel-economische kennis aanwezig is om ingewikkelde, door criminelen opgezette bedrijfsconstructies te doorgronden en aan te pakken? Wat gaat u doen om het zicht op criminele geldstromen te verbeteren in de opsporing?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bekend met het internationale netwerk van ondergronds bankieren (hawala), dat door de onderzoekers wordt genoemd als dé methode om wit te wassen? Wat gaat u hier tegen doen?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verklaart u dat de ING-bank «niets verdachts» zag in witwas transacties ter waarde van 150 miljoen euro door een middelgroot bedrijf op Curaçao?3
Zie antwoord vraag 2.
Een boekhoudkundige truc om aan openbaarmaking van de jaarrekening te ontkomen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Familie Blokker verhult omvang vermogen via nieuwe boekhoudkundige truc»?1
Ja.
Is het waar dat de eigenaren van HB Capital onder de verplichting om jaarlijks bedrijfscijfers te publiceren (deponeringsplicht) uit kunnen komen door om de twee jaar een nieuw moederbedrijf boven HB Capital te plaatsen? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het in dit bericht gestelde?
Iedere vennootschap is verplicht een jaarrekening op te stellen en te publiceren. De moedervennootschap die aan het hoofd van een groep staat (doorgaans alleen de topholding), is verplicht een geconsolideerde jaarrekening op te stellen en te publiceren. Dochtervennootschappen waarvan de financiële gegevens zijn meegenomen in die geconsolideerde jaarrekening van de moedervennootschap, kunnen afzien van het opmaken en publiceren van een eigen jaarrekening, mits de moedervennootschap die geconsolideerde jaarrekening publiceert en een zogenoemde «403-verklaring» heeft gedeponeerd, inhoudende dat zij aansprakelijk is voor de schulden van de dochtervennootschap (en mits is voldaan aan de overige voorwaarden die artikel 2:403 lid 1 BW stelt).
Met andere woorden, de deponeringsplicht voor een dochtervennootschap vervalt niet wanneer de moedervennootschap nalaat een geconsolideerde jaarrekening te publiceren.
Is het volgens de huidige wet- of regelgeving toegestaan om door steeds maar weer van moederbedrijf te wisselen aan de deponeringsplicht te ontkomen? Zo ja, hoe kan dat? Zo nee, waarom niet?
Voor de beantwoording van deze vragen wordt aangenomen dat het «wisselen» van moederbedrijf inhoudt dat bij een bedrijf dat bestaat uit tenminste een moeder en een dochtervennootschap, alle aandelen van de moedervennootschap overgaan op een nieuwe moedervennootschap, hetzij een nieuw opgerichte vennootschap, hetzij een bestaande vennootschap. De oude moeder kan als dochter onder de nieuwe vennootschap blijven hangen of worden ontbonden. Het is toegestaan om een nieuwe vennootschap op te richten dan wel aandelen over te dragen aan deze nieuwe dan wel een bestaande vennootschap. Dit heeft echter niet tot gevolg dat de publicatieplicht van een dochtervennootschap vervalt. Die vervalt enkel wanneer de moeder tijdig een geconsolideerde jaarrekening heeft gepubliceerd en aan de andere voorwaarden uit artikel 2:403 lid 1 BW is voldaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel andere ondernemingen ontkomen door bovengenoemde truc, namelijk het steeds wisselen van moederbedrijf, aan de deponeringsplicht?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat ter wille van de transparantie en het tegengaan van fraude iedereen die dat wil bij de Kamer van Koophandel moet kunnen nagaan hoe een onderneming er financieel voor staat? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot bovenstaande truc? Zo nee, waarom niet?
De publicatie van jaarstukken in het Handelsregister is inderdaad bedoeld om in het kader van transparantie iedereen de gelegenheid te geven de jaarstukken in te zien. De jaarrekening is immers bedoeld om eenieder in staat te stellen een verantwoord oordeel te vormen omtrent het vermogen en het resultaat en omtrent de solvabiliteit en de liquiditeit van de rechtspersoon (artikel 2:362 BW).
Zoals uit de vorige antwoorden blijkt, leidt het hebben van een nieuwe moeder zonder dat de financiële gegevens van de dochtervennootschappen zijn meegenomen in een gepubliceerde geconsolideerde jaarrekening er niet toe dat de dochtervennootschappen zijn vrijgesteld van de verplichting de jaarrekening te publiceren. De eisen van transparantie blijven onverkort van toepassing.
Deelt u de mening dat indien de bovenstaande truc nu inderdaad toegestaan is, dat dit vraagt om aan aanpassing van de huidige wet- of regelgeving die een einde kan maken aan deze vorm van ontduiking van de deponeringsplicht? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zoals blijkt uit de bovenstaande antwoorden, zie ik geen maas in de wet. De deponeringsplicht blijft onverkort van toepassing en tegen het niet voldoen aan die verplichting staan de voorziene sanctiemogelijkheden open.
Het bericht ‘DELA gebruikt vingerafdruk overledenen voor commerciële doeleinden’ |
|
Chris van Dam (CDA), Monica den Boer (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van Radar van 27 oktober 2018 «DELA gebruikt vingerafdruk overleden voor commerciële doeleinden»?1
Ja.
Acht u het wenselijk dat afname van vingerafdrukken voor commerciële doelen een standaardpraktijk zou zijn? Wat is uw oordeel over het overlaten van de keuzevrijheid voor afname van vingerafdrukken aan mensen zelf?
De afname en het gebruik van vingerafdrukken met toestemming van de overledene zelf voor zijn of haar overlijden of van de nabestaanden na overlijden voor bijvoorbeeld het maken van een item ter herinnering aan de overledene, is een persoonlijke keuze. Dat een uitvaartorganisatie, zoals DELA, producten verkoopt met daarop de vingerafdruk van een overledene waarvoor toestemming is gegeven, behoort tot de bedrijfsvoering van de betreffende organisatie. Dit is anders als de afname en het gebruik ervan gebeurt zonder toestemming van de overledene zelf of van de nabestaanden. Het al dan niet gebruiken van een vingerafdruk is een keuze die door nabestaanden moet kunnen worden gemaakt. In de gevallen waarbij zonder toestemming vingerafdrukken zijn afgenomen en zijn gebruikt door DELA, acht ik dat onwenselijk en onacceptabel.
Zijn u meer gevallen bekend van uitvaartondernemers die lichaamseigen materiaal afnemen van een overledene, zoals vingerafdrukken of zelfs DNA?
Het afnemen van lichaamseigen materiaal door uitvaartondernemers voor het gebruik daarvan voor het maken van bijvoorbeeld sieraden en waarvoor toestemming is verleend, behoort tot de bedrijfsvoering van uitvaartondernemers.
Over de afname en het gebruik ervan van lichaamseigen materiaal zonder toestemming zijn mij, anders dan de berichtgeving over DELA, geen gevallen bekend.
Kunt u toelichten wie de regie voert over het lichaam van een persoon na overlijden? Wordt in het keurmerk Uitvaartzorg of in het keurmerk Persoonlijke Uitvaartzorg aandacht besteed aan de integriteit van het lichaam van de overledene?
De regie over het lichaam van een overleden persoon wordt doorgaans gevoerd door de nabestaanden. In de meeste gevallen wordt een uitvaartorganisatie ingeschakeld die de praktische zaken uit handen neemt en de uitvaart verzorgt, in opdracht van de nabestaanden. Zowel de nabestaanden als de uitvaartorganisatie moeten zich houden aan de regels uit de Wet op de lijkbezorging (Wlb). Daarin is onder andere bepaald dat de uitvaart dient te geschieden overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene. Een uitvaartorganisatie kan zich aansluiten bij een organisatie die keurmerken verstrekt. De private organisaties Stichting Keurmerk Uitvaartzorg en Stichting Keurmerk Persoonlijke Uitvaart zijn voorbeelden hiervan. De stichtingen stellen criteria vast om te beoordelen of een uitvaartorganisatie een keurmerk kan verkrijgen. Het spreekt voor zich dat uitvaartondernemingen in de omgang met het lichaam van overledenen de grootst mogelijke zorgvuldigheid betrachten.
In welke gevallen is het toegestaan om, zonder voorafgaande instemming van nabestaanden, lichaamseigen materiaal van een overledene af te nemen en/of te bewaren?
In zijn algemeenheid verzet het recht op lichamelijke integriteit, zoals vastgelegd in artikel 11 van de Grondwet, zich tegen het zonder instemming afnemen van lichaamseigen materiaal. In uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan op grond van een expliciete wettelijke grondslag worden afgeweken. Zo kent de Wlb een regeling voor de afname van lichaamsmateriaal in het geval de identiteit van het lichaam niet kan worden vastgesteld. In dat geval draagt de burgemeester er zorg voor dat, onder verantwoordelijkheid van een arts, lichaamsmateriaal wordt afgenomen uitsluitend ten behoeve van de identificatie en de opsporing van vermiste personen. Daar is bij de afname van vingerafdrukken van een overledene waarvan de identiteit bekend is geen sprake van.
Welke bescherming kent een overledene op het gebied van bijvoorbeeld privacy of integriteit van eigen lichaam? Klopt het dat de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) de privacy van overledenen niet beschermt? Bestaan hier protocollen voor?
Het recht op bescherming van de integriteit van het lichaam blijft gelden na de dood. Van het recht op gegevensbescherming kan worden gezegd dat dit voor overledenen niet op dezelfde wijze geldt als voor levende personen. In de AVG is bepaald dat deze niet van toepassing is op de persoonsgegevens van overleden personen. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met deze gegevens. Het verwerken van biometrische gegevens of het afnemen van lichaamseigen materiaal vormt in beginsel een inbreuk op het recht op lichamelijke integriteit. Beperking van dit recht is slechts mogelijk op grond van een expliciete wettelijke grondslag. Zoals gezegd bevat de Wlb enkele specifieke bepalingen voor de afname van lichaamsmateriaal ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van een overledene.
De Wlb regelt verder de afgifte en verwerking van de verklaring van overlijden en de registratie van de doodsoorzaak voor de statistiek. Daarnaast bepaalt de Wet basisregistratie personen dat gegevens van overledenen worden opgeslagen in een centraal archief van overledenen. Dit archief wordt beheerd door het Centraal Bureau voor Genealogie (CBG). Een deel van de gegevens is onder bepaalde voorwaarden op te vragen bij het CBG.
Kunt u toelichten hoe de verwerking van persoonsgegevens van recent overledenen is geregeld in Nederland, in het bijzonder ten aanzien van biometrische gegevens of lichaamseigen materiaal? Ziet de AVG of enig andere regeling hier op toe?
Zie antwoord vraag 6.
Welke mogelijkheden, juridische of anderszins, hebben nabestaanden indien zij weten of vermoeden dat een uitvaartondernemer gehandeld heeft tegen het naleven van de toestemming van de nabestaanden?
In eerste instantie kunnen nabestaanden bij de betreffende uitvaartondernemer een klacht indienen. De nabestaanden kunnen zich in bepaalde gevallen ook wenden tot de Stichting Klachteninstituut Uitvaartwezen. Indien nabestaanden van mening zijn dat sprake is van strafbare feiten kunnen zij daarvan aangifte doen bij de politie. Op grond van onrechtmatige daad vanwege een inbreuk op de privacy, staat ook de weg naar de civiele rechter open.
Het feit dat AstroTV mensen financiële voorspoed belooft wanneer zij inbellen voor een groepsgesprek met een van de ‘mediums’ Tanja, Josje en Edith |
|
Mahir Alkaya , Joost Sneller (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met AstroTV, dat ook van maandag tot vrijdag op Net5 wordt uitgezonden, waarbij financiële voorspoed wordt beloofd als mensen inbellen op een betaald nummer (100 cent per minuut) voor een groepsgesprek met een «medium»?1
Ja, ik ben bekend met het programma Astro TV. Het programma en de concrete uitzending (30 oktober 2018) die de aanleiding hebben gevormd voor het stellen van uw vragen betreffen echter niet Astro TV van Net5, maar het programma «Dit is mijn toekomst» van RTL.
Hoe beoordeelt u de specifieke oproep van de presentatrice om de laatste plekken over te houden voor mensen die financiële voorspoed «keihard nodig hebben»?
Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media moeten zich – zoals alle handelaren – houden aan de bepalingen over consumentenbescherming, met name die over oneerlijke handelspraktijken zoals opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. Op basis van deze regels moet ook rekening gehouden worden met een specifieke groep die mogelijk bijzonder vatbaar is voor de diensten die zij aanbieden. Het is uiteindelijk aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de rechter om te bepalen of de praktijken van Astro TV, «Dit is mijn toekomst» en soortgelijke media in dat kader misleidend zijn. Ik adviseer consumenten – zeker wanneer zij beperkte financiële middelen hebben – om goed na te denken voordat ze hun geld uitgeven. Zie het antwoord op vraag 6 voor de door RTL genomen maatregelen.
Deelt u de mening dat hiermee doelbewust een kwetsbare groep wordt aangesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zelf van mening dat er sprake is van misleiding bij het aanbieden van financiële voorspoed door AstroTV en soortgelijke media, waarop gehandhaafd zou moeten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Autoriteit Consument en Markt inmiddels onderzoek gedaan naar AstroTV in het algemeen en deze uiting, zoals gedaan tijdens de uitzending van 30 oktober 2018, in het bijzonder? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, bent u bereid te bevorderen dat een dergelijk onderzoek wel wordt gestart?2
Het is mij niet bekend of de ACM onderzoek doet naar Astro TV of «Dit is mijn toekomst». Ik zal deze uitzending onder haar aandacht brengen. De ACM kan over lopende onderzoeken geen mededelingen doen. Mocht de uitzending voor de ACM aanleiding zijn om in te grijpen, dan kan zij daarover publiceren. De ACM bepaalt als onafhankelijk toezichthouder zelf haar toezichtprioriteiten.
Kunt u uiteenzetten welke andere toezichthouders – bijvoorbeeld de Autoriteit Financiële Markten en het Commissariaat voor de Media – verantwoordelijk zijn voor toezicht op AstroTV en welke onderzoeken zijn gedaan?
De Autoriteit Financiële Markten (AFM) houdt toezicht op het gedrag op de financiële markten. De dienstverlening zoals aangeboden in de programma’s Astro TV en «Dit is mijn toekomst» en de oproep om te bellen valt daarmee niet binnen de reikwijdte van het toezicht van de AFM (zie ook antwoord 7).
Het Commissariaat v/d Media (Commissariaat) houdt toezicht op de naleving van de Mediawet 2008. In de Mediawet 2008 is nadrukkelijk vastgelegd dat de omroepen (publiek én commercieel) zélf de vorm en inhoud van hun media-aanbod bepalen en daar ook zelf verantwoordelijk voor zijn. De Mediawet 2008 bevat dan ook geen regels over de dienstverlening zoals aangeboden door programma’s als «Dit is mijn toekomst» of Astro TV. Dit laat onverlet dat de vrijheid die media genieten ook de verantwoordelijkheid meebrengt om op een verantwoorde wijze hun media-aanbod tot stand te brengen en zich bewust te zijn van de impact die hun media-aanbod op bepaalde groepen kijkers kan hebben. In dat kader wil ik erop wijzen dat beide omroepen beschikken over een mediacode waarin hun eigen gedragsregels staan voor de programmamakers.3 Zo is in deze mediacodes opgenomen dat omroepen een voorziening hebben die kijkers/consumenten in geval van klachten of opmerkingen de mogelijkheid biedt om zich daartoe te wenden.
De omroepen hebben desgevraagd laten weten geen klachten te hebben ontvangen van kijkers maar niettemin bereid te zijn nog eens goed te kijken naar hun mediacode.
Naar aanleiding van uw vragen over de bewuste uitzending van «Dit is mijn toekomst» heeft RTL maatregelen genomen om herhaling van dit incident te voorkomen. Er is uitvoerig met de makers van het programma gesproken en er zijn strikte kaders afgesproken waarbinnen er adviezen mogen worden gegeven (liefde-werk-relaties). Er zullen geen adviezen meer worden gegeven die op enige manier gerelateerd kunnen worden aan de persoonlijke financiële omstandigheden van de gebruikers van de diensten. Verder heeft RTL mij laten weten dat zij zich beraden over de toekomst van het programma op haar zenders.
Is in het geval van AstroTV sprake van een dienst of product waarvoor hetzij een essentieel informatiedocument (KID), hetzij een financiële bijsluiter, hetzij een dienstverleningsdocument aan de klant overhandigd zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Astro TV en «Dit is mijn toekomst» bieden geen financieel product of dienst aan in de zin van de Wet op het financieel toezicht. Deze dienstverlening valt daardoor buiten de reikwijdte van het essentieel informatiedocument (dat 1 januari 2018 de financiële bijsluiter vervangen heeft) en het dienstverleningsdocument.
De verkoop van alcohol aan minderjarigen |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht van De Ochtend Show to go dat bol.com via internet alcohol verkoopt aan minderjarigen?1
Ik vind het bericht verontrustend. Alcohol is een risicovol product dat schade aan de gezondheid van minderjarigen kan toebrengen. Daarom is het verboden om alcohol te verkopen aan jongeren onder de 18 jaar. Dat is vastgelegd in de Drank en Horecawet (DHW).
Kunt u aangeven op welke wijze een deugdelijke controle op leeftijd bij verkoop via internet kan worden gerealiseerd?
Toezicht op verkoop aan minderjarigen tijdens de aflevering, zoals dat nu in de wet is vormgegeven, is voor gemeenten bij alcoholverkooppunten op afstand complex. Het is voor een toezichthouder vrijwel onmogelijk om op het moment van verstrekking (vaak een voordeur) aanwezig te zijn. Daarnaast hebben gemeenten de mogelijkheid om testaankopen te doen, maar dit is een relatief ingewikkeld en arbeidsintensief proces. Ook uit de evaluatie van de DHW kwam naar voren dat online verkoop van alcohol op decentraal niveau niet eenvoudig te handhaven is. Ik verken daarom de mogelijkheden om de naleving van de leeftijdsgrens bij online verkoop te verbeteren. Ook het mogelijk centraliseren van het toezicht op online verkoop betrek ik daarbij. Als de mogelijkheden tot verbeteren van de naleving concreter zijn, zullen deze aan uw Kamer worden voorgelegd.
Wie is verantwoordelijk dat de Drank- en Horecawet wordt nageleefd? Ligt de verantwoordelijkheid bij bol.com of de feitelijke leveranciers Albert Heijn en Gall&Gall of bij beide?
Het toezicht en de handhaving van de leeftijdsgrens van 18 jaar bij de verkoop van alcohol is sinds 1 januari 2013 belegd bij gemeenten. Dat geldt ook voor de verkoop via internet. Het is daarom aan gemeenten om verstrekkers hierop aan te spreken en handhavend op te treden.
Artikel 20 van de DHW eist dat een verstrekker zich vergewist van de leeftijd voordat alcoholhoudende drank wordt verstrekt. Dat geldt zowel bij fysieke als bij online verkoop. Bij online verkoop ligt de verantwoordelijkheid dan bij de feitelijke leveranciers, zoals Albert Heijn en Gall & Gall. Bij overtreding van dit artikel kan de burgemeester een bestuurlijke boete opleggen. Deze boete bedraagt € 1.360,– voor bedrijven met minder dan 50 werknemers en € 2.720,– voor bedrijven met meer dan 50 werknemers. Indien binnen een jaar nogmaals dezelfde overtreding wordt geconstateerd, wordt de boete bij beide categorieën bedrijven met 50% verhoogd en met 100% bij een derde overtreding.
De handhaving vindt, zoals aangegeven, door praktische belemmeringen nauwelijks plaats. Daarom ben ik bezig met het verkennen van een wetswijziging van de DHW om de naleving van de leeftijdsgrens bij verkoop via thuisbezorgkanalen te verbeteren en effectief toezicht hierop mogelijk te maken.
Welke straffen kunnen bol.com en/of Albert Heijn/Gall&Gall worden opgelegd wanneer ze alcohol aan minderjarigen verkopen?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) toezicht op de verkoop van alcohol via internet? Hoeveel mensen houden zich daarmee bezig? Is dat voldoende, aangezien het effect van de Drank- en Horecawet staat of valt met effectief toezicht?
Zie antwoord vraag 3.
Wat gaat de NVWA doen met het nieuws dat de leeftijdscontrole door bol.com kennelijk zo lek is als een mandje?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw oordeel over de verkoop van alcohol via internet in relatie tot het voorkomen van problematisch alcoholgebruik en uw streven om problematisch alcoholverbruik terug te dringen?
In november beoog ik een nationaal preventieakkoord te ondertekenen met diverse partijen. Ik wil graag samen met partijen komen tot een ambitieuze aanpak om het problematisch alcoholgebruik te verminderen. Daarbij richt ik me ook op het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrens bij alle verkoopkanalen, waaronder ook het thuisbezorgkanaal. Ook zal ik mij komende jaren blijven inzetten voor de sociale norm dat «niet drinken tot je 18e» normaal is door te investeren in de NIX18 campagne.
De reactie van de klokkenluider op het onderzoek naar beïnvloeding van WODC-onderzoeken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van mevrouw Van Ooyen, klokkenluider op het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die kanttekeningen plaatst bij het onderzoek naar de jarenlange beïnvloeding van onderzoeken van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC)? Wat vindt u er van dat zij naar aanleiding van het rapport van de commissie-Overgaauw «Betrouwbaar Onderzoek» zegt dat zij zich bij zoveel oneerlijkheid niet neer kan leggen en dat dit voelt als een trap na?1
De commissie Overgaauw heeft onderzocht of in de totstandkoming van het rapport «Het Besloten club- en het Ingezetenencriterium voor coffeeshops» uit 2013, het rapport «Internationaal recht en cannabis» uit 2014 en het rapport «Coffeeshops, toeristen en lokale markt» uit 2014 (hierna: de WODC-rapporten) sprake is geweest van onbehoorlijke beïnvloeding die de onafhankelijkheid van de onderzoekers heeft aangetast en of de rapporten voldoen aan de standaarden voor beleidsonderzoek die destijds golden.
De commissie Overgaauw (WODC I) constateert op basis van het door haar verrichte onderzoek dat de drie WODC-rapporten en de totstandkoming ervan getuigen van «eerlijk, zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek», waarbij de samenvattingen «een correcte en volledige weergave van de onderzoeksresultaten» zijn.2
Het onderzoek van de commissie is gebaseerd op een veelheid aan documenten, e-mails en gesprekken met betrokkenen. De bevindingen van deze onafhankelijke commissie bevestigen de wetenschappelijke integriteit van de WODC-onderzoeken. Dit is een belangrijke conclusie, niet alleen voor het WODC en het departement, maar ook voor de betrokken onderzoekers.
Naar mijn stellige overtuiging is het rapport van de commissie Overgaauw tot stand gekomen na zorgvuldig en gedegen onderzoek waarin de perspectieven van alle betrokkenen bij de drie onderzochte WODC-rapporten zijn belicht. De commissie heeft zestien voorvallen nauwgezet in kaart gebracht en afgezet tegen een toetsingskader. De conclusies steunen naar mijn mening op de empirische bevindingen van de commissie.
Vindt u het niet schrijnend dat mevrouw Van Ooyen, die handelde vanuit de intentie om de relatie tussen het WODC en het ministerie zuiverder te maken omdat wetenschappelijk onderzoek de waarheidsvinding dient en niet het ondersteunen van een ministerie, nu naar aanleiding van dit onderzoek zegt dat haar hoop vervlogen is dat dit zal verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat deze klokkenluider zich bij de commissieleden die onderzoek deden naar de beïnvloeding van wetenschappers door beleidsambtenaren gevoeld heeft als een verdachte die iets uit te leggen heeft?
In het rapport verantwoordt de commissie zich over de werkwijze van haar onderzoek.3 In het kader van een reconstructie van de feiten heeft de commissie gesprekken gevoerd met de direct bij de drie onderzoeken betrokken medewerkers van het WODC, onderzoeksbureaus, mijn ministerie en met leden van de begeleidingscommissies. Van de gesprekken zijn verslagen gemaakt die aan betrokkenen zijn voorgelegd voor correctie op eventuele feitelijke onjuistheden. De gesprekken die de commissie heeft gevoerd zijn vertrouwelijk. De gespreksverslagen zijn niet openbaar en ook voor mij niet beschikbaar. Derhalve kan ik mij daar geen oordeel over vormen. De commissie heeft voorts de voor betrokkenen relevante delen van het concept-rapport ter inzage gelegd. De ontvangen reacties zijn vervolgens door de commissie verwerkt in het definitieve rapport.4
Hoe bestaat het dat door onderzoekers die als taak hadden uit te zoeken of wetenschappelijk onderzoek is beïnvloed door beleidsambtenaren van het ministerie aan de klokkenluider is gevraagd waarom zij een citaat gebruik waar het departement zich kapot aan ergert? Hoe is het mogelijk dat een commissielid tegenover de klokkenluider opmerkt dat het natuurlijk verschrikkelijk voor een Minister is als een onderzoek uitwijst dat zijn beleid niet effectief is en vervolgens de vraag stelt waarom de klokkenluider geen zinnetje aan het rapport kon toevoegen om de Minister comfort te bieden?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u er van dat de commissie-Overgaauw haar oordeel baseert op e-mails maar dat de klokkenluider juist vaak in gesprekken onder druk is gezet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat zegt dit alles volgens u over de conclusies van het onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe verklaart u het grote contrast tussen de grote misstanden die door Nieuwsuur vorig jaar bericht werden inzake de totstandkoming van de bewuste WODC-onderzoeken en de conclusie van de commissie-Overgaauw dat de drie WODC-drugsrapporten getuigen van eerlijk, zorgvuldig en betrouwbaar onderzoek?
De uitzending van Nieuwsuur op 6 december 2017 vormde voor mij aanleiding om drie commissies in te stellen onder leiding van gezaghebbende en onafhankelijke voorzitters. Ik ben tot het instellen van deze commissies overgegaan omdat beleidsonderzoek en de integriteit van het WODC als zodanig boven elke twijfel verheven moeten zijn.
De commissie Overgaauw heeft op basis van uitgebreid onderzoek een genuanceerd maar helder rapport opgesteld. De commissie Overgaauw heeft geconstateerd in de door haar gevoerde gesprekken dat de feiten door betrokkenen op uiteenlopende wijze zijn beleefd. De commissie schrijft eveneens in haar rapport «dat het te rechtvaardigen is dat de media mevrouw Van Ooyen een stem hebben gegeven.(…) Dat neemt niet weg dat de commissie betreurt dat de ten aanzien van de door haar bestudeerde onderzoeken gevolgde journalistieke procedure en de toonzetting van de berichtgeving betrokkenen veelal onverwacht en onevenredig hebben geraakt».5
Deelt u de mening dat het aan de standvastigheid van de klokkenluider is te danken dat bepaalde pogingen tot beïnvloeding van wetenschappelijk onderzoek niet zijn geslaagd, en dat de conclusie dat de WODC-rapporten goed zijn uiteindelijk zeker niet de verdienste van het ministerie is?
De commissie constateert dat het aan de standvastigheid van meerdere WODC-medewerkers en leidinggevenden te danken is dat bepaalde pogingen tot beïnvloeding geen resultaat hebben gehad. Met betrekking tot de betrokkenheid van beleidsambtenaren bij deze WODC-onderzoeken oordeelt de commissie: «In de meerderheid van de gevallen leidde de betrokkenheid tot verhoging van de kwaliteit van de rapporten en in geen enkel geval tot verlaging van de kwaliteit daarvan». In drie van de zestien door de commissie onderzochte voorvallen heeft de commissie geoordeeld dat er sprake was onbehoorlijke dan wel niet-behoorlijke beïnvloeding, maar dat dit niet heeft afgedaan aan de betrouwbaarheid van de onderzoeken. In dat verband doet de commissie de aanbevelingen die ik zeer waardevol acht. Deze aanbevelingen hebben ook betrekking op de onderzoeksopdracht van commissie Hertogh (WODC II) inzake de relatie tussen beleid en WODC. Om die reden zal ik het rapport van commissie Hertogh afwachten. Ik heb uw Kamer reeds eerder bericht dat ik een meer alomvattende reactie zal geven zodra alle drie commissies hun werk hebben kunnen afronden.
Tot slot is voor mij belangrijk dat de commissie bij de overhandiging heeft benadrukt dat de inzet en de integriteit van de medewerkers van het WODC en het departement buiten twijfel staat.
Op welke wijze houdt u met al deze omstandigheden en kanttekeningen rekening bij uw nog te verschijnen beleidsreactie op de onderzoeken over het WODC?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u er van dat de klokkenluider, gelet op het feit hoe dit alles nu gelopen is, uiteindelijk zegt dat het voor mensen die een misstand signaleren beter is die misstand voort te laten bestaan omdat de gevolgen voor jezelf te groot zijn en er toch niets verandert, omdat één mens niet op kan tegen een heel ministerie? Hoe gaat u er voor zorgen dat dit gevoel, in ieder geval in de toekomst, niet de waarheid blijkt?
Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Verhulp (WODC III) heb ik de meldingsprocedure onder de loep genomen. Voor de meer gestructureerde afwikkeling van «een melding van een vermoeden van een misstand» heb ik inmiddels besloten een vaste integriteitscommissie JenV in te stellen. 6 Deze vaste integriteitscommissie JenV zal gaan bestaan uit onafhankelijke deskundigen die meldingen van een vermoeden van een misstand en niet integere gedragingen van managers in behandeling neemt en onderzoekt. Bij deze commissie wordt ook een onafhankelijk meldpunt voor medewerkers en vertrouwenspersonen ingericht.
Ook is een meldpunt ingericht voor klachten over andere dan de drie bovengenoemde WODC-onderzoeken. Dit meldpunt bevindt zich buiten het departement met daarbij waarborgen voor personen die zich melden. De commissie Hertogh (WODC II) zal hierover rapporteren in haar nog te verschijnen onderzoeksrapport.
Misstanden moeten gemeld worden. Ik doe er alles aan om meldingen zo laagdrempelig mogelijk te maken met daarbij de noodzakelijke waarborgen om eventuele benadeling te voorkomen.
De waarborgen die er zijn als medewerkers een melding doen, zijn breed verspreid. Ten eerste worden meldingen vertrouwelijk behandeld, ten tweede ontvangt de medewerker een terugkoppeling over wat er met de melding wordt gedaan en ten derde krijgt de melder bescherming tegen eventuele nadelige (rechtspositionele) gevolgen.
In het licht van het voorgaande wil ik dat melders er op kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke stukken aangaande hun melding niet buiten hun medeweten om door derden worden verspreid. Ik acht dit van wezenlijk belang bij het garanderen van een veilige werkomgeving waar in vertrouwen zaken aangekaart moeten kunnen worden.
Omkoping van artsen door een bedrijf voor medische hulpmiddelen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) een medisch bedrijf verdenkt van het omkopen van artsen?1
Ja.
Kunt u aangeven om welk bedrijf het gaat, aangezien er een bedrijfspand is doorzocht en daartoe sterke aanwijzingen voor strafrechtelijke feiten zullen hebben bestaan?
De opsporingsdienst FIOD van de belastingdienst heeft in een persbericht van
1 november 2018 bekend gemaakt dat er onder leiding van het Functioneel Parket een strafrechtelijk onderzoek is gestart omdat het vermoeden bestaat dat een Nederlandse onderneming, die hulpmiddelen in de medische sector levert, artsen heeft omgekocht. In ruil hiervoor kon het bedrijf vermoedelijk hulpmiddelen leveren aan de ziekenhuizen waar de artsen aan verbonden zijn. De onderneming wordt verdacht van niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrift. In verband met het lopende strafrechtelijk onderzoek kan ik u geen nadere informatie geven over deze zaak en dus ook niet over de omvang en eventuele betrokkenheid van personen en zorginstellingen.
Wat is de omvang van de omkoping? Hoeveel artsen en ziekenhuizen zijn hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Financial Intelligence Unit (FIU) ook gekeken naar andere transacties die thuishoren in het Transparantieregister Zorg? Zo ja met welke resultaten?
Het Transparantieregister Zorg kent verschillende categorieën financiële relaties, die in contracten zijn vastgelegd en die in het register vermeld kunnen worden, zoals dienstverleningsovereenkomsten. Indien de financiële relatie niet valt onder één van deze categorieën dan hoeft hiervan geen opgave gedaan te worden in het Transparantieregister Zorg.
De FIU-Nederland bekijkt meldingen van ongebruikelijke transacties, ongeacht of deze vermeld moeten worden in het Transparantieregister Zorg. Gezien de status van het onderzoek naar deze transacties, die staatsgeheim zijn, kan ik geen uitspraken doen over andere transacties die door de FIU-Nederland zijn bekeken.
Deelt u de mening dat financiële transacties en gunstbetoon tussen farmaceutische fabrikanten en fabrikanten van medische hulpmiddelen transparant behoren te zijn? Zo ja, op welke wijze heeft u dat nu gegarandeerd?
Zoals ik eerder heb aangegeven in antwoorden op Kamervragen van het lid Ploumen over het bericht dat het betalen van artsen/ onderzoekers door de farmaceutische industrie kennelijk een lucratief marketinginstrument is, worden niet alle financiële relaties van zorgverleners met farmaceutische bedrijven in het Transparantieregister Zorg opgenomen. Hetzelfde geldt voor leveranciers van medische hulpmiddelen. Ook zij doen opgave in het Transparantieregister Zorg. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik dan ook naar het antwoord op vraag 4 van die Kamervragen2.
Deelt u de mening dat zelfregulering via het Transparantieregister onvoldoende garantie biedt dat alle transacties worden gemeld? Zo nee waarom niet?
Nee, ik deel die mening niet.
Voor het antwoord op deze vraag zijn onder meer de resultaten van de evaluatie van het Transparantieregister Zorg van belang. In mijn brief van
19 september 2018 aan de Tweede Kamer3 ben ik nader ingegaan op de evaluatie die thans wordt voorbereid.
Antwoorden op eerdere vragen inzake het bericht ‘Tbs'er verdacht van verkrachting medewerkster’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid elk jaar de DJI-incidentenmonitor te sturen naar de Kamer?1 Zo nee, waarom niet?
DJI registreert geweld tegen personeel waarbij medische verzorging nodig is in de DJI-incidentenmonitor, op basis van de MBV’s (meldingen bijzonder voorval) die door de klinieken worden ingestuurd. De DJI-incidentenmonitor is een interne bron, die wordt gebruikt om deze incidenten binnen DJI te evalueren en hiervan te leren. Deze worden niet opgesteld met het doel om aan derden te verstrekken. Voor zover het ernstige incidenten betreft zoals ernstige mishandeling en verkrachting wordt er – conform de meldingsinstructie – door de instelling een piketmelding opgesteld.2 Deze worden in de maand nadat het incident heeft plaatsgevonden geanonimiseerd op de website van DJI gepubliceerd en dus geregistreerd.3 Indien een nieuw delict begaan door een tbs-gestelde leidt tot een vervolging en een veroordeling, is er doorgaans enige tijd sinds het incident gepasseerd. Het kwalificeren van een delict, evenals het instellen van een opsporingsonderzoek en de vervolging van zo’n delict, is echter geen zaak van de tbs-kliniek maar van de politie en het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat delicten zoals bedreiging, mishandeling en verkrachting gepleegd door tbs’er tegen personeel van tbs-klinieken in het Wetboek van Strafrecht staan en dat u deze delicten daarom achteraf kunt registreren en opnemen in de DJI-incidenten monitor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u alsnog bereid de delicten gepleegd door tbs’ers tegen personeel te registreren in de DJI-incidentenmonitor? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Controleert u of een tbs-kliniek aangifte doet tegen een tbs’er in geval van een incident met een tbs’er? Zo nee, waarom niet? Hoe weet u in dat geval of alle delicten opgenomen worden in de DJI-incidentenmonitor?
Als een tbs-gestelde tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs met dwangverpleging een strafbaar feit pleegt waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, is het hoofd van de inrichting verplicht daarvan aangifte te doen. Ook kunnen anderen dan het hoofd van de inrichting aangifte doen, bijvoorbeeld een medewerker. Dit is vastgelegd in de artikelen 53 lid 2 en 57 lid 4 Rvt (Reglement verpleging ter beschikking gestelden). Ook moet, conform de artikelen 23 en 24 Rvt, een MBV worden gestuurd aan DJI. In deze melding moet de kliniek aangeven of aangifte is of wordt gedaan. Bij incidenten waarvoor een piketmelding is opgesteld volgt standaard contact tussen DJI en de kliniek waarin het doen van aangifte wordt besproken.
Kunt u toezeggen dat iedere tbs’er die een strafbaar feit pleegt altijd voor dat feit wordt vervolgd?
Laat ik vooropstellen dat iedere vorm van geweld tegen functionarissen met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-klinieken, onacceptabel is. Om een eenduidige, effectieve en «hardere» aanpak te realiseren hebben politie en OM in 2010 opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt voor daders van agressie- en geweldsdelicten tegen werknemers met een publieke taak, waaronder medewerkers van tbs-instellingen.4 Het OM beoordeelt in alle gevallen de aangifte en bekijkt of een veroordeling haalbaar is en vervolging opportuun is.
Het incident waarbij een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer |
|
Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat een WNL-journalist is belaagd en bedreigd in Zoetermeer door een groep van twintig personen?1
Ja.
Wat is uw reactie bij het zien van de beelden waarbij de journalist wordt bedreigd, belaagd en pas onder begeleiding van de politie zijn werkzaamheden verder kan afmaken?
Journalisten zouden te allen tijde hun werk in veiligheid moeten kunnen doen, zonder daarbij verbaal of fysiek geïntimideerd te worden.
Deelt u de mening dat persvrijheid in Nederland enorm belangrijk is en dat journalisten te allen tijde veilig en ongestoord hun werk zouden moeten kunnen doen, in welke wijk dan ook? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Wat vindt u van de uitspraken van de lokale GroenLinks-fractievoorzitter dat het doen van dit soort interviews provocerend is?
Journalisten maken zelf keuzes over de vorm en locatie waarin zij hun werk doen, en maken daarbij ook een afweging van de omstandigheden waarin dat gebeurt, en risico’s die dat oplevert.
Is er een meldpunt voor journalisten die bedreigd worden? Zo ja, hoeveel meldingen zijn hier het afgelopen jaar binnengekomen? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid dit meldpunt alsnog op te zetten?
Er is geen meldpunt voor journalisten die bedreigd worden, maar er is een stuurgroep aanpak Agressie en geweld tegen Journalisten opgericht, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) en het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, het Openbaar Ministerie en de politie. In deze stuurgroep wordt besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om journalisten beter te beschermen. Deze maatregelen zijn vastgelegd in een zogenaamd «Akkoord»2 waarbij alle deelnemers zich committeren aan het uitvoeren van deze maatregelen. Enerzijds ligt daar een rol voor de NVJ, het Genootschap van Hoofdredacteuren en de werkgever en/of opdrachtgever. Om hen daarin te steunen stel ik middelen ter beschikking voor verbetering van de bescherming van journalisten, zoals ik heb aangekondigd in de Mediabegroting 2019.3 Als eenmaal sprake is van agressie of een geweldsincident, ligt er anderzijds een rol voor Justitie voor de daderaanpak. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat deze zaken met prioriteit worden opgepakt, dat de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders en dat er een verhoogde strafreis conform de strafvorderingsrichtlijn wordt toegepast.
Wat is verder uw inzet om te voorkomen dat journalisten bedreigd worden en in (bepaalde) wijken hun werk niet veilig kunnen uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Aangifte van een geweldsmisdrijf op het Leidseplein in Amsterdam (Herdruk) |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat na een geweldsmisdrijf, indien het slachtoffer dit wenst, veel sneller dan de in een bericht op social media genoemde termijn van één week na het plaatsvinden, bij de politie in Amsterdam aangifte moet kunnen worden gedaan? Zo ja, waarom gebeurt dit niet? Zo nee, waarom niet?
Ik ga niet in op individuele zaken. Dat is aan het lokale gezag. Wel kan ik u melden dat bij alle meldingen en aangiftes van belang is dat het contact tussen de burger en de politie zo snel en laagdrempelig mogelijk plaatsvindt. De politie wil hiervoor in goede verbinding staan met de burger om de stap naar melding of aangifte doen kleiner te maken. Daar is in de afgelopen jaren al veel op gebeurd en de politie wil zich hier nog verder in verbeteren.
Deelt u de mening dat het niet bevorderlijk is voor de aangiftebereidheid indien men relatief lang moet wachten tot het kunnen doen van aangifte? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke situaties te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u helderheid verschaffen in de «wachtlijsten» die er zijn voor het doen van aangiften? Kunt u eveneens helderheid verschaffen in de verschillen per politie-eenheden?
Door fluctuaties in het feitelijke aantal aangiften kan variatie ontstaan in het aantal dagen waarbinnen een aangifte wordt opgenomen. Dit wordt niet afzonderlijk gemonitord; op basis van praktijkervaring binnen de Eenheid Amsterdam is een tijdsverloop van naar schatting tussen twee en vijf dagen gebruikelijk. Overigens zij hierbij aangetekend dat zeker bij de zwaardere slachtofferdelicten de benadering veel meer maatwerk en gerichter is dan bij de zogeheten lichtere vergrijpen.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd met de beleidsreactie op het WODC onderzoek naar de oorzaken van de daling van de in de Veiligheidsmonitor van het CBS gemeten aangiftebereidheid1 blijkt dat de aangiftebereidheid van burgers sterk samenhangt met de ernst van het delict. Het beleid hierover is daarom mede afhankelijk van het type delict.2
De politie werkt zo veel mogelijk volgens gestandaardiseerde processen en op basis van kwaliteitscriteria, zonder afbreuk te doen aan het noodzakelijke maatwerk voor specifieke taken. Het in persoon opnemen van aangiften vindt om die reden bij voorkeur op afspraak plaats. Voor de uitvoering van deze taak is vooraf personele capaciteit geraamd. Als er aanleiding voor is kan er direct aangifte opgenomen worden.
Wordt er momenteel onderscheid gemaakt in kortere of langere termijn waarin aangifte kan worden gedaan? Hangt dit af van de ernst van situatie waarover de persoon aangifte wil doen?
Zie antwoord vraag 3.
Het opsporen van uitkeringsfraude van mensen met vermogen in het buitenland |
|
Jasper van Dijk |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur over mensen die ten onrechte een uitkering in Nederland genieten terwijl zij een huis in het buitenland bezitten?1 war is uw reactie daarop?
Ja. Fraude tast het maatschappelijk draagvlak voor de sociale zekerheid aan en moet hard aangepakt worden. Iemand kan terugvallen op een bijstandsuitkering als die persoon zelf niet over voldoende middelen beschikt om in zijn levensonderhoud te voorzien. Onder deze middelen valt ook vermogen in het buitenland. Handhaving van Nederlandse wetten en regels is in het buitenland complexer dan in Nederland. Desalniettemin moet ook in het buitenland gecontroleerd worden op het bezit van vermogen en moet onterecht verstrekte bijstand teruggevorderd kunnen worden. Dit gebeurt ook al, maar kan altijd beter. Daarom onderzoek ik momenteel in overleg met gemeenten en uitvoeringsinstanties hoe de handhaving verbeterd kan worden en of de wet hierop aangepast kan worden. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken. Fraude mag nooit lonen.
Wat doet u om dergelijke fraude op te sporen en te bestraffen?
Ik vind het van groot belang dat alléén de mensen die er recht op hebben gebruik maken van de sociale voorzieningen. In het regeerakkoord wordt dan ook onderstreept dat handhaving van de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Daarom zet ik stevig in op handhaving en naleving.
De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. Handhaving op de naleving van de verplichtingen in de Participatiewet is zodoende de primaire bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur. Gemeenten mogen onderzoek instellen naar de juistheid en volledigheid van verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van de bijstand. Dit geldt ook voor onderzoeken naar inkomen en vermogen in het buitenland. Gemeenten hoeven dit onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Het is de taak van gemeenten om hier zelf een goede invulling aan te geven. Uiteraard moet dat plaatsvinden binnen de kaders van wet- en regelgeving en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij een geconstateerde schending van de inlichtingenplicht moet de gemeente de onterecht verleende bijstand terugvorderen en een bestuurlijke boete opleggen.
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Tweede Kamer, is handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland in het algemeen complexer dan in Nederland.2 Ik vind het desalniettemin van belang dat gemeenten goed onderzoek kunnen doen en vervolgens ook maatregelen kunnen nemen. «Effectief handhaven» is ook één van de hoofdlijnen in de SZW handhavingskoers 2018–2021.3 Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij. De recente jurisprudentie laat zien dat gemeenten inzetten op handhaving en onderzoek naar vermogen in het buitenland.
De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in verschillende zaken uitspraken gedaan over de onderzoeksmethoden die gemeenten en de SVB hanteren bij het opsporen van bijstandsfraude. De CRvB reikt op haar website enkele uitgangspunten voor deze onderzoeksmethoden aan welke gemeenten kunnen hanteren. Voor de uitvoering van internationale vermogensonderzoeken kunnen gemeenten gebruik maken van het Internationaal Bureau Fraude-informatie (IBF). Deze onderzoeken zet het IBF uit bij de SVB in die landen waar de SVB vertegenwoordigd is middels een Bureau voor Sociale Zaken. Voor de overige landen maken IBF en SVB gebruik van lokale contactpersonen. Het Ministerie van SZW zet zich in om de bekendheid met het IBF bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF, SVB en gemeenten te verbeteren. Ook wordt in samenwerking met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, de SVB, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers gewerkt aan actualisatie van de handreiking aan gemeenten over de wijze waarop onderzoek kan worden gedaan, conform de uitgangspunten van de CRvB. Deze is eind 2018 gereed. In het gemeentenieuws van SZW 2018–1 heb ik gemeenten hierover geïnformeerd en zijn de uitgangspunten van de CRvB reeds onder de aandacht gebracht.
Doen gemeenten in uw ogen genoeg om dergelijke fraude op te sporen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid fraudegevallen en de bedragen waar het om gaat? Kunt u een overzicht geven van de opsporingsinspanningen en het percentage succesvolle opsporingen per instantie?
Zoals nader toegelicht in de Kamerbrief van 28 juni 2018, heeft het IBF in 2016 en 2017 respectievelijk 2.110 en 1.919 opdrachten uitgevoerd voor gemeenten. Naast vermogensonderzoeken betreft het ook informatie- en verificatieverzoeken. In 2016 hebben onderzoeken, uitgezet via het IBF, voor € 6,3 miljoen en in 2017 voor € 3,4 miljoen aan buitenlands vermogen achterhaald. Het Ministerie van SZW beschikt niet over het percentage succesvolle opsporingen per instantie. Daarnaast zijn gemeenten niet verplicht om bij (vermogens-)onderzoek in het buitenland gebruik te maken van het IBF en/of de SVB. Het Ministerie van SZW beschikt dan ook niet over de onderzoeksgegevens daar waar gemeenten een andere keuze hebben gemaakt.
Het totale benadelings- en boetebedrag wat ontstaat wegens schending van de inlichtingenplicht is niet af te leiden uit het saldo van het totale aangetroffen buitenlands vermogen. Dergelijke bedragen zijn immers afhankelijk van de duur en hoogte van de onterecht ontvangen uitkering en niet van de hoogte van het geconstateerde vermogen. De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS.4 Voor recente cijfers verwijs ik naar het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW.5 De kerncijfers van het CBS worden niet opgesplitst naar «type overtreding», zoals verzwegen (buitenlands) vermogen. Het Ministerie van SZW beschikt zodoende niet over cijfers van de totale hoeveelheid fraudegevallen en de bijbehorende bedragen, daar waar het vermogen in het buitenland betreft.
Wat zijn uw plannen om dergelijke fraude effectiever aan te pakken?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de dreigementen die geuit werden in de uitzending van Nieuwsuur door parlementariër M. Yeneroglu van de Partij voor Rechtvaardigheid en Ontwikkeling (Adalet ve Kalkinma Partisi) dat personen die fraudeopsporing in Turkije verrichten vervolgd zullen worden?
Bij mijn weten is er op dit moment geen sprake van het dwarszitten van vermogensonderzoek door Turkije. De Nederlandse autoriteiten verrichten onderzoek door het raadplegen van openbare bronnen. In het geval dat tegenwerking ontstaat, zullen de Nederlandse autoriteiten daarover het gesprek aangaan met de Turkse autoriteiten.
Gaat u Turkije stevig aanspreken als ze daadwerkelijk opsporingswerkzaamheden gaan tegenwerken?
Zie antwoord vraag 6.
Wat gaat u doen om mensen in met name Turkije te beschermen die opsporingswerk verrichten betreffende uitkeringsfraude?
Zie antwoord vraag 6.
Kunnen alle mensen die uitkeringsfraude opsporen in Turkije zich beroepen op diplomatieke immuniteit? Zo nee, kunt u dit aan hen verlenen?
Zie antwoord vraag 6.
Welke inspanningen gaat u verrichten om opsporing van uitkeringsfraude steviger te verankeren in verdragen met andere landen?
Zoals aangegeven in mijn brief van 28 juni 2018 verlopen de vermogensonderzoeken in de meeste landen zonder problemen. Het is staande praktijk om bij de herziening van de meeste bilaterale socialezekerheidsverdragen6 te proberen afspraken te maken over vermogensonderzoeken. Waar landen zich in de praktijk niet houden aan gemaakte verdragsafspraken, gaan vertegenwoordigers van Nederland het gesprek aan met de vertegenwoordigers van het betreffende land.
Het bericht ‘Amper controle zwendel’ |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amper controle zwendel»?1
Ja.
Klopt het dat naar schatting 20 tot 30 procent van de Turken in de bijstand in Nederland fraudeert en door het uitblijven van controles weinig te vrezen hebben en massaal wegkomen met bijstandsfraude?
De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit of «type» overtreding van de inlichtingenplicht. Iedereen moet de verplichtingen in de Participatiewet naleven. Bovendien leidt de relatie tussen het aantal onderzoeken over vermogensfraude en het aantal vastgestelde gevallen van verzwegen vermogen, nog niet tot een algemene conclusie over het aantal uitkeringsgerechtigden dat verzwegen vermogen heeft. Het gaat namelijk veelal om signaal gestuurde onderzoeken, waarbij er al een vermoeden is van verzwegen vermogen. Er is dan ook geen schatting te maken over het fraudeerpercentage onder Turkse Nederlanders of andere groeperingen in Nederland.
Het is aan de gemeenten om te handhaven op de naleving van de verplichtingen. Een onderzoek naar middelen in het buitenland kan daarbij noodzakelijk zijn, hoe complex dit soms ook is. Als uit dergelijk onderzoek blijkt dat de inlichtingenplicht is geschonden, dan zijn gemeenten gehouden de ten onrechte betaalde bijstand terug te vorderen en over te gaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
Het is belangrijk dat gemeenten bij de handhaving effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen. Fraude mag immers nooit lonend zijn. Samen met gemeenten en andere uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de knelpunten die gedurende het handhavingsonderzoek, bij de besluitvorming en in de tenuitvoerlegging worden ervaren. Daarbij komt ook de vraag aan de orde of aanpassing van de wetgeving geboden is. Ook de herleving van het recht op bijstand doordat de ontstane fraudeschuld in mindering moet worden gebracht op het aanwezig geachte vermogen, alsmede de zeer beperkte mogelijkheid van invordering van de fraudeschuld worden daarbij betrokken. Daarnaast kijk ik met de SVB naar aanvullende maatregelen om beslaglegging in het buitenland makkelijker te maken.
Voor het instellen van een terugvordering van een ten onrechte uitbetaalde uitkering geldt een verjaringstermijn van 5 jaar die kan doorlopen tot uiterlijk 20 jaar nadat de vordering bekend is geworden.
Bent u bereid gemeenten te verplichten te handhaven op de vereisten en voorwaarden voor het ontvangen van bijstand en gemeenten die weigeren te controleren te korten op het gemeentefonds? Zo nee, waarom niet?
Ik vind handhaving op de naleving van de verplichtingen van groot belang en zet hier stevig op in. De uitvoering van de Participatiewet is gedecentraliseerd aan gemeenten. De Participatiewet biedt een duidelijk wettelijk kader inzake de verplichtingen die bijstandsgerechtigden moeten naleven en hoe gemeenten deze moeten handhaven. Het is in de eerste plaats de bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het lokale bestuur om hier zelf een goede invulling aan te geven. Waar nodig en mogelijk faciliteer ik de gemeenten daarbij.
Van de financieringssystematiek van bijstandsuitkeringen gaat reeds een financiële prikkel uit om het aantal uitkeringen terug te dringen. Overschotten op het budget voor bijstandsuitkeringen mogen gemeenten immers zelf houden. Actief handhaven vormt een probaat middel om besparingen te realiseren. Op het moment dat ernstige tekortkomingen in de (handhavings-)uitvoering worden vastgesteld kan er op grond van artikel 76 van de Participatiewet een aanwijzing worden gegeven, die een financieel gevolg heeft voor de desbetreffende gemeenten. Tot op heden is dit instrument nog nooit ingezet voor dit doel. Er zijn ook geen aanwijzingen dat gemeenten hun taak op het gebied van handhaving niet serieus nemen. Korten op het budget voor bijstandsuitkeringen is niet aan de orde.
Wanneer gaat u er nu eens eindelijk voor zorgen dat uitkeringsfraudeurs niet meer weg kunnen komen en alles in het werk stellen om het fraudebedrag tot de laatste cent plus boete en wettelijke rente terug te vorderen en dat vorderingen niet meer kunnen verjaren?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de massale uitkeringsfraude onder niet-westerse profiteurs keihard moet worden aangepakt? Zo ja, wanneer gaat u ervoor zorgen dat deze figuren worden opgepakt, hun recht op bijstand in Nederland voor het leven verliezen en het land moeten worden uitgezet?
Voor het draagvlak voor sociale voorzieningen is het van groot belang dat alléén mensen die er recht op hebben, de voorzieningen ontvangen. Ik zet daarom stevig in op handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit, want iedereen moet de regels naleven.
Schending van verplichtingen van de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Dit neemt niet weg dat fraude niet mag lonen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een bestuursrechtelijke sanctie. Samen met de uitvoeringsorganisaties onderzoek ik de juridische en uitvoeringsopties die knelpunten bij de tenuitvoerlegging hiervan kunnen wegnemen. Zie hiervoor ook het antwoord bij vraag 2 en 4. Daar waar het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is, kan aangifte worden gedaan bij het Openbaar Ministerie. Op grond van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude kunnen gemeente bij uitzondering voor zaken met een benadelingsbedrag lager dan € 50.000 aangifte doen, indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. Vanaf dat moment gaat het strafrechtelijk regime gelden.
Fraude met de dividendbelasting |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Klopt het dat tientallen jaren groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen met dividendbelasting zouden hebben gefraudeerd?1
Wij beschikken over te weinig informatie over de omvang van de schade, de gevolgen voor betrokken partijen in andere landen en de betrokkenheid van groepen van bankiers, beurshandelaars, investeerders en pensioenfondsen om daar een uitspraak over te doen.
Klopt het dat ook de Nederlandse Belastingdienst slachtoffer zou zijn geweest van fraude met dividendbelasting?
Tot 2012 bestond in Duitsland op basis van de nationale wetgeving de mogelijkheid dat de ene partij dividendbelasting inhoudt zonder deze af te dragen, terwijl de andere partij de niet afgedragen dividendbelasting kon verrekenen. In Nederland bestond en bestaat een dergelijke mogelijkheid niet. In Nederland doen zich wel andere situaties van dividendstripping voor waarbij ook sprake kan zijn van fraude. Zo blijkt bijvoorbeeld uit een publicatie van het Openbaar Ministerie dat op dit moment een onderzoek plaatsvindt naar potentiele fraude met betrekking tot de dividendbelasting. Het onderzoek zal moeten uitwijzen waar en op welke wijze enige belastingdienst uiteindelijk ook daadwerkelijk is benadeeld.2
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank hierbij betrokken zouden zijn?
ABN AMRO heeft NLFI en het ministerie in 2015 geïnformeerd dat zij met betrekking tot deze kwestie in nauw contact staat met de Duitse autoriteiten en constructief meewerkt aan het onderzoek. Informatie over deze onderzoeken is ook opgenomen in het prospectus van ABN AMRO en jaarverslagen. Het is ons niet bekend of er een soortgelijk onderzoek loopt tegen de Rabobank. Eventuele lopende onderzoeken treft u in de jaarverslagen van individuele instellingen aan.
Indien in Nederland onterecht vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting heeft plaatsgevonden is het aan de Belastingdienst om dit terug te vorderen. Indien sprake zou zijn van een criminele activiteit komt het Openbaar Ministerie in beeld. Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over individuele onderzoeken. Wel kan in het algemeen worden gezegd dat het Openbaar Ministerie geen onderzoek doet naar de naleving van buitenlandse fiscale wet- en regelgeving.
Bent u bekend met het fenomeen «dividendstrippen», waarbij er twee keer dividendbelasting van de fiscus wordt teruggevorderd, terwijl er maar eenmaal aanspraak op gemaakt kan worden (CumEx), of dat er eenmaal wordt teruggevorderd, terwijl er helemaal geen aanspraak op gemaakt kan worden (CumCum)?
Ja, wij zijn bekend met het fenomeen dividendstrippen in samenhang met transacties rondom het moment dat het dividend wordt vastgesteld. In de aanbiedingsbrief zijn wij daar op ingegaan.
Deelt u de mening dat het niet mogelijk moet zijn om dividendbelasting terug te vorderen, wanneer daar geen rechtmatige aanspraak op gemaakt kan worden?
Indien in strijd met wet en regelgeving een beroep wordt gedaan op vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting is dit niet toelaatbaar.
Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat banken zolang konden frauderen? Waarom zijn er geen of onvoldoende (fail-safe) mechanismes in het systeem van de Belastingdienst verwerkt om fraude te kunnen voorkomen of in een vroegtijdig stadium te signaleren? Welke mechanismes bestaan er en welke kunt u nog toevoegen?
Op de Belastingdienst rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat het (economisch) belang van de aandelen niet gewijzigd is. Of dividendstripping binnen het bestek van de huidige regels voldoende kan worden aangepakt, is afhankelijk van het soort gevallen dat zich in de praktijk voordoet en de invulling die de rechter aan de bewijspositie van de inspecteur geeft. Over de bewijspositie van de inspecteur wordt in een thans nog lopende procedure3 mogelijk meer duidelijkheid gegeven. Daarnaast zal in ieder geval moeten worden geïnventariseerd welke hoofdvormen van dividendstripping zich in de praktijk voordoen. Dit vraagt onderzoek. Als blijkt dat de huidige regels ontoereikend zouden zijn, kan dit leiden tot aanpassing van de relevante wetgeving.
Kunt u aangeven hoeveel geld er uit Nederlandse staatskas is getrokken in de periode van 2001 en 2016? Welk bedrag aan dividenden is hiermee gemoeid?
De Belastingdienst meet niet het verschil tussen werkelijke belastingopbrengsten en de belastingopbrengsten die zouden binnenkomen bij een juiste naleving van de wet. Dit geldt ook voor de dividendbelasting.
Kunt u aangeven welke Nederlandse banken betrokken waren bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ABN AMRO en Rabobank direct betrokken zijn bij deze fraude?
Zie antwoord vraag 3.
Is het openbaar ministerie (OM) bereid om onderzoek te doen naar ABN AMRO en Rabobank en hun rol bij deze fraude? Kunt u het OM daartoe verzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien blijkt dat deze Nederlandse banken direct betrokken waren bij deze fraude zullen zij dan, net als ING recentelijk een boete krijgen van 775 miljoen euro of een vergelijkbare ordegrootte? Zo nee, waarom niet?
ING heeft een door het Openbaar Ministerie aangeboden transactie van 775 mln euro betaald vanwege jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en schuldwitwassen uit het Wetboek van Strafrecht. Het is aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of sprake is van strafrechtelijke feiten. Vervolgens is het aan het Openbaar Ministerie of het overgaat tot vervolging of, zoals in het recente geval van ING, een transactie aanbiedt.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de samenwerking tussen Europese belastingdiensten? Zou u deze samenwerking ook kwalificeren als slechte samenwerking?
De samenwerking tussen Europese belastingdiensten zouden wij beslist niet als slecht willen kwalificeren. Integendeel, de samenwerking op internationaal niveau is de afgelopen jaren juist sterk verbeterd, omdat belastingontwijking daarmee effectief kan worden aangepakt. Enkel eenzijdige maatregelen helpen niet en leiden ertoe dat het probleem van internationale belastingontduiking en -ontwijking zich alleen maar verplaatst. Nederland heeft de afgelopen jaren daarom eveneens actief meegewerkt aan de bestrijding van (internationale) belastingontwijking en -ontduiking. Dat geldt bijvoorbeeld voor het project Addressing Base Erosion & Profit Shifting (BEPS), dat de OESO op verzoek van de G20 heeft uitgevoerd en waarvan de voorgestelde maatregelen nu op mondiaal en Europees niveau door de aangesloten landen worden geïmplementeerd. Onder Europees (EU) voorzitterschap van Nederland is de eerste EU-richtlijn ter bestrijding van belastingontwijking tot stand gekomen en is daarna ook de tweede EU-richtlijn tegen belastingontwijking aangenomen. Ook zijn verschillende richtlijnen aangenomen die gericht zijn op meer transparantie. De gezamenlijke belastingdiensten werken in werkgroepen van de OESO en de EU concreet aan de ontwikkeling van maatregelen op uitvoerend niveau, zoals de aanpak van internationale fraude, de digitale economie en cryptogeld.
Verder is de fiscale inlichtingenuitwisseling, mede dankzij EU-regelgeving en afspraken binnen de OESO, de afgelopen jaren sterk uitgebreid. Hierbij kan worden gedacht aan de zogenoemde Common Reporting Standard (CRS), de uitwisseling van informatie over rulings, Country by Country Reporting en binnen de EU ook de uitwisseling van informatie over andere inkomenscategorieën, zoals salarissen, pensioenen, onroerende zaken en dividendinkomsten. De komende tijd zal de informatie-uitwisseling nog verder worden geïntensiveerd en vervolmaakt. Deze versterkte samenwerking en inlichtingenuitwisseling zal een positief effect hebben op de naleving. Naast een preventieve werking richting belastingplichtigen (compliance bevorderend) worden deze gegevens uiteraard ingezet in de toezichtprocessen van de Belastingdienst en wordt een deel daarvan op dit moment gebruikt bij de vooringevulde aangifte voor particulieren.
Wat zou de Nederlandse Belastingdienst kunnen ondernemen om de complexiteit van de transacties te versimpelen om in de toekomst fraude te kunnen voorkomen?
Transacties vinden plaats in het economisch verkeer. Hierbij is soms sprake van zeer complexe transacties. Het is aan de Belastingdienst om hier de juiste fiscale gevolgen aan te verbinden. Indien complexe transacties gepaard gaan met het ontgaan van belasting of fraude, treedt de Belastingdienst hier tegen op. Hierbij past de kanttekening dat in situaties waarbij sprake is van dividendstripping op de inspecteur een zware bewijslast rust.
Kunt u vertellen op hoeveel strafdossiers, waarbij Nederlandse banken betrokken zijn, Follow the Money en het internationaal journalistiek onderzoekscollectief The CumExfiles, de hand wisten te leggen?
Wij hebben geen zicht op hoeveel strafdossiers Follow the Money en het internationaal onderzoekscollectief de hand heeft weten te leggen.
Klopt het dat de Belastingdienst eerder in een rechtszaak heeft geclaimd dat MorganStanley onze fiscus voor 152 miljoen euro zou hebben getild? Zo ja, welke acties zijn er ondernomen tegen MorganStanley? Is er door de fiscus een poging gewaagd het geld terug te vorderen?
Artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen staat ons niet toe in te gaan op fiscale aangelegenheden van individuele belastingplichtigen.
Klopt het dat volgens hoofdredacteur Eric Smit van Follow the Money het bedrag veel hoger zou liggen, namelijk een veelvoud van 152 miljoen euro? Kunt u laten uitzoeken welk bedrag er daadwerkelijk mee gemoeid is?
Zie antwoord vraag 7.
Is er sprake van belastingontduiking of belastingontwijking of beide? Kunt u even toelichting Gerven?
Bij transacties waar de inhouding, vrijstelling, vermindering, teruggaaf of verrekening van dividendbelasting een rol speelt gaat het in de meeste gevallen om transacties waarbij belastingontwijking of belastingontduiking geen rol speelt. In een aantal situaties wordt gepoogd belasting te ontwijken. Indien daarbij sprake is van fraude, is sprake van belastingontduiking.
Kan de Belastingdienst de te veel en onrechtmatig terugbetaalde dividendbelasting terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Indien de inspecteur kan aantonen dat sprake is van een terugbetaling die in strijd is met wet en regelgeving, kan dit bedrag in beginsel worden nageheven. Indien een onjuiste verrekening heeft plaatsgevonden met de Nederlandse inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting kan dit worden nagevorderd.
Op welke wijze wordt en werd er toezicht gehouden en hoe konden banken en handelaars ongehinderd frauderen?
Het prudentiële toezicht is ingericht op Europees niveau. Het is echter niet aan de prudentiële toezichthouder om naleving van nationale fiscale wet- en regelgeving te handhaven. Het handhaven van nationale fiscale wet- en regelgeving is aan de nationale belastingdiensten. Voor de internationale samenwerking tussen belastingdiensten verwijzen wij u naar ons antwoord op vraag 12.
Wat zou er volgens u veranderd moeten worden qua internationale samenwerking en de wijze waarop er toezicht wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 19.
Het bericht 'Miljoenen aan buitenlands bezit verzwegen bij aanvraag uitkering' |
|
Léon de Jong (PVV) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen aan buitenlands bezit verzwegen bij aanvraag uitkering»?1
Ja.
Klopt het dat alleen al in Turkije in 2016 en 2017 tegen de voorwaarden voor het ontvangen van bijstand in, voor 17 miljoen euro aan onvermeld vermogen en dus uitkeringsfraude is aangetroffen?
Het IBF heeft, in opdracht van gemeenten, in 2016 en 2017 respectievelijk € 3,2 miljoen en € 1,4 miljoen aan buitenlandsvermogen achterhaald in Turkije. In het kader van de AIO onderzoeken heeft de SVB in 2016 en 2017 in Turkije respectievelijk € 8,6 miljoen en € 3,8 miljoen aan buitenlands vermogen achterhaald. Gezamenlijk komt dit inderdaad neer op een bedrag van € 17 miljoen euro aan aangetroffen buitenlands vermogen.
Het totale benadelings- en boetebedrag wat ontstaat wegens schending van de inlichtingenplicht is niet af te leiden uit het saldo van het totale aangetroffen buitenlands vermogen. Dergelijke bedragen zijn immers afhankelijk van de duur en hoogte van de onterecht ontvangen uitkering en niet van de hoogte van het geconstateerde vermogen. De kerncijfers op het gebied van handhaving Participatiewet worden ontleend aan de Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek van het CBS. Ieder kwartaal geeft dit inzicht op de nieuwe ontstane vorderingen en de totale openstaande saldoschuld2 bij de ontstaansgronden «schending van de inlichtingenplicht» en «boete wegens overtreding inlichtingenplicht». Daarnaast tonen de statistieken per kwartaal de totaal ontvangen bedragen aan aflossingen met betrekking tot deze beide ontstaansgronden. Voor recente cijfers verwijs ik naar het jaarverslag 2017 van het Ministerie van SZW.3
De kerncijfers van het CBS worden niet opgesplitst naar «type overtreding», zoals verzwegen (buitenlands) vermogen. En dus evenmin naar land van onderzoek. Het Ministerie van SZW beschikt zodoende niet over het totale aangetroffen fraudebedrag en het totale ingevorderde en terugbetaalde bedrag in de afgelopen vijf jaar, uitgesplitst naar land waar vermogensonderzoeken zijn verricht. Ook bestaat er geen landelijk beeld van het aantal uitkeringen dat vanwege verzwegen aangetroffen buitenlands vermogen is stopgezet.
Wat is het totale aangetroffen fraudebedrag en het totale ingevorderde en terugbetaalde bedrag in de afgelopen vijf jaar uitgesplitst naar land waar vermogensonderzoeken zijn verricht en in hoeveel gevallen is de uitkering stopgezet?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer ziet u nu eens in dat mede door uw nalatig en laf politiek handelen buitenlandse uitkeringsfraudeurs massaal wegkomen, terwijl ondertussen overheidsinstanties Nederlanders wel altijd weten te vinden bij onregelmatigheden?
Ik wil ten eerste een lans breken voor de mensen die dagelijks bezig zijn met handhaving en daarbij complexe beslissingen moeten nemen. Het is mijn ervaring dat handhavers hard werken om ervoor te zorgen dat alleen die mensen gebruik maken van de sociale voorzieningen die daar ook echt recht op hebben. Zij mogen trots zijn op het werk dat zij verrichten.
Ik acht het van groot belang dat stevig wordt ingezet op de handhaving en naleving van de verplichtingen in de Participatiewet. Bij de inzet op handhaving is onderscheid op grond van nationaliteit niet aan de orde, want iedereen moet de regels naleven. Het is de expliciete bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente om naleving van de verplichtingen te handhaven. Ook daar waar het onderzoeken naar middelen in het buitenland betreft. Gemeenten hoeven dergelijk onderzoek niet op alle bijstandsgerechtigden toe te passen en ook niet op dezelfde manier. Zulk onderzoek is kostbaar en omdat het belang van het voorkomen en opsporen van fraude groot is, mogen gemeenten in plaats daarvan of daarnaast ook gebruik maken van zogenoemde risicoprofielen. Dit dient uiteraard te geschieden binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving, zoals bijvoorbeeld het non-discriminatiebeginsel.
Handhaving van Nederlandse wetgeving in het buitenland is in het algemeen wel complexer dan in Nederland. Niet altijd kan voor het verkrijgen van noodzakelijke informatie teruggevallen worden op betrouwbare basisregistraties en gegevensuitwisseling. Onderzoek ter plaatse is dan vereist, waarbij ook rekening moet worden gehouden met de lokale omstandigheden zoals de medewerking van (lokale) overheden. Omdat het belangrijk is dat gemeenten effectief onderzoek kunnen verrichten en maatregelen kunnen nemen, onderzoek ik in samenwerking met de uitvoeringsorganisaties de juridische en uitvoeringsopties om handhaving op buitenlandse middelen te verbeteren. Daarnaast zet het Ministerie van SZW zich in om de bekendheid met het IBF bij gemeenten te vergroten en de samenwerking tussen het IBF, SVB en gemeenten te verbeteren. Ook wordt in samen met het IBF, het Kenniscentrum Handhaving en Naleving (KCHN) van de VNG, de SVB, Divosa en de Beroepsvereniging voor Klantmanagers gewerkt aan actualisering van de handreiking aan gemeenten over de wijze waarop onderzoek kan worden gedaan, conform de uitgangspunten van de CRvB.
Bent u bereid om ter bescherming van onze verzorgingsstaat de massale uitkeringsfraude onder met name niet-westerse profiteurs adequaat aan te pakken en derhalve ervoor te zorgen dat buitenlandse uitkeringsfraudeurs worden opgepakt en samen met hun familie het land worden uitgezet?
Het is belangrijk dat alléén die mensen die het echt nodig hebben, een sociale voorziening ontvangen. Het regeerakkoord onderstreept dan ook dat handhaving op de naleving van de verplichtingen van uitkeringsgerechtigden een randvoorwaarde is voor een werkend stelsel van sociale zekerheid. Fraude moet over de gehele doelgroep van de Participatiewet worden aangepakt en mag voor niemand lonen. Maar schending van verplichtingen uit de Participatiewet vormt geen grondslag om een verblijfstitel te ontnemen. Bij schending van de inlichtingenplicht moet de ten onrechte ontvangen bijstand worden teruggevorderd en volgt een bestuursrechtelijke sanctie voor de betrokkene. Aangifte bij het Openbaar Ministerie kan worden gedaan wanneer het benadelingsbedrag € 50.000 of hoger is. Op grond van de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude kunnen gemeenten bij uitzondering voor zaken met een benadelingsbedrag lager dan € 50.000 aangifte doen, indien op voorhand vaststaat dat een bestuurlijke boete niet of slechts in geringe mate geïnd kan worden. Vanaf dat moment gaat het strafrechtelijke regime gelden.
De uitzending van Radar over zzp'ers en acquisitiefraude |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Radar op 22 oktober 2018 over de agressieve verkoop van energiecontracten aan kleine ondernemers?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de Kamer van Koophandel (KvK) ongewenste telemarketing en systematische misleiding bij ondernemers faciliteert?
Het handelsregister is een register van ondernemingen en rechtspersonen in Nederland en heeft een drietal wettelijke doelen:
Het handelsregister is hiertoe openbaar. De KvK heeft op grond van de Handelregisterwet 2007 een wettelijke plicht om op verzoek van derden handelsregistergegevens te verstrekken. De afnemer van gegevens uit het handelsregister is niet verplicht om de KvK te laten weten wat men met de gegevens wil gaan doen. De KvK kan dit doel nu (dus) ook niet meewegen in een beslissing wel of niet te verstrekken.
Ook het (zakelijk) telefoonnummer moet worden opgegeven aan het handelsregister en is vanwege bovenstaande doelen een openbaar gegeven. Ondernemers die natuurlijke personen zijn kunnen zich inschrijven in het Bel-me-niet-Register en zij kunnen voor ongewenste telefoongesprekken en e-mails gebruik maken van hun recht van verzet. De KvK geeft informatie aan ondernemers over deze mogelijkheden en verder geeft de KvK klachten door aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM).
Ook al zijn handelsregistergegevens openbaar, laat dat onverlet dat afnemers van handelsregistergegevens de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet moeten respecteren en dat ze in moeten staan voor rechtmatige gegevensverwerking.
De ergernissen rondom ongewenste direct marketing zijn mij bekend. Ik beraad mij op evenwichtige maatregelen die ongewenste direct marketing met handelsregistergegevens beperkt, en tegelijk de openbaarheid van het handelsregister ten behoeve van haar wettelijke doelen borgt. Uw Kamer wordt hier op korte termijn nader over geïnformeerd.
Deelt u de mening dat de KvK met het verstrekken van complete online adressenbestanden met gegevens van ondernemers ongewenste commerciële doeleinden in de hand werkt en dat dit weinig te maken heeft met de rechtszekerheidsdoeleinden van het Handelsregister?
Het product «adressenbestanden online» vormt geen compleet bestand. In de huidige «adresbestanden online» zijn namelijk niet de gegevens opgenomen van die ondernemers die hebben aangegeven dat hun adresgegevens niet gebruikt mogen worden voor ongevraagde postreclame en verkoop aan de deur (zogenaamde Non Mailing Indicator). Dat betekent dat van circa 40% van de bij de KvK ingeschreven ondernemingen en rechtspersonen de contactgegevens niet via het product «adresbestanden online» verstrekt worden.
Daarbij heeft de KvK onlangs aangegeven telefoonnummers in bovengenoemd product niet meer uit te zullen leveren.
Zoals in het antwoord op vraag 1 is toegelicht kent het handelsregister overigens meerdere doeleinden.
Op welke manier gaat u de privacy van ondernemers beter beschermen?
Bepaalde (persoons)gegevens in het handelsregister zijn standaard afgeschermd van de openbaarheid ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen. Dit zijn bijvoorbeeld het BSN en de woonadressen van bestuurders, commissarissen, enig aandeelhouders en gevolmachtigden. Dit betekent dat woonadressen alleen openbaar zijn als de personen bij de onderneming persoonlijk aansprakelijk zijn voor de onderneming en ze daarom moeten kunnen worden getraceerd (denk met name aan de eigenaar van een eenmanszaak en de vennoot van een vennootschap onder firma). Ten aanzien van niet standaard afgeschermde woonadressen kan door de ondernemer wel een verzoek tot afscherming worden gedaan. Er dient dan sprake te zijn van een waarschijnlijke dreiging en er moet tevens zijn voldaan aan de andere voorwaarden in artikel 51, derde lid van het Handelsregisterbesluit 2008. Afgeschermde gegevens zijn dan enkel nog raadpleegbaar door bestuursorganen, advocaten, notarissen en deurwaarders.
Ik onderzoek momenteel in afstemming met de KvK of de beperkingen op de openbaarheid verder uitgebreid zouden kunnen/moeten worden. Daarbij moet de juiste balans tussen rechtszekerheid (het voorkomen van fraude en veilig handelsverkeer) en het ongewenst benutten van gegevens door derden gevonden worden.
In uw Kamer is onlangs de motie van de leden Amhaouch (CDA) en Wörsdörfer (VVD) aangenomen waarin de regering wordt verzocht om (standaard) bij ondernemers zonder rechtspersoonlijkheid het woonadres af te schermen voor niet geautoriseerde organisaties. De opvolging van deze motie zal in voornoemd traject worden meegenomen.
Wat is uw reactie op de twijfels die worden geuit door MKB-Nederland over de effectiviteit van het «opt-in»-register voor ondernemers, ter vervanging van het Bel-me-niet Register?
In het eerdergenoemde traject van zoeken naar evenwichtige maatregelen, met betrekking tot een betere borging van de privacy van ondernemers, zullen uiteraard de belangen en zienswijzen van de diverse groepen ondernemers worden meegewogen.
Bent u van mening dat zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) en mkb-ondernemers dezelfde bescherming zouden moeten genieten als consumenten? Zo nee, waarom niet?
Een ondernemer draagt andere verantwoordelijkheden dan een consument en een verschil in de mate van bescherming kan hierin passend zijn. Ondernemers die als natuurlijk persoon een onderneming drijven kunnen echter evenals consumenten zich inschrijven in het Bel-me-niet-register.
Bent u bereid de Autoriteit Consument en Markt op dit terrein meer bevoegdheden te geven zodat zij kunnen optreden tegen organisaties die ondernemers ongewenst benaderen en misleiden? Zo nee, waarom niet?
De ACM houdt toezicht op naleving van artikel 11.7 van de Telecommunicatiewet, waarin de regels ten aanzien van bescherming van natuurlijke personen tegen ongewenste telefonische direct marketing staan opgenomen. Naar mijn mening biedt het verder uitbreiden van de bevoegdheden van de ACM op dit moment geen oplossing voor de problemen die u hier aankaart.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat?
Nee, dit is helaas niet gelukt.