Het bericht ‘Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondernemer zwicht voor bedreigingen en stapt uit windmolenproject De Monden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ieders goed recht is om voor of tegen windmolens te zijn, maar dat ondernemers bedreigen nooit acceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Ja, het bedreigen van ondernemers of van anderen is nooit acceptabel.
Deelt u tevens de mening dat er hard moet worden opgetreden tegen activisten die deze bedreigingen uiten? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen?
Deze mening deel ik. Er is aangifte gedaan en politie en het Openbaar Ministerie (OM) hebben de zaak in onderzoek. Mocht het onderzoek aanleiding geven tot vervolging, dan zal het OM hiertoe overgaan.
Is de groep activisten bekend bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), aangezien er een link lijkt te zijn tussen de bedreigers en de activisten die op een bouwlocatie in Delfzijl bij een bedrijf asbest dumpten? Zo ja, onder welke categorie (activisme, extremisme, terrorisme) worden de bedreigers geschaard?
Concrete informatie over de anonieme groepen en/of daders is bij de NCTV niet bekend. Bij de plannen voor deze windmolens is sprake van lokale weerstand, waarbij burgers hebben geprotesteerd en gebruik hebben gemaakt van de wettelijke mogelijkheden voor inspraak en beroep. Een zeer kleine groep houdt zich bezig met acties waarbij de wet wordt overtreden, zoals het bedreigen van ondernemers en bestuurders. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van Kamervragen2, zijn er verscheidene voorbeelden te noemen waarbij sprake is van extremisme, zoals beschreven in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 483. Hierin is ook gemeld dat met name het protest tegen windmolens in gemeenten in de provincies Drenthe en Groningen buitenwettelijke vormen aanneemt.
Heeft er inmiddels een gesprek plaatsgevonden met het slachtoffer van de bedreiging? Op welke wijze is deze ondernemer ondersteund en geholpen?
De betrokken ondernemer heeft gesproken met de politie. Vanwege het lopende onderzoek kan hierover geen nadere informatie worden gegeven.
Welke lessen kunnen getrokken worden uit dit vreselijke voorval om te voorkomen dat er meer ondernemers zijn die wegens bedreigingen hun werk neer moeten leggen? Welke stappen gaat u nemen om dit te voorkomen?
Politie en OM doen momenteel strafrechtelijk onderzoek, waardoor ik inhoudelijk niet op de zaak kan ingaan. Ik roep elke ondernemer die wordt bedreigd op om hiervan aangifte te doen bij de politie, zodat we tegen dit soort dreigementen kunnen optreden.
De initiatiefnemers van het windmolenpark hebben ondertussen contracten afgesloten met twee hoofdaannemers. Zij hebben hierbij aangegeven dat zij, mede met het oog op regionale werkgelegenheid, bij voorkeur bedrijven uit de regio blijven betrekken bij de werkzaamheden van het windmolenpark. Ondernemers maken zelf afwegingen ten aanzien van hun betrokkenheid bij werkzaamheden van het windmolenpark.
Bent u bereid de Kamer op de hoogte te houden van deze casus?
Mocht er naast deze berichtgeving aanleiding zijn om uw Kamer hierover te informeren, dan zal de Minister van Economische Zaken of ik dit doen.
Illegale drugsdumpingen |
|
Ronald van Raak , Michiel van Nispen |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Nu de Raad van State uitspraak heeft gedaan dat grondeigenaren niet aansprakelijk zijn voor de kosten van het opruimen van drugsafval op eigen terrein, wie is er dan verantwoordelijk?1
De uitspraak betekent dat de particulieren niet hoeven te betalen voor het opruimen van drugsafval, tenzij er sprake is van overtreding van een wettelijke verplichting die op die particulier rust. Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk. Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 mln. per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren.
Welke vorderingen heeft het overleg van de werkgroep, die onderhandelt over een vergoeding voor de gemaakte kosten door decentrale overheden, gemaakt?2
Het Interprovinciaal Overleg (IPO) heeft als voorzitter van de interbestuurlijke werkgroep een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten en de financieringsmogelijkheden. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen. Het is nu aan provincies en gemeenten om dit op te pakken.
Welk ministerie is hier verantwoordelijk?
Zie voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 1.
Bent u bereid geld vrij te maken, zoals bij de eerdere regeling tussen 2015 en 2017, omdat het in ieders belang is dat het drugsafval wordt opgeruimd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 mln. per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Zie verder voor het antwoord op deze vraag het antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat deze problematiek steeds dringender wordt, dat gemeenten en provincies het niet kunnen betalen en dat voor de veiligheid van burgers en het milieu een snelle oplossing gewenst is? Zo nee, waarom niet?
De urgentie van het probleem is bekend. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangeven kom ik mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit nog voor het zomerreces met voorstellen om voor particulieren een structurele cofinancieringsregeling voor opruimkosten van drugsdumpingen te bewerkstelligen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Het bericht Ombudsman slaat alarm: 'Het centrum van Amsterdam is 's nachts een wetteloze jungle’ en daarbij het conceptrapport van de Ombudsman van Amsterdam |
|
Nico Drost (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Mark Harbers (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ombudsman slaat alarm: «Het centrum van Amsterdam is ’s nachts een wetteloze jungle»»1 en daarbij het conceptrapport «Feesten of Beesten 3»?2
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport en ken ook het voornoemde bericht.
Bent u bereid met een integrale reactie op het conceptrapport van de ombudsman metropool Amsterdam te komen en hierin specifiek op de gesuggereerde oplossingen in te gaan waar zij het landelijk beleid raken?
Het conceptrapport van de Ombudsman metropool Amsterdam betreft een lokale aangelegenheid. Als zodanig is het aan de burgemeester van Amsterdam of zij dit conceptrapport wil voorzien van een integrale reactie. Zowel mijn departement als het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties staan in nauw contact met de gemeente Amsterdam. Op de hiernavolgende vragen zal, voor zover zij betrekking hebben op het landelijk beleid, nader worden ingegaan.
Wat vindt u ervan dat Amsterdam het imago heeft van een wetteloze jungle en dat Amsterdam het drugs- en drankwalhalla van Europa wordt genoemd? Deelt u de mening dat onze hoofdstad beter verdiend?
Ik ben bekend met de problematiek die zich in het centrum van Amsterdam, en dan met name in het «1012»-postcodegebied afspeelt. Het toezicht en de handhaving van de openbare orde betreft een lokale aangelegenheid, evenals het beleid ten opzichte van het type toerisme dat de stad aantrekt. Het College van de gemeente Amsterdam heeft de gemeenteraad onlangs geïnformeerd over bestaande en aanvullende maatregelen die zij in verband met overlast zal inzetten.3 Waar de problematiek zoals in het concept-rapport omschreven het landelijk beleid raakt, zal de gemeente Amsterdam vanuit de voornoemde departementen ondersteund worden. Een voorbeeld hiervan betreft onder andere de uitbreiding van de operationele sterkte van de politiecapaciteit, zoals te lezen is in het antwoord op vraag 5.
Ook bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit vindt nauwe samenwerking plaats tussen mijn ministerie en de gemeente Amsterdam, onder meer door het ter beschikking stellen van extra incidentele en structurele investeringen ter versterking van de aanpak, met een focus op de drugsindustrie. Het programma «De Weerbare Stad», dat de gemeente Amsterdam onlangs heeft gepubliceerd, sluit hier goed bij aan. In dit programma kondigt het Amsterdamse college aan op korte termijn ook naar buiten te treden met een meer omvangrijk programma tegen de drugsindustrie, gericht op het tegengaan van het afglijden van kwetsbare jongeren in de drugshandel, het versterken van wijken en groepen en netwerken in de strijd tegen drugshandel, en op preventiemaatregelen in het kader van de volksgezondheid.
Deelt u ook de zorgen van de Amsterdamse Ombudsman over de leefbaarheid en de veiligheid van de bewoners van het centrum van Amsterdam? Deelt u de mening dat het rijk, de gemeente Amsterdam dient te ondersteunen bij het borgen van deze leefbaarheid en veiligheid?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de capaciteit met betrekking tot de handhaving, de politie en de vergunningverlening in de gemeente Amsterdam? Op welke termijn verwacht u dat de toegezegde capaciteitsuitbreiding zal plaatsvinden?
De handhavingscapaciteit in de openbare ruimte wordt bepaald door gemeenten. In de lokale driehoek wordt bepaald op welke manier de beschikbare toezichtscapaciteit door buitengewone opsporingsambtenaren (boa’s) in de openbare ruimte wordt ingezet.
De intensivering van politie zoals in het regeerakkoord van het kabinet Rutte III opgenomen, betekent voor de regionale eenheid Amsterdam een uitbreiding van de formatie van de volledig opgeleide operationele sterkte met 60 FTE. De intensivering wordt geleidelijk gerealiseerd. Het «Begroting en Beheerplan politie 2019–2022» gaat uit van een volledige realisatie vanaf eind 2022. De doelformatie operationele sterkte van de regionale eenheid Amsterdam was ultimo 2018 5.279 FTE (inclusief aspiranten). De bezetting per 31 december 2018 is 5.316 FTE (inclusief aspiranten). De operationele sterkte per inwoner is in de regionale eenheid Amsterdam verreweg het grootst van heel Nederland.
Ik heb uw Kamer op 3 december 2018 geïnformeerd over de ontwikkelingen van de operationele sterkte van de gehele Nederlandse politie.4 De inzet van politiepersoneel komt tot stand door lokale beslissingen die afhankelijk van de lokale veiligheidssituatie genomen worden. Hoeveel agenten er op enig moment feitelijk ingezet kunnen worden voor de handhaving en andere operationele taken wisselt hierdoor voortdurend. Ik heb uw Kamer 14 maart 2019 geïnformeerd over de voorgenomen samenwerking op de arrestantenzorg tussen de politie Amsterdam en de Dienst Justitiële Instellingen (DJI).5 Het beoogde resultaat van deze samenwerking is een substantiële verhoging van de inzetbaarheid van de politie, in eerste instantie binnen de eenheid van de politie Amsterdam.
Deelt u de mening dat extra capaciteit en de vernieuwde wijzen van handhaving niet zorgen voor een toename in de effectiviteit en de productiviteit als er geen betere communicatie en samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten van de rijksoverheid en de gemeentelijke uitvoeringsdiensten plaatsvindt? Welke mogelijkheden ziet u teneinde deze communicatie en samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten te faciliteren en te verbeteren?
Deze mening deel ik niet. Er wordt intensief samengewerkt tussen Rijks- en gemeentelijke diensten. Informatie tussen de partners wordt gedeeld en per casus wordt besproken wat de meest effectieve interventie is. Goede samenwerking en communicatie zijn hierbij van groot belang. Dit krijgt continu aandacht in het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s).
Verschillende onderdelen van de Nederlandse overheid werken samen om onder andere georganiseerde criminaliteit en het ondermijnende effect daarvan te voorkomen en te bestrijden. Integrale samenwerking staat hierbij centraal. Dit betekent dat strafrechtelijke, fiscale en bestuurlijke maatregelen in samenhang met elkaar worden ingezet. Deze samenwerking wordt gecoördineerd door de tien RIEC’s, het Landelijk Informatie en Expertise Centrum (LIEC). De basis voor de samenwerking is het «Convenant ten behoeve van Bestuurlijke en Geïntegreerde Aanpak Georganiseerde Criminaliteit, Bestrijding Handhavingsknelpunten en Bevordering Integriteitsbeoordelingen».
Aan het regionale samenwerkingsverband RIEC nemen alle gemeenten, provincies, Belastingdienst (waaronder de onderdelen Douane en Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD)), Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW), Nationale Politie, Koninklijke Marechaussee (KMar), Openbaar Ministerie (OM), waaronder arrondissementsparketten, Landelijk Parket (LP) en Functioneel Parket (FP)) en Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en het UWV deel.
Hoe beoordeelt u de constatering van de ombudsman dat, binnen het RIEC (Regionaal Informatie en Expertise Centrum) -verband, in Amsterdam nog regelmatig langs elkaar heen wordt gewerkt? Hoe zou binnen het RIEC meer gebruik kunnen worden gemaakt van proactief informatie gestuurd handelen in plaats van handelen op plaats van verdenkingen?
Binnen RIEC Amsterdam-Amstelland werken verschillende partners samen binnen werkgroepen of clusters aan de integrale aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Er wordt gebruik gemaakt van elkaars specialismen waardoor ondermijnende criminaliteit effectiever kan worden aangepakt. De samenwerking is gebaseerd op vertrouwen en het besef dat samenwerking loont. Door de veelheid aan partners en de complexiteit van de zaken waaraan wordt gewerkt komt het soms voor dat partners in het RIEC-verband langs elkaar heen werken. Daar wordt specifiek aandacht aan besteed. De RIEC’s en het LIEC zijn dit jaar het «Next-Level» traject gestart dat ziet op een verdere professionalisering van de samenwerking tussen de partners in RIEC-verband. Een speerpunt binnen dit traject is dat binnen de RIEC-samenwerking meer informatiegestuurd gewerkt gaat worden. Dat betekent dat relevante gegevens uit politieonderzoeken door de politie actief worden aangeleverd bij het RIEC ten behoeve van de aanpak van een of meerdere casussen in RIEC-verband. Om een beter zicht te krijgen op ondermijning maken de RIEC’s, in aanvulling op de informatie die wordt aangeleverd door de partners, lokale en regionale ondermijningsbeelden.
Bent u op de hoogte van de door de Ombudsman beschreven toename van ATM’s (Automated Teller Machines), waarbij er nauwelijks toezicht is op de geldstromen die daar rondom circuleren? Om hoeveel van deze ATM’s gaat het? Speelt dit enkel in het Amsterdams centrumgebied of ook in andere gemeenten?
Ja, ik ben op de hoogte van de toename in het aantal geldautomaten zoals geconstateerd door de Ombudsman, metropool Amsterdam.
Naast de bancaire geldautomaten (hierna: gea’s) zijn er in Nederland twee andere categorieën geldautomaten operationeel. Deze gea’s worden meestal bij retaillocaties geplaats. Zij worden óf door een waardevervoerder óf door de retailer zelf gevuld.
De retailers die de gea’s met kassaopbrengsten vullen, verrichten geen financiële diensten zoals nu gedefinieerd is in de Wet op het Financieel toezicht (Wft) en vallen als zodanig niet onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het opnemen van contant geld uit een geldautomaat, voor zover de winkelier geen andere betaaldiensten verleent, wordt niet als betaaldienst aangemerkt in de zin van artikel 1:5a, lid 2, onder o van de Wft.6 De Nederlandsche Bank (DNB) houdt op grond van de Wft en de Wwft wel toezicht op de banken die deze retailers als cliënten hebben. Banken dienen hun cliënten, in dit geval de exploiterende winkeliers, te kennen en hun cliëntenonderzoek te verscherpen als er sprake is van een hoger risico. Ook dienen zij ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit
Bij navraag bij DNB blijkt er op dit moment sprake te zijn van een daling van het aantal gea’s dat door retailers zelf in Nederland wordt gevuld.
Is er onderzoek gedaan naar de herkomst van de ATM’s en in hoeverre is hier sprake van dubieuze geldstromen? Zo nee, bent u bereid dit te doen en hierin ook de door de Ombudsman beschreven negatieve ervaringen vanuit Canada en Australië mee te nemen?
Voor zover te achterhalen, zijn de gea’s afkomstig van verschillende partijen. Nederlandse banken kunnen gea’s plaatsen in winkels, maar deze worden in beginsel door de banken zelf geëxploiteerd en gevuld. Ook kunnen de gea’s afkomstig zijn van andere partijen zoals onder meer Travelex, Yourcash Ltd en Icard AD, waarbij winkeliers zelf de gea’s kunnen bijvullen. Het RIEC Amsterdam Amstellland en de gemeente Amsterdam hebben aangegeven geen signalen te hebben ontvangen van dubieuze geldstromen bij gea’s. Verder heeft de gemeente Amsterdam mij laten weten dat op dit moment de opties worden verkend om de wildgroei van gea’s in de gemeente te beperken.7
Wat vindt u van de constatering dat het imago van Amsterdam als stad waar alles kan een toeristendoelgroep trekt die een voorname bron van overlast maar ook bron van belasting van het systeem – zoals de spoedeisende hulp – vormt? Herkent u het beeld dat een kleine groep ondernemers op de Wallen een groot en gevarieerd aanbod van vastgoed en ondernemingen in bezit heeft, waaronder souvenirwinkels, coffeeshops en seksbedrijven, en dat deze groep daarmee een groot belang heeft in de komst van toeristen en een actieve rol speelt in het werven van deze toeristen en het in stand houden van eerdergenoemd imago?
Het is mij bekend dat de overlast in de Amsterdamse binnenstad door het toerisme is toegenomen. Zoals ik al eerder heb verwoord, betreft dit een lokale aangelegenheid. De autoriteiten in Amsterdam staan dan ook voor een opgave. Die opgave vraagt niet alleen maatregelen op korte termijn, maar ook een visie voor langere termijn.8
Op welke wijze kan het rijk een bijdrage leveren aan het veranderen van dit imago? Bijvoorbeeld door het opvolgen van de aanbeveling maatregelen te nemen tegen goedkope vluchten, met name uit Engeland, naar Schiphol?
De in het conceptrapport gesuggereerde oplossingen zijn met name gericht aan de gemeente Amsterdam. Voor wat betreft de aanbeveling omtrent het opvolgen van maatregelen tegen goedkope vluchten kan ik het volgende mededelen. Binnen de EU (aangevuld met de EVA landen Noorwegen, Zwitserland, IJsland en Liechtenstein) is sprake van een vrije luchtvaartmarkt. Luchtvaartmaatschappijen uit deze landen kunnen zelf bepalen op welke bestemmingen ze willen vliegen en welke vliegtarieven ze daarbij in rekening willen brengen. De overheden hebben geen instrumenten om bijvoorbeeld goedkope vluchten of tickets te verbieden. Wat specifiek het Verenigd Koninkrijk betreft is niet te verwachten dat na de Brexit hiertoe voor vluchten tussen het Verenigd Koninkrijk en Nederland wel directe mogelijkheden zullen ontstaan om in te grijpen. Wel kan de invoering van een vliegbelasting invloed hebben op de ticketprijzen. In het Verenigd Koninkrijk bestaat al een dergelijke belasting en Nederland bereidt een nationale vliegbelasting voor, die zoals in het regeerakkoord is aangegeven in 2021 van kracht moet worden.
Deelt u de mening dat intimidatie en vervelende opmerkingen van toeristen jegens mensen die in prostitutie werken niet wenselijk is en dat hier dan ook handhavend in moet worden opgetreden? In hoeverre is hiervoor, en voor de handhaving in de Amsterdamse prostitutiebranche in de brede zin, afdoende capaciteit?
Ik deel de mening dat intimidatie en vervelende opmerkingen van toeristen jegens mensen die in prostitutie werken niet wenselijk zijn.
De handhaving van de Amsterdamse prostitutiebranche betreft toezicht op de prostitutiebranche en niet het toezicht op gedrag van bezoekers binnen de openbare ruimte. Indien intimidatie wordt geconstateerd, dan wordt daar daartegen opgetreden door politie of handhavers. De complicatie is echter dat straatintimidatie zelden waarneembaar is in de nabijheid van politie of handhavers.
Hoe beoordeelt u de geluiden toe te willen werken naar een Wallengebied zonder prostitutie? Deelt u de mening dat dit een betekenisvolle stap zou zijn voor de leefbaarheid en het imago van onze hoofdstad, maar dat hier enkel sprake van zou kunnen zijn wanneer de vrouwen en mannen die achter de ramen werken zicht hebben op volwaardige alternatieven, bijvoorbeeld in de vorm van uitstapprogramma’s en toegang tot huisvesting?
Het Wallengebied al dan niet prostitutievrij maken valt onder het Amsterdamse gemeentelijk beleid. Vanzelfsprekend moet er bij de vrouwen en mannen die achter de ramen werken en de prostitutie willen verlaten, bekend zijn wat hun mogelijkheden zijn. Het is aan de gemeente om hier invulling aan te geven. Er zijn in Amsterdam meerdere uitstapprogramma’s voor diverse doelgroepen om ondersteuning te bieden aan sekswerkers bij het uitstappen naar ander werk en eventueel bij opvang en zorg. Sekswerkers die in de raamprostitutie op de Wallen werken worden daarbij regelmatig bezocht door veldwerkers. Sekswerkers kunnen bij deze veldwerkers terecht met hulpvragen onder andere over de alternatieven voor het doen van (seks)werk.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat er vrouwen en mannen in de prostitutie zijn die wel willen uitstappen, maar hiertoe geen mogelijkheid zien «doordat ze nog in het krijt staan bij hun bemiddelaars»? Gaat het hierbij om klassieke pooiers of zijn er ook bemiddelaars in andere hoedanigheden die het uitstappen bemoeilijken?
Het zou niet zo mogen zijn dat vrouwen en mannen die ander werk willen doen, hiertoe geen mogelijkheid zien door schulden. Het hebben van schulden bij bemiddelaars is een signaal van slachtofferschap van uitbuiting. De daders kunnen mensenhandelaren zijn. Als uitbuiting ofwel mensenhandel zich voordoet, dan is dat een zeer ernstige situatie.
Veldwerkers van uitstapprogramma’s melden signalen van uitbuiting bij de politie. Ook exploitanten van raamprostitutie hebben een verantwoordelijkheid in het melden van signalen van uitbuiting bij de politie. In Amsterdam is daarbij specialistische ondersteuning beschikbaar voor (mogelijke) slachtoffers van mensenhandel.
Herkent u het beeld dat het voor mensen die uit de prostitutie stappen moeilijk is huisvesting, werk en/of scholing te vinden en dat dit ook een drempel is om überhaupt uit de prostitutie te schrappen? Welke mogelijkheden ziet u deze drempels weg te nemen en de toegang tot huisvesting, werk en/of scholing te verbeteren?
Dit beeld herken ik en wordt ook bevestigd in het onderzoek dat in opdracht van de gemeente Amsterdam, in 2017 heeft plaatsgevonden.9 Sekswerkers die uitstappen, kunnen te maken krijgen met lagere inkomsten. Bij gelijkblijvende vaste lasten kan de betaalbaarheid van huisvesting onder druk komen staan en is uiteindelijk verlies van de vaste woon- en/of verblijfplaats mogelijk. De uitstapprogramma’s hebben tot doel het uitstappen van sekswerkers te faciliteren. Sekswerkers worden geholpen met het daadwerkelijk uitstappen naar ander werk en ook bestaat de mogelijkheid dat zij worden gefaciliteerd bij huisvesting en zorg. Gemeenten beschikken over diverse mogelijkheden om- indien gewenst- bepaalde groepen, zoals bijvoorbeeld uitstappende sekswerkers, met voorrang te huisvesten in bijvoorbeeld sociale huurwoningen.
Zou het invoeren van een urgentieverklaring voor een sociale huurwoning voor mensen die, bijvoorbeeld via een uitstapprogramma, uit de prostitutie stappen, een oplossing kunnen zijn? In hoeveel gemeenten is zo een dergelijke regeling er momenteel al? Kan er reden zijn deze grond voor verlening van een urgentieverklaring ook landelijk voor te schrijven?
Gemeenten hebben diverse mogelijkheden om groepen woningzoekenden met voorrang te huisvesten. Iedere gemeente kan daartoe een urgentieregeling opstellen. Het is mij onbekend hoeveel gemeenten een specifieke voorrangsregeling kennen voor de huisvesting van uittredende sekswerkers.
Indien een gemeente gebruik maakt van een huisvestingsverordening waarin urgentiecategorieën zijn bepaald, dan behoren mantelzorgers en «personen die in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld verblijven» (blijf-van-mijn-lijf huizen) volgens artikel 12 van de Huisvestingswet in ieder geval tot de urgente woningzoekenden. Wanneer uitstappende sekswerkers eerst hun toevlucht hebben moeten zoeken bij blijf-van-mijn-lijf huizen vallen zij onder de voorrangsregeling. De gemeente kan daarnaast aanvullende categorieën mensen aanwijzen voor urgentie. Ook uittredende sekswerkers zouden als aanvullende categorie benoemd kunnen worden. Gezien het geringe aantal gemeenten waar de problematiek van uitstappende sekswerkers speelt, ligt het niet voor de hand een dergelijke voorrangsregeling voor hen op landelijk niveau in te stellen.
In de praktijk maken woningcorporaties, gemeenten, en huurdersorganisaties, met betrokkenheid van zorgorganisaties, prestatieafspraken over aantallen sociale huurwoningen (zogenaamde «contingenten») die via directe bemiddeling worden toegewezen aan mensen die uitstromen uit het beschermd wonen of de maatschappelijke opvang en zelfstandig (begeleid) gaan wonen, vaak onder de noemer van een programma voor huisvesting voor kwetsbare of bijzondere doelgroepen. Dergelijke afspraken zouden ook voor uitstappende sekswerkers kunnen worden gemaakt.
In hoeverre ervaren mensen tijdens hun uitstapprogramma al problemen op het gebied van huisvesting? Bent u bereid in kaart te brengen in hoeverre er behoefte is aan een tussenvoorziening voor de huisvesting van vrouwen en mannen die uit de prostitutie willen stappen en welke mogelijkheden er zijn dit integraal in de uitstapketen te verwerken?
In het eerdergenoemde onderzoek door Regioplan gaven deelnemers van uitstapprogramma’s aan het lastig te vinden om hun nieuwe levensstijl aan te passen aan de nieuwe situatie. De periode van sekswerk ging soms gepaard met dure huisvesting, in de nieuwe situatie is vaak een vermindering van uitgaven noodzakelijk.
Op dit moment wordt door mijn departement de laatste hand gelegd aan een nieuwe tijdelijke Regeling Uitstapprogramma’s voor prostituees. Deze nieuwe regeling heeft een tijdsbestek van anderhalf jaar. De komende periode wordt daarnaast een nieuwe, structurele, toekomstgerichte financieringssystematiek voor uitstapprogramma’s met betrokken partners verkend en nader uitgewerkt. De behoefte aan een tussenvoorziening voor huisvesting kan in deze verkenning worden meegenomen.
Kunt u ingaan op de constatering van de Amsterdamse Ombudsman dat de Belastingdienst minder controles is gaan uitvoeren op de boekhouding van mensen die in de prostitutie werken en van exploitanten? Wat is de aanleiding hiervan? Bent u bereid hierover met de verantwoordelijk bewindspersoon in gesprek te gaan?
Desgevraagd heeft de Belastingdienst aangegeven zich niet te herkennen in deze constatering. In het jaar 2018 heeft de Belastingdienst meer controles uitgevoerd dan in de jaren 2016 en 2017. Een gesprek met de Staatssecretaris van Financiën is dan ook niet nodig.
Het bericht dat journalisten aangifte moeten doen |
|
Helma Lodders (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Adema en Vermast: «Journalisten moeten aangifte kunnen doen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de bedreigingen aan het adres van journalisten van de regionale omroep Omroep Flevoland zorgwekkend en zeer ongewenst zijn?
Ik ben het met u eens dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten moeten hun werk in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Zij verdienen, net als iedere burger, bescherming tegen agressie en geweld, en in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in het democratische proces van onze samenleving.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat het doen van aangifte makkelijker wordt gemaakt voor journalisten? Zo ja, hoe bent u voornemens dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vrije nieuwsgaring is essentieel in onze samenleving, ongeacht of dat op lokaal, regionaal of nationaal niveau is. Bedreigingen en (gewelds)incidenten tegen journalisten zijn onacceptabel. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, moet dat in alle gevallen kunnen doen.
Naar aanleiding van het rapport «Een dreigend klimaat» is afgelopen zomer de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten opgericht. In het akkoord dat de deelnemende partijen, te weten de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), hebben gesloten, zijn diverse maatregelen opgenomen om de positie van journalisten tegen geweld en agressie te versterken. Maatregelen om het doen van aangifte te stimuleren, zijn onder andere normstelling, standaardisering, mede namens het slachtoffer aangifte doen (als werkgever/opdrachtgever) en het onderhouden van de contacten met politie en justitie namens het slachtoffer.
Wat is uw oordeel over het feit dat de politie heeft gezegd dat «bedreiging» te moeilijk te bewijzen zou zijn?
Een journalist, of ieder ander, die aangifte wil doen van een strafbaar feit, moet daar in alle gevallen de mogelijkheid toe hebben. Tijdens het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of er sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Uit dit gesprek kan blijken dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Tevens kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In deze gevallen wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen geregistreerd.
Bent u bereid maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat journalisten die bedreigd worden, de hulp krijgen die nodig is zodat zij hun werk normaal kunnen blijven doen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd.
Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Het mogelijk strafrechtelijke karakter van het sluiten van drugspanden door de burgemeester |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «De Sluitingsbevoegdheid van artikel 13b Opiumwet: een mogelijk vervolgingsbeletsel voor het Openbaar Ministerie» en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op de overweging van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van (ABRvS) dat zij een burgemeester niet zonder meer kan volgen in het oordeel dat geen sprake is van een «criminal charge» bij het sluiten van een pand?3
Het is vaste jurisprudentie dat een op artikel 13b Opiumwet gebaseerd sluitingsbevel in beginsel geen punitieve sanctie en dus geen criminal charge is. Wel kunnen de concrete omstandigheden van het geval dat anders maken. In haar uitspraak van eind 2017 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak dat de burgemeester onvoldoende had gemotiveerd dat sluiting van de betrokken woning ook in dit geval géén punitieve sanctie was. Gelet hierop heeft de Afdeling de beslissing op bezwaar van de burgemeester van Maastricht vernietigd. Inmiddels heeft de Afdeling uitspraak gedaan over de nieuwe beslissing op bezwaar.4 De Afdeling oordeelt dat de burgemeester (alsnog) voldoende heeft gemotiveerd waarom sluiting van de woning noodzakelijk was. De sluiting was niet gericht op leedtoevoeging en dus geen criminal charge. Het motiveringsgebrek is hersteld en het beroep is ongegrond verklaard.
Acht u het wenselijk dat burgemeesters het middel van artikel 13b Opiumwet ook als «criminal charge» inzetten? Zo ja, waarom? Zo nee, is op dit moment voldoende gewaarborgd dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet inderdaad niet als strafrechtelijk middel inzetten?
Nee, het is niet wenselijk dat artikel 13b Opiumwet wordt gebruikt als punitieve sanctie. De uitspraak van eind 2017 brengt in herinnering dat de toepassing van de bevoegdheid van artikel 13b zeer ingrijpende gevolgen kan hebben voor de bewoners van een woning en raakt aan het in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) neergelegde recht op respect voor het privéleven en de woning. Dat vereist dat de burgemeester in zijn besluit beschrijft waarom de sluiting noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Het besluit moet blijk geven van een beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval in samenhang bezien, waaronder een beoordeling van de evenredigheid van de gevolgen van de sluiting voor betrokkene(n) in verhouding tot het doel dat strekt tot beëindiging en voorkoming van overtredingen van de Opiumwet en het herstellen van de rust in de omgeving.
Een voor de hand liggende waarborg dat artikel 13b Opiumwet wordt toegepast als herstelsanctie, wordt geboden door het feit dat betrokkene in beginsel vooraf moet worden gehoord en het feit dat tegen het besluit bestuursrechtelijke rechtsbescherming openstaat (bezwaar, beroep en hoger beroep en de mogelijkheid om de rechter tijdens de behandeling van het bezwaar of beroep te verzoeken om het sluitingsbevel te schorsen).5 Uw Kamer heeft de motie-Buitenweg/Van Nipsen aanvaard.6 In deze motie wordt de regering verzocht het gebruik van de bestuurlijke sluitingsbevoegdheid te monitoren, uitspraken van de rechter hierover te analyseren en uw Kamer hierover driejaarlijks te informeren. De Kamer zal naar aanleiding van deze monitor uiterlijk op 1 juni 2021 worden geïnformeerd.7 De uitvoering van deze motie zal naar verwachting aanvullende gegevens opleveren over onder andere de proportionaliteit van toepassing van artikel 13b Opiumwet.
Motiveren burgemeesters op dit moment altijd waarom zij van oordeel zijn dat geen sprake is van een criminal charge? Zo nee, voorziet u in het licht van voornoemde uitspraak van de ABRvS problemen bij eventuele latere strafrechtelijke vervolging, met name door toepassing van het ne bis in idem-beginsel?
Burgemeesters hoeven niet te motiveren waarom de sluiting géén punitieve sanctie is. Wel moet worden uitgelegd waarom de sluiting – als herstelsanctie – niet verder gaat dan wat noodzakelijk is om de overtreding te beëindigen en herhaling daarvan te voorkomen. Tevens moet in het besluit worden uitgelegd waarom de sluiting voor de belanghebbenden geen nadelige gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de sluiting (artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De uitspraak van november 2017 geeft geen reden tot zorg over een eventuele latere strafrechtelijke vervolging, al was het maar omdat uit de uitspraak van oktober 2018 blijkt dat ook in die zaak geen sprake was van een criminal charge.
Hoe wilt u voorkomen dat burgemeesters artikel 13b Opiumwet te ruim toepassen en zij daardoor mogelijk (ongewild) een strafrechtelijk onderzoek in de wielen rijden omdat er al voor hetzelfde feit een «sanctie» is opgelegd, te weten door het bestuur?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 3 en 4.
Deelt u de mening dat de bevoegdheid om panden te sluiten op grond van artikel 13b Opiumwet, conform de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever, vooral gebruikt moet worden om overlast van de panden waaruit gedeald wordt te bestrijden en de oude situatie, aldus voor de overlast, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Sinds de totstandkoming van artikel 13b in de Opiumwet is de problematiek aanzienlijk veranderd. Panden worden op grote schaal gebruikt in de keten van productie van en handel in drugs. Zoals ik ook schreef in de brief aan uw Kamer van 15 februari 2019, gaat achter drugshandel een keiharde wereld schuil waarin mensen worden geïntimideerd en bedreigd.8 Om van de sluitingsbevoegdheid gebruik te kunnen maken, hoeft de burgemeester niet aan te tonen dat sprake is van overlast.9
Vindt u ook dat repressief optreden voornamelijk een taak voor justitie is en dat in ernstige gevallen drugspanden, na goed overleg in de driehoek, bij wijze van voorlopige maatregel door de officier van justitie zouden moeten worden gesloten, waarna de strafrechter het pand of de woning bij wijze van strafrechtelijke maatregel sluit? Zo ja, wat kunt u doen om dit te bewerkstelligen?
Repressief optreden is een taak van justitie. Artikel 13b Opiumwet geeft een grondslag voor een herstelsanctie, niet voor een punitieve sanctie. De burgemeester stelt niet vast of iemand schuldig is aan de handel in drugs en van die schuld wordt ook niet uitgegaan. De officier van justitie besluit of iemand vervolgd dient te worden en de strafrechter oordeelt of iemand al dan niet schuldig is.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De berichten ‘ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken’ en ‘Hoekstra: affaire ING in Italië verontrustend’ |
|
Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de bericht «ING ook in Italië laks met controle tegen witwaspraktijken»?1 Hoe kijkt u aan tegen de nalatigheid van ING buiten Nederland in haar functie als poortwachter bij ongebruikelijke transacties?2
Ja, ik ben bekend met dit bericht. Het is van wezenlijk belang dat misbruik van het financiële stelsel van de Europese Unie voor witwassen en terrorismefinanciering wordt voorkomen. Elk signaal waaruit blijkt dat banken hun verplichtingen op dit punt niet nakomen of hun rol als poortwachter onvoldoende adequaat oppakken, vind ik dan ook verontrustend.
Kunt u uw uitspraak uit het bericht van RTLZ dat «het probleem breder is dan ING» preciseren? Wat is de bron van deze informatie? Om welke banken in welke landen gaat het precies?
Criminelen zullen de herkomst van illegaal verkregen middelen zoveel mogelijk willen verhullen, onder andere door gebruik te maken van verschillende dienstverleners in verschillende lidstaten. Het is daarom van belang dat we gezamenlijk in Nederland, op Europees niveau en mondiaal stappen zetten om de naleving van anti-witwasregelgeving te verbeteren. De uitspraak in het bericht van RTLZ is gebaseerd op eerdere witwaszaken in andere lidstaten en gesprekken met Europese collega’s. Die laten zien dat ING niet de enige bank is die haar poortwachtersrol onvoldoende heeft vervuld. Het betreft recente gevallen van witwaszaken rondom de Letse ABLV Bank, maar ook in Denemarken (Danske Bank), Estland (Versobank), Zweden en Finland (Nordea) en Malta (Pilatus en Satabank). Ik heb mij in Europees verband ingezet voor het uitvoeren van een post-mortem review naar deze witwaszaken bij Europese banken. Deze post-mortem review dient ertoe te identificeren welke factoren hieraan hebben bijgedragen, zodat op basis daarvan kan worden bepaald welke verdere verbeteringen moeten worden ingezet.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoten in andere landen over de problemen die worden veroorzaakt door witwassen en de daarmee samenhangende drugsgerelateerde criminaliteit? Zo ja, welke relevante feiten hebt u in deze gesprekken te horen gekregen?
Ja, ik ben op diverse manieren hierover in gesprek. Met betrekking tot witwassen zet ik mij tijdens Europese en mondiale bijeenkomsten en in gesprekken met mijn ambtsgenoten in andere landen actief in voor verbeteringen. In de Financial Action Task Force (FATF) speelt Nederland een actieve rol bij het opstellen en aanscherpen van internationale standaarden. Bovendien heb ik, naar aanleiding van de ontwikkelingen rondom de witwaszaken bij ING en Danske Bank, contact gezocht met een aantal collega-ministers van andere lidstaten. Met hen sprak ik onder meer over de lessen die uit deze zaken getrokken moeten worden en over de eventuele toegevoegde waarde van extra instrumentarium op Europees niveau.
Ook in het kader van de bestrijding van witwassen en georganiseerde drugscriminaliteit wordt veelvuldig internationaal samengewerkt, zowel bilateraal in opsporingsonderzoeken, als multilateraal via bijvoorbeeld Interpol, Europol, Eurojust of de Europese EMPACT-projecten. Op meer beleidsmatig niveau vindt met betrekking tot de bestrijding van drugscriminaliteit internationale afstemming plaats in de Commission on Narcotic Drugs (CND) van de VN en de Horizontal Drugs Group van de EU. Continu wordt in die gremia bezien of de regels dienen te worden aangepast, gelet op nieuwe ontwikkelingen op het gebied van het bestrijden van witwissen en drugscriminaliteit. Zo is eind 2018 de richtlijn strafbaarstelling witwassen in werking getreden. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de strafbaarstelling van witwassen nog meer wordt geharmoniseerd, hetgeen de operationele samenwerking bevordert. Dat laatste gebeurt overigens ook op andere wijzen, bijvoorbeeld door de uitbreiding van het aantal Liaison Officers van het Nederlandse OM in andere landen.
Wordt u door ING geïnformeerd over de stand van zaken van de beloofde verbeteringen in de poortwachtersfunctie? Zo ja, geldt dit voor geheel ING of alleen voor de Nederlandse bankactiviteiten?
DNB is verantwoordelijk voor het integriteitstoezicht op banken met een zetel in Nederland en in Nederland gelegen bijkantoren van banken met zetel buiten Nederland. Dit betekent dat onderdelen van ING met een zetel in een andere lidstaat onder de verantwoordelijkheid vallen van de toezichthouder van de desbetreffende lidstaat. Wel heeft ING, op grond van de vierde anti-witwasrichtlijn en de Wet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Wwft) de verplichting om over gedragslijnen, procedures en maatregelen te beschikken die onder andere een goede naleving van de anti-witwasregelgeving garanderen en die de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme effectief beheersen. ING moet ervoor zorgen dat deze gedragslijnen, procedures en maatregelen door haar bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen met zetel buiten Nederland effectief worden toegepast. Ook hier houdt DNB toezicht op.
Het herstel- en verbetertraject dat ING momenteel doorloopt als gevolg van de transactie, en dat door DNB nauwlettend wordt gemonitord, geldt voor ING Nederland (maar wordt door ING in de gehele organisatie doorgevoerd). ING Nederland rapporteert niet aan mij maar aan DNB over de verbeteringen. Wel heb ik, om de vinger aan de pols te houden over de mate waarin banken hun anti-witwasverplichtingen nakomen, DNB gevraagd jaarlijks in de zbo-verantwoording uitgebreid te rapporteren over de vervulling van de poortwachtersfunctie door banken en over het toezicht dat DNB daarop uitoefent.
Welke rol heeft de raad van commissarissen van ING gespeeld bij deze problemen?
Zoals eerder aangegeven in de brief van 11 september3, heeft de Raad van Commissarissen naar aanleiding van de transactie besloten op het niveau van de Raad van Bestuur personele consequenties te trekken. Voorts blijkt uit het jaarverslag van ING Group4 dat de Raad van Commissarissen zijn steun heeft uitgesproken voor het herstel- en verbetertraject dat is ingezet naar aanleiding van de transactie. In dat verband heeft de Raad van Commissarissen zich gecommitteerd aan het op orde brengen van de naleving van de wettelijke verplichtingen door ING en aan het treffen van noodzakelijke maatregelen om het risicobeheer en de nalevingscultuur van ING te versterken.
De falende aanpak van hondengevechten |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen verdienen grof geld met illegale hondengevechten» en het geciteerde rapport «Hoog-risico honden, een bijtend probleem?»1 2
Ja.
Kunt u inzicht geven in het aantal hondengevechten dat de afgelopen jaren is opgespoord? Kunt u toelichten of daarbij sprake is van een stijging of een daling?
Met betrekking tot de opsporing en vervolging loopt op dit moment een strafrechtelijk onderzoek tegen zes verdachten, waarbij drie verdachten een OM-strafbeschikking hebben geaccepteerd en de overige drie verdachten zullen worden gedagvaard. Aangezien dit een lopend onderzoek betreft, kunnen er geen verdere mededelingen worden gedaan. Eerdere opsporingen en vervolgingen wat betreft hondengevechten op grond van artikel 2.14 lid 1 en 2 Wet Dieren zijn de politie en het OM niet bekend. Ik heb daardoor geen inzicht in het aantal opgespoorde hondengevechten over de jaren en kan hier verder geen uitspraken over doen.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak vervolging heeft plaatsgevonden en welke straffen zijn opgelegd?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten of u dat in verhouding vindt tot het aantal criminelen (enkele tientallen) en het aantal «vechthonden» (zo’n 400) die volgens het rapport actief zijn in Nederland?
Het lokale gezag bepaalt de inzet van politie bij dierenmishandeling en -verwaarlozing. Het Openbaar Ministerie heeft daarbij kaders gegeven voor het strafrechtelijk oppakken van zaken, waarbij het strafvorderingsbeleid verzwaard is. Naast het door het Openbaar Ministerie opgestelde Afwegingskader dierenmishandeling en -verwaarlozing is ook de aanwijzing van het Openbaar Ministerie voor de opsporing van toepassing, net als bij andere strafbare feiten. Indien aangifte wordt gedaan van een dergelijk strafbaar feit, wordt binnen die kaders bekeken of opsporing en vervolging mogelijk is en in de rede ligt.
Op welke gronden worden straffen opgelegd aan personen die deelnemen aan hondengevechten of deze gevechten organiseren? Wat is de maximale straf die hiervoor is opgelegd, gezien het feit dat het een zeer ernstige vorm van dierenmishandeling betreft?
Het organiseren van of deelnemen aan dierengevechten is verboden op grond van artikel 2.14 lid 1 Wet Dieren.
Overtreding van dit artikel is aangemerkt als een misdrijf. Artikel 8.12 lid 1 Wet Dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.
Het aanwezig zijn bij dierengevechten is op grond van artikel 2.14 lid 2 Wet Dieren verboden. Handelen in strijd met dit artikel is aangemerkt als een overtreding.
Artikel 8.12 lid 3 Wet dieren bepaalt dat gedragingen in strijd met eerdergenoemd artikel kunnen worden bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie.
Wat vindt u ervan dat criminelen volgens het rapport hun vechthonden openlijk kunnen aanbieden en verkopen via sites als Facebook zonder dat autoriteiten ingrijpen? Wat gaat u hiertegen doen?
Het deelnemen aan en het aanwezig zijn bij gevechten is verboden. Het aanbieden en verkopen van honden, dus ook niet van bepaalde rassen of typen honden, via internet is niet verboden. Om die reden is het optreden tegen het aanbieden en verkopen van bepaalde rassen of typen honden via sites als Facebook ook niet mogelijk.
Wat gaat u ondernemen tegen hondenshows voor «hoog-risico honden» in Nederland, die volgens het rapport een ontmoetingsplaats zijn voor hondenvechters?
Het tentoonstellen van dieren of dieren laten deelnemen aan keuringen is niet verboden, behalve als het dieren betreft waarbij een verboden ingreep is verricht. Ook zogenaamde hoog-risicohonden mogen, met hetzelfde voorbehoud, worden tentoongesteld. Om die reden is het optreden tegen tentoonstellingen of keuringen van bepaalde rassen of typen honden ook niet mogelijk.
Erkent u dat hondengevechten verweven zijn met andere vormen van criminaliteit zoals drugshandel en intimidatie?
Op grond van informatie die bekend is bij het Openbaar Ministerie (zie ook het antwoord op vraag 3), kan ik daar geen uitspraken over doen. Het betreft immers een lopend strafrechtelijke onderzoek. Ik heb kennis genomen van de conclusies die de onderzoekers van Bureau Beke hebben getrokken over de verwevenheid van hondengevechten met andere vormen van criminaliteit, maar zal daar in het belang van het lopende onderzoek niet op in gaan.
Klopt het dat nog te weinig wordt samengewerkt tussen handhavende partijen als politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en Landelijke inspectiedienst Dierenbescherming? Klopt het dat geen integraal overleg plaatsvindt tussen alle betrokken partijen?
Er is een operationeel samenwerkingsverband voor de aanpak van (illegale) hondenhandel tussen de NVWA, de politie en de LID. Partijen ontmoeten elkaar daarnaast in diverse andere gremia. Een apart integraal overleg voor de aanpak hondengevechten achten zij niet nodig.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat het fenomeen hondengevechten te weinig prioriteit krijgt bij de politie? Vindt u dit acceptabel?
Op lokaal niveau worden de prioriteiten door het lokale gezag bepaald, waarbij de landelijke prioritering van de politie wordt meegenomen. Signalen van hondengevechten worden opgepakt en indien nodig opgevolgd door de politie (zie ook de antwoorden op vragen 2 en 3). Het is aan het lokale gezag om te bepalen of zaken vervolgens strafrechtelijk worden opgepakt.
Wat is uw reactie op de conclusie van het rapport dat vigerende regelgeving niet altijd goed geïnterpreteerd en toegepast wordt door toezichthouders en handhavers, wat kan resulteren in zeer lage straffen of criminelen die de dans ontlopen?
Het is van belang dat toezichthouders en handhavers voldoende zijn toegerust om de regelgeving goed toe te passen. Om te komen tot een eenduidige interpretatie van de regelgeving hebben betrokken partijen regelmatig overleg, op basis van het convenant samenwerking dierenhandhaving.
Deelt u de mening dat het huidige beleid in Nederland volstrekt onvoldoende is en te veel ruimte laat voor malafide fokkers, handelaren en organisatoren van hondengevechten?
In de brieven van 4 oktober 2018 en 9 november 2018 heeft mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij een breed pakket aan maatregelen aangekondigd om misstanden in de hondenhandel en met hoog risicohonden tegen te gaan.3 In de contourenbrief van 30 juni 2017 wordt daarnaast uiteen gezet welke wetswijzigingen worden doorgevoerd om steviger op te kunnen treden tegen overtredingen op dit terrein.4 Voor een uiteenzetting van het gehele pakket aan maatregelen verwijs ik u graag naar deze brieven. Mijn ambtsgenoot van Landbouw, Natuur en Visserij zal voor de zomer een stand van zaken brief over de beleidsbrief dierenwelzijn aan uw Kamer sturen waarin de laatste stand van zaken met betrekking tot deze maatregelen is opgenomen. Voor zover deze vraag betrekking heeft op hondengevechten verwijs ik naar het antwoord op vraag 5 waarin ook is aangegeven dat het organiseren of deelnemen aan dierengevechten verboden is.
Ziet u aanleiding uw beleid aan te passen?
Zoals in vraag 12 aangegeven wordt op dit moment gewerkt aan diverse beleidsmaatregelen en wijzigingen in de regelgeving om misstanden in de hondenhandel tegen te gaan en de bestraffingsmogelijkheden te verbeteren. Deze maatregelen zijn nog niet volledig in werking zijn getreden en geëvalueerd. Het heeft de voorkeur dit eerst af te wachten alvorens beleid aan te passen.
Wanneer verwacht u het wetsvoorstel Aanpak dierenmishandeling en dierverwaarlozing naar de Kamer te sturen?
Op dit moment worden de consultatie-adviezen verwerkt. Het wetsvoorstel zal vervolgens ter advisering aan de Raad van State worden voorgelegd. Na ommekomst van het advies van de Raad van State en de verwerking ervan zal het wetsvoorstel naar verwachting dit najaar bij uw Kamer worden ingediend.
Zorgfraude als verdienmodel voor criminelen |
|
Leendert de Lange (VVD), Sophie Hermans (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Misdaad ontdekt nieuw verdienmodel: zorgfraude (en het uitbuiten van bewoners van zorgboerderijen)»?1
Ja.
Herkent u het beeld van de misstanden dat in het artikel wordt geschetst?
Er zijn personen die willens en wetens misbruik maken van zorggelden en frauderen. Dit dupeert patiënten, verzekerden en de belastingbetaler en zet de solidariteit en betaalbaarheid van het stelsel onder druk. Geld voor de zorg moet besteed worden aan zorg en aan niets anders. Daarom heb ik ervoor gekozen om in de agenda PGB en in het programmaplan rechtmatige zorg een aparte actielijn voor het bestrijden van PGB-fraude op te nemen. PGB-fraude wordt aangepakt langs meerdere sporen, zoals:
Deelt u de mening dat misbruik van zorggelden een klap in het gezicht is voor alle mensen die dagelijks worden geholpen met een persoonsgebonden budget (PGB)?
Ja.
Hoe is het mogelijk dat dat kwetsbare mensen geronseld worden bij drugshulpverlening en methadonverstrekking en hoe gaat u dit voorkomen?
Voorop staat dat de mensen de zorg en ondersteuning krijgen die nodig is. Zorggeld is bedoeld voor zorg. Het is schokkend om te moeten lezen dat geld dat bedoeld is voor zorg aan kwetsbare mensen wordt besteed aan andere zaken. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren tal van maatregelen zijn ingezet, zoals de introductie van bewust keuze gesprekken, huisbezoeken, keukentafelgesprekken, ondersteuning van de budgethouder in de vorm van het trekkingsrecht en het versterken van de opsporingsfunctie, zien we nog steeds dat er nieuwe budgethouders komen voor wie het PGB niet geschikt is. Daarom zetten we in op het nog beter toerusten van de verstrekker zodat deze tot een onderbouwd oordeel kan komen of iemand PGB-vaardig is. In de agenda PGB is om die reden een actielijn PGB-vaardigheid en verantwoordelijkheid opgenomen. Ik ben voor verstrekkers een domeinoverstijgend uniform kader voor PGB-vaardigheid aan het ontwikkelen. In dat kader zijn tien taken, kennis en vaardigheden opgenomen die voor PGB-vaardigheid staan. Ter illustratie licht ik er drie taken uit:
Indien een budgethouder of zijn vertegenwoordiger niet in staat wordt geacht om een PGB te beheren moet met hem een gesprek worden gevoerd of zorg in natura niet een betere en adequatere oplossing is.
Hoe gaat u voorkomen dat als voorwaarde voor de verlening van zorg cliënten hun DigID moeten inleveren en op welke wijze gaat u hierop toezien?
Het gebruik van DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) is strikt persoonlijk. Het afgeven van een DigID voor het verkrijgen van dienstverlening is in strijd met het persoonlijke karakter van DigID. Het afgeven van een DigID (gebruikersnaam en wachtwoord) door een PGB-budgethouder aan een zorgverlener kan niet worden voorkomen. Door een verstrekker kan wel (bij aanvang en in periodieke controles) worden getoetst of een PGB-budgethouder digitaal vaardig is. Is een PGB-budgethouder in staat om te werken met het digitaal portaal en zo niet, is zijn vertegenwoordiger daartoe in staat? Blijkt uit het onderzoek dat noch de PGB-budgethouder noch zijn vertegenwoordiger weet hoe het PGB-portaal werkt, dan moet dit aanleiding voor een verstrekker zijn om nader onderzoek te verrichten en te achterhalen wie dan wel de facturen heeft ingediend. In het pgb2.0 zal het IP-adres van degene die inlogt bij declaraties worden vastgelegd. Indien een budgethouder regelmatig vanaf totaal verschillende IP-adressen inlogt, kan dat voor een verstrekker aanleiding zijn om nader onderzoek te verrichten.
Welke rol ziet u voor de gemeentes bij het voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van mensen met een PGB?
Als cliënten in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning of jeugdhulp hebben zij zelf de keuze om deze te ontvangen in natura of zelf in te kopen met een persoonsgebonden budget (PGB). Wanneer een cliënt kiest voor een PGB hebben gemeenten, op grond van de Wmo 2015 en de Jeugdwet, een aantal limitatieve weigeringsgronden (bijvoorbeeld in staat tot regie/beheer of de waarborg van kwaliteit van veiligheid van de geleverde ondersteuning en hulp) op basis waarvan getoetst wordt of een cliënt hiertoe in staat is. Wanneer dit niet het geval is hebben gemeenten de bevoegdheid om een PGB te weigeren en wordt de ondersteuning of hulp in natura geleverd. Over het verbeteren van dit proces ben ik continue in gesprek met VNG en Per Saldo. Daarnaast stimuleer ik de verbetering hiervan door bijvoorbeeld het ontwikkelen van een kader op grond waarvan de taken, kennis en vaardigheden van een budgethouder worden getoetst. Om misbruik en oneigenlijk gebruik te detecteren wordt er door de SVB een PGB-risicoscan ontwikkeld. De PGB-risicoscan bestaat uit een set met indicatoren van mogelijk misbruik of oneigenlijk gebruik. De indicatoren van de PGB-risicoscan van de SVB geven gemeenten inzicht in risicovolle situaties die aanleiding kunnen zijn voor nader onderzoek.
Wat is ervoor nodig om te zorgen dat signalen over misstanden die binnenkomen bij politie, gemeente en het Openbaar Ministerie vaker en sneller leiden tot onderzoek en vervolging?
De zorg is verdeeld in verschillende domeinen, en op ieder domein is een andere instantie belast met handhaving van de toepasselijke regelgeving. Onder handhaving valt zowel het toezicht en het bestuursrechtelijk sanctioneren als de strafrechtelijke opsporing en vervolging. Op het terrein van het PGB hebben de gemeenten een rol, maar ook voor de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), zorgverzekeraars, zorgkantoren en de Inspectie SZW kan een taak weggelegd zijn. Omdat fraude in de zorg zich niet binnen de afgebakende zorgdomeinen afspeelt, is het essentieel dat de verschillende instanties samenwerken. In deze tijd van digitalisering en informatisering kan dat alleen met behulp van een zorgvuldige informatie-uitwisseling tussen de betrokken partijen. Om fraudeurs zo snel en zo stevig mogelijk aan te pakken moeten de krachten nog beter gebundeld kunnen worden. Informatie in concrete casussen moet gedeeld kunnen worden zodat een concreet geval van fraude eerder gesignaleerd kan worden en vaker en sneller onderzocht en vervolgd kan worden. Daarom heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld. Met dit wetsvoorstel krijgen verschillende partijen, waaronder toezichthouders, opsporingsdiensten en zorgverzekeraars, de mogelijkheid om een signaal over fraude in de zorg in te brengen bij een nieuwe rechtspersoon met een wettelijke taak. Dit signaal wordt door deze rechtspersoon aangevuld met gegevens van andere partijen, waardoor een sterker signaal ontstaat. De rechtspersoon geeft dit versterkte signaal vervolgens door aan de partij die met dit signaal verder kan. Daarnaast wordt in dit wetsvoorstel geregeld dat zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten gegevens over een rechtspersoon of natuurlijke persoon in een Waarschuwingsregister kunnen registreren zodat voorkomen wordt dat fraudeurs zich van de ene gemeente naar de andere verplaatsen of van het ene naar het andere zorgdomein verplaatsen.
Ziet u belemmeringen voor bijvoorbeeld het Informatie Knooppunt Zorgfraude, Inspectie SZW, Regionaal Inlichtingen- en Informatiecentrum of gemeentes? Zo ja, bent u voornemens met voorstellen te komen om deze weg te nemen?
Op dit moment is het uitwisselen van informatie tussen handhaving, opsporing en toezichtspartijen voor de opsporing van fraude tijdrovend en vindt het ook niet altijd plaats, puur omdat men niet altijd weet bij wie welke informatie beschikbaar is. Om hieraan tegemoet te komen wil ik het Informatie Knooppunt Zorgfraude omvormen tot een rechtspersoon met een wettelijke taak. Hiervoor heb ik het wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg opgesteld, waarin de taken van het Informatie Knooppunt Zorgfraude wettelijk worden vastgelegd. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke grondslag voor het uitwisselen van gegevens tussen toezichthouders en opsporingsdiensten, waar onder gemeenten en de Inspectie SZW. Daardoor kan fraude in het zorgdomein sneller en effectiever aangepakt worden. In de Eerste Voortgangsrapportage Rechtmatige Zorg heb ik aangegeven er naar te streven het wetsvoorstel voor de zomer van 2019 naar de Tweede Kamer te versturen. De reacties naar aanleiding van de internetconsultatie onderstrepen dat gegevensuitwisseling een gevoelig onderwerp is waarmee zorgvuldig omgegaan moet worden. Omdat wij deze reacties serieus nemen en dit wetsvoorstel zorgvuldig willen voorbereiden, is verzending voor de zomer van 2019 niet haalbaar. Het streven is nu om het wetsvoorstel begin 2020 aan de kamer te verzenden.
Wat gaat u er concreet aan doen om onder andere gemeentes te versterken in het tegengaan van deze misstanden?
Gemeenten zijn vanaf 1 januari 2015 verantwoordelijk voor de rechtmatige uitvoering van de Wmo 2015 en Jeugdwet. Daardoor krijgen zij te maken met vraagstukken rondom het voorkomen en bestrijden van fouten en fraude. Deze vragen spelen zowel op het niveau van de cliënt als van de zorgaanbieder. Om gemeenten hierbij te ondersteunen voert de VNG sinds september 2015 – op verzoek van – en met subsidie vanuit mijn ministerie een ondersteuningsprogramma ten behoeve van gemeenten uit. De doelstelling van dit programma is: Het faciliteren van kennisopbouw door gemeenten vanuit de VNG op het gebied van fraudepreventie, controle en handhaving bij de uitvoering van de Jeugdwet en de Wmo 2015. Een concreet onderdeel van het programma is het aansluiten van gemeenten op het Informatieknooppunt Zorgfraude (IKZ). Onlangs is de 125e gemeente op het IKZ aangesloten. Ook is in de agenda PGB de actielijn opgenomen dat gemeenten bij PGB gefinancierde collectieve woonvormen meer handvatten krijgen om de kwaliteit en rechtmatigheid bij PGB-aanbieders te onderzoeken op het moment dat ze al zorg/ondersteuning leveren. Over de voortgang van deze en andere actielijnen zal uw Kamer na de zomer worden geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg PGB op 4 april 2019?
Ja.
Meldingen van bedreiging door journalisten |
|
Kirsten van den Hul (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de column «Verslaggevers worden vaak bedreigd en weinig beschermd»?1
Ja.
Herkent u het geschetste beeld dat het lastig is voor journalisten om aangiften te doen van bedreiging en (gewelds)incidenten? Zo ja, waarom is het lastig voor journalisten om aangifte te doen? Zo nee, waarom herkent u dit beeld niet?
Bedreigingen en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik vinden het belangrijk dat deze zaken met prioriteit worden aangepakt. Om die reden is in 2018 een akkoord gesloten door de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, bestaande uit de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, de politie en het openbaar ministerie (OM), over onder andere het geprioriteerd aanpakken van bedreigingen van journalisten. Deze afspraken geven journalisten een speciale positie op het moment dat zij met geweld en agressie worden geconfronteerd. Afgesproken is dat politie en OM prioriteit zullen geven aan het bestrijden van bedreigingen tegen journalisten; de behandeling van aangiftes is versneld; en de strafeisen van het OM zijn opgehoogd.
In het akkoord zijn ook maatregelen opgenomen om journalisten te ondersteunen bij bedreiging, zoals het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp of weerbaarheidstrainingen. Als er sprake is van een concrete reële bedreiging, dan is justitie aan zet en kan het slachtoffer in noodzakelijke gevallen via inschakeling door o.a. politie en OM (het stelsel bewaken en beveiligen) beveiligd worden.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project PersVeilig. Begin april is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen.
Is het waar dat de genoemde journalisten van Omroep Flevoland, op een uitzondering na, geen aangifte konden doen maar dat het bij een melding bleef? Zo ja, waarom kon er geen aangifte worden gedaan en deelt u de mening dat als een journalist aangifte wil doen hij dat ook moet kunnen doen? Kan een politiemedewerker iemand ervan weerhouden om aangifte te doen en zo ja, op grond waarvan? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde dat er geen aangifte kon worden gedaan?
Ik ga niet in op individuele casuïstiek. Een journalist die aangifte wil doen van een strafbaar feit, kan dat in alle gevallen doen. In het aangiftegesprek kan de politie echter met de aangever in gesprek gaan over de vraag of sprake is van een strafbaar feit en of aangifte het beste past bij de bedoeling van de aangever. Zo’n gesprek kan leiden tot de conclusie dat een ander middel geschikter is om het probleem op te lossen dan een strafrechtelijke procedure. Ook kan het de overtuiging van de politie zijn dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om tot een succesvolle procedure te komen. In dat geval wordt in ieder geval een melding van een incident, bedreiging of geweld in de systemen opgenomen.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn er het afgelopen jaar door journalisten gedaan naar aanleiding van bedreiging en (gewelds)incidenten? In hoeveel gevallen leidde dit tot vervolging dan wel veroordeling?
Vorig jaar is uw Kamer ten behoeve van een rondetafelgesprek over de Bedreiging en bescherming van journalisten op 14 maart geïnformeerd dat er in 2017 ongeveer 45 aangiften en 14 meldingen gedaan zijn door journalisten naar aanleiding van bedreigingen en (gewelds)incidenten. Deze cijfers zijn indicatief, omdat de politie het beroep van het slachtoffer niet registreert. Een nieuwe handmatige zoekslag over het jaar 2018 levert de volgende indicatieve cijfers op: 33 geregistreerde incidenten, waaronder 21 aangiften en 12 meldingen. Cijfers ten aanzien van vervolging of veroordeling op basis van deze aangiften en meldingen zijn niet voorhanden, want het OM registreert bij vervolging en veroordelingen niet of het slachtoffer een journalist betrof.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen bedreigingen en (gewelds)incidenten ertoe leidden dat journalisten in hun werk belemmerd werden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting dat regionale en lokale media steeds meer onder druk staan? Zo ja, erkent u het belang om juist deze regionale en lokale verslaggevers extra te beschermen?
Het is mij niet bekend dat in het bijzonder regionale en lokale media steeds meer onder druk komen te staan waar het bedreiging en (gewelds)incidenten betreft. Het staat buiten kijf dat bedreiging van journalisten onacceptabel en onaanvaardbaar is. Journalisten hebben een belangrijke rol in het democratische proces van onze samenleving en zij moeten hun werk dan ook in vrijheid en veiligheid kunnen doen. Alle journalisten verdienen dezelfde bescherming, ongeacht of ze nu landelijk, regionaal of lokaal actief zijn en ongeacht voor welk medium zij werken. De bovengenoemde maatregelen uit het akkoord moeten er aan bijdragen dat journalisten hun werk ongehinderd kunnen doen.
Acht u de getroffen maatregelen om de bescherming van journalisten tot «hogere prioriteit» te maken effectief? Zo ja, hoe verklaart u het geschetste beeld in deze column? Zo nee, wat gaat u doen om het aantal aangiften ten opzichte van meldingen te vergroten?
Zoals in het akkoord is opgenomen, zijn er door politie en het OM opsporings- en vervolgingsafspraken gemaakt over o.a. prioritaire afhandeling van zaken, schade zoveel mogelijk verhalen op daders (lik op stuk beleid) en het eisen van een hogere straf. Er wordt momenteel al zoveel mogelijk gewerkt conform het lik op stuk beleid. Per 1 april jl. geldt ook de nieuwe OM aanwijzing die het mogelijk maakt om hogere straffen te eisen. De overige afspraken worden nader uitgewerkt in het project PersVeilig.
Klopt het, dat zedenrechercheurs de opdracht hebben gekregen per afdeling niet meer dan vijf zedenkitten per maand in te sturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)?
Nee, zedenkits worden altijd ingezonden naar het NFI. Onlangs is afgesproken dat de politie vijf zedenkits per week extra met spoed kan laten onderzoeken, bovenop de spoedcapaciteit die hiervoor beschikbaar is bij het NFI. Hiermee wordt voorzien in de wens van de politie en het Openbaar Ministerie om in een groter aantal zedenzaken snel over de resultaten van DNA-onderzoek te kunnen beschikken. Deze vijf extra zedenkits per week worden via uitbesteding met de zogeheten One Stop Shop onderzocht door The Maastricht Forensic Institute (TMFI)/Eurofins.
Wat is precies de reden voor deze beperking van de onderzoeksmogelijkheden in zedenzaken? Sinds wanneer is deze beperking van kracht? In hoeveel zedenzaken heeft hierdoor geen NFI-onderzoek plaats kunnen vinden? Zijn er u andere, vergelijkbare beperkingen in de onderzoeksmogelijkheden naar ernstige criminaliteitsvormen bekend? Zo ja, welke?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 gaat het niet om een beperking, maar om een uitbreiding van de spoedcapaciteit voor de DNA-onderzoeken in zedenzaken. De politie en het Openbaar Ministerie verwachten dat daarmee de onderzoekscapaciteit bij het NFI voor toekomstige zedenzaken zal volstaan.
Kunt u aangeven wat precies de gevolgen zijn van deze beperking voor het opsporen, vervolgen en berechten van daders van ernstige zedendelicten? Klopt de veronderstelling dat door deze maximering, daders van seksueel misbruik op vrije voeten blijven? Zo ja, deelt u de mening dat dit volstrekt onaanvaarbaar is? Hoe gaat u ervoor zorgen dat in alle gevallen die zich daartoe lenen, NFI-onderzoek mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Interne memo’s inzake een corruptieaffaire bij Damen Shipyards |
|
Isabelle Diks (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Damen lobbyt op hoog niveau tegen publicatie van memo’s»?1
Ja.
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit is van zes memo’s waarin een intern overleg wordt beschreven op het ministerie naar aanleiding van de straf die Damen Shipyards van de Wereldbank heeft gekregen vanwege het liegen over het inzetten van tussenpersonen bij een vermoedelijk corrupte deal in Sierra Leone?
NRC heeft op 30 april 2018 een Wob-verzoek bij Buitenlandse Zaken ingediend. Het verzoek betreft alle documenten, waaronder zes memo’s, met betrekking tot het Wereldbank-besluit in 2016 om Damen voor 18 maanden uit te sluiten.
Bent u bereid de in het artikel beschreven interne memo’s van het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer te zenden? Zo nee, waarom niet?
De betreffende memo’s zijn eerder deels openbaar gemaakt en te raadplegen op rijksoverheid.nl (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2018/07/30/besluit-wob-verzoeken-levering-van-schepen-en-andere-vaartuigen-door-damen-shipyards-group). Buitenlandse Zaken is voornemens aanvullende informatie openbaar te maken. De vraag of aanvullende informatie openbaar mag worden gemaakt is op dit moment onderwerp van een juridische procedure. De voorzieningenrechter heeft op 26 maart jl. uitspraak gedaan. Tegen deze uitspraak heeft Damen hoger beroep aangetekend. De voorzieningenrechter van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat ik lopende het hoger beroep niet tot verdergaande openbaarmaking mag overgaan. Zodra er een juridisch eindoordeel ligt, zal ik de informatie die mag worden vrijgegeven met de Kamer delen.
Klopt het dat Damen Shipyards er door het openbaar ministerie (OM) van verdacht wordt via tussenpersonen steekpenningen te hebben gegeven aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van overheidsopdrachten?
De FIOD doet onder leiding van het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie onderzoek naar vermoedelijke actieve ambtelijke buitenlandse corruptie door Damen. Het onderzoek richt zich op het vermoeden dat via tussenpersonen steekpenningen betaald zijn aan buitenlandse overheidsambtenaren ter verkrijging van buitenlandse (overheids)opdrachten.
Vanwege de internationale componenten van het onderzoek kost dit onderzoek de tijd die het nodig heeft. Er hebben in januari 2017 meerdere doorzoekingen plaats gevonden. De procedure loopt nog. Meer mededelingen kan ik op dit moment niet doen in het belang van het onderzoek.
Klopt het dat Damen Shipyards druk heeft uitgeoefend op het Ministerie van Buitenlandse Zaken om de memo’s in kwestie niet te publiceren? Zo ja, hoe apprecieert u deze druk?
In het algemeen geldt dat bij de behandeling van Wob-verzoeken en bezwaarschriften Buitenlandse Zaken verplicht is de zienswijze van belanghebbenden in te winnen. Ook bij het onderhavige Wob-verzoek heeft dit plaatsgevonden. Buitenlandse Zaken heeft bij deze contacten geen druk vanuit Damen ervaren.
Worden lopende strafrechtelijke onderzoeken tegen een bedrijf meegewogen in de aanbesteding van militair materieel door u of wordt dit feit daadwerkelijk pas bij een definitieve veroordeling betrokken bij de verwervingsprocedure en worden lopende onderzoeken tot die tijd genegeerd?
Een lopend strafrechtelijk onderzoek en vermoedens van fraude of omkoping zijn geen grond voor uitsluiting van een aanbesteding. In de Aanbestedingswet Defensie en Veiligheid is bepaald dat een onherroepelijke veroordeling voor een strafrechtelijke delict als fraude of omkoping die is uitgesproken in een periode van vier jaar voorafgaande aan het indienen door een partij van het verzoek tot deelneming of de inschrijving aan een aanbesteding, in beginsel leidt tot uitsluiting van die partij van de aanbesteding. Defensie verlangt bij de aanvang van een aanbesteding van de deelnemende partijen een verklaring dat zij niet onherroepelijk veroordeeld zijn voor bijvoorbeeld fraude of omkoping.
Hebben er reeds contacten plaatsgevonden tussen uw ministerie Damen Shipyards over de (mogelijke) verwerving van onderzeeboten? Zo ja, is de verdenking van corruptie en de mogelijke consequenties voor gunning aan Damen Shipyards daarvan hier besproken?
Defensie hanteert voor grote investeringsprojecten het Defensie Materieel Proces (DMP, Kamerstuk 27 830, nr. 197 van 3 februari 2017). Contacten met bedrijven, zoals voor een marktverkenning, horen bij het DMP. Zoals uiteengezet in de brief van 24 april jl. (Kamerstuk 34 225, nr.2 heeft Defensie ten behoeve van het project «Vervanging onderzeebootcapaciteit» een kosten-batenanalyse (KBA) uitgevoerd van verschillende mogelijke onderzeebootvarianten. Ten behoeve van de KBA was een marktverkenning nodig en hebben vier, in 2018 geselecteerde buitenlandse werven op verzoek van Defensie informatie aangeleverd. Een daarvan is het Zweedse bedrijf Saab Kockums, dat voor de bouw van onderzeeboten een partnerschap met Damen is aangegaan. De contacten met dit Zweeds-Nederlands consortium verlopen primair via Saab Kockums.
Daarnaast zijn er contacten met Damen over lopende en toekomstige aanbestedingen, zoals van het nieuwe bevoorradingsschip (Combat Support Ship) en de vervangers van de M-fregatten. Van de twee laatstgenoemde projecten heeft de Kamer de A-brieven ontvangen op 3 mei 2018 (Kamerstukken 27 830, nrs. 212 en 224). Bij geen van deze contacten is het strafrechtelijk onderzoek dat is beschreven in het antwoord op vraag 4, onderwerp van gesprek aangezien dit een kwestie is voor het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie.
Het bericht ‘Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Moordende rapper scoort gouden plaat in de bajes» en «Advocaat achter killer-interview»?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat een koelbloedige moordenaar de gelegenheid heeft en over de middelen beschikt om een hit te maken in de gevangenis, en hierover ook nog eens een interview kan geven op de radio? Hoe is het mogelijk dat het toezicht in de gevangenis op deze levensgevaarlijke crimineel totaal gefaald heeft?
Het is voor gedetineerden toegestaan om contacten te onderhouden met de buitenwereld. Dit kan bijvoorbeeld via de telefoon. In beginsel kunnen deze contacten zonder toestemming worden aangegaan, maar voor enkele contacten moet de gedetineerde zelf vooraf toestemming vragen aan de directeur. Dit geldt onder andere voor contact met de media. De betreffende gedetineerde heeft voor het radiointerview over zijn gouden plaat geen toestemming gevraagd. Dat vind ik kwalijk. De gedetineerde is bestraft met een strafcelplaatsing. Daarmee heeft DJI gehandeld conform de kaders die bestaan rondom het toezicht op contact met de buitenwereld.
De betreffende gedetineerde heeft binnen de penitentiaire inrichting (PI) waar hij verblijft niet de beschikking over speciale faciliteiten om een dergelijk album te produceren. Het is niet bekend hoe de muziek tot stand is gebracht, maar aannemelijk is dat via het telefonisch contact vanuit de inrichting, ingesproken stemopnamen buiten de inrichting zijn verwerkt tot de muziek die op een album is gezet en gepubliceerd.
Deelt u de mening dat dit een extra klap in het gezicht is van de nabestaanden? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit in de toekomst nog eens kan gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Voor slachtoffers en nabestaanden kan de confrontatie met gedetineerden via de media zeer pijnlijk zijn. Daarom dient een gedetineerde volgens artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet vooraf toestemming te vragen aan de directeur om met een vertegenwoordiger van de media te spreken. Dit biedt de directeur de mogelijkheid om bij een verzoek tot mediacontact de belangen van slachtoffers en nabestaanden mee te wegen. Omdat in dit geval de gedetineerde niet om toestemming heeft gevraagd, heeft de directeur hier niet de gelegenheid voor gehad. Door deze gedetineerde te bestraffen is een duidelijk signaal afgegeven dat dit gedrag niet wordt getolereerd.
Deelt u de mening dat de straf van deze crimineel in de gevangenis helemaal niets met een «straf» te maken heeft, maar blijkbaar als een feestje wordt gezien door deze crimineel? Beseft u dat er iets goed mis is in de gevangenissen en dat u daar verantwoordelijk voor bent? Zo ja, wanneer gaat u eens een einde maken aan dit gepamper van criminelen? Zo nee, waarom niet?
In mijn visie op gevangenisstraffen «Recht doen, kansen bieden»3 benadruk ik dat vergelding een belangrijk element van de straf is. De kern van elke gevangenisstraf is dat de vrijheid van de betrokkene wordt ontnomen. Het gedrag van de gedetineerde bepaalt de invulling van zijn detentie, waarbij goed gedrag wordt beloond en slecht gedrag wordt bestraft. In dit geval is het slechte gedrag van de gedetineerde bestraft.
Bent u bereid alle inkomsten die deze crimineel verdient in de gevangenis over de rug van zijn slachtoffer en diens nabestaanden af te pakken en hem daarmee zelf de kosten van zijn gevangenisstraf, circa 250 euro per dag, de komende 14 jaar te laten bekostigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak, maar in zijn algemeenheid kan ik aangeven dat het niet wettelijk mogelijk is ten behoeve van het bekostigen van de opgelegde gevangenisstraf beslag te leggen op inkomen; hiervoor is geen wettelijke grondslag. Het draagvlak voor een wetsvoorstel dat voorzag in een financiële bijdrage van gedetineerden voor hun verblijf in detentie was beperkt. Om die reden is dat wetsvoorstel ingetrokken door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie.4 Het is wel mogelijk om (conservatoir) beslag te leggen op inkomen in het geval van openstaande geldelijke sancties.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de advocaat van deze moordenaar, die het interview met de FunX regelde, niet meer mag procederen op toevoeging (op kosten van de Nederlandse belastingbetaler)? Zo nee, waarom niet?
Het is niet duidelijk geworden wie het interview tot stand heeft gebracht. De bevoegdheid om te beslissen of een advocaat op toevoeging mag procederen ligt niet bij mij, maar bij de Raad voor Rechtsbijstand. De gronden die de Raad daartoe hanteert zijn vastgelegd in de Wet op de Rechtsbijstand.
Bent u bereid deze gewetenloze moordenaar de rest van zijn gevangenisstraf in een isoleercel op water en brood te zetten? Zo nee, waarom niet?
De gedetineerde is passend bestraft voor het ongeoorloofde contact dat hij met de media heeft gehad.
Bent u bereid de subsidie van FunX, de radiozender die op kosten van de belastingbetaler criminelen verheerlijkt, per direct stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee. Er is geen wettelijke grond om de subsidie van FunX in te trekken.
Het bericht dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken |
|
Roald van der Linde (VVD), Joost Sneller (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten dat een Russische bank miljarden witwaste, ook via Nederlandse banken1, en met het bericht dat het OM en de FIOD kijken of een strafrechtelijk onderzoek wordt gestart tegen Nederlandse banken die het witwassen van geld van de Troika Laundromat hebben gefaciliteerd?2 Wat is uw reactie op deze berichten?
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Het OM en de FIOD hebben aangegeven dat zij kijken naar dergelijke signalen van mogelijke witwasstromen. Het witwassen van middelen verkregen uit criminele activiteiten is buitengewoon ernstig. Banken hebben een belangrijke maatschappelijke rol om witwassen te voorkomen door middel van hun poortwachtersfunctie. Uit recente witwaszaken blijkt wederom het grote belang van adequate vervulling van de poortwachtersfunctie door banken.
Bent u van mening dat de Nederlandse toezichthouder adequaat heeft gehandeld?
Informatie over individuele instellingen is toezichtsvertrouwelijk. DNB kan deze informatie daarom niet delen, ook niet met uw Kamer of met mij. In algemene zin geldt het volgende. De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) legt verplichtingen op aan instellingen om te voorkomen dat het financiële stelsel gebruikt wordt voor witwassen en terrorismefinanciering. DNB oefent op een risico gebaseerde wijze toezicht uit op de naleving van de wettelijke verplichtingen van de onder haar toezicht staande instellingen. Indien DNB overtredingen van wet- en regelgeving constateert, kan DNB met inachtneming van haar handhavingsbeleid, maatregelen opleggen en kan zij herstel en verbetering afdwingen. Bij feiten die door DNB zijn geconstateerd na 25 juli 2018 maakt DNB in beginsel sancties openbaar.
DNB heeft in haar brief van 24 september jl.3 aangegeven dat zij nog te vaak ziet dat binnen de bankensector de poortwachtersfunctie onvoldoende op orde is. DNB houdt daarop toezicht, wanneer DNB tekortkomingen constateert treedt zij handhavend op om eraan bij te dragen dat de sector zijn poortwachtersfunctie adequaat zal invullen.
Bent u van mening dat de desbetreffende Nederlandse banken hun poortwachtersfunctie hier correct hebben uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw appreciatie van het optreden van de Litouwse toezichthouder? Bent u van mening dat er effectief is samengewerkt tussen verschillende nationale toezichthouders? Tot welke resultaten heeft dat geleid? Bent u van mening dat een gezamenlijke of overkoepelende Europese toezichthouder effectiever had kunnen optreden?
Op basis van de berichtgeving kan ik niet beoordelen of de samenwerking tussen verschillende nationale toezichthouders effectief is geweest en tot welke resultaten dat heeft geleid. Over verdere informatie omtrent het optreden van de Litouwse toezichthouder beschik ik niet. De berichtgeving over mogelijke witwasstromen in de media benadrukt hoe belangrijk het is om mondiaal en in EU-verband nauw samen te werken ter voorkoming en bestrijding van witwaspraktijken. Het (voorlopige) akkoord4 op sterkere Europese samenwerking5 is een goede opmaat naar een meer geharmoniseerde Europese toezichtaanpak ten aanzien van het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij witwassen en terrorismefinanciering. Op Europees niveau moet op termijn worden geborgd dat het toezicht in de hele Unie van hoge kwaliteit is. Het is niet wenselijk dat er grote verschillen bestaan binnen Europa in de mate waarin lidstaten het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en de financiering van terrorisme weten te voorkomen. Dit pleit voor een geharmoniseerde aanpak binnen Europa. Ik werk samen met DNB en de AFM aan een Nederlandse inzet op dit punt voor langere termijn en zal uw Kamer daar voor de zomer over informeren.
Ziet u mogelijkheden om verantwoordelijke individuen die betrokken zijn bij deze witwastransacties aan Europese sancties te onderwerpen? Wat is in dit kader de stand van zaken rondom invoering van Europese Magnitsky-wetgeving?
Internationale sancties zijn primair een middel ten dienste van buitenlandbeleid, met tot doel gedrag en beleidsverandering te bewerkstelligen. Gelet op voorgaande zijn internationale sancties niet het geijkte middel om witwassen te voorkomen of te bestrijden. Voor het aanpakken van individuen die zich schuldig maken aan (het faciliteren van) witwassen zijn voldoende bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten voorhanden.
Nederland blijft zich conform de motie Omtzigt c.s.6 volop inzetten om zo spoedig mogelijk te komen tot een EU-mensenrechtensanctieregime (EU Global Human Rights Sanctions Regime) waarmee wereldwijd kan worden ingezet op het instellen van persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders. Over de invulling van een dergelijk sanctieregime wordt momenteel in EU-verband gesproken. Mijn collega van Buitenlandse Zaken zal uw Kamer periodiek over de stand van zaken blijven informeren.
In hoeverre is er aanleiding om te veronderstellen dat de verantwoordelijke individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici, zoals het artikel suggereert?
Over de vraag of en in hoeverre individuen gerelateerd kunnen worden aan Russische politici kan ik niet speculeren. Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de uitkomst van eventuele onderzoeken van bevoegde autoriteiten in binnen- en buitenland.
Deelt u de verbazing dat al in 2010 naar buiten is gekomen dat ING is gebruikt om 1,7 miljard euro wit te wassen en hier vervolgens niet op is geacteerd?3
Uit openbare berichtgeving8 hieromtrent maak ik op dat ING in 2009 bij de Belgische toezichthouder heeft aangegeven dat zogeheten correspondentrekeningen bij ING in België mogelijk werden misbruikt om wit te wassen. Het zou daarbij gaan om rekeningen op naam van Ukio Bank, die werden gebruikt om internationale betalingen te doen. Het is aan de Belgische autoriteiten om te beslissen of in een individuele zaak kan worden geacteerd. Ik kan niet treden in de oordeelsvorming van de Belgische autoriteiten.
Klopt het dat Nederland na de lobby van Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten tegen een actualisatie van de Europese zwarte lijst heeft gestemd met landen met een hoog risico voor witwassen en terrorismefinanciering en zo ja, wat was hiervan de reden?4 Is het kabinet van mening dat een dergelijke zwarte lijst bijdraagt aan voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme via Europese banken? Klopt het dat Saoedi-Arabië en de Verenigde Staten hebben gelobbyd tegen de zwarte lijst of tegen hun positie op die lijst? Klopt het dat de kroonprins van Saoedi-Arabië een brief hiertoe heeft gestuurd? Is het kabinet bereid om deze brief openbaar te maken? Klopt het dat Saoedi-Arabië met economische sancties heeft gedreigd? Is het kabinet van mening dat Saoedi-Arabië thuishoort op een dergelijke lijst? Heeft het kabinet specifiek bezwaren tegen het opnemen van één van de andere nieuwe landen die de Europese Commissie aan de lijst wilde toevoegen? Wat betekent de afwijzing van de zwarte lijst voor het voorkomen van toekomstige witwasstromen uit de landen die op de concept lijst staan?
Op grond van artikel 9 van de Europese anti-witwasrichtlijn is de Europese Commissie bevoegd bij gedelegeerde handeling derde landen te identificeren die in hun nationale AML/CFT10-regelgeving strategische tekortkomingen vertonen die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Unie (hierna: derde landen met een hoog risico). Om uitvoering te geven aan deze gedelegeerde handeling is een methode opgesteld waarin onder andere is opgenomen dat derde landen tijdig betrokken worden indien de Commissie voornemens is hen op de lijst te plaatsen.11
Op 7 maart jl. heeft de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) unaniem bezwaar gemaakt tegen het voorstel van de Europese Commissie om 23 landen te identificeren als derde landen met een hoog risico.12 De reden hiervoor is dat de Commissie bij het opstellen van deze lijst zich niet aan de vastgestelde methode heeft gehouden. Het door de Commissie gevolgde proces was niet transparant naar de landen die de Commissie voornemens was op de lijst te plaatsen. Die landen zijn pas een week van tevoren op de hoogte gesteld en er is geen gelegenheid geboden om nadere informatie of verduidelijking aan te leveren. Ook bestaat er onduidelijkheid over de criteria en informatie die Commissie heeft gebruikt om tot haar oordeel te komen. Zo baseert de Commissie zich voornamelijk op informatie uit FATF13-rapporten, maar komt zij tot andere conclusies. Deze onduidelijkheid heeft de Commissie niet weg kunnen nemen. Tenslotte is er ook geen helder proces gedefinieerd over hoe landen die op de lijst staan, weer van de lijst af kunnen komen.
Ter vergelijking, in het FATF-proces om tot een lijst van hoog risico landen te komen, krijgen de betreffende landen een jaar de tijd om geconstateerde strategische tekortkomingen te verhelpen voordat zij op de lijst worden geplaatst. Daarnaast is er een duidelijk actieplan dat een land moet doorlopen om van de lijst af te komen en vindt er meerdere keren per jaar overleg plaats met het betreffende land over de gemaakte voortgang.
De bovenstaande zorgen rondom het door de Commissie gevolgde proces waarmee de lijst tot stand is gekomen, zijn de reden waarom door alle lidstaten bezwaar is gemaakt. Het bezwaar richt zich enkel op het door de Commissie gevolgde proces, en niet op specifieke landen op de lijst.
Het opstellen van een Europese lijst van derde landen met een hoog risico draagt bij aan het voorkomen van witwassen en financiering van terrorisme, mits onderbouwd door een zorgvuldig proces. Plaatsing op de EU-lijst verplicht Europese financiële instellingen tot verscherpt cliëntenonderzoek en verscherpte transactiemonitoring op cliënten die wonen, gevestigd zijn, of een zetel hebben in deze landen. Het is daarbij van belang dat dit proces landen motiveert en helpt in het aanbrengen van verbeteringen in hun systeem om witwassen en financiering van terrorisme tegen te gaan. Het opstellen van een lijst mag niet een doel op zich zijn. Derde landen moeten in de toekomst beter worden betrokken bij het proces, met duidelijke criteria voor plaatsing op de lijst en verwijdering, en de gelegenheid worden geboden om gehoord te worden. Met het verwerpen van het voorstel van Commissie blijft de al bestaande lijst gelden. Hierop staan als hoog risico derde landen genoemd; Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Guyana, Irak, Laos, Syrië, Uganda, Vanuatu, Jemen, Ethiopië, Sri Lanka, Trinidad en Tobago, Tunesië, Pakistan, Iran, en Noord-Korea.
Nederland is benaderd door landen die de Commissie voornemens was te identificeren als derde landen met een hoog risico. Deze landen hebben hun posities ten aanzien van de hoog risico lijst kenbaar gemaakt via diplomatieke kanalen. Communicatie tussen landen via diplomatieke kanalen is vertrouwelijk van aard, het kabinet respecteert deze vertrouwelijkheid. Nederland is het gesprek aangegaan met deze landen.
Het bericht ‘Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak’ |
|
Bente Becker (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ook asielzoeker krijgt hulp bij eerwraak»?1
Ja.
Klopt het dat asielzoekers in Nederland slachtoffer zijn geworden van (bedreigingen van) eerwraak en/of huiselijk geweld in asielzoekerscentra (azc's)? Zo ja, om hoeveel situaties gaat het? In hoeveel gevallen vond de bedreiging daadwerkelijk plaats op de locatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en in hoeveel gevallen ging het om dreigementen door mensen met een verblijfsvergunning die bijvoorbeeld een bekende of een familielid in een azc bedreigden? In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan tegen de dader(s) en is er strafrechtelijk vervolgd?
Voor het COA staat het beschermen van slachtoffers van huiselijk en of eergerelateerd geweld voorop. Daartoe heeft het COA sinds 2013 ruim 200 aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aangesteld. Zij zijn opgeleid om signalen van huiselijk geweld, kindermishandeling en eergerelateerd geweld te herkennen en voeren de regie over de Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
In het geval van huiselijk geweld en/of eergerelateerd geweld wordt er melding gedaan bij Veilig Thuis. De meldingen worden, naast alle andere meldingen uit de Nederlandse samenleving, geregistreerd en onderzocht door de 26 Veilig Thuis organisaties.
In verreweg de meeste gevallen van eergerelateerd geweld jegens bewoners in de COA-opvang vindt (dreiging van) huiselijk- en/of eergerelateerd geweld plaats binnen de COA-locatie. In sommige gevallen is er sprake van een dreiging van geweld buiten de centra of vanuit het buitenland. Het COA registreert in het bewonersdossier hierover. Kwantitatieve informatie omtrent het aantal meldingen gedaan bij Veilig Thuis is op dit moment echter niet voor handen. Gegeven de veiligheid van de bewoners in de opvang en de opvraagbaarheid van het eigen dossier, kan registratie een veiligheidsrisico vormen voor de betreffende bewoner.2 In een enkel geval wordt daarom geen registratie gemaakt in het bewonersdossier en enkel de melding gedaan bij Veilig Thuis. Naar aanleiding van de verbeterde meldcode per 1 januari 2019 is het COA bezig om deze registratie door te ontwikkelen.
In het geval van de complexe problematiek van eergerelateerd geweld wordt de politie en het LEC EGG (Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld) ingeschakeld. Zij voeren een risicotaxatie uit met betrekking tot de dreiging van het geweld. Het COA werkt hiertoe nauw samen met de politie (regionale taakaccenthouders huiselijk en eergerelateerd geweld) en Veilig Thuis.
Slachtoffers worden door het COA aangemoedigd om bij de politie aangifte te doen van het geweld dat hen is overkomen. Het COA heeft geen exacte cijfers voorhanden van aangiften die bij de politie gedaan worden, c.q. de eventuele strafrechtelijke vervolging die hierop volgt. Voor asielzoekers geldt dat zij hetzelfde recht hebben om aangifte te doen als ieder ander in de Nederlandse samenleving.
Wanneer kan de Kamer het toegezegde onderzoek naar sociale veiligheid binnen de COA-locaties verwachten, waarin zou worden gekeken naar de mate waarin vrouwen te maken krijgen met seksueel geweld, onderdrukking en ongewenste zwangerschappen in azc's?
Bij brief van 19 oktober 2018 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 042, nr. 32) heb ik uw Kamer het rapport aangeboden van de Inspectie van Justitie en Veiligheid over de sociale veiligheid van bewoners van asielzoekerscentra. In deze brief heb ik aangegeven dat, zoals door de Inspectie werd gevraagd, na een jaar een audit zou plaatsvinden. In het algemeen overleg van 13 december 2018 heb ik uw Kamer toegezegd dat ik in deze audit ook aandacht zou besteden aan de positie van LHBTI-ers, bekeerlingen, ongewenste zwangerschappen en eergerelateerd geweld. Deze audit zal eind 2019 plaatsvinden, waarna ik uw Kamer daarover nader informeer.
Deelt u het standpunt dat eerwraak en seksueel geweld waar dan ook in Nederland ontoelaatbaar is en dat de vrouwen, kinderen en homo’s daartegen moeten worden beschermd?
Ja.
Deelt u de mening dat het in het geval van (dreiging met) eerwraak of seksueel geweld op een COA-locatie de dader(s) uit de omgeving verwijderd moet(en) worden? Kunt u aangeven bij hoeveel van de meldingen van eerwraak en seksueel geweld de dader naar een extra begeleiding en toezichtlocatie – de aso-azc – is gebracht? Kunt u aangeven of zich situaties hebben voorgedaan waarbij het slachtoffer na melding van geweld nog in dezelfde opvang verbleef als de dader?
Het stoppen van geweld, het inschakelen van hulp en het bieden van veilige opvang staat bij het COA voorop. In het geval van seksueel geweld en of eergerelateerd geweld wordt er altijd melding gemaakt bij Veilig Thuis.
In onveilige situaties van huiselijk geweld handelt het COA acuut om het geweld te stoppen en de veiligheid te waarborgen. Het COA doet dit in samenspraak met bijvoorbeeld de politie. Dat kan betekenen dat de dader van (dreiging) van geweld in hechtenis wordt genomen dan wel per direct wordt overgeplaatst naar een Extra Begeleiding en Toezicht Locatie (ebtl) of andere COA-locatie. Omdat de eercomponent niet altijd bekend is bij (dreiging) van geweld, is niet te zeggen in hoeveel gevallen een bewoner is overgeplaatst naar de ebtl naar aanleiding van (dreiging) van eergerelateerd dan wel seksueel geweld. In sommige gevallen is maatwerk geboden waarbij ook het slachtoffer wordt overgeplaatst naar een (geheime) opvanglocatie of een beveiligde locatie voor vrouwenopvang in een gemeente.
Bent u het ermee eens dat (dreiging met) eerwraak en seksueel geweld onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en dat plegers hiermee het recht op verblijf verspelen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het ermee eens dat eerwraak en seksueel geweld, of dreiging daarmee, onverenigbaar zijn met de Nederlandse normen en waarden en maatschappelijk onaanvaardbaar zijn. Plegers hiervan vallen onder het Nederlandse strafrecht. Zoals u bekend is, kan een veroordeling wegens het plegen van een misdrijf leiden tot weigering of intrekking van een verblijfsvergunning. Hierbij is de glijdende schaal van toepassing.
Indien een persoon in aanmerking komt voor een asielvergunning in Nederland, wil dat zeggen dat daarmee is vastgesteld dat deze persoon zelf bescherming van de Nederlandse overheid nodig heeft. In de Europese wetgeving is hierover opgenomen dat als de dader moet worden aangemerkt als verdragsvluchteling, er sprake moet zijn van een «bijzonder ernstig misdrijf» alvorens de vergunning kan worden geweigerd of ingetrokken. In het Nederlandse beleid is hiervan sprake als de rechter een onvoorwaardelijke en onherroepelijke gevangenisstraf van tien maanden heeft opgelegd. Als de vreemdeling in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, moet sprake zijn van een «ernstig misdrijf». Hiervoor is in ons beleid een grens gesteld van zes maanden gevangenisstraf. Ik verwijs hiervoor ook naar de brief van mijn voorganger hierover.3
Er wordt niet specifiek bijgehouden in hoeveel gevallen een vergunning is ingetrokken op grond van eerwraak of huiselijk geweld. Ik kan u deze gegevens derhalve niet verstrekken.
Op welke wijze heeft het dreigen met en het plegen van eerwraak en huiselijk geweld op dit moment negatieve gevolgen voor het verblijfsrecht van de daders en, in hoeveel van de gevallen is dit ook daadwerkelijk geëffectueerd? Kunt u dit cijfermatig toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom u een eventuele specifieke voorziening voor slachtoffers wil beleggen bij de gemeenten? Hoe verhoudt dit voornemen zich tot de koppelingswet die asielzoekers zonder verblijfsvergunning uitsluit van voorzieningen?
Het COA is verantwoordelijk voor een veilige opvang van de bewoners in de COA-opvanglocaties. De medewerkers van het COA spannen zich hier ook dagelijks voor in. Het kan echter zo zijn dat het COA in bepaalde gevallen gebruik maakt van een specifieke voorziening voor vrouwenopvang die buiten het asielzoekerscentrum is gelegen.
Voor asielzoekers die slachtoffers zijn van huiselijk geweld of die bedreigd worden met eergerelateerd geweld en die verblijven in de opvang van het COA bestaat de mogelijkheid al langer dat zij huisvesting krijgen in de vrouwenopvang. Voor hen kan dit de meest adequate vorm van opvang zijn. Het geweld heeft immers in de eigen leefomgeving plaatsgehad en het slachtoffer moet zich daaraan kunnen onttrekken. Huisvesting in de vrouwenopvang biedt dan soms een betere bescherming dan opvang in een asielzoekerscentrum. Plaatsing in de vrouwenopvang gaat in overleg met de politie en Veilig Thuis. Op grond van de mogelijkheid tot administratieve plaatsing in de Regeling verstrekkingen en andere categorieën vreemdelingen (Rva) heeft het COA de bevoegdheid verblijf buiten een opvanglocatie toe te staan. Er is in deze gevallen dus geen sprake van strijd met het koppelingsbeginsel.
Naast asielzoekers kunnen ook andere vreemdelingen die nog niet in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, slachtoffer zijn van huiselijk geweld of bedreigd worden met eergerelateerd geweld. Deze slachtoffers kunnen een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden in verband met huiselijk geweld of eergerelateerd geweld. Gedurende de behandeling van de aanvraag verblijven zij rechtmatig in Nederland op grond van artikel 8, eerste lid onder f en h van de Vreemdelingenwet. Anders dan het AD stelt, gaat het hier niet om asielzoekers en is opvang door het COA voor deze slachtoffers dan ook niet aan de orde.
Uit de EU Richtlijn minimumnormen slachtoffers volgt dat slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld recht hebben op opvang, ongeacht hun verblijfstatus.4 Dit is reden geweest voor de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en Justitie en Veiligheid (JenV) ervoor te zorgen dat slachtoffers die een dergelijke verblijfsaanvraag hebben gedaan en die nog in afwachting zijn van de beslissing daarop, toegang hebben tot opvangvoorzieningen.
In 2018 is in bestuurlijk overleg met de gemeenten afgesproken dat deze slachtoffers toegang krijgen tot de vrouwenopvang en dat de kosten daarvan structureel en gezamenlijk worden gedragen door VWS en JenV. Hiervoor ontvangen de gemeenten gelden uit het Gemeentefonds voor de opvang. Naast deze bestuurlijke afspraken wordt de opvang van deze slachtoffers ook wettelijk geregeld. De Wmo 2015 geldt in de regel alleen voor hen die een verblijfsvergunning hebben of hebben gehad. Bij algemene maatregel van bestuur zullen slachtoffers van huiselijk geweld of eergerelateerd geweld die een aanvraag hebben gedaan voor een humanitaire verblijfsvergunning op grond van dat geweld voor wat betreft de opvang onder de reikwijdte van de Wmo 2015 gebracht worden. Deze wet biedt hiervoor al de grondslag.
Bent u het ermee eens dat het COA verantwoordelijk is voor veilige opvang van asielzoekers en dat dus het COA en niet de gemeente de aangewezen instantie is om dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om met het COA in gesprek te gaan om eventueel noodzakelijke voorzieningen in het asielzoekerscentrum aan te bieden en gemeenten hier niet verder mee te belasten?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Onverbeterlijke criminele asielzoeker heeft vrij spel’. |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Onverbeterlijke criminele asielzoeker heeft vrij spel»?1
Ja.
Is het waar dat criminele bewoners van azielzoekerscentra (azc's) eenvoudig ergens anders «toeslaan als ze van azc wisselen» omdat ze vrij spel hebben omdat ze niet worden gevolgd en geen dossiers over hen worden aangemaakt? Zo ja, waarom worden ze niet gevolgd en waarom wordt niet aan dossiervorming gedaan?
De overlast die wordt veroorzaakt door een beperkte groep asielzoekers, is volstrekt onacceptabel. Dit geldt voor overlastgevend gedrag op de COA-locaties, maar uiteraard ook daarbuiten. Er zijn maatregelen getroffen om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarbij is ook het belang van goede informatie-uitwisseling en dossiervorming onderkend.
Dit betekent concreet dat informatie over een (overlastgevende) bewoner bij een overplaatsing op de nieuwe COA-locatie bekend is; dat de politie incidenten op een zodanige manier registreert dat kan worden nagegaan of de betrokkene een asielachtergrond heeft; dat de IND en DT&V ten behoeve van de asielprocedure en het vertrekproces door middel van een uittreksel van de justitiële documentatie nagaan of een asielzoeker eerder met justitie in aanraking is geweest; dat bij overplaatsingen tussen asielzoekerscentra dossiers worden overgedragen, en dat bij de zwaardere overlastgevende asielzoekers, die in een EBTL worden geplaatst, ook de politie wordt ingelicht. Uit gegevens vanuit de migratieketen blijkt dat personen uit de zogenoemde veilige landen relatief vaker dan de gemiddelde asielzoeker overlastgevend en/of crimineel gedrag vertonen. Deze aanvragen worden sneller afgedaan.
Tijdens het AO JBZ op 6 maart jl. heb ik aangegeven dat ik bereid ben te kijken of een additionele databank meerwaarde heeft. Daarbij heb ik tegelijkertijd aangegeven dat er al heel veel zaken worden geregistreerd. Deze registratie is op een aantal punten inmiddels ook verbeterd. Het ontwikkelen van een additionele databank zal ook lang duren. Om die reden is het voor de korte termijn van belang dat bestaande structuren en systemen ten volle worden benut om belangrijke informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn het Lokaal terugkeeroverleg,2 het Regionaal afstemmingsoverleg3 en het lokale driehoeksoverleg.4 Zo is er met diverse gemeenten gesproken over de noodzaak tot nauwere lokale samenwerking om de aanpak van overlast van asielzoekers te doen slagen.
Herkent u de vraag van de politie Kampen om een landelijke database zodat niet achteraf maar vooraf maatregelen mogelijk zijn? Bent u bereid een dergelijke database in te richten waardoor in elk geval van deze categorie gegevens kunnen worden bijgehouden en gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u kennisgenomen van de stelling van Teamchef Ekker dat «met een volgsysteem met incidenten van iedereen die zich in Nederland aanmeldt voor asiel» kan worden ingespeeld op te verwachten overlast»? op welke wijze kunt u hieraan tegemoet komen?
Ja. Met het oog op de veiligheid op COA-locaties houdt het COA een registratie bij van incidenten die op die locaties gebeuren en daarmee is betrokkenheid bij incidenten inzichtelijk in de persoonsdossiers. Dit betekent dat informatie over een bewoner bij een overplaatsing op de nieuwe locatie bekend is. Indien nodig vindt er ook telefonisch contact plaats tussen de locaties ten behoeve van een warme dossieroverdracht. Daarnaast is het zo dat de politie, met het oog op haar taak voor het bewaken van de openbare orde, een registratie bijhoudt van incidenten, op een zodanige manier dat ook kan worden nagegaan of de betrokkene een asielachtergrond heeft. Deze informatie is door geautoriseerde politie-agenten raadpleegbaar. Dus ook als een asielzoeker wordt overgeplaatst naar een nieuwe locatie.
Herkent u het beeld dat de teamchef schetst dat het overplaatsen van asielzoekers, en dus ook die van een kleine groep criminelen, het «rondpompen van het probleem» is? Zo nee, waarom niet? Kunt u uitleggen waarom criminele asielzoekers niet naar een extra begeleiding en toezicht locatie (ebtl) worden overgeplaatst maar elders in een regulier azc worden ondergebracht?
Nee, dit beeld herken ik niet. De aanpak van criminele asielzoekers vindt in eerste instantie plaats binnen de strafrechtketen. Dit kan vanaf elke COA-locatie en staat los van het verplaatsen van een asielzoeker.
Op de COA locatie is de aanpak van overlastgevend gedrag gericht op optreden tegen onaanvaardbaar gedrag en beïnvloeding van houding en gedrag van overlastgevenden ten behoeve van de veiligheid en leefbaarheid op de locatie, alsook de directe omgeving. Hier bestaat een set aan maatregelen voor, waaronder directe overplaatsing naar een ebtl, overplaatsing naar een andere locatie om de groepsdynamiek te doorbreken en onthouden van verstrekkingen. Er wordt altijd aangifte bij de politie gedaan indien daartoe aanleiding is. Samenwerking tussen betrokken partners is daarnaast van groot belang. Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de kern van de kritiek van de politie dat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) informatie over criminele asielzoekers niet deelt wanneer deze worden overgeplaatst, weg te nemen?
Er zijn maatregelen getroffen om de ketensamenwerking te verbeteren. Daarbij is ook het belang van goede informatie-uitwisseling en dossiervorming onderkend. Het COA is met de politie in gesprek om te bekijken hoe de samenwerking verbeterd kan worden, aangezien het COA niet altijd op de hoogte is, dan wel wordt gesteld van de criminele gedragingen van de asielzoeker. Verbetering is mogelijk ten aanzien van het delen van informatie en elkaar informeren, binnen de wettelijke kaders van informatieoverdracht.
De belemmerde vervolging van Syriëgangers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel op de website van Trouw d.d. 1 maart 2019 inzake de belemmerde vervolging van Syriëgangers?1
Ja.
Hoeveel Syriëgangers hebben in hun verdediging voor de rechter in Nederland reeds gebruik gemaakt van het feit dat zij meevochten in een organisatie die ondersteund werd door het Nederlandse kabinet via het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma of indirect via een samenwerkingsverband van organisaties?
Dit is niet bekend.
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Turkije ook gesterkt met het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband van organisaties?
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die in hun verdediging voor de rechter in Turkije hebben verwezen naar de Nederlandse steun aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie in Turkije in hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Hoeveel Nederlanders hebben volgens de inlichtingendiensten op enig moment meegevochten met organisaties die Nederland met NLA gesteund heeft?
Er worden zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Irak ook gesterkt met het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband van organisaties?
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die in hun verdediging voor de rechter in Irak hebben verwezen naar de Nederlandse steun aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie in Irak hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Heeft deze mogelijkheid ooit onderdeel uitgemaakt van de afweging op het ministerie om wel of geen NLA te verlenen aan gewapende groeperingen in Syrië?
In 2015 is uw Kamer in antwoorden op Kamervragen van de heer De Roon reeds als volgt geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2220): «Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund». Een dergelijke vervolging kanworden ingesteld onder andere op grond van artikel 140 a. Wetboek van Strafrecht. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het non lethal assistance (NLA)-programma het verlenen van NLA aan gematigde gewapende groepen genomen op basis van de criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het naleven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Er werd daarnaast uitgesloten dat groepen op de voor Nederland bindende EU- en VN-lijsten van terroristische organisaties stonden. Het kabinet heeft de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over welke groepen NLA hebben ontvangen en in welke periode.
Is er ooit een ambtelijk advies geweest dat waarschuwde dat Nederlanders die in Syrië voor door Nederland met NLA gesteunde groepen vochten, moeilijker of niet vervolgd zouden kunnen worden door Nederlandse steun? Zo ja, kunt u aangeven wie dat advies gegeven heeft, wanneer dat gegeven is en welke opvolging aan dat advies gegeven is?
Het is niet zo dat Nederlanders die in Syrië actief waren bij groepen die NLA ontvingen, moeilijker of niet vervolgd kunnen worden. De Officier van Justitie maakt een eigenstandige afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door eventuele ontvangst van NLA door de gematigde gewapende groepering. Zie ook het antwoord op vragen 6 en 14.
Heeft het openbaar ministerie (OM) aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig moment uitleg gevraagd over het NLA-programma? Zo ja, kunt u dan precies aangeven wat het OM gevraagd heeft en hoe die vragen beantwoord zijn?
Het Openbaar Ministerie heeft in de zomer van 2018 in verband met een lopende rechtszaak van een uitreiziger naar Syrië, in opdracht van de rechter, aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd of twee specifieke groepen (Jund al Aqsa en Ahrar al Sham) NLA-steun van Nederland ontvingen.
In het belang van de rechtsgang is toen besloten het OM te informeren dat de twee groepen in kwestie geen NLA hebben ontvangen. In dit specifieke geval is de informatie verstrekt omdat uit het verstrekken van deze specifieke informatie niet kon worden afgeleid welke groepen wel NLA hebben ontvangen en het duidelijk was dat de beide gevraagde groepen niet voldeden aan de NLA-criteria. Jund al Aqsa is namelijk gelieerd aan Al Qaeda en staat op de sanctielijst van terroristische organisaties van de Verenigde Naties. In het geval van Ahrar al Sham heeft de groep een jihadistische en salafistische achtergrond en wordt het gezien als voormalig samenwerkingspartner van terroristische en jihadistische groepen als al-Nusra. De beide groepen vielen hiermee duidelijk buiten de NLA-criteria.
Heeft het Ministerie van buitenlandse zaken aan het OM meegedeeld welke groepen wel of niet gesteund zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Buitenlandse Zaken heeft over twee specifieke groepen aan het OM medegedeeld dat deze groepen geen NLA hebben ontvangen. Het OM beschikt verder niet over informatie welke groepen wel steun hebben gekregen.
Is de informatie, welke groepen wel en niet gesteund zijn en die aan het OM is meegedeeld, gekwalificeerd als staatsgeheim?
Nee, de informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het OM heeft gegeven over twee groepen is niet gekwalificeerd als staatsgeheim.Staatsgeheime informatie kan ook niet door het OM worden gebruikt in een strafzaak. Uit de verstrekte, specifieke informatie kon ook niet worden afgeleid welke groepen wel NLA van Nederland hebben ontvangen. Zie voorts ook het antwoord op vraag 8.
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten informatie gekregen over welke groepen Nederland met NLA gesteund heeft? Zo ja, welke informatie hebben zij gekregen?
Nee. Het OM beschikt niet over informatie welke groepen NLA-steun hebben gekregen. Die informatie kon dus niet worden door verstrekt aan de advocaten.
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten inzage gekregen in staatsgeheimen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Kunt u de informatie die aan Syrië-gangers en/of hun advocaten gegeven is over welke groepen door Nederland met NLA gesteund zijn en welke niet, ook met de Kamer delen?
Er is geen informatie gedeeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met (de advocaten van) Syriëgangers. Er is door Buitenlandse Zaken enkel informatie verstrekt aan het Openbaar Ministerie ten behoeve van een lopende rechtszaak. Informatie over welke groepen wel NLA ontvingen is niet aan het OM verstrekt en dus ook niet aan de verdediging. Zie ook het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
Is het strafbaar om te vechten voor een gewapende groep die steun ontvangt van Nederland zoals soldij, voertuigen, voedsel en andere zaken?
De Officier van Justitie maakt een eigen afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door steun van de regering aan strijdende groeperingen. Het Openbaar Ministerie legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven plaats. Van belang is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is vastgesteld tot welk onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud van het dossier en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij in dié periode was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk. Het Openbaar Ministerie doet geen algemene uitspraken over de kwalificatie van groeperingen in het strijdgebied in Syrië als terroristisch of niet, ook omdat de samenstelling van de groepen snel veranderde en verandert. Het uiteindelijke oordeel over de strafbaarheid is aan de rechter.
Heeft Nederland ooit steun gegeven aan groepen die op dit moment door het OM als extremistisch en/of terroriristich beschouwd worden? Zo ja, aan hoeveel van dat soort groepen?
Het Openbaar Ministerie doet geen algemene uitspraken over strijdende groeperingen. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 14.
Klopt het dat er vroeger een wet gold dat wanneer een Nederlander zonder toestemming van de Koning(-in) meevocht in een leger dat niet het Nederlandse was, deze burger automatisch zijn Nederlandschap verloor?
Ja, dat klopt. Vóór 1 januari 1985 ging het Nederlanderschap verloren door zich zonder Koninklijk verlof in vreemde krijgs- of staatsdienst te begeven (artikel 7, onder 4, WNI 1892). Vanaf 1 april 2003 tot 1 maart 2017 gold dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren ging indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begaf van een staat die betrokken was bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid was (artikel 15, lid 1 en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (oud)). Sinds 1 maart 2017 is er geen sprake meer van verlies van rechtswege maar kan de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 14, derde lid van de RWN, het Nederlanderschap intrekken van de persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Het dient echter te gaan om een dienstneming in het leger van een vreemde mogendheid, een al dan niet door het Koninkrijk erkende staat. Daarvan is in de hier aan de orde zijnde gevallen geen sprake van.
Is het kabinet van zin om deze wet opnieuw in werking te laten treden?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Illegale gokzuilen |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «In heel Nederland is er geen winkelstraat waar niet illegaal gegokt wordt»?1
Ja
Herkent u de observaties uit het bericht dat door het hele land via gokzuilen, voornamelijk in Turkse thee- en koffiehuizen, illegaal op sportwedstrijden wordt gewed en dat hier miljoenen in omgaan? Herkent u tevens de schatting dat momenteel zo’n vijftig bookmakers actief zijn in Nederland? Zo nee, hoe hoog schat u het aantal bookmakers in?
Heeft u redenen om aan te nemen dat verschuivingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van het onderzoek uit 2015, waarin werd gesproken van ruim 800 plekken waar illegale gokzuilen werden gerund en een jaarlijkse omzet van ongeveer 40 miljoen euro?2 Zo ja, hoe schat u deze cijfers nu in?
Ik herken de observaties gedeeltelijk. Blijkens het onderzoeksrapport van Spapens en Bruinsma (2015)3 zijn in de periode 2010–2014 op 446 locaties in totaal 649 gokzuilen aangetroffen. In het merendeel werden deze aangetroffen in cafés (210), koffie- en theehuizen (99), eetcafés (40) en stichtingen (21) en nog in andere zaken.
Het aantal van 50 bookmakers dat door de geïnterviewde theehuiseigenaar wordt genoemd, kan ik niet bevestigen. Spapens en Bruinsma noemen in hun rapport het aantal van 17 regelaars die gokzuilen aanleveren aan horecaondernemers. Zij gaan er vanuit dat jaarlijks bijna 37 miljoen euro aan omzet wordt gemaakt.
De Kansspelautoriteit geeft aan dat zij geen indicaties heeft dat na 2015 significante verschuivingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van genoemde aantallen. Wel heeft de Kansspelautoriteit de indruk dat het illegale aanbod via gokzuilen steeds meer op versluierde wijze wordt aangeboden.
Kunt u een nadere uitsplitsing geven van de 84 uitgevoerde onderzoeken en 17 sancties die sinds 2015 door de Kansspelautoriteit (Ksa) zijn uitgevoerd? Zijn hierbij ook bookmakers onderzocht en/of gesanctioneerd?
De Kansspelautoriteit heeft in 2013 haar beleid aangepast door meer ondersteuning te verlenen aan gemeenten en politie in plaats van zelf bestuurlijke boetes uit te delen. Een gemeente kan bijvoorbeeld een horecagelegenheid sluiten en dat is vaak effectiever dan een boete van de Kansspelautoriteit. Sinds 2015 heeft de Kansspelautoriteit 81 maal ondersteuning verleend aan de gemeente en de politie, waarbij de Kansspelautoriteit een rapportage heeft opgesteld van de aangetroffen situatie en zo haar kennis ter beschikking gesteld.
In de periode 2012–2018 heeft de Kansspelautoriteit veertien bestuurlijke sancties opgelegd aan de houders van horecagelegenheden. Ten slotte zijn onder leiding van het Openbaar Ministerie drie strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar de organisatoren van gokzuilen.
Op 28 maart 2019 heeft de Kansspelautoriteit bij een grote landelijke actie in totaal honderd «cash centers» in beslag genomen. 152 locaties (winkels, theehuizen, cafés en snackbars) verspreid over het hele land werden bezocht. De Kansspelautoriteit werkte samen met politie, gemeenten en Openbaar Ministerie. Er is ook beslag gelegd op meer dan een miljoen euro op buitenlandse bankrekeningen. Deze actie is een vervolg op een doorzoeking in 2018 van bedrijfspanden en woningen in Enschede en Rotterdam, waarbij administratie in beslag werd genomen.
Wat wordt momenteel gedaan om specifiek de bookmakers aan te pakken? Deelt u de mening dat de aanpak van deze groep cruciaal is in de bestrijding van illegale gokzuilen? Ziet u mogelijkheden de opsporing en aanpak van deze groep te intensiveren?
Het is inderdaad belangrijk om de organisatoren van de gokzuilen aan te pakken. Het is daarnaast van belang de locatie-eigenaren aan te pakken die toestaan dat organisatoren («bookmakers») daar hun gokzuilen kunnen plaatsen. De Kansspelautoriteit pakt daarom samen met politie en gemeenten de locaties aan waar gokzuilen staan. De Kansspelautoriteit werkt op dit moment samen met de gemeente Rotterdam aan een sluitende aanpak. Deze aanpak richt zich op repressie gericht op locatie-eigenaren en «bookmakers», alsmede op preventie en weerbaarheid van zowel spelers als locatie-eigenaren. Wanneer dit succesvol is zal deze aanpak ter beschikking worden gesteld aan andere gemeenten.
Deelt u de verbazing over de grote verschillen in aanpak van aanbieders van illegaal gokken per gemeente? Kunt u deze verschillen verklaren? Wat gebeurt er in Den Haag en Rotterdam wat nog niet in andere gemeenten gebeurt?
De verschillen in aanpak van aanbieders van illegale kansspelen per gemeente zijn te verklaren door het feit dat gemeenten hierin zelf keuzes maken. De situatie per gemeente is ook verschillend. In Den Haag en Rotterdam worden relatief veel gokzuilen aangetroffen. Dat zij aan de aanpak daarvan prioriteit geven en daarom ook vooroplopen in de aanpak is te begrijpen.
Den Haag en Rotterdam zijn zich zeer bewust van de ondermijnende en nadelige effecten van illegaal gokken en treden daar tegen op met gebruikmaking van hun eigen bevoegdheden op grond van de APV en de Drank- en Horecawet. De gemeente Rotterdam heeft de actie «Illegaal gokken is geen spelletje» in 2016 en 2017 uitgevoerd, waarin de Kansspelautoriteit heeft geparticipeerd. Daarin zijn de speler en zijn omgeving (familie, vrienden) aangesproken en alert gemaakt. Graag wijs ik ook op de aanpak in Rotterdam gericht op repressie, preventie en weerbaarheid, genoemd in het antwoord op vraag 5.
Is inmiddels bij alle gemeenten de wegwijzer speelautomaten expliciet onder de aandacht gebracht?3 Zo nee, bent u bereid deze, al dan niet in samenwerking met de Ksa, alsnog onder de aandacht te brengen?
Na vaststelling van de wegwijzer in augustus 2018 heeft de Kansspelautoriteit met behulp van een adressenlijst van de Vereniging Nederlandse Gemeenten aan alle gemeenten een exemplaar van de Wegwijzer speelautomaten toegestuurd. De website van de Kansspelautoriteit heeft een link naar een aparte pagina voor gemeenten. Hier is de wegwijzer meteen vindbaar. De Kansspelautoriteit heeft veelvuldig contact met gemeenten en ook gemeenten weten op hun beurt de Kansspelautoriteit te vinden.
Bent u bereid met Ksa en gemeenten in gesprek te gaan om te onderzoeken wat mogelijke knelpunten zijn in het optreden tegen aanbieders door Ksa en gemeente en hoe deze voorkomen kunnen worden? Bent u bereid daarbij ook te bezien of gemeenten afdoende mogelijkheden ervaren voor het doen van Bibob-toetsen bij twijfelachtige ondernemingen? Ziet u verder aanleiding om te komen tot een meer gecoördineerde samenwerking tussen ministerie, Ksa en gemeenten om zo tot een evenwichtiger aanpak te komen?
De Kansspelautoriteit werkt nauw samen met een groot aantal gemeenten en er zijn steeds meer gemeenten die gebruik willen maken van de opleidingen en ondersteuning door de Kansspelautoriteit. Bij mij zijn geen signalen bekend van gemeenten die problemen ervaren bij het gebruik van het BIBOB-instrumentarium bij het bestrijden van illegale gokzuilen.
Met betrekking tot de informatiepositie merk ik op dat de Kansspelautoriteit afspraken maakt met gemeenten (ook middelgrote en kleinere) over de wijze waarop gemeenten de Kansspelautoriteit informeren. Tevens werkt de Kansspelautoriteit aan een app voor toezichthoudende en handhavende ambtenaren van gemeenten waarmee zij eenvoudig informatie kunnen verstrekken aan de Kansspelautoriteit. Ik verwacht dat dit voor de Kansspelautoriteit een betere informatiepositie gaat opleveren.
Ik beschouw de aanpak door de Kansspelautoriteit en de gemeenten als evenwichtig.
Ziet u ook mogelijkheid om in deze gesprekken aandacht te vragen voor de informatiepositie van de Ksa, die aangeeft meer geïnformeerd te willen worden door gemeenten over de uitkomsten van hun onderzoek, zodat de Ksa in de toekomst cijfers paraat heeft over het aantal zaken waarbij gemeenten maatregelen hebben genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, met oog op de landelijke omvang van het probleem, ook nadrukkelijk kleine en middelgrote gemeenten te betrekken bij deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat de Ksa, met dertien handhavers, over onvoldoende capaciteit beschikt om de volledige gokbranche te monitoren en dat dus structureel meer capaciteit moet worden vrijgemaakt, zeker met oog op de recent aangenomen wetgeving? Is de financieringssystematiek voor de handhavende taken van de Ksa passend wat de regering betreft?
Tijdens het Algemeen Overleg van 13 september 2018 heb ik uw Kamer aangegeven dat de Kansspelautoriteit momenteel voldoende is toegerust.5 Dat heeft steeds onze aandacht. De Kansspelautoriteit voert op basis van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand en de concept ministeriële regeling die nog ter consultatie zal worden aangeboden, een uitvoeringstoets uit.6 Daarbij zal de Kansspelautoriteit ingaan op de benodigde (financiële) capaciteit voor toezicht en handhaving.
Ziet u mogelijkheden om het instrumentarium wat de Ksa tot haar beschikking heeft te vergroten, zodat zij minder afhankelijk is van andere partijen in haar handhavende taak?
Met de wet Kansspelen op afstand krijgt de Kansspelautoriteit meer handhavingsbevoegdheden, zoals het bestuurlijk binnentreden in een woning en het bestuurlijk in beslag nemen van goederen die daarvoor vatbaar zijn. Ik zie vooralsnog geen reden voor een verdere uitbreiding van haar instrumentarium. Wanneer een zaak een strafrechtelijke aanpak behoeft, geschiedt dat onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is dan verantwoordelijk om de zaak onder te brengen bij een daartoe goed geoutilleerde opsporingsinstantie zoals de politie of de FIOD.
Het bericht 'Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken' |
|
Chris van Dam (CDA), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de aard en omvang van plofkraken zich in Nederland in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Klopt de stelling dat het aantal plofkraken in de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald is, maar dat er momenteel weer sprake is van een stijging in het aantal plofkraken? Kunt u inzicht geven in de ophelderingscijfers van plofkraken in de afgelopen vijf jaar? Kunt u aangeven hoe plofkraken zich de afgelopen vijf jaar in Duitsland en België ontwikkeld hebben? Kunt tevens de ophelderingscijfers in Duitsland en België inzichtelijk maken?
Aantal plofkraken in Nederland, België en Duitsland 2014–20182
2014
2015
2016
2017
2018
Nederland
44
56
79
65
42
België
–
0
0
2
18
Duitsland
116
157
318
268
3501
Dit betreft het voorlopige aantal in 2018.
Na een stijging in 2015 en 2016 neemt het aantal plofkraken in Nederland de afgelopen twee jaar af. In 2019 zijn er tot op heden 13 plofkraken gepleegd in Nederland (peildatum 7 maart). In totaal liepen er in 2018 een aantal van 260 onderzoeken naar plofkraken in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg waarbij een relatie aanwezig was met Nederlanders. In 65 onderzoeken zijn in totaal 98 Nederlandse verdachten aangehouden, waarmee 10 plofkraken in Nederland zijn opgelost en 55 plofkraken in België, Duitsland en Luxemburg. In 2019 zijn er tot nu toe 13 aanhoudingen verricht in 10 onderzoeken, waarvan 5 onderzoeken betrekking hebben op plofkraken die in Nederland zijn gepleegd. Vanwege het grote aantal lopende onderzoeken waarin nog aanhoudingen zijn te verwachten, zal het aantal opgeloste zaken nog stijgen.
Is een relatie aan te geven tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze geraakt wordt door een plofkraak? Hebben criminelen het vooral voorzien op geldautomaten in winkelgebieden, of juist in woonwijken? Klopt de stelling dat bij plofkraken tegenwoordig steeds zwaardere explosieven worden gebruikt?
Er bestaat geen relatie tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze het doelwit wordt van een plofkraak. Ook is er geen eenduidig beeld te schetsen over de kenmerken van de locaties van aangevallen geldautomaten.
De politie bevestigt het beeld dat er sprake is van gebruik van zwaardere explosieven in de afgelopen jaren. Dit is een zorgelijke ontwikkeling en mede daarom heeft het openbaar ministerie in mei 2018 de strafvorderingsrichtlijn plof- en ramkraken aangepast. Het gebruik van zware explosieven gaat gepaard met grote risico’s op ernstige gevaarzetting voor de directe omgeving, zoals instortingsgevaar. In de nieuwe richtlijn is er een standaard strafeis bij plofkraken van 24 maanden gevangenisstraf (voorheen 15 maanden) en 48 maanden gevangenisstraf indien de geldautomaat zich bevindt in een gebouw met woningen.
Hoe proberen banken of de rijksoverheid plofkraken te voorkomen? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen banken en de overheid? Hoe bent u voornemens plofkraken te voorkomen?
Sinds een aantal jaar is er intensieve samenwerking tussen politie, openbaar ministerie en de banken om plof- en ramkraken te voorkomen en bij een aanval de heterdaadkracht te vergroten. Deze samenwerking is formeel vorm gegeven door middel van een convenant. Dit convenant regelt zaken zoals informatie-uitwisseling en het delen van relevante expertise over de ontwikkelingen zoals modus operandi. Aan dit convenant wordt uitvoering gegeven door een stuurgroep waarin alle partners de samenwerking monitoren en vormgeven. Daarnaast is er een operationeel platform waar informatie-uitwisseling plaatsvindt.
De banken hebben tevens eigenstandig maatregelen genomen om de kans te vergroten dat de politie meer verdachten kan aanhouden, zoals cameradetectie, inktsystemen en snellere alarmering bij een aanval op een geldautomaat. Tevens neemt de Nederlandse Vereniging van Banken vanaf dit jaar zitting in de Taskforce Overvallen om de samenwerking op dit dossier te verbeteren. Dit voorjaar presenteert de Taskforce Overvallen een nieuw actieprogramma, waarin ook aandacht is voor innovatieve beveiliging van geldautomaten zoals een verkenning naar nieuwe toepassingen van sensing.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier» alsmede over antwoorden op eerdere vragen en dan specifiek uw antwoord op vragen 2 en 4?2 Kunt u inmiddels aangeven hoe het met pilots in de eenheden Midden-Nederland en Rotterdam is verlopen, om daarmee te komen tot een effectievere aanpak van zware vermogenscriminaliteit? Kunt u daarnaast aangeven hoe het is afgelopen met de persoongerichte «top-600-aanpak» in Amsterdam in het kader van de plofkraken?
In de pilots is via diverse sporen gewerkt aan het realiseren van een intensieve aanpak op deze zware dadergroep. In Rotterdam zijn twee trajecten gestart gericht op de Top-X bad High Impact Crime (HIC) plegers en criminele families. Op de eerste categorie HIC-doorgroeiers is de doelgroep in kaart gebracht en een proces ingericht, waarbij het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam (ZVVHR) casussen met signalen van ondermijning kan inbrengen bij het RIEC om vervolgens het beschikbare interventiepalet toe te passen. In de pilot criminele families is een actietafel ingericht van waaruit in gezamenlijkheid tussen ZVVHR en het RIEC informatie over de familie wordt uitgewisseld en op basis van verschillende scenario’s interventiestrategieën worden opgesteld.
In Midden-Nederland is eveneens ingezet op structurele samenwerking op deze dadergroep, die voorheen incidenteel plaatsvond. Hiermee beoogt men meer zicht te krijgen op het gehele fenomeen, de dadergroep en haar sociale netwerk. Op deze wijze is men in staat om ook preventief te werk te gaan. Ook is in Midden-Nederland gestart met een familie-aanpak, waarin acties worden uitgevoerd op individueel niveau, groepsniveau en de positie van deze familie in de buurt. Betrokken partners zijn politie, openbaar ministerie, Veiligheidshuis, RIEC en gemeente Utrecht. Een eerste concreet resultaat uit de gestarte samenwerking zijn de stevige strafeisen tegen een groep van dertien verdachten van plofkraken in de rechtszaak die eind 2018 plaatsvond.
Binnen de Top-600 aanpak in Amsterdam-Amstelland is in oktober 2017 een groep van 135 hardnekkige veelplegers geïdentificeerd die ondanks de intensieve integrale aanpak beleven volharden in het plegen van (ernstige) gewelddadige vermogenscriminaliteit. Deze groep laat een divers beeld zien van achterliggende problematiek, kort gezegd gaat het om doorgroeiers in de criminaliteit, volharders vanuit allerlei (persoonlijke) beperkingen en langdurig zorgbehoevenden. Na afronding van het project in oktober 2018 was het aantal «hardnekkigen» in de Top600 gedaald naar 107, onder andere door extra opsporingsonderzoek. Ten behoeve van de stevige aanpak van doorgroeiers is ook in Amsterdam ingezet op nauwere samenwerking tussen het Actiecentrum Zorg- en Veiligheid en het RIEC. Hierin is expliciet aandacht voor de relatie met subjecten in de Amsterdamse Aanpak van Ondermijning.
Deze nieuwe wijze van samenwerking legt ook barrières bloot die noodzakelijk zijn voor een effectieve aanpak. Het gaat dan concreet over domeinoverstijgende informatie-uitwisseling, betrokkenheid van alle relevante partners en het flexibeler kunnen op- en afschalen van casussen. Afgesproken is om de pilots te verlengen. Op deze wijze is er meer tijd om concrete resultaten te behalen en wordt er verder gewerkt aan structurele samenwerking. Hiervoor heb ik nogmaals financiële middelen beschikbaar gesteld aan de regio’s Rotterdam en Midden-Nederland tot eind 2019.
Zijn er nog verschillen met het voorkomen van plofkraken in de huidige situatie en bij de uitrol van de nieuwe geldmaat? Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal geldmaatautomaten er in de komende jaren uit? Wordt bij die uitrol ook rekening gehouden met eventuele risico’s op plofkraken? Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met eventuele omwonende bij nieuwe geldmaten? Worden er bijvoorbeeld geldmaten geplaatst naast, of onder bestaande woningen? Worden daar afspraken over gemaakt?
De banken houden bij het plaatsen van geldautomaten rekening met de mogelijke impact van criminaliteit op de omgeving. Al naar gelang de ontwikkelingen in modus operandi, worden automaten aangepast aan nieuwe veiligheidsnormen. Dit kunnen aanpassingen in de automaat zelf zijn en aanpassingen in de omgeving van de geldautomaat, bijvoorbeeld de constructie van een gebouw. Geldmaat neemt de bestaande geldautomaten over van ABN AMRO, ING en Rabobank. De geldautomaatlocaties voldoen aan de veiligheidsstandaard zoals die door de banken is opgesteld.
In de periode 2019–2020 worden de geldautomaten efficiënter verspreid. Er wordt gekeken waar geldautomaten wenselijk/nodig zijn en hoeveel automaten moeten worden geplaatst. De factoren die meewegen zijn het (verwachte) aantal transacties, de aanwezigheid van middenstand, zorgvoorziening of uitgaansgebied. Wanneer een nieuwe locatie gezocht wordt voor een geldautomaat hebben de banken – en in de nabije toekomst Geldmaat – een voorkeur voor locaties waarbij de impact van een eventuele plofkraak zo gering mogelijk is, zonder daarmee de toegang tot contant geld te belemmeren. Daar zijn verschillende oplossingen voor: geldautomaten in een supermarkt, winkelcentrum, wijkcentrum of bijvoorbeeld in een portaal dat ’s nachts kan worden afgesloten. Om de impact van een plofkraak op de omgeving te beperken investeren banken en Geldmaat stevig in nieuwe technieken, in samenspraak met politie en openbaar ministerie.
Ik verwijs u aanvullend naar de brief van de Minister van Financiën van 7 december 2018, waarin de algemene ontwikkelingen rondom contant geld in de samenleving zijn geschetst met daarbij een toelichting op de uitrol van geldmaat (Kamerstuk 27 863, nr. 75, bijlage).
Een dreigende uithuiszetting van een gezin met kinderen vanwege de vondst van 96 gram hennep |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een gezin met kinderen en pleegkinderen uit hun woning dreigt te worden gezet en dakloos wordt, omdat er in het huis 96 gram hennep is gevonden?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, deelt u de mening dat deze maatregel van uithuiszetting buitenproportioneel is en dat kinderen hiervan niet de dupe mogen worden?
In de Brede Schuldenaanpak2 zet ik in op het zo veel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door huurachterstanden.
Uit het artikel maak ik op dat het hier gaat om een ontbinding van een huurovereenkomst vanwege een in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs. Bij overtreding van de Opiumwet kan de woningcorporatie de huurovereenkomst ontbinden en kan de burgemeester op basis van lokale beleidsregels en na een zorgvuldige belangenafweging besluiten de woning te sluiten. In sommige gevallen blijkt bij fraude en overlast huisuitzetting onontkoombaar.
Ook dan moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat mensen op straat komen te staan, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Mijn departement heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Almelo. De moeder en kinderen hebben elders woonruimte aangeboden gekregen.
Het komt helaas vaker voor dat mensen met een samenloop van problemen te maken hebben, waarbij zowel gemeente, hulpverleners, verhuurder, politie en justitie betrokken zijn. Het artikel laat goed het belang van samenwerking tussen al deze partijen zien.
Deelt u tevens de mening dat uithuiszettingen schadelijk, duur en nutteloos zijn, zeker als er kinderen bij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging om met de VNG en woningcoöperaties in gesprek te gaan om dit soort schadelijke uithuiszettingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik ga ervanuit dat u doelt op de drie moties4 die in 2018 zijn aangenomen over het voorkomen van huisuitzetting. De focus van de rijksoverheid is woningcorporaties te faciliteren bij het voorkomen van huisuitzetting door schulden. Uw Kamer is eind 2018 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over maatregelen om huisuitzetting te voorkomen.5
Herinnert u zich tevens de onlangs aangenomen motie Peters2 tegen uithuiszettingen, waarin gevraagd is om een actieplan voor nul uithuiszettingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om dit soort voorbeelden mee te nemen in dit actieplan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid om met de betreffende gemeente contact op te nemen en de gemeente te informeren over de door de Kamer aangenomen motie en de uitvoering daarvan, zodat wellicht alsnog de dreigende uithuiszetting kan worden voorkomen?
In de uitgave «Gemeentenieuws 2019–2»6 informeer ik gemeenten over mijn beleidsvoorstellen met betrekking tot vroegsignalering bij schulden, teneinde gemeenten in staat te stellen mensen met huurachterstanden beter en sneller te vinden en te helpen.
Met betrekking tot individuele casuïstiek beschikt de rijksoverheid over het algemeen niet over alle benodigde informatie. Voorkomen moet worden dat op basis van onvolledige gegevens wordt gereageerd. Het is mijn ervaring dat gemeenten en woningcorporaties hun werk goed doen en er alles aan doen om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan. In dit specifieke geval heeft dit ook zonder tussenkomst van de rijksoverheid geleid tot andere woonruimte voor de kinderen en hun moeder (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3).
Het bericht ‘Albanese moordenaar ontloopt uitlevering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u dit bericht «Albanese moordenaar ontloopt uitlevering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als een gevaarlijke Albanese moordenaar straks vrij rondloopt in Nederland, alleen maar omdat een paar knettergekke rechters de rechten van een moordenaar belangrijker vinden dan de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Op details van individuele zaken ga ik niet in. Wel merk ik op dat ik het eveneens van groot belang acht dat straffeloosheid wordt voorkomen. Daar zal ik mij dan ook voor blijven inzetten. In dat licht kan ik u melden dat betrokkene nog steeds in uitleveringsdetentie zit, aangezien er nog een rechterlijke procedure loopt met betrekking tot het uitleveringsverzoek.
Beseft u dat u de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland bent, en niet de Minister van Albanese criminelen die dankzij slinkse advocaten de wet proberen te omzeilen? Zo ja, bent u bereid deze crimineel met de grootste spoed uit te zetten naar Albanië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op te zeggen, zodat Nederland niet meer vastzit aan gekke regels waardoor ’s werelds meest gevaarlijke moordenaars in Nederland vrij rond kunnen lopen? Bent u bereid, vooruitlopend op het opzeggen van het EVRM, deze gevaarlijke moordenaar direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik beschouw het EVRM als een groot en onmisbaar goed in onze democratische rechtsstaat. Voor een goed functionerende rechtsstaat zijn mensenrechten, evenals de scheiding der machten, rechtszekerheid en onafhankelijke rechtspraak, van essentieel belang. De mensenrechten en fundamentele vrijheden die in het EVRM zijn neergelegd, zijn er voor de bescherming van alle burgers tegen de overheid en tegen medeburgers. Ik ben daarom niet bereid het EVRM op te zeggen.