De belemmerde vervolging van Syriëgangers |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel op de website van Trouw d.d. 1 maart 2019 inzake de belemmerde vervolging van Syriëgangers?1
Ja.
Hoeveel Syriëgangers hebben in hun verdediging voor de rechter in Nederland reeds gebruik gemaakt van het feit dat zij meevochten in een organisatie die ondersteund werd door het Nederlandse kabinet via het Non-Lethal Assistance (NLA)-programma of indirect via een samenwerkingsverband van organisaties?
Dit is niet bekend.
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Turkije ook gesterkt met het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband van organisaties?
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die in hun verdediging voor de rechter in Turkije hebben verwezen naar de Nederlandse steun aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie in Turkije in hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Hoeveel Nederlanders hebben volgens de inlichtingendiensten op enig moment meegevochten met organisaties die Nederland met NLA gesteund heeft?
Er worden zoals gebruikelijk geen mededelingen gedaan over onderzoeken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hoeveel Syriëgangers hebben hun verdediging voor de rechter in Irak ook gesterkt met het argument van de Nederlandse steun aan hun organisatie of samenwerkingsverband van organisaties?
Voor zover bij het kabinet bekend zijn er geen Nederlandse Syriëgangers geweest die in hun verdediging voor de rechter in Irak hebben verwezen naar de Nederlandse steun aan gewapende oppositie. Hoeveel niet-Nederlandse Syriëgangers deze argumentatie in Irak hun verdediging hebben gebruikt is niet bekend.
Heeft deze mogelijkheid ooit onderdeel uitgemaakt van de afweging op het ministerie om wel of geen NLA te verlenen aan gewapende groeperingen in Syrië?
In 2015 is uw Kamer in antwoorden op Kamervragen van de heer De Roon reeds als volgt geïnformeerd (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 2220): «Nederlanders die zich aansluiten bij gewapende groepen kunnen strafbaar zijn en kunnen worden vervolgd voor door hen gepleegde (internationale) misdrijven, ook als zij zich hebben aangesloten bij een groep die door Nederland wordt gesteund». Een dergelijke vervolging kanworden ingesteld onder andere op grond van artikel 140 a. Wetboek van Strafrecht. Het kabinet heeft gedurende de looptijd van het non lethal assistance (NLA)-programma het verlenen van NLA aan gematigde gewapende groepen genomen op basis van de criteria: geen operationele samenwerking met extremistische groepen, het naleven van een inclusieve politieke oplossing en gecommitteerd zijn aan de naleving van het humanitair oorlogsrecht. Er werd daarnaast uitgesloten dat groepen op de voor Nederland bindende EU- en VN-lijsten van terroristische organisaties stonden. Het kabinet heeft de Kamer vertrouwelijk geïnformeerd over welke groepen NLA hebben ontvangen en in welke periode.
Is er ooit een ambtelijk advies geweest dat waarschuwde dat Nederlanders die in Syrië voor door Nederland met NLA gesteunde groepen vochten, moeilijker of niet vervolgd zouden kunnen worden door Nederlandse steun? Zo ja, kunt u aangeven wie dat advies gegeven heeft, wanneer dat gegeven is en welke opvolging aan dat advies gegeven is?
Het is niet zo dat Nederlanders die in Syrië actief waren bij groepen die NLA ontvingen, moeilijker of niet vervolgd kunnen worden. De Officier van Justitie maakt een eigenstandige afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door eventuele ontvangst van NLA door de gematigde gewapende groepering. Zie ook het antwoord op vragen 6 en 14.
Heeft het openbaar ministerie (OM) aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken op enig moment uitleg gevraagd over het NLA-programma? Zo ja, kunt u dan precies aangeven wat het OM gevraagd heeft en hoe die vragen beantwoord zijn?
Het Openbaar Ministerie heeft in de zomer van 2018 in verband met een lopende rechtszaak van een uitreiziger naar Syrië, in opdracht van de rechter, aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd of twee specifieke groepen (Jund al Aqsa en Ahrar al Sham) NLA-steun van Nederland ontvingen.
In het belang van de rechtsgang is toen besloten het OM te informeren dat de twee groepen in kwestie geen NLA hebben ontvangen. In dit specifieke geval is de informatie verstrekt omdat uit het verstrekken van deze specifieke informatie niet kon worden afgeleid welke groepen wel NLA hebben ontvangen en het duidelijk was dat de beide gevraagde groepen niet voldeden aan de NLA-criteria. Jund al Aqsa is namelijk gelieerd aan Al Qaeda en staat op de sanctielijst van terroristische organisaties van de Verenigde Naties. In het geval van Ahrar al Sham heeft de groep een jihadistische en salafistische achtergrond en wordt het gezien als voormalig samenwerkingspartner van terroristische en jihadistische groepen als al-Nusra. De beide groepen vielen hiermee duidelijk buiten de NLA-criteria.
Heeft het Ministerie van buitenlandse zaken aan het OM meegedeeld welke groepen wel of niet gesteund zijn?
Zie het antwoord op vraag 8. Buitenlandse Zaken heeft over twee specifieke groepen aan het OM medegedeeld dat deze groepen geen NLA hebben ontvangen. Het OM beschikt verder niet over informatie welke groepen wel steun hebben gekregen.
Is de informatie, welke groepen wel en niet gesteund zijn en die aan het OM is meegedeeld, gekwalificeerd als staatsgeheim?
Nee, de informatie die het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan het OM heeft gegeven over twee groepen is niet gekwalificeerd als staatsgeheim.Staatsgeheime informatie kan ook niet door het OM worden gebruikt in een strafzaak. Uit de verstrekte, specifieke informatie kon ook niet worden afgeleid welke groepen wel NLA van Nederland hebben ontvangen. Zie voorts ook het antwoord op vraag 8.
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten informatie gekregen over welke groepen Nederland met NLA gesteund heeft? Zo ja, welke informatie hebben zij gekregen?
Nee. Het OM beschikt niet over informatie welke groepen NLA-steun hebben gekregen. Die informatie kon dus niet worden door verstrekt aan de advocaten.
Hebben de Syrië-gangers en/of hun advocaten inzage gekregen in staatsgeheimen?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Kunt u de informatie die aan Syrië-gangers en/of hun advocaten gegeven is over welke groepen door Nederland met NLA gesteund zijn en welke niet, ook met de Kamer delen?
Er is geen informatie gedeeld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken met (de advocaten van) Syriëgangers. Er is door Buitenlandse Zaken enkel informatie verstrekt aan het Openbaar Ministerie ten behoeve van een lopende rechtszaak. Informatie over welke groepen wel NLA ontvingen is niet aan het OM verstrekt en dus ook niet aan de verdediging. Zie ook het antwoord op vraag 8 tot en met 11.
Is het strafbaar om te vechten voor een gewapende groep die steun ontvangt van Nederland zoals soldij, voertuigen, voedsel en andere zaken?
De Officier van Justitie maakt een eigen afweging over de vervolging van uitreizigers naar jihadistisch strijdgebied of het seponeren daarvan. Deze afweging wordt niet beïnvloed door steun van de regering aan strijdende groeperingen. Het Openbaar Ministerie legt gedragingen ten laste, in een omschreven periode en omschreven plaats. Van belang is voorts tot welke organisatie een verdachte behoorde. Als is vastgesteld tot welk onderdeel een verdachte behoorde, wordt aan de hand van de inhoud van het dossier en open bronnen getoetst of dát onderdeel van dié strijdende partij in dié periode was aan te merken als een organisatie met een terroristisch oogmerk. Het Openbaar Ministerie doet geen algemene uitspraken over de kwalificatie van groeperingen in het strijdgebied in Syrië als terroristisch of niet, ook omdat de samenstelling van de groepen snel veranderde en verandert. Het uiteindelijke oordeel over de strafbaarheid is aan de rechter.
Heeft Nederland ooit steun gegeven aan groepen die op dit moment door het OM als extremistisch en/of terroriristich beschouwd worden? Zo ja, aan hoeveel van dat soort groepen?
Het Openbaar Ministerie doet geen algemene uitspraken over strijdende groeperingen. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 14.
Klopt het dat er vroeger een wet gold dat wanneer een Nederlander zonder toestemming van de Koning(-in) meevocht in een leger dat niet het Nederlandse was, deze burger automatisch zijn Nederlandschap verloor?
Ja, dat klopt. Vóór 1 januari 1985 ging het Nederlanderschap verloren door zich zonder Koninklijk verlof in vreemde krijgs- of staatsdienst te begeven (artikel 7, onder 4, WNI 1892). Vanaf 1 april 2003 tot 1 maart 2017 gold dat het Nederlanderschap voor een meerderjarige verloren ging indien hij zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begaf van een staat die betrokken was bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid was (artikel 15, lid 1 en onder e, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (oud)). Sinds 1 maart 2017 is er geen sprake meer van verlies van rechtswege maar kan de Minister van Justitie en Veiligheid op grond van artikel 14, derde lid van de RWN, het Nederlanderschap intrekken van de persoon die de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt en die zich vrijwillig in vreemde krijgsdienst begeeft van een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel tegen een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is. Het dient echter te gaan om een dienstneming in het leger van een vreemde mogendheid, een al dan niet door het Koninkrijk erkende staat. Daarvan is in de hier aan de orde zijnde gevallen geen sprake van.
Is het kabinet van zin om deze wet opnieuw in werking te laten treden?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen binnen twee weken en één voor één beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Illegale gokzuilen |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «In heel Nederland is er geen winkelstraat waar niet illegaal gegokt wordt»?1
Ja
Herkent u de observaties uit het bericht dat door het hele land via gokzuilen, voornamelijk in Turkse thee- en koffiehuizen, illegaal op sportwedstrijden wordt gewed en dat hier miljoenen in omgaan? Herkent u tevens de schatting dat momenteel zo’n vijftig bookmakers actief zijn in Nederland? Zo nee, hoe hoog schat u het aantal bookmakers in?
Heeft u redenen om aan te nemen dat verschuivingen hebben plaatsgevonden ten opzichte van het onderzoek uit 2015, waarin werd gesproken van ruim 800 plekken waar illegale gokzuilen werden gerund en een jaarlijkse omzet van ongeveer 40 miljoen euro?2 Zo ja, hoe schat u deze cijfers nu in?
Ik herken de observaties gedeeltelijk. Blijkens het onderzoeksrapport van Spapens en Bruinsma (2015)3 zijn in de periode 2010–2014 op 446 locaties in totaal 649 gokzuilen aangetroffen. In het merendeel werden deze aangetroffen in cafés (210), koffie- en theehuizen (99), eetcafés (40) en stichtingen (21) en nog in andere zaken.
Het aantal van 50 bookmakers dat door de geïnterviewde theehuiseigenaar wordt genoemd, kan ik niet bevestigen. Spapens en Bruinsma noemen in hun rapport het aantal van 17 regelaars die gokzuilen aanleveren aan horecaondernemers. Zij gaan er vanuit dat jaarlijks bijna 37 miljoen euro aan omzet wordt gemaakt.
De Kansspelautoriteit geeft aan dat zij geen indicaties heeft dat na 2015 significante verschuivingen hebben plaatsgevonden ten aanzien van genoemde aantallen. Wel heeft de Kansspelautoriteit de indruk dat het illegale aanbod via gokzuilen steeds meer op versluierde wijze wordt aangeboden.
Kunt u een nadere uitsplitsing geven van de 84 uitgevoerde onderzoeken en 17 sancties die sinds 2015 door de Kansspelautoriteit (Ksa) zijn uitgevoerd? Zijn hierbij ook bookmakers onderzocht en/of gesanctioneerd?
De Kansspelautoriteit heeft in 2013 haar beleid aangepast door meer ondersteuning te verlenen aan gemeenten en politie in plaats van zelf bestuurlijke boetes uit te delen. Een gemeente kan bijvoorbeeld een horecagelegenheid sluiten en dat is vaak effectiever dan een boete van de Kansspelautoriteit. Sinds 2015 heeft de Kansspelautoriteit 81 maal ondersteuning verleend aan de gemeente en de politie, waarbij de Kansspelautoriteit een rapportage heeft opgesteld van de aangetroffen situatie en zo haar kennis ter beschikking gesteld.
In de periode 2012–2018 heeft de Kansspelautoriteit veertien bestuurlijke sancties opgelegd aan de houders van horecagelegenheden. Ten slotte zijn onder leiding van het Openbaar Ministerie drie strafrechtelijke onderzoeken uitgevoerd naar de organisatoren van gokzuilen.
Op 28 maart 2019 heeft de Kansspelautoriteit bij een grote landelijke actie in totaal honderd «cash centers» in beslag genomen. 152 locaties (winkels, theehuizen, cafés en snackbars) verspreid over het hele land werden bezocht. De Kansspelautoriteit werkte samen met politie, gemeenten en Openbaar Ministerie. Er is ook beslag gelegd op meer dan een miljoen euro op buitenlandse bankrekeningen. Deze actie is een vervolg op een doorzoeking in 2018 van bedrijfspanden en woningen in Enschede en Rotterdam, waarbij administratie in beslag werd genomen.
Wat wordt momenteel gedaan om specifiek de bookmakers aan te pakken? Deelt u de mening dat de aanpak van deze groep cruciaal is in de bestrijding van illegale gokzuilen? Ziet u mogelijkheden de opsporing en aanpak van deze groep te intensiveren?
Het is inderdaad belangrijk om de organisatoren van de gokzuilen aan te pakken. Het is daarnaast van belang de locatie-eigenaren aan te pakken die toestaan dat organisatoren («bookmakers») daar hun gokzuilen kunnen plaatsen. De Kansspelautoriteit pakt daarom samen met politie en gemeenten de locaties aan waar gokzuilen staan. De Kansspelautoriteit werkt op dit moment samen met de gemeente Rotterdam aan een sluitende aanpak. Deze aanpak richt zich op repressie gericht op locatie-eigenaren en «bookmakers», alsmede op preventie en weerbaarheid van zowel spelers als locatie-eigenaren. Wanneer dit succesvol is zal deze aanpak ter beschikking worden gesteld aan andere gemeenten.
Deelt u de verbazing over de grote verschillen in aanpak van aanbieders van illegaal gokken per gemeente? Kunt u deze verschillen verklaren? Wat gebeurt er in Den Haag en Rotterdam wat nog niet in andere gemeenten gebeurt?
De verschillen in aanpak van aanbieders van illegale kansspelen per gemeente zijn te verklaren door het feit dat gemeenten hierin zelf keuzes maken. De situatie per gemeente is ook verschillend. In Den Haag en Rotterdam worden relatief veel gokzuilen aangetroffen. Dat zij aan de aanpak daarvan prioriteit geven en daarom ook vooroplopen in de aanpak is te begrijpen.
Den Haag en Rotterdam zijn zich zeer bewust van de ondermijnende en nadelige effecten van illegaal gokken en treden daar tegen op met gebruikmaking van hun eigen bevoegdheden op grond van de APV en de Drank- en Horecawet. De gemeente Rotterdam heeft de actie «Illegaal gokken is geen spelletje» in 2016 en 2017 uitgevoerd, waarin de Kansspelautoriteit heeft geparticipeerd. Daarin zijn de speler en zijn omgeving (familie, vrienden) aangesproken en alert gemaakt. Graag wijs ik ook op de aanpak in Rotterdam gericht op repressie, preventie en weerbaarheid, genoemd in het antwoord op vraag 5.
Is inmiddels bij alle gemeenten de wegwijzer speelautomaten expliciet onder de aandacht gebracht?3 Zo nee, bent u bereid deze, al dan niet in samenwerking met de Ksa, alsnog onder de aandacht te brengen?
Na vaststelling van de wegwijzer in augustus 2018 heeft de Kansspelautoriteit met behulp van een adressenlijst van de Vereniging Nederlandse Gemeenten aan alle gemeenten een exemplaar van de Wegwijzer speelautomaten toegestuurd. De website van de Kansspelautoriteit heeft een link naar een aparte pagina voor gemeenten. Hier is de wegwijzer meteen vindbaar. De Kansspelautoriteit heeft veelvuldig contact met gemeenten en ook gemeenten weten op hun beurt de Kansspelautoriteit te vinden.
Bent u bereid met Ksa en gemeenten in gesprek te gaan om te onderzoeken wat mogelijke knelpunten zijn in het optreden tegen aanbieders door Ksa en gemeente en hoe deze voorkomen kunnen worden? Bent u bereid daarbij ook te bezien of gemeenten afdoende mogelijkheden ervaren voor het doen van Bibob-toetsen bij twijfelachtige ondernemingen? Ziet u verder aanleiding om te komen tot een meer gecoördineerde samenwerking tussen ministerie, Ksa en gemeenten om zo tot een evenwichtiger aanpak te komen?
De Kansspelautoriteit werkt nauw samen met een groot aantal gemeenten en er zijn steeds meer gemeenten die gebruik willen maken van de opleidingen en ondersteuning door de Kansspelautoriteit. Bij mij zijn geen signalen bekend van gemeenten die problemen ervaren bij het gebruik van het BIBOB-instrumentarium bij het bestrijden van illegale gokzuilen.
Met betrekking tot de informatiepositie merk ik op dat de Kansspelautoriteit afspraken maakt met gemeenten (ook middelgrote en kleinere) over de wijze waarop gemeenten de Kansspelautoriteit informeren. Tevens werkt de Kansspelautoriteit aan een app voor toezichthoudende en handhavende ambtenaren van gemeenten waarmee zij eenvoudig informatie kunnen verstrekken aan de Kansspelautoriteit. Ik verwacht dat dit voor de Kansspelautoriteit een betere informatiepositie gaat opleveren.
Ik beschouw de aanpak door de Kansspelautoriteit en de gemeenten als evenwichtig.
Ziet u ook mogelijkheid om in deze gesprekken aandacht te vragen voor de informatiepositie van de Ksa, die aangeeft meer geïnformeerd te willen worden door gemeenten over de uitkomsten van hun onderzoek, zodat de Ksa in de toekomst cijfers paraat heeft over het aantal zaken waarbij gemeenten maatregelen hebben genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om, met oog op de landelijke omvang van het probleem, ook nadrukkelijk kleine en middelgrote gemeenten te betrekken bij deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat deze casus aantoont dat de Ksa, met dertien handhavers, over onvoldoende capaciteit beschikt om de volledige gokbranche te monitoren en dat dus structureel meer capaciteit moet worden vrijgemaakt, zeker met oog op de recent aangenomen wetgeving? Is de financieringssystematiek voor de handhavende taken van de Ksa passend wat de regering betreft?
Tijdens het Algemeen Overleg van 13 september 2018 heb ik uw Kamer aangegeven dat de Kansspelautoriteit momenteel voldoende is toegerust.5 Dat heeft steeds onze aandacht. De Kansspelautoriteit voert op basis van het ontwerpbesluit kansspelen op afstand en de concept ministeriële regeling die nog ter consultatie zal worden aangeboden, een uitvoeringstoets uit.6 Daarbij zal de Kansspelautoriteit ingaan op de benodigde (financiële) capaciteit voor toezicht en handhaving.
Ziet u mogelijkheden om het instrumentarium wat de Ksa tot haar beschikking heeft te vergroten, zodat zij minder afhankelijk is van andere partijen in haar handhavende taak?
Met de wet Kansspelen op afstand krijgt de Kansspelautoriteit meer handhavingsbevoegdheden, zoals het bestuurlijk binnentreden in een woning en het bestuurlijk in beslag nemen van goederen die daarvoor vatbaar zijn. Ik zie vooralsnog geen reden voor een verdere uitbreiding van haar instrumentarium. Wanneer een zaak een strafrechtelijke aanpak behoeft, geschiedt dat onder verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM is dan verantwoordelijk om de zaak onder te brengen bij een daartoe goed geoutilleerde opsporingsinstantie zoals de politie of de FIOD.
Het bericht 'Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken' |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Twee Amsterdammers aangehouden na reeks plofkraken»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe de aard en omvang van plofkraken zich in Nederland in de afgelopen vijf jaar ontwikkeld heeft? Klopt de stelling dat het aantal plofkraken in de afgelopen jaren aanzienlijk gedaald is, maar dat er momenteel weer sprake is van een stijging in het aantal plofkraken? Kunt u inzicht geven in de ophelderingscijfers van plofkraken in de afgelopen vijf jaar? Kunt u aangeven hoe plofkraken zich de afgelopen vijf jaar in Duitsland en België ontwikkeld hebben? Kunt tevens de ophelderingscijfers in Duitsland en België inzichtelijk maken?
Aantal plofkraken in Nederland, België en Duitsland 2014–20182
2014
2015
2016
2017
2018
Nederland
44
56
79
65
42
België
–
0
0
2
18
Duitsland
116
157
318
268
3501
Dit betreft het voorlopige aantal in 2018.
Na een stijging in 2015 en 2016 neemt het aantal plofkraken in Nederland de afgelopen twee jaar af. In 2019 zijn er tot op heden 13 plofkraken gepleegd in Nederland (peildatum 7 maart). In totaal liepen er in 2018 een aantal van 260 onderzoeken naar plofkraken in Nederland, België, Duitsland en Luxemburg waarbij een relatie aanwezig was met Nederlanders. In 65 onderzoeken zijn in totaal 98 Nederlandse verdachten aangehouden, waarmee 10 plofkraken in Nederland zijn opgelost en 55 plofkraken in België, Duitsland en Luxemburg. In 2019 zijn er tot nu toe 13 aanhoudingen verricht in 10 onderzoeken, waarvan 5 onderzoeken betrekking hebben op plofkraken die in Nederland zijn gepleegd. Vanwege het grote aantal lopende onderzoeken waarin nog aanhoudingen zijn te verwachten, zal het aantal opgeloste zaken nog stijgen.
Is een relatie aan te geven tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze geraakt wordt door een plofkraak? Hebben criminelen het vooral voorzien op geldautomaten in winkelgebieden, of juist in woonwijken? Klopt de stelling dat bij plofkraken tegenwoordig steeds zwaardere explosieven worden gebruikt?
Er bestaat geen relatie tussen de locatie van een geldautomaat en de kans dat deze het doelwit wordt van een plofkraak. Ook is er geen eenduidig beeld te schetsen over de kenmerken van de locaties van aangevallen geldautomaten.
De politie bevestigt het beeld dat er sprake is van gebruik van zwaardere explosieven in de afgelopen jaren. Dit is een zorgelijke ontwikkeling en mede daarom heeft het openbaar ministerie in mei 2018 de strafvorderingsrichtlijn plof- en ramkraken aangepast. Het gebruik van zware explosieven gaat gepaard met grote risico’s op ernstige gevaarzetting voor de directe omgeving, zoals instortingsgevaar. In de nieuwe richtlijn is er een standaard strafeis bij plofkraken van 24 maanden gevangenisstraf (voorheen 15 maanden) en 48 maanden gevangenisstraf indien de geldautomaat zich bevindt in een gebouw met woningen.
Hoe proberen banken of de rijksoverheid plofkraken te voorkomen? Zijn hier afspraken over gemaakt tussen banken en de overheid? Hoe bent u voornemens plofkraken te voorkomen?
Sinds een aantal jaar is er intensieve samenwerking tussen politie, openbaar ministerie en de banken om plof- en ramkraken te voorkomen en bij een aanval de heterdaadkracht te vergroten. Deze samenwerking is formeel vorm gegeven door middel van een convenant. Dit convenant regelt zaken zoals informatie-uitwisseling en het delen van relevante expertise over de ontwikkelingen zoals modus operandi. Aan dit convenant wordt uitvoering gegeven door een stuurgroep waarin alle partners de samenwerking monitoren en vormgeven. Daarnaast is er een operationeel platform waar informatie-uitwisseling plaatsvindt.
De banken hebben tevens eigenstandig maatregelen genomen om de kans te vergroten dat de politie meer verdachten kan aanhouden, zoals cameradetectie, inktsystemen en snellere alarmering bij een aanval op een geldautomaat. Tevens neemt de Nederlandse Vereniging van Banken vanaf dit jaar zitting in de Taskforce Overvallen om de samenwerking op dit dossier te verbeteren. Dit voorjaar presenteert de Taskforce Overvallen een nieuw actieprogramma, waarin ook aandacht is voor innovatieve beveiliging van geldautomaten zoals een verkenning naar nieuwe toepassingen van sensing.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over «Politie heeft Utrechtse verdachten plofkraak Friesland in het vizier» alsmede over antwoorden op eerdere vragen en dan specifiek uw antwoord op vragen 2 en 4?2 Kunt u inmiddels aangeven hoe het met pilots in de eenheden Midden-Nederland en Rotterdam is verlopen, om daarmee te komen tot een effectievere aanpak van zware vermogenscriminaliteit? Kunt u daarnaast aangeven hoe het is afgelopen met de persoongerichte «top-600-aanpak» in Amsterdam in het kader van de plofkraken?
In de pilots is via diverse sporen gewerkt aan het realiseren van een intensieve aanpak op deze zware dadergroep. In Rotterdam zijn twee trajecten gestart gericht op de Top-X bad High Impact Crime (HIC) plegers en criminele families. Op de eerste categorie HIC-doorgroeiers is de doelgroep in kaart gebracht en een proces ingericht, waarbij het Zorg- en Veiligheidshuis Rotterdam (ZVVHR) casussen met signalen van ondermijning kan inbrengen bij het RIEC om vervolgens het beschikbare interventiepalet toe te passen. In de pilot criminele families is een actietafel ingericht van waaruit in gezamenlijkheid tussen ZVVHR en het RIEC informatie over de familie wordt uitgewisseld en op basis van verschillende scenario’s interventiestrategieën worden opgesteld.
In Midden-Nederland is eveneens ingezet op structurele samenwerking op deze dadergroep, die voorheen incidenteel plaatsvond. Hiermee beoogt men meer zicht te krijgen op het gehele fenomeen, de dadergroep en haar sociale netwerk. Op deze wijze is men in staat om ook preventief te werk te gaan. Ook is in Midden-Nederland gestart met een familie-aanpak, waarin acties worden uitgevoerd op individueel niveau, groepsniveau en de positie van deze familie in de buurt. Betrokken partners zijn politie, openbaar ministerie, Veiligheidshuis, RIEC en gemeente Utrecht. Een eerste concreet resultaat uit de gestarte samenwerking zijn de stevige strafeisen tegen een groep van dertien verdachten van plofkraken in de rechtszaak die eind 2018 plaatsvond.
Binnen de Top-600 aanpak in Amsterdam-Amstelland is in oktober 2017 een groep van 135 hardnekkige veelplegers geïdentificeerd die ondanks de intensieve integrale aanpak beleven volharden in het plegen van (ernstige) gewelddadige vermogenscriminaliteit. Deze groep laat een divers beeld zien van achterliggende problematiek, kort gezegd gaat het om doorgroeiers in de criminaliteit, volharders vanuit allerlei (persoonlijke) beperkingen en langdurig zorgbehoevenden. Na afronding van het project in oktober 2018 was het aantal «hardnekkigen» in de Top600 gedaald naar 107, onder andere door extra opsporingsonderzoek. Ten behoeve van de stevige aanpak van doorgroeiers is ook in Amsterdam ingezet op nauwere samenwerking tussen het Actiecentrum Zorg- en Veiligheid en het RIEC. Hierin is expliciet aandacht voor de relatie met subjecten in de Amsterdamse Aanpak van Ondermijning.
Deze nieuwe wijze van samenwerking legt ook barrières bloot die noodzakelijk zijn voor een effectieve aanpak. Het gaat dan concreet over domeinoverstijgende informatie-uitwisseling, betrokkenheid van alle relevante partners en het flexibeler kunnen op- en afschalen van casussen. Afgesproken is om de pilots te verlengen. Op deze wijze is er meer tijd om concrete resultaten te behalen en wordt er verder gewerkt aan structurele samenwerking. Hiervoor heb ik nogmaals financiële middelen beschikbaar gesteld aan de regio’s Rotterdam en Midden-Nederland tot eind 2019.
Zijn er nog verschillen met het voorkomen van plofkraken in de huidige situatie en bij de uitrol van de nieuwe geldmaat? Hoe ziet de ontwikkeling van het aantal geldmaatautomaten er in de komende jaren uit? Wordt bij die uitrol ook rekening gehouden met eventuele risico’s op plofkraken? Wordt er bijvoorbeeld rekening gehouden met eventuele omwonende bij nieuwe geldmaten? Worden er bijvoorbeeld geldmaten geplaatst naast, of onder bestaande woningen? Worden daar afspraken over gemaakt?
De banken houden bij het plaatsen van geldautomaten rekening met de mogelijke impact van criminaliteit op de omgeving. Al naar gelang de ontwikkelingen in modus operandi, worden automaten aangepast aan nieuwe veiligheidsnormen. Dit kunnen aanpassingen in de automaat zelf zijn en aanpassingen in de omgeving van de geldautomaat, bijvoorbeeld de constructie van een gebouw. Geldmaat neemt de bestaande geldautomaten over van ABN AMRO, ING en Rabobank. De geldautomaatlocaties voldoen aan de veiligheidsstandaard zoals die door de banken is opgesteld.
In de periode 2019–2020 worden de geldautomaten efficiënter verspreid. Er wordt gekeken waar geldautomaten wenselijk/nodig zijn en hoeveel automaten moeten worden geplaatst. De factoren die meewegen zijn het (verwachte) aantal transacties, de aanwezigheid van middenstand, zorgvoorziening of uitgaansgebied. Wanneer een nieuwe locatie gezocht wordt voor een geldautomaat hebben de banken – en in de nabije toekomst Geldmaat – een voorkeur voor locaties waarbij de impact van een eventuele plofkraak zo gering mogelijk is, zonder daarmee de toegang tot contant geld te belemmeren. Daar zijn verschillende oplossingen voor: geldautomaten in een supermarkt, winkelcentrum, wijkcentrum of bijvoorbeeld in een portaal dat ’s nachts kan worden afgesloten. Om de impact van een plofkraak op de omgeving te beperken investeren banken en Geldmaat stevig in nieuwe technieken, in samenspraak met politie en openbaar ministerie.
Ik verwijs u aanvullend naar de brief van de Minister van Financiën van 7 december 2018, waarin de algemene ontwikkelingen rondom contant geld in de samenleving zijn geschetst met daarbij een toelichting op de uitrol van geldmaat (Kamerstuk 27 863, nr. 75, bijlage).
Een dreigende uithuiszetting van een gezin met kinderen vanwege de vondst van 96 gram hennep |
|
René Peters (CDA) |
|
Tamara van Ark (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat een gezin met kinderen en pleegkinderen uit hun woning dreigt te worden gezet en dakloos wordt, omdat er in het huis 96 gram hennep is gevonden?1
Ja.
Klopt dit bericht en zo ja, deelt u de mening dat deze maatregel van uithuiszetting buitenproportioneel is en dat kinderen hiervan niet de dupe mogen worden?
In de Brede Schuldenaanpak2 zet ik in op het zo veel mogelijk voorkomen van huisuitzettingen door huurachterstanden.
Uit het artikel maak ik op dat het hier gaat om een ontbinding van een huurovereenkomst vanwege een in de woning aangetroffen hoeveelheid drugs. Bij overtreding van de Opiumwet kan de woningcorporatie de huurovereenkomst ontbinden en kan de burgemeester op basis van lokale beleidsregels en na een zorgvuldige belangenafweging besluiten de woning te sluiten. In sommige gevallen blijkt bij fraude en overlast huisuitzetting onontkoombaar.
Ook dan moet zo veel mogelijk voorkomen worden dat mensen op straat komen te staan, zeker als daar kinderen bij betrokken zijn. Mijn departement heeft informatie ingewonnen bij de gemeente Almelo. De moeder en kinderen hebben elders woonruimte aangeboden gekregen.
Het komt helaas vaker voor dat mensen met een samenloop van problemen te maken hebben, waarbij zowel gemeente, hulpverleners, verhuurder, politie en justitie betrokken zijn. Het artikel laat goed het belang van samenwerking tussen al deze partijen zien.
Deelt u tevens de mening dat uithuiszettingen schadelijk, duur en nutteloos zijn, zeker als er kinderen bij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw toezegging om met de VNG en woningcoöperaties in gesprek te gaan om dit soort schadelijke uithuiszettingen zoveel mogelijk te voorkomen?
Ik ga ervanuit dat u doelt op de drie moties4 die in 2018 zijn aangenomen over het voorkomen van huisuitzetting. De focus van de rijksoverheid is woningcorporaties te faciliteren bij het voorkomen van huisuitzetting door schulden. Uw Kamer is eind 2018 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geïnformeerd over maatregelen om huisuitzetting te voorkomen.5
Herinnert u zich tevens de onlangs aangenomen motie Peters2 tegen uithuiszettingen, waarin gevraagd is om een actieplan voor nul uithuiszettingen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om dit soort voorbeelden mee te nemen in dit actieplan?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid om met de betreffende gemeente contact op te nemen en de gemeente te informeren over de door de Kamer aangenomen motie en de uitvoering daarvan, zodat wellicht alsnog de dreigende uithuiszetting kan worden voorkomen?
In de uitgave «Gemeentenieuws 2019–2»6 informeer ik gemeenten over mijn beleidsvoorstellen met betrekking tot vroegsignalering bij schulden, teneinde gemeenten in staat te stellen mensen met huurachterstanden beter en sneller te vinden en te helpen.
Met betrekking tot individuele casuïstiek beschikt de rijksoverheid over het algemeen niet over alle benodigde informatie. Voorkomen moet worden dat op basis van onvolledige gegevens wordt gereageerd. Het is mijn ervaring dat gemeenten en woningcorporaties hun werk goed doen en er alles aan doen om te voorkomen dat mensen op straat komen te staan. In dit specifieke geval heeft dit ook zonder tussenkomst van de rijksoverheid geleid tot andere woonruimte voor de kinderen en hun moeder (zie ook mijn antwoord op vraag 2 en 3).
Het bericht ‘Albanese moordenaar ontloopt uitlevering’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u dit bericht «Albanese moordenaar ontloopt uitlevering»?1
Ja.
Deelt u de mening dat er iets goed mis is met ons rechtssysteem als een gevaarlijke Albanese moordenaar straks vrij rondloopt in Nederland, alleen maar omdat een paar knettergekke rechters de rechten van een moordenaar belangrijker vinden dan de veiligheid van de Nederlandse samenleving? Zo nee, waarom niet?
Op details van individuele zaken ga ik niet in. Wel merk ik op dat ik het eveneens van groot belang acht dat straffeloosheid wordt voorkomen. Daar zal ik mij dan ook voor blijven inzetten. In dat licht kan ik u melden dat betrokkene nog steeds in uitleveringsdetentie zit, aangezien er nog een rechterlijke procedure loopt met betrekking tot het uitleveringsverzoek.
Beseft u dat u de Minister van Justitie en Veiligheid van Nederland bent, en niet de Minister van Albanese criminelen die dankzij slinkse advocaten de wet proberen te omzeilen? Zo ja, bent u bereid deze crimineel met de grootste spoed uit te zetten naar Albanië?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) op te zeggen, zodat Nederland niet meer vastzit aan gekke regels waardoor ’s werelds meest gevaarlijke moordenaars in Nederland vrij rond kunnen lopen? Bent u bereid, vooruitlopend op het opzeggen van het EVRM, deze gevaarlijke moordenaar direct uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik beschouw het EVRM als een groot en onmisbaar goed in onze democratische rechtsstaat. Voor een goed functionerende rechtsstaat zijn mensenrechten, evenals de scheiding der machten, rechtszekerheid en onafhankelijke rechtspraak, van essentieel belang. De mensenrechten en fundamentele vrijheden die in het EVRM zijn neergelegd, zijn er voor de bescherming van alle burgers tegen de overheid en tegen medeburgers. Ik ben daarom niet bereid het EVRM op te zeggen.
Over zich ADO-supporters noemende personen die onder ander het monument De Dokwerker in Amsterdam hebben beklad |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «ADO neemt afstand van vandalisme in Amsterdam: Respectloos en triest»1?
Ja, dat bericht ken ik.
Voelt ook u gevoelens van afschuw en woede als u leest over deze misdragingen van deze zich ADO-supporters noemende types?
De gedragingen zijn uiterst respectloos en ook ik heb met afschuw kennis genomen van deze misdragingen.
Is er aangifte gedaan bij de politie en heeft dit tot opsporing geleid dan wel is er sprake van ambtshalve vervolging? Zo ja, wat is de stand van het onderzoek? Om welke strafbare feiten kan het in dit verband gaan?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Zijn er camerabeelden van verdachten gemaakt? Zo ja, onder welke voorwaarden mogen die voor opsporingsdoeleinden gebruikt worden? In welke gevallen mogen ze in het kader van die opvolging aan het publiek worden getoond?
Het is aan het Openbaar Ministerie om het strafrechtelijk onderzoek vorm te geven. Over de al dan niet beschikbare opsporingsmiddelen doe ik, lopende het onderzoek, geen uitspraken.
Wilt u als de daders opgepakt zijn, zo dat al nodig is, met de burgemeester van hun woonplaats in overleg treden om van hem of haar te horen of er een bestuurlijke maatregel waaronder een meldplicht of gebiedsverbod opgelegd gaat worden?
Indien sprake is van een verstoring van de openbare orde kan de burgemeester van de gemeente waar die openbare ordeverstoring heeft plaatsgevonden, aan een ieder die daarvoor (mede) verantwoordelijk is, een maatregel kan opleggen, ongeacht wat de woonplaats van diegene is. Een dergelijke maatregel kan ook het opleggen van een gebiedsverbod en/of een meldplicht zijn. De burgemeester beslist of het opleggen van een gebiedsverbod en/of meldplicht noodzakelijk is ter voorkoming van verdere verstoringen van de openbare orde. De burgemeester legt over deze beslissing verantwoording af aan de gemeenteraad en eventueel aan de rechter.
Wilt u eveneens, zo dat al nodig is, met ADO Den Haag in overleg treden om te horen of er een levenslang stadionverbod opgelegd gaat worden?
Als vast komt te staan dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het bekladden van onder andere de Dokwerker daadwerkelijk verbonden zijn met ADO Den Haag heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. Het opleggen van een dergelijke maatregel betreft echter een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik ga hoe dan ook in gesprek met de KNVB.
Kent u meer signalen van antisemitisme in verband met sport? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om dit wel bij te gaan houden?
Ik spreek binnenkort met de KNVB over antisemitisme in verband met voetbal, en in bredere zin over racisme rondom voetbal. Buiten het voetbal om zijn mij op dit moment geen andere signalen bekend van antisemitisme in verband met sport.
Ten aanzien van de aanpak van antisemitisme binnen het voetbal geldt het volgende.
Er bestaan duidelijke regels voor de aanpak van kwetsende uitingen en afspraken met clubs en scheidsrechters hoe er dient te worden omgegaan met verbaal geweld in stadions. Deze afspraken staan sinds het seizoen 2014/15 in de Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld», zoals opgenomen in paragraaf 3.9 van het Handboek competitiezaken betaald voetbal van de KNVB. De Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» is in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie en burgemeesters opgesteld en verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». De betaald voetbalclubs en KNVB hebben in februari 2016 afgesproken, sneller en kordater op te treden tegen kwetsende spreekkoren in het voetbal. In aanvulling verwijs ik naar de beantwoording bij vraag 8.
In het seizoen 2017–2018 waren er volgens cijfers van de politie in totaal 52 incidenten ten aanzien van spreekkoren en belediging binnen en buiten het stadion.2 Bij die registratie wordt niet bijgehouden of deze spreekkoren antisemitisch, racistisch, homofoob of anderszins discriminerend zijn.
Wat wordt er gedaan tegen antisemitisme, racisme en discriminatie in verband met sport? Acht u dit afdoende? Zo nee, waarom niet en wat moet er meer gebeuren?
In de afgelopen jaren is in het kader van het actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» (VSK) gewerkt aan het bestrijden van verschillende excessen in de sport, waaronder discriminatie. Zo hebben de sportbonden en NOC*NSF in 2015 een toolkit uitgegeven voor sportverengingen om beleid te ontwikkelen tegen seksuele intimidatie, discriminatie en andere grensoverschrijdend gedrag. Uit het onlangs gepubliceerde rapport van het CIDI over antisemitische incidenten blijkt dat in 2018 5 antisemitische incidenten in de sport zijn geregistreerd, dit aantal is gelijk gebleven ten opzichte van het jaar daarvoor.3
In het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie. Recente voorbeelden hiervan zijn de stringente aanpak rondom spreekkoren, het «Pact van Amsterdam» over institutionele discriminatie in het voetbal, het actieplan homoacceptatie, en de campagne «Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie». Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Bestrijding Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Het bericht dat Friese gezinnen op straat zijn gezet om een wietplantje |
|
Maarten Groothuizen (D66), Vera Bergkamp (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Friese gezinnen op straat zijn gezet om een wietplantje?1
Ja, ik heb kennis genomen van het bericht uit 2011.
Deelt u de mening dat een uithuiszetting van een gezin met kinderen vanwege één wietplant disproportioneel?
Ik begrijp de zorgen van de leden. Uiteraard dient de maatregel proportioneel te zijn en afgezet te worden tegen de gevolgen die dit met zich meebrengen voor het gezin. Het is voorafgaand aan een woningontruiming altijd aan de kantonrechter om te beoordelen of een verhuurder hiertoe kan overgaan. De kantonrechter kan alle voorwaarden en omstandigheden bij het oordeel betrekken. Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over de proportionaliteit in concrete gevallen.
Bent u bereid om met Aedes en andere woningbouwcorporaties in gesprek te gaan om te kijken of het mogelijk is om recreatieve hobbytelers of gebruikers van medicinale cannabis met een maximum van vijf wietplanten uit te zonderen van het «zero-tolerance beleid»?
Navraag bij Aedes leert dat woningcorporaties vaak op stedelijk, (boven)regionaal of provinciaal niveau afspraken maken met de politie en de gemeente over de aanpak van drugscriminaliteit, drugsoverlast en overige misstanden. Bij het telen van vijf hennepplanten of minder wordt doorgaans niet overgegaan tot strafrechtelijke vervolging. Maar hennepteelt kan ook bij kleine hoeveelheden leiden tot overlast. Op basis van lokale omstandigheden en indien daar aanleiding toe is, kunnen woningcorporaties daarom – veelal samen met gemeente en politie – besluiten een zero-tolerance beleid te voeren en te handhaven. Dit zero-tolerance beleid betreft in dit geval een privaatrechtelijke afspraak in het huurcontract, waarin wordt overeengekomen dat er geen wietplanten worden toegestaan. Overtreding daarvan leidt dus doorgaans niet tot een strafrechtelijke aanpak, maar wel tot een reactie van de woningcorporatie. Vanwege toenemende overlast is er door de toenmalige woningcorporatie De Wieren (thans Elkien) in 2011 een lijn ingezet om geen wietplanten meer toe te staan in de huurwoningen. Daarover is destijds met de huurderorganisatie en gemeente gesproken. Inmiddels is de context gewijzigd doordat in 2015 het Hennepconvenant Noord-Nederland is opgesteld in samenwerking tussen woningcorporaties waaronder Elkien, gemeenten waaronder Súdwest Fryslân, politie, Openbaar Ministerie en netbeheerders. Daarin is afgesproken dat met name de gemeente aan zet is voor handhaving. Nadien zijn er geen vergelijkbare situaties meer geweest. Gelet op het voorgaande hecht ik veel waarde aan lokale overwegingen bij het maken van afspraken en het sluiten van convenanten met als doel een aanpak om overlast te beperken.
Het bericht dat notarissen jarenlang Kadastergeld in eigen zak staken |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat notarissen jarenlang kosten in rekening brachten die helemaal niet werden gemaakt en hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?1 2
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat notarissen een belangrijke rol in het economisch verkeer hebben, waarbij het essentieel is dat men kan vertrouwen op hun integere handelen en dat schending van dit vertrouwen te allen tijde bestraft zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Het is essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. Het notariaat kent tuchtrechtspraak ter beoordeling of een (kandidaat-) notaris zijn plichten heeft verwaarloosd of zich heeft schuldig gemaakt aan handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij behoort te betrachten. Het is aan die tuchtrechter om te oordelen over het handelen van een (kandidaat-)notaris en eventueel maatregelen op te leggen.
Hoe heeft deze praktijk van «struikroverij», die volgens nota’s breed werd toegepast in het notariaat, jarenlang kunnen plaatsvinden? Waarom is niet eerder aan het licht gekomen dat notarissen mogelijk onterecht kosten in rekening brachten en/of hogere kosten in rekening brachten dan zij zelf maakten voor hun werk?
Desgevraagd hebben de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) mij gemeld dat er geen feiten of cijfers bekend zijn die aanleiding geven om te veronderstellen dat het hier om een structureel probleem gaat maar zij sluiten ook niet uit dat er meer notarissen zijn die deze handelwijze volgden. De KNB heeft daarom medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan.
Vindt u het ook zorgelijk dat het tuchtcollege dat deze zaak behandelde weliswaar de geconstateerde fraude afkeurde, maar afzag van het opleggen van een sanctie? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord 2 aangegeven is het essentieel dat men kan vertrouwen op het integer handelen van een notaris. De (tucht)rechter heeft de betreffende klacht (gedeeltelijk) gegrond verklaard en op basis van de bijzondere feiten en omstandigheden in dit dossier – waaronder de omstandigheid dat de notaris zijn declaratiegedrag heeft aangepast – besloten geen maatregel op te leggen. Het is niet aan mij om een vonnis van de rechter van inhoudelijk commentaar te voorzien. Ik constateer dat de tuchtrechter heeft geoordeeld dat de wijze van declareren intransparant was en niet voldeed aan hetgeen van een behoorlijk notaris mocht worden verwacht. Deze klacht werd gegrond bevonden. Voor de beoordeling van de tuchtrechter geldt dat er hoger beroep mogelijk is om het oordeel van de (tucht)rechter te laten toetsen.
Vindt u het acceptabel dat de zaak door een tuchtcollege behandeld is waarin een notaris zitting had die zich in zijn eigen praktijk aan exact dezelfde frauduleuze handelingen schuldig maakte? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen wilt u treffen om dergelijke verstrengeling van belangen in de toekomst te voorkomen?
Leden van rechtscolleges, zoals het tuchtcollege voor het notariaat, vervullen hun rol onpartijdig. Zodra klager en notaris worden uitgenodigd voor een zitting, worden de namen van de leden van het tuchtcollege bekend gemaakt. Dat geeft de klager of de notaris de mogelijkheid om te wraken, indien men meent daar goede gronden voor te hebben. Er zijn mij geen signalen bekend waaruit zou blijken dat er één of meerdere leden van het tuchtcollege dat deze zaak heeft behandeld, hun rol niet naar behoren vervuld zouden hebben. Een notaris-lid in het tuchtcollege zal telkens bij zichzelf te rade moeten gaan of het hem of haar «vrij staat» te oordelen over de zaak, en heeft de verantwoordelijkheid om het vooraf te melden bij de voorzitter van de Kamer voor het notariaat indien hij of zij zich niet vrij voelt om het dossier te behandelen.
Deelt u de mening dat het aanzien van de hele beroepsgroep beschadigd is door deze vorm van fraude onbestraft te laten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat gedupeerden, waarvan er waarschijnlijk veel zijn die niet eens weten dat zij benadeeld zijn, alsnog hun geld terugkrijgen en hoe gaat u in de gaten houden of deze kwalijke praktijken daadwerkelijk zijn gestopt?
De KNB heeft medio vorig jaar en recentelijk opnieuw notarissen erop gewezen dat deze handelwijze niet is toegestaan. Ik heb geconstateerd dat de voorzitter van de KNB het notariaat heeft opgeroepen om daar waar mogelijk hun cliënten te compenseren voor onjuist in rekening gebrachte kosten. Een dergelijke oproep vanuit de beroepsgroep zelf ondersteun ik van harte. Dat het onderwerp binnen de beroepsgroep en de KNB indringend is besproken, getuigt van kritische zelfreflectie die hoort bij een professionele ambtsopvatting. Daarnaast heeft ook het BFT aangeven in het kader van hun toezichthoudende rol aan dit onderwerp extra aandacht te besteden.
Het bericht ‘ADO supporters bekladden Amsterdam’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «ADO supporters bekladden Amsterdam»?1
Ja, ik ben bekend met dat bericht.
Deelt u de mening dat het onacceptabel en zeer respectloos is dat, borden, muren en bouwwerken, zoals het Dokwerker – beeld, beklad zijn met anti-Joodse leuzen en hakenkruizen?
Zijn de daders inmiddels gearresteerd? Zo nee, waarom niet? Is er gebruik gemaakt van camerabeelden die op verschillende plekken in de stad hangen? Zo ja, kunt u toelichten wat er nu verder gebeurt?
Er is aangifte gedaan en deze aangifte wordt beoordeeld door het Openbaar Ministerie. In het belang van het onderzoek kan ik verder geen uitspraken doen over het onderzoek. Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de aangifte en het onderzoek een kwalificatie te geven van de strafbare feiten.
Deelt u de mening dat het gif dat antisemitisme heet zwaar aangepakt dient te worden? Zo ja, hoe wordt in dit geval concreet opgetreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor bestrijding van antisemitisme. Ook in het voetbal wordt hard opgetreden tegen iedere vorm van discriminatie, inclusief antisemitisme. Recente voorbeelden hiervan zijn: stringente aanpak rondom spreekkoren en de campagne Voetbal is van iedereen, zet een streep door discriminatie. Ook wordt een strikt beleid tegen discriminatoire en/of kwetsende spreekkoren gevoerd, met de KNVB Richtlijn «Verbaal Geweld» en langdurige stadionverboden. De Anne Frankstichting voert in samenwerking met (betaald) voetbalclubs educatieve projecten uit, zoals het «Fancoach» project ter bestrijding van antisemitische spreekkoren en het preventieve programma «Fair Play» dat erop is gericht om jongeren bewust te maken van de betekenis en consequenties van discriminerend gedrag in het voetbal.
Klopt het dat ADO Den Haag afstand heeft genomen van de acties van de eigen zogenaamde «supporters»? Heeft u contact gehad met de club?
Ja, de Algemeen Directeur van ADO Den Haag heeft in een verklaring afstand genomen van deze misdragingen. Daarnaast heeft, op initiatief van de burgemeester van Amsterdam, een afgevaardigde van ADO Den Haag, tezamen met afgevaardigden van Ajax en de KNVB, een krans gelegd bij De Dokwerker, waarmee de club respect wil betonen aan een ieder die geraakt is door de bekladdingen.
In algemene zin heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid op regelmatige basis contact met de KNVB en clubs binnen het betaald voetbal. In dat kader kan ik mededelen dat ik binnenkort met de KNVB in het kader van voetbal over antisemitisme spreek.
Deelt u de mening dat mensen die zich schuldig maken aan dergelijk gedrag niet alleen strafrechtelijk vervolgd moeten worden, maar ook levenslang in het hele land een stadionverbod moeten krijgen? Zo ja, gaat u hierover het gesprek aan met ADO Den Haag en de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) om ervoor te zorgen dat dit ook daadwerkelijk gebeurt en de stadionverboden gehandhaafd worden? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het Openbaar Ministerie om mogelijke verdachte(n) strafrechtelijk te vervolgen. Als vast komt te staan wie verantwoordelijk zijn voor de bekladdingen in Amsterdam heeft ADO Den Haag dan wel de KNVB de mogelijkheid om een sanctie op te leggen, waaronder een stadionverbod. De KNVB is gerechtigd om (landelijke) stadionverboden op te leggen aan een ieder die volgens een melding van een club of het Openbaar Ministerie in en/of buiten het stadion in het kader van een evenement de orde heeft verstoord. Echter betreft dit een privaatrechtelijke maatregel. Zodoende is het aan ADO Den Haag of aan de KNVB om een maatregel te treffen. Ik onderhoud regelmatig contact met de KNVB en met de clubs, binnen het betaald voetbal.
De KNVB heeft in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de politie, het Openbaar Ministerie de burgemeesters de Richtlijn «Verbaal Geweld» opgesteld. De Richtlijn is verwerkt in het kader voor beleid «Voetbal en Veiligheid». Naar aanleiding van diverse incidenten is in december 2006 de Richtlijn «Verbaal Geweld» uit 2004 geëvalueerd en begin 2007 aangescherpt. De KNVB heeft de straffen rondom spreekkoren / discriminatie verhoogd: er wordt eerder een wedstrijd zonder (uit)publiek gespeeld, thuisspelende clubs krijgen hogere boetes en individuen krijgen voor discriminatie een stadionverbod van vijf jaar.
Discriminerende of anderszins kwetsende uitingen in de stadions worden hard aangepakt. In het verleden heeft de aanklager betaald voetbal diverse onderzoeken verricht naar spreekkoren binnen het Nederlandse voetbal en sancties opgelegd.
Deelt u de mening dat zulke zogenaamde «supporters» het ook verpesten voor alle mensen die gewoon van een potje voetbal willen genieten, dus de echte supporters, en door dit soort verwerpelijk gedrag ook de dupe worden? Zou een generieke weigering van uitsupporters minder vaak toegepast hoeven worden, als stadionverboden voor dit soort figuren vaker uitgeschreven en beter gehandhaafd zouden worden?
Samen met de KNVB, clubs, politie, Openbaar Ministerie, gemeenten en supporters werk ik aan het project «Toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal richting 2020». Voetbalwedstrijden moeten door goedwillende supporters zonder al te veel beperkingen bezocht kunnen worden. Personen die voor problemen zorgen moeten uit de stadions worden geweerd.
De vernielingen hebben in dit geval plaatsgevonden buiten het stadion en niet op de wedstrijddag. Het merendeel van de betaald voetbalwedstrijden verloopt zonder noemenswaardige incidenten. Generieke weigeringen van uitsupporters komen slechts sporadisch voor.
Zoals terecht wordt opgemerkt, ondervinden de mensen die écht komen om van een potje voetbal te genieten, last van generieke maatregelen die naar aanleiding van misdragingen door andere supporters worden opgelegd. Daarom hebben we gezamenlijk met alle partijen: de KNVB, voetbalclubs, gemeenten, politie, het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie en Veiligheid en supporters ons gecommitteerd aan een toegankelijk, gastvrij en veilig voetbal. De KNVB streeft daarbinnen samen met partners onder andere naar een persoonsgerichte aanpak om degene die zich misdragen buiten het voetbal te houden.
Fraude met bankrekeningnummers |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Meldpunt van 15 februari 20191, waaruit blijkt dat het kinderlijk eenvoudig is om automatische incasso’s af te sluiten op andermans naam?
Ja.
Hoe vaak komt dit voor?
De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en de Betaalvereniging Nederland rapporteren sinds 2009 halfjaarlijks over de geaggregeerde fraudecijfers in het betalingsverkeer om inzicht te geven in de aard en omvang daarvan.2 De schadeomvang van incassofraude is relatief bescheiden. In 2017 bedroeg de gemelde incassofraude in totaal € 453.000,-. Door verschillende maatregelen, waaronder de aanscherping van de controles door banken en de samenwerking met de politie, is de fraude met automatische incasso’s in de tweede helft van 2017 sterk teruggedrongen. In 2018 bedroeg deze in totaal € 89.000,- tegenover ruim 1,4 miljard incassobetalingen met een totale waarde van € 250 miljard.3 Zoals ik eerder aangaf in de beantwoording van Kamervragen van de leden Groothuizen en Paternotte over incassofraude bij banken gaat het om een beperkte omvang van fraude en financiële schade.4
Hoe kan worden voorkomen dat mensen andermans bankrekeningnummer opgeven en zelf de dans ontspringen? Aan welke eisen moet een automatische incasso voldoen?
Aan het gebruik van de incasso zijn regels verbonden. Zo moet een begunstigde (de incassant) een incassocontract afsluiten met zijn bank, en de debiteur (de consument of zakelijke partij) via een machtiging om toestemming vragen voor de eenmalige of periodieke afschrijving. Zodra de machtiging is afgegeven en de incassant de incasso correct heeft geregistreerd, moet hij zijn klant laten weten wanneer hij welk bedrag van diens betaalrekening zal afschrijven.
Het is de verantwoordelijkheid van de incassant (zoals een energieleverancier, waar het in de uitzending van Meldpunt op 15 februari jl. om ging) om te controleren of de naam en het betaalrekeningnummer van de debiteur op een incassomachtiging kloppen. De incassant dient ook de kosten te vergoeden als de incassobetaling wordt geweigerd of teruggedraaid door de échte rekeninghouder van de door de fraudeur opgegeven betaalrekening. Bij veel klachten over een incassant wordt deze waarschijnlijk aangesproken door diens bank. Doorgaans zal de incassant zijn controles dan verbeteren.
De uitzending van Meldpunt gaat in op een energieleverancier die in MediaMarkt nieuwe klanten werft door hen, naast lage energietarieven, een tegoedbon van MediaMarkt aan te bieden. De incassant, in dit geval de medewerker van de energieleverancier, kan op een aantal manieren de zogenoemde «bestaanbaarheid» van de klant toetsen en daarmee fraude voorkomen. Hij kan de potentiële nieuwe klant vragen om een legitimatiebewijs en een betaalpas, waarmee hij de naam en het rekeningnummer kan controleren. Om te toetsen of de betaalpas echt is, kan de medewerker de potentiële nieuwe klant vragen om een pinbetaling van € 0,01 te doen – verschillende incassanten hanteren deze aanpak. Tot slot kan in de winkel via de tablet van de medewerker het door banken aangeboden online product Digitaal Incassomachtigen worden gebruikt. Daarmee wordt gecontroleerd of de naam en het rekeningnummer van de potentiële nieuwe klant niet zijn vervalst.
Hoe kan worden voorkomen dat een automatische incasso onterecht wordt gestart? Zou het mogelijk zijn om bijvoorbeeld met akkoordverleningen via internetbankieren te werken?
Klanten hebben verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen vooraf te weigeren of te blokkeren, of achteraf te laten terugdraaien.5 Dit is vastgelegd in de Richtlijn betaaldiensten (PSD2) en de SEPA verordening (SEPA).6
Voorafgaand aan de eenmalige of eerste periodieke incasso moeten banken de klant informeren dat het te incasseren bedrag binnenkort van de betaalrekening wordt afgeschreven. In de online bankomgeving kan de klant een lijst van geplande incasso’s vinden, waarbij hij per incasso kan aangeven of hij die vooraf wil weigeren. Als de klant dat wil, ontvangt hij vijf dagen voor de eerste nieuwe incasso een melding van zijn bank op grond van de nieuwe incassomachtiging. Dit gebeurt via een bericht in de berichtenbox in de online bankomgeving, of soms via een pushbericht, sms of e-mail. Zo kan de incasso tijdig worden geweigerd. Hiernaast kan een klant een maximale afboekingsfrequentie instellen per incassomachtiging. Verder kan de klant diens betaalrekening laten blokken voor alle incasso’s (incassoblokkade), voor bepaalde bedrijven of voor bepaalde machtiging van een bedrijf. Tot slot kan de klant via een zogeheten goedkeuringslijst aangeven welke bedrijven van diens betaalrekening mogen incasseren. Een akkoordverlening via internetbankieren is dus mogelijk. Bedrijven waaraan nieuwe machtigingen zijn afgegeven, moeten aan deze lijst worden toegevoegd. Hierbij bestaat wel het risico dat de klant diens rekening(en) niet of niet op tijd betaalt als hij heeft nagelaten nieuwe incassanten aan zijn goedkeuringslijst toe te voegen.
Achteraf heeft de geïncasseerde consument het recht om binnen een bepaalde periode na afschrijving tot terugboeking van de incasso over te gaan, ofwel om het bedrag te laten storneren. Dit kan de consument regelen in zijn of haar online bankomgeving (mobiele app of internetbankieren), en anders door contact op te nemen met de bank. Dit mag onder meer als de consument geen machtiging heeft afgegeven voor de incasso of de machtiging heeft ingetrokken, als het bedrag afwijkt van de verplichting of het bedrag dubbel is afgeschreven, of als sprake is van saldotekort op de betaalrekening van de consument. Als er geen gerechtvaardigde verplichting tot betalen bestaat en er toch een bedrag is geïncasseerd, kan de consument daarvoor een Melding Onterechte Incasso (MOI) via de bank indienen. Als de consument het recht heeft op deze terugboeking, vergoedt de incassant het geïncasseerde bedrag aan de consument. In principe wordt dit geheel binnen twee weken afgerond. Het is aan de consument om zijn of haar rekeningoverzicht regelmatig goed te controleren, zodat hij of zij een mogelijk onterecht geïncasseerd bedrag binnen de wettelijke termijnen7 kan laten terugboeken.
Wat moet iemand doen die met een onterechte incasso geconfronteerd wordt? Krijgen deze mensen hun geld terug?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat afschrijvingen een duidelijke naamstelling hebben, zodat duidelijk is aan wie en waarom er is betaald?
De regelgeving biedt banken en klanten verschillende mogelijkheden om onterechte incassobetalingen te weigeren, of achteraf te laten terugdraaien, en daarmee om incassofraude te beperken. Een onduidelijke tenaamstelling bij afschrijvingen is een breder fenomeen, en de oorzaken hiervoor zijn divers van aard. Zo kan het voorkomen dat de handelsnaam van de begunstigde niet overeenkomt met de statutaire naam van het bedrijf, of dat de naam van de betaaldienstverlener van de begunstigde -die de betaling afhandelt- op het rekeningafschrift is vermeld, in plaats van de naam van de begunstigde zelf. Een onduidelijke tenaamstelling komt overigens weinig voor bij incassobetalingen. Incassanten worden er in het incassocontract op gewezen een voor de klant begrijpelijke naam en omschrijving te hanteren. Dit is ook in het belang van de incassant, om onnodige terugboeking (stornering) te voorkomen.
Op 11 september 2018 heeft uw Kamer de motie van Kamerlid Nijboer (PvdA) aangenomen over de herleidbaarheid van bankafschrijvingen tot bedrijf en transactie.8 Op dat moment heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin ik onder andere heb aangegeven dat ik dit onderwerp in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) heb aangekaart.9 Het MOB heeft dit onderwerp besproken in haar najaarsvergadering. Naast de technische verbeteringen die de laatste jaren zijn doorgevoerd, zijn verschillende acties erop gericht geweest om pin- en iDeal-acceptanten hun betaaldienstverleners er op te wijzen dat zij een voor de betaler herkenbare naam hanteren. Volgens het MOB zijn de ingezette acties voldoende om de herleidbaarheid van bankafschrijvingen te verbeteren. Hiernaast lopen er meerdere marktinitiatieven om het probleem van onduidelijke rekeningafschriften aan te pakken. Mocht een consument een betaling in zijn transactieoverzicht niet herkennen, dan kan hij navraag doen bij zijn bank. De inspanningen van het MOB, in combinatie met de initiatieven vanuit de sector en de mogelijkheden die de consument heeft om navraag te doen bij zijn of haar bank geven mij het vertrouwen dat de herleidbaarheid van bankafschrijvingen op dit moment voldoende wordt aangepakt.
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin experts waarschuwen dat Nederland een gewilde vestigingsplaats is voor sektes vanwege het ontbreken van effectieve wetgeving om misbruik aan te pakken? Wat is uw reactie daarop?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht. De Nederlandse aanpak van sektes kenmerkt zich door het primaat van vrijheid van godsdienst, een terughoudende overheid en de toepasbaarheid van vigerende regelgeving op nieuwe religieuze bewegingen. Ik beschouw dit instrumentarium als passend en toereikend en zie daarom geen reden om de wetgeving aan te scherpen of het beleid inzake misstanden bij sekten te intensiveren.
Bent u nog steeds van mening dat er geen aanleiding is om specifiek op sektes gerichte beleidsmaatregelen te treffen zoals gezegd in de brief bij het onderzoek «Het warme bad en de koude douche» terwijl uit ditzelfde onderzoek bleek dat seksueel misbruik van kinderen en volwassenen de meest voorkomende strafrechtelijke misstand binnen sektes is?2
Ja, die mening ben ik nog steeds toegedaan. Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven biedt het instrumentarium voldoende mogelijkheden om binnen sektes misstanden als seksueel misbruik aan te pakken.
Is het waar dat in de ons omringende landen er sneller wordt ingegrepen bij- en intensiever gekeken wordt naar sektes zoals hoogleraar Recht en Religie Oldenhuis beweert? Op welke manier zou Nederland kunnen leren van de aanpak van Frankrijk, België en Duitsland omtrent sektes?
Deskundigen in Nederland twijfelen aan de toepasbaarheid van wetgeving zoals die in Frankrijk en België bestaat. Rechterlijke uitspraken zijn niet of nauwelijks te vinden. Omdat het toetreden tot een sekte veelal vrijwillig en op eigen initiatief geschiedt, biedt het strafrechtelijke concept van kwetsbaarheid naar verwachting weinig soelaas. Het verbieden van sekten, zoals dat in Frankrijk van toepassing is, zal in Nederland lastig zijn. Het is in strijd met de godsdienstvrijheid en zal te veel (bewijs)problemen in de praktijk opleveren.
Hoe staat u tegenover de oproep van Sektesignaal en hoogleraar Oldenhuis om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de aanwezigheid en misstanden van sektes?
In 2013 heeft een actualisering plaatsgevonden van het onderzoek uit de jaren »80 van de vorige eeuw. Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat het beeld dat uit dit onderzoek naar voren komt sinds 2013 significante veranderingen heeft ondergaan. Ik ben die mening mede toegedaan omdat de uitkomsten van beide genoemde eerdere onderzoeken op hoofdlijnen ook niet van elkaar verschillen.
Hoe kan het dat Sektesignaal dreigt te worden opgeheven einde dit jaar terwijl uit de conclusie van het onderzoek3 Sektesignaal specifiek is opgesteld om zonder ingrijpende stelstelaanpassingen de ontwikkelingen van sektes te volgen en aan het in het onderzoek genoemde belang te voldoen dat (ex)volgelingen en hun omgeving deskundige zorg kunnen krijgen?
Sektesignaal heeft zich de afgelopen jaren vooral gericht op het doorverwijzen van slachtoffers van misstanden naar de verschillende behandelende instanties. Deze telefonische functie is de afgelopen jaren omgebouwd naar een online verwijsfunctie. Mede door de inspanningen van Sektesignaal weten partijen als politie, OM, Belastingdienst en inspecties elkaar steeds beter te vinden om misstanden effectief aan te kunnen pakken.
Waarom kiest u er juist nu voor om Sektesignaal op te heffen? Bij welke andere deskundige zorg kunnen (ex)volgelingen van sektes terecht als het per 2012 opgerichte Sektesignaal wordt opgeheven? Welk alternatief wordt er dan geboden om de ontwikkelingen van sektes te volgen in Nederland?
Er bestaat momenteel vanuit het perspectief van rechtshandhaving en opsporing geen aanleiding om de ontwikkelingen van sektes in Nederland op de voet te volgen. Daarbij is van belang dat het algehele financiële kader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid mij dwingt om keuzes te maken. Tegelijkertijd spreekt mijn ministerie ook met NL Confidential (de stichting waarbij Sektesignaal is ondergebracht) over het meer richten op kerntaken.
In 2017 zijn door Sektesignaal 76 dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten binnen gesloten groepen. Via een online verwijsfunctie kunnen slachtoffers van misstanden zich na 31 december 2019 oriënteren over de vraag waar zij terecht kunnen met hun melding. Zo kunnen zij zich direct melden bij de politie of bij andere instanties als de Belastingdienst, de Inspectie van het Onderwijs of de Inspectie SZW. Ook kunnen zij psychologische hulp en ondersteuning inroepen.
Hoeveel meldingen krijgt Sektesignaal jaarlijks? Waar moeten deze mensen voortaan naar toe?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid er voor te zorgen dat Sektesignaal meerjarig gefinancierd zal worden zodat deze belangrijke werkzaamheden voortgezet kunnen worden en voor de toekomst gewaarborgd zijn?
Nee, daar ben ik niet toe bereid. Ik zie daarin onvoldoende toegevoegde waarde.
Het gevaar van sektes in Nederland |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Overheid moet in actie komen tegen sektes»1 en herinnert u zich het onderzoek «Het warme bad en de koude douche. Een onderzoek naar misstanden in nieuwe religieuze bewegingen en de toereikendheid van het instrumentarium voor recht en zorg», WODC 2013?2
Ja.
Beschikt u over actuele gegevens of signalen over misstanden in sektes in Nederland? Zo ja, waar uit bestaan die? Zo nee, acht u het nodig hier onderzoek te laten doen en op welke termijn gaat u dit entameren?
Cijfermateriaal ontvang ik jaarlijks in het kader van de verantwoording voor de subsidie die vanuit mijn ministerie wordt toegekend aan «Sektesignaal». In 2017 zijn 76 dossiers opgemaakt waarbij melding is gemaakt van misstanden en/of strafbare feiten binnen gesloten groepen. Kwalitatief onderzoek is laatstelijk uitgevoerd in 2013, onder auspiciën van het WODC, waarnaar u ook verwijst in vraag 1. Dat onderzoek betrof een actualisering van eerder onderzoek dat is uitgevoerd in het begin van de jaren tachtig van de vorige eeuw. Ik heb geen enkele aanwijzing dat de uitkomsten van dit onderzoek niet meer actueel zouden zijn en een actualisering vergen.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde hoogleraar dat de misstanden bij sektes in Nederland het nodig maken dat de overheid hier krachtdadig tegen gaat optreden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. De conclusie van het hierboven genoemde onderzoek luidde dat de geconstateerde problematiek geen gevaar voor de rechtsorde of de volksgezondheid oplevert. Misstanden binnen sekten komen in Nederland beperkt voor. De gevolgen voor betrokken personen kunnen wel zwaar zijn en er bleek op individueel niveau destijds behoefte aan een betere verwijsfunctie naar instanties waar men terecht kan voor hulp. Immers niet elke misstand is een strafbaar feit waarbij de politie de aangewezen instantie is om melding of aangifte te doen. In een dergelijke verwijsfunctie is de afgelopen jaren geïnvesteerd, onder andere door te investeren in de website www.sektesignaal.nl. Uit de dossiers van Sektesignaal blijkt dat het huidige instrumentarium van politie, handhavers en toezichthouders volstaat om misstanden binnen sektes effectief aan te pakken.
Hoe verhoudt de Nederlandse wetgeving ten aanzien van het bestrijden van misstanden in sektes zich tot die van België, Duitsland en Frankrijk? Bestaan daar meer wettelijke mogelijkheden dergelijke misstanden aan te pakken? Ziet u aanleiding ook de Nederlandse wetgeving in deze aan te scherpen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van sekten in Europese landen is erg divers. Deze verschillen in aanpak zijn veelal te herleiden tot specifieke incidenten in verschillende landen, die tot nationale beleidsinitiatieven hebben geleid. De situatie in Nederland kenmerkt zich door het primaat van vrijheid van godsdienst, een terughoudende overheid en de toepasbaarheid van vigerende regelgeving op nieuwe religieuze bewegingen. Ik beschouw dit instrumentarium als toereikend en zie daarom geen reden om de wetgeving aan te scherpen of het beleid inzake misstanden bij sekten te intensiveren.
Het uitzetten van een journalist door Marokko |
|
Sadet Karabulut , Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u ermee bekend dat een Nederlandse journalist, die onder andere werkte aan artikelen over migratie en de protesten in het Rifgebied, Marokko is uitgezet?1 Welke redenen zijn hiervoor gegeven door de Marokkaanse autoriteiten?
Ja. De betrokken journalist was in Marokko werkzaam zonder accreditatie. Marokko heeft wettelijk vastgelegd dat het journalisten zonder accreditatie kan uitwijzen.
Deelt u de zorgen dat deze uitzetting past in een trend van toenemende repressie in Marokko tegen journalisten?
Accreditatie voor buitenlandse journalisten is verplicht in veel landen in deze regio. Voor Marokko specifiek geldt dat niet alleen Nederlandse journalisten te maken hebben met uitwijzingen vanwege een ontbrekende accreditatie. In 2018 is ook een Franse journalist uitgezet om deze reden.
Wat is uw reactie op de brief van de Nederlandse Vereniging van Journalisten op de uitzetting?2
De Nederlandse Vereniging van Journalisten is in reactie op hun brief geïnformeerd over de in Marokko geldende wettelijke verplichting tot accreditatie, evenals over de wijze waarop de honorair consul te Nador en de ambassade in Rabat de heer Van der Aa hebben gefaciliteerd.
Bent u bereid de Marokkaanse ambassadeur te ontbieden en er op aan te dringen dat journalisten vrij toegang krijgen tot Marokko? Zo nee, waarom niet en wat doet u dan?
Daar zie ik geen reden toe. We bespreken het belang van persvrijheid regelmatig in ons contact met Marokkaanse autoriteiten. Dit doen we zowel in EU-verband als bilateraal. Uiteindelijk bepaalt Marokko net als andere landen zelf de regelgeving voor de accreditatie van journalisten.
Bent u bekend met berichten over de slechte gezondheid van protestleider Nasser Zafzafi uit de Rif, die om politieke redenen veroordeeld is?3 Wat klopt hiervan? Deelt u de zorgen hierover?
De beroepsprocedures lopen nog en de Nederlandse ambassade zal de rechtsgang blijven monitoren. Ik ben bekend met de berichten over de gezondheid van de heer Zafzafi die in de media zijn verschenen. De Nederlandse ambassade staat niet in direct contact met de heer Zafzafi. Ik kan u dan ook niet met zekerheid zeggen in hoeverre deze berichten juist zijn. Echter, volgens informatie waarover de Nederlandse ambassade in Rabat beschikt, zou de heer Zafzafi momenteel in relatief goede gezondheid verkeren.
Hoe spant u zich in om de ten onrechte opgesloten Rif-demonstranten in Marokko vrij te krijgen en voor goede medische behandeling van gevangenen?
Zie antwoord vraag 5.
De verzending van drugs via brievenpost |
|
William Moorlag (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Deze ondernemer krijgt ongevraagd cocaïne op de deurmat»1 en herinnert u zich uw antwoorden op de eerdere Kamervragen over het bericht dat criminelen misbruik maken van pakketbezorgers PostNL?2
Ja en ja.
Heeft u enig inzicht hoeveel drugs er via brievenpost vanuit Nederland worden verzonden? Zo ja, om welke hoeveelheid gaat het naar schatting? Zo nee, waarom heeft u dit inzicht niet? Acht u het een probleem dat het bestuderen waard is?
Nee, dat inzicht hebben wij niet omdat deze cijfers niet bekend zijn.
Het kabinet bekijkt met de partners of de aard en omvang in kaart is te brengen.
Ik verwijs u verder naar het antwoord hierna op vraag 4 en de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 28 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2187) en de antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Van Dam van 29 januari 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2186).
Kent u meer berichten van Nederlandse ondernemers of particulieren waarvan de adresgegevens klaarblijkelijk misbruikt worden voor het verzenden van drugs? Zo ja, wat is de aard en de omvang van die berichten? Zo nee, kunt u dit laten onderzoeken?
Vanuit de eenheden van de politie worden signalen ontvangen dat van zowel bedrijven als particulieren de adresgegevens worden misbruikt voor het verzenden van verdovende middelen naar het buitenland, om zo die zendingen naar het buitenland betrouwbaar te laten lijken. Zoals in het voorgaande antwoord reeds is aangegeven, gaat het kabinet met de partners kijken of de aard en omvang in kaart is te brengen.
Is het Postinterventieteam ook actief op het gebied van brievenpost? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan? Zo nee, waarom niet? Acht u interventies met betrekking tot brievenpost wel gewenst en hoe gaat u hier dan voor zorgen?
Het Postinterventieteam richt zich op pakketpost. Er zijn geen structurele drugscontroles op briefpost. Als er een vermoeden is van verboden inhoud in de briefpostzendingen worden deze overgedragen aan het Postinterventieteam dan wel de Douane voor verder onderzoek. Het is lastig verdachten op te sporen, omdat niet exact te achterhalen is waar de brief is gepost. Ik acht interventies gewenst met betrekking tot de wijze waarop drugs in briefpost terecht komen. Een voorbeeld daarvan is websites (al dan niet op Darkweb) uit de lucht halen waarop verboden middelen worden aangeboden. Hierdoor wordt het probleem dichter bij de bron aangepakt. Vanuit PPS «sensing», het Publiek-Private Samenwerkingsverband waarbij onder meer de politie, het Landelijke en Regionale Expertise centrum (RIEC), vervoerders waaronder PostNL en de Stichting Dutch Institute for Technology, Safety & Security (DITSS) samenwerken, wordt er al op integraal niveau onderzoek gedaan naar het misbruik van de logistieke sector door criminelen.
Hoe kunnen bona fide Nederlandse ondernemers of particulieren voorkomen dat zij onterecht worden aangezien voor drugscrimineel? Wat kunt u daaraan doen?
Personen die ongevraagd drugs ontvangen via de post, doen er goed aan dit zo snel mogelijk te melden bij de politie en de drugs daar in te leveren. Het lijkt in dat geval niet waarschijnlijk dat iemand – enkel op basis van die ongevraagde ontvangst van drugs – als verdachte zou worden aangemerkt.
Drugsdumpingen in de natuur |
|
Vera Bergkamp (D66), Henk Krol (50PLUS) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Legaal drugsafval inleveren bij de milieustraat? Het moet straks gewoon kunnen, vindt D66 Brabant»?1
Ja.
Is bekend hoe vaak drugsafval wordt geloosd in de natuur of in een woonwijk? Zo nee, waarom worden zulke drugsafvallozingen niet als zodanig registreert?
Het is niet mogelijk om deze registraties uit te splitsen naar locatie; het valt op basis van de registraties niet aan te geven hoe vaak het een woonwijk of natuurgebied betrof.
Op basis van de registraties in het Europees Monitoring Systeem zijn in van 2018 292 dumpingen aangetroffen.
Noord Nederland: 5
Oost Nederland: 49
Midden Nederland: 11
Noord Holland: 5
Amsterdam: 4
Den Haag: 18
Rotterdam: 21
Zeeland West Brabant: 54
Oost Brabant: 63
Limburg: 62
Opgemerkt moet worden dat de aantallen geregistreerde dumpingen bij de politie lager zijn dan het werkelijke aantal, omdat niet alle aangetroffen dumpingen worden gemeld bij de politie. Bij sommige incidenten rondom dumpingen is de informatie zo summier dat incidenten onvoldoende beoordeeld kunnen worden en daardoor niet meetellen in het landelijk overzicht. Daarnaast is er een ontwikkeling te zien naar alternatieve manieren van dumpen, waarover eerdere Kamervragen zijn beantwoord. Deze dumpingen komen veel minder vaak aan het licht.
Klopt het dat hoe harder er wordt opgetreden tegen de grondstoffen, hoe meer drugsafval erbij komt, omdat er nieuwe productiemethoden gevonden moeten worden die meer afval veroorzaken?
Het is zeker geen vanzelfsprekendheid dat een harder optreden in algemene zin leidt tot een grotere hoeveelheid drugsafval. Het klopt dat de focus in de aanpak van de synthetische drugsproblematiek in belangrijke mate op de drugsgrondstoffen ligt, om zo het productieproces van synthetische drugs aan de voorkant te verstoren. Er zijn inderdaad aanwijzingen dat dit voor criminele organisaties de noodzaak met zich mee heeft gebracht om over te stappen op andere productiemethodes, hetgeen deels een doorwerking kan hebben in het afval dat bij die productiemethodes vrijkomt. Dit neemt echter niet weg dat het verstoren van het proces aan de voorkant een belangrijk onderdeel blijft van een effectieve aanpak van de drugsproductie en -handel.
Hoe gaat het proces in zijn werk na het vinden van drugsafval? Wie betaalt de kosten?
Eigenaren van grond kunnen worden geconfronteerd met gedumpt drugsafval op hun grond. Dit kan zowel een particulier als een overheid zijn. De particuliere eigenaar van een terrein waar drugsafval is gedumpt, kan meestal niet worden verplicht om dat afval op te ruimen of de kosten van het opruimen te dragen, behalve bij overtreding van artikel 1a van de Woningwet (bij dumping op het erf bij een bouwwerk) en van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (het weten of redelijkerwijs kunnenweten van het strijdig gebruik).
In het geval van een drugsafvaldumping is van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke
schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Op regionaal en lokaal niveau wordt geïnvesteerd in de samenwerking tussen ketenpartners om hier
effectief op te treden.
In antwoorden op eerdere vragen van lid van Toorenburg heb ik de mogelijkheden aangegeven om de kosten te verhalen op de dader. 2
Daarnaast ligt ten aanzien van de kosten, gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen hierbij nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten.3 De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Uw Kamer is in de brief van 28 maart 20194 daarnaast geïnformeerd dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als laatste bijdrage ieder nog eenmalig voor de komende twee jaar € 100.000 per jaar beschikbaar stellen ter compensatie van de directe opruimkosten op particuliere grond. Daarmee is er voor zowel 2019 als 2020 € 200.000 extra beschikbaar, en hebben de provincies en gemeenten nog eens twee jaar extra de tijd om zelf met een structurele financieringsoplossing te komen.
Klopt het dat gevaarlijke stoffen die zomaar worden achtergelaten funest zijn voor de natuur?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen.5
Klopt het dat als vaten met drugsafval gaan lekken planten en dieren in de buurt sterven?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat chemicaliën in het grondwater terecht kunnen komen in gebieden die beheerd worden voor drinkwater, waardoor er een direct gevaar voor de volksgezondheid kan ontstaan?
Dumpingen en lozingen van drugsafval kunnen een bedreiging vormen van drinkwaterbronnen – zowel bij oppervlaktewater als bij grondwater. Door kwaliteitsbewaking en controle van zowel de bronnen als het drinkwater door de drinkwaterbedrijven wordt deze bedreiging weggenomen. De drinkwaterbedrijven monitoren de kwaliteit van de drinkwaterbronnen goed. Zodra er verontreinigingen in worden aangetroffen, wordt de inname uit die bron onmiddellijk gestopt. Bij grondwaterbronnen is de monitoring erop gericht verontreinigingen al in een vroegtijdig stadium te signaleren, zodat er voldoende tijd is om maatregelen te nemen. Van een direct gevaar voor de volksgezondheid is daarom geen sprake.
Hoe vaak is het voorgekomen dat de vinders (vaak boswachters of nietsvermoedende wandelaars) onwel worden vanwege de giftige dampen of anderszins gezondheidsproblemen ervaren?
Incidenteel worden er meldingen gemaakt van vinders over accidentele blootstelling aan drugsafval. Meestal betreft dit wandelaars die drugsafval aantreffen en er dichtbij zijn geweest, waardoor zij de giftige dampen inademen. Omdat deze incidenten doorgaans in de openlucht plaats vinden, blijven de effecten beperkt tot tijdelijke irritatie van luchtwegen en ogen.
Zou u het huidige beleid ter voorkoming van het dumpen van drugsafval als effectief kenschetsen? Kunt u dit kwantitatief onderbouwen met cijfers rondom het aantal dumpingen en kwalitatief met het effect op de natuur, mens en dier?
De aanpak van drugsdumpingen ter voorkoming van het dumpen van drugsafval is onderdeel van de bredere, integrale aanpak van synthetische drugs. Voor een effectieve aanpak van de drugscriminaliteit zetten we in de eerste plaats in op de voorkant van de keten: wanneer er geen drugs geproduceerd kunnen worden, is er immers ook geen drugsafval meer dat gedumpt kan worden. Deze aanpak wordt door het kabinet verstevigd en bestendigd. Over de manier waarop dit wordt vormgegeven heb ik uw Kamer per brief van 15 februari jl. geïnformeerd.6
Kunt u reflecteren op het idee van een «drugsluikje» dat verschillende partijen in het (recente) verleden geopperd hebben, of het afschaffen van de ID-plicht bij milieustraten, zodat drugsafval ingeleverd wordt en netjes verwerkt door de daarvoor aangewezen instanties?
Ik ben absoluut geen voorstander van het idee van een «drugsluikje». Dit zou leiden tot het vanuit de overheid faciliteren van strafbare feiten en heeft daarmee een zeer onwenselijke gedoogconstructie tot gevolg. Dit valt niet te rijmen met de aanpak van drugscriminaliteit als grootste aanjager van ondermijnende criminaliteit, die topprioriteit is van dit kabinet. Met een drugsluikje waar drugscriminelen anoniem hun afval kunnen inleveren, zou vanuit de overheid een illegaal productieproces van verboden middelen juist vergemakkelijkt worden. Zo wordt een wereld in stand gehouden waarin misdaadorganisaties onze samenleving dreigen te ondermijnen met nietsontziende criminele activiteiten. Ik sta dan ook een aanpak voor waarin de overheid hier niet aan bijdraagt, maar hier stevig tegen optreedt. Hierover heb ik uw Kamer recent per brief geïnformeerd.7 Voor het afschaffen van de ID-plicht bij milieustraten ten behoeve van het inleveren van drugsafval geldt tevens dit bezwaar.
Wat zijn de grote juridische bezwaren van een zogenaamd drugsluikje (in welke vorm dan ook), die u aanhaalt in uw brief van 27 september 2018 aan de gemeente Bergen op Zoom (kenmerk 2365947)? Met welk concreet juridisch artikel is het in strijd? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
Op grond van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet is het verboden om middelen op de lijsten I en II van diezelfde wet binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen, deze middelen te telen, te bereiden, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren, deze middelen aanwezig te hebben, en deze middelen te vervaardigen. Door een zogenaamd drugsluikje ter beschikking te stellen aan producenten van illegale drugs, worden deze illegale handelingen gefaciliteerd. Het verschaffen van de gelegenheid aan een ander om deze strafbare feiten te plegen is op zichzelf strafbaar op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 2°, van de Opiumwet.
Het dumpen van drugsafval (verontreiniging van de bodem, ontdoen van afval op illegale wijze) is strafbaar op basis van de Wet bodembescherming en de Wet milieubeheer. Daarnaast is strafbaarstelling mogelijk op basis van de Wet op de economische delicten en is recent artikel 174 Wetboek van Strafrecht ten laste gelegd.
Wat zijn de grote maatschappelijke bezwaren en hoe verhouden deze zich tot de veiligheid van onze inwoners en de grote schade aan onze natuur?
In het antwoord op vraag 10 ben ik ingegaan op de maatschappelijke bezwaren die ik zie.
Welke oplossingen ziet u voor het probleem van drugsdumpingen in de natuur en in woonwijken? Bent u bereid in gesprek te gaan met de bestuurders van provincies en gemeenten, alsmede met boswachters en andere betrokkenen, zoals medewerkers van milieustraten, die grote hinder ondervinden van deze problematiek om te kijken welke mogelijke oplossingen zij zien? Zo ja, bent u bereid de Kamer over de uitkomst hiervan te informeren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 moet de aanpak van het voorkomen van drugsdumpingen in de natuur en in woonwijken gezien worden als onderdeel van de bredere, integrale aanpak van synthetische drugs. Deze geïntensiveerde aanpak, waarover uw Kamer per brief recent is geïnformeerd,8 richt zich onder meer op het voorkomen dat grondstoffen voor de productie van synthetische drugs de drugslabs bereiken en op het oprollen van deze drugslabs. Door aan de voorkant te voorkomen dat er drugs geproduceerd kunnen worden, voorkomen we dat er aan de achterkant drugsafval is dat kan worden gedumpt. In het licht van de Toekomstagenda Ondermijning ben ik reeds in gesprek met de betrokken partijen in de aanpak van synthetische drugs middels het Strategisch Beraad Ondermijning, met daaronder een Aanjaagteam. Hierin zijn alle samenwerkende overheidspartijen vertegenwoordigd. Daarnaast is in Brabant, waar de meeste dumpingen plaatsvinden, reeds een aantal jaren de Taskforce Brabant-Zeeland en de Intensivering Zuid-Nederland actief om criminele netwerken te verstoren en de productie van (en handel in) synthetische drugs en hennep terug te dringen. Over de integrale aanpak van synthetische drugs wordt uw Kamer op reguliere wijze middels periodieke Kamerbrieven geïnformeerd.
Daarnaast is het plan van aanpak «Versterking van toezicht en handhaving in het buitengebied»9 opgesteld door de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit plan van aanpak is afgestemd met diverse betrokken partijen, waaronder provincies en natuurbeheerders. De in het plan van aanpak opgenomen maatregelen zien op capaciteit, opleiding, uitrusting en samenwerking. De betrokken partijen komen in een werkgroep regelmatig bij elkaar om verder invulling en uitvoering aan de maatregelen te geven en de voortgang te bewaken. Samen zal zo verder gewerkt worden aan de veiligheid in het buitengebied. Uw Kamer wordt begin 2020 door mij en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de voortgang geïnformeerd.
Voor de gevallen waar toch sprake is van drugsdumpingen vindt het gesprek plaats in het Bestuurlijk Omgevingsberaad, waarop in het antwoord op vraag 4 dieper in is gegaan.
Vrouwenbesnijdenis |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het handhavingsverzoek van Femmes for Freedom tegen de As-Soennah moskee in Den Haag, vanwege het verstoren van de openbare orde door het schenden van fundamentele democratische waarden, onder andere geuit door de aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis?1
Het verzoek tot handhaven is gericht aan de burgemeester van Den Haag. Het is dan ook aan de burgemeester van Den Haag om te beslissen op dit verzoek en niet aan het kabinet om hierover te oordelen. De gemeente Den Haag heeft laten weten dat het verzoek nog in behandeling is.
Deelt u de mening dat elke aanbeveling om over te gaan tot vrouwenbesnijdenis fel moet worden bestreden?
Vrouwelijke genitale verminking (VGV) is een vorm van mishandeling die moet worden bestreden. In Nederland is VGV verboden en strafbaar als vorm van (zware) mishandeling. Iedereen die VGV uitvoert of meewerkt aan de besnijdenis van een vrouw of een meisje is strafbaar en kan worden vervolgd, ook wanneer de besnijdenis in een ander land is uitgevoerd. In Nederland is de afgelopen jaren ingezet op een integrale ketenaanpak van meisjesbesnijdenis. De Nederlandse ketenaanpak is gericht op preventie van VGV, zorg voor vrouwen die besneden zijn en wetshandhaving in geval van uitgevoerde VGV.
Gaat u het handhavingsverzoek opvolgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u realiseren dat hersteloperaties na vrouwelijke genitale verminking vergoed worden uit het basispakket? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister voor Medische Zorg en Sport in oktober 2018 tijdens de behandeling van de ontwerpbegroting van VWS voor 2019 heeft aangegeven bestaat onduidelijkheid over en gebrek aan wetenschappelijk bewijs van de effectiviteit en gevolgen van deze hersteloperaties. Zo heeft bijvoorbeeld de Britse vereniging van gynaecologen in 2015 reconstructieve chirurgie na VGV afgeraden omdat er aanwijzingen zijn voor onaanvaardbare complicaties zonder dat er doorslaggevend bewijs is voor de effectiviteit van de ingrepen. Ook in de Concept-leidraad Medische zorg voor vrouwen en meisjes met VGV die vorig jaar op initiatief van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) is opgesteld, wordt vermeld dat reconstructie van de uitwendige genitaliën na VGV een ingreep is waar nog veel onduidelijkheden over is. In deze concept leidraad van de NVOG wordt geconcludeerd dat de literatuur over het doel en de mogelijkheden van reconstructie na VGV zeer gering is. In de concept leidraad is om die reden opgenomen dat behoefte is aan een klinische trial van goede kwaliteit om de veiligheid en effectiviteit van reconstructie na VGV te onderzoeken. Deze conclusie blijft gehandhaafd in de Leidraad die naar verwachting van de NVOG medio april 2019 wordt geautoriseerd en gepubliceerd. Zodra de Leidraad is geautoriseerd zal de Minister voor Medische Zorg en Sport deze aan het Zorginstituut voorleggen met het verzoek over de daarin beschreven zorg na VGV een oordeel uit te brengen. Daarbij zal het Zorginstituut worden gevraagd deze beoordeling zo snel mogelijk uit te voeren. Vooruitlopend op dat oordeel van het Zorginstituut kunnen de hersteloperaties niet in het basispakket van de Zorgverzekeringswet worden opgenomen.
Volledigheidshalve wijs ik erop dat medisch noodzakelijke zorg die gericht is op zoveel mogelijk herstel van de functies van de uitwendige geslachtsorganen na VGV wel uit het basispakket wordt vergoed. Het gaat dan bijvoorbeeld om onbelemmerde afvoer van urine en menstruatiebloed om daarmee mogelijke infecties aan urineweg, blaas en vagina te voorkomen. Ook behandeling van onder andere littekenweefsel na VGV, abcessen en pijnklachten valt onder deze medisch noodzakelijke zorg die deel uitmaakt van het basispakket.
Bent u bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole? Bent u in het kader van deze controles ook bekend met de richtlijnen van de Verenigde Naties (VN) Vrouwen, VN Mensenrechten en de Wereldgezondheidsorganisatie, die deze controles aanwijzen als schending van vrouwen- en meisjesrechten en als gender based discriminatie?
Ja, ik ben bekend met het fenomeen maagdenvliescontrole. De WHO ontraadt artsen medewerking te verlenen aan maagdenvliesherstel. Dit ondersteun ik. Zoals aangegeven in mijn antwoorden op de vragen van de Kamerleden Becker (VVD) en Rutte (VVD) over het adverteren voor en het meewerken aan maagdenvliesherstel in Nederland2 vind ik het onwenselijk wanneer vrouwen onvrijwillig of uit angst vragen om een maagdenvlieshersteloperatie. In het verlengde hiervan vind ik het dan ook onwenselijk dat artsen maagdenvlieshersteloperaties uitvoeren als vrouwen hier uit angst voor kiezen. Ik ga hierover in gesprek met de betreffende artsen en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie & Gynaecologie (NVOG).
Daarnaast heb ik in dezelfde antwoorden aangegeven dat mij geen cijfers bekend zijn over het aantal uitgevoerde maagdenvliescontroles en maagdenvlieshersteloperaties in Nederland. Uit het artikel «Het hymen, een delicate kwestie» van Semeijn en Elfering3 komt naar voren dat vermoedelijk jaarlijks duizenden vrouwen informatie vragen en honderden zich laten behandelen. Ik heb daarnaast ook geen signalen dat er een groeiend aanbod is van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties.
Hoe oordeelt u over het groeiende aanbod van maagdenvliesherstelmogelijkheden, zoals pillen en operaties?
Zie antwoord vraag 5.
Fraude met inkomensverklaringen door wanhopige woningzoekenden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht dat woningcorporaties steeds vaker zien dat woningzoekenden duizenden euro’s betalen aan frauduleuze bemiddelaars om sneller aan een huurwoning te komen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat woningzoekenden zeker kunnen zijn van voldoende kansen op een woning zodat zij hun heil niet zoeken bij dure, frauduleuze bemiddelingsbureaus en vervalste inkomensverklaringen?
Ik deel de mening dat er behoefte is aan een goed functionerende woningmarkt met voldoende kansen voor woningzoekenden. Het kabinet geeft prioriteit aan een vergroting van het aanbod op de woningmarkt met daarin ook expliciete aandacht voor het middensegment. Via doorstroming vanuit de sociale huur naar het middensegment kan zo meer ruimte ontstaan voor woningzoekenden in de sociale huur. Overigens kan krapte op de woningmarkt nooit een rechtvaardiging zijn voor frauduleus handelen door bemiddelingsbureaus noch woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze bureaus geld verdienen aan de wanhoop onder woningzoekenden? Wordt dit geld teruggevorderd? Worden deze oplichters strafrechtelijk vervolgd?
Het handelen van deze bureaus is inderdaad onacceptabel. Tegen die bureaus worden indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft dan ook geëigende (strafrechtelijke) maatregelen genomen door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer de woningzoekende op de hoogte was dat aan de woningcorporatie een ander salaris is gepresenteerd dan bij de belastingdienst bekend is, is hij zelf medeschuldig aan de fraude. Wanneer hij er niet van op de hoogte was kan de woningzoekende het aan de bureaus betaalde geld zelf terugvorderen.
Klopt het dat alleen al bij de woningcorporatie Sociale Huisvesting Haaglanden ongeveer 100 (!) mensen zijn uitgeschreven vanwege fraude, hetgeen duidt op een enorme omvang? Hoe vaak komt dit in de rest van Nederland voor?
Naar opgave van de bij SHH aangesloten woningcorporaties is inderdaad sprake geweest van meer dan 100 ingeschreven woningzoekenden die inmiddels zijn uitgeschreven bij Woonnet-Haaglanden (digitaal inschrijfsysteem in Haaglanden) vanwege fraude voordat een woning is toegewezen. Tevens is naar ik heb vernomen aangifte gedaan bij de politie. Dit is conform de voorwaarden van Woonnet-Haaglanden. Over het aantal uitschrijvingen bij woningcorporaties vanwege fraude worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een bedrijf dat al drie keer is betrapt op hulp bij het vervalsen van inkomensverklaringen blijkbaar ongestraft verder kan gaan terwijl de woningzoekende zijn/haar plek op de wachtlijst kwijt raakt? Welke actie wordt ondernomen, welke straffen kunnen worden opgelegd?
Door het OM worden meerdere onderzoeken gedaan naar deze problematiek die zich voordoet bij meerdere bedrijven en personen in de regio Haaglanden. Het is aan het OM om te bepalen welke acties tegen deze personen worden ondernomen en welke straffen worden geëist vanwege de valsheid in geschrifte. Als Minister treed ik daar niet in.
De rol van het OM is overigens niet beperkt tot die van inzet van het strafrecht maar ook die van het delen van relevante informatie over vormen van fraude met betrokken instanties, teneinde hen de gelegenheid te geven om zodanige barrières op te werpen dat bepaalde vormen van fraude in de toekomst moeilijker worden. Een van de mogelijkheden om fraude met inkomensgegevens te bemoeilijken vormt de in mijn brief van 8 januari genoemde verkenning van mijn ministerie, de Belastingdienst en Aedes om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over deze pilot is de Woonbond geïnformeerd.
Het potentiële voordeel van een digitale inkomenstoets is dat corporaties met aan de gegevensbron geverifieerde inkomensgegevens kunnen toetsen. Dit kan het risico op mogelijk frauduleuze praktijken aanzienlijk verkleinen. De afgelopen periode is een functionele opzet voor deze werkwijze ontwikkeld, die op dit moment wordt geëvalueerd. Onderdeel van de verkenning is onder meer een juridische analyse van de privacyaspecten. Daarbij wordt gekeken naar welke waarborgen er moeten worden gemaakt om aan bijvoorbeeld de AVG te voldoen. Daarbij is vrijwillige instemming van de huurder essentieel. Bij een eventueel vervolg van de verkenning in de vorm van een pilot speelt de privacy een belangrijke rol. Uitgaande van een positieve uitkomst van de verkenning, zal dit voorjaar worden gestart met een bredere pilot bij een aantal corporaties, waarbij ook de Woonbond zal worden betrokken. Bij gebleken succes volgt uitrol in de gehele corporatiesector. Vooruitlopend daarop zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor corporaties door de Aw i.s.m. Inspectie SZW en OM worden gehouden om vervalsingen van inkomensverklaringen beter te kunnen herkennen.
Levenslang gestraften |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag van 21 december 2018, waarin de Staat opdracht is gegeven om binnen twee maanden een voordracht te doen aan de Kroon naar aanleiding van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte?1
Ja.
Deelt u het oordeel van de voorzieningenrechter dat een beslissing op een gratieverzoek alleen kan afwijken van een rechterlijk vonnis als zich bijzondere omstandigheden voordoen, en dat voor een dergelijke afwijking strenge motiveringseisen gelden?2
Ja. Zoals de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 20 december 2016 aan uw Kamer heeft gemeld, volgt uit de systematiek van de Gratiewet dat aan het advies van de rechter groot gewicht toekomt en in beginsel leidend is voor de te nemen gratiebeslissing. Daarvan kan, zo volgt ook uit het arrest van 5 april 2016 van het Gerechtshof Den Haag alleen worden afgeweken in geval van bijzondere omstandigheden die in de motivering van de beslissing tot uitdrukking moeten komen.3
Waarom heeft u in de gratieprocedure waarop vraag 1 betrekking heeft, besloten een nader advies te vragen van het openbaar ministerie? Hoe beoordeelt u achteraf het gegeven dat u pas 20 maanden na het indienen van het gratieverzoek tot de conclusie komt dat u het verzoek beter kunt aanhouden om alsnog een onderzoek te laten doen, een onderzoek waarvan u eerder heeft gezegd dat u daarvan af zou zien? Vindt u dit getuigen van een zorgvuldige en voortvarende wijze van behandeling van een gratieverzoek? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe wilt u een dergelijke gang van zaken in het vervolg voorkomen?
In het kader van de bescherming van de privacy van betrokkenen, kan ik uw Kamer slechts melden dat ik de behandeling van elk gratieverzoek, zo ook het betreffende gratieverzoek, serieus neem en ik – in het belang van de maatschappij in het algemeen en in het belang van slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder – mij zorgvuldig wil laten voorlichten over alle facetten van een eventuele gratieverlening. Zorgvuldigheid gaat dan voor snelheid waarbij de betrokken partijen de benodigde informatie en tijd moeten hebben om tot een goede advisering te komen.
Kunt u toelichten waarom de gratieprocedure, zoals neergelegd in de Gratiewet, geen termijnen kent? Bent u van mening dat het voor de gratieverzoekende en voor slachtoffers en nabestaanden beter zou zijn, indien dit wel het geval is? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit op te lossen? Zo nee, waarom niet?
De Gratiewet kent – net zoals zijn voorganger de Gratieregeling – geen termijnen voor de behandeling van gratieverzoeken. Zoals ook in de toelichting op de Gratiewet is opgenomen, zijn beslissingen omtrent gratieverzoeken individuele beslissingen die op de omstandigheden van het individuele geval zijn toegesneden. Die omstandigheden kunnen van geval tot geval zeer sterk uiteenlopen en het is ondoenlijk in de wet bij benadering een opsomming te geven van alle concrete omstandigheden die een verzoekschrift om gratie voor inwilliging vatbaar zouden maken. Immers, gratie kan niet alleen verleend worden voor levenslange gevangenisstraffen, maar bijvoorbeeld ook voor tijdelijke gevangenisstraffen en sommige geldboetes. In lijn hiermee kan niet worden gesproken van één redelijke termijn voor de behandeling van gratieverzoeken, ook niet als je deze verzoeken zou onderverdelen in categorieën. Ik ben dan ook niet voornemens termijnen te introduceren in de Gratiewet. Uiteraard blijft het bij alle gratieverzoeken van groot belang dat deze voortvarend worden opgepakt, zowel voor degene die gratie verzoekt als voor eventuele slachtoffers en nabestaanden. Hier zetten alle betrokkenen zich ook voor in. In dit verband kan ik uw Kamer melden dat een gratieverzoek ten aanzien van geldboetes of tijdelijke gevangenisstraffen doorgaans binnen zes maanden, wordt afgehandeld. Dat dit bij een levenslanggestrafte, waarbij al dan niet inlichtingen aan het Adviescollege levenslanggestraften worden gevraagd, meer tijd kost, hangt samen met de uitgebreide onderzoeken die noodzakelijk zijn om tot een zorgvuldige advisering en beoordeling te kunnen komen. Dergelijke dossiers vragen, gezien de zeer ernstige strafbare feiten die zijn gepleegd, de belangen van slachtoffers en nabestaanden en de mogelijke risico’s bij terugkeer in de samenleving, een zorgvuldige afweging. Ik zie dan ook geen noodzaak om op dit punt maatregelen te nemen.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte dat – zoals het gratieverzoek waarop vraag 1 betrekking heeft – niet op de voet van artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften wordt ingediend? Bent u bereid om aan dergelijke gratieverzoeken termijnen te verbinden en maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek binnen die termijn tot stand komt? Zo ja, welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke termijn acht u redelijk voor de behandeling van het ambtshalve gratieverzoek als bedoeld in artikel 4 Besluit Adviescollege levenslanggestraften en bent u bereid de maatregelen te nemen die nodig zijn om te zorgen dat de beslissing op het gratieverzoek (de herbeoordeling) binnen die termijn tot stand komt? Zo ja welke maatregelen bent u van plan te nemen? Zo nee, waarom wilt u geen maatregelen nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten hoe de relevante informatie voor de beoordeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte wordt verzameld en wordt voorgelegd aan het gerecht dat de straf heeft opgelegd? Hoe is geborgd dat alle relevante informatie daadwerkelijk beschikbaar is voor de rechter op het moment dat hij over het verzoek moet adviseren? Gaat dat in de praktijk altijd goed? Zo nee, welke knelpunten zijn er en wat gaat u doen om die op te lossen?
De dienst Justis, een uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, is met de behandeling van gratieverzoeken belast, waartoe ook het registreren en het vormen van een dossier hoort. Deze verzoeken worden via een vastgesteld formulier, te vinden op www.justis.nl, ingediend door of namens degene die om gratie verzoekt. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van de levenslanggestrafte om een volledig onderbouwd gratieverzoek in te dienen. Op grond van de Gratiewet kan de dienst Justis en overigens ook het gerecht, inlichtingen inwinnen bij de daarvoor in aanmerking komende autoriteiten, instellingen of personen. In de Gratiewet is geborgd dat deze daaraan hun medewerking verlenen. Voor de behandeling van een gratieverzoek van een levenslanggestrafte is naast het gratieverzoek aanvullende informatie nodig voor de beoordeling van het verzoek. Gedacht kan worden aan inlichtingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen, het Adviescollege levenslanggestraften, het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, of een reclasseringsorganisatie. Zodra deze inlichtingen zijn ontvangen worden deze bij het gratieverzoek gevoegd en ter advisering aan het openbaar ministerie en het gerecht, dat de veroordeling heeft uitgesproken, overgelegd.
Gelet hierop, de verantwoordelijkheden van de verzoeker om de benodigde informatie te verschaffen en de mogelijkheden van de dienst Justis en het gerecht om nadere inlichtingen in te winnen, ben ik van mening dat voldoende geborgd is dat bij de beoordeling van gratieverzoeken de relevante informatie beschikbaar is.
Waarom wordt de veroordeelde niet ambtshalve op de hoogte gehouden van de voortgang in de verschillende adviezen? Bent u voornemens om dat in de toekomst wel te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
De dienst Justis verzoekt bij elk gratieverzoek het gerecht waarvan de rechterlijke beslissing afkomstig is, advies uit te brengen. Bij sommige verzoeken wordt op grond van de Gratiewet ook het openbaar ministerie om advies gevraagd. De dienst Justis wordt door het openbaar ministerie en het gerecht niet geïnformeerd over de termijn waarop in een individuele zaak advies wordt uitgebracht, zodat vanuit dienst Justis hierover ook geen informatie aan de veroordeelde verstrekt kan (gaan) worden.
Klopt het dat u tegen leden van de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) heeft gezegd dat voor u «levenslang ook gewoon levenslang moet zijn»? Klopt het dat u (ook) heeft gezegd «dat als het Adviescollege nu alleen maar positief adviseert ze hun werk niet goed doen»?3 Zo nee, wat heeft u wel gezegd? Zo ja, kunt u uw uitspraken toelichten? Kunt u daarbij uitleggen hoe deze uitspraken zich verhouden tot het gegeven dat een tot levenslang veroordeelde volgens de Hoge Raad «een reële mogelijkheid tot herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf» moet hebben?4 Kunt u daarbij ook toelichten hoe uw (tweede) uitspraak zich verhoudt tot de tot de door de bewindslieden van Justitie en Veiligheid gegeven uitleg dat met de inrichting van een onafhankelijk Adviescollege voldaan wordt aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens en zo een mechanisme in het leven is geroepen dat een reële kans biedt op vrijlating aan een levenslanggestrafte?
De achtergrond van mijn uitspraken is dat de levenslange gevangenisstraf de zwaarste straf is die in Nederland kan worden opgelegd. Zij is bedoeld voor de bestraffing van misdrijven die zo ernstig zijn en waarbij het gevaar dat de veroordeelde na invrijheidsstelling opnieuw een ernstig gevaar voor de samenleving zal vormen zo groot is, dat zeer langdurige uitsluiting uit de maatschappij noodzakelijk is. Levenslang is wat het is: opsluiting voor de rest van het leven. Daar kiest de rechter bewust voor. Hij kan immers ook een tijdelijke gevangenisstraf opleggen. Als de rechter oordeelt dat een levenslange gevangenisstraf passend is, keert de veroordeelde dan ook in beginsel niet meer terug in de maatschappij. Daarom ga ik er van uit dat het Adviescollege niet alleen maar positieve adviezen geeft, maar elke zaak zorgvuldige en kritisch benadert, op grond waarvan zowel positieve als negatieve adviezen te verwachten zijn. Daarbij dient bij deze adviezen niet alleen aandacht te zijn voor welke mogelijkheden er zijn om een levenslanggestrafte re-integratieactiviteiten te kunnen aanbieden, maar ook voor het rechtdoen aan de samenleving in het algemeen en aan slachtoffers en nabestaanden in het bijzonder. Als gevolg van een aantal internationale en nationale rechterlijke uitspraken waarin werd geoordeeld dat levenslanggestraften een perspectief op vrijlating en een mogelijkheid van herbeoordeling moeten hebben, is (oplegging van) de levenslange gevangenisstraf in Nederland onder druk komen te staan.
In de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf zijn enkele wijzigingen doorgevoerd waardoor levenslanggestraften een mogelijkheid van herbeoordeling en een perspectief op vrijlating hebben.
Door deze wijzigingen kan de straf weer worden opgelegd. Uw Kamer is onder andere bij brieven van respectievelijk 2 juni 2016 (Kamerstuk 29 279, nr. 325) en 30 juni 2017 (Kamerstuk 29 279, nr. 390) reeds uitgebreid geïnformeerd over het (gewijzigde) beleid rondom levenslang. Hierbij is tevens ingegaan op welke wijze wordt voldaan aan de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook is stilgestaan bij de rol en positie van de Adviescollege Levenslang in dit beleid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de Nederlandse praktijk hiermee voldoet aan de eisen van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
In de huidige procedure worden slachtoffers en nabestaanden gehoord door het Adviescollege levenslanggestraften, terwijl de Kroon de uiteindelijke beslissing neemt over een gratieverzoek, hetgeen tot onnodige belasting en teleurstelling van nabestaanden kan leiden; bent u van oordeel dat het voorkomen van dat risico is gewaarborgd? Zo ja, hoe? Zo nee, wat gaat u doen om dat te wel te borgen?
Het Adviescollege levenslanggestraften toetst na vijfentwintig jaar detentie of de levenslanggestrafte wel of niet in aanmerking kan komen voor re-integratieactiviteiten. Bij de toetsing worden slachtoffers en nabestaanden en hun belangen meegenomen. Ik hecht hier zeer aan. Zo worden slachtoffers en nabestaanden over de start van deze procedure geïnformeerd en maakt een slachtoffer- en nabestaandenonderzoek onderdeel uit van het advies. Slachtofferhulp Nederland voert dit onderzoek uit en gaat hiervoor met slachtoffers en nabestaanden in gesprek. Daarnaast kunnen slachtoffers en nabestaanden, indien zij dit willen, door het Adviescollege levenslanggestraften worden gehoord in het kader van de advisering rondom het al dan niet aanbieden van re-integratieactiviteiten. In het advies van het Adviescollege wordt naast het recidiverisico, de delictgevaarlijkheid en het gedrag en de ontwikkeling van de levenslanggestrafte gedurende zijn detentie ook altijd aandacht besteed aan de impact van een mogelijke start van een re-integratietraject op slachtoffers en nabestaanden, en in de sleutel daarvan de vergelding.
Op grond hiervan beslis ik vervolgens over de toekenning van dergelijke activiteiten.
Uiterlijk na zevenentwintig jaar detentie wordt de straf als zodanig opnieuw beoordeeld, middels een gratieprocedure. Het Adviescollege levenslanggestraften informeert mij over de voortgang van de resocialisatie- en re-integratieactiviteiten van de levenslanggestrafte. Het Adviescollege levenslanggestraften hoort in dit kader geen slachtoffers en nabestaanden.
In beide procedures wordt door Slachtofferhulp Nederland expliciet aandacht besteed aan wat de slachtoffers en nabestaanden kunnen verwachten en kan hen desgewenst emotionele hulp en ondersteuning bieden.
Illegale verhuur op Airbnb |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het ideale moment om in te grijpen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de Spaanse aanpak ook in Nederland toegepast kan worden, omdat binnen de EU dezelfde Europese privacyregels gelden? Zo nee, waarom niet?
Door een verplichte registratie bij de Kamer van Koophandel, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt inzicht verkregen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De Europese richtlijn inzake privacy (AVG) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. Of de Spaanse aanpak aan die richtlijn voldoet is aan de Europese Commissie om te beoordelen.
Kunt u Airbnb aanwijzen als toeristisch tussenpersoon en verplichten zich aan de regels te houden, net als in Spanje, zodat er geen oneerlijke concurrentie met hotels plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenhangende aanpak inzake toeristische verhuur. (Kamerstuk 27 926, nr. 309) De kern hiervan is dat door de verplichte eenmalige registratie gemeenten inzicht krijgen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De aanbieders worden namelijk verplicht het verkregen registratienummer te vermelden bij elke aanbieding. Hierdoor treden aanbieders uit de anonimiteit. In dit verband zal de Huisvestingswet worden gewijzigd.
Als aanbieders van toeristische verhuur zouden worden aangemerkt als ondernemer valt dit buiten de werkingssfeer van de Huisvestingswet en zou het gelden voor alle aanbieders in heel Nederland. Ik vind dit niet wenselijk. Zoals geschetst in bovengenoemde brief zie ik een relatie tussen schaarste op de woningmarkt en regulering van toeristische verhuur. Oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad en een aantasting van de leefbaarheid ten gevolge van toeristische verhuur van woonruimte wordt vooral ervaren in gemeenten met schaarste op de woningmarkt, omdat daar onder meer een hoge bebouwingsdichtheid is. Voorts wordt een te lichtvaardig inzetten van het voorgestelde instrumentarium hiermee voorkomen en wordt een drempel opgeworpen tegen het onnodig beperken van het recht op het ongestoord gebruik van het eigendom. Voorts geeft registratie bij de Kamer van Koophandel alleen inzicht in de gegevens van het bedrijf of de persoon die de woning aanbiedt en derhalve niet de adresgegevens van de aanbieding.
Hoe beoordeelt u het Spaanse registratiesysteem? Kunt u aanbieders van vakantieverhuur verplichten zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel als bedrijf, net als in Spanje? Kunt u Airbnb verplichten om KvK-nummers op de site te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat zo niet alleen klanten kunnen zien wat er aan de hand is, maar ook de gemeente en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wet Vakantieverhuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kindermishandeling |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de resultaten van de enquête over kindermishandeling?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uit de enquête blijkt dat bijna de helft van de scholen geen duidelijke afspraken heeft bij vermoedens van kindermishandeling?
Huiselijk geweld en kindermishandeling vormen een hardnekkig maatschappelijk probleem. Wij vinden het belangrijk dat huiselijk geweld en kindermishandeling eerder en beter worden gesignaleerd. En dat iets wordt gedaan met die signalen. Ook een docent kan de persoon zijn die de cirkel van geweld doorbreekt. Wij vinden de uitkomst van de enquête dan ook onwenselijk. Schoolbesturen zijn wettelijk verantwoordelijk om een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (meldcode) vast te stellen voor het personeel en de kennis en het gebruik van de meldcode te bevorderen. De Inspectie van het Onderwijs ziet daar ook op toe. De Inspectie van het Onderwijs constateert dat nagenoeg alle scholen beleid hebben rond kindermishandeling. De uitkomst van de enquête van Didactief geeft aan dat bestuur en schoolleiding het personeel onvoldoende informeert over hun beleid.
Ik vraag de Inspectie van het Onderwijs gezien de implementatie van de verbeterde meldcode de komende jaren hiervoor extra aandacht te hebben.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap faciliteert de Beweging tegen Kindermishandeling – een samenwerkingsverband van organisaties in het onderwijs en de kinderopvang. De Beweging tegen Kindermishandeling heeft als doel om bewustwording te creëren over wat je als onderwijsprofessional moet doen bij vermoedens van kindermishandeling en om de handelingsvaardigheid en -bereidheid bij onderwijsprofessionals te vergroten. De beweging organiseert landelijke en regionale bijeenkomsten over informatiedeling en kennisoverdracht naar schoolbesturen en schoolleiders. Goede voorbeelden worden opgehaald en verspreid. Ook wordt actief samenwerking gezocht met ketenpartners als Veilig Thuis opdat «met en van elkaar» geleerd kan worden.
Komen uit andere onderzoeken soortgelijke resultaten? Zo ja, wat gaat u doen om scholen te ondersteunen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat veel docenten die vermoeden dat er sprake is van kindermishandeling, hier vervolgens niets mee doet? Ziet u mogelijkheden om docenten te ondersteunen in het herkennen van kindermishandeling?
De meldcode biedt ondersteuning en houvast bij het handelen als er een vermoeden van kindermishandeling is. Scholen hebben zelf een verantwoordelijkheid voor deskundigheidsbevordering en verdere professionalisering van hun leraren op dit gebied. Om hen daarbij te ondersteunen is materiaal voor het primair en voortgezet onderwijs over de meldcode ontwikkeld over de wijze waarop leerkrachten aandacht kunnen besteden aan kindermishandeling en de melding daarvan. Deze informatie is actief onder scholen bekend gemaakt en verspreid door de Stichting School en Veiligheid. De Beweging tegen Kindermishandeling heeft zich in het eerste jaar actief ingezet om kennis over kindermishandeling en handelingsbereidheid bij onderwijs- en kinderopvangprofessionals te vergroten. Informatie over (de aanpak van) kindermishandeling, trainingen en materialen zijn gebundeld en overzichtelijk bij elkaar gebracht op een site (www.kindermishandelingonderwijskinderopvang.nl).
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld waarin wordt gevraagd om in alle lerarenopleidingen aandacht te besteden aan het herkennen van kindermishandeling?2
In het algemeen overleg dat ik op 5 september jongstleden met uw Kamer heb gevoerd over sociale veiligheid heb ik toegezegd u te informeren over stand van zaken met betrekking tot de motie Westerveld over kindermishandeling in lerarenopleidingen. Dat heb ik vervolgens gedaan in de aanbiedingsbrief van de Veiligheidsmonitor op 21 december 2018 (Kamerstuk 29 240, nr. 88). Het thema kindermishandeling is verankerd in de herijkte kennisbases 2018/2019 van de Pabo en de tweedegraadslerarenopleidingen. Bij een inventarisatie in april 2018 van de Vereniging Hogescholen is gebleken dat de Pabo’s aandacht besteden aan kindermishandeling. Elke Pabo geeft hier zelf invulling aan, bijvoorbeeld door samenwerking met een GGD of via een eigen module. Voor de tweedegraadslerarenopleidingen is het thema kindermishandeling ook verankerd in de kennisbasis, het bredere concept sociale veiligheid. Docenten in opleiding leren op thema’s die te maken hebben met sociale veiligheid, zoals de thuissituatie van leerlingen, te signaleren en daar, waar nodig, effectief naar te handelen. Onderdeel hiervan is de meldcode, waarbij de opleidingen met elkaar hebben afgesproken dat deze wordt behandeld in het curriculum van de opleidingen.
Deelt u de mening dat er in alle opleidingen die opleiden voor een beroep waarin met kinderen wordt gewerkt, aandacht zou moeten zijn voor kindermishandeling?
We vinden het belangrijk dat alle professionals die werken met kinderen en volwassenen weten hoe ze vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling kunnen signaleren en weten welke stappen te zetten bij signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. Het is daarom belangrijk dat in opleidingen die opleiden voor een beroep aandacht is voor kindermishandeling door bijvoorbeeld studenten te laten oefenen met het werken met de meldcode.
Vanuit het Programma Geweld hoort Nergens Thuis wordt eraan gewerkt om het thema huiselijk geweld en kindermishandeling een plek te laten krijgen in alle relevante opleidingen. In mbo-kwalificatiedossiers voor opleidingen in zorg en welzijn is opgenomen dat tijdens de opleiding ruime aandacht wordt besteed aan het kunnen herkennen van signalen van sociale problematiek waaronder huiselijk geweld, seksueel misbruik en kindermishandeling. Ook is in de opleidingsdossiers opgenomen het actie ondernemen op deze thema’s volgens wet- en regelgeving en het beleid/protocol van de organisatie. De mbo-kwalificatiedossiers in zorg en welzijn zijn in nauwe samenspraak tussen onderwijs en bedrijfsleven opgesteld. Instellingen voor mbo zijn vrij in de wijze waarop zij het onderwijs feitelijk inrichten op basis van de kwalificatiedossiers. Daarom wordt vanuit het programma in 2019 een ronde gemaakt langs verschillende regionale opleidingscentra om in gesprek te gaan met de curriculumontwikkelaars over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan het thema huiselijk geweld en kindermishandeling. Wat betreft het hoger onderwijs (HBO) en het wetenschappelijk onderwijs (WO) geldt dat het per opleiding verschilt of het kunnen signaleren van huiselijk geweld en kindermishandeling en het werken met de meldcode is opgenomen in de curricula. Daarom wordt ook met de betreffende opleidingen in overleg gegaan om met hen de mogelijkheden te bespreken het thema huiselijk geweld en kindermishandeling in het curriculum op te nemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het aantal scholen en docenten dat op de hoogte is van de meldcode kindermishandeling omhoog gaat?
De meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling helpt professionals bij de te nemen stappen bij vermoedens van huiselijk geweld en kindermishandeling. De meldcode is een belangrijk en krachtig instrument om bij tijdig signaleren van kindermishandeling effectief te kunnen handelen en aanpakken. Daarom vinden we het belangrijk dat alle professionals, dus ook scholen en docenten, op de hoogte zijn van de meldcode en weten hoe te werken met de meldcode. Het signaleren is een belangrijk onderdeel van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Eén van de ambities van het programma Geweld hoort Nergens Thuis is om het gebruik van de verbeterde meldcode onder alle sectoren te vergroten. Daarvoor bevat het programma de volgende acties:
Wat vindt u ervan dat slachtoffers vaak het gevoel hebben dat ze niet gehoord worden? Wat voor maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat deze kinderen alle steun krijgen die nodig is?
We vinden het belangrijk dat het voor kinderen en slachtoffers makkelijk wordt gemaakt om te praten over situaties waarin ze zich bevinden en dat vervolgens goed geluisterd wordt naar waar kinderen behoefte aan hebben.
Vanuit het programma Geweld hoort Nergens Thuis worden in samenwerking met Augeo, gemeenten, Veilig Thuis, scholen en andere betrokkenen, de pilots «Handle with care» ondersteund en uitgebreid. In dit project geven instanties zoals Veilig Thuis, politie of crisisinterventieteams bij een incident van huiselijk geweld binnen 24 uur een signaal aan de school. Hierdoor kunnen leerlingen beter door scholen worden opgevangen en kan sociale steun worden geboden, die de veerkracht van kinderen versterkt.
Voor kinderen is het heel belangrijk dat er eerlijk met hen gepraat wordt, dat ze uitleg krijgen over de situatie waarin ze zitten en over wat er voor hen gedaan kan worden. Vanuit het Programma Geweld hoort Nergens Thuis wordt het project «ieder kind geïnformeerd» uitgewerkt. Het project heeft als doel kinderen te laten praten over de situatie thuis en daarbij inzicht te geven in kinderrechten. Voor mishandelde kinderen kan dit de drempel wegnemen om te praten over de situatie waarin ze zich bevinden, waardoor hulp kan worden geboden aan de kinderen en het geweld gestopt kan worden.
Daarnaast heeft Augeo in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een handreiking participatie van kinderen in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling ontwikkeld met concrete handvatten voor professionals voor het betrekken van kinderen.