Intimidatie van huurders door huisbazen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht van BNR dat er bij huurteams in grote steden een stortvloed aan klachten is over verhuurders en dat het aantal meldingen van intimidatie «structureel te hoog» ligt? Wat is uw reactie daariop?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht3 van BNR. Ik begrijp heel goed wat de negatieve gevolgen kunnen zijn van de schaarste op de woningmarkt. Door de krapte staat de betaalbaarheid onder druk en zien we excessen in de steden met de meeste spanning op de woningmarkt. Sommige kwaadwillenden zullen misbruik willen maken van die schaarste. Dat neem ik zeer serieus. De afgelopen periode heb ik met verschillende partijen op de woningmarkt en met de medeoverheden veel acties in gang gezet tegen het woningtekort en de excessen op de woningmarkt. Ik zal twee voorbeelden noemen.
In de woondeals die ik sluit met de regio’s waar het woningtekort en de gevolgen daarvan het meest urgent zijn, maak ik ten eerste afspraken om samen te werken aan de bouwproductie. Doel is om juist in deze regio’s zo snel mogelijk de woningtekorten terug te dringen. Omdat meer bouwen altijd tijd kost maak ik in de woondeals aanvullend ook afspraken over de aanpak van excessen die het gevolg zijn van de tekorten waar we meteen mee aan de slag kunnen. Ik heb u inmiddels geïnformeerd over de woondeals die ik heb gesloten met de stad Groningen, het Stedelijk Gebied Eindhoven, de zuidelijke Randstad en de regio Utrecht.
In de brief aan uw Kamer van 9 november 2018 leest u hoe ik samen met de betrokken partijen de aanpak Goed Verhuurderschap ben gestart om de misstanden in de huursector tegen te gaan, zoals malafide verhuurderschap, discriminatie en het rekenen van onterechte bemiddelingskosten. De partijen en ik zijn nu gezamenlijk bezig met het uitvoeren van de afgesproken actiepunten, die ik in voornoemde brief heb vermeld.
Ik informeer u halfjaarlijks via de voortgangsrapportage Nationale Woonagenda.
Hoe is het mogelijk dat in Amsterdam, Utrecht en Nijmegen in één jaar tijd bijna 200 meldingen van intimidatie door huisbazen zijn gedaan, terwijl de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vorig jaar antwoordde: «Dan kunnen we samen, het ministerie met het lokaal bestuur, ervoor zorgen dat dit probleem wordt uitgebannen, want ik ben het met u eens dat dit onacceptabel is, zeker als er intimidatie en geweld om de hoek komen kijken. Dit moeten we te allen tijde tegengaan»?2
Zie antwoord vraag 1.
Wat heeft u extra gedaan aan het uitbannen van intimidatie en geweld tegen huurders sinds vorig jaar, toen uit een bericht van EenVandaag bleek dat het aantal meldingen over huisbazen die huurders bedreigen toe was genomen?3
Zoals in de beantwoording van de vragen 1 en 2 aangegeven verken ik met de betrokken partijen van de aanpak Goed Verhuurderschap hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide particulieren verhuurders, van zowel gereguleerde als geliberaliseerde huurwoningen, kan worden opgetreden.
Een belangrijke rol is weggelegd voor het delen van «best practices» tussen gemeenten. In een aantal grote steden wordt op creatieve en doortastende wijze opgetreden tegen excessen die de malafide verhuurder veroorzaakt. Ik span mij in om die ervaringskennis breder beschikbaar te stellen aan gemeenten. Die kennis toont aan wat er in de huidige situatie mogelijk is.
Aanvullend heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten aanvullende afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De gemeente Groningen is een pilot gestart over de monitoring van invoering en uitvoering van het Groningse vergunningsstelsel voor verhuurders aan studenten;
De gemeente Amsterdam start een pilot om verhuurders die hun verplichtingen niet nakomen effectiever aan te pakken, met instrumenten zoals beheerovername en de bestuurlijke boete in de Woningwet, die nu niet vaak worden gebruikt;
In de Utrechtse pilot zet de gemeente in op de regionale verbreding van de aanpak huisjesmelkers inclusief inzet van huurteams, het slimmer opsporen van malafide bedrijfsvoering voor maximale inzet/handhaving op basis van het barrièremodel vastgoedmisbruik en op beschermen van huurders en tegengaan van intimidatie.;
Rotterdam start een pilot ter bevordering van gelijke behandeling en beteugeling van discriminatie op de Rotterdamse woningmarkt;
Den Haag focust op de aanpak van malafide verhuurders door het huurteam te koppelen aan handhaving en de informatiepositie van de huurders te verbreden.
De bovengenoemde pilots worden momenteel nog uitgevoerd. De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Verder worden de acties van de aanpak Goed Verhuurderschap, zoals die in november jl. is afgesproken met de relevante partijen, uitgevoerd, door zowel BZK als de andere aangesloten partijen.
Kunt u aangeven in hoeverre het bestaande instrumentarium van gemeenten nu wel wordt gebruikt, aangezien u eerder stelde dat gemeenten niet genoeg gebruik maakten van de mogelijkheden? Wat heeft u gedaan om te stimuleren dat gemeenten wel al hun mogelijkheden benutten?
Er is sprake van een geleidelijke ontwikkeling die de goede kant op gaat. Het benutten van bestaande handhavingsinstrumenten van gemeenten en handhavende diensten is – net als het vergroten van het woningaanbod – een belangrijk onderdeel van het terugdringen van excessen op de huurmarkt. Zo hebben diverse gemeenten gemeentelijke huurteams ingesteld waarbij huurders terecht kunnen bij problemen met de woning of met de verhuurder en die huurders de weg wijzen naar de Huurcommissie of rechter. Gemeenten evenals belangenorganisaties van huurders en studenten geven ook voorlichting. Verder maakt BZK in overleg met VNG en steden een overzicht van bestaand handhavingsinstrumentarium die mede gevoed wordt door de kennisbijeenkomsten voor gemeenten waar best practices met handhaving op de agenda staan.
Tegelijkertijd onderzoek ik met de partijen van de aanpak Goed verhuurderschap welke gerichte acties of aanvullingen in wet- en regelgeving daarnaast nog wenselijk en noodzakelijk zijn om Goed verhuurderschap te stimuleren en excessen te voorkomen. In dat licht heb ik – zoals in mijn antwoord op vragen 2 en 3 aangegeven – begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap.
Heeft u er zicht op welke groepen huurders last hebben van intimidatie, zoals bijvoorbeeld de Woonbond signaleert dat het met name startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten betreft? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Het is algemeen bekend dat de excessen en misstanden in de huursector zich met name afspelen in gebieden waar sprake is van schaarste op de woningmarkt. Er is geen onderzoek nodig om te kunnen constateren dat onder andere startende gezinnen, studenten en arbeidsmigranten op een dergelijke woningmarkt kwetsbaar zijn voor huisjesmelkerij of andere uitwassen van malafide verhuurderschap.
Klopt het dat problemen met intimidatie zich vooral voordoen in de vrije huursector, en wat gaan u en gemeenten concreet doen om intimidatie in deze sector uit te bannen?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeveel gevallen is er aangifte gedaan door een huurder tegen een verhuurder? Kunt u dat in een overzicht laten zien per jaar vanaf 2015? In hoeveel gevallen betrof het de sociale huursector en hoe vaak de vrije huursector?
Het is niet bekend hoeveel aangiftes zijn gedaan door huurders tegen verhuurders, omdat die aangiftes niet op die manier door de politie worden bijgehouden.
Deelt u de mening dat er een landelijk stelsel van vergunningen moet komen, waarbij verhuurders die over de schreef blijven gaan hun vergunning kwijt raken, zoals in Groningen? Zo nee, waarom niet?4
Nee die mening deel ik niet. Met partijen van de aanpak Goed verhuurderschap is gekeken naar aanvullende maatregelen, zoals de invoering van een algemene vergunningplicht voor verhuurders. Geconcludeerd is dat een dergelijke maatregel disproportioneel en niet doelmatig is en tot hoge uitvoeringslasten leidt, omdat die alle verhuurders in de branche raakt, terwijl het doel is om de kleinere groep malafide verhuurders gericht aan te pakken. De invoering van een vergunningsstelsel leidt verder noodzakelijk tot hoge uitvoeringslasten omdat het stelsel moet worden ingericht en aanvragen van vergunningen gedaan (door verhuurders) en getoetst moeten worden (door gemeenten). Door een landelijke regeling zouden alle gemeenten en kamerverhuurders met deze lasten geconfronteerd worden terwijl de problematiek die een dergelijk vergunningsstelsel kan aanpakken in veel gemeenten niet of nauwelijks speelt.
Wanneer gaat u het foute gedrag van huisjesmelkers, vastgoedbazen of Pandjesprinsen bestempelen als economisch delict met bijbehorende (financiële) consequenties? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Wanneer een verhuurder de huurder intimideert of bedreigt is het strafrecht van toepassing en kan een huurder de politie inschakelen. Omdat dergelijke gedragingen reeds strafbaar zijn gesteld is het niet nodig ze ook nog als economisch delict strafbaar te stellen.
Het bericht dat Middelburg stelende asielzoekers beu is |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Middelburg is overlast door stelende asielzoekers beu»?1
Ja.
Hoe kan het dat rovende asielzoekers overal in Nederland nog steeds vrij spel hebben, ondanks herhaalde kabinetsbeloften ze aan te pakken?
In de achterliggende periode is er een stevig pakket aan maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken en tegen te gaan. Mijn ambtsvoorganger heeft op 17 april jl. diverse aanscherpingen en een aantal nieuwe maatregelen aangekondigd. Een van de nieuwe maatregelen betreft het invoeren van een persoonsgerichte aanpak. De verwachting is dat door deze aanvullende landelijke aanpak bestaande maatregelen doeltreffender en slagvaardiger kunnen worden ingezet. Door het intensiever verbinden van de vreemdelingenketen en strafrechtketen, moet het voor de vreemdeling zichtbaar en voelbaar worden dat hij in beeld is van de overheid en dat zijn gedrag niet wordt getolereerd.
Hoe legt u aan de Nederlandse burger uit dat u dit tuig binnen blijft laten en ook belastinggeld uit blijft geven teneinde ze onderdak, leefgeld, gezondheidszorg etc. te geven?
Zoals u bekend is, vindt het kabinet dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen en het sluiten van de asielzoekerscentra geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk. Het kabinet spant zich ervoor in ervoor risico’s voor de openbare orde zo veel mogelijk te beperken en de veiligheid te bevorderen, waarbij tevens bescherming wordt geboden aan die asielzoekers die bescherming behoeven. Zo wordt er onder meer bij de beoordeling van de verblijfsaanvraag rekening gehouden met criminele antecedenten van de vreemdeling en zijn er verschillende maatregelen getroffen om overlast en criminaliteit door asielzoekers aan te pakken.
Realiseert u zich dat het gekkenwerk is iedereen die het woordje «asiel» uitspreekt op te vangen, ongeacht land van herkomst, crimineel verleden etc.? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is het dit jaar, in tegenstelling tot vorig jaar, al gelukt om meer dan vijf criminele asielzoekers op grond van de openbare orde van straat te halen en uit te zetten? Zo nee, schaamt u zich niet voor deze absurde wanprestatie?
Uw vraag refereert vermoedelijk aan de tabel die is opgenomen in paragraaf 3.3.5 van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018. In die tabel staat aangegeven hoeveel asielvergunningen op grond van openbare orde aspecten zijn geweigerd of ingetrokken in 2017 respectievelijk 2018, en hoeveel van de betreffende vreemdelingen nog in datzelfde jaar aantoonbaar zijn vertrokken.
Dat vreemdelingen veelal niet in hetzelfde jaar vertrekken als het jaar waarin hen asiel is geweigerd of hun asielvergunning is ingetrokken, is niet verwonderlijk. Vreemdelingen kunnen immers rechtsmiddelen aanwenden tegen het besluit; daarnaast is de snelheid waarmee het vertrek kan worden gerealiseerd afhankelijk van een breed scala aan factoren, waaronder de medewerking van de vreemdeling zelf en diens land van herkomst. Dit wordt ook uitgelegd in de voetnoot bij de tabel. Ik verwacht dan ook dat vreemdelingen aan wie asiel is geweigerd of wiens asielvergunning is ingetrokken in 2019, nog niet of nauwelijks aantoonbaar (uitzetting, vrijwillig vertrek onder toezicht) zullen zijn vertrokken.
Tenslotte wijs ik u op de tabel in paragraaf 6.6 van de RVK 2018. Deze tabel geeft inzicht in het vertrek van criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen. Uit deze tabel blijkt dat in 2018 1.140 criminele, illegaal in Nederland verblijvende vreemdelingen zijn vertrokken, waarvan 890 aantoonbaar (uitzetting of zelfstandig vertrek onder toezicht).
Bent u bereid een totale asielstop in te stellen, alle asielzoekerscentra te sluiten en alle criminele asielzoekers en statushouders uit Nederland te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat criminelen en amateurvoetbalclubs infiltreren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Criminelen proberen binnen te komen in Brabants amateurvoetbal»?1
Ja.
Welke belangen kunnen criminelen hebben om een amateurvoetbalclub te financieren of daar op andere wijze invloed te krijgen?
Ik kan niet beoordelen welke individuele afwegingen criminelen maken. In algemene zin is uit informatie van de partners die betrokken zijn bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wel bekend dat criminelen op verschillende manieren invloed proberen te verwerven in maatschappelijke sectoren. Uit een inventariserend onderzoek van Politie en Wetenschap met als titel «ondermijning door criminele weldoeners» (2018)2 blijkt dat de belangen van criminelen uiteen lopen. Het kan gaan om personen die een amateurvoetbalclub gebruiken om criminele activiteiten te ontplooien. Ook de wens om gezien te worden als een respectabel burger die investeert in goede maatschappelijke doelen kan een belang zijn om een amateurvoetbalclub te financieren of daar invloed te verwerven.
Als criminelen invloed op amateurvoetbalclubs of andere sportverenigingen uitoefenen kan het zijn dat de onderwereld de bovenwereld binnendringt, bijvoorbeeld als hiervoor crimineel vermogen wordt gebruikt. Het risico van sponsoren die via sportclubs geld witwassen wordt ook genoemd in het Nationaal Dreigingsbeeld georganiseerde criminaliteit uit 2017.3
Het belang van een sportieve en integere sportbeleving staat voor mij voorop. Het is belangrijk dat sportverenigingen zich bewust zijn van het risico op «criminele infiltratie». Ik zal met mijn ambtgenoot van VWS de uitkomsten van het onderzoek dat in opdracht van de Taskforce Brabant Zeeland is uitgevoerd – die overigens thans nog niet beschikbaar zijn – bespreken en bezien of en op welke wijze dit thema ook bij de lokale sportakkoorden aan de orde kan komen. Hierbij zullen wij ook de motie van het lid De Pater-Postma c.s.4 betrekken, waarin de regering wordt verzocht om een breder onderzoek naar aard en omvang van criminele inmenging in de amateursport.
Deelt u de mening dat de onderwereld de bovenwereld binnendringt doordat criminelen invloed uitoefenen op amateurvoetbalclubs? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen amateurvoetbalclubs doen om na te gaan of potentiële geldschieters bona fide zijn? Kunnen zij een verklaring omtrent gedrag vereisen?
De organisatie van een vereniging wordt bij wet bepaald, door haar statuten en reglementen. De modelstatuten en het modelhuishoudelijk reglement van het NOCNSF zijn een goed voorbeeld waarmee een sportief en integer verenigingsleven gestimuleerd wordt. In het modelhuishoudelijk reglement is bijvoorbeeld een artikel opgenomen dat het bestuur de mogelijkheid geeft om richtlijnen voor sponsorschap op te stellen. Ook wordt de bestraffing van leden geregeld voor handelen of nalaten in strijd met de wet, statuten en/of reglementen.
Uit het eerder genoemde onderzoek van Politie en Wetenschap blijkt dat het bij sponsoren in de praktijk meestal gaat om rechtspersonen. Als er sprake is van een zakelijke overeenkomst (sponsoring) met een rechtspersoon kan de club als eis stellen dat de betreffende rechtspersoon een VOG RP dient te overleggen. Een VOG RP wordt afgegeven als uit het onderzoek van JDS blijkt dat de onderzochte rechtspersoon en de direct daarbij betrokken natuurlijke personen geen relevante strafbare feiten op hun naam hebben staan.
Kan de lokale overheid eisen stellen aan bestuurders of financiers van een amateurvoetbalclub bijvoorbeeld bij het verlenen van vergunningen of subsidie? Zo ja, op welke wijze kan dat? Zo nee, waarom niet en acht u het wenselijk dat dit wel mogelijk wordt?
Het Nederlands Genootschap van Burgemeesters heeft een uitgave opgesteld waarin onderscheiden gemeentelijke bevoegdheden en hun toepassingsbereik zijn toegelicht (Zakboek openbare orde en veiligheid, 2017). Daarnaast hebben de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) mede tot taak gemeenten te ondersteunen bij het tegengaan van ondermijning. Zij wijzen gemeenten in dat verband op een adequate toepassing van de beschikbare (bestuursrechtelijke) instrumenten. Zo zou in bepaalde gevallen voorschriften kunnen worden verbonden aan een vergunning bijvoorbeeld met betrekking tot transparante geldstromen: contante betaling door sponsoren niet toestaan. Verschillende gemeenten hebben daar in het kader van het afgeven van een vergunning voor een vechtsportevenement reeds ervaring in opgedaan. Ook kunnen er voorwaarden worden verbonden aan gebruikersovereenkomsten voor sportaccommodaties, zoals gebeurt in de gemeente Amsterdam. De voorwaarden die door de gemeente Amsterdam worden verbonden aan de overeenkomst zijn er onder meer op gericht de overeenkomst te kunnen ontbinden wanneer er sprake is van integriteitsrisico’s. De gemeentelijke bevoegdheden kunnen het maatschappelijk probleem ondermijning echter niet alleen oplossen. Samenwerking met andere gemeenten, de sportwereld, politie en de belastingdienst is cruciaal om criminelen buiten de deur te houden. Ook zou het vergroten van de bewustwording een bijdrage kunnen leveren om bestuurders van verenigingen en gemeenten meer te helpen criminelen te weren bij sportverenigingen. Ik zal dit punt betrekken bij de bespreking over de uitkomsten van het onderzoek dat in opdracht van de Taskforce Brabant Zeeland is uitgevoerd en waarnaar wordt verwezen bij de beantwoording van de vragen 2 en 3.
In hoeverre is een Bibob-toets mogelijk ten aanzien van financiers of bestuurders van een amateurvoetbalclub? Acht u het wenselijk om die mogelijkheid uit te breiden? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom acht u dit niet wenselijk?
Sportverenigingen zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de keuze om al dan niet met een potentiële geldschieter in zee te gaan. Voor zover het om optreden van de gemeente gaat, kan het Bibob-instrumentarium op verschillende manieren worden ingezet. De Wet Bibob is van toepassing op aangewezen vergunningen en subsidies en op vastgoedtransacties met de gemeente. De gemeente kan de aanvrager of wederpartij bij dergelijke overheidshandelingen op integriteit screenen. Ten behoeve van het onderzoek in het kader van de Wet Bibob moeten gegevens worden verstrekt over de wijze van financiering en over de (directe en indirecte) financier. Te denken valt bijvoorbeeld aan een gemeentelijke subsidie voor een amateurvoetbalclub, een exploitatie- en/of een Drank- en Horecawetvergunning voor een sportkantine of een huurovereenkomst voor gebruik van een sportaccommodatie. Een aangevraagde beschikking kan worden geweigerd en een gegeven beschikking kan worden ingetrokken, als ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om uit gepleegde strafbare feiten verkregen of te verkrijgen, op geld waardeerbare voordelen te benutten, of om strafbare feiten te plegen. Een vergelijkbare bevoegdheid geldt voor vastgoedtransacties met de gemeente.
Bovendien verschaft de in uw Kamer voorliggende uitbreiding van de Wet Bibob van 4 maart 2019 nog een mogelijkheid voor toepasbaarheid, namelijk de mogelijkheid om Bibob toe te passen bij vervreemding van erfpachtrecht.5 Het kan namelijk voorkomen dat sportverenigingen het recht van erfpacht hebben op eigendommen van de gemeenten. In dat geval is er sprake van een relatie tussen de gemeente en de sportvereniging, bijvoorbeeld in de vorm van een canon (vergoeding). Als in de erfpachtvoorwaarden een gemeentelijke toestemming voor vervreemding van de erfpacht is opgenomen, kan de gemeente een onderzoek in het kader van de Wet Bibob starten naar de nieuwe erfpachter van de sportvereniging.
Het bericht ‘Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg’ |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Te weinig tijd, te veel moeite, te veel geld: IND stuurde criminelen niet weg»?1
Ja.
Klopt het dat er verslagen zijn van bijeenkomsten waarin medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aangeven dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust wordt overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers? Zo ja, waren deze verslagen bekend bij uw departement en bij de commissie de Leeuw, op welk moment, en wat is hiermee gebeurd?
De twee verslagen uit mei 2017 en februari 2018 waaruit de NRC heeft geciteerd, zijn verslagen van interne werkbesprekingen van medewerkers van het team herbeoordelingen asiel van de IND Zwolle met het management. Daarin is in onderling vertrouwen gesproken over ontwikkelingen die betrekking hadden op het team. Ik vind het van belang dat bij een overheidsorganisatie als de IND een open gesprek kan plaatsvinden tussen medewerkers en management in een vertrouwelijke omgeving.
Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel een groot aantal signalen met informatie (hetzij individuele meldingen via de mail, per brief of telefonisch, hetzij automatische gegenereerde berichten door wijziging van bijvoorbeeld de BRP-inschrijving) die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of de asielvergunning kan worden ingetrokken. Het team onderzoekt of de informatie of het signaal voldoende concreet en zwaarwegend is en beoordeelt vervolgens of in het licht van alle relevante aspecten van de zaak tot intrekking kan worden overgegaan. Daarbij maakt dit team afwegingen, die vaak, mede als gevolg van (Europese) jurisprudentie, complex zijn.
Door de commissie De Leeuw wordt onderschreven dat de vele rechtsregels inclusief jurisprudentie waaraan de IND gehouden is bij mogelijke intrekkingen op basis van openbare orde het complex kunnen maken om daadwerkelijk in te trekken.
Uit de twee verslagen is mij niet gebleken dat vanwege werkdruk en druk vanuit het management bewust is overgegaan tot het opvoeren van niet-intrekkingen van de verblijfsvergunning en het afsluiten van dossiers van criminele asielzoekers. Wel is het bij een organisatie als de IND, die te maken heeft met wisselende werkvoorraden, gebruikelijk om – zeker in tijden van hoge werkdruk – te prioriteren. De IND heeft dat gedaan door zaken die betrekking hebben op openbare ordeaspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang te behandelen.
De commissie De Leeuw heeft desbetreffende verslagen niet opgenomen in de lijst met geraadpleegde documentatie. Ik meen evenwel niet dat er op relevante onderdelen een discrepantie bestaat tussen het beeld dat naar voren komt uit deze verslagen en de conclusies van de commissie.
Hoe verklaart u de discrepantie tussen de conclusies van de commissie de Leeuw dat werkdruk niet doorslaggevend is voor het overgaan tot niet-intrekkingen en het beeld dat in het NRC-artikel wordt opgeroepen?
De commissie De Leeuw heeft een analyse gemaakt van documentatie en gegevens uit het informatiesysteem van de IND. Op basis hiervan heeft de commissie verdiepende interviews gehouden met IND-medewerkers en -managers, waaronder die van het team herbeoordelingen asiel in Zwolle. De conclusie van de commissie is gebaseerd op een brede basis van bronnen. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2, is er naar mijn mening geen sprake van een discrepantie met genoemde verslagen.
Deelt u de mening dat de IND de onlangs aangescherpte juridische mogelijkheden om een verblijfsvergunning te kunnen intrekken maximaal moet benutten om te zorgen dat criminelen die onze gastvrijheid misbruiken het land kunnen worden uitgezet?
Waar de IND op grond van de wet en jurisprudentie tot het oordeel komt dat een asielvergunning kan worden ingetrokken, wordt daadwerkelijk ingetrokken.
Klopt het dat door IND-medewerkers dan wel management, vanwege de benodigde tijdsinspanning, in bepaalde gevallen bewust wordt gekozen om niet de procedure voor intrekking van een vergunning te starten, dan wel te doorlopen, maar over te gaan tot niet-intrekking? Zo ja, in hoeveel gevallen van de 55.925 berichten die in de periode januari 2017 tot en met februari 2019 bij de IND binnenkwamen heeft dit een rol gespeeld? Zo nee, waarom niet?
Nee. Jaarlijks krijgt het team herbeoordelingen asiel vele signalen die aanleiding kunnen zijn tot het doen van onderzoek naar de vraag of een asielvergunning kan worden ingetrokken. Zoals aangegeven, worden in tijden van hoge werkdruk signalen die betrekking hebben op openbare orde aspecten die kunnen leiden tot een intrekking, met voorrang opgepakt. Dit betekent dat minder urgente signalen of kansarme intrekkingszaken dan minder prioriteit krijgen. Door medewerkers en management is niet gestuurd op het niet intrekken van asielvergunningen van criminele asielzoekers. De blijkt evenmin uit de eerdergenoemde verslagen.
Wat is de beleidsvrijheid van een medewerker bij de IND om bij een crimineel antecedent tot een niet-intrekking over te gaan zonder de volledige procedure te doorlopen, terwijl er wel een indicatie is dat intrekking mogelijk zou kunnen zijn? Wilt u overwegen deze beleidsvrijheid in te perken, door het principe in te voeren dat bij een indicatie dat intrekking vanwege criminele activiteiten mogelijk zou kunnen zijn, altijd moet worden gepoogd dat ook te doen?
De medewerker van de IND maakt bij het bepalen of een verblijfsvergunning kan worden ingetrokken een aantal afwegingen die, mede als gevolg van jurisprudentie, complex zijn.
Zo moet, naast de bepaling of sprake is van een (bijzonder) ernstig misdrijf, worden getoetst of de vreemdeling door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Vaak moet daarnaast ook worden getoetst aan artikel 8 EVRM en moeten medische omstandigheden en andere individuele aspecten worden meegewogen. Wanneer deze veelal juridische wegingen hebben plaatsgevonden en uitwijzen dat intrekking van het verblijfsrecht aan de orde is, vindt dit ook plaats. De medewerker heeft in dat geval niet de vrijheid om te besluiten niet in te trekken. Ik zie dan ook geen aanleiding voor inperking.
Kunt u inventariseren in hoeveel van de gevallen zonder juridische procedure is overgegaan tot een niet-intrekking en bent u bereid deze zaken te laten herbeoordelen, zodat bij criminelen met een verblijfsvergunning mogelijk alsnog tot intrekking kan worden overgegaan?
In alle zaken waarin is geoordeeld dat er onvoldoende grond was om de asielvergunning in te trekken, heeft een juridische afweging plaatsgevonden. Er is dan ook geen grond voor de gevraagde herbeoordeling.
Bent u bereid de recent aangekondigde extra middelen voor de IND, niet alleen te benutten voor het terugbrengen van de termijnen voor de algemene asielaanvragen, maar juist ook in te zetten voor voldoende capaciteit voor het beoordelen van zaken waarin tot intrekking dan wel uitzetting zou kunnen worden overgegaan? Zo ja, hoeveel extra trekt u hiervoor uit? Zo nee, waarom niet?
De extra middelen stellen de IND in staat om extra te investeren in processen en capaciteit, onder meer voor het beoordelen van intrekkingszaken. Momenteel wordt bezien hoeveel extra capaciteit er bij team herbeoordelingen asiel nodig is.
Het bericht ‘Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenen weggesluisd uit thuiszorgorganisatie Privazorg»?1
Ja.
Vindt u de in het bericht genoemde voorbeelden van het wegsluizen van geld, het goochelen met constructies en het over-de-top-inkomen van de oud-directeur van Privazorg net zo schokkend als vragensteller?
Ja. Goed bestuur en intern toezicht bij een zorginstelling zijn belangrijke randvoorwaarden voor het leveren van goede zorg en de continuïteit daarvan. Uit onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) blijkt dat aan deze randvoorwaarden bij Privazorg niet wordt voldaan. De inspectie constateert bovendien dat de organisatie-inrichting binnen PrivaZorg niet voldoet aan de vereisten uit de Governancecode Zorg. Hiermee wordt het risico groot dat er zorggeld wordt onttrokken en de constructies in strijd zijn met de maatschappelijke doelstelling van het leveren van goede zorg. Ik vind dit zeer onwenselijk. Geld dat voor de zorg is bestemd moet ook in de zorg blijven. Zie voorts mijn antwoord op vraag 3.
Vindt u de in de sector ontwikkelde «Governancecode Zorg» een afdoende middel om ongewenst gedrag als hier aan de orde te weren? Welk percentage van in de zorg actieve organisaties voor wie de code is bedoeld heeft deze ondertekend?
De Governancecode Zorg is een nuttig instrument en wordt onder andere door de IGJ en de NZa gebruikt als breed gedragen veldnorm voor goed bestuur. De code is opgesteld op initiatief van de Brancheorganisaties Zorg, waarin de brancheorganisaties Actiz, GGZ Nederland, NVZ, NFU en VGN samenwerken. Deze organisaties stellen onderschrijving en naleving van de code als voorwaarde voor het lidmaatschap. Veel zorgverzekeraars hanteren dit ook als vereiste voor contractering. Desalniettemin is de Governancecode een vorm van zelfregulering en is daarmee in zekere mate vrijblijvend. Zo kunnen de IGJ en NZa niet rechtstreeks handhaven op de code. Mede naar aanleiding van de begin maart van dit jaar door de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) uitgebrachte «Signalering» bij het rapport over het tweede onderzoek naar goed bestuur bij Zorggroep Alliade, onderzoek ik momenteel de mogelijkheden om het interne en externe toezicht op integere en professionele bedrijfsvoering te versterken. Daarbij onderzoek ik ook of het wettelijk verankeren van relevante onderdelen uit de Governancecode Zorg meerwaarde zou kunnen hebben. Uw Kamer wordt daar rond de zomer nader over geïnformeerd, zoals aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 5 maart jl.
Bent u ook van mening dat voor bestuurders als in het bericht genoemd geen plaats is in de zorg? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Bent u bereid om bijvoorbeeld een zwarte lijst van over de schreef gegaan zijnde bestuurders in te voeren? Bent u zoals dat bijvoorbeeld in de sector woningcorporaties of in de pensioensector is gebeurd bereid (snel) verdergaande regelgeving in te voeren zodat bestuurders, maar ook toezichthouders, alvorens te kunnen worden aangesteld worden getoetst op zaken als kennis en integriteit?
Wanneer bestuurders de geldende wet- en regelgeving met voeten treden, ben ik van mening dat er voor hen inderdaad geen plaats is in de zorg. De raad van toezicht van een zorginstelling is het orgaan dat een bestuurder aanstelt. De raad van toezicht heeft op grond van de Governancecode de plicht zich van de geschiktheid van de bestuurder te vergewissen. Op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg heeft de IGJ de mogelijkheid een zorginstelling een aanwijzing te geven om een bestuurder te laten vervangen. Een dergelijke interventie is te beschouwen als een «ultimum remedium».
Wat het voorstel voor een zogenaamde zwarte lijst betreft het volgende: er bestaan al bestuursverboden (civielrechtelijk bestuursverbod, stichtingbestuursverbod, strafrechtelijk beroepsverbod) die aan bestuurders in alle sectoren, ook de zorg, opgelegd kunnen worden. De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel «Wijziging Handelsregisterwet 2007 en regelen van enkele andere aan het handelsregister gerelateerde onderwerpen» op 25 juni 2019 als hamerstuk afgedaan. In dit wetsvoorstel is geregeld dat al deze bestuursverboden worden geregistreerd in de Handelsregisterwet. Wanneer dit voorstel kracht van wet heeft, zal de Kamer van Koophandel bestuurders, voor zover dit voortvloeit uit het opgelegde verbod, uitschrijven dan wel de inschrijving het Handelsregister weigeren.
De beroepsverenigingen voor bestuurders en raden van toezicht in de zorg hebben reeds speciale (accreditatie)programma’s ingericht voor hun leden. Verplichtstelling van accreditatie vanuit de overheid doet afbreuk aan de intrinsieke motivatie die bestuurders moeten hebben om aan hun deskundigheid te blijven werken. Het instrument verliest aan kracht als de bestuurder niet daadwerkelijk gemotiveerd is om met zijn vak aan de slag te gaan, maar het ziet als een extra administratieve verplichting waar hij aan moet voldoen. Wel zie ik hier een grote rol weggelegd voor raden van toezicht, de werkgevers van de bestuurders. Het is aan de interne toezichthouders om bestuurders aan te trekken die openstaan voor doorleren en het deelnemen aan accreditatietrajecten.
Bent u naar aanleiding van eerdere signalen daarover van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bereid hen meer instrumenten te geven zodat misstanden als hier effectiever kunnen worden aangepakt? Zo ja, deelt u de mening dat dat zo snel mogelijk moet gebeuren?
Ja, zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Vindt u ook dat er kritischer gekeken moet worden naar het door zorgaanbieders optuigen van allerlei bv’s en stichtingen waarvan de toegevoegde waarde niet altijd duidelijk is, maar die bijvoorbeeld wel het toezicht op geldstromen bemoeilijken?
Het is zeer onwenselijk wanneer constructies worden gekozen enkel met het doel het toezicht op geldstromen te bemoeilijken. Het gebruik van bepaalde constructies, zoals het scheiden van onderdelen van de zorgverlening in bv’s of stichtingen, kan echter wel toegevoegde waarde hebben voor het leveren van goede zorg. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan risicospreiding of doelmatige uitbesteding van taken. De beoordeling van de toegevoegde waarde van deze constructies is echter ingewikkeld en zal sterk afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval. Ik zet daarom niet zozeer in op het aan banden leggen van specifieke constructies, maar op maatregelen om te zorgen dat zowel het interne als externe toezicht in een positie zijn om adequaat toezicht te houden op onder andere de verschillende geldstromen binnen de organisatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak constructies als hier aan de orde of andere waarbij groepen van zzp-ers zijn betrokken voorkomen en wat de specifieke risico’s daarbij zijn?
In deze casus zijn de problemen niet gelegen in de constructie met het gebruik van groepen zzp-ers. Ik zie dan ook geen aanleiding verder onderzoek te doen naar hoe vaak deze constructies voorkomen en wat de risico’s zijn. Gezien de verscheidenheid aan mogelijke constructies bestaat het risico dat zo’n onderzoek van weinig toegevoegde waarde zal zijn. Het is van belang dat zaken als inspraak, medezeggenschap, transparantie en intern toezicht goed geregeld zijn. Zoals in voorgaande antwoorden is toegelicht, ben ik dan ook voornemens om hier nadere regels voor te stellen in plaats van het stellen van nadere regels over specifieke constructies.
Hoe wordt, mocht Privazorg omvallen, de continuïteit van zorg gewaarborgd? Kunt u garanderen dat in dat geval geen cliënten tussen wal en schip vallen?
Indien Privazorg failliet zou gaan, rust op zorgverzekeraars en gemeenten een zorgplicht waardoor zij elders voldoende zorg in moeten kopen en moeten bemiddelen als iemand niet snel genoeg bij een aanbieder terecht kan.
Op dit moment staat PrivaZorg onder verscherpt toezicht van de IGJ. De IGJ heeft mij op basis van gesprekken met Privazorg laten weten dat er op dit moment geen aanleiding is om te vrezen voor de continuïteit van zorg, noch de continuïteit van Privazorg.
De berichten ‘Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen’ en ‘Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan’ |
|
Roald van der Linde (VVD), André Bosman (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Sint Maarten heeft nog paar maanden voor wetgeving rond witwassen»1 en «Sint Maarten weigert strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering aan te gaan?»2
Ja.
Kunt u de omvang van de witwasproblematiek in Sint Maarten schetsen? Hoeveel crimineel geld wordt er naar schatting witgewassen op Sint Maarten?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen3 is de aanpak van witwassen een landsverantwoordelijkheid. Over schattingen over de grootte van de problematiek op Sint Maarten beschik ik niet.
Kunt u een opsomming, voorzien van een tijdlijn, geven van de antiwitwaswetgeving die niet is doorgevoerd of niet effectief wordt nageleefd, daar het artikel stelt dat Sint Maarten de afgelopen jaren steeds heeft verzuimd zijn wetgeving aan te passen aan de richtlijnen van de Financial Action Taskforce?
De Financial Action Taskforce (FATF) heeft de afgelopen decennia zogenaamde aanbevelingen (recommendations) geformuleerd. Deze gelden als dé internationale normen voor het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financieren van terrorisme. Lidstaten van de FATF worden op basis van deze aanbevelingen geëvalueerd.
Sint Maarten is lid van de Caribbean Financial Action Task Force (CFATF). Dit is een zogeheten FATF-Style Regional Body, die behoort tot het wereldwijde netwerk van de FATF. Tijdens de plenaire vergadering van de CFATF in november 2012 is het evaluatierapport van Sint Maarten vastgesteld. Sint Maarten voldeed niet aan 14 van de 16 kernaanbevelingen en werd in een follow-up traject geplaatst waarbij de voortgang periodiek is gemonitord middels follow-up rapporten. Er zijn inmiddels negen follow-up rapporten verschenen4. Sint Maarten is het enige Caribische land dat nog in de derde evaluatieronde zit.
Na vijf jaar follow-up traject bestond nog steeds non-compliance met de aanbevelingen. Hierdoor is Sint Maarten in november 2017 in het eerste stadium van verscherpte follow-up geplaatst. Gevolg hiervan is een meer frequente follow-up rapportage en de mogelijkheid voor het invoeren van gefaseerde tegenmaatregelen. Er is reeds een tweetal zachte maatregelen genomen. In 2018 heeft het bestuur van de CFATF aan de regering van Sint Maarten een waarschuwingsbrief gestuurd. Daarnaast is op de plenaire vergadering van mei 2017 besloten dat door CFATF een High Level Mission naar Sint Maarten zou worden ondernomen waarbij met ministers en onder andere met het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT) en het OM is gesproken. De High Level Mission heeft eind augustus 2018 plaatsgevonden. In november 2017 was nog sprake van non-compliance ten aanzien van 11 kernaanbevelingen.
In 2018 heeft de CFATF afspraken gemaakt met Sint Maarten over de invoering en wijziging van zes cruciale wetten tegen witwassen en terrorismefinanciering. Begin mei 2019 hebben de Staten van Sint Maarten alsnog enkele wetten aangenomen, te weten de Landsverordening aanmeldingsplicht van grensoverschrijdende geldtransporten, Landsverordening meldpunt ongebruikelijke transacties en de Landsverordening bestrijding witwassen en terrorismefinanciering. Eerstgenoemde landsverordening is op 14 juni 2019 in het Afkondigingsblad geplaatst. Als autonoom land binnen het Koninkrijk is Sint Maarten zelf verantwoordelijk voor de invoering daarvan. De komende maanden zal hoge prioriteit gegeven moeten worden aan de verankering van de aanbevelingen van de FATF in wet- en regelgeving. Dit omvat onder meer wijzigingen van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering. De regering van Sint Maarten heeft zich verbonden aan het doorvoeren van de door de CFATF gewenste aanpassingen.
Bent u ermee eens dat het schandalig is dat de overheid van Sint Maarten het tegengaan van crimineel geld en witwassen niet serieus lijkt te nemen? Hoe kijkt u aan tegen de politieke onwil op Sint Maarten om regelgeving rond witwassen te implementeren?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen5 betreft het een zorgwekkend beeld. Alle landen ter wereld worden geacht te voldoen aan de FATF-aanbevelingen om de integriteit van het internationale financiële systeem te beschermen. Daarbij wordt opgemerkt dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is en dat parlementsleden, net als in Nederland, zelf bepalen bij welke debatten ze aanwezig zijn. Daar wordt geen onderzoek naar verricht.
Wat betreft vermeende vermenging van boven- en onderwereld, is het aan de opsporingsdiensten in Sint Maarten om hier onderzoek naar te doen. Zo is het Team Bestrijding Ondermijning (TBO) -met Nederlandse middelen – ingericht om ondermijnende activiteiten te onderzoeken, te vervolgen en te berechten. Zoals per brief van 17 juni 2019 aan de Kamer gemeld6, zijn de Minister van Justitie en Veiligheid en ik van plan de Kamer zo mogelijk voor de begrotingsbehandeling van Hoofstuk IV Koninkrijksrelaties te informeren over de resultaten en het effect van de aanpak van het TBO.
Is er een verband tussen het niet aannemen van antiwitwaswetgeving en de corruptie op het eiland? Hebben bepaalde politici, zoals de in het artikel genoemde Theo Heyliger, zelf actief stappen ondernomen om het aannemen van antiwitwaswetgeving of het effectief bestrijden van witwassen tegen te gaan? Zo ja, wat vindt u hiervan en welke stappen kunnen tegen deze politici genomen worden? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het zijn dat politici niet kwamen opdagen bij het aannemen van de antiwitwaswetgeving, zoals het artikel stelt? Is hier vervolgens onderzoek naar verricht?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de in het artikel genoemde openbare verklaring? Ondersteunt u de hierin genoemde kritiek? Kan deze openbare verklaring openbaar gemaakt worden, of in elk geval naar de Kamer gestuurd worden?
Ja, ik ben bekend met een mogelijke openbare verklaring zoals genoemd in het artikel. Op de plenaire vergadering van de CFATF op 29 mei 2019 is de status quo van Sint Maarten echter vooralsnog gehandhaafd. Het uitbrengen van een openbare verklaring zou de volgende stap zijn in het proces van tegenmaatregelen. De genoemde verklaring betreft een vertrouwelijk intern concept van een internationaal orgaan, dat na besluitvorming in de CFATF niet is vastgesteld en daarom niet is gepubliceerd. Openbaarmaking zou het diplomatieke verkeer van het Koninkrijk en binnen de CFATF kunnen schaden. Voor de teneur van een dergelijke openbare verklaring verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 hieronder. De CFATF kan in november 2019 overigens alsnog besluiten een openbare verklaring uit te brengen. Als dit het geval is dan wordt deze gepubliceerd op de website van de CFATF.
Ik houd de situatie nauwgezet in de gaten. Het land Sint Maarten heeft al de nodige aanpassingen doorgevoerd, maar het blijft van belang dat Sint Maarten de komende maanden de vereiste stappen zet en hier de nodige prioriteit aan geeft.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving op de eilanden voor het tegengaan van witwassen in Nederland? Wordt de effectieve opsporing en het tegengaan van witwassen in Nederland ondermijnd door slechte naleving op Sint-Maarten? Zo ja, welke stappen worden er gezet om dit tegen te gaan? Zo nee, hoe weet u dit zeker?
Slechte naleving van de antiwitwaswetgeving op Sint Maarten heeft in de eerste plaats gevolgen voor het land Sint Maarten, het is onder meer niet bevorderlijk voor een effectieve opsporing aldaar. Witwassen kent verder veelal grensoverschrijdende aspecten en vergt dus een internationale aanpak. Vandaar dat er internationale standaarden zijn opgesteld om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme tegen te gaan. Op die manier wordt bewerkstelligd dat in internationaal verband uniforme regels op dit terrein worden gehanteerd. Alle landen, dus ook Nederland, hebben baat bij een goede naleving van die standaarden.
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen7, stimuleert Nederland de rechtshandhavingsketen van het land Sint Maarten door middel van het Recherchesamenwerkingsteam (RST), het Team Bestrijding Ondermijning (TBO), en de bemensing van het OM en het Gemeenschappelijk Hof. Hiermee wordt capaciteit en expertise geleverd die ook deels wordt ingezet in de opsporing en vervolging van witwassen en terrorismefinanciering. Daarnaast versterkt Nederland (Koninklijke Marechaussee, Douane, Kustwacht) op basis van de Onderlinge regeling versterking grenstoezicht Sint Maarten (Stcrt. 2019, 72542) het grenstoezicht middels capaciteit, opleiding, expertise en extra middelen, waarbij één van de doelen is ongecontroleerde geldstromen tegen te gaan.
Welke gevolgen heeft de slechte naleving van antiwitwaswetgeving door Sint Maarten voor het bancaire stelsel op Saba en Sint Eustatius?
Zoals opgenomen in de beantwoording van eerdere schriftelijke vragen8 betekent een openbare waarschuwing – mocht de CFATF deze afgeven – dat Sint Maarten wordt beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem. De lidstaten worden dan opgeroepen om tegenmaatregelen te nemen. Deze kunnen inhouden dat internationale banken dan extra voorzorgsmaatregelen moeten nemen bij het betalingsverkeer met Sint Maarten. In het uiterste geval kunnen zij afzien van het doen van transacties met het Caribische land. Beide gevolgen zouden ernstige repercussies kunnen hebben voor het buitenlands betalingsverkeer.
De bankensector op de BES-eilanden bestaat vrijwel volledig uit bijkantoren van banken met zetel op Curaçao of Sint Maarten. Op dit moment leidt de situatie op Sint Maarten niet tot beperkingen voor het bancaire verkeer op de BES-eilanden. Het is niet uit te sluiten dat wanneer Sint Maarten zou worden beschouwd als een land dat wegens zijn strategische tekortkomingen een risico vormt voor het internationale financiële systeem, buitenlandse banken extra voorzorgsmaatregelen zullen moeten treffen of in het uiterste geval afzien van het doen van transacties met banken die onderdeel uitmaken van banken op Sint Maarten. Als dit scenario zich manifesteert, dan geldt dit voor één bijkantoor, namelijk het bijkantoor van de Windward Island Bank (WIB) op Sint Eustatius, die haar zetel heeft op Sint Maarten. In zijn brief van 3 juni jl. heeft de Minister van Financiën aangegeven dat het functioneren van de bancaire dienstverlening en het betalingsverkeer op de BES-eilanden de aandacht heeft. Signalen van problemen in de bancaire of betaaldienstverlening worden in overleg met lokale partijen en autoriteiten opgepakt, en eind dit jaar wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.9
Kunt u aangeven hoe het met het opsporen van en het tegengaan van witwassen gesteld is in de andere landen van het Koninkrijk?
Het staat voorop dat het hier autonome landen betreft die zelf de verantwoordelijkheid dragen om de aanbevelingen van de FATF in wetgeving te waarborgen. De andere landen van het Koninkrijk zijn aangesloten bij de CFATF. De CFATF is zoals hiervoor aangegeven een zogeheten FATF-Style Regional Body en vormt een onderdeel van het wereldwijde netwerk dat de FATF kenmerkt. Periodiek worden landen geëvalueerd en wordt middels een rapport inzichtelijk gemaakt in welke mate wordt voldaan aan aanbevelingen in het kader van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering.
In 2009 heeft de CFATF voor het laatst een evaluatierapport opgesteld over Aruba.10 In dit rapport is geconcludeerd dat nog onvoldoende maatregelen waren ingesteld als het gaat om het opsporen en tegengaan van witwassen. De CFATF erkent dat Aruba de afgelopen jaren aanzienlijke progressie heeft gemaakt om de situatie te verbeteren. Zo is het wettelijk en regelgevend kader aangepast om de strategische tekortkomingen aan te pakken. De CATF heeft besloten dat Aruba door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Curaçao is door de CFATF voor laatste keer in 2012 aan een evaluatie onderworpen.11 De afgelopen jaren heeft Curaçao het wettelijk en regulerend kader ten aanzien van witwassen versterkt. Ook ten aanzien van Curaçao heeft de CFATF besloten dat het land door de doorgevoerde verbeteringen in voldoende mate opvolging heeft gegeven aan de aanbevelingen uit het evaluatierapport.
Bent u in gesprek met uw ambtsgenoot op Sint Maarten over de ontstane problemen bij implementatie van wet- en regelgeving die witwassen en de daarmee samenhangende druggerelateerde criminaliteit moeten verminderen? Zo ja, dringt u dan bij de lokale overheid stevig aan op het aannemen van antiwitwaswetgeving? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid uw ambtsgenoot op Sint Maarten aan te spreken op de ontstane situatie? Bent u bereid om stappen te nemen dat de witwaswetgeving wel doorgevoerd wordt? Zo ja, welke?
Zoals opgenomen in de beantwoording van vraag 8, ondernemen mijn ambtsgenoten van Justitie en Veiligheid en van Financiën en ik het nodige om Sint Maarten te ondersteunen bij het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering. Verder zijn er op ministerieel niveau regelmatig contacten over witwassen en terrorismefinanciering. Tot slot verleent Nederland al technische assistentie aan Sint Maarten om aan de CFATF-standaarden te voldoen.
Gelet op deze acties en het feit dat Sint Maarten een autonoom land binnen het Koninkrijk is, ben ik van mening dat er nu genoeg wordt aangedrongen en gedaan om Sint Maarten te ondersteunen in het verbeteren van de ontstane situatie rond het aannemen van zijn antiwitwaswetgeving.
Het bericht dat bedrijven zelf feitenonderzoek kunnen doen naar fraude en corruptie |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad, waarin wordt geschreven over zelfonderzoek door bedrijven naar fraude en corruptie? Kunt u, aanvullend op uw antwoorden in het vragenuur, meer feitelijke informatie verstrekken over wat hier nu precies aan de hand is en waarom u deze werkwijze verdedigt?1 2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten in het Financieel Dagblad. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in het geciteerde artikel een beeld gegeven van ontwikkelingen ten aanzien van strafrechtelijke onderzoeken naar in het bijzonder complexe fraudegevallen. Daarin wordt kort en zakelijk weergegeven dat het OM in de toekomst vaker gebruik wil maken van zelfstandige onderzoeken van advocaten die door verdachte bedrijven zelf zijn ingehuurd, waarbij bepaalde, hieronder toegelichte randvoorwaarden in acht worden genomen. Tevens wordt door het OM bevestigd dat daarover gesprekken worden gevoerd met de advocatuur.
Het OM is en blijft verantwoordelijk voor een strafrechtelijk onderzoek en beslist over het inzetten van strafvorderlijke bevoegdheden en over de vervolging.
Bij de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) worden de aangeleverde onderzoeksresultaten gecontroleerd op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM verifieert dat FIOD-onderzoek. De waarde van een door een bedrijf gedaan eigen feitenonderzoek hangt dus af van de diepgang, volledigheid en juistheid van het eigen feitenonderzoek. In zijn algemeenheid zal de waarde van zo’n onderzoek groter zijn, indien uit de opzet daarvan blijkt dat het onderzoek onafhankelijk heeft plaatsgevonden en niet te beperkt is geweest. Zelfmelding en medewerking aan het feitenonderzoek door bedrijven alsook door natuurlijke personen worden verder meegewogen bij de afdoening van de strafzaak door het OM. Overigens zal in de gevallen waarin in de media al melding is gemaakt van strafbaar handelen, een buitenlandse toezichthouder in actie is gekomen of in Nederland al een strafrechtelijk onderzoek is gestart, afhankelijk van de omstandigheden per geval worden beoordeeld of nog sprake kan zijn van zelfmelding.
Acht u het wenselijk dat in plaats van het openbaar ministerie (OM) advocaten feitenonderzoek doen naar fraude en corruptie bij bedrijven, terwijl zij door die bedrijven zelf worden betaald? Aan welke (tucht)rechtelijke regels moeten advocaten zich bij dergelijk onderzoek houden? Is er al ervaring met deze werkwijze in Nederland? Zo ja, wat zijn daarvan de resultaten?
Ik acht het van belang dat, indien advocaten en (forensisch) accountants feitenonderzoeken verrichten, voorop staat dat het OM dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. In de regelgeving voor advocaten en accountants zijn geen specifieke voorschriften opgenomen met betrekking tot het doen van forensische onderzoeken. Zij dienen zich te houden aan de voor hen geldende beroeps- en gedragsregels op grond waarvan verplichtingen kunnen voortvloeien indien fraude door hen wordt geconstateerd. De naleving van deze regels wordt in beide gevallen geborgd door het voor de beroepsgroep geldende tuchtrecht.
Het komt al veel langer voor dat bedrijven zelf feitenonderzoek doen en de resultaten daarvan delen met het OM, bijvoorbeeld als zij zelf aangifte doen van geconstateerde misstanden. In die zin is geen sprake van een nieuwe werkwijze, maar is het een middel om op een zo effectief en efficiënt mogelijke wijze een complex strafrechtelijk onderzoek aan te pakken.
Wanneer is besloten over te gaan tot deze werkwijze? Is de Kamer hierover geïnformeerd? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord in de laatste alinea van de vorige vraag. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door middel van antwoorden van mijn ambtsvoorgangers op eerdere, vergelijkbare vragen van uw Kamer.4
Om hoeveel zaken gaat het waarbij het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie aan bedrijven zelf is overgelaten sinds met deze werkwijze is begonnen? Waarom geeft de coördinerend officier van justitie fraudeopsporing in antwoord op vragen van het Financieel Dagblad geen cijfers over het aantal zaken waarbij feitenonderzoek aan bedrijven zelf is overgelaten? Waarom is het OM hierover niet transparant?
Het aantal zaken waarin het feitenonderzoek naar fraude en/of corruptie door bedrijven op enigerlei wijze een rol heeft gespeeld, wordt niet als zodanig geregistreerd bij het OM. Leidend is het aantal strafrechtelijke onderzoeken, het zelfmelden door een bedrijf wordt daarin meegenomen. Over het aantal strafrechtelijke onderzoeken in fraudezaken wordt sinds 2015 gerapporteerd door het OM en deze rapportages van het OM worden aan uw Kamer aangeboden.5
Vindt u het wenselijk dat fraude onderzocht wordt door advocaten(kantoren)? Zijn zij hier net zo bekwaam in als het OM? Moeten advocaten die dit soort onderzoek uitvoeren hiervoor een speciale opleiding of cursus volgen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan bedrijven zelf om een al dan niet geschikte (externe) onderzoeker in te schakelen indien interne fraude wordt ontdekt. Dat kunnen zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven advocaten zijn, maar ook (forensisch) accountants. Het is aan de onderzoeker zelf om een afweging te maken of een opleiding of cursus voor het verrichten van feitenonderzoek gevolgd dient te worden. Voor het OM is zoals aangegeven op vraag 1 verder cruciaal of het feitenonderzoek waarde heeft voor het strafrechtelijk onderzoek.
Waarom worden frauduleuze en corrupte bedrijven beloond met strafvermindering als zij zelf advocaten inhuren om de frauduleuze en corrupte praktijken te constateren? Gaat hiervan het juiste signaal uit naar de samenleving volgens u? Zo ja, waarom denkt u dat?
De hoogte van de strafeis van het OM voor een verdachte is altijd afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval, Indien een verdachte meewerkt in een strafproces, bijvoorbeeld door tijdens een verhoor tekst en uitleg te geven over hetgeen hem wordt verweten, is dat een omstandigheid die door het OM in de regel positief wordt meegewogen bij het bepalen van de strafeis. Dat is niet nieuw, maar gangbare praktijk in de stafrechtspleging. Verder is de samenleving erbij gebaat dat zo spoedig mogelijk duidelijkheid wordt verkregen over vermeende strafbare feiten, waartegen handhavend door het OM wordt opgetreden.
Klopt het dat er op dit moment geen enkele formele richtlijn is die voorschrijft waar een feitenonderzoek precies aan moet voldoen en welke financiële sanctie-verlichtingen er mogelijk zijn? Acht u dit wenselijk? Zo ja, waarom?
Voorop staat dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang en volledigheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Of een door een bedrijf gedaan feitenonderzoek diepgaand en volledig genoeg is, is afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Het ligt daarom niet in de rede een formele richtlijn voor te schrijven waaraan het feitenonderzoek moet voldoen. Wat betreft de straf(vermindering), daarvoor verwijs ik naar de antwoorden op vragen 6 en 8.
Hoe en door wie wordt bijvoorbeeld nu besloten aan welke eisen een onderzoek moet voldoen? Wie beslist uiteindelijk over welke vorm van straf(vermindering) er wordt toegepast?
Het OM beslist op welke wijze een strafrechtelijk onderzoek wordt ingericht. Wanneer een strafzaak aan de rechter wordt voorgelegd beslist de rechter over eventuele strafverminderende (of -verzwarende) omstandigheden. Indien een strafzaak tot een transactie leidt, doet het OM een transactie-aanbod waarbij dezelfde afwegingen worden gemaakt.
Het OM heeft aangegeven te onderzoeken of afwegingen met betrekking tot de hoogte van een strafeis uitgebreider dan voorheen kunnen worden opgenomen in het requisitoir. Een (hoge) transactie wordt al uitgebreid toegelicht in het persbericht en het feitenrelaas.
Hoe gaat het OM om met de noodzakelijke verificatie van de gerapporteerde feiten, als de advocaat met een beroep op verschoningsrecht geen inzage hoeft te geven in zijn reden van wetenschap? Kan het verschoningsrecht van advocaten een beperkende factor zijn bij de waarheidsvinding in dit soort onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals al eerder aangegeven staat voorop dat het OM in het geval van een feitenonderzoek door de verdachte zelf, dit onderzoek altijd door de FIOD zal laten controleren op diepgang, volledigheid en juistheid en het OM dat FIOD-onderzoek verifieert. Indien door een beroep op het verschoningsrecht van de advocaat de feiten zoals die in het overlegde onderzoek worden gepresenteerd niet kunnen worden gecontroleerd of geverifieerd, dan zal dit worden meegewogen in de waarde van het onderzoek. Tevens heeft het voorgaande invloed op de vraag of aanvullend strafrechtelijk onderzoek nodig is.
Welke eisen worden er op dit moment gesteld aan de onafhankelijkheid van advocaten die een feitenonderzoek uitvoeren? Mogen advocaten(kantoren) die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd? Zo ja, waarom acht u dit wenselijk?
Advocatenkantoren die worden ingehuurd voor een feitenonderzoek mogen ook andere werkzaamheden voor dat bedrijf hebben uitgevoerd. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 moeten zij zich daarbij houden aan de beroeps- en gedragsregels zoals onder andere neergelegd in de kernwaarden genoemd in artikel 10a van de Advocatenwet. Zo dienen zij bij het uitvoeren van het onderzoek voldoende onafhankelijkheid te betrachten ten opzichte van hun opdrachtgever.
Kunnen het OM en de Fiod altijd de juistheid en volledigheid van het aangeleverde dossier beoordelen en zelf nog aanvullend onderzoek doen? Zo ja, gebeurt dit ook? Hoe uitvoerig en zorgvuldig gebeurt dit? Als dit uitvoerig en zorgvuldig gebeurt, wat is dan precies de efficiencybesparing van deze constructie?
Allereerst verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 1. De efficiëntie en tijdwinst van een zelfmelding bestaan eruit dat relevante gegevens direct voor de opsporing en dus het strafrechtelijk onderzoek beschikbaar en controleerbaar zijn.
Vindt u ook dat als het OM afspraken maakt met bedrijven voor eventuele strafverlichting als die bedrijven zelfonderzoek doen naar fraude en corruptie, die afspraken in ieder geval openbaar gemaakt moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Indien het OM een transactie sluit met een verdacht bedrijf, dan zal het OM zo transparant mogelijk zijn over onder meer de aard en omvang van de verdenking, de omstandigheden die hebben geleid tot de keuze voor een transactie en over de inhoud van de transactie zelf. Daartoe publiceert het OM een persbericht en een uitgebreid feitenrelaas. Zoals in het antwoord op vraag 8 aangegeven heeft het OM aangegeven te onderzoeken of het mogelijk is de afwegingen met betrekking tot de hoogte van een straf voortaan uitgebreider op te nemen in een requisitoir.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Geweld tegen demonstranten in Soedan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van Amnesty International over het recente dodelijke geweld van het Soedanese leger tegen vreedzame demonstranten?1
Ja.
Wat is uw beeld van de feiten? Klopt het dat tientallen burgers zijn omgekomen en velen gewond zijn geraakt?
In de vroege ochtend van 3 juni zijn de Rapid Support Forces (RSF) begonnen met de gewelddadige ontruiming van de sit-in in Khartoem, waarbij met scherp op vreedzame demonstranten is geschoten. Ook in de dagen na de ontruiming van de sit-in is er melding gemaakt van geweld tegen burgers. Hierbij zijn meer dan 100 doden en tot wel 500 gewonden gevallen. Geweld tegen vreedzame demonstranten is onacceptabel.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat de internationale gemeenschap gerichte sancties tegen de verantwoordelijken voor dit bloedbad moet overwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid in internationaal verband hiervoor steun uit te spreken?
De ontwikkelingen in Soedan zijn zeer zorgwekkend en staan hoog op de Nederlandse en Europese agenda. Via sociale media heb ik meerdere malen mijn zorgen uitgesproken over de situatie in Soedan en opgeroepen tot een spoedige overdracht van de macht aan een burgerregering. Zoals ik uw kamer mededeelde tijdens het AO RBZ van 6 juni, heb ik telefonisch contact gehad met de Commissaris voor Vrede en Veiligheid van de Afrikaanse Unie (AU), dhr. Chergui, en steun uitgesproken voor de ferme positie die de AU heeft ingenomen. De Peace and Security Council van de AU heeft op 6 juni jl. besloten dat Soedan van alle AU-activiteiten is uitgesloten zolang er geen civiele transitieregering is en daarbij tevens aangekondigd dat de AU mogelijk meer maatregelen zal treffen indien deze transitie wordt belemmerd.
Ook in EU-verband is Nederland actief met betrekking tot de situatie in Soedan. Zo heeft Nederland samen met like-minded EU-lidstaten aangestuurd op een verklaring van alle EU-lidstaten (EU28), waarin de gewelddadigheden van 3 juni jl. sterk worden veroordeeld. In de EU28 verklaring houdt de EU de Transitional Military Council(TMC) verantwoordelijk voor het geweld sinds 3 juni en roept op tot onafhankelijk en transparant onderzoek naar de gebeurtenissen. Elke vorm van geweld tegen het Soedanese volk is onacceptabel en de daders moeten hiervoor verantwoordelijk worden gehouden. Daarnaast heeft de EU in meerdere verklaringen de noodzaak uitgesproken van een snelle overdracht van de macht aan een civiele overgangsregering. Nederland pleit voor een actieve ondersteunende rol van de EU in aanloop naar en tijdens het transitieproces in Soedan.
Bij de Raad Buitenlandse Zaken op 17 juni jl. heeft Nederland in dit verband een pleidooi gehouden voor een EU mensenrechten-sanctieregime en onderstreept dat de EU in geval van een verdere geweldsescalatie het opleggen van sancties zou moeten overwegen. Nederland benadrukte voorts het belang van bewijsvergaring en riep de Soedanese autoriteiten op samen te werken met het Internationaal Strafhof.
Tot slot zal Nederland zijn zorgen over de situatie in Soedan ook uiten in de 41e sessie van de Mensenrechtenraad, die van 24 juni tot 12 juli zal plaatsvinden.
Deelt u de opvatting dat het van groot belang is dat de macht in Soedan wordt overgeheveld van het leger van dat land naar de bevolking? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe dringt u hierop aan?
Zie antwoord vraag 3.
Europese dreiging van de Eternal Blue exploit |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «In Baltimore and Beyond, a Stolen N.S.A. Tool Wreaks Havoc»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de cyberaanval op Baltimore door digitale «afpersers», waarbij e-mail, vastgoedtransacties, rekeningen van waterbedrijven, medische noodoproepen en vele andere diensten zijn geraakt?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Hoe analyseert u de gevolgen voor het (openbare) leven in de stad? Kunt u daarbij in het bijzonder ingaan op de impact die het heeft gehad op de lokale overheid van Baltimore? Welke kosten heeft de lokale overheid van Baltimore hierdoor moeten maken?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Herkent u de toenemende dreiging van het misbruik van de Eternal Blue exploit voor Europa en Nederland door cybercriminelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bereidt u zich voor op dergelijke aanvallen?
Aanvallen als deze zijn zeer onwenselijk en het is uitermate vervelend dat burgers (tijdelijk) niet kunnen beschikken over overheidsdiensten waar ze normaal gesproken op moeten kunnen vertrouwen. De lokale overheid van Baltimore heeft gemeld dat alle diensten bereikbaar en leverbaar zijn, zij het soms via alternatieven als tijdelijke mailadressen. Over de kosten zijn geen mededelingen gedaan, anders dan dat de lokale overheid niet aan het verzoek tot betaling van het losgeld zal voldoen2.
Het kabinet doet er alles aan om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich in Nederland zal voordoen. Mogelijke dreigingen worden zeer serieus genomen en risico’s worden, waar mogelijk, gemitigeerd. Ten aanzien van Eternal Blue kan gezegd worden dat het kabinet bekend is met deze exploit en de dreiging die daarvan uitgaat. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2018 is deze exploit al meerdere keren genoemd3. In het in 2017 gepubliceerde beveiligingsadvies (NCSC-2017–02294) van het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) werd de kans op misbruik van de kwetsbaarheid, door gebruik van deze exploit, als «hoog» geclassificeerd. Deze classificatie was vanwege actief misbruik van deze kwetsbaarheid, met een hoge kans op schade wanneer een organisatie getroffen wordt. Dit beveiligingsadvies is nog steeds van kracht. Het NCSC blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen en indien er reden toe is zal het beveiligingsadvies worden aangepast. Op dit moment is daar echter geen aanleiding voor.
Ten aanzien van het voorbereiden van organisaties op digitale aanvallen is het van belang te melden dat dit kabinet via de Nederlandse Cyber Security Agenda (NCSA) investeert in het versterken van de digitale weerbaarheid. Zo wordt met de uitvoering van verschillende maatregelen onder de NCSA het Nederlandse stelsel van samenwerkingsverbanden versterkt. Door dit stelsel wordt informatie over kwetsbaarheden bij zo veel mogelijk organisaties bekend en kunnen organisaties passende maatregelen treffen. Voor het bereiken van de organisaties die buiten de vitale infrastructuur en de rijksoverheid vallen, is in 2018 het Digital Trust Center (DTC) in het leven geroepen. Het DTC en het NCSC werken samen om, ter verhoging van de cyberweerbaarheid van de onderscheidenlijke doelgroepen (niet-vitale bedrijfsleven; rijksoverheid en vitale bedrijven), zo veel als mogelijk informatie te kunnen ontsluiten. Het uitgangspunt daarbij is dat organisaties binnen genoemde doelgroepen zelf het best in staat zijn om vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en inzicht in de bedrijfsprocessen, te bepalen hoe zij patchmanagement voor hun organisatie hebben georganiseerd. Uitstel of afstel van updates en het nemen van alternatieve mitigerende maatregelen kan voor een organisatie soms een keuze zijn in verband met de continuïteit van processen. Wanneer het echter misgaat kan het wel grote gevolgen hebben. Daarom wordt bijvoorbeeld op de website van het NCSC ook informatie gedeeld over het inrichten van patchmanagement om organisaties daarbij te helpen. Daarnaast is er een actieve rol voor het DTC om het niet-vitale bedrijfsleven daarin goed te bereiken. Vanzelfsprekend wordt ook op de website van het Digital Trust Center informatie gedeeld over onder andere updates.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op de achtste plaats staat als het gaat om machines die nog steeds gebruik maken van het SMBv1-protocol waar de Eternal Blue exploit gebruik van kan maken?2
Uiteraard is het zorgelijk dat wordt gesignaleerd dat machines in Nederland mogelijk nog steeds kwetsbaar zijn voor misbruik doordat updates niet zijn gedraaid. Echter de hoge score in de lijst hangt samen met de hoge mate van digitale connectiviteit van Nederland. Nederland is immers één van de meest gedigitaliseerde landen ter wereld. Ondanks deze wetenschap is het belangrijk ervoor te zorgen dat machines in Nederland weerbaar zijn. Het NCSC adviseert met het oog hierop, net als bij alle andere bekende kwetsbaarheden, om systemen tijdig en volledig te updaten met de meest recente beveiligingsupdates of alternatieve mitigerende maatregelen te treffen. Hierover publiceert het NCSC zoals gezegd beveiligingsadviezen. Sinds de komst van het DTC is er ook een mogelijkheid om het niet-vitale bedrijfsleven actief te benaderen. Het NCSC en het DTC werken samen om beveiligingsadviezen zo breed mogelijk te delen.
Welke maatregelen neemt u om het patchbeleid bij overheden te stimuleren? Ziet u naar aanleiding van de toenemende dreiging van de Eternal Blue exploit aanleiding aanvullende maatregelen te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie vanwege deze ene specifieke kwetsbaarheid geen reden het overheidsbrede patchbeleid aan te passen, zoals dat is opgesteld in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid6 (BIO). De BIO bevat ten aanzien van kwetsbaarheden en patches de volgende bepalingen:
Zoals gezegd wordt de kans op misbruik van deze kwetsbaarheid sinds 2017 door het NCSC als «hoog» geclassificeerd vanwege actief misbruik dat is waargenomen. In geval van een kwetsbaarheid met een hoge kans op misbruik en hoge vervolgschade neemt het NCSC actief contact op met organisaties in haar doelgroep (rijksoverheid, vitale bedrijven), met het advies direct actie te ondernemen. Het beveiligingsadvies van het NCSC omtrent deze kwetsbaarheid en de daarmee samengaande maatregelen zijn nog steeds van kracht.
Tot slot is het goed te vermelden dat in Baltimore de gemeente werd getroffen. In Nederland is in een dergelijk geval de Informatiebeveiligingsdienst (IBD) het sectorale computercrisisteam voor alle Nederlandse gemeenten. De IBD ondersteunt gemeenten op het gebied van informatiebeveiliging en werkt daartoe onder meer samen met het NCSC.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?
Gelet op de samenhang in de vragen 2, 3 en 4 is ervoor gekozen de beantwoording van deze vragen samen te voegen.
Het doorbreken van het medisch beroepsgeheim bij verdenking van een misdaad |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waaruit blijkt dat er bij medewerkers van de Mondriaan-kliniek in Maastricht vermoedens bestonden dat een patiënt betrokken was bij een dubbele moord, maar dat hier geen melding van gedaan werd bij de politie?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er in dit geval geen sprake was van verplichte doorbreking van het medisch beroepsgeheim op grond van een wettelijke bepaling? Zo nee, op basis van welke wettelijke verplichting had het beroepsgeheim wel doorbroken moeten worden?
In bepaalde gevallen moet of mag een hulpverlener – ook zonder toestemming van de patiënt – zijn/haar medisch beroepsgeheim doorbreken. Dit is onder meer het geval als er sprake is van een wettelijke meldplicht of meldrecht of als er een conflict van plichten bestaat. Van een conflict van plichten is sprake als het niet doorbreken van het beroepsgeheim, voor de patiënt of cliënt zelf of voor een ander ernstig nadeel of schade oplevert en de hulpverlener in gewetensnood verkeert door het handhaven van de zwijgplicht. Voor het gerechtvaardigd doorbreken van het beroepsgeheim geldt onder meer dat vrijwel zeker moet zijn dat met het doorbreken van het beroepsgeheim het ernstig nadeel te voorkomen of te beperken is, en dat dat ook de enige mogelijkheid is. Of aan deze voorwaarden voldaan is, is een zorgvuldige afweging die alleen de betrokken hulpverlener kan maken op grond van de desbetreffende situatie. Binnen de regels van het medisch beroepsgeheim zijn er dus – zeker als het gaat om cruciale informatie – zeker mogelijkheden om informatie te delen.
Ik kan geen oordeel geven over de vraag of in deze situatie gehandeld is in overeenstemming met dit kader. Het onderzoek hierover loopt nog.
In hoeverre is er sprake van een conflict van plichten indien een zorgverlener het vermoeden heeft van een door de patiënt beraamde moord?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat een van de criteria voor doorbreking van het medisch beroepsgeheim op grond van conflict van plichten is, dat het vrijwel zeker moet zijn dat door de geheimdoorbreking de schade kan worden voorkomen of beperkt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u voorbeelden geven van situaties wanneer er sprake van is dat het vrijwel zeker is dat door geheimdoorbreking schade kan worden voorkomen of beperkt?
Een voorbeeld is dat een stomdronken patiënt na een bezoek aan de arts op zijn motor wil stappen. Als zijn veiligheid en die van andere weggebruikers alleen kan worden gegarandeerd door de politie in te schakelen dan mag de arts, nadat hij een afweging van de voorwaarden heeft gemaakt, dat doen. Hij dient daarbij niet meer gegevens te verstrekken dan strikt noodzakelijk is.
Een patiënt brengt de arts op de hoogte van zijn voornemen om een moord te plegen op een aanwijsbaar persoon of een bepaald kind te ontvoeren. Als de arts door een melding aan politie (mogelijk) kan voorkomen dat er slachtoffers vallen, mag hij zijn beroepsgeheim schenden.
Bent u van mening dat in het geval dat iemand vol bloed bij een GGZ-instelling aanklopt, het in de rede ligt te veronderstellen dat er een ernstig gevecht is geweest en mensen mogelijk (zwaar)gewond en mogelijk zelfs in levensgevaar kunnen zijn?
Het onderzoek naar de toedracht en de betrokkenheid van Thijs H. loopt nog. Ik wil en kan op dit moment niet beoordelen welke veronderstellingen er zouden kunnen zijn geweest.
Kan die veronderstelling voldoende zijn voor het doorbreken van het medisch beroepsgeheim op basis van het voorkomen of beperken van de schade aan anderen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6
Bent u van mening dat in een dergelijk geval waarbij vermoedens kunnen zijn dat iemand (zwaar)gewond is, zorgverleners een melding bij de politie zouden moeten doen, al dan niet anoniem? Zo nee, waarom niet?
Het anoniem melden van een mogelijke (toekomstige) misdaad levert ook een doorbreking op van het beroepsgeheim. Voor anoniem melden gelden daarom dezelfde eisen als voor het op naam melden.
Indien niet is voldaan aan de eisen van een conflict van plichten, is er evenmin een rechtvaardiging voor de hulpverlener om anoniem te melden.
Zie het antwoord op vraag 6
Kunt u (geanonimiseerde) voorbeelden geven waarbij het beroepsgeheimen werd verbroken?
Zie het antwoord op vraag 5.
Kunt u voorbeelden geven die in cursussen voor zorgverleners worden gebruikt om uit te leggen wanneer het beroepsgeheim verbroken mag worden?
De KNMG organiseert regelmatig (districts)bijeenkomsten over het medisch beroepsgeheim. Ook worden er regelmatig voordrachten op bijeenkomsten en congressen over het beroepsgeheim en het omgaan met medische gegevens gegeven.
De middelen die het notariaat ter beschikking heeft om fraude te bestrijden |
|
Michiel van Nispen , Mahir Alkaya |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de stelling van de voorzitter van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) dat het notariaat niet voldoende middelen heeft teneinde fraude te bestrijden?1
Ik onderschrijf het belang van de notaris als poortwachter in het stelsel, zoals terecht door de KNB is benoemd. Ik heb begrip voor de oproep en ben met de KNB in gesprek over mogelijke verbeteringen. Ik ga daar in het antwoord op vraag 5 verder op in.
Hoe heeft het aantal gevallen van fraude met besloten vennootschappen zich ontwikkeld sinds de preventieve toets door een notaris van een bestuurder van een bv is afgeschaft? Kunt u bevestigen dat het aantal fraudegevallen met bv’s sindsdien is gestegen?
Het beeld dat die vereenvoudiging de oorzaak is van een stijging van faillissementsfraude herken ik niet. De oorzaken van faillissementsfraude zijn divers en bovendien is fraude niet voorbehouden aan één specifieke rechtsvorm. Uit onderzoek naar oorzaken en schulden van beëindigde faillissementen bleek dat het gemeten percentage strafbare en/of onrechtmatige benadeling van schuldeisers op 30,1 procent van de in 2015 beëindigde faillissementen uitkwam. Ten opzichte van het eerdere onderzoek in 2010 was het percentage strafbare en/of onrechtmatige benadelingen met 6,5 procentpunt toegenomen. Uw Kamer is hierover geïnformeerd.2
Per 1 juli 2011 is het preventieve toezicht op rechtspersonen (door middel van een verklaring van geen bezwaar van de Minister van Justitie) vervangen door doorlopend toezicht op opgerichte rechtspersonen.3 Daarmee wordt beoogd het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen te verbeteren. Vervolgens is de Wet vereenvoudiging en flexibilisering bv-recht in werking getreden op 1 oktober 2012. Daarmee is de oprichting van BV’s, onder meer door afschaffing van het minimumkapitaal, eenvoudiger geworden. De notaris heeft een rol bij het oprichten van BV’s, omdat daarvoor een notariële akte nodig is. Deze betrokkenheid levert niet alleen een nuttige bijdrage aan de zorgvuldigheid in het handels- en rechtsverkeer maar ook aan het voorkomen en bestrijden van misbruik van rechtspersonen.
In de afgelopen periode is er door toezicht, handhaving en opsporing ingezet op de bestrijding van faillissementsfraude. Ook private partijen en beroepsorganisaties nemen initiatief om frauderisico’s te detecteren en fraude of schade zoveel mogelijk te voorkomen. Deze bijdrage is zeer waardevol in de publiek-private samenwerking om fraude te bestrijden. Naar verwachting heeft de toegenomen inzet en aandacht eraan bijgedragen dat fraude beter herkend en gemeld kan worden en is daardoor ook beter zichtbaar gemaakt. Zo wordt in de Fraudemonitor van het Openbaar Ministerie onder meer weergegeven hoeveel meldingen door curatoren zijn gedaan bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude4 dat is ondergebracht bij de FIOD.
Deelt u de mening van KNB-voorzitter Van Buitenen dat de dieperliggende oorzaak van het «krankzinnig grote maatschappelijke probleem van de faillissementsfraude» is dat de overheid het oprichten van kapitaalvennootschappen als bv’s «te soepel» heeft gemaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat het in de toekomst mogelijk wordt vanuit zowel EU-lidstaten als derde landen in Nederland een bv op te richten, zonder tussenkomst van een notaris? Zo ja, ziet u hierin een potentieel gevaar met betrekking tot fraude met bv’s?
Op grond van de richtlijn Gebruik van digitale instrumenten en processen in het kader van het vennootschapsrecht (die is aangenomen door het Europees parlement en de Raad, maar nog niet is gepubliceerd) moeten lidstaten het mogelijk maken dat bepaalde kapitaalvennootschappen (in Nederland gaat het in ieder geval om BV’s) langs digitale weg kunnen worden opgericht. De richtlijn laat evenwel ruimte voor eventuele tussenkomst van de notaris bij de oprichting. Conform het geldende kabinetsbeleid zal bij de implementatie van de richtlijn zoveel mogelijk worden aangesloten bij het al bestaande systeem, dus met inbegrip van een rol van de notaris bij de oprichting van een BV. Mede in het kader van de implementatie van de richtlijn, wordt daarom de mogelijkheid om de digitale oprichting van BV’s in Nederland te laten plaatsvinden via een digitale notariële akte uitgewerkt.
Het is voor het kabinet belangrijk dat vereenvoudiging gepaard gaat met passende waarborgen tegen misbruik en fraude en dat er voldoende waarborgen zijn bij de oprichting van een BV om fraude te voorkomen. De richtlijn voorziet er daarom ook in dat lidstaten bij vermoedens van fraude of misbruik de oprichter kunnen verzoeken om fysiek te verschijnen. Digitale oprichting laat onderzoeksverplichtingen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (zoals het cliëntonderzoek en daarbij het vaststellen wie de uiteindelijk belanghebbende is) onverlet. Het blijft van groot belang dat alle meldingsplichtige instellingen blijven voldoen aan de wettelijke plicht om cliëntonderzoek uit te voeren en ongebruikelijke transacties te melden aan de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU).
Voor de volledigheid merk ik op dat in opdracht van het Ministerie van EZK wordt verkend of er de mogelijkheid is tot vereenvoudiging bij oprichting en kostenreductie van aandelenoverdracht met behoud van een betrouwbare registratie van aandelenbezit in BV’s. Hierover is uw Kamer geïnformeerd door de Staatssecretaris van Economische Zaken met het zogenoemde MKB-actieplan.5
Bent u bereid stappen te zetten teneinde het notariaat de middelen te geven die het nodig heeft om fraude tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben in gesprek met de KNB over het instrumentarium dat voor het notariaat, vanwege diens poortwachtersrol, nodig en wenselijk is. De specifieke expertise van de notaris acht ik onontbeerlijk bij een goede vervulling van de poortwachtersrol. Gelet op de ontwikkeling van verschillende fraudeverschijningsvormen en de digitale en internationale mogelijkheden voor fraudeurs acht ik het van belang om het notariaat en het bedrijfsleven te betrekken als belangrijke partners voor fraudedetectie en de bestrijding van witwassen. De verwachting is dat met het implementeren van het UBO-register en een aandeelhoudersregister, zoals wordt voorgesteld met de Initiatiefwet van de leden Nijboer en Alkaya, op termijn meer actuele informatie over belanghebbenden respectievelijk aandeelhouders beschikbaar komt. Hiermee wordt de financieel-economische fraudebestrijding en de notariële taakuitoefening tegelijkertijd ondersteund.
Wat vindt u van de suggestie notarissen de mogelijkheid te geven bij de Belastingdienst vooraf te informeren of toekenning van een btw-nummer aan een onderneming op bezwaren stuit? Kunt u uw antwoord motiveren?
Op basis van artikel 9 van de btw-richtlijn van de Raad van 28 november 2006, PbEU L 347, is iedere persoon die regelmatig leveringen of diensten verricht (een economische activiteit verricht) een btw-plichtige ondernemer. Op basis van artikel 214 van diezelfde richtlijn is iedere lidstaat verplicht een btw-identificatienummer te verstrekken aan deze btw-plichtige ondernemers. Op grond van Europese jurisprudentie (Hv] 14 maart 2013, nr. C 527/11) kan een btw-identificatienummer alleen worden geweigerd als aan de hand van objectieve gegevens kan worden aangetoond dat er ernstige aanwijzingen bestaan die het vermoeden doen rijzen dat het toegekende btw-identificatienummer zal worden gebruikt voor fraude. Mede in het licht van het belang van de btw-identificatienummers in het zakelijke verkeer is het beleid om btw-identificatienummers aan alle startende ondernemers binnen vijf dagen te verstrekken. Gelet hierop voert de Belastingdienst in de praktijk dan ook een beperkte toets uit bij de verstrekking van btw-identificatienummers. Ik begrijp de suggestie van de KNB-voorzitter als een wens om bij te dragen aan de bestrijding van fraude. Dat is iets dat ik vanzelfsprekend waardeer. Echter ik kan op dit moment niet onderschrijven dat een dergelijk model daadwerkelijk zal bijdragen aan het bestrijden van fraude.
Daarnaast staat thans de fiscale geheimhoudingsplicht in de weg aan de verstrekking van informatie aan notarissen. Het bieden van «de nodige duidelijkheid zonder dat er details worden verstrekt» maakt dit niet anders, omdat er dan nog steeds fiscale duiding wordt gegeven over een onderneming.
Wat is uw oordeel over het door de KNB-voorzitter geopperde stoplichtsysteem dat notarissen de nodige duidelijkheid biedt over een cliënt, zonder dat er details worden verstrekt? Staat de fiscale geheimhoudingsplicht dit volgens u in de weg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat het instellen van een kloppend en up-to-date centraal aandeelhoudersregister een effectievere bestrijding van fraude mogelijk zal maken?
Het belang van beschikbare, actuele informatie over aandeelhouders voor controle, toezicht en opsporing is door een vorig kabinet reeds onderschreven.6 De initiatiefwet centraal aandeelhoudersregister is momenteel aanhangig bij uw Kamer. Het kabinet is voornemens een standpunt voor te bereiden en zal ingaan op de toegevoegde waarde van een centraal aandeelhoudersregister in samenhang met het UBO-register voor de bestrijding van financieel-economische fraude en witwassen. De beoordeling van de initiatiefwet is aan uw Kamer.
Het bericht ‘U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «U.S. sanctions Congo election officials, says they obstructed vote» van 21 maart 2019?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Amerikaanse ambtsgenoot over corruptie en corruptiebestrijding in Congo? zo nee, waarom niet? Zo ja, heeft u zicht op de op de omvang van de corruptie in Congo?
Nederland is met de Verenigde Staten in contact over de situatie in Oost-Congo, zowel in de Democratische Republiek Congo (DRC) als elders. De onderwerpen corruptie en corruptiebestrijding staan tijdens deze overleggen regelmatig op de agenda. Nederland probeert via verschillende kanalen en contacten een zo volledig mogelijk beeld te hebben van de corruptie in de DRC. Het is een uitdaging om zicht te krijgen op de totale omvang van corruptie in de DRC. Corruptie is een complex en vaak verborgen fenomeen dat zich in alle lagen van de maatschappij voordoet.
Welke gevolgen hebben de sancties gehad die de Europese Unie en de Verenigde Staten hebben genomen naar aanleiding van de verkiezingen eind vorig jaar?
De EU heeft op 12 december 2016 sancties ingesteld tegen individuen uit de DRC. Deze sancties zijn in 2017 en 2018, vóór de verkiezingen van 30 december 2018, verlengd. Ze zijn ingesteld omdat deze individuen het verkiezingsproces in de DRC belemmerden en, hieraan gerelateerd, mensenrechten hebben geschonden. Deze sancties omvatten voor 14 personen de bevriezing van tegoeden binnen de EU en een visumverbod voor de EU en gelden momenteel tot 12 december 2019.
De EU-sancties waren een duidelijk signaal naar de Congolese autoriteiten dat er een einde moest komen aan de vele mensenrechtenschendingen gelieerd aan de verkiezingen en de beperking van democratische ruimte. Daarnaast maakten ze onderdeel uit van de bredere internationale druk op de DRC om daadwerkelijk verkiezingen te houden en aan oud-president Kabila om zich niet opnieuw kandidaat te stellen. De verkiezingen hebben uiteindelijk in relatieve kalmte plaatsgevonden en oud-president Kabila was geen kandidaat. De sancties hebben invloed gehad op de relatie tussen de EU en de DRC. Zo hebben de Congolese autoriteiten de verlenging van de EU-sancties afgelopen december aangegrepen om de EU te verzoeken om het hoofd van de delegatie van de Europese Unie in Kinshasa terug te roepen.
De Verenigde Staten hebben door de jaren heen meermaals sancties getroffen tegen Congolese personen, onder andere op grond van mensenrechtenschendingen, corruptie en obstructie van het democratisch proces. De meest recente VS-sancties, aangenomen op 22 februari en 21 maart 2019, waren een reactie op «aanhoudende corruptie door hoge functionarissen van de Nationale onafhankelijke verkiezingscommissie van de DRC (CENI) en de voormalige regering van Kabila om de voorbereidingen voor geloofwaardige en inclusieve verkiezingen te belemmeren en uit te stellen». Deze sancties houden in dat de gesanctioneerde individuen geen (financiële) transacties uit kunnen voeren met Amerikaanse bedrijven en individuen en dat zij een inreisverbod hebben voor de VS.
Is bij het toepassen van sancties overwogen om naar het gehele netwerk van de corruptie te kijken? Zo ja, zou een netwerkbenadering effectiever kunnen zijn dan een individuele benadering om corruptie tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Bij het instellen van de EU-sancties in 2016 zijn corruptie of het onderdeel zijn van een corruptienetwerk niet opgenomen als criteria voor plaatsing op de sanctielijst. Deze sancties werden ingesteld als reactie op de opgeworpen belemmeringen in het verkiezingsproces en hieraan gerelateerde schendingen van mensenrechten.
Enkele van de recent opgelegde sancties door de Verenigde Staten hebben betrekking op personen verdacht van (betrokkenheid bij) corruptie. Zoals onder vraag 3 vermeld staat ging het hier nadrukkelijk om corruptie gerelateerd aan het verkiezingsproces.
Eerder hebben de VS onder de Global Magnitsky Act sancties ingesteld op grond van corruptie, onder andere tegen Dan Gertler en een aantal van zijn bedrijven, waaronder Fleurette Holdings Netherlands. Deze sancties waren daarmee gericht tegen een corruptienetwerk. Zie ook het antwoord op de vragen van de leden Ploumen, Van Ojik en Karabulut over «De onderkoning van Congo» van 8 maart 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1542).2
Kunt u aangeven of er zicht is op de criminele geldstromen binnen Congo? Zo ja, biedt dit mogelijkheden om het netwerk in kaart te brengen? Zo nee, zou het nuttig kunnen zijn de criminele geldstromen in kaart te brengen om gericht sancties te kunnen toepassen?
Er is momenteel beperkt zicht op criminele geldstromen binnen DRC. In DRC zijn enkele instanties, zoals de nationale financiële inlichtingendienst, Interpol en een aantal NGOs actief in het achterhalen van criminele geldstromen.
Het is gewenst om een beter inzicht te krijgen in de criminele geldstromen binnen de DRC. Dit kan bijdragen aan de internationale bestrijding van corruptie. Niet alleen de criminele geldstromen binnen DRC, maar vooral ook het wegsluizen van crimineel geld naar het buitenland is volgens het kabinet een groot probleem voor goed bestuur en accountability in de DRC. Er is onderzoek gedaan naar deze illegale financiële stromen door bijvoorbeeld Bloomberg journalist Michael Kavanagh en de Amerikaanse NGO The Sentry.
Nederland zet zich op verschillende fronten in voor goed bestuur en accountability in DRC, onder andere op het vlak van validatie als conflict-vrij van mijnen in Oost-Congo. Daarnaast gaat Nederland een samenwerking aan met The Sentry. The Sentry richt zich op het inzichtelijk maken van criminele geldstromen vanuit conflictgebieden in Centraal Afrika. Door het werk van organisaties als The Sentry kan Nederland inzicht verkrijgen in de wijze waarop illegaal verkregen vermogens het land uitvloeien. Daardoor kan Nederland eventueel voorkomen dat dergelijke geldstromen via Nederland lopen en toezichthouders in de financiële sector alerteren op de risico’s van dergelijke geldstromen.
Het moeilijke wijzigen van een achternaam, zelfs voor slachtoffers van misbruik |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Je naam wijzigen na incest is moeilijk en duur»?1
Ja.
Klopt het dat een achternaam tegenwoordig een minder belangrijke functie vervuld, kijkend naar de identificatie van mensen, ten opzichte van 20 jaar geleden mede dankzij het burgerservicenummer?
De functie van de naam blijft belangrijk, maar is in de loop van de tijd aangevuld met andere identificatiemiddelen waaronder biometrische gegevens als vingerafdrukken en het BSN. Het BSN is een uniek nummer dat gekoppeld is aan een persoon die is ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP). De gegevens die overheidsorganisaties verzamelen, bewaren en uitwisselen zijn aangevuld met het BSN dat altijd aan een persoon is gekoppeld. De naam is door technische ontwikkelingen voor de overheid en andere instellingen niet meer het enige identificatiemiddel. In het maatschappelijk leven heeft de naam echter nog steeds een belangrijke identificerende functie. Ik verwacht dat dat in de toekomst ook zo zal blijven. Verder zal de naam een belangrijke individualiserende rol blijven spelen, ook in de relatie tussen burgers en overheid en instellingen.
Kent u de Brochure naamswijziging van Justis?2
Ja.
Hoe vaak heeft een achternaamwijziging jaarlijks plaatsgevonden sinds 2010? Hoe vaak is er een verzoek gedaan tot achternaamwijziging? Kunt u dit uitsplitsen naar A-verzoeken, B-verzoeken en C-verzoeken inclusief subnummer?
In bijgaand overzicht treft u de gevraagde gegevens aan.
Klopt het dat sinds begin 2019 jongeren, geboren in 1998 hun achternaam kunnen wijzigen in de achternaamnaam van de andere ouder? Zo ja, hoe vaak is hier gebruik van gemaakt in de eerste maanden van 2019?
Op 1 januari 1998 is het Besluit geslachtsnaamwijziging gewijzigd om het mogelijk te maken dat kinderen vanaf hun achttiende levensjaar een verzoek kunnen indienen om de achternaam te kunnen wijzigen in die van de andere ouder. Dit verzoek dient voor de 21ste levensjaar gedaan te worden.
Vanaf 1 januari 2019 t/m 31 augustus 2019 zijn er 95 verzoeken ingediend.
Klopt het dat de achternaam, indien geen bezwaar wordt gemaakt en er een positieve beslissing is genomen, per koninklijk besluit wordt gewijzigd? Zo ja, waarom wordt dit per koninklijk besluit gedaan en acht u dit relatief zware middel nog wel het best passend bij een achternaamwijziging?
Geslachtsnaamswijziging gebeurt in de regel bij koninklijk besluit. Voor een voornaamswijziging moet een persoon zich wenden tot de rechtbank. De keuze van de wetgever om een wijziging van de geslachtsnaam door de Koning te laten geschieden en voornaamswijziging, afgezien van de bijzondere regeling voor transgender personen (art. 1:28b lid 2 Burgerlijk Wetboek; BW), door tussenkomst van de rechter heeft een historische achtergrond. Het verschil is te verklaren uit het feit dat in het begin van de negentiende eeuw de Kroon als een belangrijkere instantie dan de rechter werd gezien. Ik zal de mogelijkheden onderzoeken om te komen tot één loket waar men zich kan wenden voor zowel voor- als achternaamswijziging. Overigens is mij niet gebleken dat er op dit moment sprake is van grote of urgente problemen op dit punt.
Waarom zijn er voor het wijzigen van de voor- en achternaam verschillende loketten? Deelt u de mening dat een en hetzelfde loket wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat binnen uiterlijk 20 weken, na indiening van een aanvraag inclusief de juiste bijlage vanuit Nederland, een beslissing door Justis wordt genomen? Welke deskundigheid wordt ingezet bij het nemen van een dergelijke beslissing? Op basis van welke feiten kan besloten worden te besluiten een achternaamwijziging niet goed te keuren, indien wel alle documenten correct zijn ingevuld?
Ja, dat klopt. Artikel 1:7 lid 7 BW bepaalt dat er binnen 20 weken een beslissing dient te worden genomen. Bij de behandeling van de aanvraag wordt o.a. een check in de Basisregistratie personen gedaan en worden eventuele belanghebbenden op de hoogte gebracht van de aanvraag. Zij kunnen een zienswijze indienen. Vervolgens wordt aan de hand van de overgelegde documenten beoordeeld of het verzoek voldoet aan de gestelde voorwaarden (zie het Besluit geslachtsnaamswijziging). Wanneer er niet aan de in het Besluit geslachtsnaamswijziging gestelde voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag afgewezen.
Wat is de gemiddelde wachttijd voor een aanvraag tot achternaamwijziging, indien een complete en correcte aanvraag wordt ingediend? Kunt u toelichten waarom, indien een complete en correcte aanvraag ingediend wordt, er toch een termijn van 20 weken wordt gehanteerd? Kan deze termijn aangepast worden?
Op een verzoek tot geslachtsnaamswijziging moet uiterlijk binnen 20 weken worden beslist. 99% van de aanvragen tot naamswijziging wordt binnen 20 weken afgehandeld. De afgelopen jaren is in meer dan driekwart van de gevallen binnen 10 weken een beslissing op een verzoek tot naamswijziging genomen. In het eerste kwartaal van 2019 lag dit percentage hoger.
De in de wet genoemde beslistermijn betreft een maximale termijn. Ik zie geen reden om die termijn aan te passen nu in circa een kwart van de gevallen die termijn ook nodig is om een zorgvuldige beslissing te kunnen nemen. Ik merk daarbij op dat als sneller kan worden beslist op een verzoek dat ook gebeurt.
Klopt het dat de kosten voor een achternaamwijziging 835 euro bedragen voor een meerderjarige, 835 euro voor één of twee minderjarige kinderen en 1.670 euro voor drie of meer meerderjarige kinderen? Kunt u deze kosten onderbouwen en dan met name ingaan op het feit dat de kosten gelijk zijn wanneer het gaat om één meerderjarige en twee minderjarige kinderen?
In de vraag staat «... 1.670 euro voor drie of meer meerderjarige kinderen». Ik neem aan dat wordt bedoeld «... 1.670 euro voor drie of meer minderjarige kinderen». In dat geval zijn de genoemde tarieven juist. Tot 2011 werd per gezin één tarief gehanteerd, ongeacht het aantal kinderen. Echter, voor elk van de kinderen dient een separaat besluit te worden genomen, aan de hand van verschillende criteria bijvoorbeeld vanwege leeftijdsverschillen. Destijds is gekozen voor een beperkte tariefdifferentiatie in het kader van de wens om te komen enerzijds tot meer kostendekkendheid en anderzijds de vaststelling van een reële én billijke tarifering voor naamswijziging. Er is voor gekozen om voor de behandeling van een verzoek om naamswijziging van maximaal twee kinderen het bedrag van 835 euro te heffen en bij drie of meer kinderen het bedrag van 1.670 euro. De tarieven dekken niet in alle gevallen de kosten die de Dienst Justis maakt.
Hoe moet de zin «Een A- of B-verzoek gaat voor een C1-verzoek. U kunt een C1-verzoek alleen indienen wanneer u niet aan de voorwaarden voldoet van een A- of B-verzoek.» geïnterpreteerd worden?
Uitgangspunt is dat als iemand geslachtsnaamswijziging wil dat alleen kan op de gronden genoemd in de artikelen 1 tot en met 5 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (de zogenoemde A- en B-verzoeken). In uitzonderingsgevallen waarin niet aan de voorwaarden voor een A- of B-verzoek wordt voldaan, kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan (C-verzoek). In dat geval moet de verzoeker onderbouwen dat het achterwege blijven van geslachtsnaamswijziging zijn of haar lichamelijke of geestelijke gezondheid in ernstige mate schaadt.
Klopt het dat wanneer iemand met een niet Nederlands klinkende achternaam een verzoek tot achternaamwijziging doet omdat deze persoon als kind door beide ouders is misbruikt die hiervoor niet onherroepelijk veroordeeld zijn, deze persoon niet in aanmerking komt voor een C1-verzoek (psychologische hinder) maar een B6-verzoek (een niet Nederlands klinkende achternaam wijzigen) in moet dienen?
In een geval waarin zowel sprake is van een niet Nederlands klinkende naam (B6) als waarin wordt voldaan aan de voorwaarden van de hardheidsclausule (C1), wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld om een B6-verzoek in te dienen. De reden daarvoor is dat voor een B6-verzoek geen rapport van een onafhankelijk psychiater of psycholoog hoeft te worden overgelegd hetgeen voor betrokkene minder belastend kan zijn. Echter, als betrokkene dat wenst kan ook een beslissing op grond van een C1-verzoek worden genomen.
Zoals bij vraag 11 reeds aangegeven, is het uitgangspunt dat als iemand geslachtsnaamswijziging wil, dat alleen kan op de gronden genoemd in de artikelen 1 tot en met 5 van het Besluit geslachtsnaamswijziging (de zogenoemde A- en B-verzoeken). In uitzonderingsgevallen waarin niet aan de voorwaarden voor een A- of B-verzoek wordt voldaan, kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan (art. 6 Besluit; C-verzoek).
Klopt het dat wanneer iemand als kind is misbruikt door zijn/haar vader die hiervoor onherroepelijk veroordeeld is met medeweten van de moeder die hiervoor niet onherroepelijk veroordeeld is en deze persoon de achternaam van zijn/haar vader wil wijzigen, deze persoon niet de achternaam van zijn/haar moeder aan hoeft te nemen maar ook kan kiezen voor bijvoorbeeld een geslachtsnaam die nog niet in Nederland voorkomt en die Nederlands klinkt?
Ja, dat klopt. In gevallen waarin een beroep op de hardheidsclausule wordt gedaan geldt in beginsel een vrije keuze van de nieuwe achternaam. In de praktijk wordt toepassing gegeven aan het algemene in artikel 1 lid 2 Besluit geslachtsnaamwijziging neergelegde uitgangspunt dat wijziging bij voorkeur geschiedt door omzetting van enkele letters of door toevoeging van een voor- of achtervoegsel. Wanneer dit niet mogelijk of wenselijk is, dan geschiedt wijziging door het kiezen van een andere geslachtsnaam. De andere geslachtsnaam kan ook een geslachtsnaam zijn die nog niet in Nederland voorkomt en die Nederlands klinkt.
Hoe loopt de procedure van een achternaamwijziging wanneer er sprake is van incest, zowel in het geval dat er sprake is van een onherroepelijke veroordeling als in het geval dat hiervan geen sprake is? Hoe wordt in beide gevallen omgegaan met de kosten van de achternaamwijziging?
Als achternaamwijziging wordt verzocht in een geval waarin sprake is van een onherroepelijke veroordeling voor incest, neemt de Dienst Justis op basis van die veroordeling aan dat er sprake is van psychische hinder en kan een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan. Het overleggen van de onherroepelijke veroordeling is voldoende om de naamswijziging in te kunnen willigen. Er zijn dan geen leges verschuldigd. In geval er geen onherroepelijke veroordeling ligt, moet verzoeker onderbouwen dat er sprake is van psychische hinder door een rapport te overleggen van een onafhankelijke psycholoog of psychiater.
Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, vind ik dat dat eenvoudiger moet kunnen. Ik ben voornemens de werkwijze in deze gevallen aan te passen, zodat het slachtoffer zelf medische stukken kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van geestelijke of lichamelijke hinder. Het moeten dan wel stukken zijn van een BIG-, NIP- of NVO- geregistreerde behandelaar die een registratie heeft die ziet op de bevoegdheid om een diagnose te stellen ten aanzien van psychische stoornissen. Anders dan voorheen kunnen dat ook stukken van de eigen behandelaar zijn. Daardoor worden een mogelijk psychische belasting en eventuele vertraging in het proces weggenomen. Aan de hand van de overgelegde documenten wordt vervolgens het verzoek beoordeeld en wordt de reguliere procedure gevolgd. Zoals in de brief van vandaag gemeld, ben ik eveneens voornemens om voor slachtoffers van incest die een beslissing kunnen overleggen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven waarbij een uitkering is toegekend, de naamswijziging gratis te maken.
Bent u bereid de procedure van een achternaamwijziging bij incest te vereenvoudigen en te versnellen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Kunt u toelichten wie een andere belanghebbende is in het geval van een naamswijziging? Zijn beide ouders bijvoorbeeld een belanghebbende indien een meerderjarige een achternaamwijziging vraagt ook in gevallen van C-verzoeken? Zo ja, acht u dat redelijk?
In artikel 7 van het Besluit geslachtsnaamswijziging is vermeld wie voorafgaand aan het nemen van een besluit op een verzoek om naamswijziging moeten worden gehoord. In artikel 1:7 lid 6 BW is bepaald wie schriftelijk worden geïnformeerd over het voornemen om tot naamswijziging over te gaan. Als een meerderjarige een achternaamwijziging vraagt op grond van artikel 6 van het Besluit (C-verzoek), worden zijn of haar ouders hier niet over gehoord en ook niet over geïnformeerd. De ouder wiens naam betrokkene wil krijgen wordt na afronding van de procedure wel geïnformeerd.
Wat vindt u ervan dat wanneer iemand niet voldoet aan de eisen voor een A-verzoek of B-verzoek en er geen sprake is van een C2- of C3-verzoek enkel door middel van psychologische hinder (C1) een verzoek kan worden gedaan? Vindt u het rechtvaardig dat wanneer twee personen met de wens hun achternaam te wijzigen, die feitelijk hetzelfde hebben meegemaakt qua misbruik zonder onherroepelijke veroordeling, bij Justis komen maar dat slechts één gebruik heeft moeten maken van de zorg een psycholoog, alleen deze persoon haar of zijn achternaam kan wijzigen?
In de gevallen waarin geen onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden moet nu nog een onafhankelijk (BIG-geregistreerde) psycholoog of psychiater een rapport opstellen waaruit blijkt dat het uitblijven van de naamswijziging de lichamelijke of geestelijke gezondheid van betrokkene ernstig zal schaden. Dat geldt zowel voor verzoekers die gebruik gemaakt hebben van de zorg van een psycholoog als voor verzoekers die dat niet hebben gedaan. Overigens, zoals ik vandaag in mijn brief heb aangekondigd, wil ik die procedure vereenvoudigen.
Hoe kijkt u tegen de mogelijkheid aan de lat voor achternaamwijziging lager te leggen bijvoorbeeld door een achternaamwijziging als grond toe te voegen op basis van «zwaarwegend persoonlijk belang»?
Het criterium «zwaarwegend persoonlijk belang» is een subjectief criterium. Ik ben geen voorstander van het invoeren van een dergelijk subjectief criterium. Dit criterium is lastig te objectiveren, daarmee lastig uitvoerbaar en werkt rechtsongelijkheid in de hand.
Herinnert u zich de toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg, gehouden op 16 mei 2018, over Personen- en familierecht dat u een reactie zou geven op het onderzoeksrapport «Geslachtsnaamwijziging na incest. Een juridisch onderzoek naar de knelpunten in de procedure tot wijziging van de geslachtsnaam voor slachtoffers van incest»?3 Wanneer kan de Kamer deze reactie verwachten?
Ja, vandaag heb ik uw Kamer per brief hierover geïnformeerd.
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Ja. De vragen 6 en 7 en de vragen 14 en 15 heb ik gelet op hun samenhang samen beantwoord.
Het wijzigen van de achternaam na incest |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Je naam wijzigen na incest is moeilijk en duur»?1
Vandaag heb ik een brief aan uw Kamer gestuurd waarin ik uiteen heb gezet dat ik in dit soort gevallen de procedure voor geslachtsnaamswijziging wil vereenvoudigen.
Vindt u het nog steeds terecht en nodig dat mensen die van hun achternaam af willen, omdat het dezelfde naam is als die van de vader, broer of oom die incest pleegde, te maken krijgen met een belastend psychisch onderzoek, een procedure die wel een jaar kan duren omdat beide ouders belanghebbende zijn en dus inspraak hebben en hiervoor 835 euro aan kosten moeten betalen? Zo ja, waarom?
In gevallen waarin sprake is geweest van incest en een onherroepelijke veroordeling heeft plaats gevonden, is het overleggen van die onherroepelijke veroordeling voldoende om tot naamswijziging over te gaan. In gevallen waarin er geen onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden, kan naamswijziging plaatsvinden indien betrokkene aantoonbare lichamelijke of geestelijke hinder ondervindt als gevolg van zijn of haar geslachtsnaam. Ik ga de werkwijze in deze gevallen aanpassen, zodat het slachtoffer zelf medische stukken kan overleggen waaruit blijkt dat er sprake is van lichamelijke of geestelijke hinder. Het moeten dan wel stukken zijn van een BIG-, NIP- of NVO- geregistreerde behandelaar die een registratie heeft die ziet op de bevoegdheid om een diagnose te stellen ten aanzien van psychische stoornissen. Anders dan voorheen kunnen dat ook stukken van de eigen behandelaar zijn. Daardoor worden een mogelijk psychische belasting en eventuele vertraging in het proces weggenomen.
De Dienst Justis handelt deze verzoeken om naamswijziging in 99% van de gevallen af binnen de wettelijke beslistermijn van 20 weken. Anders dan verondersteld, worden de ouders van een meerderjarige verzoeker in het geval van een beroep op de hardheidsclausule niet gehoord voorafgaand aan het te nemen besluit.
Voor wat betreft de kosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de mening dat informatie over het vervallen van de leges, wanneer er sprake is van naamswijzigingsaanvraag door een slachtoffer van wie de naamgever onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf gepleegd tegen familieleden in de tweede graad, tegen zijn/haar levensgezel of tegen de levensgezel van zijn/haar familielid in de eerste of de tweede graad,2 duidelijk en vindbaar moet zijn op de website en brochure van Justis zodat mensen deze informatie mee kunnen nemen in hun overweging tot het besluit van een naamswijziging? Bent u bereid er voor te zorgen dat deze informatie duidelijk en expliciet vindbaar te maken, teneinde de transparantie over de kosten van naamswijzigingen te vergroten?
Ja, ik zal de Dienst Justis vragen ook de betreffende informatie makkelijker vindbaar te maken voor burgers.
Waarom is slechts bij onherroepelijke veroordelingen van de dader de procedure eenvoudiger en gratis?
In gevallen waarin een onherroepelijke veroordeling heeft plaatsgevonden, heeft de rechter het daderschap en daarmee ook het slachtofferschap vastgesteld. Door de Dienst Justis wordt in die gevallen aangenomen dat er sprake is van psychische hinder. In gevallen waarin het niet tot een onherroepelijke veroordeling is gekomen, moet de Dienst Justis op een andere wijze kunnen vaststellen dat er sprake is van psychische hinder. Dat kan aan de hand van een verklaring van een onafhankelijk psycholoog of psychiater. Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, vind ik dat dat eenvoudiger moet kunnen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 2 waarin ik een en ander heb toegelicht.
Voor wat betreft de kosten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7.
Deelt u de constatering dat het vaak, om wat voor reden dan ook, niet tot een onherroepelijke veroordeling komt terwijl dat lang niet altijd wil zeggen dat er geen sprake is van incest en slachtofferschap?
Ik kan deze constatering in zijn algemeenheid niet onderschrijven. Eenduidige cijfers over het aantal gevallen waarin een melding of aangifte van incest niet tot een onherroepelijke veroordeling leidt, zijn helaas niet voorhanden. Dit wordt als zodanig niet geregistreerd door de politie of de rechtspraak.
Bent u daarom bereid te overwegen of hier versoepeling plaats kan vinden van deze criteria, omdat de gevolgen van deze ingewikkelde en dure procedure schrijnend zijn voor de slachtoffers?
Ik neem aan dat uw vraag ziet op de naamswijzigingsprocedure. Zoals ik vandaag in een brief aan uw Kamer heb laten weten, pas ik mijn beleid aan. Kortheidshalve verwijs ik naar het antwoord op vraag 2 waarin ik een en ander heb toegelicht.
Wilt u bijvoorbeeld overwegen of het doen van een serieuze aangifte voldoende zou kunnen zijn voor het gratis kunnen wijzigen van de achternaam, of bijvoorbeeld door de gezinsleden vrij te stellen van deze hoge kosten bij een soortgelijk verzoek tot naamswijziging? Zo nee, waarom niet?
Als de dader onherroepelijk is veroordeeld, hoeft diens slachtoffer geen leges te betalen voor naamswijziging. De vrijstelling van de leges past in het beleid waarin de overheid slachtoffers van ernstige criminaliteit ondersteunt. Ik meen dat slachtoffers in vergelijkbare gevallen waarin het (nog) niet tot een onherroepelijke veroordeling is gekomen, ook vrijgesteld moeten worden van betaling van leges. Om vrijstelling te kunnen verlenen moet vastgesteld kunnen worden of betrokkene slachtoffer is. Als voorwaarde stellen dat aangifte is gedaan, acht ik daartoe niet toereikend; na de aangifte volgt het tactische onderzoek waarbij de waarheidsvinding centraal staat. Dat onderzoek kan andere inzichten opleveren.
Ik heb bij de aanpassing van mijn beleid besloten om aansluiting te zoeken bij de criteria van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een naamswijziging is voor slachtoffers van incest ook gratis als door het Schadefonds een uitkering is toegekend. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft door die uitspraak betrokkene erkenning gegeven als slachtoffer. Daarvoor is een onherroepelijke veroordeling geen vereiste.
Het bericht ''Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken' NRC checkt' |
|
Joost Sneller (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht ««Helft vrouwelijke journalisten heeft met bedreigingen te maken» NRC checkt»?1
Ja
Bent u bekend met de conclusie uit het onderzoek Een onveilig klimaat2 door Marjolein Odekerken en Laura Das, waarin wordt gesteld dat bijna de helft van het aantal vrouwelijke journalisten te maken heeft gehad met bedreigingen of geweld in het kader van hun werk? Hoe duidt u deze conclusie?
Ik ben bekend met de conclusies uit het aangehaalde onderzoek. Bedreigingen, intimidaties en (gewelds)incidenten zijn onacceptabel. Voor journalisten, ongeacht hun geslacht, achtergrond of arbeidsmarktpositie, geldt dat in het bijzonder vanwege de belangrijke rol die zij vervullen in de vertegenwoordiging van het vrije woord. Het is onaanvaardbaar dat journalisten die hun werk uitvoeren, belemmerd worden in de uitvoering hiervan door de acties van anderen.
Hoe duidt u voorts de conclusie dat met name freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond kwetsbaar zijn en te maken te krijgen met bedreigingen, intimidaties of geweld in het kader van hun werk? Deelt u de zorgen dat deze bedreigingen de persvrijheid van deze groepen specifiek belemmert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de aanbevelingen van Dr. Odekerken en Dr. Brenninkmeijer voortvloeiend uit het bovengenoemde onderzoek?3 Hoe duidt u deze aanbevelingen?
In reactie op de (beknopte) aanbevelingen zoals deze recent zijn gepubliceerd, kan ik u meegeven dat deze in lijn zijn met eerdere aanbevelingen die Dr. Odekerken en Prof. dr. Brenninkmeijer hebben gedaan naar aanleiding van hun onderzoek «Een dreigend klimaat».4 Deze aanbevelingen hebben geresulteerd in de oprichting van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten en het op 19 juli 2018 door de Stuurgroep gesloten «Akkoord Stuurgroep Agressie en geweld tegen journalisten»5, waarin diverse maatregelen zijn aangekondigd om de positie van journalisten tegen geweld en agressie te versterken.
Zo zijn er in het akkoord maatregelen opgenomen die bijdragen aan de bescherming van journalisten, zoals trainingen over juridische mogelijkheden en het opvangen van slachtoffers in de eigen organisatie door middel van bijvoorbeeld psychische hulp. Andere maatregelen zijn gericht op het stimuleren van het doen van aangifte, zoals normstelling, standaardisering, mede namens het slachtoffer aangifte doen als werkgever/opdrachtgever en het onderhouden van de contacten met politie en justitie namens het slachtoffer.
In het akkoord zijn ook afspraken opgenomen die journalisten een speciale positie geven als er sprake is van agressie of een geweldsdelict. Zo is bijvoorbeeld afgesproken dat politie en OM prioriteit zullen geven aan opsporing en vervolging van agressie en geweld tegen journalisten.
Als er geen weerstand geboden kan worden door de journalist of de werkgever tegen een dreiging, kan het lokaal bevoegd gezag onder de werking van het Stelsel Bewaken en Beveiligen maatregelen nemen. Zij doet dit altijd op basis van dreiging en risico.
Deze en andere onderdelen van het akkoord worden verder uitgewerkt in het project «PersVeilig». Op 1 april jl. is de website van het project met een meldpunt voor bedreigde journalisten gelanceerd. Daarnaast is per 1 april jl. in de OM-aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen (2019A003) een paragraaf opgenomen over de mogelijkheid om hogere straffen te eisen bij agressie of geweld tegen journalisten.
Bovengenoemde maatregelen zijn gericht op de brede journalistieke doelgroep. In de brief van 12 juni 2018 die door de Minister van JenV mede namens mij is verstuurd aan uw Kamer, wordt aangegeven dat het aspect van bedreiging specifiek gericht op vrouwelijke journalisten en journalisten met een migratieachtergrond onder de aandacht van de Stuurgroep gebracht zou worden.6 Ik heb via de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) vernomen dat dit onderwerp binnen de Stuurgroep de aandacht heeft. In het Veiligheidsplan voor de Nederlandse media dat op verzoek van de Stuurgroep op dit moment wordt ontwikkeld en in het najaar zal worden gepubliceerd, wordt uitgebreid de kwetsbare positie van vrouwelijke journalisten en journalisten uit minderheidsgroepen behandeld. De kwetsbare positie van freelance journalisten wordt daarin ook belicht. Een concrete uitwerking van het specifieke beleid binnen het Veiligheidsplan en de te ontwikkelen trainingen, gericht op genoemde groepen, zal in het najaar als onderdeel van de totaalaanpak van de Stuurgroep gepresenteerd worden.
Kunt u uiteenzetten welke maatregelen er al bestaan om persveiligheid in het algemeen te waarborgen? Zijn daarvan maatregelen specifiek gericht op vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond? Op welke wijze komt deze problematiek aan bod binnen de Stuurgroep Geweld en Agressie tegen Journalisten?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen maatregelen bestaan of geen extra inzet wordt gepleegd om persveiligheid voor specifiek vrouwelijke journalisten, freelancers en/of journalisten met een migratieachtergrond te waarborgen, bent u bereid dit aspect specifiek toe te voegen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat repressie niet meer voldoende is in drugsaanpak |
|
Vera Bergkamp (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nederlandse drugsaanpak onhoudbaar»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het pleidooi van de Brabantse recherchechef, de heer R. de Groot, dat alleen repressie niet meer voldoende is?
Er is in het Nederlandse drugsbeleid geen sprake van een eenzijdig repressieve aanpak. Het drugsbeleid wordt gekenmerkt door een balans tussen volksgezondheids- en justitieaspecten. Daarbij is ook zeker aandacht voor preventie en ontmoediging van drugsgebruik. De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op het voorkomen van gebruik en van de normalisering ervan binnen bepaalde groepen. De kern van het beleid is via zoveel mogelijk kanalen – ouders, gemeenten, scholen, professionals, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening – zorgen dat jongeren en jongvolwassenen zich bewust zijn van de risico’s.
Het beleid wordt de komende jaren aangevuld met vijf nieuwe maatregelen. Eén van deze maatregelen is het ontwikkelen van innovatieve interventies, waarmee voorkomen wordt dat jongeren beginnen met drugsgebruik. Daarnaast is een wetswijziging van de Opiumwet in voorbereiding, waarmee in één keer veel gevaarlijke Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) kunnen worden verboden. Om het drugsgebruik van een aantal middelen, zoals GHB, XTC en lachgas, te ontmoedigen worden er specifieke maatregelen genomen.
Nog voor het zomerreces stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op het beleid ten aanzien van de problematiek van de synthetische drugs, waaronder het handhavingsbeleid op festivals en evenementen, en de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving.
Deelt u de analyse van de heer De Groot dat vanwege de grote winstmarges steeds meer criminelen toetreden tot die markt en dat eenmaal in die markt de kans dat ze ooit nog op een eerlijke manier hun geld verdienen heel klein is? Zo nee, waarom niet?
Hoewel er geen «harde» gegevens beschikbaar zijn over het aantal in de illegale drugsindustrie actieve criminelen, heb ik geen reden te twijfelen aan de analyse van de heer De Groot op dit punt. Het is bekend dat de drugshandel een lucratieve industrie is. Daarom zet ik stevig in op versterking en versnelling van de aanpak van ondermijning met een focus op de illegale drugsindustrie, de grootste aanjager van georganiseerde criminaliteit, en de criminele geldstromen. De versterking van die aanpak wordt ondersteund met financiële middelen, het ondermijningsfonds van € 100 mln. en € 10 mln. structurele gelden, en ondermijningswetgeving.
Deelt u de analyse van emeritus hoogleraar, de heer C. Fijnaut, dat met het verbod op het gebruik van drugs sprake is van een norm die in steeds mindere mate door de bevolking wordt gedeeld? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid kent geen verbod op het gebruik van drugs. Bezit, productie en verkoop van middelen die in de Opiumwet staan, is wel verboden. Dit onderscheid dient te voorkomen dat mensen geen hulp zoeken als zij in de problemen komen als gevolg van drugsgebruik. Ik herken dat er binnen bepaalde groepen een zekere normalisatie van harddrugsgebruik plaatsvindt. Over deze normalisatie van drugs maak ik mij zorgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven zet het preventiebeleid onder andere stevig in op het voorkomen van gebruik van drugs en de normalisering van het gebruik. Voor de aanpak van de normalisering van drugs wordt samengewerkt met verschillende partijen. Van alle kanten proberen we bijvoorbeeld jongeren en jongvolwassenen te bereiken: via ouders, gemeenten, scholen, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening. De Staatssecretaris van VWS heeft hiernaast het Trimbos-instituut gevraagd om samen met andere partijen een vernieuwde aanpak te ontwikkelen om te voorkomen dat jongeren beginnen met drugsgebruik en om normalisering tegen te gaan. Wij zullen de normalisering van drugsgebruik binnen bepaalde groepen ter discussie blijven stellen en ons blijven inzetten om de beoogde doelgroepen met de juiste boodschap te bereiken.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut dat handhaving van het drugsverbod onbedoeld leidt tot een ernstig neveneffect, namelijk een illegale markt die wordt bediend door criminele organisaties? Zo nee, waarom niet?
Een verbod op enig product leidt, als dat verbod overtreden wordt, per definitie tot een illegale markt. Harddrugs worden dermate schadelijk geacht voor mens en maatschappij, dat de overheid zich genoodzaakt heeft gezien de productie, distributie, verkoop etc. ervan te verbieden. Dit is een principe dat internationaal breed wordt onderschreven en is vastgelegd in internationale verdragen. Tegen criminele netwerken die dit verbod overtreden zullen wij als overheid altijd optreden.
Deelt u de analyse van de heer Fijnaut, dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad zo'n grote prijs heeft dat de vraag opkomt of die aanpak nog wel houdbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden, is onderwerp van permanente discussie met alle partners in die aanpak. De aanpak van de georganiseerde misdaad is geen vaststaand gegeven: door middel van instrumenten als de vierjaarlijkse Veiligheidsagenda wordt deze aanpak zeer regelmatig tegen het licht gehouden en prioriteiten zo nodig anders gelegd.
Bent u van mening dat de huidige aanpak nog wel houdbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u daaraan doen?
Het is voor het kabinet evident dát de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden. Dit kabinet investeert fors in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het kabinet investeert incidenteel 100 miljoen euro en structureel 10 miljoen euro in concrete projecten gericht op de aanpak van de drugsindustrie en bijbehorende geldstromen.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 6, zoekt het kabinet daarnaast in samenwerking met alle partners continu naar verbeteringen in de huidige aanpak.
Deelt u de opvatting van de heer De Groot dat teneinde het verdienmodel van de drugshandel succesvol aan te pakken een grondige evaluatie van aanpak en beleid nodig is? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert in de aanpak van de harddrugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen (zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7) en voert daarnaast een experiment uit met een gesloten cannabisketen om te bezien of het mogelijk is die keten te sluiten en wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Deze beide beleidstrajecten worden grondig gemonitord en geëvalueerd. Op grond van de bevindingen die daaruit volgen kunnen door het dan zittende kabinet beslissingen over de toekomst van het beleid worden genomen.
Bent u bereid, zoals de heer De Groot suggereert, een brede commissie van wetenschappers in te stellen die moet adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt? Zo nee, waarom niet?
In het regeerakkoord staat opgenomen dat wij als kabinet een experiment starten met een gesloten cannabisketen, om te bezien wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Hier wordt momenteel uitvoering aan gegeven. Dit experiment past binnen een voorzichtige internationale trend om anders te kijken naar de regelgeving voor cannabis.
Over harddrugs zoals XTC bestaat een internationale consensus dat ze een onaanvaardbaar risico voor mens en maatschappij vormen. Daarom staan ze in Nederland op lijst I van de Opiumwet. Het in het leven roepen van een commissie acht ik dan ook niet opportuun.
De Nederlandse drugsaanpak |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nederlandse drugsaanpak onhoudbaar»?1
Ja.
Deelt u de analyse van de genoemde recherchechef dat de huidige aanpak van de zware georganiseerde misdaad niet meer afdoende is om de problemen te bestrijden? Zo ja, waarom en wat gaat u anders doen? Zo nee, waarom niet?
Hoe de strijd tegen de georganiseerde misdaad gevoerd moet worden, is onderwerp van permanente discussie met alle partners in die aanpak. De aanpak van de georganiseerde misdaad is geen vaststaand gegeven: door middel van instrumenten als de vierjaarlijkse Veiligheidsagenda wordt deze aanpak zeer regelmatig tegen het licht gehouden en prioriteiten zo nodig anders gelegd.
Deelt u de opvatting van de recherchechef dat een grootschalig onderzoek nodig is waarbij wetenschappers zouden moeten adviseren of regulatie of legalisatie in Europees verband een oplossing van het probleem vormt? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u dit entameren? Zo nee, waarom niet?
Harddrugs, waar het hier over gaat, zijn middelen waarvan de afweging is gemaakt dat deze dermate schadelijk zijn voor mens en maatschappij, dat wij als overheid ons genoodzaakt zien de productie, distributie, verkoop etc. ervan te verbieden. Dit is een principe dat internationaal breed wordt onderschreven en is vastgelegd in internationale verdragen. Tegen criminele netwerken die dit verbod overtreden zullen wij als overheid altijd optreden.
Nog voor het zomerreces stuur ik uw Kamer een brief waarin ik inga op het beleid ten aanzien van de problematiek van de synthetische drugs, waaronder het handhavingsbeleid op festivals en evenementen, en de ontwikkelingen op het gebied van wetgeving.
In het regeerakkoord is opgenomen dat het kabinet een experiment start met een gesloten cannabisketen, om te bezien wat de effecten zijn op de criminaliteit, veiligheid, overlast en volksgezondheid. Hier wordt momenteel uitvoering aan gegeven. Dit experiment past binnen een voorzichtige internationale trend om anders te kijken naar de regelgeving voor cannabis.
Over harddrugs zoals XTC bestaat een internationale consensus dat ze een onaanvaardbaar risico voor mens en maatschappij vormen. Daarom staan ze in Nederland op lijst I van de Opiumwet.Het in het leven roepen van een commissie die onderzoek gaat doen zoals wordt voorgesteld, acht ik dan ook niet opportuun.
Deelt u de mening dat meer gedaan moet worden aan preventie en ontmoediging van drugsgebruik? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van VWS heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op het voorkomen van gebruik en van de normalisering ervan binnen bepaalde groepen. Dit is geen eenvoudige opgave en de inspanning vergt een lange adem. De kern van het beleid is via zoveel mogelijk kanalen – ouders, gemeenten, scholen, professionals, horeca, organisatoren van evenementen en door informatievoorziening – zorgen dat jongeren en jongvolwassenen zich bewust zijn van de risico’s. Het beleid wordt de komende jaren aangevuld met vijf nieuwe maatregelen. Een van deze maatregelen is het ontwikkelen van innovatieve interventies waarmee voorkomen wordt dat jongeren beginnen met drugsgebruik. Verder bereiden we ook een wetswijziging van de Opiumwet voor waarmee we in één keer veel gevaarlijke Nieuwe Psychoactieve Stoffen (NPS) kunnen verbieden. Om het drugsgebruik van een aantal middelen, zoals GHB, XTC en cocaïne, te ontmoedigen, worden er specifieke maatregelen genomen.
Het bericht ‘Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kritiek op Saoedi’s? Dan dreigt gevaar»?1
Ja.
Heeft u contact gehad met de Noorse inlichtingendienst dan wel de Amerikaanse inlichtingendienst CIA over het gevaar dat journalisten lopen die kritisch zijn op het Saoedisch regime? Zo nee, bent u wel op de hoogte van het risico voor journalisten die kritisch zijn op het Saoedisch regime, en dat zij moeten oppassen voor hun veiligheid? Zo ja, wat is uw reactie daarop? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De vrijheid van critici en andersdenkenden wordt ernstig beperkt. Dit geldt voor activisten, geestelijken en ook journalisten. De afgelopen jaren is vrijheid van meningsuiting verder onder druk komen te staan. Het meest duidelijke voorbeeld hiervan is de verschrikkelijke moord op journalist Jamal Khashoggi. Nederland spreekt met gelijkgestemde landen over de situatie in Saoedi-Arabië. De regering gaat in het openbaar niet in op concrete contacten tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Bent u bekend met de kritische commentaren en de inzet voor burgerrechten van de in Noorwegen woonachtige journalist İyad el-Baghdadi? Zo ja, valt dit naar uw mening onder de normale werkzaamheden van journalisten? Zo nee, waarom niet?
İyad el-Baghdadi is schrijver, journalist en mensenrechtenverdediger. El-Baghdadi heeft zich regelmatig kritisch uitgelaten over het democratische gehalte van de regeringen in de regio. Het kritisch volgen van ontwikkelingen in de regio behoort uiteraard tot het belangrijke werk dat journalisten, activisten en andere politieke commentatoren doen.
Bent u van mening dat journalisten, schrijvers en anderen die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, bescherming moeten krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze kan deze bescherming invulling krijgen?
Vrijheid van meningsuiting is een voorwaarde voor een goed functionerende democratie en een vrije samenleving, en is daarom één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd. Nederland zet zich via verschillende kanalen in voor de bescherming van de vrijheid van meningsuiting en de veiligheid van journalisten. Voorbeelden zijn de bilaterale gesprekken van de Mensenrechtenambassadeur, de aandacht die Nederland in multilateraal verband vraagt voor schendingen van die rechten, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad, en activiteiten die Nederland steunt die bijdragen aan de versterking van het maatschappelijk middenveld.
Heeft u over het risico dat journalisten, schrijvers en anderen uit Saoedi-Arabië, die worden vervolgd voor het uitoefenen van hun recht op vrije meningsuiting, gesproken met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is er gesproken over een gezamenlijk strategie richting Saoedi-Arabië?
Nederland spreekt in bilateraal contacten en in Europees verband met regelmaat over de situatie in Saoedi-Arabië. De EU heeft gezamenlijke verklaringen afgelegd waarin de moord op journalist Khashoggi in de sterkste bewoordingen wordt afgekeurd en wordt opgeroepen tot grondig, transparant en geloofwaardig onderzoek en vervolging van de daders. Daarnaast hebben alle EU-lidstaten de verklaring van 7 maart jl. in de Mensenrechtenraad ondertekend, waarin de EU haar toenemende zorgen uitspreekt over de arrestaties en behandeling van (mensenrechten)activisten onder anti-terrorismewetgeving. Ook spreekt de EU zich regelmatig uit over het uitvoeren van de doodstraf in Saoedi-Arabië. Meest recentelijk werd dit gedaan door de EU-woordvoerder voor buitenland- en veiligheidsbeleid op 2 april en 24 april jl.
Wat is uw reactie op de waarschuwing van Baghdadi dat de fase waarin de Saoedische kroonprins kon worden gezien als een verlichte hervormer definitief voorbij is en nu een nieuwe fase is aangebroken van keiharde repressie? Heeft u hier contact over gehad met uw Noorse en Europese ambtsgenoten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u, al dan niet in multilateraal verband doen met deze waarschuwing?
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 18 oktober jl. zijn er in Saoedi-Arabië verschillende ontwikkelingen zichtbaar. Een aantal van deze ontwikkelingen zijn positief. Zo zorgen de ingezette economische hervormingen voor een verbeterde positie van vrouwen in het land. De afgelopen jaren zijn honderdduizenden Saoedische vrouwen toegetreden tot de arbeidsmarkt. Nederland en de EU steunen verdere economische hervormingen vanuit de overtuiging dat een stabiel en economisch moderniserend Saoedi-Arabië goed is voor de stabiliteit in het land en de regio. Tegelijkertijd is er ook reden tot zorg. De ruimte voor mensenrechtenverdedigers, activisten en journalisten in Saoedi-Arabië is substantieel afgenomen. Ook heeft Nederland zoals bekend zorgen over de rol die Saoedi-Arabië speelt in de oorlog in Jemen. Nederland blijft daarom een kritische dialoog voeren met Saoedi-Arabië via bilaterale kanalen en in de daarvoor bestemde multilaterale fora en in goed overleg met Europese en andere gelijkgezinde landen.
Op welke wijze gaat u gehoor geven aan de oproep van Baghdadi aan Westerse landen om zich krachtig te weer stellen tegen het toenemende repressieve regime in Saoedi-Arabie?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u contact gehad met de Noorse regering en/of uw Europese collega’s over het voorstel om niet langer te investeren in Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u hierover nader informeren?
Nederland is geen voorstander van een boycot of economische sancties tegen Saoedi-Arabië, waarvoor sowieso de benodigde brede internationale consensus zou ontbreken. Zie tevens het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Onze veiligheid in eigen hand houden’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Onze veiligheid in eigen hand houden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het initiatief van een consortium van Nederlandse technologiebedrijven om te onderzoeken of er een Nationaal Veilig Communicatienetwerk (NVC) kan worden opgezet?
Ja.
Deelt u de mening van de initiatiefnemers dat het opzetten van een NVC noodzakelijk is door onder meer een toename van cybercriminaliteit en de steeds groter wordende invloed van buitenlandse providers? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die meningen deel ik niet. Er zijn diverse actoren betrokken bij de weerbaarheid van vitale infrastructuur. De primaire verantwoordelijkheid voor de continuïteit en weerbaarheid van vitale processen ligt bij de vitale aanbieders zelf. Daarbij hoort het verkrijgen van inzicht in dreigingen en kwetsbaarheden, risico’s en het ontwikkelen en onderhouden van capaciteiten waarmee de weerbaarheid van vitale processen wordt verhoogd en geborgd. Het verantwoordelijke vakdepartement stelt algemene kaders vast voor de sectoren die onder haar verantwoordelijkheid vallen (in beleid of in wet- en regelgeving). De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert regie en let daarbij vooral met en voor alle betrokkenen op samenhang, efficiëntie en effectiviteit van weerbaarheidsverhogende maatregelen. In samenwerking met de vitale aanbieders zorgen de vakdepartementen voor borging en controle op de capaciteiten op het gebied van vitale infrastructuur. In de besprekingen die continu in het kader van dit stelsel worden gevoerd, is nu geen behoefte naar voren gekomen die de noodzakelijkheid van een Nationaal Veilig Communicatiesysteem onderbouwt.
Hoe kwalificeert u de uitspraak van de initiatiefnemers dat ons hele systeem waarmee veiligheids- en hulpdiensten straks met elkaar communiceren bijna in Chinese handen is, terwijl de kennis en techniek gewoon in eigen land voorhanden is?
Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de beveiliging van het vernieuwde C2000.2 In deze brief heb ik aangegeven hoe er op verantwoorde wijze vervolg wordt gegeven aan de vernieuwing van het spraaknetwerk van C2000. In deze brief heb ik toegezegd een verkenning uit te voeren naar een oplossing die niet afhankelijk is van landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma voeren tegen Nederlandse belangen. Ik zal uw Kamer hierover na de zomer informeren.
Deelt u de in het artikel aangedragen mening dat een NVC noodzakelijk is voor het veilig aansturen van de kritische infrastructuur van Nederland, privacy te kunnen waarborgen bij digitale gezondheidszorg, het betalingsverkeer beter te beschermen en het kunnen toestaan van onbemande voortuigen en vaartuigen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er naar uw mening, aangezien de initiatiefnemers van het NVC aangeven dat het nationale netwerk kan dienen als back-up voor het C2000-netwerk en als extra capaciteit in geval van grootschalige calamiteiten, behoefte aan een extra back-up en extra capaciteit voor het C2000-netwerk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het C2000-netwerk is toegerust om de hulpdiensten te ondersteunen, ook bij calamiteiten. Het vernieuwde C2000 krijgt de beschikking over een grotere capaciteit om onverwachte pieken in de belasting van het netwerk op te vangen. Bovendien kan, zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brief van 26 april 2019,3 ieder netwerk uitvallen door een technische storing of langdurige stroomuitval. Voor dergelijke situaties hebben de operationele diensten (politie, brandweer, ambulancediensten en Koninklijke Marechaussee) continuïteitsplannen die tijdelijk in werking treden om de noodhulp aan burgers zo goed mogelijk te continueren.
Zijn er naar uw weten andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten? Zo ja, welke landen zijn dit?
Ik ben op dit moment niet bekend met andere landen die experimenteren met een NVC of plannen hebben om een dergelijk netwerk op te zetten.
Hoe kwalificeert u de security audit van Xebia en het advies van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) van april 2019 waarin zij schrijven dat het onwenselijk is dat Nederland voor de uitwisseling van gevoelige informatie of voor vitale processen afhankelijk is van de hard- of software van bedrijven uit landen waarvan is vastgesteld dat ze een offensief cyberprogramma tegen Nederlandse belangen voeren, in relatie tot de oproep van de initiatiefnemers?
Het kabinet beziet op een zeer zorgvuldige en case-by-case-basis de risico’s ten aanzien van digitale producten. In mijn brief van 17 september 2018 heb ik u geïnformeerd dat ik specifiek voor het vernieuwde C2000 een security audit door het bedrijf Xebia heb laten uitvoeren alsook het Nationaal Bureau Verbindingsbeveiliging (NBV) van de AIVD om advies heb gevraagd.4 Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd over de uitkomsten van de beveiligingsonderzoeken naar het vernieuwde C2000.5
Het online bestellen van wapens en drugs |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat wapens en drugs via het vrije internet relatief makkelijk besteld kunnen worden?1
Ja, dat heb ik.
Heeft u eerder signalen ontvangen dat bijvoorbeeld vuurwapens ook op het vrije internet besteld kunnen worden? Zo ja, welke stappen heeft u gezet om dit tegen te gaan?
Ja. Het is niet ondenkbaar dat het bestellen van vuurwapens op het vrije internet mogelijk is. Als met het vrije internet wordt gedoeld op het «clear web»/ «deep web» dan is dit – gelet op de kenmerken van het internet – denkbaar, aangezien op social media platforms het goed mogelijk is om afgeschermde groepen of omgevingen te creëren waarin dezelfde anonimiteit als op het «dark web» kan worden gegenereerd.
In elk geval constateert de politie in de praktijk dat het al langere tijd mogelijk is geweest om binnen Europa onderdelen te bestellen via websites waarmee een nagenoeg volledig vuurwapen te maken is. Sommige onderdelen, denk aan een loop of een afsluiter, zijn soms lastiger te verkrijgen, maar kunnen ook op bestelling gemaakt worden. Het is in Nederland overigens een strafbaar feit om dergelijke onderdelen zonder vergunning (verlof of ontheffing) voorhanden te hebben. Hierop wordt gehandhaafd.
Met de implementatie van de herziene EU vuurwapenrichtlijn2 in de verschillende nationale wetgevingen van EU lidstaten zijn alle essentiële onderdelen van een vuurwapen in alle EU lidstaten vergunningsplichtig. Aangenomen mag worden dat essentiële onderdelen dan ook niet meer zo eenvoudig te bestellen zullen zijn.
Deelt u de mening dat het enorm zorgelijk is dat criminelen zowel op het dark web als op het vrije internet zo makkelijk hun gang kunnen gaan?
Wanneer de drempel om illegaal aan wapens en drugs te kunnen komen laag is, is dat zorgelijk. De opsporing in het digitale domein is besproken in het Algemeen Overleg Strafrechtelijke onderwerpen van 17 april jongstleden3. In dit Algemeen Overleg heb ik uw Kamer een brief toegezegd over aanpak van internetcriminaliteit en de dilemma’s daarbij. Deze brief verwacht ik dit najaar naar uw Kamer te verzenden. In deze brief zal ik nader op de problematiek in gaan.
Kunt u inzicht bieden in de effectiviteit van de huidige opsporingsmogelijkheden van online criminaliteit? Ziet u hier ruimte voor verbetering? Zo ja, hoe?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u dit onderzoek als voldoende aanleiding om de legitimatieplicht bij het versturen van pakketjes te heroverwegen? Zo nee, ziet u een alternatieve oplossing waardoor postbedrijven betere controle op de inhoud van pakketten kunnen uitvoeren?
Dit onderzoek van de programmamaker van Inside geeft geen aanleiding om legitimatieplicht bij het versturen van postpakketten te heroverwegen. Het betreft hier immers het ontvangen van postpakketten die verzonden zijn vanuit het buitenland.
Postbedrijven leveren op dit moment al een grote bijdrage. Deze bedrijven voeren zelfstandig en op eigen initiatief controles uit om medewerkers en processen te beschermen. Daarnaast verlenen zij expertise en deskundigheid binnen het publiek private samenwerkingsverband dat aan de orde kwam bij de beantwoording van uw vragen d.d. 5 april 2019. Binnen dit samenwerkingsverband wordt onderzocht hoe ondermijnende criminaliteit bestreden wordt door middel van een integrale aanpak. Op basis van gezamenlijke analyses wordt bekeken hoe in de breedte misbruik wordt gemaakt van postbedrijven.
Welke aanvullende maatregelen overweegt u om te verzekeren dat criminelen geen zware wapens en drugs kunnen laten thuisbezorgen in een handomdraai?
De aanpak van illegaal wapenbezit en -handel is als onderdeel van anti-ondermijning geprioriteerd in de Veiligheidsagenda 2019–2022. Om de ambitie uit de Veiligheidsagenda te kunnen realiseren wordt momenteel een actieprogramma opgesteld.