De uitzending van Radar van 1 april jl. en artikelen inzake speculatieve grondhandel |
|
Eline Vedder (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de uitzending van Radar van 1 april jl. gezien, in het bijzonder het gedeelte dat laat zien hoe dubieuze grondhandel in zijn werk gaat?1
Ja.
Heeft u ook de bijgaande artikelen2 3 op Radar.nl van 1 april 2024 gelezen over gedupeerden van de dubieuze grondhandel en het advies van Radar waarop je moet letten om geen slachtoffer te worden?
Ja.
Wat vindt u van de geraffineerde manier waarop grondhandelaren te werk gaan bij de verkoop van landbouwgrond, waarbij zij onterecht claimen dat de grond binnenkort veel waard zal worden, dit onderbouwen met misleidende brochures en de klant niet (voldoende) wijzen op de risico’s?
Kopers moeten goed geïnformeerd aankopen kunnen doen en hierbij is een minimale voorwaarde dat een realistisch beeld van de aankoop wordt gegeven. Zowel de berichtgeving in het verleden van het Financieele Dagblad (FD) en RTL Nieuws als in AVRO TROS Radar waarbij brochures werden getoond en een grondhandelaar werd vastgelegd met een verborgen camera, geven de indruk dat hier sprake is van aanbieders die zich niet aan de wet houden door zich van oneerlijke handelspraktijken te bedienen. Gedupeerden van dergelijke oneerlijke handelspraktijken kunnen in bepaalde gevallen de koopovereenkomst(en) vernietigen en/of de geleden schade op de aanbieder verhalen. In mijn antwoord op vraag 13 ga ik hier uitgebreider op in.
Dergelijke oneerlijke handelspraktijken verdienen de sterkste afkeuring. Om te bepalen wat de meest geschikte maatregelen zijn om deze handel en de bredere problematiek aan te pakken, wordt onderzoek gedaan door een werkgroep met deelnemers van mijn ministerie en deelnemers vanuit het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Minister voor Rechtsbescherming), het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en het Bureau Financieel Toezicht (BFT). Hierover zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Is het u bekend dat zich inmiddels honderden gedupeerden hebben gemeld bij de jurist Deepak Thakoerdien van de stichting Grondhandelclaim en bent u het ermee eens dat dit een groot probleem is dat snel moet worden aangepakt?
Ja, ik ben hiermee bekend. Uit het onderzoek van het Kadaster blijkt dat er circa 7.000 eigenaren zijn van versnipperde percelen landbouwgrond waar zij (veel) geld in gestoken hebben en die waarschijnlijk niet de waarde hebben of zullen krijgen die er door hen voor is betaald. Het blijkt dat de beleggingslocaties die aangeboden worden met deze grondhandel slechts zeer zelden in een gebiedsontwikkeling betrokken zijn. Enerzijds hebben de kopers van deze gronden mogelijk te maken, of te maken gehad, met aanbieders die zich van oneerlijke handelspraktijken bedienen door bij de koper onjuiste verwachtingen te wekken. Anderzijds hebben kopers ook een eigen onderzoeksplicht, bijvoorbeeld door bij de desbetreffende gemeente na te gaan wat er in het omgevingsplan over de locatie is opgenomen en of er wijzigingen daarin worden voorbereid. Dit betekent niet dat het voor de gedupeerden geen groot probleem kan zijn. Voor specifiek de gedupeerden vind ik het positief dat zij zich juridisch laten adviseren, teneinde een afweging te maken over eventuele juridische acties.
In de Kamerbrief over speculatieve handel in landbouwgrond van 13 juli 2023 is aangegeven dat meer onderzoek nodig was om te bepalen wat de meest geschikte maatregelen zijn om problematiek in verband met speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan.4 Naar aanleiding van de aangenomen motie Minhas/ Boulakjar,5 heb ik aangegeven de problematiek breder te willen onderzoeken. De inventarisatie van de effectieve middelen om deze speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan, vindt plaats in de hiervoor genoemde werkgroep. Over de uitkomsten zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Om te bepalen welke voorgestelde oplossingsrichtingen op adequate wijze aan de problematiek tegemoet komen, is inzicht in de omvang van de problematiek van groot belang. Daarnaar heeft het Kadaster op mijn verzoek onderzoek gedaan.6 Door het Kadaster is onderzocht hoe de ontwikkeling van grondhandel door de tijd is, hoe de spreiding over Nederland is en of versnipperde percelen mogelijk tot ontwikkeling kunnen komen. De afronding van het onderzoek van het Kadaster heeft langer geduurd dan was voorzien, onder meer omdat in de loop van het onderzoek duidelijk werd dat het technisch ingewikkeld was de handel in (opgeknipte) beleggingspercelen te onderscheiden van «reguliere» grondtransacties. Het afgeronde onderzoek geeft goed inzicht in de grootte van het probleem. U ontvangt het onderzoek als bijlage bij deze beantwoording. In het onderstaande ga ik in op de onderzoeksresultaten.
Het onderzoek van het Kadaster laat zien dat het gaat om 2.000 hectare landbouwgrond die is opgeknipt voor grondhandel in beleggingspercelen. Op een totaal van ca. 2 miljoen hectare landbouwgrond betreft het aandeel beleggingspercelen dus 0,1% hiervan. De 2.000 hectaren landbouwgrond zijn sinds 2009 opgeknipt in 25.000 beleggingspercelen.7 Deze 2.000 hectaren liggen verspreid door heel Nederland over 700 locaties landbouwgrond.
Beleggingspercelen worden gespreid over Nederland gevonden. Niettemin zijn er concentraties te vinden ten noorden van Amsterdam, bij Terneuzen, bij Almere en in Noord-Nederland in Westerkwartier. De eigendom van deze opgesplitste percelen (en enig mede-eigendom) berust bij 7.000 particuliere eigenaren. Vanaf 2009 nam jaarlijks het aantal opgesplitste percelen met 1.500 tot 2.000 toe. Voor 2023 geldt dat de toename in beleggingspercelen is gehalveerd. Deze sterke afname is volgens het Kadaster waarschijnlijk veroorzaakt door de aandacht van de media en politiek hiervoor.
Voor wat betreft de partijen die betrokken zijn bij deze grondtransacties, geldt dat het merendeel van de verkooptransacties door een beperkt aantal partijen is gedaan. Zo’n 50 verkopende partijen nemen bijna 90% van alle verkooptransacties voor hun rekening. Uitgaande van de 10 grootste verkopers, valt daar meer dan de helft van alle transacties onder.
De prijzen waarvoor de beleggingspercelen worden aangeboden variëren sterk per locatie. Uit het rapport van het Kadaster komt naar voren dat voor de beleggingspercelen in de meeste regio’s prijzen van enkele tientallen euro’s per vierkante meter gerekend worden. In de regio Amsterdam, zoals bij de percelen die in Radar aan de orde kwamen,8 lopen de prijzen op tot enkele honderden euro’s per vierkante meter voor locaties die dicht tegen gerealiseerde woningbouw of plangebieden daarvoor aanliggen. Deze prijzen liggen aanmerkelijk hoger dan door de huidige landbouwkundige registratie van het Kadaster gerechtvaardigd kan worden.9
Doordat gezamenlijke grensvaststelling tussen partijen (koper en verkoper) vaak niet wordt uitgevoerd, kan het Kadaster geen definitieve perceelsgrenzen vaststellen en is het risico dat beleggingspercelen onverhandelbaar worden. In een aantal gevallen is de eigendom van de beleggingspercelen niet ruimtelijk opgeknipt, maar is de grond overgegaan van één eigenaar naar meerdere economisch mede-eigenaren, die ieder een percentage van de eigendom hebben. Dit leidt vanuit het perspectief van de openbare registers tot minder problemen omdat hiervoor gezamenlijke grensvaststelling niet nodig is. In het rapport van het Kadaster worden beide vormen nader toegelicht.
Van de 700 locaties waarop grond opgeknipt is, liggen er 14 op een geplande woningbouwlocatie (2% van de locaties). Als de hele onderzoeksperiode van 2009 tot en met 2023 beschouwd wordt, dan blijkt 1% van de particuliere beleggers die in die periode percelen hebben aangekocht, de grond daarna ook weer te hebben verkocht of is deze onteigend in verband met een ruimtelijke ontwikkeling. Het Kadaster heeft slechts zes van zulke locaties gevonden, vier daarvan beschrijft het rapport. Twee locaties betreffen daadwerkelijk een woningbouwontwikkeling. Eén betreft een landbouwperceel dat weer aan een agrariër is verkocht. De onteigening, ten slotte, heeft plaatsgevonden ten behoeve van groenaanleg op een woningbouwlocatie. Hieruit volgt naar mijn mening dat in deze twee laatste gevallen weliswaar een de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt, maar niet een als belegging erg lucratieve ontwikkeling.
Kunt u het signaal onderzoeken dat regelmatig dezelfde bestuurders voorkomen bij BV's die betrokken zijn bij grondhandel, waarbij de BV de grond verkoopt, het geld uitkeert en vervolgens geliquideerd of failliet verklaard wordt, waarna weer een nieuwe BV inzake grondhandel wordt opgericht, wat kan duiden op onbehoorlijk bestuur, omdat een BV die er niet meer is, niet aansprakelijk kan worden gesteld door gedupeerde kopers?
Er zal bekeken worden of dit signaal relevant is om tot een goede oplossing van de problematiek te komen en of het kan worden betrokken bij het lopende onderzoek dat de diverse departementen en toezichthouders verrichten, zoals in het antwoord op vraag 4 is omschreven.
Ziet u een strengere toezichtsrol voor de Autoriteit Financiële Markten (AFM) weggelegd, die toezicht houdt op beleggingsproducten?
Zoals geschreven in antwoord op vraag 4, doet een werkgroep vanuit diverse departementen en toezichthouders onderzoek naar het identificeren van de juiste oplossing voor de problematiek rondom speculatieve grondhandel. Een beknopt overzicht van de onderzoeken vindt u in antwoord op vraag 11. Zoals daar is te lezen, wordt ook naar de rol van de AFM als toezichthouder gekeken. Wij kunnen niet vooruitlopen op de resultaten van dit onderzoek.
Wel verdient de rol van de toezichthouders, waaronder die van de AFM, enige nadere duiding. In de gevallen die aan de orde waren in Radar lijkt sprake te zijn van oneerlijke handelspraktijken. In dat geval is er ook nu al een toezichthouder in meer of mindere mate bevoegd tot handhavend optreden. Waar het aanbieden van landbouwgrond kwalificeert als een financiële dienst of een financiële activiteit, is de AFM bevoegd tot handhaving. Is daarvan geen sprake, dan is de ACM bevoegd. In hoeverre dit in de praktijk voldoende werkt is onderdeel van het hiervoor genoemde onderzoek.
Wat vindt u van de mening van de AFM hierover (FD-column Laura van Geest, «Er is maar heel weinig simpel aan simpel beleid», 16 februari 2024), dat toezichthouden op grondhandel voor de bühne is?
In deze column gaat Laura van Geest, bestuursvoorzitter van de AFM, in op speculatieve grondhandel en de functie van toezicht op deze activiteit. In het hiervoor genoemde onderzoek betrekken we onder meer in hoeverre de toezichthouders, AFM en ACM een (andere) bijdrage kunnen of moeten leveren aan het oplossen van de problematiek, waarbij ook wordt onderzocht in hoeverre de samenwerking tussen de toezichthouders beter kan worden gefaciliteerd. Een onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van welke oplossing dan ook, zie het antwoord op vraag 11, wordt hierin nadrukkelijk meegenomen. Voorkomen moet immers worden dat de oplossingen hun doel niet treffen of dat de voordelen niet opwegen tegen de neveneffecten.
Ziet u een strengere toezichtsrol voor de Autoritiet Consument en Markt (ACM) weggelegd, op grond van de Wet oneerlijke handelspraktijken?
Zoals ik in mijn antwoorden op vraag 6 en 7 schreef, is de ACM bevoegd tot handhavend optreden indien sprake is van oneerlijke handelspraktijken wanneer het aanbieden van percelen niet kwalificeert als een financiële dienst of financiële activiteit. Onderdeel van het eerder genoemde onderzoek is of het wenselijk is dat de toezichthouders een (andere) bijdrage kunnen of moeten leveren aan het oplossen van de problematiek.
Is het u bekend of de AFM of ACM in dergelijke handelspraktijken ooit dwangsommen hebben opgelegd om verdere overtredingen te voorkomen?
De AFM en de ACM hebben geen lasten onder dwangsom opgelegd. In de werkgroep werken de departementen en toezichthouders samen om het probleem van speculatieve grondhandel in kaart te brengen en om in de hele keten te verkennen welke oplossingen het meest doelmatig/doeltreffend zijn om misleiding bij grondhandel tegen te gaan en schade voor potentiële kopers te voorkomen. De AFM heeft in 2011 wel een bestuurlijke boete opgelegd aan Grondgedachte Beheer B.V. (Grondgedachte)10 voor het verrichten van oneerlijke handelspraktijken. Dit is een overtreding van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc). In dit specifieke geval was sprake van een beleggingsobject, waardoor de AFM bevoegd was tot handhaving.
Denkt u dat een deel van de oplossing kan zijn dat notarissen kritischer voorlichten, adviseren en controleren bij dergelijke transacties, die eigenlijk alle alarmbellen zouden moeten doen afgaan?
Notarissen dienen bij de uitoefening van hun ambt reeds te voldoen aan hoge maatstaven die gelden ten aanzien van de zorg- en informatieplicht. De beoordeling van de rol van notarissen en de daarbij behorende zorgplicht in het licht van grondhandel is voorbehouden aan de notariële tuchtrechter. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de omstandigheden van het geval een grote rol spelen. Die omstandigheden dient een notaris steeds te beoordelen en over de nakoming van de beroepsmatige zorgvuldigheidsnormen waakt de tuchtrechter.
Bij speculatieve handel in landbouwgrond wordt de rol van de notaris door de tuchtrechter als volgt beoordeeld. De notaris moet de koper informeren over het speculatieve karakter van de koop en de risico’s daarvan en moet zich ervan vergewissen dat de koper zich goed bewust is van dat speculatieve karakter en de transactie desondanks wil. De notaris geeft die informatie altijd in een rechtstreeks contact met de koper. De notaris kan dit schriftelijk of mondeling doen. Het heeft de voorkeur dat de koper daartoe wordt uitgenodigd op het kantoor van de notaris. De zorgplicht van de notaris brengt met zich mee dat hij in zijn dossier schriftelijk vastlegt dat en op welke wijze hij de koper heeft geïnformeerd en dat de koper zich bewust is van het speculatieve karakter van de transactie, en dat de koper deze transactie wil. De notaris geeft de koper tijdig tevoren de gelegenheid van de inhoud van de akte van levering kennis te nemen door hem een ontwerp van de akte toe te sturen. De notaris volgt deze handelwijze ook als de koper niet zelf wil verschijnen bij het verlijden van de akte, maar daarvoor een volmacht wil geven11.
Het BFT is deelnemer in de ambtelijke werkgroep. Het BFT toetst als integraal toezichthouder voor het notariaat of notarissen zich aan hun beroepsregels houden. Deze speculatieve grondhandel is een fenomeen dat ook het BFT al langer bezig houdt. Signalen in het verleden hebben meermaals geleid tot onderzoeken naar de rol van de betrokken notaris door het BFT. Het BFT onderzoekt bij eigendomsoverdrachten of in deze gevallen de notaris zijn zorgplicht en informatieplicht – waaronder het waarschuwen voor de risico’s – goed heeft vervuld. Hoewel er bij het BFT geen signalen meer binnenkwamen, heeft het BFT in 2023 door de aandacht van media en politiek voor dit onderwerp, aanleiding gezien zich opnieuw te verdiepen in dit fenomeen. De Analyse-unit van het BFT is een uitvoerig onderzoek gestart en heeft een nieuwe analyse uitgevoerd. Dit ten einde de opbrengsten van de analyse daar waar nodig te betrekken in het toezicht op notariskantoren en van een passend vervolg te voorzien.
Welke opties worden op dit moment door AFM, ACM en Bureau financieel toezicht (Bft) onderzocht om deze handelspraktijken tegen te gaan?
De inventarisatie van de effectieve middelen om speculatieve handel en splitsing van (vruchtbare) landbouwgrond te voorkomen en tegen te gaan richt zich op een reeks mogelijke oplossingsrichtingen.
Ik heb bij de genoemde motie aangegeven dat ik de problematiek breder wil onderzoeken om te bepalen wat een effectieve aanpak is. De hierboven genoemde oplossingsrichtingen die onderzocht worden door de werkgroep, zijn onder meer naar voren gekomen in het door uw Kamer georganiseerde rondetafelgesprek van 14 juni 2023. De Minister van Financiën en ik hebben uw Kamer in onze brief over speculatieve grondhandel van 13 juli 2023 ook aangegeven de suggesties hieruit mee te nemen. Over de bevindingen van de werkgroep zult u in het najaar worden geïnformeerd.
Kunnen de in de uitzending van Radar genoemde oplossingsrichtingen, namelijk een verplichte rol voor de notaris bij de koopovereenkomst, de desbetreffende handelspraktijken onder de Wet financieel toezicht brengen en het verbieden van het eindeloos kadastraal splitsen van landbouwgrond, voor zover nog niet meegenomen in het onderzoek van AFM, ACM en Bft, daaraan worden toegevoegd?
Zoals uit het antwoord op vraag 11 blijkt, maken deze oplossingsrichtingen deel uit van het onderzoek.
Wat vindt u ervan dat, totdat er nieuwe regels zijn, deze oneerlijke een misleidende handelspraktijken ongestoord verder kunnen gaan, terwijl de Kamer al halverwege 2023 heeft gezegd dat hieraan een einde moet komen?
Zoals in de brief over speculatieve handel in landbouwgrond van 13 juli 202314 is uiteengezet, bestaan er diverse mogelijkheden voor consumenten om hun recht te halen wanneer sprake is van oneerlijke handelspraktijken, dwaling of bedrog. Zo kunnen zij op grond van het Burgerlijk Wetboek de overeenkomst vernietigen en/of de geleden schade van de aanbieder vorderen, waarvoor ik ter illustratie graag verwijs naar een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland van 24 augustus 2022.15 Ook kunnen de toezichthouders, de AFM en de ACM, in voorkomend geval handhavend optreden. Zie daartoe het antwoord op vraag 9.
Uit vraag 4 blijkt bovendien dat ook juridisch adviseurs hun pijlen richten op dergelijke grondhandelaren, waardoor de drempel voor consumenten om actie te ondernemen wordt verlaagd. Er bestaat derhalve al een raamwerk aan mogelijke maatregelen. Dat neemt niet weg dat deze handel in speculatieve landbouwgrond nog steeds plaatsvindt en dit raamwerk nog niet afdoende lijkt te werken. Daartoe wordt het eerder genoemde onderzoek gedaan. In antwoord op vraag 11 heb ik de verschillende opties geschetst die in het onderzoek worden meegenomen.
Ziet u mogelijkheden om reeds op kortere termijn actie te ondernemen, omdat consumenten van de overheid mogen verwachten tegen zulke oneerlijke handelspraktijken beschermd te worden?
Op korte termijn geldt dat het informeren van consumenten en betrokkenen centraal moet blijven staan. Zo waarschuwde de AFM bijvoorbeeld al in 201016 voor deze grondhandel en in 2011 legde zij de in antwoord op vraag 9 genoemde bestuurlijke boete op. Diverse andere partijen wezen al op het risico met deze grondhandel, zoals Ministers in antwoord op Kamervragen en ook gemeenten waar grondhandel vaak voorkomt zoals in de gemeente Amsterdam. Tevens heeft de KNB notarissen geïnformeerd over deze handel. Verder lijkt de kritische aandacht van de media veel invloed te hebben. In het eerdergenoemde rapport constateert het Kadaster dat in 2023 het aantal transacties in deze grondhandel gehalveerd is, waarbij het Kadaster het vermoeden uit dat dit een gevolg is van de berichtgeving in de media en de politieke aandacht. De oplossingsrichtingen die onderzocht worden gaan verder dan informeren en waarschuwen, zij vergen in de meeste gevallen wetswijziging. Wetswijzigingen hebben vaak consequenties op ander vlak. Zij vergen daarom gedegen onderzoek om te voorkomen dat de oplossingen hun doel niet treffen of dat de voordelen niet opwegen tegen de neveneffecten. Zoals aangegeven zult u in het najaar hierover nader geïnformeerd worden.
Het bericht 'Onderzoek banken: criminele geldstromen blijven te vaak onopgemerkt' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
![]() |
Heeft u reeds kennisgenomen van het rapport van de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) getiteld «Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands», waaraan de grote banken, de FIU, de FIOD en de politie meewerkten, en heeft u ook kennisgenomen van de vertrouwelijke versie van het rapport?1
Ik heb kennisgenomen van de openbare documenten, de vertrouwelijke versie is alleen beschikbaar voor leden van de NVB en de participanten aan de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands. De NVB geeft aan dat het Threat Assessment ook laat zien waar de risico’s voor banken niet identificeerbaar zijn en er dus andere maatregelen moeten worden genomen. Om criminelen niet wijzer te maken dan ze zijn, blijven deze analyses alleen beschikbaar voor banken, FIU en opsporingsdiensten, aldus de NVB. Ik respecteer de keuze om deze bevindingen niet verder te delen buiten deze partijen, het zijn immers de poortwachters, opsporingsinstanties en FIU die moeten acteren op deze risico’s. De FIU-Nederland, FIOD en politie hebben meegewerkt vanuit hun specifieke inhoudelijke expertise. Het rapport en de uiteindelijke analyses en conclusies daarin zijn getrokken door de opstellers van het rapport.
Wat vindt u van de conclusie van het rapport dat de manier waarop het witwasonderzoek op dit moment wordt ingericht onvoldoende effectief is om criminele geldstromen afdoende op te sporen?
Ik ben niet bekend met de in deze vraag genoemde conclusie van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands, deze zijn niet opgenomen in de openbare documenten. Daarin worden wel resultaten in de vorm van geïdentificeerde dreigingen weergeven. In de Nederlandse twopager en op de website geeft de NVB wel aan te zien «waar de risico’s voor banken niet identificeerbaar zijn en er dus andere maatregelen moeten worden genomen». Ik ga voor de beantwoording ervan uit dat hierop wordt gedoeld.
Allereerst draagt kennis en inzicht bij banken over de beperkingen van wat zij kunnen identificeren bij aan een goede en realistische risicobeoordeling die banken als poortwachter moeten maken. Ten tweede zijn er naast banken ook andere financiële en niet-financiële instellingen aangewezen als poortwachter en heeft de strafrechtketen opsporing als taak. Uit de FATF-evaluatie komt naar voren dat financiële informatie en andere relevante informatie goed wordt gebruikt door opsporingsdiensten en het OM voor de repressieve aanpak van witwassen. Tot slot heeft de FIU-Nederland onder andere tot taak om voorlichting te geven aan meldingsplichtige instellingen over het voorkomen en opsporen van witwassen. Daarbij mag niet uit het oog verloren worden dat de poortwachtersrol voornamelijk een preventieve functie heeft, doordat poortwachters criminelen de toegang tot het financiële systeem ontzeggen blijft het financiële systeem integer en wordt het niet misbruikt voor criminele doeleinden.
Bent u het met de NVB eens dat de poortwachtersfunctie niet alleen bij banken ligt, maar ook bij accountants en andere ketenpartijen?
Ja, naast banken zijn er veel andere instellingen, waaronder accountants, sinds jaar en dag aangewezen als poortwachter op grond van de Wwft.
Wat vindt u ervan dat criminele geldstromen via crypto en ondergronds bankieren, bijvoorbeeld drugshandel, niet aan het licht komen bij de analyse van kwantitatieve data zoals dat nu gebeurt?
Ik ben niet bekend met de in deze vraag genoemde conclusie van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands, deze zijn niet opgenomen in de openbare documenten. In zijn algemeenheid is het uiteraard een voortdurende uitdaging voor zowel poortwachters, toezichthouders als opsporingsinstanties om inzicht te hebben in methodes van criminelen om gelden wit te wassen. Deze methodes zijn immers voortdurend in ontwikkeling en hebben het oogmerk om niet gedetecteerd te worden. Verschillende categorieën van crypto-activadiensten vallen nu bijvoorbeeld nog onder delen van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit wordt op korte termijn aanzienlijk uitgebreid waardoor alle cryptoactivadienstverleners onder het stelsel van de Wet op het financieel toezicht en de Wwft komen en daarmee volwaardig poortwachters zullen worden. Hiertoe heb ik twee implementatiewetten ingediend.2 Het risico van ondergronds bankieren wordt tevens gesignaleerd in de recente National Risk Assessment witwassen 2023. Dit vindt plaats buiten de reguliere financiële dienstverlening om waarop geen toezicht plaatsvindt, waardoor het begrijpelijk is dat banken aangeven hier minder zicht op te hebben. Naar dit specifieke thema loopt momenteel een separaat WODC-onderzoek, waarover de Kamer in de loop van dit jaar wordt geïnformeerd.3 Ik verwelkom dat ook banken als poortwachters van het financiële stelsel, in samenwerking met politie, FIOD en FIU-Nederland, daarnaast hebben gekeken naar de grootste risico’s op witwassen binnen hun eigen sector. Ik constateer op basis van de Financial Crime Threat Assessment of The Netherlands dat banken goed in staat zijn om deze risico’s in kaart te brengen en ik vind dat dit bijdraagt aan de passende invulling van hun poortwachtersrol. Dit sluit goed aan op het bredere spoor waarbinnen de Ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid de uitkomsten van de NRA actief onder de aandacht zullen brengen van de Wwft toezichthouders, betrokken departementen, opsporingsdiensten en uiteraard de poortwachters zelf.4
Wat vindt u van de analyse dat bij handelsfinanciering nog veel te winnen is in het onderzoek naar witwassen en terrorismefinanciering, waarbij het gaat om transacties in cash, ontbrekende periodieke geldstromen of plotselinge bestellingen uit een gesanctioneerde regio, wat nu niet per definitie onder het reguliere poortwachtersonderzoek valt?
In de National Risk Assessment Witwassen 20235 worden handelsconstructies met goederen en/of diensten ook als hoog risico geïdentificeerd. Dat betekent dat alle poortwachters op grond van de Wwft verplicht zijn om na te gaan wat dit risico voor hun bedrijfsmatige activiteiten betekent en zo nodig hun processen daar op aan te passen.6 Dit risico is al langer bekend en heeft de aandacht van zowel poortwachters, toezichthouders en opsporingsinstanties. Zo heeft het AMLC van het FIOD tradebased money laundering als thema geselecteerd7 en is aanvullend binnen het Financieel Expertise Centrum een specifiek project binnen dit domein uitgevoerd.8
Deelt u de analyse van de banken dat de poortwachtersfunctie anders moet worden ingericht, met meer gezamenlijk onderzoek door banken, meer mogelijkheden en meer acteren op echte dreigingen na signalen van opsporingsdiensten?
Publiek-private samenwerking is een van de sterke punten van het Nederlandse systeem ter voorkoming van witwassen. Dit wordt bevestigd door zowel nationale als internationale rapporten.9 Ik vind het belangrijk dat Nederland die voorsprong behoudt en zet mij daarvoor in. Een van de fundamentele uitgangspunten van het mondiale anti-witwasbeleid, zoals dat ook is neergelegd in de aanbevelingen van de Financial Action Task Force (FATF) en de Europese anti-witwasrichtlijn, is dat poortwachters zelfstandig een individuele risicoafweging maken omdat zij zelf het beste in staat zijn de risico’s bij hun eigen klanten en transacties in te schatten. Recentelijk is eveneens een akkoord gekomen op het Europese AML-pakket, waarin dit uitgangspunt weer is vastgelegd en volledig geharmoniseerd voor de gehele Europese Unie. Op 24 april zal het Europees Parlement hier formeel over stemmen. Daarna moet de Raad van de Europese Unie formeel instemmen. Daarna wordt het pakket in het Publicatieblad gepubliceerd en zal de implementatietermijn van drie jaar aanvangen.10 Uiteraard ben ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, doorlopend in gesprek met zowel poortwachters, toezichthouders als opsporingsinstanties over hoe we de samenwerking op nationaal niveau kunnen verbeteren met inachtneming van de AVG.
Is deze door de banken gewenste inrichting van de poortwachterfunctie mogelijk in het licht van de Europese richtlijn en AVG-regels, en zo niet, wat zou daarvoor nodig zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Herkent u het signaal dat het resultaat van het omvangrijke witwasonderzoek beperkt is en bent u het met de NVB eens dat dit effectiever moet en met minder hinder voor reguliere klanten?
De FATF heeft de Nederlandse aanpak van witwassen in 2022 als robuust beoordeeld. Zo is de FATF positief over het inzicht in de witwasrisico’s en geeft de FATF aan dat de beleidsmaatregelen in verhouding staan tot die risico’s. Verder beoordeelt de FATF de binnenlandse samenwerking en coördinatie en het gebruik van financiële inlichtingen in strafrechtelijke onderzoeken als positief. Daarmee is het algehele oordeel van de FATF over de Nederlandse aanpak van witwassen positief.11 Het is uiteraard een voortdurend streven om ons stelsel ter voorkoming van witwassen en het financieren van terrorisme zo risicogebaseerd – en daarmee proportioneel en effectief – mogelijk in te richten.
Wat vindt u van de analyse van de NVB dat Nederland fungeert als magneet voor criminele geldstromen, vanwege de gezonde economie en de enorme handelsstromen die door Nederland gaan, maar ook vanwege een cultuurmaatschappelijk element, zijnde polarisatie, tolerantie en het poldermodel?
De NVB signaleert zeven overkoepelende kenmerken van het Nederlandse financiële criminaliteitslandschap op basis van de NRA uit 2019 en 2023 die tezamen een algemene weergave geven van Nederland, met een korte toelichting waarom deze specifieke kenmerken Nederland aantrekkelijk zouden kunnen maken voor criminelen.12 Ik beschouw deze kenmerken als een gegeven, waar iedereen, poortwachters, toezichthouders, opsporingsinstanties en de ministeries goed aan doet om kennis van te nemen.
Bent u het ermee eens dat we de meest effectieve inrichting van het witwasonderzoek moeten kiezen om de grootste bedreigingen voor Nederland op te lossen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het commissiedebat Bestrijding witwassen en terrorismefinanciering op 24 april 2024?
Dit is helaas niet gelukt.
Het bericht ‘’Honderden miljoenen aan WMO-fraude: ’Zorgcrimineel heeft vrij spel’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Jacqueline van den Hil (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Honderden miljoenen aan WMO-fraude: «Zorgcrimineel heeft vrij spel»»?1
Ja.
Klopt de stelling van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dat er vorig jaar voor honderden miljoenen euro’s is gefraudeerd met zorggeld van gemeenten? Weet u om hoeveel euro het hier precies gaat? In welke mate speelt dit binnen decentrale uitgaven in het kader van de Jeugdwet, Wet langdurige zorg (Wlz) of Zorgverzekeringswet (Zvw), aangezien het artikel zich richt op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) 2015?
De genoemde bedragen in het artikel herkennen wij niet. Het is niet mogelijk gebleken om de omvang van fraude in het zorgdomein vast te stellen. Naast het gemeentelijk (zorg)domein geldt dit ook voor zorg in het kader van de Jeugdwet, de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Meerdere onderzoeken zijn hierin ook niet geslaagd. Er is geen eenduidig te dupliceren model voor het meten van de omvang van fraude met zorggelden. Uit navraag bij VNG blijkt overigens dat de VNG dit standpunt deelt en recentelijk geen onderzoek heeft gedaan naar de omvang van zorgfraude. De VNG geeft aan de in het artikel genoemde bedragen niet te hebben genoemd.
Hoe is het toezicht op zorgaanbieders vormgegeven? Klopt het dat de gemeente in alle gevallen verantwoordelijk is voor toezicht op rechtmatigheid van lokale uitgaven? In hoeverre heeft het verschil in toezicht op persoonsgeboden budgetten (pgb’s) en toezicht bij inkoop zorg in natura invloed op misbruik en fraude van zorggelden?
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015, verder: Wmo), is een gedecentraliseerde wet en de uitvoering van de Wmo is een verantwoordelijkheid van gemeenten, inclusief het (lokale) kwaliteitsbeleid. De wetgever heeft er dan ook bewust voor gekozen om ook het toezicht op de Wmo een taak van gemeenten te laten zijn. De verantwoordelijkheid voor het stellen van (kwaliteits)eisen en voorwaarden aan zorgaanbieders in de contractering en bij de toegang en de inrichting van het toezicht op het gebied van kwaliteit en rechtmatigheid, ligt dus bij gemeenten zelf.
Gemeenten zijn op grond van de Wmo verplicht een toezichthouder aan te wijzen en aanbieders hebben de verplichting melding te maken van calamiteiten. Bovendien hebben gemeenten, conform de Wmo en de Gemeentewet, de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat uitgaven doelmatig worden ingezet en de verantwoordelijkheid om misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet te voorkomen. Hieronder valt ook het voorkomen van het onterecht ontvangen van een maatwerkvoorziening via een pgb. Gemeenten hebben de opdracht en de ruimte om daarover regels te stellen in de lokale verordening.
Daarbij hebben gemeenten beleidsruimte om zelf keuzes te maken in hoe zij het toezicht in de praktijk inrichten en organiseren. Dit heeft ertoe geleid dat gemeenten het toezicht op de Wmo op verschillende manieren hebben ingericht. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld het rechtmatigheids- en kwaliteitstoezicht in samenwerking met andere gemeenten regionaal, terwijl andere gemeenten het kwaliteitstoezicht laten uitvoeren door de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (de GGD). Momenteel bereid ik een wijziging van de Wmo voor waarin nadere kaders worden gesteld voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Zie ook de antwoorden op de vragen 16 en 17.
Gemeenten kunnen toezicht houden op ondersteuning die vanuit de Wmo wordt geleverd. Dat geldt zowel voor gecontracteerde aanbieders als voor aanbieders die vanuit een pgb werken. Gemeenten kunnen ook (kwaliteits)eisen stellen aan zowel pgb-aanbieders als aan gecontracteerde aanbieders via de lokale verordening. Voor gecontracteerde aanbieders geldt dat gemeenten ook via het contractmanagement zicht kunnen houden op aanbieders, maar deze mogelijkheid hebben gemeenten niet bij pgb-aanbieders. De budgethouder sluit immers het contract af met de pgb-aanbieder en is zelf primair verantwoordelijk voor de regie daarop. Wel hebben gemeenten in de toegang de mogelijkheid om te toetsen of pgb-aanbieders voldoen. Vanuit de Wmo hebben gemeenten de taak om bij het verstrekken van een pgb te beoordelen of is gewaarborgd dat de voorziening die via het pgb wordt geleverd veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt door de aanbieder.
Klopt de stelling van hoogleraar gezondheidseconomie Wim Groot dat er nauwelijks gecontroleerd wordt of ingekochte zorg daadwerkelijk geleverd wordt? Hoe kan deze controle beter worden vormgegeven? Hoe ondersteunt u gemeenten, die hier tegen capaciteitsproblemen aanlopen, in deze controle? Hoe kunnen gemeenten inwoners beschermen tegen slechte of zelfs niet-geleverde zorg?
Uit het artikel maak ik op dat deze stelling gaat over zorg of ondersteuning die wordt geleverd vanuit een pgb. Het pgb is bedoeld voor mensen die er bewust voor kiezen zelf regie te voeren op hun zorg en ondersteuning en daartoe ook in staat zijn. Gemeenten hebben in de toegang een belangrijke taak dit te beoordelen en kunnen een pgb weigeren wanneer een inwoner niet «pgb-vaardig» is. Daarnaast kunnen gemeenten eisen stellen aan pgb-aanbieders in de verordening en kunnen zij zicht houden op het pgb-aanbod via het Wmo-toezicht. Na toekenning van het pgb ligt er overigens ook een belangrijke verantwoordelijkheid bij de budgethouder zelf om erop toe te zien dat de juiste zorg en ondersteuning wordt geleverd. Zie voor een verdere toelichting ook het antwoord op vraag 6.
Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk voor de inrichting van het toezicht en de capaciteit die zij daarvoor inzetten. Zij kunnen samenwerken met andere gemeenten om de (uitwisseling van) kennis en slagkracht van het toezicht te vergroten. Gemeenten kunnen hun inwoners beschermen door duidelijke normen en (kwaliteits)eisen op te nemen in de verordening en in de contractering. Dit biedt gemeenten een stevigere basis voor handhaving. Vanuit het Ministerie van VWS wordt subsidie verstrekt voor de proeftuinen «Aanpak zorgfraude». Daarin worden in de regio’s Twente en Hart van Brabant onder meer werkwijzen ontwikkeld voor een betere selectie en screening van zorgaanbieders in de Wmo, waaronder pgb-zorgaanbieders, voorafgaand aan en tijdens de contractperiode. In de screening wordt indien de situatie daar aanleiding toe geeft ook gewerkt met de toepassing van de Wet Bibob, om te komen tot een structurele samenwerking met betrouwbare zorgaanbieders. De opgedane kennis en informatie van »best practices» wordt via de VNG gedeeld met alle gemeenten.
Tenslotte wordt momenteel een stimuleringsprogramma opgezet samen met de VNG en de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD-GHOR). Dit stimuleringsprogramma heeft als doel het Wmo-toezicht te verstevigen. Dit wordt bij vraag 16 nader toegelicht.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat zij zaken doen met malafide zorgaanbieders en in hoeverre zetten zij deze in? In hoeveel gemeenten wordt een Bibob-toets ingezet bij contracten met zorgaanbieders?
Het toezicht in de Wmo staat niet op zichzelf, maar moet gezien worden in samenhang met bijvoorbeeld het contractmanagement en de toegang, waarmee gemeenten grip en zicht kunnen houden op de kwaliteit en rechtmatigheid van zowel het gecontracteerde aanbod als het pgb-aanbod. Het gaat daarbij vooral om het inzetten op preventie, oftewel het voorkomen van zaken doen met malafide zorgaanbieders. Gemeenten kunnen (kwaliteits)eisen opnemen in de verordening waar zowel gecontracteerde- als pgb-aanbieders aan moeten voldoen. Verder maakt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz), die naar verwachting op 1 januari 2025 van kracht wordt, het mogelijk voor zorgverzekeraars en gemeenten om elkaar te informeren over personen of bedrijven waarbij een gerechtvaardigd vermoeden van zorgfraude bestaat.
De Wet Bibob is een instrument waarmee een screening kan worden uitgevoerd. De inzet van de Wet Bibob geeft overheden een discretionaire bevoegdheid om de achtergrond van partijen waarmee zij zaken doen te screenen. Overheden bepalen zelf in welke gevallen zij het Bibob-instrument toepassen. Meestal wordt dit nader ingevuld door middel van beleidsregels. Ten aanzien van het zorgdomein kunnen gemeenten de Wet Bibob inzetten als sprake is van een subsidie voor bijvoorbeeld Wmo- en jeugdzorg of als sprake is van een overheidsopdracht (veelal de opdracht via een open house-constructie voor de inkoop van Wmo- of jeugdzorg). Dit laatste is mogelijk sinds een wijziging van de Wet Bibob in oktober 2022. Er wordt niet bijgehouden in hoeveel gemeenten een Bibob-toets wordt ingezet bij contracten met zorgaanbieders. Wel is het zo dat door steeds meer gemeenten
beleid wordt opgesteld over het doen van een Bibob-toets bij open house-constructies. Vanuit de proeftuinen «Aanpak zorgfraude» wordt ook ervaring opgedaan met de toepassing van de Wet Bibob.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om te voorkomen dat er misbruik wordt gemaakt van pgb’s?
Op grond van de Wmo moeten gemeenten bij de verstrekking van een pgb beoordelen of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt. Daarbij dient het college mee te wegen of de invulling van de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om in de verordening regels te stellen en kwaliteitseisen op te nemen waar pgb-aanbieders aan moeten voldoen. De budgethouder is primair zelf verantwoordelijk voor het contracteren van een aanbieder of zorgverlener voor de invulling van de zorgvraag, maar de gemeente kan bij het verstrekken van een pgb in de beoordeling meenemen welke aanbieder of zorgverlener invulling gaat geven aan de maatwerkvoorziening. Gemeenten kunnen onder meer vanuit het Wmo-toezicht zicht krijgen op de pgb-aanbieders die in de gemeente actief zijn.
Daarnaast geldt voor het Wmo-pgb het trekkingsrecht waarbij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) het budget beheert en enkel betalingen doet op basis van zorgovereenkomsten die door de gemeente zijn goedgekeurd.
In hoeveel gemeenten is sprake van screening aan de voorkant, bijvoorbeeld door de verplichting van aanlevering van allerlei bewijsdocumenten, zoals Verklaringen Omtrent het Gedrag (VOG’s), medewerkersovereenkomsten inclusief diploma’s, of een eigen verklaring waaruit blijkt dat de eigenaar geen strafrechtelijk verleden heeft?
Hier zijn geen cijfers van. Uit gesprekken met de praktijk blijkt wel dat gemeenten steeds meer inzetten op sturing aan de voorkant door betere screening en inkoop- en contractmanagement.
Zijn gemeenten voldoende op de hoogte hoe diploma’s en VOG’s te controleren op echtheid? Worden valse papieren voldoende gemeld bij de politie? Hoe vaak wordt aangifte gedaan door gemeenten van valse papieren?
De VNG geeft aan dat steeds meer gemeenten weten hoe zij de echtheid van diploma’s en VOG’s kunnen controleren. Begin van het jaar heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) in samenwerking met de VNG een kennissessie omtrent dit onderwerp verzorgd voor 150 toezichthouders. Op deze kennissessie komt op verzoek van deze toezichthouders nog een vervolg. Daarnaast organiseren de politie en de IGJ in juni 2024 een verdiepende kennissessie over zorgfraude. Deze kennissessie is een onderdeel van een bredere strategie, waaronder een communicatiecampagne van de IGJ die in 2023 is gestart, om bewustwording te creëren over zorgfraude bij zowel zorgaanbieders als gemeenten.
De Politie houdt gegevens bij over aangiften van verschillende vormen van fraude, maar er worden geen eenduidige gegevens bijgehouden over het melden van valse diploma’s en VOG’s of het doen van aangifte hiervan door een gemeente. Er kan dan ook geen informatie gedeeld worden over hoe vaak dit wordt gedaan en of dit voldoende wordt gedaan.
Welke bevoegdheden hebben gemeenten om malafide zorgaanbieders aan te pakken? Is het mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen? Kunnen onterecht verstrekte zorggelden worden teruggevorderd?
Voorop staat dat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten malafide aanbieders contracteren of dat malafide aanbieders invulling geven aan een pgb. Op het moment dat een gecontracteerde aanbieder fraudeert, kan de gemeente de overeenkomst met deze aanbieder beëindigen. Het is belangrijk dat zowel in de verordening als in contracten duidelijke en meetbare kwaliteitseisen en afspraken worden opgenomen. Ook bestaat er een mogelijkheid om een schadevergoeding te vorderen.
Daarnaast moet het terugvorderingsbeleid goed ingericht zijn. Terugvorderen blijft nu vaak nog uit bij gemeenten, onder meer omdat er in sommige gevallen lange en kostbare juridische procedures bij komen kijken, maar ook omdat het terugvorderingsbeleid niet altijd goed is ingericht. In het kader van het pgb is terugvorderen vanwege het zogenaamde dubbel-opzet vereiste, waarbij zowel opzet bij de aanbieder als de cliënt moet worden vastgesteld, ingewikkeld voor gemeenten. In het wetsvoorstel «Wijziging van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 in verband met het dubbel opzetvereiste en het creëren van een grondslag voor gegevensverwerking door zorgaanbieders en het CAK aan gemeenten inzake de zorgverlening aan onverzekerden» wordt daarom voorgesteld het dubbel-opzet vereiste te schrappen uit de Wmo. Dit wetsvoorstel ligt momenteel ter advisering bij de Raad van State.
Het is niet mogelijk om bestuurlijke boetes op te leggen. In artikel 5:4 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld dat de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke sancties alleen bestaat als de betreffende wet (in dit geval de Wmo) dat bepaalt. Daarvan is in het kader van de Wmo geen sprake. Op basis van hoofdstuk 5 van de Awb kan een gemeente wel een last onder dwangsom en een last onder bestuursdwang opleggen om bijvoorbeeld zorgaanbieders te dwingen de kwaliteit van zorg of de administratie op orde te krijgen. Hiervoor moet een gemeente wel nadere regels in de eigen verordening opnemen.
Wat is de inzet van de Regionale Informatie- en Expertisecentra (RIECs) bij de aanpak van zorgcriminaliteit? Hoe ondersteunt u deze inzet?
De specifieke inzet van RIEC’s op de aanpak van criminaliteit in de zorg verschilt per regio. De stuurgroepen van de RIEC’s hebben namelijk de ruimte om zelf regionale prioriteiten te stellen. RIEC’s kunnen criminaliteit in de zorg tegenkomen
als onderdeel van casuïstiek rondom bijvoorbeeld de aanpak van drugs- en/of mensenhandel. Daarnaast hebben verschillende RIEC’s criminaliteit in de zorg specifiek als regionaal thema geprioriteerd en investeren zij op specifieke signalen van criminaliteit in de zorg en doen zij actief aan bewustwording en advisering op dit thema. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid ondersteunt de RIEC’s bij hun regionale aanpak van ondermijnende criminaliteit middels een jaarlijkse structurele bijdrage.
Enkele RIEC’s dragen bij aan de aanpak van criminaliteit in de zorg door te investeren in het verhogen van de bewustwording bij gemeenten door het organiseren van weerbaarheidstrainingen en expertmeetings. Zij hebben hiervoor verschillende factsheets en handreikingen ontwikkeld die gemeenten helpen om signalen van criminaliteit in de zorg eerder te kunnen herkennen en daarnaar te kunnen handelen. Ook adviseren enkele RIEC’s gemeenten en collectieve inkooporganisaties actief over de inzet van de Wet Bibob bij aanbestedingsprocedures, zodat voorkomen kan worden dat criminelen toegang krijgen tot het zorgdomein en kwetsbare cliënten. Overigens geldt dat niet alleen voor advisering rondom Bibob, maar adviseren enkele RIEC’s ook breder over welke barrières kunnen worden opgeworpen tegen criminele activiteiten in de zorgsector. In de regio Twente bestaat er bovendien sinds 2018 een informatieplein waar tussen RIEC-partners signalen worden gedeeld over het thema criminaliteit in de zorg welke worden opgewerkt tot effectieve interventies.
De aanpak van criminaliteit in de zorg door de RIEC’s heeft in enkele regio’s geleid tot het stopzetten van geldstromen, het terugvorderen van meerdere miljoenen aan onterecht verkregen zorggelden en het terugvorderen van uitkeringen en strafrechtelijke vervolging.
Hoe wordt een sluitende keten in de aanpak van zorgcriminaliteit gewaarborgd? In hoeverre kan bijvoorbeeld de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) samenwerken met een RIEC?
Een sluitende keten in de aanpak van criminaliteit in de zorg is essentieel om criminelen uit de zorgsector te weren en te stoppen. In het RIEC-samenwerkingsverband werken verschillende partijen uit het fiscale, strafrechtelijke en bestuursrechtelijke domein aan de integrale aanpak van georganiseerde criminaliteit. Signalen over criminaliteit in de zorg kunnen worden ingebracht bij het RIEC, waar partners zoals de politie, het OM, gemeenten en de Belastingdienst informatie met elkaar kunnen delen en in gezamenlijkheid op zoek gaan naar het beste handelingsperspectief.
De IGJ houdt toezicht op de kwaliteit van zorg en gaat niet over de aanpak van criminaliteit. De IGJ sluit niet aan bij integrale casusbesprekingen van het RIEC omdat het geen convenantpartner van het RIEC-samenwerkingsverband is. De RIEC’s kunnen gemeenten wel adviseren om signalen van zorgverwaarlozing bij de IGJ te melden en signalen van vermoedelijke zorgfraude bij het Informatie Knooppunt Zorgfraude (IKZ).
Deelt u de mening dat het aanpakken van fraude in de zorg niet mogelijk is zonder gegevensuitwisseling tussen de betrokken instanties? Waarom is het niet mogelijk voor gemeentes om persoonsgegevens onderling te delen? Welke mogelijkheden biedt de Wet bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg bij het delen van persoonsgegevens?
Met de onder vraag 5 reeds genoemde Wbsrz worden belangrijke knelpunten in de gegevensuitwisseling opgelost. De Wbsrz regelt namelijk de grondslagen voor de noodzakelijke uitwisseling van (persoons)gegevens voor zover dat nodig is voor de bestrijding van fraude in de zorg. Op deze manier kan opgetreden worden tegen frauderende zorgaanbieders die nu eenvoudig hun activiteiten in een ander zorgdomein of binnen een andere gemeente kunnen voortzetten. Deze uitwisseling van gegevens wordt geregeld met het zogenoemde Waarschuwingsregister zorgfraude.
Daarnaast regelt de Wbsrz een formele status voor het IKZ. Het IKZ wordt een stichting met een wettelijke taak. Hiermee verdwijnt de huidige vrijblijvendheid van dit samenwerkingsverband.
Aanvullend is wetgeving in voorbereiding die gegevensuitwisseling tussen gemeenten onderling en ziektekostenverzekeraars mogelijk maakt bij fraudeonderzoek in de fase ná gegevensuitwisseling met het IKZ. Daarmee wordt een knelpunt in de gegevensuitwisseling dat is ontstaan bij de overgang van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) naar de Wlz, de Zvw, de Wmo en de Jeugdwet per 1 januari 2015 hersteld.
Welke rol kan de Kamer van Koophandel (KvK) als poortwachter hebben in het voorkomen van zorgfraude? Welke strengere voorwaarden en eisen kunnen we landelijk stellen voor starters in de zorg, om een professioneel zorgbedrijf te beginnen is bijvoorbeeld enkel een inschrijving in de KvK voldoende?
De KvK schrijft ondernemers in, waaronder zorgondernemers. Er vindt een gesprek plaats en een ondernemer moet zich in bepaalde gevallen fysiek legitimeren. Bij zorgondernemers kan worden doorgevraagd over daarvoor relevante aspecten. Bij een signaal van zorgfraude kan een adviesteam worden geraadpleegd, onder voorwaarden kan een signaal, bijvoorbeeld aan de Nederlandse Arbeidsinspectie, worden verstrekt en in het uiterste geval kan een inschrijving worden geweigerd. Met uitzondering van de ten uitvoerlegging van eventuele door de rechter opgelegde bestuursverboden, heeft de KvK geen middelen om de inschrijving van een onderneming tegen te houden.
Klopt het dat zorgbedrijven die gerund worden door criminele netwerken niet alleen geld verduisteren maar ook een risico vormen doordat zij kwetsbare patiënten en/of cliënten ronselen voor hun criminele activiteiten? Ziet u mogelijkheden om deze kwetsbare groep weerbaarder te maken tegen deze beïnvloeding?
Het is zorgelijk en onaanvaardbaar als zorgaanbieders kwetsbare cliënten inzetten voor criminele activiteiten. Het is primair de verantwoordelijkheid van gemeenten om zicht te hebben en te houden op de kwaliteit en integriteit van aanbieders. Dit geldt voor zowel gecontracteerde aanbieders als voor het pgb. Bij het pgb geldt met name dat het belangrijk is dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In de Kamerbrief van 22 december 20222 heeft de Minister van VWS uw Kamer geïnformeerd over een aantal concrete verbeterplannen in de toerusting van (potentiële) pgb budgethouders en gemeenten. Deze concrete verbeteringen zijn afgestemd met cliëntenorganisatie Per Saldo en de VNG. Zo is er een kader voor pgb-vaardigheid ontwikkeld. Met dit kader als leidraad kunnen verstrekkers en (potentiële) budgethouders bepalen of iemand in staat is om een pgb te beheren. Daarnaast is Per Saldo in opdracht van het Ministerie van VWS gestart met een pilot met een aantal gemeenten waarin budgethouders aan de voorkant uitgebreid worden geïnformeerd over de taken en verantwoordelijkheden die bij een pgb horen. Ook worden ambtenaren bij gemeenten beter toegerust in de manier waarop zij kunnen inschatten of een persoon pgb-vaardig is. Door zowel de ambtenaren als budgethouders goed toe te rusten, wordt beoogd dat de juiste doelgroep een pgb krijgt toegewezen.
In hoeveel gemeenten zijn rechtmatigheidsonderzoeken ingesteld naar aanleiding van vermoedens en signalen van zorgcriminaliteit? Welke beeld komt uit deze onderzoeken en in hoeveel gevallen is ook daadwerkelijk sprake geweest van zorgcriminaliteit?
Hiervan zijn geen cijfers bekend. In algemene zin kan worden gesteld dat niet bij elk signaal met betrekking tot fraude in de zorg een rechtmatigheidsonderzoek wordt gestart. In de praktijk bestaan er vaak meerdere signalen vanuit verschillende afdelingen naast elkaar, die pas in een onderzoek samenkomen doordat er bijvoorbeeld een netwerk van mensen of bedrijven achter zit. Fraude in de zorg raakt meerdere afdelingen van een gemeente (toezicht, sociale recherche/boa, ondermijning, openbare orde en veiligheid), waarbij het belangrijk is dat er goede afstemming plaatsvindt voor het oppakken van dergelijke signalen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de IGJ al jarenlang op rij constateert dat het toezicht op de Wmo ondermaats is?
Doordat de Wmo een decentrale wet is en de wetgever er destijds bewust voor heeft gekozen het toezicht op de Wmo aan gemeenten over te laten, is het toezicht divers georganiseerd. Er zijn, gelet op de IGJ-rapporten van de afgelopen jaren, zorgen over de wijze waarop het lokale toezicht is vormgegeven. De IGJ heeft geconstateerd dat het toezicht niet overal stevig genoeg is georganiseerd.
Naar aanleiding van de rapportages van de IGJ heeft Significant, in opdracht van VWS, een onderzoek uitgevoerd dat op 10 december 2021 naar uwKamer is gestuurd3. Hierin is een analyse gemaakt over het Wmo-toezicht, zijn knelpunten benoemd in de huidige uitvoeringspraktijk en voorstellen gedaan voor verbetering.
Naar aanleiding van dit onderzoek zijn er gesprekken gevoerd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en Toezicht Sociaal Domein (TSD) over een visie op goed toezicht in de Wmo. Op basis van deze gesprekken is een beleidskader Wmo-toezicht opgesteld waarmee bestuurlijk is ingestemd tijdens het Bestuurlijk Overleg op 15 februari 2023. De verbetervoorstellen uit dit beleidskader4 zijn geland in een voorgenomen wetswijziging enerzijds en een stimuleringsprogramma anderzijds.
In dat kader werkt VWS momenteel samen met de VNG en GGD-GHOR aan het inrichten van een stimuleringsprogramma om het toezicht te verstevigen en verder te professionaliseren. Daarbij is samen met de VNG en GGD-GHOR oog voor een integrale aanpak en de samenhang tussen kwaliteits- en rechtmatigheidstoezicht. In het stimuleringsprogramma zal onder meer aandacht zijn voor het opleiden van toezichthouders en de wijze waarop gemeenten de juiste afwegingen kunnen maken bij het inrichten van het toezicht op de Wmo. Ook is, onder regie van de GGD-GHOR, vanuit de praktijk de afgelopen periode gewerkt aan een model toetsingskader voor toezichthouders. Daarnaast is een implementatietraject onderdeel van het stimuleringsprogramma waarbij de verschillende elementen uit het stimuleringsprogramma door VNG en GGD-GHOR worden uitgerold onder gemeenten.
Ondertussen heeft het Wmo-toezicht zich de afgelopen jaren positief ontwikkeld. Zo heeft de IGJ in de rapportage over 2022 laten weten dat steeds meer gemeenten bovengemeentelijke samenwerking opzoeken. Ook valt in positieve zin op dat steeds meer gemeenten vastleggen welke keuzes zij in het Wmo-toezicht maken en op welke manier bijvoorbeeld het pro-actieve toezicht en calamiteitentoezicht worden uitgevoerd, terwijl dit nog geen wettelijke verplichting is.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het formuleren van nadere wettelijke kaders ter verbetering van Wmo-toezicht, zoals aangekondigd in antwoorden op Kamervragen van het lid Bevers (VVD) over het Rapport Wmo-toezicht 2021?
Momenteel wordt een wetswijzigingstraject van de Wmo voorbereid waarin onder meer aandacht is voor de inrichting van het Wmo-toezicht, het onafhankelijk functioneren van de toezichthouder en transparantie in het toezicht, zoals de openbaarmaking van toezichtrapportages. Deze wetswijziging wordt momenteel
ambtelijk voorbereid, waarbij ook wordt afgestemd met de VNG, gemeenten, de IGJ, de GGD-GHOR en TSD. De planning is om het conceptwetsvoorstel deze zomer in (internet)consultatie te brengen.
De slechte beveiliging van gemeentelijke websites |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden «vergeten» gemeentelijke websites in ontluisterende staat»?1
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat van de 10.000 gemeentelijke websites slechts 28 procent aan de voor overheden verplichte beveiligingsstandaarden voldoet? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het is onwenselijk dat gemeentelijke websites niet voldoen aan de voor de overheden verplichte beveiligingsstandaarden. Uit de meest recente Meting Informatieveiligheidstandaarden overheid van Forum Standaardisatie blijkt echter dat 54% procent van de gemeentelijke websites voldoen aan de veiligheidsstandaarden2. Overheden hebben de verantwoordelijkheid richting de burger om online overheidsinformatie en diensten transparant, toegankelijk, betrouwbaar en veilig aan te bieden. Overheden hebben daarbij een voorbeeldfunctie als het gaat om de informatiebeveiliging. Een veilige website is daar onderdeel van.
Daarbij hoort onder meer dat overheden alle websites beveiligen volgens de wettelijke verplichte standaarden (Wdo)3, en de informatieveiligheidsstandaarden van de «pas-toe-of-leg-uit»-lijst van het Forum Standaardisatie toepassen, zoals ook is toegelicht in de beantwoording op eerdere Kamervragen.4 Overheden hebben zichzelf met het gezamenlijke beveiligingsnormenkader voor de gehele overheid, de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), verplicht hun informatiesystemen, waaronder websites, te beveiligen. In de BIO wordt benadrukt dat de overheid de standaarden volgt die op de «pas toe of leg uit»-lijst van het Forum Standaardisatie staan.
Deelt u de mening dat ook bij vergeten of niet meer gebruikte websites er wel degelijk een gevaar kan ontstaan dat in het geval die websites niet aan de verplichte veiligheidsstandaarden voldoen ze misbruikt kunnen worden om andere delen van een gemeentelijk netwerk binnen te dringen en daar schade te veroorzaken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, om websites veilig te houden moeten ze continu beheerd worden. Zodra websites niet meer beheerd worden ontstaat een grotere kans op misbruik van de website. Dat betekent dat een website bijvoorbeeld gebruikt kan worden door een kwaadwillende om zich voor te doen als een overheid, data te lekken of malware te verspreiden. Wat het exacte risico is bij het niet naleven van een standaard hangt af van de situatie en kan per website verschillen.
Deelt u de mening dat overheden een voorbeeldfunctie hebben ook als het gaat om de beveiliging van websites en het nakomen van regels dienaangaande? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat gemeenten die voorbeeldfunctie gaan waarmaken? Zo nee, waarom niet?
Ja, overheden hebben een voorbeeldfunctie als het gaat om de beveiliging van websites en het volgen van de standaarden.
In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties meet het Forum Standaardisatie halfjaarlijks de implementatie van de standaarden. Zoals ik in mijn Kamerbrief Digitalisering december 20235 heb toegelicht, blijkt uit de meest recente meting Informatieveiligheidstandaarden overheid medio 20236 dat 54% van de gemeten gemeentelijke websites voldoet aan de afgesproken websitestandaarden voor veilig en modern webverkeer (exclusief IPv6 en RPKI). Terwijl uit de meting blijkt dat gemeenten het beter doen dan in 2022 is er nog steeds een groep achterblijvers en volgt uit de meting dat er relatief slecht zicht is op domeinnamen van decentrale overheden.
In het Overheidsbreed Beleidsoverleg Digitale Overheid (OBDO) zijn afspraken gemaakt tussen het Rijk, VNG, IPO en UvW om te sturen op de voortgang en knelpunten om zo per overheidsorganisatie de adoptie te versnellen. De voortgang zal twee keer per jaar geagendeerd worden in het OBDO.
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zet zich ook in voor beter domeinportfoliobeheer. Portfoliobeheer draagt niet alleen bij aan de veiligheid van een website, maar ook bij aan het naleven van wet- en regelgeving voor digitoegankelijkheid en het voorkomen van online tracking.
In dit kader werkt het ministerie aan het Register Internetdomeinen Overheid (RIO). Vanaf eind 2023 zijn in het RIO de publieke internetdomeinen van de rijksoverheid geregistreerd. In 2024 krijgen medeoverheden de mogelijkheid hun (publieke) portfolio aan internetdomeinen op deze centrale plek vast te leggen. Het register kan gebruikt worden om te beoordelen of je te maken hebt met een overheidswebsite of niet.
Daarnaast steun ik het initiatief op basisbeveiliging.nl van de Internet Cleanup Foundation (ICF). Op deze website is met open data voor iedereen in te zien wat de stand is van de publiek meetbare digitale beveiliging van websites van overheidsorganisaties. Organisaties kunnen zich hieraan spiegelen en optrekken. ICF houdt ook regelmatig bijeenkomsten om te kijken welke websites van de overheid nog niet geïndexeerd zijn.
Om samen te werken aan een veiligere digitale samenleving vind ik het van belang dat beveiligingsonderzoekers kwetsbaarheden melden bij de desbetreffende overheidsorganisatie. Onbeheerde websites vallen daar ook onder. Onderzoekers kunnen de contactgegevens en afspraken vinden in een zogenaamde security.txt. Dit bestand moet verplicht publiek worden gepubliceerd. Daarnaast kunnen meldingen voor gemeenten ook direct gedaan worden via de Informatiebeveiligingsdienst (IBD).
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat een van de redenen dat gemeenten laks omspringen met (de beveiliging van) vergeten of niet gebruikte websites is dat er niet gehandhaafd wordt op beveiligingseisen? Zo ja, wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er gehandhaafd wordt? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat gemeenten nog niet voldoen aan de verplichte beveiligingseisen. Zeker wanneer overheidsorganisaties niet aan de wettelijke verplichte veiligheidstandaarden voldoen. Zoals aangegeven in beantwoording van vraag 7 zijn gemeentes bezig met het implementeren van de standaarden. Vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt hierop gemonitord7 door een meting van het Forum Standaardisatie. In het kader van de Wet digitale overheid (Wdo) ben ik aan het verkennen hoe het toezicht op de wettelijke verplichte standaarden steviger kan worden ingericht. Door het niet toepassen van verplichte standaarden, lopen overheidsorganisaties een beveiligingsrisico.
Wat gaat de Network and Information Security Directive (NIS2) voor gemeenten betekenen als het om de beveiliging van hun websites gaat? Hoeveel gemeenten voldoen nu al aan die richtlijn? Hoe groot acht u de kans dat gemeenten eind 2024 nog niet voldoen aan de NIS2? En wat zijn de gevolgen daarvan?
In lijn met bestaande toepassing van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), gaat de NIS2-richtlijn uit van de verantwoordelijkheid van organisaties zelf, zoals gemeenten, om passende en evenredige maatregelen te nemen voor het beveiligen van netwerk- en informatiesystemen. Waar de BIO zelfregulering is, leidt de toekomstige Cybersecuritywet (de implementatiewet van NIS2) tot een wettelijk verplichte zorgplicht.
Overheden, waaronder gemeenten, worden met de Cybersecuritywet verplicht om significante incidenten te melden bij het CSIRT en de toezichthouder. Ook kunnen gemeenten op vrijwillige basis incidenten die niet kwalificeren als significant, bijna-incidenten en cyberdreigingen melden bij het CSIRT. Deze incidenten en dreigingen kunnen gerelateerd zijn aan websites.
Tevens verplicht de Cybersecuritywet onafhankelijk toezicht. Voor de sector overheid is stelseltoezicht op informatieveiligheid nieuw. Het gegeven dat er toezicht komt, geeft overheidsorganisaties een extra prikkel om informatieveiligheid procesmatig in te richten. De beoogde toezichthouder voor NIS2 bij de overheid is de Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) en zal beschikken over handhavingsbevoegdheden.
Het is tot slot niet goed mogelijk om betekenis te geven aan de vraag in hoeverre gemeenten voldoen aan NIS2 en de kans dat gemeenten eind 20248 nog niet voldoen aan de NIS2. Gemeenten passen immers momenteel de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) toe binnen hun organisaties. Dit doen zij op basis van risicoafweging, passend bij hun eigen specifieke situatie, en kan dus verschillen per gemeente. In deze aanpak is informatiebeveiliging geen einddoel, maar een continu proces waarin risicoanalyses worden geactualiseerd en maatregelen worden bijgesteld. Informatiebeveiliging is en blijft een cyclisch proces.
Wat gaat u in overleg met gemeenten doen om ervoor te zorgen dat slecht beveiligde gemeentelijke websites die niet meer gebruikt worden uit de lucht worden genomen of beter beveiligd gaan worden? Kunt u de Kamer voor het komend zomerreces laten weten welke stappen er gezet zijn of gaan worden?
Samen met de VNG en IBD zorgen wij voor continue aandacht voor het goed beheren van websites. Zie ook de beantwoording op vraag 2 t/m 6 over de verschillende stappen die ik neem om overheidsorganisaties, waaronder ook gemeenten vallen, te ondersteunen in de toepassing van veiligheidstandaarden en het verbeteren van hun domeinportfoliobeheer.
Verder informeert de VNG-Informatiebeveiligingsdienst IBD gemeenten dagelijks over kwetsbaarheden en dreigingen en adviseert en ondersteunt op informatiebeveiligingsvraagstukken. De IBD monitort de websites en IT-infrastructuur van gemeenten en levert informatie over kwetsbaarheden direct, automatisch, door. Afhankelijk van de ernst neemt de IBD direct contact op met de gemeente. In april 2024 is de monitoringtool na een pilotfase uitgerold naar alle gemeenten.9 De gemeenten hebben zelf ook toegang tot het portaal in de tool. Deze dienstverlening van de IBD is een aanvulling op de interne logging, monitoring en detectie door gemeenten zelf. Gemeenten kunnen hierbij onder andere gebruik maken van de monitoring en response diensten uit de raamcontracten die door VNG zijn afgesloten met diverse aanbieders.10 Met de halfjaarlijkse Informatieveiligheidmeting van het Forum Standaardisatie worden de gemeenten periodiek extra geattendeerd, specifiek op websites, portalen en mailvoorzieningen.
Ik blijf uw Kamer ook informeren over deze stand van zaken. In de Verzamelbrief Waardengedreven Digitaliseren Q3 zal ik u informeren over de volgende halfjaarlijkse meting Informatieveiligheidstandaarden van het Forum Standaardisatie.
Uitbuiting van sekswerkers |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ruim 100 agencies gevonden die Oost-Europese sekswerkers proberen te lokken: «Groot risico op uitbuiting»»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Deelt u de mening dat sekswerkers die op wervingsadvertenties ingaan een groot risico lopen om slachtoffer te worden van mensenhandel en seksuele uitbuiting? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Sekswerk is in Nederland een legaal beroep voor meerderjarigen. Wanneer sprake is van een uitbuitingssituatie, spreken we van mensenhandel. Dit is expliciet strafbaar gesteld in artikel 273f Sr. Mensenhandel kan in verschillende vormen voorkomen en binnen verschillende sectoren plaatsvinden. In het artikel en de uitzending van Pointer wordt vermeld dat Oost-Europese burgers die er vrijwillig voor kiezen om te werken in het buitenland via louche wervingsadvertenties van tussenpersonen terecht kunnen komen in een (seksuele) uitbuitingsituatie. Pointer geeft aan dat personen die zijn ingegaan op de advertenties niet kunnen stoppen met het (seks)werk als zij hiertoe zouden besluiten en worden bedreigd. Ook geeft Pointer aan dat deze personen het inkomen en de woning zoals hen beloofd is, niet ontvangen. In dit geval is er sprake van seksuele uitbuiting (mensenhandel). Ik vind het beeld dat door Pointer geschetst wordt, waarbij Oost-Europese burgers onder valse voorwendselen worden gerekruteerd, verschrikkelijk.
Ik deel de mening dat de wervingsadvertenties van netwerken die er op uit zijn personen seksueel uit te buiten een groot risico vormen voor hun veiligheid. Wervingsadvertenties die zouden kunnen leiden tot mensenhandel vind ik in iedere sector een groot risico.
Is het u bekend hoeveel sekswerkers via deze advertenties naar Nederland worden gelokt?
In 2022 is het rapport «de Nederlandse seksbranche» gepubliceerd.2 Dit onderzoek is uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Uit het rapport blijkt dat het niet mogelijk is om harde cijfers over de omvang van de seksbranche in Nederland in aantallen werkzame sekswerkers te benoemen. Fluctuaties tussen seizoenen en mobiliteit tussen onderdelen van de branche maken het verzamelen van dergelijke cijfers ingewikkeld.3
De wervingsadvertenties waar Pointer onderzoek naar heeft gedaan, worden geplaatst op allerlei online (sociale) platforms. Omdat dit veel verschillende soorten platforms betreft, is het moeilijk te achterhalen waar deze advertenties precies geplaatst worden. Omdat het enerzijds complex is de seksbranche in aantallen sekswerkers te duiden en de wervingsadvertenties anderzijds zeer breed kunnen worden uitgezet, is niet bekend hoeveel personen via wervingsadvertenties worden gelokt om te werken in Nederland en hoeveel procent daarvan in een uitbuitingssituatie terecht komt.
Hoe en door wie wordt er gecontroleerd of deze sekswerkers slachtoffers van mensenhandel of andere vormen van onderdrukking zijn? Wat is de uitkomst van deze controles?
In Nederland voeren gemeenten de regie over toezicht en handhaving van de (vergunde) seksbranche. In het kader van deze gemeentelijke taak worden bestuurlijke controles uitgevoerd in zowel de vergunde als onvergunde prostitutiebranche. Tijdens deze controles wordt ook onderzoek gedaan naar de omstandigheden waaronder de betreffende sekswerkers aan het werk zijn. Hierbij wordt onder meer gelet op mogelijke signalen van mensenhandel of andere misstanden. Hoewel dit soort prostitutiecontroles in eerste aanleg bestuurlijke controles zijn die veelal door en/of onder regie van gemeenten worden uitgevoerd, kan ook de politie hierbij een rol hebben. De politiemedewerkers van de Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (onderdeel van AVIM), richten zich met name op prostitutiecontroles waarbij sprake is of vermoedens zijn van signalen van mensenhandel.
Naast (signalen van) mensenhandel kan er ook andere problematiek spelen waardoor de inzet van politie bij dergelijke controles gewenst is. Denk hierbij aan signalen van ondermijning, illegaal verblijf of aanwijzingen met betrekking tot een veiligheidsrisico. De wijze waarop handhaving en toezicht is georganiseerd tussen gemeenten verschilt sterk en is aan ontwikkeling onderhevig. Dit is onder andere afhankelijk van de aard en omvang van zowel de vergunde als onvergunde seksbranche binnen een gemeente. Uit onderzoek blijkt dat in de vergunde branche bijna de helft van de gemeenten periodiek (1 tot 3 keer per jaar) controles plaatsvinden. Signalen van misstanden in de vergunde branche komen vooral binnen via de GGD. Daarnaast worden signalen gemeld via Prostitutie Maatschappelijk Werk organisaties, andere hulpverleningsorganisaties, sekswerkers zelf, buurtbewoners, exploitanten en klanten. In meer dan een derde van de gemeenten vinden controles (ook) plaats op basis van klachten van omwonenden. Ongeveer een vijfde van de gemeenten zegt de controles proactief (het hele jaar door) te doen.4
Deelt u de mening dat het probleem van mensenhandel in het algemeen en met deze advertenties in het bijzonder een grensoverschrijdend probleem is? Zo ja, wat wordt er in Europees verband gedaan om de risico’s die deze advertenties met zich meebrengen kleiner te maken of wat zou er in Europees verband nog moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de mening dat mensenhandel een ernstige misdaad is waartegen krachtig moet worden opgetreden. Het gebruik van advertenties waarin personen worden misleid, wat hen vervolgens extra kwetsbaar maakt om in een (seksuele) uitbuitingssituatie in Nederland terechtkomen, is onacceptabel. Het voorkomen van slachtoffers begint bij het creëren van bewustwording en het vergroten van de kennis van potentiële gevaren. Richtlijn 2011/36/EU5 inzake voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers is een belangrijk instrument hierin (zie artikel 18). In deze Richtlijn is opgenomen dat Europese landen zich inzetten op preventieve maatregelen, waaronder bewustwording en kennisvergroting, om mensenhandel binnen de EU te voorkomen. Genoemde Richtlijn wordt op dit moment herzien en binnen de herziening is ook aandacht voor de online component.
Verder is er op Europees niveau sinds 17 februari 2024 de Digital Services Act (DSA) voor de lidstaten van de Europese Unie in werking getreden. Deze wetgeving stelt regels aan tussenhandeldiensten, zoals websites en online platformen, om een veilig en betrouwbaar internet te bevorderen. Zo zijn er in de Digital Services Act regels opgenomen over de omgang met illegale inhoud, waar illegale activiteit ook onder valt (artikel 3), is er voorzien in een kennisgevings- en actiemechanisme voor meldingen van illegale inhoud (artikel 16), en worden er nadere regels gesteld rondom het misbruik van diensten door afnemers (artikel 23) en reclame op onlineplatforms.
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde zes organisaties die slachtofferhulp aanbieden dat het tussenpersonen moeilijk moet worden gemaakt om via misleidende advertenties sekswerkers te rekruteren? Zo ja, waarom en hoe gaat u dit bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Veelal Oost-Europese burgers worden door deze tussenpersonen gelokt via deze misleidende advertenties en onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald wat hen extra kwetsbaar maakt om slachtoffer te worden van uitbuiting. Dit is een kwalijke zaak waartegen moet worden opgetreden binnen de kaders die wij hebben.
Het gericht aanpakken van tussenpersonen achter deze misleidende advertenties is echter lastig. Er wordt onder meer vaak van nummer gewisseld en veelal gecommuniceerd via versleutelde apps zoals Telegram. Deze werkwijze maakt het lastig om de identiteit van deze groep te achterhalen en dus gericht aan te pakken. Dit betekent echter niet dat er geen mogelijkheden zijn om het ze zo moeilijk mogelijk te maken, onder andere de politie speelt hier een rol in.
Continue wordt door de politie de samenwerking gezocht met landen buiten Europa, maar ook diverse landen in Oost-Europa waar slachtoffers van mensenhandel vaak vandaan komen. De politie heeft met vijf onderzoekscentra/universiteiten in Oost-Europa samenwerkingsovereenkomsten gesloten om de (internationale) informatiepositie ten aanzien van mensenhandel te verbeteren. De samenwerking met universiteiten in bronlanden is door de politie opgezet om een betere en bredere samenwerking met academische partners te krijgen, om zo meer en tijdiger zicht te krijgen op sociale en demografische ontwikkelingen op het gebied van mensenhandel. Hiermee kunnen op termijn betere informatiebeelden opgesteld worden die inzicht geven in trends, fenomenen, modus operandi, slachtofferschap en bijbehorende (risico) indicatoren en criminele samenwerkingsverbanden.
De politie werkt daarnaast met een landelijk coördinatiepunt voor signalen van online mensenhandel (LCOM), om de opsporing van mensenhandel in de online omgeving beter vorm te geven. Vanuit dit coördinatiepunt wordt onderzoek gedaan naar online wervingsplatformen en methodieken. Met een aantal aanbieders van online platformen wordt samengewerkt om misbruik van hun platform te voorkomen.
Acht u het mogelijk en wenselijk dat er binnen de Europese Unie alleen nog sekswerkers mogen worden aangetrokken als herleidbaar wordt welke tussenpersoon er achter een advertentie zit? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven benoemd is het ontzettend lastig om de identiteit te achterhalen van de tussenpersonen van wervingsadvertenties. Een van de redenen hiervoor is dat de advertenties op allerlei online platforms kunnen worden geplaatst en gecommuniceerd wordt via versleutelde apps zoals Telegram. Het is nooit volledig te voorkomen dat dergelijke advertenties, waarbij de tussenpersoon niet herleidbaar is, worden geplaatst.
Hoewel een initiatief zoals genoemd in de vraag wenselijk kan worden geacht, is het gezien het bovenstaande zeer ingewikkeld om een dergelijk initiatief op te zetten. Zoals hierboven aangegeven wordt de Richtlijn 2011/36/EU op dit moment herzien en in deze richtlijn worden verschillende maatregelen benoemd hoe mensenhandel – ook binnen de seksbranche – kan worden voorkomen en aangepakt. In Europees verband wordt samengewerkt om deze richtlijn zo goed mogelijk te implementeren.
Bent u na deze berichtgeving nog steeds van mening dat er geen landelijk politieteam mensenhandel hoeft te komen? Zo ja, hoe denkt u dan dat deze internationale vorm van zware en mensonterende criminaliteit zonder een specialistisch politieteam wel effectief kan worden aangepakt? Zo nee, gaat u dan bevorderen dat dat politieteam er wel gaat komen?
Ik deel het beeld dat mensenhandel een mensonterende en zware vorm van criminaliteit die effectief en daadkrachtig moet worden aangepakt. Daarom is het goed te vermelden dat er bij politie al personen met specialistische kennis rond het delict mensenhandel werkzaam zijn binnen de zogenoemde Teams Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (TMM) die vallen onder de Afdelingen Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM). Bij de start en oprichting van de Nationale Politie is de opsporing van het delict mensenhandel bewust in elke eenheid onder de AVIM gebracht. Voor een effectieve en daadkrachtige aanpak van het delict mensenhandel is voor sommige verschijningsvormen van het delict mensenhandel eenheid overstijgende samenwerking benodigd. In dit kader is de politie een pilot gestart om (inter)nationale netwerken, die landelijk opereren, effectief en efficiënt aan te kunnen pakken. Binnen die pilot is een centraal coördinatiepunt ingericht waar alle regionale TMM's bij zijn aangesloten. Vanuit dit punt worden, onder landelijke regie, eenheid overstijgende opsporingsonderzoeken naar dergelijke criminele netwerken uitgevoerd. Een voordeel van deze landelijke werkwijze is dat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van de lokale en regionale kennis en ketensamenwerking aangezien er vele partners betrokken zijn bij de aanpak van mensenhandel en de TMM's van de betreffende eenheden daar goed zicht op hebben. Hierdoor kunnen deze criminele netwerken effectief worden bestreden. Het landelijke coördinatiepunt fungeert binnen dergelijke onderzoeken tevens als contactpunt voor het buitenland zodat alles centraal binnenkomt en er makkelijker internationaal kan worden.
Ten aanzien van de internationale component van het delict mensenhandel is het goed te vermelden dat politie werkt aan het leggen van verbinding tussen internationale elementen van mensenhandel en het verbeteren van de samenwerking met de zogenoemde bronlanden van mensenhandel, bijvoorbeeld door het plaatsen van politieliaisons met taakaccent mensenhandel in een drietal landen. Middels de afspraken in de Veiligheidsagenda is afgesproken dat politie zorgdraagt voor een internationaal fenomeenbeeld, waarmee geprioriteerd kan worden op de meest effectieve interventies.
Tevens vindt er operationele samenwerking op Europees niveau plaats. Nederland is driver van het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats – Trafficking in Human Beings (hierna EMPACT THB) dat ziet op de Europese operationele samenwerking van opsporingsdiensten en het OM in de aanpak / bestrijding van mensenhandel. Het is een permanent samenwerkingsverband waaraan 44 landen deelnemen en waarbij wordt samengewerkt met landen buiten dit samenwerkingsverband. EMPACT THB wordt permanent ondersteund door Europol, Eurojust, Cepol Frontex (vier EU-agentschappen) en Interpol. EMPACT THB bestaat uit 22 deelprogramma’s. Nederland speelt hierin een actieve rol en is niet alleen deelnemer aan alle 22 deelprogramma’s maar van vier projecten zelfs leader en van vijf projecten co-leader.
Er doen 29 landen en vier EU-agentschappen deel aan dit traject. Er is binnen het EMPACT-project aandacht voor de diverse vormen van mensenhandel, zoals seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en uitbuiting door middel van gedwongen criminaliteit. De deelname aan het EMPACT-project is multidisciplinair, waarbij politie, de NLA, KMar en OM nauw samenwerken met de partijen binnen de EU.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de herziening van het mensenhandelartikel uit het wetboek van Strafrecht? Wordt daarin ook geregeld dat misleiding van sekswerkers via advertenties beter strafrechtelijk aan te pakken wordt? Zo nee, waarom niet?
De uitbreiding en modernisering van het wetsartikel waarin de strafbaarstelling van mensenhandel wordt geregeld (artikel 273f Wetboek van Strafrecht) is op 22 november 2023 voor advies aanhangig gemaakt bij de Afdeling Advisering van de Raad van State. Het advies is op 7 februari 2024 vastgesteld en op 12 februari gepubliceerd. Op dit moment wordt het advies verwerkt. De verwachting is dat het nader rapport en het wetsvoorstel dit voorjaar aan uw Kamer wordt aangeboden.
Misleiding is in het huidige wetsartikel alsook in het nieuwe, expliciet opgenomen als een manier waarmee ten aanzien van mensen kan worden gehandeld en waarmee mensen, onder meer, tot sekswerk kunnen worden bewogen dan wel gedwongen. Voor zover mensen tot sekswerk zijn bewogen, onder meer door misleiding, is zulks dus al naar huidig recht strafbaar als mensenhandel.
Bent u op de hoogte van de artikelen van Follow the Money over de invallen die zijn gedaan bij een brievenbusfirma in Amersfoort waarbij sprake was van fraude?1 2
Ja.
Wist u dat er bij deze villa in Amersfoort maar liefst 374 bedrijven ingeschreven stonden terwijl dit bovendien niet eens een bedrijfspand was?
Zoals uw Kamer weet kan en zal ik niet ingaan op individuele casuïstiek. Wel zal ik bij de beantwoording van onderstaande vragen ingaan op de huidige regelgeving en het beleid.
Iedere onderneming en rechtspersoon in Nederland moet zich inschrijven in het Handelsregister. Dit is eerder toegelicht door de Minister van Financiën in de beantwoording van Kamervragen van het lid Inge van Dijk (CDA).3 Er kunnen meerdere rechtspersonen en ondernemingen op één adres worden ingeschreven, ook als het geen bedrijfspand is. De Kamer van Koophandel registreert op grond van de wet het bezoekadres. Het bezoekadres is volgens de rechtspraak het feitelijke adres waarop de onderneming fysiek bereikbaar is.4 Hiervoor is niet vereist dat sprake is van een bedrijfspand. Het kan ook gaan om een andersoortig gebouw. Een bezoekadres kan niet bestaan uit uitsluitend een postadres, zoals bijvoorbeeld een postbus.
De informatie in het Handelsregister is overwegend openbaar en in principe kan iedereen nagaan of en zo ja welke bedrijven op een bepaald adres gevestigd zijn.
Daarnaast hebben bepaalde overheidsautoriteiten ook toegang tot niet openbare data.5
Wist u dat dit pand in het bezit was van de Russische voormalig trustdirecteur Vadim Blaustein die al eerder is veroordeeld voor fraude en witwassen en rijke Russen aan arbeidscontracten in Nederland hielp?
Eigendom van onroerende zaken wordt bijgehouden in het Kadaster. Het Kadaster voorziet echter niet in informatie of een eigenaar eerder veroordeeld is geweest. Daarnaast wil ik opmerken dat een eerdere veroordeling niet betekent dat een persoon of rechtspersoon geen vastgoed in eigendom meer kan hebben.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de inschrijvingen van de bedrijven op de adressen juist gebeurde nadat Blaustein was gearresteerd en er een beslag op de woning was gelegd?
Zoals aangegeven ga ik niet in op individuele casuïstiek of speculeren waarom de inschrijving van bedrijven op de adressen juist gebeurde na een arrestatie of beslaglegging.
Beslag op een woning heeft invloed op het eigendom en het gebruik van de woning, maar verandert niet de status van het adres zelf voor administratieve doeleinden, zoals inschrijvingen in het Handelsregister. Ook een arrestatie van een eigenaar van het pand betekent niet automatisch dat het pand niet gebruikt kan worden voor inschrijving van een rechtspersoon.
Bij inschrijving in het Handelsregister moet de juistheid van het opgegeven adres worden ondersteund door een geldige koop- of huurovereenkomst, of toestemmingsverklaring van de eigenaar of verhuurder. Als één van deze documenten beschikbaar is, heeft de Kamer van Koophandel in beginsel geen aanleiding om de inschrijving op het adres te weigeren. Wanneer het adres gelijk is aan het woonadres van de ondernemer en aan de Basis Registratie Personen is gekoppeld, is het overleggen van genoemde documenten niet nodig.
Hoewel verschillende toezichthoudende instanties verschillende mogelijkheden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen en aan te pakken, begrijpt het kabinet de zorgen van uw Kamer. Dit is aanleiding om een probleemverkenning uit te voeren naar het huidige stelsel. Dit ziet in het bijzonder op de samenwerking tussen instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. Ik licht dit nader toe in het antwoord op vraag 7 en 9.
Hoe is het mogelijk dat geen enkele instantie in de 14 jaar tijd dat dit pand was opgekocht door Blaustein niet doorhad dat dit adres werd gebruikt als brievenbusfirma?
Ik ga ervan uit dat met de term «brievenbusfirma» wordt gedoeld op de bedrijven die weinig tot geen reële activiteiten ontplooien op het adres waar ze administratief zijn gevestigd. In het spraakgebruik worden de termen «doorstroomvennootschappen», «brievenbusmaatschappijen», «postbusfirma’s», «letterbox companies» en andere soortgelijke begrippen door elkaar gebruikt. Het begrip «brievenbusfirma» kent geen wettelijke definitie en het gebruik van een postadres is niet verboden. Ook het enkele feit dat een adres wordt gebruikt door een of meerdere brievenbusfirma’s is geen grond voor een toezichthouder of het Openbaar Ministerie om een (strafrechtelijk) onderzoek te starten. Dit feit kan echter wel, en vooral in samenhang met andere signalen, als een indicator dienen voor risico’s op eventueel misbruik en/of strafbare feiten, en door de toezichthouders en/of opsporingsdiensten als zodanig worden meegewogen.
Vindt u het niet gek dat het Openbaar Ministerie (OM) al een inval heeft gedaan in 2016 maar dat de Kamer van Koophandel nooit is ingelicht over relevante informatie zoals dat dit mogelijk een brievenbusfirma had kunnen zijn?
Zoals eerder aangegeven kan ik niet ingaan op of speculeren over deze specifieke zaak. In zijn algemeenheid kan ik over informatiedeling zeggen dat het Openbaar Ministerie strafvorderlijke gegevens kan delen met andere partijen op basis van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). Het is aan het Openbaar Ministerie om op basis van de geldende wet- en regelgeving deze beoordeling per geval te maken. Daarbij wordt onder andere gekeken of de ontvanger kan acteren op die informatie. De Kamer van Koophandel is verantwoordelijk voor de registratie van rechtspersonen in het Handelsregister en controleert de aangeleverde gegevens op juistheid en volledigheid, maar heeft verder geen (handhavings)bevoegdheden. Zoals toegelicht bij vraag 4 kan dit soort informatie in beginsel voor de Kamer van Koophandel niet dienen als grond voor weigering van inschrijving.
Wat vindt u ervan dat er bij deze casus, die typerend zal zijn voor meerdere gevallen in Nederland, instanties veelal naar elkaar wijzen en niemand echt de verantwoordelijkheid heeft genomen om te handelen hierin ondanks duidelijke signalen?
Er is niet sprake van één toezichthouder en/of opsporingsinstantie die het integrale toezicht houdt op ondernemingen en rechtspersonen. Doordat een brievenbusfirma een verzamelterm is voor verschillende soorten entiteiten, die voor diverse doelen zijn opgezet en in verschillende bedrijfstakken worden gebruikt, is er veelal sprake van controle en toezicht door verschillende toezichthouders en inspecties en op verschillende momenten.7 De vorm en primaire activiteiten van de rechtsvorm zijn bepalend voor het soort toezicht.
Er kunnen legitieme redenen zijn voor meerdere bedrijfsinschrijvingen op één adres. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid van Eijk (VVD) over het bericht «Frauderisico bij brievenbus-bv’s «In Muiden 403 bedrijven op één adres»» is de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst ingegaan op de legitieme redenen voor registratie van meerdere bedrijven op hetzelfde adres.8 Zo is het denkbaar dat eenmansbedrijven of zzp’ers, om hun privacy en veiligheid te beschermen, liever niet hun thuisadres opgeven en gebruik maken en een ander (post)adres. Daarnaast kan sprake zijn van een bedrijfsverzamelgebouw waar daadwerkelijk een groot aantal bedrijven is gevestigd, of kan het gaan om het adres van een groot concern met meerdere dochterondernemingen, gevestigd op hetzelfde bezoekadres.
De verschillende toezichthoudende instanties hebben meerdere mogelijkheden en instrumenten om misstanden te voorkomen of aan te pakken. Desondanks deel ik uw vermoeden dat instanties mogelijk effectiever kunnen optreden en wil ik achterhalen of dit soort casuïstiek typerend is voor een breder probleem. Daarom zal ik een probleemverkenning uitvoeren naar het huidige stelsel en de samenwerking van instanties die nodig is om misbruik van rechtspersonen te voorkomen en te bestrijden. In dat kader zal ik in kaart brengen welke partijen een rol hebben in de aanpak, welke interventiemogelijkheden die partijen hebben en welke knelpunten er worden gesignaleerd. Aangezien instanties zoals de Kamer van Koophandel, de Belastingdienst, de toezichthouders en poortwachters hier expertise en een rol in hebben, zal ik hier nadrukkelijk het Ministerie van Economische Zaken en het Ministerie van Financiën bij betrekken. Na afronding zal ik u naar verwachting medio 2025 over de uitkomsten informeren.
Vindt u, ondanks het feit dat het onder omstandigheden wettelijk legitiem is om een groot aantal bedrijfsadressen op een adres te hebben, het ook niet logisch om dit vervolgens wel scherp in de gaten te houden en veel strikter te controleren op mogelijke fraude?
Hoewel het vestigen van heel veel bedrijven op één adres legaal is, en er legitieme redenen kunnen bestaan, kan dit wel een indicatie zijn van frauduleuze activiteiten, zoals belastingontduiking, fraude en/of witwassen.6 Uiteraard dient dit te worden voorkomen en bestreden. Het kabinet heeft daar aandacht voor en in het antwoord op vraag 15, 16 en 18 zal ik nader ingaan op specifieke maatregelen.
Waarom is het mogelijk dat zoveel bedrijven zich op een adres vestigen zonder daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten en welke legitieme redenen kunnen hiervoor zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Vindt u deze legitieme redenen zwaarder wegen dan de grote nadelen die hieraan kleven?
Het is zaak onderscheid te maken tussen legitieme verzameladressen en verzameladressen waar mogelijk frauduleuze activiteiten achter schuilgaan. Het kabinet is zich ervan bewust dat er nadelen kunnen kleven aan de mogelijkheid dat meerdere bedrijven worden ingeschreven op hetzelfde adres. Brievenbusfirma’s kunnen, zoals de Commissie Doorstroomvennootschappen9 al eerder constateerde, misbruik maken van regelgeving om bijvoorbeeld belasting te ontwijken, of kunnen worden ingezet in lange ketens van lege entiteiten om crimineel geld te verhullen en uiteindelijk wit te wassen. Ook het Openbaar Ministerie ziet vanuit de strafrechtelijke aanpak van criminaliteit, zoals criminele geldstromen en fraude, zeer regelmatig methodieken waar internationale structuren, misbruik van rechtspersonen en brievenbusfirma's een rol spelen.10
Het kabinet onderkent dat er een zekere spanning kan bestaan tussen enerzijds een goed ondernemings- en vestigingsklimaat voor bonafide ondernemers en anderzijds een effectieve criminaliteitsbestrijding, als brievenbusfirma’s worden misbruikt voor verhulling en ontduiking. Zoals beschreven in het antwoord op vraag 7 zijn er veel partijen die toezicht houden en instrumenten hebben om misstanden te voorkomen. Niettemin deel ik uw vermoeden dat het mogelijk effectiever kan, wat voor mij mede aanleiding is om een probleemverkenning uit te voeren zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 7 en 9.
Klopt het dat wat betreft massa-registraties op eenzelfde adres Nederland wereldwijd negende staat en in Europa op de vierde plaats, zoals onderzocht door Moody’s?3
Het klopt dat Moody’s in het genoemde onderzoek deze conclusie trekt. Nederland scoort in het onderzoek van Moody’s Analytics hoog wanneer het enkel gaat om de indicator hoeveel bedrijven er op één adres staan ingeschreven. De relatief hoge graad van massaregistratie impliceert dat er relatief veel bedrijven in Nederland zijn die naast het hebben van een bezoekadres weinig tot geen reële economische activiteiten in Nederland verrichten. Tegelijkertijd zijn er wel degelijk ook bedrijven in Nederland die substantiële bedrijfsactiviteiten uitvoeren, maar gevestigd zijn op het bezoekadres van een trustkantoor en/of domicilieverlener. Niettemin lijken de bevindingen van Moody’s aan te sluiten bij de constatering van de Commissie Doorstroomvennootschappen dat Nederland een relatief groot aantal doorstroomvennootschappen (brievenbusfirma’s) kent.13
Brievenbusfirma’s kunnen misbruikt worden om belasting te ontwijken, of om illegale activiteiten te verbergen, zoals fraude en witwassen. De afgelopen jaren zijn belangrijke maatregelen genomen die het misbruik van brievenbusfirma’s voor belastingontwijking bestrijden. De bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende landen, die per 2021 is ingevoerd en vanaf 2024 is uitgebreid naar dividenden, is daar een belangrijk voorbeeld van. De wetgeving die partijen die trustdiensten aanbieden (trustkantoren) reguleert (de Wet toezicht trustkantoren 2018: Wtt 2018) is ook steeds strenger: zo mogen trustkantoren zelf geen doorstroomvennootschappen meer oprichten voor cliënten en mogen er geen trustdiensten meer verleend worden aan cliënten gerelateerd aan derde-hoogrisicolanden, zoals vastgesteld door de Europese Commissie of van landen die op de lijst staan van non-coöperatieve landen op belastinggebied.
Ook degene die het adres of postadres ter beschikking stelt (domicilieverlener), kan een rol spelen bij eventuele illegale activiteiten. Momenteel vallen domicilieverleners niet onder de Wet toezicht trustkantoren 2018. Pas indien een partij domicilieverlening én minimaal een andere trustdienst aanbiedt (zoals het opmaken van een jaarrekening of het leveren van een bestuurder) is de wet van toepassing. Domicilieverleners vallen wel onder de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) wat betekent dat een domicilieverlener cliëntenonderzoek moet doen en eventuele ongebruikelijke transacties moet melden. In het omvangrijke Europese anti-witwaspakket14 dat op 19 juni 2024 is gepubliceerd en per 17 juli 2027 van toepassing is, is een registratieplicht opgenomen voor domicilieverleners. Trustkantoren dienen onder de Wet toezicht trustkantoren 2018 een vergunning te hebben voordat zij trustdiensten mogen aanbieden. Met het anti-witwaspakket wordt domicilieverlening dichter bij die vergunde trustdienstverlening gebracht, omdat zij na inwerkingtreding hiervan geregistreerd dienen te zijn. Dit maakt toezicht op domicilieverleners efficiënter en meer doelmatig kan plaatsvinden. Nederland heeft zich hard gemaakt voor deze registratieplicht in de onderhandelingen.
Nederland krijgt internationaal erkenning voor de goede aanpak. Zo doet de Europese Commissie sinds 2022 geen landspecifieke aanbevelingen meer aan Nederland op het terrein van anti-belastingontwijking. Ook het International Monetary Fund (IMF) geeft aan dat Nederland op dat vlak goede maatregelen heeft genomen.15 Tot slot betitelt de Financial Action Task Force (FATF) de Nederlandse aanpak van witwassen als een robuust systeem en beschouwt de binnenlandse samenwerking en coördinatie op zowel beleids- als operationeel niveau als kernkwaliteiten.16
Concluderend vindt het kabinet het dan ook onnodig om te spreken van een brievenbusparadijs. De term «paradijs» suggereert dat brievenbusfirma’s hun bestaan in Nederland onbezorgd kunnen genieten. Daar is gezien de verschillende getroffen maatregelen geen sprake van.
Vindt u op basis van deze feiten dat Nederland met recht kan worden omschreven als een brievenbusparadijs?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u reflecteren op het onderzoek dat door Moody’s is gedaan waarbij de conclusie ook is dat Nederland zeer hoog scoort als het gaat om massa-registraties van bedrijfsnamen op eenzelfde adres?4
Zie antwoord vraag 11.
Bent u het met fraude-expert Cees Schaap eens dat er een onderzoek moet komen op basis van de Wet toezicht trustkantoren omdat het hier niet alleen gaat om domicilieverlening, maar ook om secretariële dienstverlening?5
Het Ministerie van Financiën zal in 2026 de Wet toezicht trustkantoren 2018 evalueren en zal daarbij aandacht geven aan de reikwijdte van de wet.
Bent u het eens met de stelling dat het bijzonder is dat er geen alarmbellen gaan rinkelen om strikt te controleren bij praktijkvoorbeelden zoals dat er binnen negen dagen 403 bedrijven zijn geregistreerd, dat op één adres 4150 bedrijven ingeschreven staan, dat een bestuurder vijf jaar oud is, dat een bestuurder 108 jaar oud is en iemand 193 actieve bestuursfuncties heeft? 4)
De geschetste praktijkvoorbeelden zijn wettelijk niet verboden, maar kunnen wel worden gezien als een indicatie voor eventuele fraude en worden meegenomen in de controle, het toezicht, of de opsporing.
Zo kan Justis bovengenoemde factoren in het kader van de Wet controle op rechtspersonen betrekken bij het bepalen van een verhoogd risico op misbruik van de rechtspersoon. Bij belangrijke veranderingen binnen een rechtspersoon, bijvoorbeeld een oprichting of bestuurswisseling, screent Justis de rechtspersoon en het netwerk van ondernemingen en functionarissen rondom de rechtspersoon. Dit doorlopende toezicht gebeurt automatisch met risicoprofielen, gevolgd door nader onderzoek door een analist. Justis analyseert gegevens uit verschillende bronnen.19 Op basis van de gegevens uit deze bronnen beoordeelt Justis of er risico bestaat op misbruik van de rechtspersoon. Dat kan bijvoorbeeld witwassen, mensenhandel of faillissementsfraude zijn. Ook factoren zoals «vele bedrijven op één adres», «ongebruikelijke leeftijd om een eigen onderneming te starten» en «afwijken van de functie van het vestigingsadres van de handelsactiviteiten» kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van dit risico. Justis stelt een risicomelding op en stuurt deze vervolgens naar een toezichthoudende, handhavende en/of opsporingsinstantie die verantwoordelijk is voor het aanpakken van dit risico, bijvoorbeeld de Belastingdienst, FIOD, Politie of DNB. De ontvanger kan bepalen of nader onderzoek of verscherpt toezicht nodig is of bepaalt welke interventie passend is.
Tevens weegt Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst het aantal inschrijvingen van bedrijven op één adres mee in de beoordeling of een eventuele interventie noodzakelijk is. Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst houdt toezicht op de naleving van de Wwft voor domicilieverleners en maakt daarbij gebruik van diverse bronnen (waaronder het Handelsregister en de Basisregistratie adressen en gebouwen) om te beoordelen of mogelijk sprake is van domicilieverlening en welke partij deze diensten verleent. Wanneer op één adres een groot aantal bedrijfsadressen staan geregistreerd, kan dit voor Bureau Toezicht Wwft van de Belastingdienst meewegen in de beslissing om een toezichtonderzoek in te stellen.
Het is van belang dat toezichthouders en opsporingsdiensten, zich bewust zijn dat signalen, zoals massaregistratie, eventueel kunnen duiden op fraude, en dat er vervolgens op dit soort signalen wordt geacteerd. Bij deze opsporingsinstanties en toezichthouders dringt het kabinet erop aan om dergelijke signalen mee te nemen in het toezicht en de opsporing. Een en ander is hier al voor in gang gezet en ik zal een aantal voorbeelden hieronder opsommen.
In het antwoord op vraag 11, 12 en 13 heb ik al aangegeven dat in het Europese anti-witwaspakket een registratieplicht van domicilieverleners is opgenomen, waardoor het toezicht op deze partijen wordt verbeterd.
Ook is de Belastingdienst zich aan het oriënteren of het mogelijk is om risicovolle adressen, waar veel ondernemingen ingeschreven staan, in beeld te brengen. Momenteel worden indicatoren ontwikkeld om zicht te kunnen krijgen op dit soort adressen. Het ontwikkelen van risico-indicatoren, waarbij alle AVG-waarborgen in acht worden genomen, is een zorgvuldig en langdurig proces.
Verder is door publieke partners in het Financieel Expertise centrum (FEC) in april 2024 een project Misbruik rechtspersonen gestart.20 Hierin worden de kernmerken van het misbruik in kaart gebracht en wordt gekeken naar de (on)mogelijkheden om het probleem samen effectief aan te pakken. Met dit project wil het FEC in beeld brengen hoe we als overheid misbruik van rechtspersonen effectiever kunnen signaleren en aanpakken. De uitkomsten van dit traject zullen ook worden betrokken bij de probleemverkenning die in het antwoord op vraag 7 en 9 is aangekondigd.
Daarnaast zie ik een belangrijke rol weggelegd voor de Kamer van Koophandel. Deze is belast met inschrijving en mutatie van gegevens over ondernemingen en rechtspersonen in het Handelsregister. De Minister van Economische Zaken heeft uw Kamer in de Kamerbrief van 8 mei jl. geïnformeerd over de voornemens om de controlerende en poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel te versterken.21 De versterking van de poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel bestaat uit een reeks van maatregelen die gezamenlijk bijdragen aan rechtszekerheid, fraudeweerbaarheid en criminaliteitsbestrijding. In dit kader verkent de Minister het versterken van de controlerende rol bij het inschrijven van een nieuwe onderneming of bij het wijzigen van gegevens van een bestaande onderneming in het Handelsregister. Daarnaast verkent de Minister de mogelijkheid om de Kamer van Koophandel meer ruimte te geven om bij twijfel een inschrijving of mutatie in het Handelsregister voor nader onderzoek tijdelijk aan te houden en zo nodig te weigeren. Binnen de kabinetsbrede aanpak van ondermijnende criminaliteit is er veel aandacht voor het opwerpen van barrières om zo minder gelegenheid te geven voor georganiseerde criminaliteit. De poortwachtersrol van de Kamer van Koophandel is ook voor deze aanpak een aandachtspunt en wordt verder betrokken in het Actieprogramma Veilig Ondernemen. Ook worden alle bestuursorganen de komende jaren verplicht om mogelijk onjuiste gegevens in het Handelsregister terug te melden aan de Kamer van Koophandel. De terugmelding houdt in dat overheidsorganen die verplicht gebruik maken van het Handelsregister, ook verplicht worden om een melding te doen wanneer zij bij een authentiek gegeven in het Handelregister iets aantreffen dat niet in overeenstemming is met hun eigen informatie. Dat een gegeven «in onderzoek» is, wordt zichtbaar vermeld in het Handelsregister, zodat ook andere afnemers kunnen zien dat er twijfel is over de juistheid van een gegeven. Gegevens kunnen na een terugmelding op basis van onderzoek door de Kamer van Koophandel worden gecorrigeerd en bedrijven waarmee geen contact kan worden gemaakt, kunnen ambtshalve worden uitgeschreven. Over de uitkomsten van dit en andere onderzoeken informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Bent u het met ons eens dat er strenger moet worden gecontroleerd op duidelijke «red flags» zoals de hierboven genoemde voorbeelden en welke mogelijkheden ziet u om die controle en toezicht mogelijkheden uit te breiden?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid te onderzoeken hoeveel vaker dit soort excessieve gevallen in Nederland voorkomen waarbij zoveel bedrijven op één adres zijn gevestigd?
Dat onderzoek is verricht. Zo heeft de «Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit» (NSOC) een data-analyse uitgevoerd naar ondernemingen ingeschreven op risicovolle adressen zoals flexkantoren en virtuele kantoren die voor allerlei soorten criminaliteit worden gebruikt.22 Ook heb ik bij vraag 16 geantwoord dat de Belastingdienst beziet of het mogelijk is beter zicht te krijgen op risicovolle adressen. Verder zal in 2024 het verdiepend onderzoek naar verbetermaatregelen inzake de registratie van bezoek- en postadressen worden afgerond. Hierbij gaat het onder andere om de uitkomsten van een fieldlab van het Openbaar Ministerie (arrondissementsparketen Amsterdam en Zeeland-West-Brabant), Politie Amsterdam, Belastingdienst, Kamer van Koophandel, RIEC Amsterdam-Amstelland en Rabobank naar malafide praktijen rondom bedrijfsverzamelgebouwen en commerciële domicilieverleners. Over de uitkomsten informeert de Minister van Economische Zaken u in de volgende voortgangsbrief over de Datavisie Handelsregister.
Wat gaat u eraan doen om deze vormen van brievenbusfraude te bestrijden zodat dit in de toekomst niet meer zal voorkomen?
Brievenbusfraude is geen juridische term en is ook niet strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht. Ik ga ervanuit dat het lid van Nispen met «deze vormen van brievenbusfraude» bedoelt dat massaregistratie in Nederland gebruikt wordt als manier om bijvoorbeeld illegale activiteiten te verbergen en/of belasting te ontwijken. In bovenstaande antwoorden en in de eerdere beantwoording van 20 maart 2024 op de vragen van het Lid Van Eijk (VVD) is toegelicht dat massaregistratie daarvoor inderdaad kan worden gebruikt en welke stappen er concreet worden gezet om beter zicht te krijgen op deze bedrijven en de reden achter massaregistraties (vraag 4).
In de beantwoording van deze vragen heb ik meerdere maatregelen genoemd die zullen bijdragen aan het voorkomen van fraude en witwassen, zoals een mogelijke registratieplicht voor domicilieverleners, de verkenning van de versterking van de rol van de Kamer van Koophandel, de probleemverkenning naar het huidige stelsel, en het project Misbruik rechtspersonen van het FEC. Verder kan de rechter, op grond van artikel 106a Faillissementswet, op vordering van de curator of op verzoek van het Openbaar Ministerie, een (gewezen) bestuurder van een (failliete) rechtspersonen verbieden om voor de periode van maximaal vijf jaar bestuurder of commissaris van een rechtspersoon te zijn. Er moet sprake zijn van een faillissement en één van de vijf specifieke gronden voor een verbod, bijvoorbeeld vanwege doelbewuste benadeling van schuldeisers, de bestuurder of als een bestuurder geen informatie of medewerking verleent aan de curator. Het bestuursverbod beoogt (toekomstige) schade te voorkomen, doordat een frauderende of malafide handelende bestuurder niet opnieuw aan de slag kan gaan als bestuurder van een rechtspersoon om zijn activiteiten daarmee voort te zetten. Het Handelsregisterbesluit zal op korte termijn worden gewijzigd en zal naar verwachting per 1 oktober van kracht zijn, waardoor de bestuursverboden ook worden geregistreerd en gepubliceerd door de Kamer van Koophandel. Door de openbare registratie kunnen deze bestuurders zich niet meer onopgemerkt mengen in het handelsverkeer als feitelijk bestuurder.
Het bericht 'Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, 'schokkend en onacceptabel'' |
|
Hester Veltman-Kamp (VVD), Olger van Dijk (NSC) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Geweld tegen NS-medewerkers weer toegenomen, «schokkend en onacceptabel»»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Heeft u een verklaring waarom het aantal geweldsdelicten tegen NS-medewerkers is toegenomen?
Verschillende maatschappelijke ontwikkelingen hebben invloed op de veiligheid in de trein en op het station. Het is daarom van belang om de ontwikkelingen in de trein en op het station niet los te zien van deze bredere ontwikkelingen, zoals verharding in de samenleving. NS meldt dat zij daarnaast een toename ziet van het aantal dak- en thuislozen, verwarde personen en drank- en drugsgebruikers in de treinen en op de stations. Deze veroorzaken overlast en agressie en dragen bij aan de stijging van de cijfers.
In treinen ziet NS dat vooral de agressie tegen haar personeel is toegenomen, meestal naar aanleiding van de vervoersbewijscontrole.2 Ik keur dat ten zeerste af. Geweld en agressie tegen mensen die in het openbaar vervoer werken is verwerpelijk. Het openbaar vervoer moet veilig zijn. Zowel voor personeel als reizigers. Ik heb veel respect voor de mensen die ons openbaar vervoer draaiende houden en baal ervan dat zij te maken krijgen met meer geweldsincidenten.
Deelt u het gevoel van de leden dat het «Aanvalsplan veilig met de trein' hard nodig is, mede gelet op deze schrikbarende cijfers?
In de loop van 2022 kwamen de eerste signalen dat de eerdere positieve trend van een dalend aantal incidenten en een toenemend veiligheidsgevoel in het OV sinds de coronapandemie was omgeslagen. In reactie op deze signalen en onder andere de negatieve trend die de personeelsmonitor 2022 liet zien, heb ik samen met de vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en het Ministerie van JenV een actieprogramma gestart onder leiding van een onafhankelijk voorzitter van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid.3 Ik heb uw Kamer hier op 26 juli 2023 over geïnformeerd4. Ik onderschrijf daarbij uw gevoel dat vanuit de betrokken partijen extra inzet nodig is om de ontwikkelingen een halt toe te roepen. Het actieprogramma geeft daarbij invulling aan de wens voor een bijbehorend plan en hierin samen te werken met het Ministerie van JenV, zoals ik u in de verzamelbrief OV en Taxi op 8 maart jl. heb geïnformeerd.5
Hoe gaan andere landen om met geweld tegen treinmedewerkers en zijn er lessen die we hieruit kunnen trekken?
Nederlandse OV-bedrijven hebben met regelmaat contact met buitenlandse OV-bedrijven om uit te wisselen over de veiligheidssituatie in het OV en de maatregelen die ieder neemt. NS geeft aan dat ook enkele buitenlandse OV-bedrijven de laatste jaren een stijging ziet van geweld tegenover personeel. Dit betreft in sommige gevallen specifieke lijnen waar gericht wordt opgetreden op hotspots en hottimes. Deze informatie gestuurde aanpak past NS ook toe.
In sommige gevallen kunnen Nederlandse OV-bedrijven lessen trekken uit buitenlandse initiatieven. Dat wordt dan uiteraard ook gedaan; denk bijvoorbeeld aan het gebruik van bodycams die ook in verschillende andere landen gebruikt worden in het OV. In andere gevallen is het niet mogelijk om maatregelen over te nemen vanwege verschillen in het juridische landschap of een andere vorm van samenwerking met toezicht en handhaving in het OV. In Nederland zijn OV-boa’s (die werkzaam zijn bij OV-bedrijven) bijvoorbeeld het eerste aanspreekpunt bij overlast. Indien nodig kunnen zij de politie oproepen. In verschillende andere landen zijn er geen OV-boa’s, maar is er wel specifieke spoorweg- of transportpolitie met andere bevoegdheden en instrumenten.
Wat is de stand van zaken wat betreft de uitvoering van de motie «Aanvalsplan veilig met de trein» en binnen welke termijn kan deze uitvoering worden verwacht?2
In 2023 zijn vervoerders, decentrale overheden, ProRail, vakbonden, politie en de ministeries van JenV en IenW voortvarend gestart met maatregelen om het OV veilig te maken voor reizigers en personeel, zoals ik ook bij het antwoord op vraag 3 heb toegelicht. De maatregelen in dit actieprogramma en de bijhorende samenwerking met de genoemde partijen zie ik als een invulling van de wens van uw Kamer om met een plan te komen en hierin samen op te trekken met het Ministerie van JenV. De uitvoering van deze motie loopt en voor een stand van zaken op de inhoudelijke acties verwijs ik naar de verzamelbrief OV en Taxi die uw Kamer heeft ontvangen op 8 maart. Verder blijf ik natuurlijk met alle betrokken partijen in gesprek om het actieprogramma verdere invulling te geven en te bepalen welke aanvullende afspraken nodig zijn. Tevens blijf ik uw Kamer periodiek informeren over de ontwikkelingen op het gebied van sociale veiligheid in het OV.
Hoe vorderen de gesprekken tussen uw ministerie, J&V en de vervoerders wat betreft de veiligheid?
Ik heb regelmatig bestuurlijke gesprekken met alle betrokken partijen, waaronder met JenV en de vervoerders. Deze waardevolle samenwerking is in 2020 ook vastgelegd met het Convenant Sociale Veiligheid in het OV 2020–20257. De samenwerking en de gesprekken zijn voor mij belangrijk zodat ik direct van de partners hoor welke maatregelen worden genomen en waar verbeteringen te behalen zijn. Zo is er in de bestuurlijke setting ook meermaals gesproken over het hierboven genoemde actieprogramma. Binnen die samenwerking zetten we goede stappen, zoals ik uw Kamer op 8 maart heb geïnformeerd.
Zijn de maatregelen die de NS extra neemt bij u bekend en hoe helpt u de NS bij het nemen van deze maatregelen?
De NS neemt enkele structurele maatregelen zoals (permanente) ingangscontroles, gericht cameratoezicht en de informatie-gestuurde inzet van veiligheidspersoneel. Ten eerste verhoogt NS tijdelijk de instroom van het aantal Veiligheid en Service-medewerkers met 8,8% om de toegenomen uitval als gevolg van de situatie op de arbeidsmarkt op te kunnen vangen. Daarnaast is NS in januari 2024 van start gegaan met een pilot met bodycams voor NS-hoofdconducteurs en servicemedewerkers. Hierbij meldt NS dat 120 NS-medewerkers vrijwillig aan deze proef meedoen, waarmee de NS het gebruik van de bodycam uitbreidt ten opzichte van de ruim 700 Veiligheid en Service-medewerkers die de bodycam reeds dragen. Nieuw treinmaterieel wordt door NS tevens standaard voorzien van cameratoezicht. NS werkt ten slotte aan het eerder en sneller uitreiken van reis- en stationsverboden. Deze verboden kunnen worden opgelegd aan (notoire) overtreders en worden door het OM strafrechtelijk gehandhaafd.
OV-bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de sociale veiligheid in het OV en zijn vaak het beste in staat om de risico’s in te schatten binnen het gehele OV-netwerk. In een aantal gevallen hebben OV-bedrijven zoals de NS hulp nodig van de overheid, bijvoorbeeld om regelgeving aan te passen ter vergroting van het veiligheidsinstrumentarium van vervoerders. Waar mogelijk ondersteun ik de NS dan ook.
Verder heb ik in 2024, net als in voorgaande jaren, een subsidie van € 2 mln. verleend voor extra capaciteit van NS veiligheid- en servicemedewerkers. Deze capaciteit kan vervolgens worden ingezet op plekken met een verhoogd risico op onveiligheid op bepaalde tijdstippen. Daarnaast compenseer ik samen met het Ministerie van JenV eenmalig voor de fysieke- en beveiligingsmaatregelen die NS in 2023 heeft genomen om de veiligheid rondom station Maarheeze te waarborgen. NS wordt voor in totaal 2,3 miljoen euro gecompenseerd. Ik heb uw Kamer daarover op 8 maart geïnformeerd.
De NS heeft aangegeven graag bodycams in te willen zetten ter vergroting van de veiligheid; bent u het eens met de stelling dat deze bodycams een goede aanvulling zou zijn ter vergroting van de veiligheid van controleurs?
De ervaringen met bodycams in andere landen en bij de Nationale Politie zijn positief. NS heeft aangegeven dat een bodycam een de-escalerend effect kan hebben tijdens een onveilige situatie en dat het mogelijk ook het veiligheidsgevoel voor NS-personeel vergroot. Ook geven zij aan dat de beelden van de bodycams, in aanvulling op de reeds aanwezige camera’s in het OV, gebruikt kunnen worden voor opsporingsdoeleinden door justitie en politie. Ik vind het positief dat NS met deze proef voor hoofdconducteurs en servicemedewerkers verkent of ze de veiligheid voor het personeel kan verhogen.
Kunt u, mede gelet op de ernst van de situatie, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik doe uiteraard mijn best om uw vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht 'Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort' |
|
Bente Becker (VVD), Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak stalking schiet vijf jaar na moord op Hümeyra nog altijd te kort»?1
Ja.
Wat is de status van het integraal plan om femicide te beschrijven, zoals door u is toegezegd tijdens het debat over femicide? Wanneer in het voorjaar kunnen we dit plan verwachten?
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en ik werken gezamenlijk aan het plan van aanpak om femicide tegen te gaan. Momenteel vinden er gesprekken plaats met de betrokken organisaties, zoals Veilig Thuis, de politie, het Openbaar Ministerie, de reclassering, vrouwenopvang en maatschappelijke organisaties. Ook wordt de input van nabestaanden en ervaringsdeskundigen (op het gebied van huiselijk geweld) meegenomen. Zoals toegezegd zal dit plan van aanpak naar verwachting in april 2024 aan uw Kamer worden voorgelegd.
Heeft u al een eenduidige definitie van de term femicide? Wordt deze definitie ook opgenomen in het integraal plan? Kunt u deze definitie al delen? Zo niet, waarom niet?
Femicide, ook wel bekend als vrouwenmoord, wordt door verschillende internationale instanties gedefinieerd als het doden van een vrouw of meisje vanwege haar geslacht of genderidentiteit en kan diverse vormen aannemen. In het conceptplan van aanpak tegen femicide wordt een definitie van de intieme vorm van femicide gehanteerd: Het om het leven brengen van een vrouw of meisje door een (ex-)partner of familielid.
Hoewel niet alle gevallen van femicide een vorm van huiselijk geweld zijn, vormt dit wel de grootste categorie: ongeveer 80% van de vermoorde vrouwen wordt namelijk gedood door een (ex-)partner of familielid2. Voor deze categorie is de mogelijkheid om dodelijk geweld te voorkomen het grootst, omdat gewelddadige patronen en risicofactoren in de privésfeer eerder kunnen worden opgemerkt. Een effectieve aanpak van huiselijk geweld3, waarbij goede signalering en herkenning van waarschuwingssignalen voor femicide centraal staan, vormt dan ook de basis voor het voorkomen van femicide.
Zou u een verkenning willen starten om, naar Spaans voorbeeld, een crisis comité op te zetten waar deskundigen op het gebied van huiselijk- en partnergeweld samenkomen om tot oplossingen te komen om femicide te bestrijden?2
De Spaanse Minister van Gelijkheid heeft aangekondigd dat het crisiscomité bijeenkomt om de zeven moorden die in januari 2024 in Spanje zijn gepleegd, gedetailleerd te analyseren en oplossingen te bedenken voor het geweld. Ik heb het Wetenschappelijk Onderzoek- en Datacentrum (WODC) gevraagd om te verkennen hoe we een dergelijke gestructureerde analyse van casussen standaard kunnen uitvoeren in Nederland bij (pogingen tot) dodelijk huiselijk geweld. Het doel hiervan is het beleid en de aanpak van de betrokken partijen voortdurend te verbeteren en zo een leerproces te bevorderen.
Voor het plan van aanpak tegen femicide dat uw Kamer naar verwachting in april zal ontvangen, heeft het kabinet net als Spanje professionals, ervaringsdeskundigen en wetenschappers op het gebied van huiselijk en partnergeweld geraadpleegd.
Kunt u al resultaten delen over het slachtofferdevice dat signaleert wanneer een stalker met zijn enkelband te dicht in buurt van een slachtoffer komt, zoals u heeft aangegeven in het commissiedebat femicide in september 2023?
Deze proef houdt in dat de reclassering een waarschuwingssein krijgt als de enkelband van de verdachte of veroordeelde te dicht in de buurt komt van het slachtoffer dat is uitgerust met een zogenaamd «slachtofferdevice» met GPS. In de regio Rotterdam-Rijnmond is de proef gestart en wordt het slachtofferdevice nu ruim een jaar ingezet bij hoog-risico stalkingscasuïstiek waarbij de verdachte of veroordeelde een contact- en locatieverbod krijgt opgelegd met elektronische monitoring (een enkelband).
Na een proefperiode van zes maanden is de inzet geëvalueerd waarbij de betreffende vijf slachtoffers aangaven dat het device hen een veilig en minder onrustig gevoel geeft, dat ze weer naar plekken gaan waar ze eerder niet durfden te komen en dat het device hun leefwereld vergroot. In de volledige periode van ruim een jaar zijn twaalf slachtofferdevices uitgereikt.
In de proefperiode waren veruit de meeste meldingen van «slachtoffernabijheid» niet dreigend omdat de afstand binnen enkele minuten weer was vergroot. De reclassering heeft zeven keer telefonisch contact opgenomen met het slachtoffer om haar te informeren over nabijheid van de verdachte of veroordeelde en haar te helpen om de afstand weer te vergroten. Twee keer is de politie ingeschakeld vanwege een potentieel dreigende situatie. Eén keer heeft de politie het slachtoffer geholpen om zichzelf in veiligheid te brengen en de andere keer bleek politie-inzet uiteindelijk niet nodig omdat de verdachte/veroordeelde uit zichzelf de afstand weer vergrootte.
Het kabinet ondersteunt de verdere ontwikkeling van dit instrument door middelen beschikbaar te stellen voor een verbreding van de proef. Op dit moment worden voorbereidingen getroffen voor de tijdelijke inzet van het slachtofferdevice in de regio's Hart van Brabant en Noord-Nederland. De verwachting is dat beide regio's medio 2024 kunnen starten met de inzet van het device. Ook in de regio Rotterdam-Rijnmond wordt de inzet van het slachtofferdevice voortgezet. In de tweede helft van 2025 wordt de proef geëvalueerd ten behoeve van inzichten en aanbevelingen voor een eventuele landelijke inzet van deze werkwijze.
Kan de Kamer de vragenlijst waarmee de ernst van een zaak kan worden bepaald ontvangen vóór 19 februari 2024?
De politie maakt gebruik van de SASH bij stalking: Screening Assessment for Stalking and Harassment. De SASH is een wetenschappelijk onderbouwd instrument, waarmee de urgentie van de zaak wordt ingeschat. Er rust een copyright op de SASH waardoor ik deze niet via deze brief kan delen. Bij de auteurs van het instrument kan de lijst opgevraagd worden.5
De SASH bestaat uit 13 vragen die op alle stalkingzaken van toepassing zijn. Vervolgens zijn er drie extra vragen die alleen worden ingevuld als er sprake is van ex-partner stalking. Bij iedere vraag wordt aangegeven of die factor aanwezig, afwezig of onbekend is en vervolgens geeft de beoordelaar aan de hand van het aantal en de ernst van de aanwezige risicofactoren een eindoordeel: een laag, gemiddeld of hoog niveau van ongerustheid. Heel belangrijke indicatoren zijn:
Als dit aan de orde is, dan moeten alle alarmbellen gaan rinkelen en moet er actie worden ondernomen, het niveau van ongerustheid komt bij een positief antwoord op een van deze twee vragen namelijk automatisch uit op hoog.
Zou u een verkenning willen starten of het mogelijk is om zaken waarbij het gaat om geweld in afhankelijkheidsrelaties via het snelrecht te behandelen? Bent u het eens met de stelling dat waarschijnlijk een deel van het leed van slachtoffers kan worden bespaard als de dader sneller wordt berecht en de juiste zorg krijgt? Herkent u het beeld wat slachtoffers schetsen dat als daders bij aangifte een zorgtraject ingaan dat dit de drempel om aangifte te doen voor slachtoffers verlaagd?
Ik benadruk het belang van het snel handelen in huiselijk geweldzaken. Het is belangrijk dat de situatie goed wordt geanalyseerd en dat de juiste interventies om veiligheid in een gezin of huishouden te creëren zo tijdig en goed mogelijk worden genomen. Hiervoor kunnen zowel vrijwillige, bestuursrechtelijke, civielrechtelijke als strafrechtelijke interventies worden ingezet, gericht op zowel het slachtoffer als de pleger. Denk aan het tijdelijk huisverbod, een gedragsaanwijzing voor de pleger voor het volgen van een gedragstraining en aan interventies voor bescherming van het slachtoffer. Het is cruciaal dat er maatwerk wordt geleverd bij de aanpak van huiselijk geweld, waarbij rekening wordt gehouden met de belangen van het slachtoffer, de pleger en de maatschappij. Vanwege de eisen die gepaard gaan met snelrecht, zoals bewijstechnische eenvoud waarbij geen verder onderzoek nodig is, beschouw ik dit niet als een geschikte weg voor huiselijk geweldzaken. Via de ZSM-werkwijze (het Zorgvuldig, Snel en op Maat reageren op criminaliteit) na aanhouding van verdachten is het namelijk ook mogelijk om snel te reageren op huiselijk geweldzaken. Op een ZSM-locatie kan de officier van justitie, met informatie van andere organisaties zoals Veilig Thuis in geval van huiselijk geweld, snel beslissen over de afhandeling van de strafzaak. Gelijktijdig kan Veilig Thuis een hulpverleningstraject starten om structurele verandering in bestaande (gewelds)patronen te bewerkstelligen. Dit betekent echter niet dat het snel voor de rechter brengen van een huiselijk geweldzaak gegarandeerd is. Dit blijft in algemene zin een aandachtspunt.
Ik ben niet bekend met het beeld dat het drempelverlagend zou zijn voor slachtoffers als plegers van huiselijk geweld bij aangifte een zorgtraject ingaan.6 Ik acht het van groot belang dat de juiste zorg voor zowel slachtoffers als daders van huiselijk geweld beschikbaar en laagdrempelig zijn. Om deze reden zet het kabinet niet alleen in op het verbeteren van de bescherming van slachtoffers, maar ook op het verbeteren van het aanbod voor plegers, zowel binnen het strafrechtelijk als het vrijwillig kader. Het doel hiervan is om (herhaald) plegergedrag en bestaande patronen effectiever te voorkomen en te doorbreken.
De banden tussen de Mocro Mafia en het Iraanse regime |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «El hermano del sicario de Vidal-Quadras participa en un clan de la Mocro Maffia que mató a disidentes iraníes» en «La Mocro Maffia contrató al sicario «lapidador» para matar a Alejo Vidal Quadras»?1 2
Naar aanleiding van uw vragen heb ik kennisgenomen van deze berichten.
Herkent u de link die door de Spaanse opsporingsautoriteiten gelegd wordt tussen de uitvoerder van de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra en de Mocro Maffia en zijn de Nederlandse opsporingsautoriteiten ook betrokken bij het onderzoek naar de aanslag? Zo ja of nee, waarom niet?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten zijn niet betrokken bij het onderzoek naar de aanslag op de Spaanse politicus Alejo Vidal-Quadra. Wat de onderzoeksrichtingen binnen het Spaanse onderzoek zijn, is de Nederlandse opsporingsautoriteiten dan ook niet bekend.
Overigens geldt hier in het algemeen dat, in een geval er over en weer rechtshulpverzoeken zouden zijn uitgegaan, het mij als Minister niet past om informatie te verstrekken uit een lopend onderzoek van een ander land. Dit zou namelijk een lopend onderzoek in binnen- of buitenland kunnen schaden.
In hoeverre wordt door de Nederlandse opsporingsautoriteiten en veiligheidsdiensten nog actief ingezet op de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten houden zich niet actief bezig met banden tussen de groepering in Nederland waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime.
Voor zover de vraag ziet op een mogelijk onderzoek van de veiligheidsdiensten, wijs ik u op het feit dat het kabinet daarover nooit mededelingen doet in het openbaar.
Ziet u de urgentie van het onderzoeken van de banden tussen de Mocro Maffia en het Iraanse regime, juist vanwege de discussie over het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de terreurlijst? Zo ja of nee, waarom?
Zoals uw Kamer bekend, is het kabinet voorstander van het plaatsen van de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst. Zowel ikzelf als mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken hebben hiervoor gepleit in (bilaterale) gesprekken in Europees verband. Dit staat wat het kabinet betreft los van de mogelijke banden tussen de groepering waarnaar wordt verwezen in de berichten en het Iraanse regime. Op dit moment ontbreken echter zowel de benodigde juridische basis als de consensus binnen de EU om de Iraanse Revolutionaire Garde op de EU terrorisme-sanctielijst te plaatsen. Het kabinet blijft zoeken naar juridische mogelijkheden hiervoor. Daarnaast onderzoekt het kabinet conform motie Brekelmans3 of de juridische procedure voor de EU terrorisme-sanctielijst eventueel herzien kan worden. Inzet van een dergelijke herziening van de huidige juridische procedure is dat het gemakkelijker wordt organisaties en/of personen op de EU terrorismelijst te plaatsen. Naast de juridische overwegingen kijkt het kabinet hierbij ook naar het draagvlak binnen de EU, aangezien besluitvorming hierover geschiedt met unanimiteit.
Exposegroepen en doxing op Telegram |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden kinderen in Telegram-exposegroepen: «Ouders cruciaal in aanpak»»1?
Ja.
Ziet u, net als de indiener, dat het probleem van exposing en doxing toeneemt in openbare en besloten groepen op Telegram?
Vanzelfsprekend ben ik, met de indiener, van mening dat exposing en doxing in Telegram-groepen een zeer kwalijk probleem is. In de eerste plaats voor de slachtoffers wiens foto’s en contactgegevens gedeeld worden. Maar ook omdat Telegram zelf dit probleem niet tegengaat, zoals andere grote platforms vaak wel doen. Ik verwijs hierbij ook naar mijn eerdere antwoorden over dit onderwerp.2
Het is moeilijk te zeggen of het probleem toeneemt; daarvoor ontbreken duidelijke gegevens. Daarnaast is het hebben van een overzicht van besloten groepen lastig omdat deze groepen per definitie niet openbaar zijn. Exposing wordt niet als zodanig door de politie geregistreerd omdat het kan gaan om verschillende strafbare feiten. Hierbij valt onder andere te denken aan misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) en sinds 1 januari 2024 ook aan het gebruik van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, ook wel strafbare doxing (artikel 285d Sr) genoemd. Het aantal gevallen van doxing van vóór die datum is niet vast te stellen, omdat de politie meldingen en aangiften over gedragingen die sindsdien strafbaar zijn, niet als zodanig registreerde. Er wordt inderdaad aangifte gedaan van doxing op Telegram, maar ook van doxing op verschillende andere platformen.
Bent u van mening dat dit soort groepen op Telegram aangepakt moeten worden en verwijderd dienen te worden? Wat is daarin uw rol als Minister?
Ik ben van mening dat alle online inhoud die strafbaar dan wel onrechtmatig is verwijderd zou moeten worden. In eerste instantie is dat de verantwoordelijkheid van de online platformen, zoals Telegram, zelf. Als het platform weet van de aanwezigheid van groepen die actief zijn met het doel om illegale content met elkaar te delen dan moet het platform daartegen optreden.
Via de publiek-private samenwerking online content moderatie ben ik in constante dialoog met verschillende departementen, OM, politie en de verschillende soorten aanbieders in de internetsector over illegale inhoud en illegale activiteiten op het openbare internet. Ik keur het af dat partijen als X (voorheen Twitter) en Telegram besloten hebben hier niet bij aanwezig te zijn.
De afgelopen jaren heeft het kabinet de inspanningen verhoogd om deze partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels op grond van de Verordening Terroristische Online Inhoud en de Digital Services Act3. Dit zijn twee nieuwe wetgevingsinstrumenten die de toezicht en handhaving van illegale inhoud op het internet moeten verbeteren. De Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal houdt toezicht op de Verordening Terroristische Online Inhoud. De Europese Commissie – en in Nederland de Autoriteit Consument en Markt – houden toezicht op de Digital Services Act.
Indien geen gehoor wordt gegeven aan verzoeken tot verwijdering van online illegale content kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris, die enkel wordt afgegeven ingeval van verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 67, eerste lid, Sv, een platform bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is voor de beëindiging van een strafbaar feit of ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten (artikel 125p Sv).
Zijn u andere platforms bekend waar relatief veel doxing en exposing plaatsvindt? Zo ja, welke platforms zijn dat en welke maatregelen neemt u om doxing en exposing daarop tegen te gaan?
Ik beschik niet over een dekkend overzicht van platforms waarop exposing en doxing zich relatief veel voordoen ten opzichte van andere platforms. De gedragingen doen zich voor op diverse platforms, zoals bijvoorbeeld op Telegram. Een aantal platforms voert een actief beleid tegen illegaal en ongewenst gedrag, zoals Meta, TikTok en Snapchat. Met deze partijen vindt regelmatig overleg plaats en zij werken ook goed samen met mijn ministerie, openbaar ministerie en de politie.
Hoe veel gevallen van doxing zijn er sinds de strafbaarstelling daarvan op 1 januari jl. gesignaleerd en aangepakt op Telegram? Hoe veel van deze gevallen vonden plaats in exposegroepen die daar specifiek voor opgericht zijn?
In januari 2024 zijn 21 incidenten rond doxing gemeld bij de politie. In 13 gevallen is er aangifte gedaan. In drie van die gevallen is de verdachte geïdentificeerd. Het onderzoek naar deze incidenten loopt nog. Over lopende zaken kan ik verder geen uitspraken doen.
Specifiek voor Telegram zijn er bij de politie op dit moment drie registraties van doxing bekend die kunnen worden geduid als exposing – het zonder instemming verspreiden van intiem beeldmateriaal met een negatief doel, bijvoorbeeld om iemand te beledigen of af te persen. Of de gebruikte Telegramgroepen specifiek voor dergelijke exposing zijn opgericht kan ik niet vaststellen.
Wat is de wettelijke definitie van «exposing»? Onder welke voorwaarden is dit strafbaar? Vallen ook niet-naakte beelden, die toch zonder toestemming zijn verzameld en / of verspreid, onder deze definitie? Zo ja, hoe wordt bepaald of materiaal geldt als exposing?
Exposing kan strafbaar zijn als sprake is van strafbare doxing (artikel 285d Sr), kinderpornografie (artikel 240b Sr) of misbruik van seksueel beeldmateriaal (artikel 139h Sr). Strafbare doxing (artikel 285 Sr) doet zich voor in de gevallen waarin persoonsgegevens van een ander worden verspreid om die ander vrees aan te jagen of ernstige overlast aan te doen. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om het adres of een (naakt of niet-naakt) foto van het slachtoffer op grond waarvan de identiteit van het slachtoffer kan worden vastgesteld. In het geval dat beeldmateriaal van seksuele aard, zoals naaktfoto’s, wordt verspreid kan onderscheid worden gemaakt tussen beeldmateriaal van minderjarigen en van meerderjarigen. Beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen betreft kinderpornografisch materiaal waarvan de verspreiding in alle gevallen strafbaar is (artikel 240b Sr). Is de afgebeelde persoon een volwassene, dan is de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van de afgebeelde strafbaar wanneer degene die dit doet weet dat die openbaarmaking nadelig kan zijn voor de afgebeelde (artikel 139h, tweede lid, onder b, Sr). Hetzelfde geldt voor de openbaarmaking van seksueel beeldmateriaal van een ander terwijl degene die dit doet weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit materiaal opzettelijk en wederrechtelijk is vervaardigd (artikel 139h, tweede lid, onder a, Sr).
Bent u van mening dat de Digital Services Act (DSA) voldoende handvaten biedt om doxing- en exposegroepen aan te pakken? Zo ja, welke handvatten bent u van plan in te zetten?
Als het openbare chatgroepen betreft, biedt de Digital Services Act zeker handvatten om hiertegen op te treden. Ik wijs in dit verband met name op de verplichtingen neergelegd in artikel 16 (dat voorziet in kennisgevings-en actiemechanismen voor illegale inhoud), artikel 18 (op grond waarvan vermoedens van strafbare feiten waarbij het leven of de veiligheid van een persoon of personen worden bedreigd moeten worden gemeld bij de bevoegde instanties), artikel 22 (over meldingen ingediend door betrouwbare flaggers), artikel 23 (op grond waarvan gebruikers die frequent illegale inhoud plaatsen geschorst moeten worden) en artikel 28 (de verplichting voor online platforms om minderjarigen te beschermen).
De positie van Telegram onder de Digital Services Act is nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken erbuiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen.4 Opgemerkt zij wel dat Telegram niet in Nederland gevestigd is en geen wettelijke vertegenwoordiger in Nederland heeft aangewezen. Dit beperkt de mogelijkheden om Telegram aan te spreken op naleving van de Digital Services Act, omdat Telegram niet onder de Nederlandse rechtsmacht valt. Het is aan de toezichthouder in de lidstaat waar Telegram besluit een wettelijk vertegenwoordiger aan te wijzen, in dit geval België, om toezicht te houden op de naleving van deze eisen. Mocht Telegram zich niet aan de eisen van de Digital Services Act houden, dan kan de ACM als Nederlandse toezichthouder gebruik maken van de mogelijkheden die de DSA biedt om de Belgische toezichthouder te verzoeken om onderzoeks- en handhavingsmaatregelen te nemen (artikel 58 DSA).
Welke gevolgen heeft het voor de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en uw ministerie dat de DSA nog niet nationaal is geïmplementeerd? Bemoeilijkt dit het nemen van maatregelen tegen platforms die niet voldoen aan de verplichtingen? Wanneer verwacht u dat de uitvoeringswet aan de Kamer wordt voorgelegd?
De Digital Services Act is een verordening en behoeft geen implementatie, maar uitvoering. Als verordening werkt de Digital Services Act rechtstreeks door in de Nederlandse rechtsorde. Sinds 17 februari 2024 geldt de Digital Services Act dan ook door de gehele Europese Unie. Tussenhandeldiensten zijn verplicht om de Digital Services Act na te leven en gebruikers kunnen zich jegens hen beroepen op de rechten die zij door de Digital Services Act krijgen. Dat de ontwerp Uitvoeringswet in Nederland nog niet tot wet is verheven betekent niet dat diensten niet aan de Digital Services Act hoeven te voldoen. Het betekent enkel dat de Autoriteit Consument & Markt (ACM) nog niet in staat is om toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act door tussenhandeldiensten die in Nederland zijn gevestigd of een wettelijk vertegenwoordiger hebben, zoals Bol.com, Marktplaats, of Snap. Voor het toezicht op de zeer grote online platformen en zoekmachines, zoals Instagram, X, Amazon, of TikTok is de Europese Commissie de primaire toezichthouder. Dat de ACM nog niet bevoegd is om in Nederland toezicht te houden op naleving van de Digital Services Act betekent dan ook niet dat er nog geen toezicht is op deze diensten.
Voor wat betreft de verwachte planning rondom de Uitvoeringswet DSA, is de Minister van Economische Zaken bezig om het advies van de Raad van State dat op 8 februari jl. ontvangen is, te verwerken. Daarna zal het ontwerpwetsvoorstel worden voorgelegd aan de ministerraad. Na diens goedkeuring kan het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden verzonden. Dit zal naar verwachting eind maart zijn.
Verwacht u dat Telegram zich aan de eisen die de DSA aan het platform stelt gaat houden? Zo ja, waaruit blijkt dit? Zo nee, aan welke eisen verwacht u dat Telegram niet zal voldoen?
Zoals toegelicht is de positie van Telegram onder de Digital Services Act nog niet geheel duidelijk. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de Digital Services Act, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de Digital Services Act voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Ik heb op dit moment geen indicaties dat Telegram niet van plan is om de Digital Services Act na te gaan leven. Telegram heeft een wettelijk vertegenwoordiger aangewezen in België; dat betekent dat de Belgische toezichthouder zal gaan handhaven op de verplichtingen uit de Digital Services Act. Dat laat onverlet dat politie en justitie actief zullen blijven om illegale inhoud van Telegram te weren.
Welke escalatieladder schrijft de DSA voor indien Telegram niet meewerkt? Op welke momenten worden welke sancties opgelegd als het platform niet voldoet aan de eisen?
Het toezicht op de naleving van de Digital Services Act is aan de bevoegde onafhankelijke toezichthouders. Het is aan hen om te bepalen hoe zij de handhaving eventueel vormgeven. De Digital Services Act bevat in ieder geval voldoende instrumenten hiervoor, zoals de mogelijkheid om de stopzetting van inbreuken te bevelen, een last onder dwangsom en/of een geldboete op te leggen.
Welke tekortkomingen ziet u in de DSA die het doeltreffend aanpakken van exposegroepen op Telegram nog bemoeilijken?
Ik zie niet direct tekortkomingen in de Digital Services Act. Het aanpakken van exposegroepen zou eventueel bemoeilijkt kunnen worden indien het gaat om besloten groepen, aangezien de Digital Services Act daarop (vermoedelijk) niet van toepassing is. Omwille van het beschermen van onder meer de privacy en veiligheid gelden er voor dergelijke communicatie andere regels dan de Digital Services Act. De bestrijding van exposegroepen en de verspreiding van illegale inhoud in besloten groepen botsen al snel met grondrechten en andere belangen. De Digital Services Act staat er niet aan in de weg dat iemand die weet dat hij- of zijzelf of een ander slachtoffer wordt van deze exposegroepen dit meldt bij de aanbieders, aangifte doet bij de politie of naar de civiele rechter stapt.
Welke andere instrumenten en bevoegdheden heeft u, buiten de DSA om, om exposegroepen aan te pakken? Wanneer zet u deze in?
In situaties waarin gegevens niet worden verwijderd door platforms zoals Telegram kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken op grond van artikel 125p Sv (zie ook beantwoording van vraag 3).
Vaak worden exposes op sociale media en in appgroepen via anonieme accounts gedaan of door accounts waarbij de gebruikersnaam niet overeenkomt met de identiteitsgegevens van de accounthouder. Opsporingsonderzoeken kunnen hierdoor veel tijd in beslag nemen. Wanneer nader onderzoek plaatsvindt, zal de politie trachten te achterhalen welke gebruikersgegevens zijn opgegeven bij het aanmaken van het account (welk e-mailadres en telefoonnummer aan het account zijn gekoppeld), welk IP-adres is gebruikt bij het aanmaken van het account, welk IP-adres is gebruikt bij het plaatsen van de illegale content en welke IP-adressen het laatst door dit account zijn gebruikt. Daartoe kan de politie een vordering (al dan niet door middel van een internationaal rechtshulpverzoek) indienen bij sociale media platforms om de identiteit van de accounthouder te achterhalen (artikel 126naSv). Over het algemeen gaat de samenwerking tussen de politie en sociale mediabedrijven goed en werken ze mee aan de vorderingen tot het verstrekken van gegevens, maar dat is niet altijd het geval, bijvoorbeeld bij een partij als Telegram. Indien de identiteit van de feitelijke verzender van het bericht waarmee een strafbaar feit is gepleegd kan worden vastgesteld zal in beginsel tot vervolging worden overgegaan.
De verspreiding van beeldmateriaal van seksuele aard van minderjarigen is zoals gezegd in alle gevallen strafbaar (artikel 240b Sr). Om de handhaving op het verwijderen van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik te verstevigen heb ik de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) opgericht. De wet die de bestuursrechtelijke bevoegdheid regelt die de ATKM zal verkrijgen voor handhaving op kinderpornografisch materiaal ligt momenteel voor in uw Kamer.
Behoort een verbod op het aanbieden van de app Telegram in Nederland tot de mogelijkheden? Zo ja, overweegt u een dergelijk verbod? Zo nee, waarom niet?
Ik zie een verbod op de app Telegram in Nederland niet als een manier om exposegroepen aan te pakken; het is immers niet het enige platform waar dit soort activiteiten plaatsvindt. Online platforms zijn vrij om hun eigen gebruikersvoorwaarden op te stellen op basis van de vrijheid van onderneming en contractsvrijheid, mits deze niet in strijd zijn met wet- en regelgeving. Het is aan Telegram om te zorgen dat het gebruik van de app niet leidt tot illegale inhoud of illegale activiteiten.
Vanuit de DSA volgt dat Telegram een Europese vertegenwoordiger moet aanwijzen. Bent u bereid zo snel mogelijk met de vertegenwoordiger in gesprek te gaan over deze problematiek en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Telegram heeft inderdaad een wettelijk vertegenwoordiger in de Unie aangewezen; dat is in dit geval in België. Het gaat hierbij om dezelfde vertegenwoordiger die ook aanspreekpunt is voor de Verordening Terroristische Online Inhoud. Het is nu van belang om vertrouwen te stellen in de onafhankelijk toezichthouders in België en hen niet bij voorbaat voor de voeten te lopen.
Bent u bereid samen op te trekken met de verantwoordelijke Minister in België om de wettelijke vertegenwoordiging van Telegram in Brussel tot actie te dwingen?
Nee, op dit moment zie ik daar geen aanleiding toe. Het is nu aan de onafhankelijk toezichthouders om te onderzoeken of Telegram de Digital Services Act naleeft en zo nodig handhavend op te treden om Telegram tot actie te dwingen.
Heeft u de bevoegdheid om contact met Telegram af te dwingen, mocht de Europese vertegenwoordiging ook onbereikbaar blijken?
Nee, deze bevoegdheid heb ik niet zolang Telegram niet in Nederland gevestigd of vertegenwoordigd is.
Kunt u deze vragen apart van elkaar beantwoorden?
Ja.
De toepassing van de meldbriefprocedure en ondertoezichtstellingen |
|
Faith Bruyning (NSC) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de rapportage over de jeugdbescherming uit 2022, waarin het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) aangeeft dat er van de in totaal 32.000 lopende kinderbeschermingsmaatregelen op 31 december 2021 sprake was van 2855 ondertoezichtstellingen?1
Ja, met de jaarlijkse rapportages van het CBS ben ik bekend. Volgens de rapportage van 2021 waren er op 31 december 2021 in totaal 32.005 lopende kinderbeschermingsmaatregelen, waarvan 21.855 kinderen met een ondertoezichtstelling. In de rapportage van 2022 waren er op 31 december 2022 in totaal 29.070 lopende kinderbeschermingsmaatregelen, waarvan 19.390 kinderen met een ondertoezichtstelling.
Kunt u aangeven hoeveel ondertoezichtstellingen zijn uitgesproken of verlengd in 2022 en 2023?
Uit de rapportage van het CBS over 2022 blijkt dat er 6.500 maatregelen voor ondertoezichtstelling zijn uitgesproken en 1.370 maatregelen voor voorlopige ondertoezichtstelling. Zie kolom instroom in onderstaande tabel. Het CBS beschikt niet over gegevens van het aantal verlengingen. Door het CBS wordt wel bijgehouden hoelang een maatregel gemiddeld duurt. Een maatregel voor ondertoezichtstelling duurt gemiddeld 2,4 jaar in 2022. De jaarcijfers over 2023 zijn nog niet bekend. Het CBS publiceert deze in mei 2024.
Beginstand
(1-1-2022)
Instroom
Uitstroom
Eindstand
(31-12-2022
Ondertoezichtstelling
21.890
6.500
9.000
19.390
Voorlopige ondertoezichtstelling
330
1.370
1.345
355
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS beschikbaar tot 31 december 2021, naar voren komt dat een kwart van de jongeren met een ondertoezichtstelling geen jeugdhulp heeft gekregen?
Ja, deze cijfers van het CBS zijn mij bekend. Deze cijfers geven aan of kinderen die in 2021 een maatregel voor ondertoezichtstelling hadden, op enig moment in dat jaar ook jeugdhulp hebben gekregen. Uit deze cijfers komt naar voren dat ongeveer een kwart van die kinderen (22%) in 2021 geen jeugdhulp heeft gekregen. Dit hoeft niet te betekenen dat het kind of gezin helemaal geen hulp heeft ontvangen. Een kinderbeschermingsmaatregel is bedoeld om een ernstige ontwikkelingsbedreiging van een kind weg te nemen. Een belangrijke grond voor de ondertoezichtstelling is dat de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk is niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Met de «noodzakelijke zorg» wordt niet direct op jeugdhulp gedoeld, «noodzakelijke zorg» kan ook bestaan uit hulp van buiten het jeugddomein, zoals hulp in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, de Zorgverzekeringswet, schuldhulpverlening, etc.
Kunt u uitleggen waarom in 2021 in een kwart van de gevallen geen jeugdhulp wordt ingezet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel jongeren die onder toezicht staan in 2022 en 2023 geen jeugdhulp hebben gekregen?
In 2022 heeft 21% van de kinderen met een ondertoezichtstelling geen jeugdhulp gekregen. De jaarcijfers over 2023 zijn nog niet bekend. Het CBS publiceert deze in mei 2024.
Kan op grond van de wet een ondertoezichtstelling worden verlengd als er geen jeugdhulp is of wordt ingezet?
Ja, een ondertoezichtstelling kan worden verlengd als er geen jeugdhulp is of wordt ingezet, omdat de «noodzakelijke zorg» zoals eerder omschreven in antwoord op vraag 4, niet altijd over jeugdhulp hoeft te gaan, maar ook over andere vormen van hulp. Dus aan de gronden voor een verlenging van een ondertoezichtstelling kan nog steeds zijn voldaan bij geen inzet van jeugdhulp.
Is het u bekend dat uit de cijfers van het CBS blijkt dat gemiddeld genomen in de provincies Friesland en Groningen de meeste jongeren met jeugdbescherming wonen?
Uit de cijfers van het CBS over het eerste halfjaar van 2023 blijkt dat het aantal jongeren met jeugdbescherming in Friesland relatief het hoogst is. Gevolgd door de regio’s Twente, Midden-Limburg Oost, Noord-Limburg en Zuid-Limburg. In de cijfers van het CBS over 2022 komen beide provincies wel voor in de top 5.
Is het u voorts bekend dat de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen al geruime tijd geleden de meldbriefprocedure heeft afgeschaft?
Ja, daarmee ben ik bekend. De rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen heeft de meldbriefprocedure afgeschaft per 20 juni 2023.
Kunt u aangeven of het niet meer gebruik maken van de meldbrief invloed heeft gehad op het totale aantal ondertoezichtstellingen op de locatie Groningen van deze rechtbank?
Bij de locatie Groningen is een afname te zien van het aantal verzoeken tot ondertoezichtstelling dat is ingediend. Dat het afschaffen van de meldbriefprocedure hierop van invloed is geweest staat niet vast. Ook op landelijk niveau, dus bij de rechtbanken die de meldbriefprocedure nog wel gebruiken, is deze trend van afname van het aantal verzoeken zichtbaar.
Heeft de locatie Groningen hetzelfde aantal ondertoezichtstellingen behouden of is dat totale aantal afgenomen over de periode 2019 tot en met nu?
Het aantal verzoeken tot (verlenging van de) ondertoezichtstelling op de locatie Groningen is gedaald van ongeveer 640 in de jaren 2020 en 2021 naar 540 in 2022 tot 440 in 2023.
Zijn er andere rechtbanken die inmiddels de meldbriefprocedure hebben afgeschaft? Zo ja, is daar het aantal ondertoezichtstellingen gelijk gebleven of afgenomen in de vorenbedoelde periode?
Op dit moment is de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen de enige rechtbank die de meldbriefprocedure heeft afgeschaft. Op 8 maart is tijdens de vergadering van het LOVF besloten de meldbriefprocedure bij alle gerechten af te schaffen. Dat betekent dat alle verlengingen van ondertoezichtstellingen en uithuisplaatsingen op zitting worden gepland. Ouders of opvoeders worden voor de zitting opgeroepen met een aangetekende brief. Gerechten stoppen zo snel als mogelijk, en uiterlijk vóór 1 juli, met het versturen van meldbrieven.
Is het juist dat de Raad voor de Rechtspraak al in de tweede helft van 2022 wist dat de meldbriefprocedure niet wettelijk zou worden verankerd?
In mei 2022 heeft mijn ministerie de Raad voor de Rechtspraak geïnformeerd dat geen wettelijke grondslag zou worden geïntroduceerd voor de meldbriefprocedure in het Wetboek voor Rechtsvordering.
Op welke wijze is binnen de Rechtspraak gecommuniceerd dat de meldbriefprocedure een buitenwettelijke procedure betreft dieniet wettelijk zal worden verankerd?
Over het wetsvoorstel waar de meldbriefprocedure oorspronkelijk in was opgenomen is gecommuniceerd via een mailbericht en een nieuwsbrief, gericht aan het Landelijk Overleg Vakinhoud Familie- en Jeugdrecht (LOVF) (rechtbanken en Hoven), en de leden van de Expertgroep Jeugdrechters. Inhoud van dit mailbericht was de boodschap dat per 1 juli 2023 het wetsvoorstel Huwelijkse gevangenschap en enige andere onderwerpen (waarvan de meldbriefprocedure er oorspronkelijk een was) in werking was getreden. Hierbij is aangegeven dat de aanvankelijk in het wetsvoorstel opgenomen wettelijke basis voor de meldbriefprocedure uit het wetsvoorstel was geschrapt.
Welke inspanningen zijn er geweest binnen het ministerie en de Raad voor de Rechtspraak om de meldbriefprocedure af te schaffen, nadat bekend was geworden dat de wettelijke verankering daarvan niet doorgaat?
De meldbriefprocedure is sinds 2006 geregeld in het procesreglement Civiel jeugdrecht. Met het schrappen van de wettelijke grondslag werd niet beoogd de meldbriefprocedure af te schaffen (zie ook Kamerstukken 36 123, nr. 3 Memorie van Toelichting onder punt 4).
In het reflectierapport van de familie- en jeugdrechters dat in februari 2023 verscheen naar aanleiding van de toeslagenaffaire werd de meldbriefprocedure als onwenselijk bestempeld. Het LOVF heeft in april 2023 ingestemd met het voorstel om het afschaffen/aanpassen van de werkwijze van de meldbrief prioriteit te geven. Het projectteam dat belast is met de implementatie van de aanbevelingen uit het reflectierapport heeft gewerkt aan de afschaffing van de meldbriefprocedure. Dat moest zorgvuldig gebeuren gezien de gevolgen die het afschaffen van de meldbriefprocedure heeft voor de administraties, het rooster van rechters en gerechtsjuristen en de extra zittingen die nodig zijn om deze zaken mondeling te kunnen behandelen.
Het projectteam heeft een aantal mogelijke manieren van afschaffen voorgelegd aan het LOVF. Op 8 maart is tijdens de vergadering van het LOVF besloten de meldbriefprocedure bij alle gerechten af te schaffen. Gerechten stoppen zo snel als mogelijk, en uiterlijk vóór 1 juli, met het versturen van meldbrieven.
De nieuwe corruptie-index van Transparency International |
|
Glimina Chakor (GL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van de nieuwe corruptie-index van Transparency International en van de berichtgeving naar aanleiding van de nieuwe index?1 2
Ja.
Maakt u zich zorgen over de verdere daling en daarmee een dalende trend van Nederland op deze index? Zo nee, waarom niet?
Nederland staat op nummer acht van de ranglijst van Transparency International. In vergelijking met andere landen doet Nederland het dus nog steeds goed. Nederland is echter wel in punten op de ranglijst gezakt. Dit is wat mij betreft een belangrijk signaal dat we onze aandacht voor het tegengaan van corruptie in Nederland en het beschermen van onze instituties niet moeten laten verslappen. Overigens is het relevant om te benadrukken dat de index niet daadwerkelijke corruptie meet, maar de perceptie daarvan.
Deelt u de analyse dat Nederland gevoeliger is geworden voor corruptie doordat er steeds vaker/meer sprake is van ondermijning van instituties van de rechtsstaat door georganiseerde criminaliteit? Zo nee, wat is uw analyse van de daling van Nederland op de corruptie-index?
De duiding van experts is dat de ondermijning van onze democratische instituties door de georganiseerde criminaliteit mede verklaart waarom Nederland een punt gedaald is op de ranglijst. Vanuit de georganiseerde criminaliteit wordt steeds vaker geprobeerd het handelen van rechters, officieren van justitie, advocaten, journalisten en bestuurders te beïnvloeden door deze te bedreigen, intimideren en agressief te benaderen. Dit is onacceptabel. Om te voorkomen dat de personen die deze functies vervullen gedwongen worden hun persoonlijke veiligheid te verkiezen boven het belang van onze democratische instituties, blijf ik mij samen met mijn collega van JenV onverminderd inzetten voor het weerbaar houden van deze instituties tegen de ondermijning van criminelen. Samen hebben wij de urgentie van het onderwerp onder de aandacht gebracht in de Ministeriële Commissie Aanpak Ondermijning van 4 juli 2023. In de Commissie is commitment uitgesproken voor het uitvoeren van een rijksbrede risico-inventarisatie op corruptie- en integriteitsrisico’s, die vorig jaar van start is gegaan. De uitvraag van de risico-inventarisatie gebeurt in fases. Eerst werden departementen bevraagd. Deze gespreksronde is inmiddels afgerond en heeft al de nodige eerste bevindingen opgeleverd. Nu maken wij de volgende stap naar een geselecteerd aantal uitvoeringsorganisaties en agentschappen. Als laatste segment wordt de uitvraag ook gedaan richting decentrale overheden.
Op welke wijze gaat het kabinet zorgen dat de druk die de rechterlijke macht, het bestuur, de vrije pers en andere relevante instituties in de democratische-rechtsstaat af zal nemen?
De rechtspraak, de vrije pers, het openbaar bestuur en de wetenschap staan onder druk, onder andere vanuit de hoek van de georganiseerde criminaliteit, maar ook vanwege maatschappelijk ongenoegen dat soms ontaardt in bedreigingen of zelfs agressie. Om onze democratische rechtsorde te schragen, is het van groot belang dat we deze instituties weerbaarder maken en houden. Dit blijft voor het kabinet een prioriteit. Het gaat daarbij zowel om preventieve als om repressieve maatregelen, zoals het zo nodig ter beschikking stellen van beveiliging. Het is essentieel dat mensen vrij van oneigenlijke beïnvloeding hun ambt of functie kunnen uitoefenen. Diverse instanties, zoals de Douane en Belastingdienst, hebben reeds de nodige verbetermaatregelen getroffen. Deze good case practices dienen tevens als adviezen voor andere partijen.
Wat moet er volgens u concreet extra gebeuren om het tij te keren en Nederland minder gevoelig te laten zijn voor het ondermijnen van de instituties van de rechtsstaat?
De instituties van de rechtsstaat kunnen vanuit verschillende kanten worden ondermijnd. De aard van de dreiging bepaalt hoe deze het best kan worden aangepakt. Ondermijning vanuit georganiseerde criminaliteit wordt zoveel mogelijk voorkomen, door middel van inzet op preventie en het vergroten van weerbaarheid. Middels eerder genoemde rijksbrede risico-inventarisatie wordt vanuit JenV gewerkt aan het verkrijgen van meer inzicht in de risico’s die de overheid loopt. Op basis van de uitkomsten hiervan kunnen maatregelen worden getroffen om de risico’s te beperken. Daar waar het noodzakelijk is, moet vanuit de strafrechtketen effectief en slagwaardig worden opgetreden.
In het geval van ondermijning door gefrustreerde inwoners die politieke ambtsdragers bedreigen, is het belangrijk dat er paal en perk wordt gesteld aan het agressieve gedrag. Door als overheid responsief te zijn kunnen we agressief gedrag van gefrustreerde of verwarde inwoners voorkomen en hen de hulp bieden die ze nodig hebben. Naast vervolging van strafbare uitingen is dus ook preventie en bewustwording aan de kant van overheidsorganisaties van belang.
Deelt u de zorgen dat er geen substantiële verbetering te zien is in de verwevenheid van politiek en het lobbybedrijf? Zo nee, waarom niet?
Er zijn wel degelijk verbeteringen doorgevoerd om belangenvertegenwoordiging transparanter te laten plaatsvinden. Ik hecht eraan te benadrukken dat belangenvertegenwoordiging een essentieel onderdeel van democratische besluitvorming uitmaakt. Het is belangrijk dat belanghebbenden zich kunnen organiseren om beleidsvorming te beïnvloeden en dat hun inbreng op een transparante wijze wordt afgewogen door het openbaar bestuur. Om deze transparantie te bevorderen en ook de weging van verschillende belangen in het besluitvormingsproces te verantwoorden, zijn er verschillende verbeteringen doorgevoerd. Zo is de «Uitvoeringsrichtlijn transparantie agenda’s bewindslieden» aangescherpt in lijn met de motie Van Baarle-Dassen (Kamerstuk 28 844, nr. 261). Voorts is in overeenstemming met artikel 4.44 van de «Aanwijzingen voor de regelgeving» het belang van gedegen lobbyparagrafen in memories van toelichting opnieuw bij de ministeries onder de aandacht gebracht. In het «Afwegingskader legitieme belangenvertegenwoordiging» van prof. dr. Braun en dr. Fraussen worden de openbaarmaking van agenda’s en de lobbyparagrafen in memories van toelichting uitgelicht als instrumenten om transparantie en verantwoording te bevorderen. De toepassing hiervan wordt op dit moment extern geëvalueerd door voornoemde wetenschappers.
Hoe komt het dat, ondanks de goede voornemens om de lobby transparanter te maken, de verwevenheid tussen politiek en lobbybedrijven nog steeds een van de zwakke punten van Nederland is?
Dat veel partijen en organisaties in Nederland invloed kunnen uitoefenen op de politiek is een kracht van ons democratisch bestel. Dit moet echter wel legitiem en transparant gebeuren. Hierbij is het onder andere van belang dat mijn collega-ministers en ik, om belangenbehartiging transparanter te maken, onze agenda’s goed bijhouden. Onderzoek wijst uit dat er hier nog ruimte is voor verbetering. De gedragscode integriteit bewindspersonen besteedt ook aandacht aan transparantie van contacten tussen bewindspersonen en externen. Voorts geldt een lobbyverbod voor ambtenaren en oud-bewindspersonen voor een periode van twee jaar na het aftreden van de betreffende bewindspersoon. Dit lobbyverbod wordt gecodificeerd in het wetsvoorstel regels gewezen bewindspersonen. Ik ben voornemens dat wetsvoorstel nog voor aanstaande zomer bij de Tweede Kamer in te dienen. Ook op decentraal niveau worden er diverse inspanningen verricht om het risico op een oneigenlijke toegang tot het bestuur te verkleinen. Zo worden binnen alle provincies, gemeenten en waterschappen gedragscodes integriteit vastgesteld. Deze codes bevatten, in aanvulling op diverse wettelijke regels, gedragsnormen en regels over procedures die de transparantie van het handelen van politieke ambtsdragers vergroot. Daarnaast werk ik aan het wetsvoorstel bevorderen integriteit en functioneren decentraal bestuur tweede tranche. Hiermee wordt onder andere een risicoanalyse integriteit voor wethouders en gedeputeerden verplicht gesteld. Met een risicoanalyse wordt aan de voorkant inzicht geboden in eventuele kwetsbaarheden – bijvoorbeeld ten aanzien van lobby – en het bewustzijn over de bestuurlijke integriteit (verder) vergroot.
Welke maatregelen zijn er volgens u de komende tijd nodig om de verwevenheid van politiek en het lobby te verminderen?
Het is belangrijk om de transparantie van belangenvertegenwoordiging te bevorderen, zoals ik ook in mijn antwoorden op vraag 6 en 7 benadruk. Momenteel voeren prof. dr. Braun en dr. Fraussen een evaluatieonderzoek uit naar de verbetering van de openbaarmaking van agenda’s van bewindspersonen en lobbyparagrafen in memories van toelichting. De resultaten van deze evaluatie verwacht ik aanstaande zomer te ontvangen en met uw Kamer te delen. Aan de hand van deze evaluatie kunnen we zo nodig extra stappen zetten om de belangenbehartiging ten overstaande van bewindspersonen inzichtelijker te maken.
Deelt u de zorgen van Transparancy International over de Nederlandse gevoeligheid voor vriendjespolitiek binnen een bestuurlijke in-crowd? Zo nee, waarom niet?
Het beeld van vriendjespolitiek binnen een bestuurlijke in-crowd herken ik niet. Wel is het goed om hierop alert te blijven en transparant te zijn in contacten en procedures. Dat geldt overigens niet alleen voor bewindspersonen maar ook voor Kamerleden en voor decentrale politieke ambtsdragers. In het antwoord op vraag 7 heb ik aangegeven welke inspanningen daartoe op decentraal niveau worden verricht. Volgens Transparency International is de zogeheten «draaideur» slecht voor het vertrouwen in onze instituties. Zoals ik ook aangeef in mijn antwoord op vraag 7, ben ik voornemens om nog voor aanstaande zomer het wetsvoorstel gewezen bewindspersonen bij de Tweede Kamer in te dienen. Dit wetsvoorstel bevat voor een periode van twee jaar na aftreden verplichte advisering over mogelijke vervolgfuncties van (oud-)bewindspersonen, een draaideurverbod en een lobbyverbod. Deze wetgeving zou tegemoetkomen aan de zorgen van Transparency International over de verwevenheid van de politiek en het lobbybedrijf. Ook geven we hierdoor gevolg aan de aanbeveling van de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa (GRECO) op dit onderwerp.
Heeft u een beeld van de bijdragen aan corruptie van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland?
Ons zicht op buitenlandse omkoping wordt met name bepaald door zaken de het strafrecht bereiken. Zoals op 8 januari 2024 door de Minister van Justitie en Veiligheid met de Tweede Kamer is gedeeld3, zijn sinds november 2020 drie buitenlandse omkopingszaken (met meerdere verdachte natuurlijke en rechtspersonen) buitengerechtelijk afgedaan. Verder waren er in augustus 2023 achttien lopende zaken (waaronder een zaak in hoger beroep). Tot slot zijn sinds november 2020 dertien onderzoeken naar buitenlandse omkoping afgesloten zonder strafoplegging voor buitenlandse omkoping (in vier zaken zijn wel straffen voor andere strafbare feiten opgelegd).
Als onderdeel van het lidmaatschap van de Anti-omkopingswerkgroep van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rapporteert Nederland periodiek over de handhaving van buitenlandse omkoping. De hiervoor benodigde cijfers worden aangeleverd door het Openbaar Ministerie. In oktober 2025 zal Nederland wederom over de handhaving van buitenlandse omkoping rapporteren. Deze cijfers zullen ook met de Tweede Kamer worden gedeeld.
Het zicht op buitenlandse corruptie kan worden vergroot, indien bedrijven bij het detecteren van corruptie dit sneller zelf melden aan het OM. In dit kader heeft JenV het WODC onderzoek laten uitvoeren naar zelfonderzoek naar en zelfmelden van financieel economische criminaliteit. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Minister van Justitie en Veiligheid in de kamerbrief «Wenselijkheid zelfonderzoek en zelfmelden door bedrijven bij financieel-economische criminaliteit» nadere regulering van zelfonderzoek en zelfmelden van financieel economische criminaliteit aangekondigd.4
Deelt u de mening dat Nederland als democratische-rechtsstaat – met een in het internationaal perspectief goede reputatie – de verplichting heeft om ook de corruptie van Nederlanders en Nederlandse bedrijven in het buitenland tegen te gaan en hier actief een bijdrage aan moet leveren, zodat Nederland corruptieproblemen in andere landen helpt tegen te gaan, in plaats van groter te maken? Zo nee, waarom niet? Kunt u bij dit antwoord ook de internationale afspraken en verplichtingen die hiervoor gelden betrekken?
Ik ben het met u eens dat Nederland een bijdrage moet leveren aan het tegengaan van corruptie van Nederlandse bedrijven in het buitenland. Nederland spant zich dan ook actief in voor internationale samenwerking om corruptie tegen te gaan, van Nederlandse bedrijven in het buitenland, en in algemene zin. De belangrijkste manier waarop we ons hiervoor inspannen is middels het ratificeren en implementeren van het Anti-omkopingsverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waarop wordt toegezien door de Werkgroep tegen omkoping van buitenlandse ambtenaren in internationale zakelijke transacties. Middels dit verdrag worden landen bijvoorbeeld verplicht om omkoping strafbaar te stellen, sanctioneren, en vervolgen (art. 1, 3, 5). De aanbevelingen van de Werkgroep leiden bovendien ook tot concrete maatregelen, zoals het actualiseren van de brochure «Eerlijk zakendoen, zonder corruptie» die door de Ministeries van Buitenlandse Zaken, Justitie en Veiligheid en Economische Zaken en Klimaat is opgesteld.5 Daarnaast heeft Nederland het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC) geratificeerd, het eerste bijna universele juridisch bindende instrument tegen corruptie. Nederland spant zich ook in via de GRECO van de Raad van Europa. Daarnaast is Nederland dit jaar wederom uitgenodigd voor de G20 anti-corruptiewerkgroep, ditmaal onder Braziliaans voorzitterschap.
Daarnaast verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven dat zij internationaal zakendoen in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Deze richtlijnen bieden handvatten hoe met kwesties als ketenverantwoordelijkheid, mensenrechten en milieu om te gaan. Het tegengaan van corruptie is ook onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden voor het commissiedebat Bestuurlijke organisatie en democratie op 13 maart 2024?
Vanwege de gevergde interdepartementale afstemming vereiste de beantwoording meer tijd.
Het bericht ‘Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid’ en het bericht ‘Telegramdealers: 'De straten hebben rust, zoals jullie wilden' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid»?1 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u ervan dat drugscriminelen in openbare Telegram-groepen ongestoord kunnen handelen in drugs, zowel softdrugs als harddrugs en designerdrugs?
Het is schokkend om te zien hoeveel van dit soort berichten rondgaan op Telegram. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van Telegram om dit te modereren. Dit soort zelfreinigend vermogen wordt ook door andere sociale media platforms toegepast. Daar zet ik ook op in bij Telegram. We zijn daar helaas nog niet in geslaagd, omdat het moeilijk is om met Telegram in contact te komen en afspraken te maken.
De politie mag en kan, gelet op het grote aantal berichten en de schaarste in de capaciteit, niet het hele internet monitoren op berichten waarin drugs wordt aangeboden. Wel gaat de politie daar waar mogelijk over tot handhaving. De opsporing richt zich op het opsporen van de grote drugsaanbieders.
Momenteel worden samen met betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie (OM) en politie, verkennende gesprekken gevoerd met als doel het opstellen van een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen. De handhaving van de online verkoop van drugs kent uitdagingen die niet zijn voorbehouden aan de verkoop van drugs, maar breder gelden voor de online verkoop van verboden middelen. De aanpak hiervan is complex en de totstandkoming van een goed en gedragen plan hierop vergt tijd. Ik zal uw Kamer in een volgende voortgangsbrief nader informeren over de concrete voorstellen om beter te kunnen handhaven op de verkoop van drugs via online kanalen.
Herkent u het beeld dat Telegram vooral wordt gebruikt als advertentieplatform en dat dealers na het opbouwen van een vertrouwensband overstappen op andere communicatiemiddelen? Welke andere apps kent u met vergelijkbare praktijken?
Telegram voorziet behalve in groepen en kanalen ook in de mogelijkheid om één-op-één te communiceren over bijvoorbeeld betaling en aflevering. Bij frequenter contact kan inderdaad een vertrouwensband ontstaan waarna andere communicatiewijzen kunnen worden gedeeld, zoals alternatieve berichtendiensten die voorzien in interpersoonlijke privécommunicatie.
Bent u het met de stelling eens dat drugsdealers die op Telegram hun criminele praktijken uitvoeren, zoveel mogelijk opgespoord en bestraft moeten worden met medewerking van Telegram? Zo nee, waarom niet?
De criminaliteit die via Telegram plaatsvindt, moet worden bestreden. De verwachting is dat nieuwe Europese wetgeving – zoals de Digital Services Act (DSA)3 – de internetsector tot meer actie dwingt met de verplichtingen die daarin geregeld zijn. In het geval van Telegram lijkt in een adequaat moderatiebeleid voor openbare groepen4 de grootste winst te behalen. De Nederlandse strafrechtelijke aanpak heeft een beperkt effect aangezien het hier om een internationale online dienst gaat met een groot aantal gebruikers. Omdat de capaciteit binnen onze strafrechtketen beperkt is, moeten bovendien altijd keuzes gemaakt worden. Een meewerkende houding van Telegram is in alle gevallen van groot belang.
Wanneer is voor u de maat vol voor Telegram, gezien de aanhoudende berichten over online haat, bedreiging, expose-groepen, criminele praktijken en oplichting via dit platform en het feit dat Telegram hier zelf helemaal niets aan doet?
De aanwezigheid van illegale inhoud en illegale activiteiten op Telegram vind ik problematisch. Temeer omdat Telegram weinig bereidheid tot medewerking toont in het kader van zelfregulering en opsporingsonderzoeken. In de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg (CDA)5 over Telegram heb ik daarom aangegeven dat het kabinet de inspanningen verhoogt om partijen als Telegram en X op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud6 en de eerdergenoemde DSA. Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen leggen aan tussenhandeldiensten meer (zorgvuldigheids)verplichtingen op, onder meer in relatie tot illegale online inhoud. Ze spelen daarom een belangrijke rol in het aanpakken van de soorten inhoud en praktijken die u noemt. Daarnaast ben ik in constante dialoog met verschillende soorten aanbieders in de internetsector, zoals via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist vanwege de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als Telegram en X te betreuren.
Zijn de claims van Telegram dat zij wel degelijk proactief modereren op schadelijke content te verifiëren?
De gemaakte claims door Telegram zijn momenteel lastig onafhankelijk te verifiëren door een gebrek aan transparantie. De handhavingspraktijk en onderzoeken zoals die van de NOS geven een beeld van de verschillende vormen en omvang van illegale inhoud op Telegram, wat zich moeilijk verhoudt tot de gemaakte claims. De DSA brengt naar verwachting verandering in deze situatie zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7.
Wilt u Telegram vragen bewijs te leveren van hun proactieve moderatie op schadelijke content in Nederland of Nederlandse groepen en wilt u dit onafhankelijk laten toetsen?
Zoals aangegeven spant het kabinet zich in om partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Telegram zal op grond van de DSA, die vanaf 17 februari 2024 van toepassing is op alle tussenhandeldiensten, in ieder geval jaarlijks moeten gaan rapporteren over (onder meer) inhoudsmoderatie die zij op eigen initiatief toepast, de ontvangen bevelen van lidstatelijke autoriteiten, en de omgang met meldingen van illegale inhoud van gebruikers en zogeheten betrouwbare flaggers7. Hierdoor wordt meer inzicht afgedwongen in hetgeen Telegram doet op het gebied van online content moderatie. Het is aan de toezichthouder in België – waar Telegram met de inwerkingtreding van de DSA een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen8 – om toezicht te houden op de naleving van deze eisen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen van de leden Kuik en Slootweg3 over Telegram-exposegroepen heeft aangegeven dat Telegram niet reageert op vorderingen of bevelen in het kader van opsporingsonderzoeken?
Ja, mijn beantwoording daarop is mij bekend.
Wat zijn gevolgen van het niet voldoen aan een vordering of bevel door de politie of de officier van justitie in het kader van een opsporingsonderzoek? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt?
Wanneer Telegram niet meewerkt aan rechtshulpverzoeken en niet voldoet aan strafvorderlijke vorderingen en/of bevelen, dan is het gevolg daarvan dat onderzoek naar (een vermoeden van) strafbare feiten wordt belemmerd. In algemene zin geldt dat afhankelijk van de context en de grondslag van een vordering of bevel het niet meewerken daaraan strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke gevolgen kan hebben.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om medewerking van Telegram aan vorderingen of bevelen van de politie of officier van justitie af te dwingen?
In sommige gevallen zou bij niet-naleving van een vordering of bevel vanuit de politie of officier van justitie kunnen worden overgegaan op dwangmiddelen, zoals inbeslagname of strafvervolging. De eventuele inzet hiervan wordt onder andere beïnvloed door de grondslag van de vordering of het bevel, de ernst van de overtreding en ook de vestigingslocatie van een bedrijf. Van Telegram is bekend dat deze momenteel geen Nederlandse of andere Europese vestiging heeft. Wel is bekend dat Telegram met de inwerkingtreding van de DSA inmiddels een wettelijke vertegenwoordiger in België heeft aangewezen.
Klopt het dat de officier van justitie op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst kan bevelen om content ontoegankelijk te maken, en dat dit in de praktijk het blokkeren van een Telegramkanaal kan zijn, openbaar of besloten?
Ja, dat klopt.
Zo ja, kunt u aangeven waarom het blokkeren van een Telegramkanaal blijkens uw antwoord op vraag 6 van de leden Slootweg en Kuiken slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en dan alleen via de telefoon van de verdachte?
De casus waarin via de telefoon van verdachte gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk werden gemaakt, werd in de beantwoording uitzonderlijk genoemd, omdat de politie niet vaak in de positie is dat zij een Telegram-gebruiker heeft kunnen identificeren en directe toegang heeft tot diens telefoon. Dit maakte het op grond van artikel 125p Sv jo 181 Sv mogelijk om de Telegram-groepen af te sluiten zonder medewerking van Telegram.
Waarom is de politie volgens uw antwoord in vraag 6 vaak niet in de positie om een Telegramkanaal te blokkeren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u ervan dat het blokkeren van een Telegramkanaal blijkbaar afhankelijk is van de medewerking van Telegram zelf?
In de casus waar u naar refereert in vraag 12 konden gegevens dus ontoegankelijk worden gemaakt zonder medewerking van Telegram, omdat er toegang was tot de telefoon van verdachte. Dat neemt niet weg dat een meewerkende houding van online aanbieders gewenst is, zodat bevelen die op grond van 125p Sv direct aan hen zijn gericht ook daadwerkelijk worden opgevolgd en er niet een strafbaar feit ontstaat of blijft voortbestaan door niet-naleving.
Welke mogelijkheden zijn er om de politie meer handvatten te geven om Telegramkanalen sneller te blokkeren? Vraagt de politie ook om extra mogelijkheden of bevoegdheden en zo ja, welke?
De wet voorziet in mogelijkheden voor politie en OM om online aanbieders ertoe te bewegen om strafbare inhoud ontoegankelijk te maken en personen achter accounts op te sporen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 wordt de effectiviteit van deze middelen belemmerd wanneer een bedrijf niet op Nederlands grondgebied is gevestigd. In het geval van buitenlandse online aanbieders dient dan gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek. Dit is vaak een tijdrovende exercitie en de uitkomst ervan is afhankelijk van de medewerking van het land waaraan het verzoek is gericht.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 over de gesprekken die gevoerd worden met onder andere politie en OM om te komen tot een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen.
Vindt u het gerechtvaardigd om in uitzonderlijke gevallen en bij grove en herhaaldelijke schendingen op het gebied van illegale content de mogelijkheid te hebben om een app als Telegram als geheel voor een bepaalde periode uit de lucht te halen in Nederland? Kunt u uitgebreid toelichten wat de technische en juridische implicaties hiervan zouden zijn?
Het volledig verbieden of ontoegankelijk maken van een app is zeer ingrijpend. In het geval van Telegram zou hieruit een inperking van de vrijheid van meningsuiting volgen. De noodzaak hiervan moet dan in verhouding staan tot de ernst van de overtredingen waarbij de vraag speelt of lichtere middelen niet al voldoende soelaas bieden. De DSA biedt een kader waarin toezicht en sanctionering zijn geregeld en in een opbouw van handhavingsmogelijkheden is voorzien. De verordening laat in een uiterst geval en onder voorwaarden ruimte voor de toezichthouder om de rechter te verzoeken de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken10. Doordat Telegram in België haar wettelijke vertegenwoordiger voor de DSA heeft aangewezen is de Belgische onafhankelijk toezichthouder voor de DSA hiertoe exclusief bevoegd.
Wat vindt u van het feit dat Telegram in Duitsland een boete heeft gekregen van ruim vijf miljoen euro, omdat Telegram geen aanspreekpunt in Duitsland heeft waar mensen schadelijke en criminele content kunnen melden?
Het Bundesamt für Justiz (BfJ) heeft in 2022 haar bevoegdheden als autoriteit onder de NetzDG, de Duitse netwerkhandhavingswet, gebruikt om twee boetes van in totaal € 5,125 mln aan Telegram op te leggen. De NetzDG maakt plaats voor de DSA. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan. De actie van het BfJ laat zien dat partijen als Telegram zich niet kunnen onttrekken aan verplichtingen die hen zijn opgelegd. Dit maakt mij hoopvol over de toepassing van de DSA die in meerdere opzichten gelijkenissen kent met de NetzDG.
Op welke manier reageren andere Europese landen op Telegram wanneer schadelijke content niet verwijderd wordt en geen opvolging wordt gegeven aan vorderingen van politie en justitie?
Het kabinet is niet op de hoogte van de praktijk in de verschillende lidstaten.
Verwacht u, gezien de trackrecord van Telegram, dat de invoering van de Digital Services Act (DSA) zal leiden tot verbetering van het gedrag van Telegram?
Het laat zich moeilijk voorspellen hoe het handelen van een partij als Telegram zich gaat ontwikkelen met de inwerkingtreding van de DSA. Tegelijkertijd is Telegram een voorbeeld dat de noodzaak voor regulering aantoont. De DSA en de eerdergenoemde wetgevingsinstrumenten in mijn antwoord op vraag 5 versterken de mogelijkheden om op te kunnen treden. Uit de praktijk zal moeten blijken welke resultaten dit oplevert. In dit kader is relevant dat de positie van Telegram onder de DSA nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de DSA voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Zie het ook het antwoord op vraag 7.
Verwacht u dat de huidige sancties onder de DSA hard genoeg zijn om online platformen zoals Telegram te dwingen verantwoordelijkheid te nemen over de activiteiten op hun platform?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen waarin u uitgebreid toelicht aan welke bepalingen die volgen uit de DSA Telegram zich op dit moment volgens u niet houdt of waar er een risico zit?
Zoals aangegeven moet de positie van Telegram onder de DSA zich nog uitkristalliseren. Bovendien is de DSA gestoeld op het land-van-oorsprongsbeginsel voor het bepalen van bevoegdheid. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder die is aangewezen in België, de lidstaat waar Telegram een wettelijk vertegenwoordiger heeft aangewezen, om een oordeel te vormen over de naleving van bepalingen uit de DSA door tussenhandeldiensten die onder haar bevoegdheid vallen. Het is niet aan mij om verder te oordelen of de DSA op (onderdelen van) Telegram van toepassing is, of welke onderdelen van de DSA mogelijk worden overtreden. Dat is aan de onafhankelijk toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter en het Hof van Justitie.
Wanneer verwacht u de uitvoeringswet van de DSA naar de Kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat werkt al geruime tijd aan het ontwerpwetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat wordt momenteel verwerkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat streeft ernaar het ontwerpwetsvoorstel daarna zo spoedig mogelijk bij de Kamer in te dienen en zal Uw Kamer daar apart over informeren.
Quantumproof encryptie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het risico dat quantumcomputing encryptie zal doorbreken en daarmee toegang wordt verkregen tot een schat aan gevoelige informatie?
Ja, het is mij bekend dat krachtige quantumcomputers bepaalde versleuteling (of cryptografie) sterk kunnen verzwakken of doorbreken. Dit veroorzaakt risico’s voor de Rijksoverheid en ook voor burgers, ondernemingen en andere overheden die tijdig beheerst moeten worden.
Cryptografie zorgt voor veilige en vertrouwelijke digitale communicatie. Cryptografie houdt zich o.a. bezig met technieken om informatie op te slaan en over te dragen zodanig dat deze alleen leesbaar zijn door partijen die de juiste sleutel bezitten (vertrouwelijkheid). Daarnaast wordt het ingezet om gegevens te beschermen tegen wijzigingen (integriteit), zekerheid te verkrijgen van verzenden en ontvangen van informatie (onweerlegbaarheid) en bevestiging van identiteiten van zender en ontvanger te bewerkstelligen (authenticatie). Daarvoor zijn in ons dagelijks leven zeer veel toepassingen en cryptografie wordt om die reden overal gebruikt. Door cryptografie zijn bijvoorbeeld onze identiteitsgegevens (paspoorten) beschermd, kunnen we veilig verkeerslichten en bruggen aansturen, mailen en appen we met elkaar, betalen we met onze telefoon en we gebruiken het om vertrouwelijke informatie te versleutelen, zoals bedrijfsgeheimen of staatsgeheimen. Cryptografie vormt dan ook een onmisbaar instrument om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van processen en data te beschermen.
Met de komst van een krachtige quantumcomputer is de meeste cryptografie echter niet meer (voldoende) veilig: bestaande encryptiemethodes zullen onze digitale gegevens niet meer voldoende kunnen beschermen.
De overgang van kwetsbare cryptografie naar quantumveilige cryptografie is een technologisch ingrijpende wijziging die nog niet eerder op deze schaal is voorgekomen. Daarom moeten er nu voorbereidende acties worden ondernomen, zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Welke kansen en risico´s ziet u op het gebied van quantum?
Er zijn met betrekking tot quantum in relatie tot quantumproof encryptie zowel kansen als risico's.
In mijn brief van 7 november 20231 heb ik u geïnformeerd over een aantal belangrijke knelpunten in de transitie naar quantumveilige cryptografie en een aantal kansen die dit biedt.
Daarnaast zijn er risico’s zoals onvoldoende bewustzijn en kennis. Voor dat laatste ontwikkel ik samen met de private sector een cryptografie opleiding om alle typen IT- beheer bij te scholen. Deze komt naar verwachting in de loop van 2024 beschikbaar.
Bent u bekend met het gegeven dat de Amerikaanse president Biden reeds een wet heeft getekend die overheidsorganisaties verplicht om te migreren naar IT-systemen die quantum-proof zijn?1
Het kabinet volgt de internationale ontwikkelingen en heeft kennis genomen van de genoemde Amerikaanse wetgeving3. Deze wetgeving geeft de verplichting aan federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: het adopteren van de standaarden die door het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology dit jaar gepubliceerd worden om weerbaar te zijn tegen de dreiging van quantumtechnologie. Deze migratie en beschreven aanpak hiervoor worden ook binnen de Rijksoverheid gezien als de belangrijkste instrumenten om deze dreiging het hoofd te bieden.
De aanpak van de Rijksoverheid past bij de generieke, risicogerichte aanpak voor digitale weerbaarheid. Deze aanpak geeft ruimte om ook andere maatregelen te nemen om de hiervoor genoemde risico’s te beheersen, indien bijvoorbeeld bepaalde systemen niet kunnen migreren naar quantumveilige cryptografie.
Kunt u toelichten in hoeverre er vergelijkbare wetgeving nodig is in Nederland en in hoeverre dit wordt voorbereid?
De Amerikaanse wetgeving oplossing verplicht federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: namelijk het adopteren van de nieuwe standaarden van National Institute of Standards and Technology (zie vraag 3). De huidige Europese, nationale en overheidsbrede wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging c.q. cybersecurity heeft een andere werking maar biedt voldoende aanknopingspunten om in actie te moeten komen.
Zo geeft NIS24 (Network and Information Security Directive) aan dat «state of the art» beveiligingsmaatregelen waaronder «state of the art» encryptie moeten worden toegepast. Deze richtlijn schrijft verder voor dat organisaties die onder de richtlijn vallen moeten hebben: «beleid en procedures inzake het gebruik van cryptografie en, in voorkomend geval, encryptie».5 De gekozen maatregelen om de systemen te beveiligen volgt uit de risicoanalyse van de te beveiligen informatie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Kamer per brief op 31 januari geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de richtlijn.
Daarnaast vereisen de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de voor de overheid verplichte ISO-standaarden6 dat nieuwe dreigingen en risico’s worden opgenomen in het risicomanagementproces. Deze standaarden bevatten normen ten aanzien van beleid en beheer van cryptografie. Ook andere eisen zorgen ervoor dat organisaties moeten starten met het beheersbaar maken van de dreiging van de quantumcomputer voor cryptografie – die daar kwetsbaar voor is. Een voorbeeld is de eis rondom het beheersen van kwetsbaarheden.
Welke ondersteuning wordt er nu vanuit de Rijksoverheid geboden aan organisaties om zich voor te bereiden op de komst van quantumcomputers en de effecten op encryptie?
De benodigde veranderingen om gegevens en communicatie te beschermen tegen de capaciteiten van quantumcomputers zijn complex, omvangrijk en zullen vele jaren in beslag nemen. Nu beginnen met voorbereiden is dan ook noodzakelijk om risico’s, inspanning en kosten te kunnen spreiden. Daarom is een Rijksbreed samenwerkingsprogramma opgezet: quantumveilige Cryptografie (QvC-Rijk). Hierover heb ik u in mijn brief van afgelopen november geïnformeerd7
Welke stappen kunnen organisaties nu al nemen om gegevens te beschermen tegen de komst van quantumcomputers?
Veel (overheids)organisaties en IT-leveranciers moeten zich nu al voorbereiden op risico’s die de komst van de quantumcomputer met zich meebrengen. Bijvoorbeeld organisaties die data verwerken, die over langere tijd nog vertrouwelijk moeten blijven zoals medische data of bedrijfsgeheime data. Of organisaties die systemen met een lange levensduur aanbieden, zoals bijvoorbeeld industriële automatisering8.
De volgende acties kunnen nu al door bedrijven en (overheids)instanties ondernomen worden:
De volgende maatregelen kunnen worden getroffen om wijzigingen voor te bereiden, die op een later moment noodzakelijk zullen zijn:
In hoeverre wordt er internationaal of in Europees verband samengewerkt aan de voorbereiding van versterkte encryptie(-vereisten) voor de komst van quantumcomputers?
Een heel bekende samenwerking op dit vlak is de Amerikaanse National Institute of Standards and Technology competitie voor Post quantum cryptografie9. Nederland heeft ook een inzending gedaan, welke is geselecteerd (CRYSTALS-KYBER)10 om in de nieuwe wereldwijde standaarden op te nemen.
Daarnaast wordt door de wetenschap ook op dit onderwerp internationaal samengewerkt (zie vraag 8).
Met de Franse en Duitse nationale informatiebeveiligingsinstituten bestaan onder andere vanuit de Rijksoverheid al langer samenwerkingen generiek op cybersecurity en ook cryptografie. Momenteel wordt besproken op welke onderwerpen de samenwerking en kennisdeling op het gebied van de quantumdreiging geïntensiveerd kunnen worden.
Welk onderzoek wordt er nu verricht naar quantumcomputing, en meer specifiek naar de gevolgen voor encryptie?
Departementen hebben gezamenlijk geld beschikbaar gesteld voor het oplossen van een aantal vraagstukken over cybersecurity. Dit heeft geleid tot een programma: Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein11.
Binnen dit programma lopen 2 onderzoeken op het vlak van cryptografie:
Doel van dit onderzoek is om quantumveilige PKI-systemen te ontwikkelen en sector-gebaseerde groeipaden te leveren die organisaties zullen helpen hun systemen naar een quantumveilige toekomst te migreren. Dit gebeurt in samenwerking met koplopers in de telecommunicatie, financiële dienstverlening, zorg en publieke sector.
Doel van dit onderzoek is het ontwerpen van nieuwe algoritmen en siliciumchips met inherente bescherming tegen fysieke aanvallen, en het ontwikkelen van nieuwe simulatie- en evaluatietechnieken voor fysieke beveiliging. PROACT zal daarom bijdragen aan een verhoogde beveiliging van onze persoonlijke en bedrijfsgevoelige gegevens.
Op veel meer plekken wordt op dit vlak onderzoek gedaan, zowel door onderzoek en wetenschap, maar ook door private partijen. Tijdens congressen wordt hierover kennis gedeeld. Een recent voorbeeld hiervan in Nederland is het congres van het PKI-consortium van afgelopen november. Het PKI-consortium heeft dit congres georganiseerd samen met de Rijksoverheid (Logius) en onderzoeksorganisaties (Centrum voor Wiskunde en Informatica- CWI- en TNO)12.
Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris op korte termijn ter voorbereiding op de komst van quantumcomputers?
Onder regie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de migratie naar quantumveilige cryptografie binnen de Rijksoverheid voorbereid. Voor wat betreft het programma quantumveilige Cryptografie Rijk (QvC-Rijk): zie antwoord bij vraag 5.
De AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), het NCSC (Nationaal Cyber Security Centrum), CIO-Rijk (directie Chief Information Office- Rijk) en EZK (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) ontwikkelen hiervoor kennisproducten vanuit de taken die zij invullen. Dit gebeurt in onderlinge samenwerking en afstemming.
In brede zin maakt het voorbereiden op quantumveilige cryptografie deel uit van de Nederlandse Cybersecuritystrategie 2022–202813. Deze stelt onder andere dat, om de digitale veiligheid van Nederland nu en in de toekomst afdoende te kunnen beschermen, de ontwikkeling en toepassing van kennis en kunde op het gebied van cybersecurity continu worden versterkt. Intensieve en duurzame samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen is hiervoor essentieel. Het publiek-private samenwerkingsplatform dcypher, onder verantwoordelijkheid van EZK, speelt hier voor de overheid een centrale rol in, en legt de basis voor agendering en programmering van meerjarige onderzoeks- en innovatietrajecten met overheidspartijen, bedrijven en kennisinstellingen.
De straf- en verblijfsrechtelijke consequenties van misdrijven door asielzoekers. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hoeveel van de 5.695 geregistreerde misdrijven door personen in locaties van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) (waaronder 2.320 unieke verdachten) in 2022 hebben geleid tot gedwongen uitzetting/terugkeer van de personen in kwestie? En om welke aantallen ging het in 2023?
Het vertrek van de groep vreemdelingen waar u naar verwijst, namelijk de groep waarover is gerapporteerd in de WODC-rapportage «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisis-noodopvanglocaties 2017–2022»1, wordt niet als zodanig geregistreerd. Wel zijn gegevens bekend over het vertrek van vreemdelingen in de strafrechtketen (VRIS-ers). Dit kunnen vreemdelingen zijn die eerder opvang hebben gehad bij het COA, maar ook vreemdelingen met een reguliere verblijfsachtergrond van wie het verblijfsrecht is beëindigd of vreemdelingen die geen legaal verblijf hebben gehad in Nederland.
In 2022 zijn 970 VRIS-ers uit de caseload van DT&V vertrokken. In 2023 zijn 1.130 VRIS-ers vertrokken.
Ten behoeve van vraag 7 is ook de instroom van VRIS-ers in onderstaande tabel vermeld.
Instroom
1.260
1.260
Aantoonbaar vertrek
Zelfstandig vertrek
90
120
Gedwongen vertrek
620
710
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
Zelfstandig vertrek zonder toezicht
270
290
Kunt u een uitsplitsing maken per type misdrijf?
De gegevens over vertrek kunnen in het systeem niet op die manier automatisch worden gekoppeld aan een type misdrijf.
Wel is in bovengenoemde WODC-rapportage «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisis-noodopvanglocaties 2017–2022» een overzicht opgenomen van de delictscategorieën waarvan de personen in COA- en CNO-locaties werden verdacht. Zoals weergegeven in tabel 4.1 van de WODC-rapportage gaat het vooral om vermogensmisdrijven. In 2022 betrof dit 77% van het totaalaantal registraties. De daaropvolgende categorieën zijn geweld, waar ook de delictcategorie seksueel misdrijf onder valt (11%) en vernieling/openbare orde/openbaar gezag (8%). Levensmisdrijven vormen ongeveer 1% van het totaalaantal registraties. Hier geldt dat het over de gehele rapportageperiode voornamelijk om pogingen gaat; in 2% van de gevallen gaat het om een voltooid delict. Bij alle andere categorieën gaat het hoofdzakelijk om voltooide delicten.
In hoeveel gevallen ging het hierbij om personen die in 2022 verdacht werden van meer dan één misdrijf, te weten de helft van het totale aantal verdachten op COA-locaties? Om welke aantallen ging het in 2023?
Jaarlijks publiceert het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Datacentrum een overzicht van het aantal geregistreerde misdrijven door bewoners van COA-locaties en crisisnoodopvanglocaties. Uit de meest recente rapportage die ik in juni 2023 met uw Kamer heb gedeeld2, volgt dat er in 2022 5.695 verdachten van misdrijven zijn geregistreerd.
Het aantal verdachtenregistraties in 2023 wordt gepubliceerd in de volgende WODC- rapportage die ik naar verwachting voor het zomerreces met uw Kamer kan delen.
De gegevens over vertrek kunnen niet systematisch worden gekoppeld aan het aantal misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht.
Hoeveel procent van de personen die in 2022 van meer dan vijf misdrijven werden verdacht (conform de gehanteerde categorieën in het WODC-onderzoek «Incidenten en misdrijven door bewoners van COA- en crisisnoodopvanglocaties 2017–2022») is uitgezet en hoeveel procent niet? Hoe liggen deze verhoudingen in 2023?
De gegevens over vertrek kunnen in het systeem niet automatisch worden gekoppeld aan het aantal misdrijven waarvan vreemdelingen worden verdacht.
Hoeveel asielzoekers (en/of andere personen die op COA-locaties verbleven) werden de afgelopen vijf jaar veroordeeld voor de delicten aanranding, verkrachting, zware mishandeling, doodslag en moord? Hoeveel van hen zijn uitgezet (en op welke wijze) en hoeveel niet?
In de WODC-rapportage waar ik in de vorige antwoorden naar heb verwezen, wordt ook het aantal afgehandelde misdrijfzaken door het Openbaar Ministerie gerapporteerd. Het gaat hierbij om de cijfers sinds 2019 en uitgesplitst naar delictcategorie.
In 2022 werden door de rechter 180 zaken afgehandeld in de delictcategorie «gewelds- en seksuele misdrijven». Daaronder vallen mishandeling, bedreiging en stalking, seksuele misdrijven, misdrijven tegen het leven en overige gewelds- en seksuele misdrijven. In 165 zaken werd de verdachte schuldig verklaard. In 15 zaken werd de verdachte vrijgesproken.
Voor vertrek van VRIS-ers verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. De gegevens over vertrek kunnen niet systematisch worden gekoppeld aan het type misdrijf.
Hoe kan het dat het aantal intrekkingen en afwijzingen van verblijfsvergunningen op grond van de openbare orde is afgenomen van respectievelijk 40 en 30 naar 20 en 10 tussen 2020 en 2022 terwijl zowel het aantal personen op COA-locaties als het aantal incidenten en misdrijven in die periode juist is toegenomen? Heeft deze trend zich in 2023 voortgezet?
Zowel in 2022 als in 2021 zijn 20 verblijfsvergunningen asiel ingetrokken op grond van openbare orde. Het intrekken van een vergunning is overigens niet aan de orde voor de groep asielzoekers die op COA-locaties nog in de asielprocedure zit en aan wie nog geen vergunning is verstrekt.
In 2022 zijn er 10 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde, in 2021 werden 20 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde.3
Er zijn in de eerste zes maanden van 2023 circa 10 asielvergunningen ingetrokken op grond van openbare orde. Er zijn in de eerste zes maanden van 2023 minder dan 10 asielaanvragen afgewezen op grond van openbare orde. Hierbij moet worden opgemerkt dat gelet op ontwikkelingen in de jurisprudentie en het RSJ-rapport4 ook veel zaken door de IND noodgedwongen zijn aangehouden, waardoor besluitvorming nog niet mogelijk was.
Hoeveel vreemdelingen met een (aanvraag voor) een verblijfsvergunning asiel zijn in 2022 op grond van het Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS)-protocol overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), hoeveel van hen zijn in totaal aantoonbaar vertrokken en hoeveel van hen zijn aantoonbaar gedwongen vertrokken? Om welke aantallen ging het in 2023?
Zie het antwoord op vraag 1.
In hoeverre strekt uw wetsvoorstel «Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen» zich tot intrekken of weigeren van verblijfsvergunningen asiel?
Dit wetsvoorstel tot wijziging van artikel 21, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ziet op het al dan niet kunnen afwijzen van een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Het heeft dan ook geen betrekking op het intrekken of afwijzen van een asielvergunning.
Het wetsvoorstel ziet op het wegnemen van een inconsistentie in de Vreemdelingenwet. Het is nu wel mogelijk om van een vreemdeling die hier sinds zijn geboorte of voor zijn vierde levensjaar is gekomen een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd in te trekken bij ernstige misdrijven, maar het is niet mogelijk een aanvraag voor een verblijfsvergunning onbepaalde tijd van hem af te wijzen bij ernstige misdrijven. Dit kan nu enkel als hij is veroordeeld voor 60+ maanden gevangenisstraf voor drugsdelicten.
Dit wijzigingsvoorstel zal dit wel mogelijk maken. Daarbij wordt aangesloten bij bestaande praktijk van de glijdende schaal (3.86 Vb) waarbij de duur van het rechtmatige verblijf van de vreemdeling wordt afgewogen tegen de inbreuk op de openbare orde (middels het plegen van ernstige misdrijven). Hoe langer het rechtmatige verblijf, hoe ernstiger het gepleegde misdrijf moet zijn om tot afwijzing van de verblijfvergunningsaanvraag onbepaalde tijd over te kunnen gaan.
De voorwaarden voor de verlening en intrekking van de vergunning voor onbepaalde tijd asiel zijn geregeld in artikel 34 en 35 Vw 2000. Een bepaling zoals artikel 21, vierde lid Vw 2000 staat niet in deze artikelen. Alle typen strafbare feiten, mits deze voldoende ernstig zijn, kunnen worden betrokken bij de afwijzing of intrekking van de asielvergunning.
Blijven de grenzen voor het afwijzen of intrekken van een verblijfsvergunning asiel op grond van de openbare orde ook onder dit wetsvoorstel op zes maanden (bij subsidiaire bescherming) en tien maanden (bij een vluchtelingenstatus)?
Aangezien het wetsvoorstel geen betrekking heeft op de verblijfsvergunning asiel, zal het de normen voor het weigeren of intrekken van een asielvergunning op grond van openbare orde niet wijzigen.
Zo ja, deelt u de mening dat de drempel om verblijfsvergunningen asiel op grond van de openbare orde te kunnen weigeren of intrekken fors omlaag moet en welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Op 3 oktober 2022 heb ik uw Kamer bericht over een toezegging in een brief van 1 juli 2020 van de toenmalige Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om uw Kamer te informeren over het openbare-ordebeleid in asielzaken.5 In de brief van 2022 heb ik aangegeven dat het op dat moment niet opportuun was om eventuele wijzigingen in te zetten in verband met een lopende procedure bij het Hof van Justitie van de EU. Inmiddels, op 6 juli 2023, heeft het Hof uitspraak gedaan. Ik verwacht u op korte termijn verder te kunnen informeren.
Bent u bekend met de recente casus (waarover ik benaderd ben) van een asielzoeker uit Budel die onlangs voor een dubbele aanranding werd veroordeeld tot zes weken voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar, nadat hij eerder (als bewoner van een ander asielzoekerscentrum) ook al was veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor een zedendelict?
Op individuele casuïstiek kan ik niet ingaan.
Zo nee, bent u bereid van deze casus kennis te nemen?
Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om op individueel niveau bemoeienis te hebben met de strafrechtelijke opvolging.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is indien een asielzoeker drie aanrandingen kan plegen zonder daarvoor één dag vast te zitten – laat staan er verblijfsrechtelijke consequenties van te ondervinden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben met u van mening dat hard moet worden opgetreden bij overlastgevend en strafbaar gedrag, waaronder zedendelicten. Zoals ik in het antwoord op vraag 12 heb aangegeven is het echter niet aan mij als Staatssecretaris van asiel en migratie om bemoeienis te hebben met de wijze waarop iemand strafrechtelijk wordt vervolgd en vervolgens veroordeeld.
Ten aanzien van de verblijfsrechtelijke consequenties, geldt dat de IND de verblijfsvergunning asiel kan weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Na een afwijzend besluit of een intrekking van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of (aansluitend in) vreemdelingenbewaring.
Deelt u tevens de mening dat het onverteerbaar is dat slachtoffers van dergelijke vergrijpen in hun eigen dorp met angst over straat moeten in de gedachte dat zij de dader opnieuw tegen het lijf kunnen lopen, aangezien deze geen enkele verblijfsrechtelijke consequentie ondervindt van zijn gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zonder op de individuele omstandigheden van dit geval in te gaan, wil ik benadrukken dat het absoluut onaanvaardbaar is dat overlastgevend en strafbaar gedrag leidt tot onveiligheid op straat. Overlastgevende en criminele asielzoekers moeten zo snel mogelijk uit ons asiel- en opvangstelsel gehaald worden. Met landelijke en lokale maatregelen bundelen het Rijk en gemeenten hun krachten om overlast en criminaliteit te voorkomen en wanneer dit toch plaatsvindt, effectief aan te pakken. De nationale aanpak, waar het kabinet structureel 45 miljoen euro per jaar voor heeft vrijgemaakt, is te onderscheiden in vier pijlers: snel beslissen in de asielprocedure, maatwerk bieden in de opvang, lik-op-stuk beleid toepassen in de openbare ruimte en inzetten op terugkeer. Het OM zet in op een directe strafrechtelijke afdoening (lik-op-stuk) van een asielzoeker die verdacht wordt van een misdrijf, bijvoorbeeld door (super)snelrecht in te zetten. Op die manier wordt overlastgevend en crimineel gedrag hard aangepakt.
Deelt u de mening dat dergelijke zaken het logischerwijs toch al zeer geringe draagvlak voor het huidige asielbeleid alleen maar verder ondergraven? Zo nee, waarom niet?
Overlastgevend en crimineel gedrag van asielzoekers dragen bij aan onveiligheid en doen inderdaad afbreuk aan het draagvlak voor asielopvang. Om het draagvlak voor asielopvang te behouden, is het daarom van blijvend belang om overlastgevend en crimineel gedrag gericht aan te pakken.
Deelt u het uitgangspunt dat voor asielzoekers die misdrijven zoals aanrandingen en erger plegen geen seconde langer plaats zou moeten zijn in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Ten aanzien van de verblijfsrechtelijke consequenties op grond van openbare orde verwijs ik naar het antwoord op vraag 13.
De vacaturetekst “PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media” bij het RIVM |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC), Daniëlle Jansen (NSC) |
|
Kuipers |
|
![]() |
Bent u bekend met de vacaturetekst «PhD-kandidaat: Vroegtijdig des- en misinformatie identificeren op sociale media» bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?1
Ja. Daarbij wijs ik erop dat het RIVM een onafhankelijke adviseur is. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de Wet op het RIVM, waarin in artikel 5 is bepaald dat de Minister van VWS geen aanwijzingen geeft aan het RIVM met betrekking tot de methoden volgens welke de onderzoeken worden uitgevoerd en de resultaten daarvan worden gerapporteerd.
Is het RIVM voornemens om de in het promotieonderzoek te ontwikkelen methoden «met behulp van Artificial Intelligence (AI) en andere big data technieken (sic) om des- en misinformatie op sociale media (over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s) met mogelijk grote invloed op percepties en gedrag vroegtijdig te identificeren», te operationaliseren?
Een eventuele implementatie van de te ontwikkelen methode is geen onderdeel van dit promotieonderzoek.
Zo ja, welke wettelijke grondslag is het RIVM voornemens hiervoor te hanteren?
Indien er binnen of naar aanleiding van het promotieonderzoek persoonsgegevens worden verwerkt, geeft het RIVM zich vanzelfsprekend rekenschap van benodigde wettelijke grondslagen, de bestaande wettelijke kaders, zoals de Wet op het RIVM en de AVG, het algemeen aanvaard wetenschappelijk normenkader en processen die doorlopen moeten worden. Bijvoorbeeld het uitvoeren van een DPIA.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, de gedragingen van burgers op sociale media op wederrechtelijke wijze door het RIVM worden gevolgd?
Zie antwoord op vraag 3.
Hoe gaat u voorkomen dat in of ten gevolge van dit onderzoek, persoonsgegevens van burgers wederrechtelijk door het RIVM worden verwerkt of opgeslagen?
Zie antwoord op vraag 3.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens de kaders die in of ten gevolge van dit onderzoek gehanteerd worden voor het aanmerken van des- en misinformatie over vaccinaties en andere volksgezondheidsthema’s, openbaar te maken?
Dit RIVM-onderzoek hanteert voor de definities van des- en misinformatie de terminologie, zoals gedefinieerd door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO)2. Onderzoeksresultaten zullen na uitvoerige peer-review, gepubliceerd worden in wetenschappelijke tijdschriften gedurende de looptijd van het promotietraject. De eerste resultaten van een promotietraject worden doorgaans na 1,5–2 jaar na start verwacht.
Op welke manier en op welke termijn is het RIVM voornemens om de in of ten gevolge van dit onderzoek gebruikte algoritmen openbaar te maken?
De resultaten van dit onderzoek en de gebruikte methodiek, inclusief de algoritmen, zullen beschreven worden middels wetenschappelijke artikelen, die Open Access zullen worden gepubliceerd. Ook zal er te zijner tijd, en indien zou worden besloten tot implementatie, getoetst worden of de algoritmes tevens opgenomen dienen te worden in het algoritmeregister.
Het maken van procesafspraken met criminele kopstukken |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Justitie sluit deal met zeer invloedrijke drugssmokelaar»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat met een crimineel kopstuk zoals Edin G., volgens de Drug Enforcement Agency een van de vijftig invloedrijkste ter wereld, procesafspraken worden gemaakt?
Criminele kopstukken moeten hard worden aangepakt. Het Openbaar Ministerie spant zich tot het uiterste in om dit te doen. Het Openbaar Ministerie heeft geoordeeld dat dit in deze zaak het meest effectief met behulp van procesafspraken kan. Bij het maken van procesafspraken neemt het Openbaar Ministerie altijd de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee.
In hoeverre zijn bij de totstandkoming van deze procesafspraken alle voorschriften gevolgd uit de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie?
Ten tijde van deze procesafspraken was de aanwijzing omtrent procesafspraken nog niet van kracht, maar het Openbaar Ministerie heeft destijds wel in de geest van deze aanwijzing gehandeld.
In hoeverre acht u het wenselijk dat het Openbaar Ministerie procesafspraken maakt met personen die op de sanctielijst van de OFAC (Office of Foreign Assets Control) zijn geplaatst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Of een verdachte op deze lijst staat hoeft niet zondermeer een reden te zijn om van procesafspraken af te zien.
In hoeverre is het volgens u wenselijk om met criminele kopstukken procesafspraken te maken?
Procesafspraken kunnen een wezenlijke bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces, met name in omvangrijke of complexe zaken. Door de totstandkoming van een door de officier van justitie en de verdachte gedragen voorstel voor een bepaalde afdoening van de zaak, zal de desbetreffende zaak daarna in eerste aanleg doorgaans minder zittingstijd vergen en sneller door de rechtbank kunnen worden afgedaan. Daarnaast kunnen procesafspraken bevorderen dat de procespartijen afzien van het instellen van hoger beroep, zodat de desbetreffende zaak in dat geval in één instantie wordt afgedaan. Een en ander kan bijdragen aan een verkorting van doorlooptijden, de werklast en capaciteitsinzet in omvangrijke of complexe strafzaken beperken en bij een veroordeling de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf vergemakkelijken.
Iedere strafzaak is anders. Afhankelijk van onder meer de aard en omvang van de zaak en de ernst van de gepleegde strafbare feiten maakt het Openbaar Ministerie een afweging hoe de verdachte het meest effectief kan worden vervolgd.
Zoals toegelicht in de brief van 26 oktober 20222 wordt voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering een wettelijke regeling voor procesafspraken voorbereid, in samenspraak met het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de advocatuur. De ervaringen met procesafspraken die onder het huidige recht zijn en worden opgedaan, worden betrokken bij het opstellen van die regeling.Daarbij zal ook nadrukkelijk de vraag onder ogen worden gezien of de mogelijkheid om procesafspraken te maken bij bepaalde strafbare feiten moet worden uitgesloten. De verwachting is dat een regeling van procesafspraken als onderdeel van een meeromvattend wetsvoorstel (de zogeheten eerste aanvullingswet bij het nieuwe Wetboek van Strafvordering) in april 2024 in formele consultatie kan worden gegeven.
Welk maatschappelijk doel is gediend met het maken van procesafspraken met een crimineel kopstuk?
Procesafspraken kunnen een bijdrage leveren aan de effectiviteit en voortvarendheid van het strafproces. Dit betekent bijvoorbeeld dat een zaak sneller kan worden afgedaan en daardoor ook meer capaciteit beschikbaar blijft om andere strafzaken op te pakken.
In hoeverre is het volgens u wenselijk dat procesafspraken worden gemaakt indien onduidelijk is of de opgelegde gevangenisstraf daadwerkelijk ten uitvoer zal kunnen worden gelegd?
Uiteraard moeten gevangenisstraffen die door de rechter zijn opgelegd, te allen tijde worden uitgevoerd. Het maakt hierbij niet uit of het vonnis is gebaseerd op procesafspraken.
Welk belang hecht u aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie indien procesafspraken gemaakt kunnen worden met criminelen waarvan onduidelijk is waar en onder welk regime zij hun detentie zullen ondergaan?
Dit kabinet hecht een groot belang aan het voorkomen van voortgezet crimineel handelen vanuit detentie.3 De totstandkoming van procesafspraken en van het vonnis staan los van de tenuitvoerlegging van straffen. Bij het maken van afspraken omtrent het strafproces ter zitting, is het toepasselijke detentieregime geen onderwerp van gesprek. Zo is dat ook opgenomen in de Aanwijzing procesafspraken in strafzaken van het Openbaar Ministerie.
Wat vindt u ervan dat een lagere gevangenisstraf via procesafspraken met het Openbaar Ministerie verkregen kan worden, indien daar een hoge geldboete tegenover staat?
Het is in concrete gevallen aan het Openbaar Ministerie om te beoordelen welke strafeis naar zijn oordeel passend is. Deze strafeis wordt vervolgens aan de rechter voorgelegd. De rechter beoordeelt uiteindelijk onafhankelijk of deze straf passend is voor de bewezenverklaarde feiten. Het past mij niet om te oordelen over de meest toepasselijke straf in individuele zaken.
Acht u een wettelijke begrenzing ten aanzien van de aard van het strafbare feit en de criminele positie van de verdachte bij procesafspraken wenselijk? Zo ja, bent u bereid een begrenzing mee te nemen in het nog te ontwikkelen wettelijk kader? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Indien uw antwoord op vraag 10 bevestigend luidt, bent u bereid in gesprek met het Openbaar Ministerie te bezien of het nog langer wenselijk is vooruitlopend op het wettelijke kader procesafspraken te maken waarbij de aard van het strafbare feit en de criminele positie van een verdachte niet zichtbaar en inzichtelijk worden meegewogen?
Zie allereerst het antwoord op de vragen 2 en 5. In elke zaak neemt het Openbaar Ministerie de aard en ernst van het strafbare feit en de persoon van de verdachte mee bij de keuze of het Openbaar Ministerie al dan niet procesafspraken maakt met de verdachte. Indien procesafspraken zijn gemaakt dan wordt dit op de zitting ter sprake gebracht. De rechter heeft een zelfstandige verantwoordelijkheid voor de uitkomst van de strafzaak. Dit brengt mee dat de rechter toetst of de gemaakte procesafspraken toelaatbaar zijn en dat hij beslissingen kan nemen die afwijken van die procesafspraken. Het eindoordeel van de rechter over de zaak en de onderbouwing daarvan worden opgenomen in het vonnis. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om met het Openbaar Ministerie in gesprek te gaan over de in deze vraag genoemde punten.
Geblokkeerde bankrekeningen van Nederlandse burgers, onder wie veel jongeren |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen vanuit de samenleving, bijvoorbeeld van docenten, dat er steeds meer jongeren zijn van wie de bankrekening geblokkeerd is, vaak uit hoofde van deWet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)?
Ik heb signalen ontvangen over klanten van banken van wie de bankrekening is geblokkeerd. Er zijn meerdere redenen waarom een rekening geblokkeerd kan door een bank. Dit kan vanwege het vermoeden dat de rekening wordt gebruikt om geld wit te wassen of om terrorisme te financieren (en waar dus een link is met de Wwft), maar ook omdat de rekening (mogelijk) gebruikt wordt voor om te frauderen of omdat de klant de algemene voorwaarden van de bank niet naleeft (zoals het gebruiken van een particuliere rekening voor zakelijke doeleinden).
In het geval van jongeren komt het voor dat een bank vermoedt dat er sprake is van fraude en om deze reden de rekening blokkeert. Deze blokkade is vaak tijdelijk terwijl de bank onderzoek doet. In veel gevallen worden de houders van deze rekeningen door criminelen misbruikt als geldezel.1 Het zijn veelal personen in een kwetsbare positie, waaronder jongeren, maar ook personen met schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking, die als geldezel worden gerekruteerd en ingezet.
Beschikt u in dit verband over de relevante feiten? Zo, niet, kunt u dit in kaart brengen? Van hoeveel burgers is momenteel de rekening geblokkeerd? Hoeveel van hen zijn onder de 25? En hoeveel van hen zijn minderjarig?
Ik beschik niet over cijfers van het aantal geblokkeerde rekeningen, het specifieke aantal jongeren waarvan de betaalrekening geblokkeerd is (geweest) en de redenen waarom deze rekeningen dan geblokkeerd zijn. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) geeft desgevraagd aan dat rekeningen om verschillende redenen en voor verschillende duur geblokkeerd kunnen zijn. Het aantal geblokkeerde betaalrekeningen fluctueert sterk, omdat banken rekeningen vaak alleen tijdelijk blokkeren in afwachting van de uitkomsten van een fraudeonderzoek van de bank of – bij het voorkomen van witwassen en daarbij horende cliëntenonderzoek – in afwachting van een reactie van de klant. Banken houden geen overzicht bij van het aantal rekeningen dat op enig moment tijdelijk geblokkeerd is.
Daarnaast is het goed om op te merken dat een blokkade van een betaalrekening niet hetzelfde als het sluiten van een betaalrekening. Het rapport «Van herstel naar Balans» van De Nederlandsche Bank (DNB) bevat cijfers over hoe vaak rekeningen gesloten, überhaupt niet geopend dan wel beperkt zijn in 2021.2 Deze cijfers kunnen een beeld geven van de oorzaken van de problemen met betrekking tot toegang tot het betalingsverkeer.3 Uit deze cijfers blijkt dat het niet-openen van een rekening of het sluiten van een rekening bij particulieren zeer beperkt een Wwft oorzaak kent. Het beperken van dienstverlening (zoals de toegang tot contant geld) kent wel, ook bij particulieren, overwegend een Wwft-reden.
Desalniettemin vind ik het van belang om een beter beeld te krijgen van het aantal burgers van wie een betaalrekening is geblokkeerd, geweigerd of opgezegd en met welke redenen. Ik zal daarom de NVB vragen om cijfers en de redenen van blokkade beter bij te houden. Daarbij zal ik ook de Betaalvereniging Nederland betrekken, aangezien zij zich bezighoudt met de toegang tot het betalingsverkeer voor consumenten.
Wanneer mag een bank een rekening blokkeren? Hoe wordt daarbij voorzien in de rechtsbescherming van burgers?
Zoals hiervoor aangegeven kunnen banken om verschillende redenen een betaalrekening blokkeren. In alle van de onderstaande gevallen vind ik het belangrijk dat de bank contact zoekt met de klant en duidelijk uitlegt waarom de betaalrekening geblokkeerd is en waarom.
Een voorbeeld van een situatie waarbij een rekening tijdelijk geblokkeerd kan worden, is wanneer er mogelijk sprake is van transacties in het kader van fraude. Om frauduleuze betalingen te detecteren monitoren banken transacties van hun klanten en gebruiken zij verschillende fraude-indicatoren, bijvoorbeeld als een groot geldbedrag wordt gepind in een ander land, terwijl de klant daar waarschijnlijk niet is. Om de klant te beschermen kunnen banken de transactie tegenhouden ofwel de rekening van de klant (tijdelijk) blokkeren tot een onderzoek is afgerond. Dit kan door bijvoorbeeld de klant te bellen en te vragen of deze op vakantie is. Een ander voorbeeld is wanneer de klant zelf fraude pleegt. De rekening kan dan gedurende het fraudeonderzoek geblokkeerd worden. In dit soort gevallen kan de bank, nadat het fraudeonderzoek is afgerond en als de klant zich daadwerkelijk schuldig heeft gemaakt aan fraude de betaalrekening sluiten en – afhankelijk van de ernst van het incident – aangifte doen bij de politie en een registratie maken in het Extern Verwijzingsregister (EVR)4. De duur van de blokkade is afhankelijk van de duur van het fraudeonderzoek. In sommige gevallen kan het onderzoek na één contactmoment met de klant worden afgerond en kan de blokkade worden opgeheven. Factoren die onder andere invloed hebben op de duur van het fraudeonderzoek en de blokkade zijn het fraudetype, of het een begunstigde of benadeelde betreft, of de klant (tijdig) reageert op vragen, of de klant bezwaar maakt.
Een andere reden om een bankrekening te blokkeren kan gelegen zijn in de aanpak van witwassen. Het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en de aanpak van fraude zijn twee aparte taken voor banken. Op grond van de Wwft dienen Wwft-instellingen, waaronder banken, individueel klantenonderzoek te doen en daarbij een inschatting te maken van mogelijke witwasrisico’s bij de klant, op basis van een risicogebaseerde benadering. Indien er een verhoogd risico bij een individuele klant wordt geconstateerd, dient de bank mitigerende maatregelen te nemen. De NVB heeft aangegeven dat als een bank dit onderzoek niet kan afronden, omdat de bank langere tijd geen contact kan krijgen met de klant of de klant niet reageert op verschillende informatieverzoeken, de bank als laatste optie kan besluiten de rekening te blokkeren.
Ten slotte dient een bank een betaalrekening te bevriezen wanneer de rekening toebehoort aan een persoon of entiteit die valt onder een bevriezingsverplichting in de zin van nationale sanctielijst terrorisme of Europese of internationale sanctieregelgeving. Hierbij kunt u denken aan personen of instellingen die op de Europese sanctielijst met betrekking tot de inval van Rusland in Oekraïne staan.
In alle gevallen geldt dat wanneer een klant het oneens is met een beslissing van de bank, zij de (bij wet verplicht aanwezige) interne klachtenprocedure van de bank kunnen doorlopen. Wanneer de klant het oneens is met de uitkomst van de interne klachtenprocedure, kan de klant naar het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) stappen. De klachtenafdeling van de bank verwijst in hun beantwoording op een bezwaar ook altijd naar de mogelijkheid om naar het Kifid te stappen als de klant het niet eens is met de uitkomst. Daarnaast kan de consument naar de rechter stappen. Bij een sanctionering op basis van de nationale sanctielijst terrorisme staat bezwaar en beroep open in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). Voor Europese sanctieregimes geldt dat een gesanctioneerde een verzoek om verwijdering van de lijst kan indienen bij de Europese Raad, en anders bij het Europese Hof van Justitie de sanctiemaatregelen kan aanvechten.
Is deze rechtsbescherming afdoende aanwezig, naar uw oordeel? Hoe kan het dat bankrekeningen van jongeren, naar het lijkt, soms zonder duidelijke opgaaf van reden geblokkeerd worden?
Het blokkeren van een bankrekening zonder duidelijke opgaaf van redenen is niet toegestaan. In de beantwoording van de vorige vraag is weergegeven welke rechtsbescherming beschikbaar is.
Herkent u dat onder jongeren het probleem van geblokkeerde bankrekeningen vooral speelt op MBO-scholen, en soms ook op het voortgezet onderwijs? Kan het zijn dat juist jongeren op deze scholen vaker geronseld worden als «geldezel»? Welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan, bijvoorbeeld door een grote publiekscampagne met de banken, of door het opnemen van deze thematiek in het burgerschapsonderwijs?
Ik ben bekend met het probleem dat veelal personen in een kwetsbare situatie, zoals sommige jongeren, personen met een schuldenproblematiek of personen met een licht verstandelijke beperking worden misbruikt als zogenaamde geldezels. Dit vind ik zorgelijk en daarom heeft het de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister voor Rechtsbescherming, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als van mijzelf om dit zoveel mogelijk te voorkomen.
Het platform Wijzer in geldzaken van mijn ministerie zet zich in voor de financiële weerbaarheid van onder andere jongeren. Dit wordt gedaan met betrokkenheid van partners in de publieke en private sector, en de departementen OCW en SZW. Zo organiseert Wijzer in geldzaken al meer dan tien jaar de Week van het geld als een belangrijke aanjager voor het structureel stimuleren van financiële vaardigheden van kinderen en jongeren op school. Ten aanzien van de geldezelsproblematiek is er specifiek voor het mbo een geldles gemaakt.5
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels binnen drie pilots.6, 7 De resultaten van de pilots worden in 2024 verwacht. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak verder verspreid. Tevens zet het Ministerie van Justitie en Veiligheid met een domeinoverstijgende aanpak in kwetsbare gebieden in 27 gemeenten in Nederland in op het voorkomen dat jongeren van 8 tot en met 27 jaar niet in de criminaliteit belanden of daarin doorgroeien. De gemeenten zetten op basis van de lokale problematiek in op een integraal pakket aan maatregelen, waar ook het voorkomen van en het aanpakken van geldezels onderdeel van kan uitmaken.
Kunt u reflecteren op de betekenis van dergelijke rekeningblokkades voor jongeren, nu zij geen studiefinanciering meer kunnen ontvangen en geen stageplaats kunnen krijgen (waarvoor doorgaans een bankrekening nodig is)? Bent u van mening dat een geblokkeerde rekening of het niet hebben van een bankrekening een grote sta-in-de-weg is voor deelname aan het maatschappelijk verkeer? Herkent u in dit licht signalen van docenten dat dit net het zetje kan zijn voor jongeren om in de criminaliteit te belanden?
Ik ben van mening dat een betaalrekening essentieel is om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer. Ik kan mij dan ook voorstellen dat jongeren hinder ondervinden van blokkades. Volgens de NVB bieden banken voor jongeren onder de 18 jaar speciale, vaak kosteloze, betaalrekeningen aan.
Banken zijn echter niet verplicht om een betaalrekening voor minderjarigen aan te bieden. Ik zal in gesprek gaan met de banken over hun praktijk met betrekking tot het aanbieden van betaalrekeningen aan minderjarigen. Op grond van de Richtlijn betaalrekeningen (Richtlijn 2014/92/EU) is een bank die in Nederland betaalrekeningen aanbiedt aan consumenten verplicht om aan hen ook een basisbetaalrekening aan te bieden. Een consument kan hier een beroep op doen indien deze rechtmatig in de Europese Unie verblijft en de reguliere rekening gesloten is. Indien het openen van een basisbetaalrekening op basis van de weigeringsgronden van de betaalrekeningenrichtlijn door banken wordt geweigerd, bijvoorbeeld omdat een persoon minder dan 8 jaar geleden onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf, dan kan de consument een aanvraag indienen voor een basisbetaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening.
Jongeren boven de 18 jaar vallen onder de afspraken van het Convenant inzake een pakket primaire betaaldiensten (het Convenant Basisbankrekening). Voor jongeren onder de 18 jaar geldt het uitgangspunt dat banken niet verplicht zijn rekeningen aan te bieden. Sinds 2001 is dit convenant in werking getreden om personen, die om bepaalde redenen niet over een betaalrekening konden beschikken, daar alsnog toegang toe te bieden. In het Convenant hebben vijf banken en verschillende Convenantspartners, zoals hulpverleningsinstanties8, afgesproken dat iedereen in Nederland boven de 18 jaar, met een bekend verblijfsadres een betaalrekening kunnen openen. Ook in het geval van fraude kan er vaak een basisbankrekening geopend worden, al kan het zo zijn dat de bank het verplicht stelt dat er ondersteuning dient te zijn door een onder het Convenant erkende hulpverleningsinstantie.9 Een consument moet een aanvraag indienen bij de bank waar de consument het laatste klant was. Indien deze bank niet is aangesloten bij het Convenant Basisbankrekening, dan kan de consument terecht bij een van de banken die wel deelneemt aan het Convenant.
Welke mogelijkheden ziet u om te voorkomen dat kwetsbare jongeren hun rekening ter beschikking kunnen stellen aan criminelen en daardoor zelf in de problemen komen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u specifiek ten aanzien van minderjarigen aangeven of en wanneer hun bankrekening geblokkeerd mag worden? Hoe zit dat als hun bankrekening misbruikt is door een ouder? Vindt u dat een jongere in zo’n geval niet de dupe mag worden? Hoe gaan banken daar nu mee om en is er sprake van een eenduidige (richt)lijn? Hebt u de mogelijkheid banken hier aanwijzingen over te geven, en zo ja, bent u van plan dit te doen?
Minderjarigen kunnen niet alleen een betaalrekening openen, dat geldt ook voor een basisbetaalrekening of basisbankrekening. Het openen van een betaalrekening dient in zo’n geval samen met een wettelijke vertegenwoordiger plaats te vinden. Een minderjarige kan, wanneer de betaalrekening geopend is, wel zelf handelingen verrichten, zoals geld overmaken. Voor het antwoord op wanneer een bank een betaalrekening mag blokkeren verwijs ik naar het antwoord op de vragen 2 en 3. Voor betaalrekeningen van minderjarigen gelden dezelfde voorwaarden als voor die van volwassenen.
De NVB geeft desgevraagd aan dat voor misbruik van de betaalrekening door een ouder van een minderjarige er naar het specifieke geval wordt gekeken. Zo kan in sommige gevallen de rekening alleen worden voortgezet als een ander (bijvoorbeeld de andere ouder of een instantie) het beheer overneemt. Ook geeft de NVB aan dat in andere situaties de rekening van de minderjarige wordt opgeheven en er een nieuwe rekening kan worden geopend, maar niet meer met diezelfde wettelijke vertegenwoordiger.
Ik vind het belangrijk dat banken duidelijk communiceren over de reden van een eventuele weigering of blokkade en dat banken een gedegen onderzoek uitvoeren voordat zij overgaan tot het blokkeren van een rekening. Voor dit laatste punt heb ik, samen met de Minister van Justitie en Veiligheid, aandacht gevraagd in het kader van de Europese onderhandelingen die momenteel lopen over de herziene richtlijn en verordening betaaldiensten.10
Welke mogelijkheden hebben burgers om tegen een blokkering van een bankrekening in het geweer te komen? Zijn die mogelijkheden, gelet op de signalen vanuit de samenleving, naar uw oordeel afdoende?
Voor de mogelijkheden om tegen blokkering van een bankrekening in het geweer te komen en of deze mogelijkheden naar mijn oordeel afdoende zijn verwijs ik graag naar de antwoorden op de vragen 3 en 4.
Bent u bekend met het televisieprogramma «Leven Zonder Letters» dat een aantal laaggeletterde burgers volgt, en de problematiek rond laaggeletterdheid in Nederland agendeert? Bent u bekend met het feit dat in Nederland 2,5 miljoen mensen laaggeletterd zijn (1 op de 6 mensen van 16 jaar en ouder)?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Is de communicatie vanuit banken bij een Wwft-klantenonderzoek voor deze groep laaggeletterden dusdanig begrijpelijk dat zij de gevraagde informatie kunnen leveren? Welk deel van de rekeningblokkades komt voort uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank? Zou het kunnen dat dit niet gebeurt omdat mensen dit niet overzien of niet begrijpen?
Over het algemeen is er vanuit de banken en in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer aandacht voor de toegankelijkheid van het betalingsverkeer. In januari 2023 publiceerde De Nederlandsche Bank (DNB) het onderzoek «Digitalisering van het betalingsverkeer: een uitkomst voor de één, een uitdaging voor de ander», waaruit bleek dat één op de zes Nederlanders niet alle bank- en betaaldiensten zelfstandig uitvoert. Naar aanleiding van dit onderzoek hebben ABN AMRO, ING, Rabobank en de Volksbank een versterkt commitment uitgesproken om de toegankelijkheid van het betalingsverkeer te verbeteren en zijn zij het programma «Toegankelijk Bankieren» gestart. Het laagdrempeliger maken van het contact met de bank, door de telefonische dienstverlening te verbeteren en informatiepunten in bijvoorbeeld bibliotheken in te richten, is hier onderdeel van.
De NVB heeft desgevraagd aangegeven dat banken niet kunnen aangeven welk deel van de rekeningblokkades voortkomt uit het feit dat mensen niet reageren op onderzoeksvragen vanuit de bank. Ik vind het in zijn algemeenheid belangrijk dat banken in het kader van hun verplichtingen en de maatregelen die zij nemen helder, in begrijpelijke taal en duidelijk communiceren met hun klanten. De NVB geeft aan dat de vragen die banken stellen in het kader van een klantenonderzoek variëren en afhankelijk zijn van de individuele situatie en omstandigheden van de klant en dat communicatie over de uitkomsten over het algemeen schriftelijk plaatsvindt. Ik vind het belangrijk dat de klant altijd schriftelijk geïnformeerd wordt en dat een bank na mondelinge communicatie, dit ook schriftelijk vastlegt. De klant is verder zelf verantwoordelijk voor het actueel houden van diens informatie, zoals telefoonnummer, e-mailadres en adresgegevens.
Hebt u een kwantitatief beeld bij de in de vorige vraag genoemde problematiek? Vindt u dat dat dit iets is wat met spoed verbeterd moet worden door banken? Welke taak ziet u voor uzelf om dit aan te jagen?
In het kader van fraude zijn mij signalen bekend dat jongeren vaker misbruikt worden als geldezel, en dat daardoor de betaalrekening kan worden geblokkeerd. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 aangeef is het hebben van een betaalrekening essentieel om deel te kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer, ook voor jongeren. Ik zet mij daarom samen met de Minister van Justitie en Veiligheid in om te voorkomen dat jongeren slachtoffer worden van bijvoorbeeld fraude en zet ik via de integrale aanpak van online fraude samen met publiek-private partners uit de fraudeketen in op bewustwording, fraudepreventie en -detectie. Momenteel is er geen kwantitatief beeld van de genoemde problematiek, maar zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 schrijf, zal ik de NVB en de Betaalvereniging Nederland vragen om cijfers en de redenen van blokkeringen, weigeringen, beperkingen en opzeggingen van betaalrekeningen beter bij te houden.
Is hierbij volgens u ook een taak voor de toezichthouder weggelegd? Kunt u, mede in acht nemende de lessen uit het rapportOngekend Onrecht, bewerkstelligen dat De Nederlandsche Bank (DNB), de banken en de betrokken ministeries met elkaar om de tafel gaan om de problemen te bespreken en met een advies te komen wat in dezen gelet op alle belangen en de complexiteit een verstandige benadering van de problematiek kan zijn?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u de hierboven genoemde signalen over rekeningblokkades zorgelijk? Zo ja, wat wilt u verder doen om dit probleem aan te pakken en ervoor te zorgen dat burgers niet worden uitgesloten van het maatschappelijk verkeer?
Ik vind het belangrijk dat iedereen toegang heeft tot een betaalrekening. Een betaalrekening is nodig om mee te kunnen doen aan het maatschappelijk verkeer. Graag verwijs ik naar de beantwoording in vraag 6 over de basisbetaalrekening en een betaalrekening onder het Convenant Basisbankrekening voor consumenten waarvan de reguliere betaalrekening is opgezegd of die geen reguliere betaalrekening kunnen openen.
Verder bespreek ik op regelmatige basis de werking en de toegankelijkheid van het betalingsverkeer in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer. Daarnaast ben ik in gesprek met de Betaalvereniging Nederland over de verbeteringen die zij doorvoeren in de route die mensen moeten afleggen voor het openen van een basisbetaalrekening of rekening onder het Convenant Basisbankrekening nadat een betaalrekening eerder is gesloten. Volgens de Betaalvereniging Nederland is de verwachting dat deze verbeteringen in het eerste kwartaal van 2024 zichtbaar worden.
Het bericht 'Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen' |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Politie wil meer autowrakken optakelen om misdrijven op te lossen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de operationeel coördinator van het Landelijk Team Onderwaterzoekingen (LTOZ) dat het borgen van autowrakken tot aanwijzingen kan leiden waarmee een geweldsdelict, diefstal, misdrijf of cold case kan worden opgelost? Zo nee, waarom niet?
Ja die deel ik, zij het met de nuancering dat de politie aangeeft dat haar beeld is dat voertuigen gedumpt worden door daders van minder ernstige misdrijven zoals diefstal.
In hoeveel gevallen leverden uit het water geborgde autowrakken gedurende de laatste twee jaar sporen van strafbare feiten op en wat is er met die sporen gedaan? In welke mate hebben die sporen bijgedragen tot het oplossen van misdrijven?
Dit is onbekend.
Wat is de reden dat deze autowrakken nu niet geborgd worden? Klopt het dat de kosten hiervoor te hoog worden geacht? Zo ja, kunt u dat onderbouwen, ook financieel? Kunt u een indicatie geven om hoeveel autowrakken het jaarlijks gaat?
Klopt het dat bij de beslissing of een autowrak moet worden geborgd door de vaarwegbeheerder (vaak Rijkswaterstaat) alleen wordt gekeken naar het risico van het gevaar voor de scheepvaart? Deelt u de mening dat bij die beslissing ook het aspect van het opsporen van een mogelijk misdrijf betrokken zou moeten worden? Zo ja, wat wilt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst aanwezig moet zijn bij opschoonacties van Rijkswaterstaat en hierbij moet meedenken over onder andere de wijze waarop een auto gelift wordt (verticaal of horizontaal)? Zo ja, hoe wilt u dat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid in gesprek te gaan met de politie en Rijkswaterstaat over een samenwerking en concrete afspraken rondom het borgen van autowrakken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit gesprek voeren?
De illegale handel in traditionele medicijnen, gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten |
|
Eva van Esch (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Kent u het onderzoek van de Environmental Investigation Agency (EIA), waaruit blijkt dat er nog steeds op grote schaal traditionele medicijnen worden verkocht, waarin bedreigde en beschermde diersoorten zijn verwerkt: de neushoorn, tijger, pangolin en luipaard?1
Ik ben bekend met het onderzoek van EIA »Investing in Extinction How the global financial sector profits from traditional medicine firms using threatened species», waarin wordt gesteld dat minstens 88 traditionele Chinese geneesmiddelen delen van pangolin (schubdier) en luipaard bevatten en dat sommige van deze medicijnen ook delen van tijger en neushoorn bevatten.
Wist u dat er in tenminste 88 traditionele medicijnen en producten delen van luipaarden en pangolins worden gebruikt, gefabriceerd door 72 Chinese bedrijven en onder licentie van de Chinese Overheid (National Medical Products Administration of China)? Zo ja, kunt deze producten weren van de Nederlandse en Europese markt?
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek van EIA, dat dit stelt. De luipaard en de pangolin vallen onder CITES appendix I. Dit betekent dat commerciële handel in producten die luipaard en pangolin bevatten internationaal verboden is. Producten die delen van deze soorten bevatten kunnen dus niet legaal op de Europese markt terecht komen. Hier wordt op gehandhaafd.
Bent u het eens met de conclusies van de onderzoekers dat als we niets doen, deze bedreigde dieren dreigen te verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
De impact van illegale internationale handel in bedreigde dier- en plantensoorten (illegal wildlife trade) is groot en zet de internationale biodiversiteit ernstig onder druk. Het CITES-verdrag beschermt soorten om uitsterven in het wild door internationale handel te voorkomen. Nederland heeft als handelsland hier een grote verantwoordelijkheid in en acteert daar ook op.
Kent u het artikel «Drugshandelaren controleren nu ook de illegale handel in goud, tijgers en hardhout»?2
Ja.
Deelt u de mening dat illegale handel in bedreigde wilde dieren en planten, onder meer gedreven door een toenemende vraag naar traditionele medicijnen die zijn gemaakt van bedreigde dier- en plantsoorten, niet duurzaam is, temeer daar uit onderzoek blijkt dat deze handel in toenemende mate in handen is van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik deel zeker de mening dat illegale handel – in welke vorm en omvang ook – in bedreigde wilde dieren en planten niet duurzaam is. Het vormt een grote bedreiging voor de mondiale biodiversiteit.
Deelt u de mening van onderzoeker Van Uhm dat dit soort criminaliteit op grootschalige wijze de natuur vernietigt, zodat dit feitelijk ecocide is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit onder de aandacht brengen op internationale gremia?
Zie het antwoord op vraag 3 en 5. In het kader van CITES wordt nationaal, Europees en internationaal samengewerkt om illegale handel tegen te gaan. Nederland committeert zich aan het herziene EU Action Plan against Wildlife Trafficking3. Binnen CITES is er blijvende aandacht voor het tegengaan van internationale illegale handel en gelieerde vraagreductie. Tijdens de CITES Conference of the Parties (CoP19, 11–25 november 2022) is er een aantal besluiten genomen die onder meer toezien op het gebruik van de «CITES Guidance on demand reduction strategies to combat illegal trade in CITES-listed species», regionale trainingsseminars en lokale pilotprojecten op het gebied van vraagreductie. Nederland steunt deze besluiten. Nederland heeft in dit kader onlangs de CITES besluiten m.b.t. demand reduction to combat illegal trade financieel ondersteund met een bedrag van $ 90.000 USD met als doel internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Daarnaast heeft Nederland deelgenomen aan de CITES Big Cat Task Force. De Task Force heeft onder meer maatregelen geïdentificeerd om – naast de CITES soortspecifieke maatregelen – de samenwerking tussen vraag, aanbod en transitlanden te versterken om de illegale handel in soorten grote katachtigen adequaat aan te pakken. Nederland blijft zich inzetten voor een goede inbedding van deze maatregelen binnen CITES.
Deelt u de mening dat het van enorm belang is dat de World Health Organization (WHO) een standpunt inneemt of een uitspraak doet over het gebruik van bedreigde dier- en plantsoorten in traditionele medicijnen, gezien de conclusies van bovenstaande onderzoeken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat bent u van plan hiervoor te doen?
De WHO ziet de traditionele geneeskunde als een belangrijke aanvulling op de reguliere gezondheidszorg, met name in gebieden waar het de toegang tot zorg kan vergroten. De WHO heeft in de WHO traditional medicine strategy (2014–2023, verlengd tot 2025) aandacht voor biodiversiteit en bedreigde diersoorten, en vindt het belangrijk dat traditionele medicijnen voldoen aan internationale verdragen over biodiversiteit en bedreigde diersoorten.
Nederland zal blijven benadrukken dat de bescherming van biodiversiteit en bedreigde diersoorten op de juiste manier wordt meegenomen in de te ontwikkelen Global traditional medicine strategy 2025–2034.
Kunt u aangeven in welke internationale gremia en fora u dit jaar aandacht heeft gevraagd voor illegale handel in bedreigde en beschermde diersoorten en de link met zoönosen, conform uw toezegging in antwoord op vragen van Partij voor de Dieren?3
Tijdens de WHA in mei 2023 is de WHO Traditional Medicine Strategy 2014–2023 besproken en is het besluit genomen om de strategie tot 2025 te verlengen. Ook is besloten aan de 78ste WHA-vergadering in 2025 een ontwerp voor een nieuwe strategie voor de periode 2025–2034 voor te leggen. Door Nederland werd, zoals aan de Kamer toegezegd, daarbij het belang van de volksgezondheid, waaronder het risico op zoönosen, en de bescherming van biodiversiteit benadrukt.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 6 is er tijdens de CITES CoP19 een aantal besluiten genomen die tot doel hebben om internationaal de vraag naar illegale handel in bedreigde dier- en plantensoorten te verminderen. Nederland steunt deze besluiten.
Kunt u aangeven wat u heeft ingebracht over illegale handel van traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde en beschermde dier- en plantsoorten, tijdens de eerste WHO Traditional Medicine Global Summit, die plaatsvond op 17 en 18 augustus jongstleden?
De toenmalige Minister van VWS was in India voor een werkbezoek en voor de G20 Health Ministers bijeenkomst (18–19 augustus), maar heeft niet deelgenomen aan dit WHO-overleg. Namens Nederland is er geen inbreng geweest.
Wat gaat u eraan doen om traditionele medicijnen, die zijn gemaakt van bedreigde dieren, te agenderen tijdens de World Health Assembly in mei 2024?
Dit onderwerp staat niet op de agenda van de World Health Assembly in 2024. Het is niet meer mogelijk onderwerp voor de WHA te laten agenderen. De agenda van de WHA wordt bij de Uitvoerende Raad vastgesteld. Voorstellen voor de agenda moeten in september worden ingediend.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat andere landen zich ook uitspreken tegen het gebruik van dit soort medicijnen, waarvan de productie een extra aanslag betekent op bedreigde dier- en plantsoorten en daarmee een bedreiging vormt voor de biodiversiteit?
Waar opportuun, zal ik het belang van de volksgezondheid en bescherming van de biodiversiteit en bedreigde dier- en plantsoorten blijven benadrukken.
Kunt u bevestigen dat u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport «Kruidenproducten uit de traditionele Chinese geneeskunde, Een verkennende studie naar aard, omvang en gebruik» niet ondersteunt? Wat maakt dat u meent dat het RIVM geen gelijk heeft?4
In de verkennende studie van het RIVM wordt geconstateerd dat kruidenpreparaten gezondheidsrisico’s met zich kunnen meebrengen.
Kruidenpreparaten die geen geneesmiddelen zijn vallen onder de Warenwet. Deze producten moeten voldoen aan de EU-regelgeving die geldt voor alle levensmiddelen, zoals de voorschriften voor veiligheid, etikettering, hygiëne en additieven. Er is geen specifieke Europese regelgeving voor kruidenpreparaten. In het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten zijn enkele nationale voorschriften opgenomen, die vooral betrekking hebben op de veiligheid ervan.
Zoals ook aangegeven in brief over de Aanpak veiligheid voedingssupplementen die op 14 december 2020 naar uw Kamer is gestuurd, is Nederland er voorstander van dat op Europees niveau meer geharmoniseerde regelgeving komt voor de veiligheid van voedingssupplementen en kruidenpreparaten. Op nationaal niveau wordt gewerkt aan uitbreiding van de negatieve lijst van kruiden in het Warenwetbesluit Kruidenpreparaten. Omdat voor veel kruiden onvoldoende gegevens bekend zijn over de risico’s op schadelijke effecten is regulering ervan zowel op Europees als nationaal niveau, in de praktijk complex.
Het Voedingscentrum en NVWA wijzen consumenten op de mogelijke gezondheidsrisco’s van kruidensupplementen. Recent heeft de NVWA nieuwsitems ontwikkeld voor hun website en op social media om hier extra de aandacht op te vestigen.
Hoe staat het met de bewustwordingscampagne die u dit jaar zou ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten? Wanneer deelt u deze met de Kamer?
Zoals aangekondigd in de beantwoording van vragen over de aanpak van illegale handel in beschermde plant- en diersoorten of producten ervan (5 september 2023, 2023Z11324)6 zal ik voortbouwend op al ingezette acties (die doorlopend plaatsvinden) en ook in samenhang met EU initiatieven op dit gebied een bewustwordingscampagne ontwikkelen over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten.
De campagne kent verschillende onderdelen en doelgroepen en de Nederlandse inzet is zowel nationaal/Europees als internationaal. Daarnaast is er binnen de Meld Misdaad Anoniem campagne Wildlifecrime de samenwerking aangegaan met de brancheorganisatie voor de luchtvrachtindustrie (ACN). Begin 2024 vindt er verder overleg plaats met de Europese Commissie om te kijken naar een gezamenlijke bewustwordingscampagne over illegale handel in bedreigde dier- en plantsoorten in het kader van het EU Action Plan against Wildlife Trafficking. Ik zal uw Kamer halverwege 2024 verder informeren over de vorderingen en initiatieven.