Criminele uitbuiting van basisscholieren |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Basisscholieren Delfshaven geronseld voor drugscriminaliteit» en herinnert u zich de antwoorden op vragen van de leden Mutluer en Mohandis over criminelen die schoolkinderen ronselen met snus en kent u het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel naar strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting?1, 2, 3
Ja, wij zijn bekend met het bericht over basisscholieren in Delfshaven die worden geronseld voor drugscriminaliteit. Daarmee is het Ministerie van Justitie en Veiligheid ook bekend met het onderzoek van het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting. Dit onderzoek is in 2020 gestart in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Kent u naast de bovengenoemde stukken meer recente signalen over het ronselen van basisscholieren door criminelen? Zo ja, wat zijn die signalen? Zo nee, acht u het wenselijk om meer informatie over dit probleem te vergaren en hoe gaat u daar voor zorgen?
Op dit moment bestaat geen (totaal)beeld van het aantal signalen of op welke manier en in welke omvang scholieren en studenten worden geronseld door criminelen. Onderwijsinstellingen staan midden in de maatschappij, waardoor het aannemelijk is dat scholen ook in meer of mindere mate te maken hebben met criminaliteit en ondermijning. In dit verband wordt ook verwezen naar de beantwoording van de Kamervragen van de leden Kuik en Bikker van 6 juni jl. over het project «Onder mijn Ogen», dat wordt gebruikt op een aantal mbo-scholen in Noord-Brabant. Hierin staat meer informatie over de taken en verantwoordelijkheden en beschikbare handreikingen en instrumenten van en voor scholen.
Zoals benoemd in het antwoord op vraag 1, is in 2020 een landelijk onderzoek gedaan naar de aard en omvang en strafrechtelijke aanpak van criminele uitbuiting, als onderdeel van de integrale aanpak criminele uitbuiting. Aan dit onderzoek hebben in totaal 153 onderwijsinstellingen meegewerkt: 96 basisscholen en 57 middelbare scholen. Vijftien van de 240 bevraagde eerstelijns professionals geeft in het onderzoek aan dat minstens één van de slachtoffers is geworven of geronseld op of rondom een basisschool (6%).
Daar waar politie signalen herkent van het ronselen van scholieren door criminelen betreft het met name scholieren van de middelbare school. Daarbij ziet de politie dat de leeftijd van de geronselde scholieren steeds lager wordt en het ook brugklasleerlingen betreft. De beperkte signalen die (eventueel bij politie) bekend zijn, hebben tot op heden nog niet tot een opsporingsonderzoek geleid. Vanuit de praktijk en onderzoek is bekend dat er ook basisschoolleerlingen worden geronseld.
Welke acties zijn tot nu toe ondernomen naar aanleiding van signalen over het ronselen van minderjarigen door criminelen en met welk resultaat?
Graag wordt verwezen naar de recente aan uw Kamer toegezonden Kamerbrief inzake de aanpak van criminele uitbuiting.4
De sleutel tot een succesvolle aanpak van criminele uitbuiting ligt bij bewustwording, goede signalering, intensieve en integrale samenwerking tussen vele partijen, waaronder scholen. Scholen beschikken over handreikingen en instrumenten om leerlingen en studenten die zorgwekkend gedrag vertonen in beeld te krijgen en – indien nodig – in te grijpen. Op dit moment werkt het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan een «meldplicht ernstige veiligheidsincidenten» in het funderend onderwijs. Hierdoor geldt straks dat voor ernstige incidenten een melding moet worden gedaan bij de Inspectie van het Onderwijs. Naast het melden van incident omtrent het bezit, handel in of gebruik van vuurwapens, kunnen hier ook andere vormen van ondermijning onder vallen die ernstige sociale, fysieke of psychische gevolgen hebben voor een leerling, ouder of personeelslid. De Inspectie bekijkt vervolgens de meldingen en neemt zo nodig contact op met de school voor nadere toelichting, overleg of onderzoek. Onderdeel van dit overleg kan ook zijn dat de Inspectie de school oplegt dat zij aangifte moet doen van het incident bij de politie. Deze meldplicht van de school bij de Inspectie heeft als doel toe te zien op de kwaliteit van het veiligheidsbeleid op school en de inzet daarvan door het bestuur te toetsen. Het hiertoe benodigde wetsvoorstel «Vrij en Veilig Onderwijs» gaat binnenkort in internetconsultatie. Scholen kunnen, ook zonder deze verplichting, nu al een melding maken bij de Inspectie van een situatie waar zorgen over zijn. Zij kunnen bij incidenten omtrent seksueel misbruik, seksuele intimidatie, ernstig fysiek of psychisch geweld en discriminatie of radicalisering ook terecht bij een vertrouwensinspecteur van de Inspectie van het Onderwijs.
Aanvullend bestaan er diverse instrumenten en workshops die scholen kunnen inzetten om hun docenten bewuster te maken van de signalen en aanwezigheid van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit of criminele uitbuiting. Het Ministerie van JenV heeft in 2021 een subsidie verleend aan het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (het CCV) voor de ontwikkeling van het spel «Onder mijn Ogen». Eind 2022 is een gebruikersevaluatie gedaan door het CCV onder deelnemende docenten na de eerste proeflessen. Het spel maakt docenten bewust van signalen van ondermijnend gedrag van studenten. Omdat het onderwerp op school met de eigen collega’s wordt besproken, is de drempel daarna lager om eventuele zorgen en signalen bij de zorgcollega’s neer te leggen. Over het algemeen blijkt uit de evaluatie dat het spelen van het spel als zinvol is ervaren om gezamenlijk met collega’s over het onderwerp ondermijning te spreken.
Met diverse partners wordt door het Ministerie van Justitie en Veiligheid breed ingezet op de bestrijding van alle vormen van mensenhandel, onder andere door het vergroten van bewustwording en versterken van signalering door (zorg)professionals. Het is in het kader van bewustwording en preventie belangrijk dat vanuit scholen voorlichting wordt gegeven over mensenhandel. In praktijk gebeurt dit ook.
Zo wordt in de provincie Noord-Holland ingezet op de aanpak van criminele uitbuiting door middel van een modulaire toolkit. Deze bevat een gratis lespakket, bestaande uit een film en een interactieve lesmodule, waarmee op VO-scholen en in groep 8 van het basisonderwijs voorlichting gegeven kan worden aan leerlingen en de professionals die met hen in aanraking komen. In de interactieve les kunnen leerlingen via een fictief app-gesprek praten met de personages uit de film.
Uit het onderzoek van het CKM blijkt dat slachtoffers met name op straat of openbare hangplekken worden benaderd, maar het komt ook voor dat daders op locaties ronselen waar inherent kwetsbare personen zijn, zoals bijvoorbeeld basisscholen, praktijkonderwijsinstellingen en zorginstellingen. Ook zien de respondenten een steeds belangrijkere en toenemende rol voor sociale media bij het ronselen van nieuwe slachtoffers. Slachtoffers vragen zelden om hulp, onder meer vanwege het feit dat zij zichzelf niet als slachtoffer zien, angst hebben voor represailles vanuit de uitbuiter(s) of omdat zij bang zijn zelf te worden gestraft voor de onder dwang gepleegde criminaliteit. Om een veilige omgeving voor slachtoffers te creëren en om het zicht op de aard en omvang van criminele uitbuiting te vergroten, is het Ministerie van Justitie en Veiligheid dit jaar gestart met het financieren van een tweejarige pilot. Met de tweejarige pilot, uitgevoerd door het CKM, wordt een online, landelijk hulpplatform gelanceerd, waarop slachtoffers van gedwongen criminaliteit of hun omgeving kunnen chatten met professionele hulpverleners. Deze hulpverleners verschaffen informatie, ondersteunen slachtoffers, bieden een luisterend oor en proberen hen (waar mogelijk) uit de anonimiteit te halen en te bewegen richting lokale hulpverlening, ondersteuning en/of opsporingsinstanties. Het platform zal naar verwachting in (het najaar van) 2023 «live» gaan.
Ten slotte wordt in het kader van «Preventie met gezag» in veel gemeenten ingezet op het herkennen van de signalen van criminele uitbuiting onder jongeren en het vervolgens inzetten van de passende interventies. Omdat verschillen in problematiek verschillende oplossingen en interventies vragen, wordt altijd gekeken naar de lokale problematiek en wordt op basis daarvan maatwerk geboden. In een aantal gemeenten betekent dit dat wordt ingezet op het verhogen van kennis bij professionals over het signaleren en aanpakken van uitbuiting of jonge aanwas. Ook zetten sommige gemeenten in op de ontwikkeling of versterking van de Veilig In en Om School (VIOS)-aanpak. De rol van de gemeente is hierbij van groot belang. De gemeente kan met de politie, jeugdzorg, jongerenwerk en de scholen afspraken maken (veiligheidsconvenanten) om gezamenlijk jeugdcriminaliteit aan te pakken. Preventie met gezag is een lerende aanpak waarin continu kennis wordt uitgewisseld via een lerend netwerk. Schoolveiligheid en criminele uitbuiting zal hier ook in worden besproken. Daarnaast zetten we ons in voor de verspreiding van geleerde lessen over de rest van Nederland. Uw Kamer wordt voor meer informatie verwezen naar de recent door de Minister van Justitie en Veiligheid toegezonden brief inzake Preventie met Gezag.5
Is er bij het inzetten van basisscholieren door criminelen per definitie sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel zoals omschreven in het huidige artikel 273f Sr? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee, daarvan is niet per definitie sprake, maar pas als is voldaan aan de voorwaarden die artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt om strafrechtelijke aansprakelijkheid aan te nemen. Uit jurisprudentie blijkt wel dat hier al snel sprake is als minderjarigen tot het plegen van strafbare feiten worden aangezet.
Is sprake van criminele uitbuiting van minderjarigen dan worden doorgaans artikel 273f, eerste lid, subleden 2 en 4, Sr ten laste gelegd. Als de bestanddelen van deze subleden zijn vervuld, is sprake van criminele uitbuiting in de zin van mensenhandel. Ten aanzien van sublid 2 dient daartoe te worden bewezen dat de verdachte een handeling – bijvoorbeeld het werven of huisvesten van een minderjarige – heeft verricht met het oogmerk van uitbuiting. Of sprake is van dit oogmerk van uitbuiting, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat hierbij wordt gekeken naar de aard en de duur van de verrichtte activiteit, de beperkingen voor het slachtoffer en het economisch voordeel dat hiermee door de verdachte is behaald. De Hoge Raad heeft ook bepaald dat bij het toetsen van de feiten aan deze criteria een rol moet spelen dat het slachtoffer minderjarig was. Dat een minderjarige slechts eenmaal tot het plegen van een strafbaar feit is aangezet en daarbij niet onder druk is gezet, hoeft bovendien, zo heeft de Hoge Raad ook bepaald, aan een veroordeling van mensenhandel niet in de weg te staan.6
Ten aanzien van het bewijs van de gedraging die in sublid 4 is opgenomen, geldt dat – in aanvulling op het voorgaande – vast moet worden gesteld dat de betrokken minderjarige door een zogeheten «middel» is bewogen zich voor strafbare activiteiten beschikbaar te stellen. Dit middel kan geweld betreffen, of de bedreiging daarmee, maar ook het misbruik maken van een kwetsbare positie of van een overwichtsituatie. In gevallen waarin het slachtoffer minderjarig is, kan daarvan al snel sprake zijn.7
Kan er bij het inzetten van minderjarigen voor criminele doeleinden naast criminele uitbuiting ook sprake zijn van andere strafbare feiten zoals het doen plegen van een misdrijf of uitlokking? Zo ja, hoe onderscheiden deze strafbare feiten in dit geval zich van elkaar? En zo ja, wat betekent dit voor de eventuele strafvervolging van de minderjarige? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat kan. Om een voorbeeld te geven kan een zaak dienen waarin een oom zijn minderjarige neefjes aanzette tot het plegen van een woninginbraak.8 Omdat zijn invloed bij de uitvoering daarvan zo ver reikte, werd de oom door de Rechtbank Den Haag zowel veroordeeld voor het medeplegen van de woninginbraak als de mensenhandel ten aanzien van zijn neefjes. In dit concrete geval is daarmee recht gedaan aan de twee afzonderlijke verwijten die de oom konden worden gemaakt: het toebrengen van schade aan het vermogen van de betreffende woningeigenaar als het maken van inbreuk op de persoonlijke vrijheid van zijn neefjes. Het doen plegen van een strafbaar feit kan aan de orde zijn als de minderjarige die het desbetreffende feit uitvoert zelf niet strafbaar is. Uitlokking kan aan de orde zijn als de uitgelokte minderjarige voor het desbetreffende feit wel strafrechtelijk verantwoordelijk wordt gehouden.
De vraag onder welke omstandigheden, naast strafvervolging wegens mensenhandel, het wenselijk is ook voor andere strafbare feiten vervolging in te stellen, is niet in algemene zin te beantwoorden. Het openbaar ministerie beziet per zaak wie wordt vervolgd en zo ja, voor welke feiten.
Deelt u de mening dat de bovengenoemde berichtgeving bevestigt dat voor slachtoffers van criminele uitbuiting het non-punishmentbeginsel in de wet zou moeten worden verankerd? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Wij hechten grote waarde aan het non-punishmentbeginsel, een internationaal- en Europeesrechtelijk beginsel dat voorschrijft dat staten de mogelijkheid moeten bieden om slachtoffers van mensenhandel niet te vervolgen dan wel te bestraffen voor strafbare feiten die zij, kort en goed, vanuit de mensenhandelsituatie hebben begaan. Het is van belang dat in zaken waarin plegers van strafbare feiten ook slachtoffer van mensenhandel zijn, door het openbaar ministerie en de rechter rekening kan worden gehouden met dit slachtofferschap. En dat in voorkomende gevallen geen vervolging plaatsvindt of bestraffing uitblijft.
Het is om die reden dat het non-punishmentbeginsel reeds via verschillende, wettelijke en niet-wettelijke, instrumenten kan worden toegepast. In eerste instantie door de discretionaire vrijheid die de officier van justitie via het opportuniteitsbeginsel heeft om van vervolging af te zien. Om het belang van het non-punishmentbeginsel in deze zaken te onderstrepen, is dat beginsel zowel stevig verankerd in de Aanwijzing mensenhandel van het openbaar ministerie alsook in de Aanwijzing sepot en gebruik sepotgronden. Besluit hij wel tot vervolging over te gaan dan kan de officier van justitie rekening houden met de concrete situatie waarin de verdachte van het strafbare feit zich heeft bevonden, door te vorderen dat de rechter de verdachte niet-strafbaar acht of geen straf oplegt. In het verlengde hiervan kan de rechter bijvoorbeeld toepassing geven aan dit beginsel door een strafuitsluitingsgrond toe te passen, waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verdachte straffeloos is. Komt de rechter wel tot het opleggen van een straf, dan kan de rechter bij het bepalen daarvan met het slachtofferschap rekening houden. Dat kan bijvoorbeeld door het toepassen van een zogeheten «rechterlijk pardon», een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
De mogelijkheden hierboven stellen zowel de officier van justitie als de rechter in voldoende mate in staat om het beginsel op een adequate wijze toe te passen en daarbij ook rekening te houden met de concrete omstandigheden die zich in deze zaken voordoen. Verankering in een expliciete, wettelijke bepaling naast dit reeds uitgebreide instrumentarium wordt – juist vanwege de variëteit aan gevallen – niet opportuun geacht.
Het bericht ‘’Ene na het andere geldwisselkantoor gesloten na explosies: wat is er gaande bij Suri-Change?’’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ene na het andere geldwisselkantoor gesloten na explosies: wat is er gaande bij Suri-Change?»1
Ja.
Klopt het dat verschillende gemeentebesturen zijn overgegaan tot sluiting van panden van Suri-Change? Klopt het voorts dat deze organisatie in verband wordt gebracht met criminele activiteiten? In hoeverre ziet u soortgelijke signalen bij andere organisaties in de branche?
Het klopt dat de negen locaties van B.V. Suri-Change op dit moment bestuurlijk gesloten zijn. Op de vraag of deze organisatie in verband wordt gebracht met criminele activiteiten kan ik geen uitspraken doen.
Over individuele casussen of lopende onderzoeken kan ik geen uitspraken doen. Wel merk ik op dat de rol van criminele geldstromen bij drugshandel de aandacht geniet, in het bijzonder van het Landelijk Parket. Dit is ook toegelicht door de plaatsvervangend Hoofdofficier van Justitie van het Landelijk Parket tijdens de technische briefing bij de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid op 11 oktober 2022 over de aanpak van criminele geldstromen.
De Nederlandsche Bank kan in verband met toezichtsvertrouwelijkheid niets zeggen over concrete signalen. Wel ziet De Nederlandsche Bank in algemene zin een trend waarbij de uitdaging om te kunnen voldoen aan de financiële wet- en regelgeving steeds groter wordt voor Money Transfer Organisations. Dergelijke wet- en regelgeving betreft de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme (Wwft) en de Sanctiewet (Sw). Deze trend is enerzijds gelegen in het inherent hoge integriteitsrisico dat verbonden is met dit type dienstverlening (zie onder vraag 3 voor nadere toelichting) en anderzijds in de beperkte omvang van de organisaties en de daarmee gepaarde uitdaging om kwalitatief goed beleid en goede procedures op te tuigen en uit te voeren. Daarnaast neemt de aandacht voor integriteitsrisico’s in zijn algemeenheid toe wat ervoor zorgt dat overige financiële instellingen de druk op de beheersing van de risico’s in de betaalketen opvoeren. Op te merken valt dat deze combinatie voor zichtbare knelpunten zorgt in de sector.
Kunt u uiteenzetten wat de inzet van De Nederlandsche Bank (DNB) is op deze specifieke branche (money transfer organisations)?
In Nederland zijn momenteel 14 Money Transfer Organisations actief. Hiervan hebben acht een vergunning in Nederland. De overige zes beschikken over een vergunning in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte en moeten aan dezelfde Europese richtlijnen voldoen. Deze Money Transfer Organisations zijn dus in Nederland actief door middel van een netwerk van agenten en/of bijkantoren. De Nederlandsche Bank is toezichthouder op deze partijen. Het toezicht bestaat uit twee pilaren: prudentieel toezicht en integriteitstoezicht. Het prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit en stabiliteit van financiële ondernemingen. Het integriteitstoezicht is gericht op het waarborgen van een integere bedrijfsvoering van financiële instellingen en het voorkomen van betrokkenheid van financiële instellingen bij financieel-economische criminaliteit.
Verder heeft De Nederlandsche Bank laten weten dat het toezicht risicogebaseerd is ingericht. Dit houdt in dat op basis van een risicoafweging, de meeste aandacht uitgaat naar de grootste en meest risicovolle financiële instellingen. In het geval van de Money Transfer Organisations zijn de prudentiële risico’s laag, gezien de beperkte omvang van de instellingen en het effect van eventuele misstanden op de Nederlandse economie. De integriteitsrisico’s zijn daarentegen hoog, omdat het een cash-intensieve en internationale sector is.
Het toezicht van De Nederlandsche Bank kan gepland (proactief) of ongepland (reageren op meldingen) zijn. Dit betekent dat Money Transfer Organisations periodiek rapportages dienen aan te leveren ten aanzien van hun financiële positie, maar ook ten aanzien van hun cliëntenportefeuille, transacties en hun risicobeheersing hierop. Indien in de analyses van deze rapportages ongebruikelijkheden worden geconstateerd, kan De Nederlandsche Bank hierop acteren. Daarnaast voert De Nederlandsche Bank proactief onderzoeken ter plaatse uit bij financiële instellingen, indien sprake is van verhoogde risico’s en/of onvoldoende risicobeheersing. Wanneer sprake is van wettelijke overtredingen kan vervolgens een breed toezicht- en handhavingsinstrumentarium worden aangewend. Voorbeelden hiervan zijn het versturen van waarschuwingsbrieven, het voeren van norm overdragende gesprekken en het opleggen van aanwijzingen, boetes en dwangsommen. Als een financiële instelling geen zicht heeft op herstel kan de vergunning worden ingetrokken.
Volgens De Nederlandsche Bank eist het beheersen van de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering in algemene zin veel van Money Transfer Organisations. De afgelopen jaren is dan ook een trend te zien waarin, zeker voor de kleinere organisaties, de uitdaging steeds groter wordt om aan alle (toenemende) wet- en regelgeving te voldoen. De laatste jaren heeft De Nederlandsche Bank dan ook het toezicht op deze kleinere instellingen geïntensiveerd door doorlopend in contact te staan om alle risico’s tijdig te signaleren en, waar nodig, te acteren.
Klopt het dat deze branche op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) een van de poortwachters is? Hoeveel meldingen zijn er door deze branche in de afgelopen vijf jaar gemaakt?
Het klopt dat Money Transfer Organisations op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie vervullen. De FIU-Nederland hanteert dit niet als specifieke branche. Deze vorm van financiële dienstverlening behoort conform de Wwft tot de meldergroep «betaaldienstverlener». Door deze meldergroep zijn in de afgelopen vijf jaar 1.228.606 ongebruikelijke transacties gemeld.
Hoe is het toezicht op deze taak bij DNB vormgegeven? Hoeveel fte wordt hiervoor ingezet?
Hoe het toezicht door De Nederlandsche Bank is vormgegeven is uiteengezet bij vraag 3. Hiervoor zet De Nederlandsche Bank momenteel 2,3 FTE in.
In hoeverre kan gemeentelijke informatie over een explosie bij een onderneming, bijvoorbeeld een geldwisselkantoor, worden gedeeld met een andere gemeente met het oog op het voorkomen van nieuwe ernstige verstoringen van de openbare orde? Kunnen gemeenten hier alle relevante informatie met elkaar over delen die zij noodzakelijk achten en zo nee, welke maatregelen worden getroffen om dit beter mogelijk te maken?
De burgemeester werkt in de handhaving van de openbare orde nauw samen met de onder zijn gezag staande politie. De politie zal in het geval van een openbare-ordeverstoring, zoals een explosie bij een geldwisselkantoor, informatie vastleggen. Die informatie kan de politie aan de burgemeester verstrekken op grond van artikel 16, eerde lid, onderdeel b, van de Wet politiegegevens (Wpg). Dergelijke informatie kan verstrekt worden voor zover burgemeesters deze behoeven in verband met hun gezag en zeggenschap over de politie, en in het kader van de handhaving van de openbare orde. Onder «handhaving» wordt niet alleen het optreden tegen een verstoring verstaan. Hieronder wordt ook verstaan het ervoor zorgen dat een verstoring niet plaatsvindt. Daarnaast kan in afstemming met het gezag (dat wil zeggen de burgemeester en/of de officier van justitie) relevante informatie over een incident of dreiging in een bepaalde gemeente worden gedeeld met de burgemeester van een andere gemeente. Hierbij is het vereiste dat het verstrekken van de informatie dienstig is aan het voorkomen van iets soortgelijks in de andere gemeente. Het verstrekken van dergelijke informatie loopt ook in dat geval via de politie. Kortom, in algemene zin kan worden geconcludeerd dat er voor burgemeesters geen belemmeringen zijn om ter voorkoming van ernstige verstoringen van de openbare orde alle relevante informatie verstrekt te krijgen.
Daarnaast biedt de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob) beperkt mogelijkheden tot gemeentelijke informatiedeling. In dat kader is het van belang dat een gemeente de Wet Bibob toepast als zij vermoedt dat een onderneming waarmee het een rechtshandeling wil aangaan of is aangegaan, zoals het verlenen van een vergunning, wordt misbruikt voor het plegen van strafbare feiten. Een explosie bij een onderneming kan daarom aanleiding zijn om een Bibob-onderzoek te starten bij een nieuwe vergunningaanvraag of te herhalen bij een al verleende vergunning.
Wanneer een gemeente weet dat de betreffende onderneming ook met een andere gemeente een rechtshandeling aan is gegaan of wil gaan, is het mogelijk de andere gemeente een tip te geven en vervolgens onderling informatie uit te wisselen. Een tip is niets meer dan een signaal afgeven dat een Bibob-onderzoek in de rede kan liggen. Het onderling uitwisselen van informatie is alleen toegestaan als de ontvangende gemeente onderzoek doet naar dezelfde persoon. Daarnaast moet de gegevensverstrekking worden beperkt tot gegevens uit bronnen waaruit de ontvangende gemeente de gegevens zelf ook op zou mogen vragen.
Wel merk ik op dat deze informatiedeling tot doel heeft de integriteit van de overheid te beschermen door te voorkomen dat zij met bepaalde rechtshandelingen criminele activiteiten faciliteert. Het richt zich niet zozeer op het voorkomen van openbare ordeverstoringen. Het Bibob-onderzoek zegt bovendien niets over degenen die achter de explosie zitten, maar slechts iets over degenen die onderwerp van het Bibob-onderzoek zijn.
Deelt u de mening dat het artikel laat zien dat ondermijning steeds zichtbaarder wordt in onze straten en wijken en een directe bedreiging vormt voor de openbare orde en veiligheid?
Ja, die mening deel ik. Georganiseerde, ondermijnende criminaliteit trekt verwoestende sporen door onze samenleving. Het artikel laat duidelijk zien hoe de onderwereld de maatschappelijke orde bedreigt. In dit geval letterlijk, door explosies die de openbare orde en veiligheid in gevaar brengen. Georganiseerde, ondermijnende criminaliteit is dan ook één van de meest urgente problemen in onze samenleving en raakt heel Nederland op verschillende manieren. Daarom blijf ik met een breed netwerk aan partners inzetten op het tegengaan van deze vorm van criminaliteit en de effecten daarvan.
Onder welke omstandigheden kan een toezichthouder zoals de DNB, naast de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en de Belastingdienst, ook aansluiten bij een Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), als onderdeel van een integrale aanpak op de aanpak van verstoring criminele geldstromen? Hoe kan worden bevorderd dat informatie die bekend is bij toezichthouders kan worden betrokken in onderzoeken die worden uitgevoerd in opdracht van RIEC’s? Kunt u dat bevorderen in de vorm van pilots?
De Nederlandsche Bank is momenteel niet aangesloten bij een van de Regionale Informatie en- Expertise Centra. Om hierbij aan te kunnen sluiten, dient te worden toegetreden tot het zogenaamde RIEC/LIEC-convenant. Daarbij moeten voor beide partijen toereikende (wettelijke) grondslagen bestaan om onderling informatie uit te wisselen. Ook moeten alle partners van het Regionaal Informatie en- Expertise Centrum met de toetreding akkoord gaan.
De Nederlandsche Bank neemt wel deel aan het Financieel Expertise Centrum. Dit is een samenwerkingsverband tussen autoriteiten met een toezicht-, controle-, vervolgings- of opsporingstaak in de financiële sector en is opgericht om de integriteit van deze sector te versterken. De partners binnen het Financieel Expertise Centrum voeren gezamenlijk projecten uit op uiteenlopende thema’s en fenomenen met als doel het opleveren van concrete, operationeel bruikbare resultaten. De Nederlandsche Bank neemt deel aan het Financieel Expertise Centrum vanuit zijn toezichthoudende rol op de banken, en levert zo belangrijke informatie voor het succesvol opereren van het samenwerkingsverband.
Informatie van toezichthouders kan op verschillende manieren worden betrokken in onderzoeken die worden uitgevoerd in opdracht van de Regionale Informatie en- Expertise Centra. De eerste mogelijkheid is de reeds beschreven toetreding tot het RIEC/LIEC-convenant. Daarnaast kan worden bekeken of er juridische mogelijkheden bestaan om, via één van de bij het Regionaal Informatie en- Expertise Centrum aangesloten partners, buiten het convenant om gegevens te verstrekken (een zogenaamde derde verstrekking). Hiervoor is het onder meer noodzakelijk dat de desbetreffende partner een wettelijke grondslag heeft voor het verstrekken van de gegevens. Ook moet de partner die de gegevens aan het Regionaal Informatie en- Expertise Centrumheeft verstrekt toestemming geven voor het doorverstrekken.
In 2020–2021 heeft De Nederlandsche Bank bij wijze van pilot deelgenomen aan overleggen met het Regionaal Informatie en- Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland. Daarna heeft De Nederlandsche Bank een verzoek gedaan om toe te treden. Deze toetreding ziet op de thematische focus op criminele geldstromen van het Regionaal Informatie en- Expertise Centrum Amsterdam-Amstelland, waar onder andere de aanpak op ondergronds bankieren en Money Transfer Organisations vallen. Het verzoek tot toetreding is nog in behandeling.
Welke rol hebben burgemeesters op dit moment bij de aanpak verstoring van criminele geldstromen en hoe kan deze rol worden versterkt?
De bestrijding en het voorkomen van criminele geldstromen is belegd bij instanties als de politie, de FIOD, het Openbaar Ministerie, de Belastingdienst en Wwft-toezichthouders zoals De Nederlandsche Bank. De burgemeester is ingevolge de Gemeentewet belast met de handhaving van de openbare orde in zijn gemeente. Daaronder wordt de aanpak en verstoring van criminele geldstromen niet gerekend.
Wel geeft de Wet Bibob de bevoegdheid aan bestuursorganen – dus ook burgemeesters en colleges van B&W – om nader onderzoek te doen (en te laten doen door het Landelijk Bureau Bibob) naar de indiener van een aanvraag van subsidie of vergunning of naar een partij die een overheidsopdracht wil uitvoeren. Vervolgens kan de vergunning, de subsidie of de overheidsopdracht in worden getrokken of geweigerd als er ernstig gevaar bestaat dat deze zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen of om crimineel geld wit te wassen. Ook spelen de Regionale Informatie en- Expertise Centra een rol in de aanpak van criminele geldstromen. Binnen een Regionaal Informatie en- Expertise Centrum kunnen gemeenten en burgemeesters eventuele opgemerkte signalen melden, zodat deze betrokken kunnen worden bij een eventueel onderzoek van bijvoorbeeld de Belastingdienst of de FIOD.
Interventies die gemeenten doen, bijvoorbeeld vanuit de handhaving van de openbare orde, kunnen wel als neveneffect een verstorende werking hebben op criminele activiteiten, waaronder criminele geldstromen. Zo zal de sluiting van een pand als doel hebben de openbare orde te herstellen, maar kan het neveneffect zijn dat illegale activiteiten die vanuit dat pand plaatsvonden niet langer door kunnen gaan.
Het lokaal bestuur heeft overigens een belangrijke rol in de brede aanpak van georganiseerde criminaliteit. Zo zetten gemeenten zich bijvoorbeeld in om te voorkomen dat jongeren geronseld worden door criminele netwerken (preventie met gezag) en verhogen gemeenten de eigen weerbaarheid tegen criminele activiteiten. Het lokaal bestuur is daarmee een onmisbare partner in de strijd tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit.
Toezicht op geprivilegieerde gesprekken in de Extra Beveiligde Inrichting. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «De familie van Taghi bleef Inez Weski bestoken als doorgeefluik van berichten»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over de communicatie tussen familieleden van en gedetineerden van de EBI en de afdelingen met Intensief Toezicht (AIT)?2
Ja.
Waarom schreef u op 3 februari 2023 in de genoemde antwoorden dat «communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde personen zijn uitgesloten van de toezichtsmaatregelen die op basis van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) opgelegd kunnen worden», terwijl artikel 38 lid 7 Pbw die ruimte wel laat, zoals ook blijkt uit uw antwoorden op 6 september 2022?
Mijn beantwoording van 3 februari 2023 zag op de mogelijkheid van het inperken van de communicatie van gedetineerden in de penitentiaire inrichting (hierna: PI) middels toezichtsmaatregelen.3 Mijn beantwoording van 6 september 2022 zag op het ongecontroleerde contact dat verdachten met elkaar zouden kunnen hebben op zittingsdagen.4
Welke ruimte biedt artikel 38 lid 7 Pbw ter bescherming van de veiligheid van bezoekers om toezicht uit te oefenen op geprivilegieerd contact?
In artikel 38, zevende lid, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna Pbw)5 is opgenomen dat geprivilegieerde contacten zich tijdens het bezoek vrijelijk met de gedetineerde kunnen onderhouden, tenzij sprake is van een ernstig gevaar dat van de gedetineerde uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker. De veiligheid ziet enkel op de fysieke veiligheid van de bezoeker. Het uitoefenen van toezicht op de inhoud van de communicatie tussen gedetineerden en geprivilegieerde contacten is niet toegestaan. Deze ruimte biedt de Pbw niet. Ook het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Richtlijn die onder meer ziet op het recht op toegang tot een advocaat in strafprocedures (Richtlijn 2013/48/EU) bieden die ruimte niet. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld in het geval van (het opstarten van) een strafrechtelijk onderzoek, hebben politie en justitie bevoegdheden om op dit contact inbreuk te maken.
Ten aanzien van het verblijf in de rechtbank heb ik als Minister geen rol in een ordentelijke gang van zaken tijdens een rechtszitting. De rechtbank is hiervoor verantwoordelijk. De rechtbanken hebben maatregelen getroffen om te voorkomen dat ongecontroleerd contact plaatsvindt tussen verdachten tijdens zittingsdagen. Pogingen tot verbale en non-verbale communicatie tussen verdachten worden direct door de beveiliging beëindigd. Er is ook permanent toezicht op de verdachten, zowel tijdens de zitting als tijdens de schorsing.
Wanneer is volgens u de veiligheid van de bezoekers in het geding?
Zoals uit de beantwoording van vraag 4 en art. 38 lid 7 Pbw volgt is de veiligheid van bezoekers in het geding als de fysieke veiligheid wordt aangetast. Om de fysieke veiligheid van bezoekers te borgen kan de directeur onder andere bepalen dat tijdens bezoek toezicht wordt uitgeoefend, geprivilegieerd bezoek is hiervan uitgezonderd. De directeur kan hiertoe besluiten indien hiervoor signalen komen vanuit de PI of het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP).
Daarnaast kan de veiligheid in het geding zijn als bezoekers op enige wijze worden ingezet en/of onder druk worden gezet door de gedetineerde. Om deze veiligheid van bezoekers te kunnen borgen, inclusief die van geprivilegieerd contact, verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Vindt u ingrijpen geboden indien een ernstig risico bestaat op het onder druk zetten van geprivilegieerde bezoekers op basis van eerdere ervaringen en is dit naar analogie dan ook toepasbaar op telefonisch en schriftelijk contact? Zo ja, onder welke omstandigheden?
In onze rechtsstaat is het van groot belang dat iedereen vertrouwelijk kan communiceren met een advocaat. Ingrijpen op het telefonisch en schriftelijk contact tussen gedetineerden en geprivilegieerd bezoek is dan ook alleen mogelijk in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals blijkt uit mijn beantwoording van vraag 4. Binnen de grenzen van onze rechtsstaat is wel gekeken hoe intensiever toezicht gehouden kan worden op dit contact. Het wetsvoorstel dat op 6 juni jl. bij uw Kamer is ingediend om de Pbw op een aantal punten aan te passen, beoogt onder meer een aanpassing die het mogelijk maakt om visueel toezicht te houden op gesprekken tussen geprivilegieerde personen en een specifieke groep gedetineerden.6 Met het visueel toezicht kan straks direct worden ingegrepen op het moment dat wordt waargenomen dat druk op de geprivilegieerde persoon wordt uitgeoefend door de gedetineerde.
Ook zie ik dat gedetineerden in de EBI met enige regelmaat met meerdere rechtsbijstandverleners contact hebben, zonder dat dit op voorhand duidelijk te koppelen is aan een concrete rechtszaak. Dat brengt een risico met zich mee dat gedetineerden met behulp van rechtsbijstandverleners een communicatiekanaal kunnen opzetten met de buitenwereld. Om dit soort risico’s te beperken en rechtsbijstandverleners ook te beschermen tegen de druk, dwang en/of dreiging vanuit de georganiseerde criminaliteit wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Pbw voorgesteld het aantal rechtsbijstandverleners te beperken tot ten hoogste twee. Hiermee geef ik uitvoering aan de daartoe strekkende motie van het lid Ellian.7
In hoeverre is het volgens u nog verantwoord om Ridouan Taghi zonder toezicht te laten communiceren?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat alle contacten van EBI-gedetineerden met de buitenwereld worden gecontroleerd, met uitzondering van geprivilegieerd contact.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk te realiseren dat toezicht wordt uitgeoefend op alle communicatie van Ridouan Taghi, dus ook geprivilegieerd contact? Zo ja of nee, waarom?
Ik ga niet in op individuele gevallen. In zijn algemeenheid kan ik antwoorden dat naast de reeds genoemde voorgenomen wijzigingen van de Pbw ten aanzien van het geprivilegieerd contact, mijn voorstel tot het wijzigingen van de Pbw ook ziet op de mogelijkheid te bevelen dat een gedetineerde in de EBI of AIT wordt onderworpen aan verdergaande beperkingen in zijn of haar communicatie. Dit bevel kan worden gegeven bij aanwijzingen van een ernstige gevaarzetting voor de openbare orde en veiligheid vanuit een gedetineerde. Aanleiding voor dit bevel kan zijn gelegen in concrete gedragingen van een gedetineerde maar ook de gevaarzetting die van de status van een gedetineerde uitgaat.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en binnen de termijn van 3 weken te beantwoorden?
Zie de beantwoording van bovenstaande vragen. De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht Jeugdzorgmedewerkers elke dag bedreigd: «Meer bezig met temperen agressie dan werk»1, 2, van de Telegraaf (16/05/23)?
Ja.
Kunt u analyseren waarom steeds meer ouders zich agressief/gewelddadig gedragen richting jeugdzorgmedewerkers en wat de rol van de problematiek in het systeem van de jeugdzorg daarbij is?
Het is een algemene tendens dat de maatschappij verhardt en onbegrip vaker omslaat naar agressie tegen mensen met een publieke taak. Agressief gedrag tegen mensen die in dienst van de samenleving werken – hier vallen ook hulpverleners in de jeugdzorg onder – is te allen tijde onacceptabel. Het blijft zorgwekkend dat in toenemende mate een deel van de jeugdzorgmedewerkers toch te maken krijgt met agressie, ongewenst gedrag of bedreigingen tijdens het werk. Het is van belang dat jeugdigen en gezinnen die hulp of zorg nodig hebben, deze ook krijgen. Ik begrijp goed dat ouders boos en gefrustreerd zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie met hun kind daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd zet ik in op betere beschikbaarheid en kwaliteit van passende zorg en ondersteuning.
Wat is de huidige procedure om hulp te krijgen voor hulpverleners die bedreigd worden en weten zij deze weg altijd goed te bewandelen? Kunnen alle jeugdzorgmedewerkers die hulp nodig hebben deze ook krijgen?
Aandacht voor preventie, goede opvang en nazorg op de werkvloer zijn essentieel bij de aanpak van agressie tegen zorgpersoneel. Werkgevers zijn hiervoor primair verantwoordelijk. Zij zijn vanuit de Arbowet verplicht om beleid vast te stellen om werknemers te beschermen tegen agressie en geweld op hun werk. Ook nemen werkgevers zelf diverse maatregelen om hun medewerkers te beschermen, op het gebied van preventie, repressie en nazorg.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers er (permanent) uitvallen als gevolg van agressie en/of geweld in de werksituatie? Heeft u hierover cijfers en zo niet, bent u dan bereid om dit in kaart te brengen?
Het is mij niet bekend hoeveel jeugdzorgmedewerkers uitvallen als gevolg van agressie tijdens de werksituatie. Als werknemers verzuimen, wordt de aard en de oorzaak van het verzuim niet geregistreerd. Het gaat hierbij namelijk om persoonsgevoelige informatie die niet gedeeld hoeft te worden met de werkgever. Het is om die reden dan ook niet mogelijk om dit in kaart te brengen.
Er is wel informatie beschikbaar uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) die het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) periodiek uitvoert in samenwerking met het Ministerie van SZW. In deze enquête wordt respondenten die aangeven in de laatste 12 maanden verzuimd te hebben, gevraagd wat de achtergrond was van het meest recente verzuimgeval. Eind 2022 is deze enquête uitgevoerd. Daaruit komt naar voren dat 0,1% van de werknemers in de zorg in de afgelopen 12 maanden heeft verzuimd als gevolg van werk gerelateerde redenen met als reden ruzie, conflict of grensoverschrijdend gedrag – door klant, patiënt, leerling of passagier.
Op welke manier wordt er opvolging gegeven aan meldingen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden deze meldingen intern bij jeugdzorg opgepakt en op welke manier?
Als een werknemer een melding maakt van agressie bij zijn of haar werkgever, is het aan de werkgever om voor goede nazorg te zorgen. De wijze waarop een werkgever die nazorg biedt, kan verschillen.
Ik vind het van groot belang dat een melding of aangifte wordt gedaan bij de politie als sprake is van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers. Er zijn signalen dat de bereidheid aangifte te doen er niet bij alle jeugdzorgprofessionals is. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport (LZS) is voornemens om regionale bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en Openbaar Ministerie (OM) bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Aangezien de sector onlangs aangaf weliswaar blij te zijn met de werkdrukverlaging, maar wel te vrezen voor daardoor oplopende wachtlijsten, terwijl deze wachtlijsten juist worden aangewezen als (een van de) oorzaken van het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers, hoe gaat u dan ondervangen dat deze problematiek de komende tijd toeneemt? Heeft u een impactanalyse gemaakt van de oplopende wachtlijsten ten opzichte van het geweld tegen medewerkers?
Er is hierover geen impactanalyse gemaakt. Oorzaken van wachttijden kunnen regionaal verschillen en kunnen daarom ook verschillende oplossingen vergen. Het is aan de regio om instrumenten in te zetten wachttijden te laten afnemen, met als mogelijk effect (hoewel niet onderzocht) dat het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers afneemt.
Welke stappen gaat u ondernemen om het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers terug te dringen? Heeft u een plan van aanpak, of komt dit er op korte termijn?
Zoals hierboven aangegeven hebben werkgevers een belangrijke rol in de preventie van agressie en ongewenst gedrag en in de opvang en nazorg als er sprake is van geweld of agressie.
Wij geven sinds 2020 subsidie aan jeugdzorgwerkgevers- en werknemersorganisaties om o.a. een project uit te voeren dat is gericht op het aanpakken van agressie in de jeugdzorg. Via projecten van de Arbeidsmarktagenda jeugd werken partijen aan het delen van goede voorbeelden en handreikingen. De resultaten van de projecten worden breed gedeeld in de jeugdsector en werkgevers worden gefaciliteerd om de inzichten concreet toe te passen. Resultaat van het project «agressievrij werken» is een stappenplan dat inzicht biedt welke stappen doorlopen moeten worden door werkgevers om een integrale aanpak in hun organisatie te bestendigen.
Daarnaast ondersteunt de Minister voor LZS werkgevers in de zorg door het beschikbaar stellen van subsidiegelden voor het (door)ontwikkelen van branchegerichte aanpakken van agressie en ongewenst gedrag. Deze branchegerichte aanpak voor de jeugdzorg is nu in ontwikkeling en borduurt voort op de resultaten van het project «agressievrij werken» uit de Arbeidsmarktagenda jeugd. Ook wordt vanuit VWS de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels gemonitord. En een lerend netwerk wordt opgericht met de branches om kennis en ervaring uit te wisselen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen personeel met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast. De Minister voor LZS is voornemens om (regionale) bijeenkomsten te organiseren zodat werkgevers in Zorg en Welzijn, politie en OM bij elkaar gebracht kunnen worden om de juiste kennis en ervaring uit te wisselen over de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) en het aangifteproces.
Weet u of het geweld tegen jeugdzorgmedewerkers zich concentreert binnen groepen met specifieke problematiek en/of hulpvragen?
Nee, dat is mij niet bekend.
Heeft u in kaart welke andere variabelen en/of factoren er spelen bij de ouders en kinderen die overgaan tot geweld? Ziet u binnen deze groep bijvoorbeeld veel echtscheidingsproblematiek, armoede of andere additionele problematiek die mede kan bijdragen aan de geweldsproblematiek? Indien u dit niet weet, kunt u dit dan in kaart brengen?
Nee, dat is mij niet bekend. Ik zie op dit moment geen aanleiding om dit wel in kaart te brengen. Wij zetten ons gezamenlijk met de sector in om agressie tegen jeugdzorgmedewerkers over de hele linie terug te brengen.
Weet u hoeveel jeugdzorgmedewerkers te maken krijgen met trauma’s en/of Posttraumatische stressstoornis (PTSS) als gevolg van geweld en agressie op het werk en wat hier de gevolgen van zijn?
Nee, dat is mij niet bekend.
Aangezien het toenemde geweld binnen de jeugdzorg al sinds 2019 op de kaart staat, kunt u concreet toelichten welke maatregelen er sindsdien zijn genomen om het geweld te laten afnemen en wat het effect is geweest van deze aanpak? Zijn er periodieke evaluaties geweest en zo ja, wat kwam daar uit?
Werkgevers in de jeugdhulp en jeugdbescherming zijn concreet aan de slag gegaan met een anti-agressiebeleid. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft anti-agressiebeleid ontwikkeld en er is een agressieprotocol ontwikkeld. Er zijn instrumenten beschikbaar gekomen, waaronder een handreiking voor het handelen van de medewerker zelf en er zijn trainingen ontwikkeld over hoe om te gaan met agressie. Ook zijn de maatregelen in gang gezet zoals hierboven zijn weergegeven in het antwoord op vraag 7.
De Minister voor LZS heeft begin 2021 onderzoek3 laten doen om in kaart te brengen waar agressie en ongewenst gedrag in de sector zorg en welzijn voorkomen en welke ondersteuningsbehoefte medewerkers hebben op dit gebied. Daarbij is ook specifiek naar de jeugdzorg gekeken.
Naast een plan van aanpak om het geweld terug te dringen voor de lange termijn, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid van jeugdzorgmedewerkers accuut wordt verbeterd? Welke concrete stappen gaat u daarvoor ondernemen?
Het terugdringen van agressie en geweld is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle betrokken partijen. Cruciaal hierbij is een actieve rol van werkgevers. Agressie in de zorg is, evenals agressie in de maatschappij als geheel, een hardnekkig probleem dat om een lange adem vraagt. Er zijn vanuit het Rijk verschillende zaken in gang gezet, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7.
Kunt u reflecteren op het toenemende geweld onder/door jongeren in de maatschappij in het algemeen en de invloed die dat heeft op de jeugdzorg? Weet u bijvoorbeeld of de zogenaamde «aftuigvideo’s» die in toenemende mate worden gemaakt en verspreid invloed hebben op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg?
In het totaal aantal politieregistraties van verdachten van geweldsmisdrijven door 12–18-jarigen4, waarvan tot en met 2022 cijfers bekend zijn, is al jarenlang een afname te zien. De cijfers sluiten echter niet uit dat er op specifieke plaatsen in Nederland een beperkte toename van agressie zou kunnen zijn of dat de heftigheid groter kan zijn of dat (sociale) media hierin een (vertekenende) rol spelen. Cijfers over het bereik en de invloed van «aftuigvideo’s» op het gedrag van jongeren binnen de jeugdzorg zijn mij niet bekend.
Kunt u analyseren wat de oorzaak is van het toenemende geweld onder/door jongeren in de samenleving en op welke manier gaat het kabinet dit aanpakken?
Uit een rapport uitgevoerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) over woon- en pleegbuurten van geregistreerde jeugdcriminaliteit, volgt dat de jeugdcriminaliteit zich in sterke mate concentreert in een beperkt aantal buurten.5 In 2019 woont 14% van alle jeugdige verdachten in 1% van de buurten met de meeste jeugdige verdachten.6
Daarom investeren de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming structureel in de brede domeinoverstijgende preventieve aanpak van jeugdcriminaliteit. Het doel van de aanpak Preventie met Gezag is voorkomen dat kinderen en jongeren van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin doorgroeien, door met focus fors te investeren in die gebieden waar jongeren extra vatbaar kunnen zijn voor jeugdcriminaliteit en de veiligheid en leefbaarheid onder druk staan. Preventie met Gezag is vorig jaar van start gegaan en inmiddels zijn 27 gemeenten (en 28 focusgebieden) in verschillende fases van ontwikkeling en implementatie betrokken bij de aanpak.
Hoe reflecteert u in retrospectief op uw uitspraak in het interview in het Algemeen Dagblad, dat ouders hun kinderen te snel zouden «problematiseren» en dat dat mede een oorzaak is van het vastlopen van de jeugdzorgsector?3 Denkt u niet dat ouders terecht boos en gefrustreerd zijn dat zij niet de hulp krijgen die zij nodig hebben, of daar zo lang op moeten wachten dat problematiek binnen gezinnen dusdanig escaleert dat zij geen uitweg meer zien en zichzelf daardoor soms niet meer in de hand hebben?
Het is wenselijk dat jeugdigen en gezinnen die echt jeugdhulp nodig hebben, ook tijdig passende hulp of zorg ontvangen. Ik begrijp dat ouders boos en gefrustreerd kunnen zijn als zij die hulp of zorg niet tijdig ontvangen, zeker als de situatie daardoor escaleert. Met de Hervormingsagenda Jeugd en de aanpak wachttijden zet ik in op het tijdig bieden van passende zorg en ondersteuning.
In het interview met het AD heb ik aangegeven dat ik me zorgen maak over de signalen die ik van jongeren ontvang over hun welbevinden en de uitkomsten van onderzoeken die daarover verschijnen. Ik wil dat we als samenleving in gesprek gaan over opgroeien, opvoeden en het versterken van het normale leven. Er zijn allerlei omstandigheden en ontwikkelingen in onze samenleving die zorgen voor gevoelens van angst, stress, somberheid en eenzaamheid. Jeugdzorg is niet de oplossing voor alle problemen. Dat vraagt iets van ons als samenleving. Dat is de kern van mijn boodschap.
Welke mogelijke oplossingen en/of maatregelen heeft de sector zelf aangedragen voor het terugdringen van geweld tegen medewerkers en wat gaat u met die aanbevelingen doen?
Welke consequenties zitten er op dit moment voor ouders en kinderen aan het plegen van geweld tegen jeugdzorgmedewerkers? Worden er bijvoorbeeld mediation trajecten opgestart, of doet jeugdzorg aangifte van geweldsincidenten?
Zoals in het antwoord bij vraag 5 is aangegeven, vind ik het van groot belang dat er aangifte wordt gedaan als er sprake is van geweld tegen (jeugd)zorgmedewerkers. De Minister voor LZS wil de aangiftebereidheid van zorgmedewerkers stimuleren door het organiseren van regionale bijeenkomsten. Daarnaast is het belangrijk dat werkgevers bijvoorbeeld aangifte doen namens hun werknemers, of dat werkgevers hun werknemers ondersteunen bij het doen van aangifte als zij dat wensen. De Minister voor LZS heeft dit ook onder de aandacht gebracht tijdens het meest recente bestuurlijk overleg met de zorgpartijen op 31 mei 2023. Bij een volgend bestuurlijk overleg praat de Minister van LZS hierover door met partijen.
Geweld tegen zorgverleners valt onder de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA). Hierin is onder andere vastgelegd dat aangiftes van geweld tegen mensen met een publieke taak met hoge prioriteit worden behandeld en dat er een verzwaarde strafmaat wordt toegepast.
Krijgen jeugdzorgmedewerkers specifieke trainingen die gericht zijn op het omgaan met geweld op het werk en wat is daarvan het effect?
Jeugdzorgmedewerkers krijgen training en scholing om te zorgen dat zij voldoende zijn toegerust voor het belangrijke werk dat zij doen. Er is scholing beschikbaar en het is aan werknemers en werkgevers om hier gebruik van te maken.
Hoeveel geweldsincidenten binnen de jeugdzorg worden er jaarlijks gemeld en is dit een realistisch aantal, of blijven er veel incidenten onder de radar hangen? Op welke manier worden geweldsincidenten geregistreerd, welke criteria gelden hiervoor en hoe wordt dit gemonitord?
Uit navraag bij Jeugdzorg Nederland blijkt dat er niet collectief wordt bijgehouden hoeveel geweldsincidenten er binnen de jeugdzorg plaatsvinden, noch of er wel of geen aangifte wordt gedaan. Mogelijk wordt het aantal meldingen wel individueel per organisatie bijgehouden.
Wanneer een incident een vorm van agressie of geweld tegen werknemers met een Veilig Publieke Taak (VPT) betreft – waaronder medewerkers in de jeugdzorg – zijn de eerder genoemde Eenduidig Landelijke Afspraken van toepassing. Ter uitvoering van deze afspraken geeft de politie prioriteit aan deze aangiften. Uit afstemming met de politie blijkt dat zij het aantal geweldsincidenten binnen de jeugdzorg niet uit de politiesystemen kan halen. Het soort geweldsincident wordt geregistreerd onder een specifieke feitcode (bijvoorbeeld mishandeling) en deze feitcode wordt in het geval van een VPT-zaak handmatig voorzien van een VPT-label. Echter wordt daarbij niet altijd specifiek aangegeven welke beroepsgroep het betreft en daarmee wordt dit dus niet op een eenduidige wijze geregistreerd.
Hierdoor kan uitsluitend op zoektermen gezocht worden en zouden alle zaken handmatig door specialisten gescreend moeten worden om vast te stellen of het binnen de vraag valt. Overigens zou zelfs daarmee het beeld nog niet volledig zijn omdat er niet altijd een beroepsgroep in de aangifte wordt gedefinieerd of geregistreerd.
Kunt u een overzicht geven van geweldsincidenten binnen de jeugdzorg sinds 2019 en de aard en toedracht daarvan?
Nee, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 is dit niet mogelijk.
Het bericht ‘Aantal getroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal getroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar tijd verdubbeld»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat het buitengewoon schrikbarend is dat het aantal websites met de meest ernstige vormen van kindermisbruik in twee jaar tijd is verdubbeld, namelijk naar 51.369 websites?
Ja; deze wereldwijde trend baart mij zorgen. Ieder jaar presenteert de Internet Watch Foundation (IWF) jaarcijfers waarin veel aandacht wordt geschonken aan enerzijds meldingen vanuit het publiek en anderzijds het eigen onderzoek van IWF naar de aanwezigheid van kinderpornografisch materiaal op het openbare deel van het internet. De aantallen die worden genoemd zijn dus afhankelijk van factoren als het aantal meldingen bij IWF en hoe eenvoudig en openbaar de toegang tot het materiaal is.
Wat is volgens u de oorzaak van deze verdubbeling?
Het is niet eenvoudig om een enkele oorzaak van de verdubbeling van het aantal websites met ernstige vormen van kindermisbruik aan te wijzen; zeker omdat het lijkt te gaan om een wereldwijde trend. Daarbij is duidelijk dat seksueel getint beeldmateriaal dat zelf door minderjarigen wordt gemaakt in opkomst is. Laat ik duidelijk stellen dat hierbij niet altijd hoeft te gaan om materiaal dat vrijwillig tot stand is gekomen: het is mogelijk dat minderjarigen hiervoor onder druk worden gezet of gechanteerd of ze zijn zich er niet van bewust dat ze gefilmd worden. Vanuit Nederlands perspectief zal ik me blijven inzetten voor preventie en voorlichting om minderjarigen en hun ouders en voogden meer weerbaar te maken tegen deze vorm van misbruik.
Welke redenen maken het aantrekkelijk om bijna een derde van deze websites op Nederlandse servers te hebben?
Het valt niet met zekerheid te zeggen waarom Nederland zo aantrekkelijk lijkt te zijn. Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat er sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen. Daartegen moet doelgericht en effectief worden opgetreden. Juist door deze belangrijke rol van Nederland als wereldwijd internetknooppunt, is de aanpak van online criminaliteitsvormen, waaronder die van online seksueel kindermisbruik, ook een prioriteit van dit kabinet.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om verspreiding via Nederlandse servers aan te pakken? En zo ja, welke concrete maatregelen gaat u nemen?
Ja, daar ben ik zeker toe bereid. De ambitie van het kabinet is er te allen tijde op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. Het rapport bevestigt dat dit een omvangrijk, ernstig en lastig te bestrijden fenomeen is. Het belang van de opsporing en vervolging van dit materiaal is opgenomen in de Veiligheidsagenda 2023–2026.2
Het is echter niet eenvoudig om het opslaan of online plaatsen van illegale content aan te pakken. Het is middels de EU-Richtlijn Elektronische Handel verboden om aan internettussenpersonen een algehele monitoringsverplichting op te leggen. Veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Datacentra hebben daarom niet altijd zicht op wie aan het eind van de keten precies gebruik maken van hun diensten en welke content wordt gehost.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is al in 2008 een Notice-and-Takedown-gedragscode (NTD) overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen.3 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Materiaal dat door het in de NTD-gedragscode als «trusted flagger» aangewezen Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) als strafbaar wordt aangemerkt, wordt hierdoor in de meeste gevallen al binnen 24 uur na het ontvangen van een verzoek daartoe verwijderd door hostingpartijen. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader. Het wetsvoorstel dat voorziet in de wettelijke grondslag van deze autoriteit voor de handhaving met betrekking tot kinderpornografisch materiaal, is begin juni bij de Tweede Kamer ingediend.
Welke consequenties kunnen websites verwachten die online kindermisbruik op hun sites tonen, als het gaat om controle en sancties?
Om bestuursrechtelijk te kunnen handhaven heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Het wetsvoorstel is op 12 juni jl. naar uw Kamer verzonden.
Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen danwel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Doen ze dat niet, dan kunnen er boetes worden opgelegd. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content in het zelfreguleringskader.
In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, Sv kan de officier van justitie met een machtiging van de rechter-commissaris aan een aanbieder van een communicatiedienst bevelen om gegevens ontoegankelijk te maken als dit noodzakelijk is ter beëindiging van een strafbaar feit. Dit is geregeld in artikel 125p Sv. In artikel 54a Sr is vervolgens bepaald dat als een aanbieder voldoet aan dat bevel, de aanbieder niet wordt vervolgd. Mocht er toch geen uitvoering worden gegeven aan een dergelijk bevel dan is vervolging voor het niet opvolgen daarvan mogelijk. Dat is geregeld in artikel 184 Sr.
Indien een tussenpersoon bewust criminaliteit faciliteert, zoals beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik, kan deze strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden. Zo heeft het Gerechtshof in Den Haag bepaald dat een telecommunicatiedienstprovider die zich ervan bewust is dat zijn klanten crimineel gedrag vertonen en/of criminele content aanwezig hebben dan wel verspreiden, en deze klanten daarbij desalniettemin faciliteert, mogelijk strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden, ook als de officier van justitie niet vooraf een verwijderbevel heeft afgegeven.4 Of daar sprake van is, dient per geval te worden beoordeeld.
Het jaarrapport van de Internet Watch Foundation (IWF) laat zien dat online kindermisbruik steeds zichtbaarder wordt en niet meer weggestopt is op hetdark web: is het voor de opsporingsdiensten dan juist niet makkelijker om online kindermisbruik offline te laten halen en de websites en dader(s) te sanctioneren? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheden voor handhaving die opsporingsdiensten hebben op het openbare internet lijken inderdaad groter omdat hostingdiensten beter bereikbaar zijn. Daartegenover staat dat veel van het beeldmateriaal wordt gedeeld via interpersoonlijke communicatiediensten, private chats of beveiligde fora die versleuteld zijn via end-to-end encryptie.5 Dat maakt de opsporing lastig.
Voor de afspraken in de Veiligheidsagenda is leidend dat opsporingscapaciteit wordt ingezet daar waar het maatschappelijk effect daarvan het grootst is. Dit is wanneer slachtoffers ontzet worden uit acute misbruiksituaties, zowel nationaal als internationaal. Dit kan door het opsporen en vervolgen van daders, het verstoren van de netwerken die seksueel kindermisbruik aanjagen of het tegengaan van het reizen van daders die voor het plegen van seksueel kindermisbruik naar het buitenland gaan. Daarom zal de komende jaren gefocust worden op opsporingsonderzoeken in categorie A (vervaardigers en misbruikers) en categorie B (keyplayers en netwerken).
De politie draagt bij aan de bereidheid van slachtoffers om zich te melden bij organisaties die hen kunnen helpen, bijvoorbeeld bij het offline halen van beeldmateriaal. De politie doet dit bijvoorbeeld door het ondersteunen van deze hulporganisaties of het uitvoeren van voorlichtingscampagnes.
Hoeveel online kindermisbruik is dit jaar verwijderd en hoeveel websites zijn gesanctioneerd voor het vertonen van online kindermisbruik?
Onlangs heb ik uw Kamer een brief gestuurd waarin enkele aspecten rondom de bevoegdheden van de ATKM nader worden toegelicht en de resultaten van de jaarlijkse TU Delft Monitor over het hosten van materiaal van online seksueel kindermisbruik worden meegenomen.6 Ik herhaal dat het erop lijkt dat het totale volume van dergelijk materiaal dat aangetroffen is verlaagd is, maar dat er een teruggang lijkt te zijn in verwijderingssnelheid. Dat baart mij zorgen. Daarnaast is het landschap qua hostingbedrijven veranderd; bekende hostingbedrijven zetten zich meer in om materiaal van online seksueel kindermisbruik te verwijderen, maar nieuwe partijen lijken zich volgens de TU Delft monitor minder bewust van de regels en afspraken te zijn. Ook dat laat zien dat een doorlopende samenwerking en overleg met de sector van groot belang is.
Offlimits, voorheen bekend als het Expertisebureau Online Kindermisbruik, houdt een overzicht bij van ontvangen meldingen, de beoordeling daarvan en het aantal verzoeken tot verwijdering die vervolgens worden gedaan. Het meest recente overzicht is te vinden in het jaarverslag van 2021.7 In dat jaar zijn in totaal 236.743 meldingen binnen Nederland gedaan, waarbij het bij 212.556 van de meldingen inderdaad ging om illegale inhoud waarvoor een verwijderverzoek is gedaan.
In beginsel zijn platformen en websites niet aansprakelijk voor de inhoud die zij laten zien. Zij hebben volgens de EU-Richtlijn Elektronische handel onder voorwaarden een vrijstelling van aansprakelijkheid. De strafrechtelijke sanctionering ziet daarom met name op degenen die het materiaal van seksueel kindermisbruik online hebben gezet, niet op websites zelf. Over 2022 zijn geen cijfers bekend van het sanctioneren van websites.
Hoe kunt u ervoor zorgen dat de makers en verspreiders van online kindermisbruik sneller en harder worden bestraft?
Zoals aangegeven in de beantwoording op de vragen 5 en 6 hierboven heeft de aanpak van online kindermisbruik hoge prioriteit. Deze aanpak is in de eerste plaats gericht op het effectief opsporen en vervolgen van daders via het strafrecht. Om te voorkomen dat eenmaal gepubliceerd strafbaar materiaal op het internet blijft staan of blijft rondgaan, wat voor slachtoffers eveneens zeer schadelijk is, richt mijn aanpak zich daarnaast op de snelle verwijdering ervan. Ik verwijs u in dit kader naar mijn beantwoording van vraag 5.
In hoeverre kunnen de Digital Services Act en het voorstel voor nieuwe Europese wetgeving tegen online kindermisbruik voorkomen dat online kindermisbruik wordt verspreid en op het internet blijft circuleren?
De Digital Services Act zal de verplichtingen voor de sector met betrekking tot illegale activiteit of inhoud verscherpen. Zo moeten zeer grote onlineplatformen en zoekmachines bijvoorbeeld een risicoanalyse doen van hun systemen om te controleren in hoeverre zij vatbaar zijn voor criminele activiteiten. Vervolgens dienen ze daarop risicobeperkende maatregelen te nemen. Ook worden er minimumvereisten gesteld aan het afhandelen van meldingen over illegale content. Indien zij niet voldoen aan deze vereisten kan er op gehandhaafd worden: voor grote platformen en zoekmachines is dat de Europese Commissie; voor in Nederland gevestigde hostingbedrijven zal dat de nationale digitaledienstencoördinator worden.
Het voorstel van de Europese Commissie voor een verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik is erop gericht om nadere regels vast te stellen voor de specifieke illegale content die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik is. De onderhandelingen hierover tussen de Europese Commissie en de Europese lidstaten lopen nog.
In welke mate wordt versleutelde end-to-end-encryptie gebruikt om online beelden van kindermisbruik te delen?
Vanwege het wijdverbreide gebruik van end-to-end-encryptie voor berichtenverkeer is het lastig om een compleet beeld te hebben van de hoeveelheid materiaal dat via dergelijk berichtenverkeer wordt gedeeld. Wel is het duidelijk, zoals ook het rapport van de Internet Watch Foundation aangeeft, dat er steeds meer gebruik wordt gemaakt van dergelijke interpersoonlijke communicatiediensten voor het delen van beeldmateriaal. Daarom is het van belang dat er mogelijkheden zijn om onder bepaalde omstandigheden toegang tot dit berichtenverkeer te krijgen, onder passende voorwaarden en waarborgen.
Welke mogelijkheden hebben de Nederlandse opsporingsdiensten nu om verspreiding via versleutelde end-to-end-encryptie een halt toe te roepen?
De opsporingsdiensten zijn, in de meeste gevallen, sterk afhankelijk van de wijze waarop versleutelde communicatiediensten de verspreiding van dergelijk materiaal zélf trachten te voorkomen op hun platform. Bepaalde communicatiediensten doen dit bijvoorbeeld door foto- en videomatching van niet-versleutelde informatie, zoals profiel- en groepsfoto’s of groepsinformatie of op basis van verdacht gedrag waarbij wordt gekeken naar metadata. Wanneer de communicatiedienst, op basis van deze technieken, een melding stuurt naar de Amerikaanse toezichthouder NCMEC (conform Amerikaanse wetgeving) en de toezichthouder deze zaak doorverwijst naar Nederland, dan kunnen Nederlandse opsporingsdiensten in bepaalde gevallen optreden tegen individuele daders.
Wanneer een vermoeden bestaat dat een persoon in bezit is van materiaal van seksueel kindermisbruik, is het voor de opsporingsdiensten in bepaalde gevallen mogelijk om toegang te krijgen tot dit materiaal – en zo de verspreiding daarvan te voorkomen. Meestal gaat het dan om toegang tot individuele apparaten, bijvoorbeeld middels een ontsleutelbevel of de bevoegdheid om binnen te dringen in een geautomatiseerd werk, zoals opgenomen in de Wet Computercriminaliteit III. Deze middelen zijn – gelet op de inbreuk die de inzet maakt op de grondrechten – alleen onder strenge voorwaarden inzetbaar, en de uitkomsten zijn afhankelijk van een (grote) set van externe factoren.
Het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, met gevechten en verwondingen als gevolg |
|
Eva Akerboom (PvdD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat dacht u toen u de uitzending zag van Nieuwsuur over het illegaal mengen van varkens in slachthuizen, waarbij verschillende groepen dieren bij elkaar worden gezet in één krap hok, met rangordegevechten en verwondingen als gevolg?1
De beelden vind ik treurig om te zien. Dieren moeten op een goede verantwoorde wijze worden gehouden en geslacht.
Heeft u gezien dat bij Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-inspecties die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een handhavingsverzoek van Stichting Wakker Dier onder andere is geconstateerd dat soms tot wel honderd varkens bij elkaar werden gezet in één hok, terwijl deze dieren uit verschillende compartimenten in de transportwagens kwamen?2
Het klopt dat de NVWA bij inspecties naar aanleiding van het handhavingsverzoek geconstateerd heeft dat er varkens uit verschillende sociale groepen in de wachtruimten worden gemengd. De NVWA heeft dit aangemerkt als een overtreding op basis van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en artikel 2.13, vierde lid van het Besluit houders van dieren en heeft hiervoor een last onder dwangsom opgelegd. De bedrijven hebben de opdracht gekregen om uiterlijk per 15 augustus 2024 de overtreding op te heffen. Indien zij daaraan niet voldoen, verbeuren zij dwangsommen.
Heeft u gezien dat ook is geconstateerd dat zelfs varkens met verwondingen of aandoeningen zoals abcessen, gezwollen gewrichten, ontstekingen of afgescheurde tenen («lokale afwijkingen») met tot wel 25 dieren, afkomstig van verschillende bedrijven, bij elkaar werden gezet om hen aan het einde van de dag te slachten? Kunt u zich voorstellen dat de kans groot is dat deze dieren (zogenaamde «eindlijners») ernstig lijden, aangezien zij naast de lijdensweg die ze al ondergaan door de afwijking, ook nog eens langdurig stress en angst ervaren en zelfs verwondingen oplopen door het mengen en dat terwijl zij daar het langst van alle dieren, tot het einde van de slachtdag, samen worden opgesloten?3
Ik heb gezien dat de NVWA heeft geconstateerd dat er varkens die door de AM-dierenarts als eindlijners (slachtwaardige varkens met een lokale afwijking) worden aangemerkt door het bedrijf in twee hokken geplaatst werden om aan het eind van een slachtperiode te worden geslacht. In deze hokken werden 2 tot 25 dieren van diverse UBN’s bij elkaar gemengd.
Deze constatering betekent niet dat deze dieren tot het einde van de slachtdag gezamenlijk in een hok doorbrengen. Het woord «eindlijner» houdt in, dat deze dieren apart van de groepen dieren zonder geconstateerde bijzonderheden geslacht worden. Het slachthuis slacht de groep «eindlijners» op diverse momenten van de dag, zodat er in het kader van de voedselveiligheid extra aandacht kan worden besteed aan het uitslachten en de post-mortem keuring van deze dieren. Het is echter van groot belang dat het slachthuis bij de selectie van de eindlijners en het besluit om ze gedurende een bepaalde periode op te stallen in afwachting van slacht, goed afweegt of de status «eindlijner» recht doet aan de status van het welzijn van het dier op dat moment. De NVWA wijst de sector hier ook op. Soms is het passender om een dier meteen te doden en daar ziet de NVWA op toe.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek erkent dat het mengen van varkens in slachthuizen een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren, waarin is vastgelegd dat aan een eenmaal gevormde groep «gespeende varkens» of «gebruiksvarkens» geen varkens worden toegevoegd?4
Ja, de NVWA heeft in reactie op dit handhavingsverzoek overtreding geconstateerd van artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f, van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 en daarnaast in eerste instantie ook artikel 2.13, vierde lid, van het Besluit houders van dieren meegenomen.
Kunt u bevestigen dat de NVWA in de reactie op het handhavingsverzoek aangeeft het mengen van varkens tot dusverre niet als overtreding te hebben gekwalificeerd, maar dit voortaan wel zal doen vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen omtrent dierenwelzijn en wat aantasting van dierenwelzijn is»?
Dat klopt. Voorheen heeft de NVWA het gemengd onderbrengen van varkens in wachtruimten van slachthuizen niet als een overtreding gekwalificeerd en hiertegen is dan ook niet eerder handhavend opgetreden.
Na het handhavingsverzoek en na recente EFSA adviezen uit 2022 heeft de NVWA in 2022 een quick scan gevraagd aan Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek met betrekking tot het mengen van varkens op slachthuizen. Uit deze rapporten is duidelijk geworden dat de NVWA de spanning die ontstaat ten gevolge van het gemengd onderbrengen van varkens moet beschouwen als een vermijdbare vorm van spanning.
Dit heeft ertoe geleid dat per 19 januari 2023 de NVWA middels een interne beleidslijn heeft aangekondigd te gaan handhaven op het mengen van varkens in slachthuizen. Dit gebeurt in fases. Allereerst is bij twee van de drie bedrijven uit het handhavingsverzoek, waar wel overtredingen werden vastgesteld, gehandhaafd door middel van een last onder dwangsom. Bij alle andere slachthuizen worden de overtredingen vastgelegd en na het verloop van de begunstigingstermijn van 15 augustus 2024 zal er op alle slachthuizen gehandhaafd worden. Op die manier wordt aan alle slachthuizen evenveel tijd gegeven om voor een oplossing te zorgen, ongeacht of tegen hen een handhavingsverzoek is ingediend of niet.
Hoe werd dit artikel in het verleden geïnterpreteerd door de NVWA, waardoor het mengen van varkens toen nog niet als overtreding werd aangemerkt, maar nu wel vanwege «veranderende maatschappelijke opvattingen»?
De Europese Verordening 1099/2009 inzake de bescherming van dieren bij doden ziet toe op het welzijn van dieren tijdens de slacht. Deze Verordening bevat een algemener geformuleerd doelvoorschrift, te weten artikel 3, eerste lid en tweede lid onder f. In dat artikel staat dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn spanning of lijden moeten worden bespaard. Het mengen van dieren op slachthuizen is al decennialang staande praktijk. In het verleden werd het dierenwelzijn daarbij niet in twijfel getrokken en niet gezien als overtreding van het doelvoorschrift in Verordening (EG) 1099/2009. Bij doelvoorschriften kunnen wetenschappelijke inzichten of veranderende maatschappelijke opvattingen leiden tot nieuwe inzichten over de vraag hoe uitvoering moet worden gegeven aan een doelvoorschrift. Bij deze casus is dit aan de orde geweest. Er is nu voldoende wetenschappelijke onderbouwing – zie de in vraag 5 genoemde rapporten – die uitwijst dat het mengen van dieren (vermijdbare) pijn, spanning of lijden met zich meebrengt en om die reden treedt de NVWA dan ook handhavend op.
Hoe is het volgens u mogelijk dat de NVWA iets dat volgens de wet is verboden, pas «na zorgvuldige afweging» voortaan als overtreding zal aanmerken?5
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven is artikel 3 van de Verordening (EG) nr. 1099/2009 een doelvoorschrift. Wetenschappelijke inzichten of veranderde maatschappelijke opvattingen kunnen leiden tot nieuwe inzichten over de invulling daarvan. Dat is in deze casus gebeurd. Het komen tot een oordeel of een bestaande praktijk al dan niet in strijd is met een voorschrift, vraagt vanzelfsprekend om een zorgvuldige afweging.
Hoe beoordeelt u het feit dat er wéér een handhavingsverzoek van een maatschappelijke organisatie nodig is voordat er wordt ingegrepen bij aantoonbaar dierenleed, dat bovendien al wettelijk is verboden?
Ik waardeer deze maatschappelijke organisaties, en het feit dat ze deze verzoeken indienen. Zoals hierboven aangegen in het antwoord op vraag 6 heb ik toegelicht welke afwegingen de NVWA tot voorkort heeft gemaakt m.b.t. het mengen van dieren op slachthuizen. De veranderende maatschappelijke opvattingen en het onder de aandacht brengen van dergelijke casussen met dit handhavingsverzoek hebben wat mij betreft een goede invloed op de discussie over dierenwelzijn.
De NVWA houdt risicogericht toezicht. Dat betekent dat ingeschat wordt op welke plek het effect van het toezichtswerk het grootst is. Dat betekent ook dat keuzes gemaakt worden. Hierin spelen bijvoorbeeld meldingen, handhavingsverzoeken en publicaties in de media soms een rol. Dergelijke signalen zijn waardevol en worden opgepakt en onderzocht.
Wat vindt u ervan dat de NVWA nu heeft aangekondigd dit wetsartikel pas vanaf 15 augustus 2024 te gaan handhaven en hiermee dit vermijdbare, illegale dierenleed nog meer dan een jaar in stand zal houden?
Ik ben het met u eens dat het wenselijk is dat overtredingen van deze bepalingen zo snel mogelijk worden beëindigd. Uw opmerking dat het laat is, was ook mijn eerste reactie. Ik heb aan de NVWA gevraagd of deze termijn naar voren gehaald kan worden. De IG heeft mij meegenomen in onderstaande overwegingen om toch voor een begunstigingstermijn tot 15 augustus 2024 te kiezen.
De termijn van 15 augustus 2024 geeft de slachthuisexploitant de gelegenheid om bestendige (bouwtechnische) aanpassingen te realiseren. Om rechtsongelijkheid te voorkomen door nu uitsluitend aanpassingen te eisen en handhavend op te treden bij díe bedrijven waar het handhavingsverzoek nu betrekking op heeft, is deze termijn gesteld. Het is wel een uiterlijke termijn. Dat neemt niet weg dat ik slachthuizen met klem oproep zo snel mogelijk de nodige aanpassingen te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Kunt u bevestigen dat de gedoogtermijn bij een wetsovertreding niet wezenlijk langer mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen?
Ja, dat klopt. Een begunstigingstermijn is de termijn die een overtreder wordt gegeven om een overtreding op te heffen. Volgens vaste jurisprudentie geldt bij het bepalen van de lengte van een begunstigingstermijn als uitgangspunt dat deze termijn niet wezenlijk langer of korter mag worden gesteld dan noodzakelijk is om de overtreding te kunnen opheffen. Zie het antwoord op vraag 9 waarom voor deze begunstigingstermijn gekozen is. Zoals aangegeven vind ik die termijn ook lang.
Klopt het dat als bepaalde maatregelen om het mengen van groepen te voorkomen langer duren om door te voeren, maar andere maatregelen voor andere varkens al sneller mogelijk zijn, daar in de overgangstermijn ook onderscheid in dient te worden gemaakt? Zo ja, waarom zou het voor slachthuizen noodzakelijk zijn om de wet tot augustus 2024 te blijven overtreden?
De NVWA heeft bij de vaststelling van deze begunstigingstermijn voor het verbod op het mengen van varkens een afweging gemaakt die recht doet aan alle relevante feiten en omstandigheden, waarbij evenredigheid van het handhavend optreden een grote rol heeft gespeeld en nog steeds speelt. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 9 is het een uiterste termijn. Ik vind dat slachthuizen hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen en roep ze met klem op, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9, de nodige aanpassingen nu al te doen en niet te wachten tot 15 augustus 2024.
Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Mijn ministerie en de NVWA stimuleren de slachthuizen de veranderingen vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn door te voeren. Dit onderwerp zal steeds geagendeerd worden bij de bestuurlijke overleggen die de NVWA met de sector voert. Begin 2024 zal de NVWA de bedrijven hier nog extra aan herinneren. In 2024 zal de NVWA dit punt al gaan meenemen bij de reguliere audits en systeeminspecties en zodra de begunstigingstermijn verstreken is zal zij het interventiebeleid toepassen.
Kunt u bevestigen dat het eveneens is verboden om varkens te mengen op het varkensbedrijf en bij het transport? Kunt u bevestigen dat de NVWA ook hier niet tegen optreedt, maar de sector vraagt om deze structurele en al langdurig bestaande wetsovertreding zelf «op te pakken»?
Het klopt dat het toevoegen van varkens aan een eenmaal gevormde groep gespeende varkens of gebruiksvarkens op het primaire bedrijf een overtreding is van artikel 2.13, lid 4 van het Besluit houders van dieren. Als de NVWA overtreding van deze bepaling constateert treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op. Voor transport geldt de Europese Verordening 1/2005, (de Transportverordening). Daarin is een dergelijk verbod niet opgenomen. Als de NVWA constateert dat de Transportverordening wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgesteld interventiebeleid op.
Hoe verhoudt dit zich tot de beginselplicht tot handhaving die de NVWA kent?
De beginselplicht tot handhaving houdt het volgende in: gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Met de oplegging van de last(en) onder dwangsom treedt de NVWA handhavend op bij de bedrijven waar naar aanleiding van het handhavingsverzoek overtredingen zijn geconstateerd. Daarmee handelt de NVWA conform dit beginsel. Zoals hiervoor onder vraag 13 uitgewerkt geldt voor het primaire bedrijf artikel 2.13 van het Besluit houders van dieren en voor het transport de Transportverordening. Als de NVWA constateert dat die regelgeving wordt overtreden, treedt de NVWA volgens het vastgestelde interventiebeleid op. De NVWA handelt ook hiermee dus conform dit beginsel.
Kunt u een overzicht geven van alle andere wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel worden begaan en bekend zijn bij de NVWA, maar waarop niet wordt gehandhaafd? Zo nee, waarom niet?
Er is geen overzicht met wetsovertredingen die in de vee-industrie structureel zouden worden begaan en bekend zijn bij de NVWA. Als de NVWA overtredingen constateert, dan treedt de NVWA op met het instrumentarium dat zij tot haar beschikking heeft. De NVWA zet krachtig in op het toezicht op de vleesketen. Bij de risicogerichte inspecties worden keuzes gemaakt: daar waar de grootste risico’s liggen, wordt de meeste capaciteit ingezet. Het uitgangspunt daarbij blijft dat de sector zelf aan zet is om zich tot het uiterste in te spannen misstanden op het gebied van dierenwelzijn te voorkomen. Lukt dat onvoldoende, dan aarzelt de NVWA niet om in te grijpen.
Indien u geen andere wetsartikelen kunt benoemen, kunt u dan garanderen dat andere dierenwelzijnsregels niet structureel worden overtreden? Zo nee, waarom niet?
Garanties kan ik niet geven. Het geldende normenkader voor dierenwelzijn is niet in alle gevallen een statisch gegeven, zoals ik ook heb toegelicht bij het antwoord op vraag 6. De NVWA kan bovendien (net als bijvoorbeeld de politie) niet overal tegelijk zijn en alles zien en weten.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en binnen drie weken beantwoorden?
Beantwoording van de vragen heeft langer geduurd in verband met benodigde afstemming.
Het bericht ongeveer 2,2 miljoen mensen vorig jaar getroffen door cybercriminaliteit |
|
Hind Dekker-Abdulaziz (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bovenstaand bericht?1
Ja.
Wat is uw reactie op de schatting van het Centraal Bureau voor de Statistiek dat 2,2 miljoen mensen vorig jaar zijn getroffen door cybercriminaliteit?
Het getal is zorgelijk. De hoge slachtofferaantallen in het rapport onderschrijven dat onze inzet om online criminaliteit tegen te gaan onverminderd nodig is. De aanpak van diverse vormen van online criminaliteit, zoals cybercrime en online fraude, heeft al langer mijn aandacht. Daar bent u eerder over geïnformeerd in onder meer de Kamerbrief over de integrale aanpak cybercrime,2 de Kamerbrief over de integrale aanpak online fraude3 en de Kamerbrief over de preventie cybercrime voor het midden- en kleinbedrijf.4
Gestolen inloggegevens zijn onderdeel van de ondergrondse online economie en zijn een bron van vele soorten online criminaliteit, dit komt ook voor bij overheidsorganisaties. Welke maatregelen neemt u om datalekken binnen de overheid te voorkomen?
Uit de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) volgt dat de verwerking van persoonsgegevens aan bepaalde eisen dient te voldoen. Zo schrijft de AVG voor dat persoonsgegevens deugdelijk dienen te worden beveiligd.5 Overheidsorganisaties nemen mede om die reden verschillende beschermingsmaatregelen om datalekken6 of andere incidenten te voorkomen. De Baseline Informatiebeveiliging Overheid, het basisnormenkader voor informatiebeveiliging bij de overheid, bevat bijvoorbeeld een minimale set aan maatregelen voor overheidsorganisaties om beter beschermd te zijn tegen digitale dreigingen. Het doel hiervan is om zoveel mogelijk te voorkomen dat overheidsorganisaties slachtoffer worden van digitale aanvallen.
De overheid neemt verschillende maatregen om voorbereid te zijn indien, ondanks de genomen maatregelen, toch incidenten plaatsvinden. Een voorbeeld hiervan is de jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening waar verschillende overheidsorganisaties oefenen met gesimuleerde hackaanvallen. Op deze manier worden bestaande crisisplannen getest in de praktijk en leren organisaties hoe ze moeten handelen tijdens incidenten. Aan de meest recente oefening van oktober 2022 hebben meer dan 70 overheidsinstanties deelgenomen. Daarnaast hebben ruim 450 mensen de livestream van de centrale crisisoefening gevolgd. Deze Overheidsbrede Cyberoefening is aanvullend op wat de verschillende bestuurslagen zelf al organiseren, zoals de oefenpakketten van de Informatiebeveiligingsdienst van de Vereniging Nederlandse Gemeenten 7.
De Netwerk- en informatiebeveiligingsrichtlijn (NIS2) geeft handvatten om maatregelen van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid wettelijk te verankeren en het toezicht op de overheid in te richten. Deze richtlijn wordt momenteel omgezet in nationale wetgeving. Het toezicht op informatieveiligheid bij de gehele overheid zorgt dat de maatregelen zoals benoemd in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid op een goede manier worden toegepast.
Ransomsware komt steeds vaker voor bij grote bedrijven en het mkb. U adviseert dringend om geen losgeld te betalen. Wat zijn volgens u adequate stappen die een bedrijf kan zetten als er cruciale data zijn gestolen en worden aangeboden voor losgeld?
Als organisaties als gevolg van een ransomware-aanval te maken krijgen met een datalek, is het belangrijk dat er direct actie wordt ondernomen, zoals het melden van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens en het informeren van de slachtoffers. Door het informeren van de slachtoffers kunnen zij (tijdig) maatregelen treffen om verdere schade te beperken. De Autoriteit geeft op haar website advies over de maatregelen die moeten worden genomen bij een datalek.8 Bij een complex datalek, zoals vaak het geval is bij een ransomware-aanval, adviseert de Autoriteit om een expert in te schakelen, bijvoorbeeld een forensisch expert.
Het Digital Trust Center (van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat biedt op haar website handelingsperspectieven voor ondernemers bij een ransomware-aanval.9 Naast de handelingsperspectieven van het Digital Trust Center, geeft het incidentresponseplan van het Nationaal Cyber Security Centrum praktische handvatten voor de voorbereiding op en ondersteuning bij een ransomware-aanval voor organisaties. Het plan gaat onder meer in op de situatie waarin data zijn gestolen10 en voor losgeld worden aangeboden.
Slachtoffers van ransomware worden uitdrukkelijk opgeroepen aangifte of melding te doen bij de politie. Het dringende advies blijft om geen losgeld te betalen. Het betalen van losgeld biedt geen garantie dat data niet verder zullen worden verhandeld en/of criminelen de systemen weer toegankelijk maken. Bovendien wordt door het betalen van losgeld het criminele verdienmodel in stand gehouden.
Op de website NoMoreRansom.org, mede beheerd door de politie, worden slachtoffers van ransomware geholpen om versleutelde data te herstellen zonder dat het slachtoffer losgeld betaalt. Ook kan de politie in bepaalde gevallen andere (potentiële) slachtoffers van ransomware tijdig waarschuwen om beschermingsmaatregelen te treffen.
Hoe kijkt u in dat kader naar het recente voorbeeld van de woningcorporatie uit Zwijndrecht die een aanzienlijk bedrag aan losgeld zou hebben betaald?2
Slachtoffer worden van een ransomware-aanval kan veel impact hebben. De schade kan enorm oplopen. Ik begrijp dat dit slachtoffers in een moeilijke positie plaatst, zeker als cruciale gegevens zijn gestolen. Het advies blijft echter om geen losgeld te betalen. Misdaad mag niet lonen. Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Door het betalen van losgeld wordt het signaal aan cybercriminelen afgegeven dat ransomware effectief en lucratief is. Cybercriminelen raken hierdoor gemotiveerd om hun criminele activiteiten verder te ontplooien. Bovendien biedt het betalen van losgeld geen garantie dat de gestolen gegevens worden hersteld of niet verder worden verhandeld.
Hoe kijkt u naar de oprichting van een gemeenschappelijk fonds voor mkb, waaruit losgeld zou kunnen worden betaald als hier goede reden toe is? Zo kan ook gezamenlijk worden geïnvesteerd in preventie en signalering.
Om criminaliteit tegen te gaan en weerbaarder te zijn tegen aanvallen is het onder meer van belang de eigen beveiliging op orde te hebben. Organisaties zijn verantwoordelijk voor hun eigen digitale beveiliging en moeten hiervoor de juiste preventieve maatregelen treffen. Organisaties kunnen hierin worden ondersteund door commerciële cybersecuritydiensten. Vanuit de overheid wordt op meerdere manieren voorlichting gegeven en worden hulpmiddelen ter beschikking gesteld via het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre. Ook waarschuwen het Nationaal Cyber Security Centrum en het Digital Trust Centre in meer algemene zin voor kwetsbaarheden en dreigingen.
Het betalen van losgeld houdt het criminele verdienmodel in stand en kan meer criminaliteit stimuleren. Zie ook het antwoord op vraag 5. De markt voorziet overigens reeds in cyberverzekeringen voor geleden schade na een ransomware-aanval. Een fonds om losgeld te betalen lijkt niet de juiste weg voorwaarts.
Heeft u in beeld hoeveel procent van de ransomware-aanvallen resulteert in een aangifte?
Over de hoeveelheid ransomware-aanvallen in Nederland en de schade die deze aanvallen veroorzaken zijn weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het beeld, mede op basis van het Cybersecuritybeeld Nederland van 2022 en mediaberichtgeving, is dat het aantal aanvallen toeneemt en dat de hoogte van het geëiste losgeld toeneemt. De politie geeft aan dat zij jaarlijks rond de 200 aangiftes van ransomware ontvangt. De aangiftebereidheid bij cybercrimedelicten is echter laag, wat ook geldt voor ransomware. Het aantal aangiften is daarom naar verwachting geen goede weerspiegeling van de omvang van de problematiek.
Welke stappen neemt u om de aangiftebereidheid onder getroffen bedrijven/personen te verhogen?
De politie heeft het voor diverse cybercriminele fenomenen mogelijk gemaakt om online aangifte doen, waardoor aangifte doen eenvoudiger is geworden en minder tijd kost. Zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2023–2026 maakt de politie vanaf 2023 voor meer fenomenen digitale aangifte mogelijk. Heden wordt er gewerkt om online aangifte voor ransomware in het derde kwartaal van 2023 mogelijk te maken.
Het Digital Trust Centre en het Nationaal Cyber Security Centrum adviseren bedrijven altijd om aangifte te doen indien zij slachtoffer van een digitaal misdrijf zijn geworden. Daarnaast heeft het Nationaal Cyber Security Centrum samen met de politie, het Openbaar Ministerie en Cyberveilig Nederland in januari 2023 een whitepaper over data-exfiltratie bij een ransomware-aanval uitgebracht. Ook hierin adviseert het Nationaal Cyber Security Centrum om naast het melden van de ransomware-aanval bij het Centrum aangifte bij de politie te doen.12
Hoe reflecteert u op het gegeven uit het rapport «The State of Data Security» waaruit blijkt dat van de deelnemende bedrijven in Nederland slechts 9 procent in staat is om alle data te herstellen na betaling van cybercriminelen? Ondanks deze zorgelijke cijfers betaalt driekwart van de bedrijven losgeld bij een ransomware-aanval.3
Het rapport bevestigt dat de grootste winst valt te behalen door te investeren in risicomanagement en preventieve maatregelen. Er is geen enkele garantie dat de sleutel (decryptor) of het wachtwoord wordt overhandigd nadat het gevraagde losgeld is betaald. Hierdoor blijft het risico bestaan dat de nieuwe of herstelde bestanden versleuteld worden en de afpersing nogmaals plaats zal vinden. Bovendien kan de gestolen data later alsnog door de cybercriminelen worden verhandeld. Het veilig herstellen van de data is in veel gevallen onmogelijk of bijna onmogelijk. Het Nationaal Cyber Security Centrum biedt in het incidentresponseplan diverse handvatten voor organisaties om preventieve maatregelen te treffen.
Wat vindt u van het gegeven uit hetzelfde rapport dat slechts 58 procent van de deelnemende organisaties een crisisplan voor cyberaanvallen opstelt? Ziet u een rol voor uzelf om dit percentage te verhogen. Zo ja, welke rol?
Ik deel de zorg dat nog te weinig organisaties crisisplannen hebben voor cyberincidenten. Dit kabinet stimuleert het schrijven van deze plannen door via verschillende wegen organisaties te adviseren crisisprocessen in te richten en vast te leggen, en door oefeningen zoals ISIDOOR te organiseren en een goede voorbereiding bij de deelnemers te benadrukken.
Onder de NIS2 wordt het voor organisaties die onder de richtlijn vallen verplicht om maatregelen te hebben voor bedrijfscontinuïteit en crisisbeheersing. Het is de verwachting dat daardoor meer organisaties voorbereidingen voor cyberincidenten treffen en vastleggen.
Voor zelfstandigen zonder personeel, kleine organisaties en midden- en kleinbedrijven biedt het Digital Trust Centre op haar website een leidraad om een incidentresponseplan op te stellen. Daarnaast voorziet de Cyberveilig Check van het Digital Trust Centre in meerdere maatregelen die zowel preventief werken als de schade van een cyberincident beperken.
Hoeveel financiële middelen worden er in totaal de komende jaren per jaar uitgetrokken om het bedrijfsleven beter te faciliteren om beschermd te zijn tegen ransomware-aanvallen?
Het budget voor de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Strategie betreft een bedrag oplopend tot 111 miljoen euro per jaar structureel. Dit bedrag komt ten goede aan de cybersecurity van Nederland, wat de weerbaarheid tegen onder meer ransomware-aanvallen versterkt. De middelen zijn onderverdeeld bij de departementen en uitvoeringsorganisaties, met een eigen verantwoordelijkheid voor de toekenning van voldoende capaciteit en financiële middelen om de in de Nederlandse Cybersecuritystrategie en het actieplan vastgelegde beleidsdoelen en acties te realiseren.
Daarnaast ondersteunen het Nationaal Cyber Security Centrum, het Digital Trust Centre, het Openbaar Ministerie, de politie en andere partners binnen en buiten de (Rijks)overheid doorlopend op verschillende manieren het bedrijfsleven en andere organisaties in het verhogen van de cyberweerbaarheid tegen onder andere ransomware.
MiND (meldpunt internet discriminatie) kan een belangrijke rol spelen in het tegengaan van hate-speech en discriminatie online, maar uit de cijfers (339 meldingen vorig jaar) blijkt dat het meldpunt onvoldoende wordt gevonden. Welke stappen onderneemt u om het meldpunt beter onder de aandacht te brengen, en kunt u specifiek ingaan op hoe u de doelgroep jongeren hier attent op wilt maken?
Ik vind het van groot belang dat het Meldpunt Internetdiscriminatie goed gevonden wordt. Op dit moment is dat onvoldoende het geval. Mijn ministerie verstrekt jaarlijks subsidie aan Meldpunt. Met het Meldpunt is afgesproken dat zij zich de komende tijd sterk inzetten om een betere naamsbekendheid te genereren. Als resultaat van een herpositionering zal het meldpunt deze zomer een nieuwe merknaam introduceren met bijbehorende communicatie(uitingen). Door middel van (online) campagnes worden doelgroepen, waaronder jongeren, bereikt om hen te informeren over het meldpunt en de oproep tot het melden van online discriminatie.
De sekte La Luz Del Mundo |
|
Michiel van Nispen , Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de HBO documentaireUnveiled: Surviving La Luz Del Mundo?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat deze sekte ook in Nederland is gevestigd, in Den Haag?
Ja, het is bekend dat er in Den Haag een kerk of gebedslocatie is gevestigd die verbonden is aan La Luz Del Mundo.
In uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Van Nispen (SP) en Michon-Derkzen (VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het verdwijnen van sektesignaal2 geeft u aan dat het van belang is «dat er tegen sektes wordt opgetreden en dat slachtoffers worden geholpen en ergens terecht kunnen als zij daar behoefte aan hebben»; hoe wordt hier invulling aan gegeven, in het algemeen en in het specifieke geval van de sekte La Luz Del Mundo waarvan de leider in de Verenigde Staten strafbare feiten heeft gepleegd?3
Als er sprake is van strafbare feiten kan er aangifte worden gedaan. Bij alle aangiftes wordt een slachtoffer individueel beoordeeld op mogelijke kwetsbaarheid en indien deze kwetsbaarheid bestaat worden er beschermingsmaatregelen genomen. Het doel van de individuele beoordeling is een betere bescherming bieden aan slachtoffers, tegen secundair slachtofferschap, herhaling, intimidatie of vergelding. In het specifieke geval van La Luz Del Mundo is er bij de politie geen informatie bekend die zou moeten leiden tot strafrechtelijk optreden.
Daarnaast hebben slachtoffers en hun naasten baat bij een herkenbare plek in de hulpverlening. Een plek waar ze laagdrempelig via telefoon en chat en desgewenst anoniem terecht kunnen. En waar als zij dat willen zij ook kunnen worden doorverbonden met gespecialiseerde hulpverlening of in contact kunnen worden gebracht met de politie. Binnen het bestaande hulpaanbod zijn organisaties die in beginsel in deze behoeften voorzien. Organisaties als Slachtofferhulp Nederland of Fier kunnen ondersteuning bieden bij de verwerking en het herstel van leed dat hen is aangedaan en doorverwijzen naar ggz-instellingen die geestelijke gezondheidszorg bieden.
Wel is het nodig dat er voor slachtoffers van dwingende groepsculturen binnen het bestaande hulpaanbod meer herkenbaarheid komt en meer specialistische expertise wordt opgebouwd. Ik verwijs u naar mijn brief van 30 juni waarin ik hier verder op in ga.
Bent u bekend met Meld.nl, een burgerinitiatief om tot een centraal meldpunt te komen?
Ja, ik ben bekend met Meld.nl. De site lijkt niet actief. In dit verband wil ik wijzen op de website slachtofferwijzer.nl, die sinds 2012 beschikbaar is. Hierop kunnen slachtoffers, hun naasten, hulpverleners en geïnteresseerden informatie vinden over praktische, juridische, emotionele en financiële hulpverlening van verschillende instanties. De site wordt door ongeveer 45.000 unieke bezoekers per maand bezocht.
Bent u bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties?4 Is er in Nederland behoefte aan een dergelijk kennisplatform? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met het Belgische kennisplatform Informatie- en Adviescentrum inzake schadelijke sektarische organisaties. In voornoemde brief van 30 juni geef ik aan dat ik het nuttig vind te verkennen in hoeverre werkbare elementen uit het model dat het Belgische kennisplatform hanteert, bruikbaar zijn in de Nederlandse context. Ik neem dat mee in de in de brief genoemde verkenning bij welke bestaande organisatie en op welke wijze de hulp aan slachtoffers van sekten steviger en meer herkenbaar kan worden ingebed.
Hoe krijgt op dit moment de samenwerking tussen experts bij de gemeenten en bij de politie vorm, op kennis cq de aanpak van sektes?
De politie is een van de samenwerkingspartners in het verband van de Regionale Informatie en Expertise Centra’s (RIEC’s) alwaar gezamenlijk met andere partners waaronder gemeenten, OM, FIOD en Belastingdienst wordt opgetrokken en informatie wordt gedeeld om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Het kan hier ook gaan om strafbare feiten, zoals seksuele uitbuiting of intimidatie, in relatie tot sektes.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Van Nispen en Van Wijngaarden (Kamerstuk 35 570-VI, nr. 54) over een meldpunt voor slachtoffers?
Ik verwijs u naar voornoemde brief van 30 juni.
Het bericht ‘Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar verdubbeld’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «Aantal aangetroffen websites met ernstig kindermisbruik in twee jaar verdubbeld»?1
Ja.
Uit het jaarrapport van de Britse Internet Watch Foundation (IWF) blijkt dat er in 2022 meer dan 255.000 websites met beelden van (ernstig) kindermisbruik zijn aangetroffen. Kunt u aangeven hoeveel en welke Nederlandse hostingbedrijven hier betrokken bij zijn? Kunt u aangeven of er in 2022 met al deze bedrijven gesprekken zijn gevoerd om adequate maatregelen af te dwingen?
Uit hetzelfde rapport van de Internet Watch Foundation (IWF) blijkt dat in 2022 82.500 keer is gerapporteerd over het aantreffen van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik op een Nederlandse server. Dat wil nog niet zeggen dat het daarbij ook gaat om een Nederlandse website: veel Nederlandse datacentra verhuren opslagruimte en verzorgen de aansluiting daarvan op het internet. Hun klanten plaatsen daar hun netwerkapparatuur, servers en opslagruimte voor webhosting. Deze hostingdiensten worden vaak doorverhuurd aan tussenpersonen in andere landen (die de webhosting daar veelal onder een eigen merk leveren), die vervolgens weer webruimte verhuren aan privépersonen of organisaties. Zij kunnen de ruimte bijvoorbeeld gebruiken om hun eigen website in te richten.
Het kabinet heeft tussen 2019 en 2022 door middel van een jaarlijkse steekproef van de TU Delft vinger aan de pols gehouden over onder andere het aantal Nederlandse hosters van dit beeldmateriaal en wie dit zijn. Ik heb uw Kamer over de laatste monitor recent bericht in mijn brief van 7 juli 2023. Ook zal ik hierop nader ingaan onder vraag 5. Het opdrachtgeverschap van de monitor van de TU Delft zal worden overgedragen aan de Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM). Vanaf de inwerkingtreding van het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal wordt de ATKM de bevoegde autoriteit om te gaan handhaven op online materiaal van seksueel kindermisbruik. Daartoe kan het in de toekomst dus zelfstandig besluiten om de monitor in te zetten.
Ook de gesprekken met de sector over online materiaal van seksueel kindermisbruik zullen voornamelijk door de ATKM worden gevoerd. Hiervoor zal binnen de ATKM een zogenaamde sectorraad worden opgericht waarin met regelmaat met de hostingsector zal worden gesproken over de aanpak.
Kunt u aangeven waarom nog steeds (ondanks een daling van 41% naar 32%) bijna éénderde van al het kinderpornografisch materiaal dat door IWF in 2022 is gevonden in Nederland wordt gehost en welke maatregelen u treft om kinderpornografisch materiaal tegen te gaan?
Nederland beschikt over een uitstekende digitale infrastructuur. Dat betekent dat sprake is van snelle verbindingen en beschikbaarheid van voldoende servers en opslagruimte voor webhosting. Deze aspecten leveren de Nederlandse economie veel voordelen op, maar kunnen ook misbruikt worden door criminelen.
De ambitie van het kabinet is er te allen tijde op gericht al het beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik van Nederlandse servers te weren. In die zin ben ik blij om in het rapport van de IWF te lezen dat het wereldwijde aandeel van Nederlandse servers is gedaald van 41% naar 32%. Dat is natuurlijk bij lange na niet genoeg, maar wel een stap in de goede richting.
De inzet bij de bestrijding van illegale content gaat voor een belangrijk deel uit van zelfregulering door de internetsector. De Nederlandse overheid werkt reeds jaren samen met de internetsector aan de bestrijding van illegale content online. Zo is er al in 2008 een Notice-and-Takedown (NTD) gedragscode overeengekomen tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven en andere tussenpersonen.2 Daar is in 2018 een addendum op gekomen voor het verbeteren van de bestrijding van materiaal van online kindermisbruik. Meldingen die van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) komen worden niet meer zelf door tussenhandeldiensten beoordeeld en het materiaal wordt binnen maximaal 24 uur verwijderd. Aanvullend bevat de in 2021 geactualiseerde Gedragscode Abusebestrijding maatregelen die hostingproviders kunnen nemen tegen misbruik van hun diensten voor meerdere vormen van illegale activiteiten.
Zoals reeds bekend bij uw Kamer, heeft het kabinet de oprichting van een Autoriteit online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal (ATKM) aangekondigd. Deze Autoriteit krijgt de wettelijke bevoegdheid aanbieders van hostingdiensten op bestuursrechtelijke basis te verplichten online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal op hun server ontoegankelijk te maken of te verwijderen dan wel deze partijen op te dragen passende en evenredige maatregelen te treffen om de opslag en doorgifte van online kinderpornografisch en/of terroristisch materiaal via hun diensten te beperken. Hiermee krijgt de Autoriteit middelen om in te grijpen indien de bestaande zelfregulering hapert, bijvoorbeeld wanneer een hoster weigert gehoor te geven aan een verwijderverzoek van illegale content, bijvoorbeeld van het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) in het kader van de zelfregulering.
Voeren het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) nog steeds overleg met de IWF over het in kaart brengen van de hostingbedrijven en de aanpak van online kinderpornografisch materiaal? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Worden bijvoorbeeld tussen EOKM en de IWF best practices uitgewisseld?
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft geen regulier overleg met de IWF over het in kaart brengen van hostingbedrijven. Wel zijn zowel het EOKM als de IWF aangesloten bij INHOPE, een internationaal netwerk van meer dan 50 meldpunten. Binnen dit netwerk worden inderdaad best practices uitgewisseld, informatie gedeeld en trainingen verzorgd voor medewerkers. De Nederlandse overheid is ondertussen aangesloten bij overleggen van de WeProtect Global Alliance, een internationaal samenwerkingsverband tussen overheden, bedrijven en organisaties wereldwijd voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik. Zo neemt Nederland actief deel aan de bijeenkomsten van de door de WeProtect Global Alliance opgerichte Global Taskforce on Child Sexual Abuse Online, die tweemaal per jaar bijeenkomt met als doel het faciliteren van internationale informatiedeling ten behoeve van een effectieve wereldwijze aanpak van online seksueel kindermisbruik.
Wanneer wordt de eerstvolgende rapportage van de TU Delft Monitor – online seksueel beeldmateriaal naar de Kamer gestuurd en kunt u in deze rapportage ingaan op de bevindingen in het jaarverslag van de IWF?
Ik heb de Kamer op 7 juli jl. een brief gestuurd waarin ik nader inga op enkele aspecten rondom de bevoegdheden van de ATKM. In deze brief heb ik ook de resultaten van de TU Delft Monitor over 2022 meegenomen. Deze monitor is echter gebaseerd op een steekproef van twee maanden en niet, zoals het IWF-jaarrapport, op wereldwijde meldingen die een jaar lang zijn bijgehouden. Daar waar dit opportuun is, zal ik de resultaten van het IWF-rapport meenemen.
Hoeveel hostingbedrijven zijn in 2021 en 2022 uit Nederland vertrokken vanwege maatregelen die verband houden met de aanpak van kinderpornografisch materiaal, zoals het publiceren van de bedrijven waar het meeste afbeeldingen worden gehost?
Ik beschik niet over concrete cijfers over het vertrek van hostingbedrijven uit Nederland omdat ze strenger gereguleerd worden door de overheid op het gebied van kinderpornografisch materiaal. Er zijn volgens de TU Delft monitor wel enige indicaties dat bepaalde domeinnamen, dat wil zeggen klanten van sommige hosters, zich verplaatsen naar het buitenland. Ook kan worden gezegd dat de hostingbedrijven die eerder zijn uitgelicht in de rapportages van de TU Delft monitor, over het algemeen hun inzet op het weren van beeldmateriaal van online seksueel kindermisbruik stevig hebben vergroot, zoals ik ook in mijn brief op 7 juli jl. aan uw Kamer heb opgenomen.
Wanneer hostingbedrijven uit Nederland vertrekken en zich elders registreren, krijgen de lokale autoriteiten dan van Nederland een signaal dat een hostingbedrijf zich heeft gevestigd dat te weinig maatregelen treft om hosting van kinderpornografisch materiaal tegen te gaan?
Hostingbedrijven bieden diverse diensten aan en vertrekken in de regel niet zo snel uit Nederland. Wel is het zo dat klanten van hostingbedrijven, zoals eigenaren van bepaalde websites of resellers, zich kunnen verplaatsen indien de hostingpartij meer maatregelen treft om online materiaal van seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Uit de TU Delft monitor van 2022 blijkt dit voor enkele websites te zijn gebeurd. Hier wordt internationaal informatie met elkaar over gedeeld. Meldpunten, zoals het NCMEC3 in de Verenigde Staten, kijken bij een melding of er informatie is over de locatie van de website waar het materiaal op staat. Indien vastgesteld kan worden dat een dergelijke website bijvoorbeeld onder een Nederlandse hostingpartij valt, wordt deze informatie gedeeld met de Nederlandse politie en gaat er via het Nederlandse meldpunt, het EOKM, een notice-and-take-down verzoek naar zowel de hostingpartij als de eigenaar van de website. Andersom kan ook het EOKM andere landen erop wijzen dat er websites zijn in hun jurisdictie die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik bevatten. Er zijn helaas partijen die zich om deze reden constant verplaatsen om uit handen van opsporingsdiensten te blijven.
Kunt u de wet Bestuursrechtelijke Aanpak online kinderpornografisch materiaal voor het zomerreces 2023 naar de Kamer sturen, nu de afdeling Advisering van de Raad van State al meer dan een jaar geleden advies uitbracht over dit wetsvoorstel? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb het wetsvoorstel bestuursrechtelijke aanpak online kinderpornografisch materiaal op 12 juni jl. naar uw Kamer verstuurd.4
Het rapport van Bureau Hoffman, inzake het onderzoek van recherchebureau Interludium |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers |
|
Kunt u aangeven of Bureau Hoffman op enigerlei wijze onderzoek heeft gedaan naar het bestaan van eventuele transacties van Stichting Open Nederland (SON) via/naar buitenlandse bankrekeningen, die worden genoemd in het rapport van Interludium en zo ja, op welke manier Bureau Hoffmann dat heeft gedaan? Kunt u de discrepanties die Bureau Hoffmann eventueel heeft geconstateerd en de analyses daarvan ook (vertrouwelijk) delen?
Ja, Hoffmann Recherche heeft administratief onderzoek gedaan bij SON. Voor de methode van het administratief onderzoek en de resultaten hiervan verwijs ik naar het vertrouwelijk met de Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche. Het onderzoek heeft plaatsgevonden volgens de kaders van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr), de Regeling en Beleidsregels particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Rpbr en Bpbr) en de Privacygedragscode.
Kunt u (vertrouwelijk) transcripties/notulen overleggen van eventuele overleggen die Bureau Hoffman heeft gevoerd met het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen notulen gemaakt van deze overleggen.
Kunt u wel (vertrouwelijk) openbaren wie binnen het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betrokken waren bij overleggen met Bureau Hoffmann en op welke manier?
Zie het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Kunt de conclusie van Bureau Hoffmann over het rapport van Interludium (vertrouwelijk) toelichten?
De belangrijkste bevindingen zijn dat de in het Interludium rapport aangegeven overboekingen en afschrijvingen niet blijken te bestaan c.q. niet hebben plaatsgevonden. Ook acht het rapport tal van andere beweringen zoals het bestaan van offshore vennootschappen en buitenlandse bankrekeningen niet bewezen en niet geloofwaardig. Zie voor verdere details op bovenstaande punten het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Zijn de verklaringen en de informatieverstrekking van personen die Bureau Hoffman heeft gebruikt voor het onderzoek geverifieerd en zo ja, op welke manier en door wie? Kunt u de bewijslast hiervoor (vertrouwelijk) overleggen?
Het doel van het onderzoek van Hoffmann Recherche was vaststellen of de informatie uit het Interludium rapport betrouwbaar was. Voor informatie over de door Hoffmann gedane verificatie verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Weet u op welke manier Bureau Hoffman onderzoek heeft gedaan naar de rollen van personen in deze kwestie? Hoe moeten deze rollen geïnterpreteerd worden? Kunt ook de onderzoeksanalyse op basis waarvan de conclusies over personen in het Hoffmann-rapport zijn getrokken (vertrouwelijk) delen?
Voor een beschrijving van de reikwijdte van het onderzoek van Hoffmann Recherche, verwijs ik u naar het vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeelde rapport van Hoffmann Recherche.
Maakten onderzoek / interviews bij bepaalde bedrijven, naast SON zelf, die in het onderzoek van Interludium worden genoemd, deel uit van het onderzoek van Bureau Hoffman?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u de transscripties/notulen van de gesprekken die ten behoeve van dit onderzoek door Bureau Hoffman met verscheidene personen, zijn gevoerd (vertrouwelijk) delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Op basis waarvan komt Bureau Hoffman tot de conclusie van haar rapport, als Bureau Hoffman niet beschikt over alle informatie en informatie (deels) niet heeft kunnen verifiëren? Hoe kan dan toch een conclusie worden getrokken?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier is de informatie die Bureau Hoffmann heeft vergaard voor het onderzoek geverifieerd en door wie?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitleggen waarom de inhoud van het rapport van Bureau Hoffman geheim moet blijven en alleen op aanvraag voor Kamerleden in te zien is, aangezien het rapport geen dusdanig gevoelige informatie bevat dat openbaarmaking de betrokken personen en/of de Nederlandse staat zou kunnen schaden? Kunt u concreet en beargumenteerd onderbouwen wat de redenen zijn om dit onderzoeksrapport geheim te verklaren?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u niet dat een onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie die is ingezet ter bestrijding van een landelijke crisis, waarbij de overheid nauw betrokken was en waarmee veel gemeenschapsgeld gemoeid was, in verband met (maatschappelijke en politieke) twijfels en vragen die zijn gerezen bij het opereren en de integriteit van deze organisatie en de Nederlandse overheid, te allen tijde openbaar zou moeten zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn conclusie, op basis van juridisch advies is, dat hier wel sprake is van gevoelige informatie die betrokken personen kunnen schaden. Er is sprake van het herhaaldelijk en opzettelijk in diskrediet brengen en beschadigen van de eer en goede naam van deze individuen. Daarom is het belangrijk zorgvuldig om te gaan met de persoonlijke levenssfeer van de in het Interludium rapport genoemde individuen. Om die reden is na zorgvuldige overweging besloten het onderzoeksrapport alleen vertrouwelijk met uw Kamer te delen.
Bent u bereid om dit onderzoek alsnog openbaar te maken? Zo nee, op basis van welke juridische gronden blijft u bij geheimhouding van dit onderzoek?
De financiële gang van zaken bij SON is reeds beoordeeld door een externe accountant die hierover verslag heeft gedaan bij het jaarverslag van SON en deze informatie is openbaar.
Het onderzoek naar het rapport van Interludium door Hoffmann Recherche betreft geen onderzoek naar de financiële gangen van een organisatie. Gezien de bevindingen van Hoffmann Recherche (zie antwoord vraag 4 voor een samenvatting) heb ik het rapport van Hoffmann Recherche vertrouwelijk met uw Tweede Kamer gedeeld.
Het bericht ‘Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop’ |
|
Jimmy Dijk |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Geld in de zorg verdwijnt massaal: Den Haag gaat aan kop»?1
Het is absoluut ongewenst dat malafide zorgaanbieders misbruik maken van zorggelden en hierbij gebruik maken van mensen in een kwetsbare positie. Iedereen moet kunnen vertrouwen op goede zorg en het is niet de bedoeling dat er misbruik wordt gemaakt van publiek geld.
In hoeverre is er momenteel voldoende capaciteit bij de toezichthouders op dit soort persoonsgeboden budget (PGB)-bureaus?
Budgethouders bepalen doorgaans zelf wie hun zorg levert, tegen welke kwaliteit en welk tarief. De verstrekker van het pgb-budget (gemeenten, zorgverzekeraars of zorgkantoren) is verantwoordelijk voor het toetsen van de pgb-vaardigheid van de budgethouder. Hiervoor is een pgb-vaardigheidskader ontwikkeld.
In algemene zin houdt de IGJ toezicht op de kwaliteit bij alle zorgaanbieders die op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw), Wet langdurige zorg (Wlz) en/of Jeugdwet worden gefinancierd, inclusief pgb-gefinancierde zorgaanbieders en jeugdhulpaanbieders. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft een rol in het toezicht op zorgaanbieders die zorg leveren via een pgb op grond van de Zvw en Wlz. Voorts houden gemeenten toezicht op kwaliteit en rechtmatigheid van zorg die op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) wordt gefinancierd, alsmede toezicht op rechtmatigheid van zorg die op grond van de Jeugdwet wordt gefinancierd. Dit geldt voor zowel pgb-gefinancierde zorg als voor zorg in natura.
Overigens wordt in het artikel gesproken over pgb-zorgbureaus die bemiddelen tussen zorgvragers en zorgverleners. Wanneer een pgb-bureau uitsluitend als taak heeft om de vrager van zorg en de verlener van zorg bij elkaar te brengen en enkel bemiddelt, is dit bureau geen zorgaanbieder. Dergelijke bemiddelingsbureaus vallen niet onder het toezicht van de IGJ en de NZa. Deze bureaus verlenen op dat moment namelijk geen zorg, maar leveren enkel een zorgverlener, waarbij het bureau geen afspraken maakt met die zorgverlener over de inhoud van de te leveren zorg en de wijze waarop die zorg wordt verleend.
Hoe kijkt u aan tegen de grote hoeveelheid inspectie en controle die er nodig is om toe te zien om de rechtmatigheid van PGB-verstrekkingen?
De Sociale Verzekeringsbank, zorgkantoren, gemeenten en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor het controleren van de rechtmatigheid van betalingen rond PGB verstrekkingen. De afgelopen jaren is steeds ingezet op het verminderen van de administratieve lasten. In 2015 is onder andere het trekkingsrecht ingevoerd. Daarmee is onrechtmatig gebruik van pgb-middelen teruggedrongen en is gelijktijdig de administratieve last bij budgethouders verminderd. Daarnaast is met het nieuwe pgb 2.0 systeem een groot aantal controles geautomatiseerd, waardoor er minder fouten worden gemaakt, er een hogere rechtmatigheid is en snellere betalingen. Voorts werk ik aan meerjarige toekenningen waarmee het aantal onnodige controles wordt verminderd en zorgkantoren de controles op afstand doen, waardoor ook de administratieve lasten afnemen.
Bij deze vraag is het goed om te realiseren dat het pgb in totaal circa 120.000 budgethouders betreft en een nog groter aantal zorgverleners (circa 270.000). Dat betekent dat de beschikbare capaciteit voor toezicht risico-gestuurd moet worden ingezet.
Klopt het dat gemeenten momenteel geen boetes op kunnen leggen aan malafide zorgaanbieders? Zo ja, welke instantie kan dit wel?
Dat klopt. In de Jeugdwet en Wmo 2015 is geen aparte bevoegdheid opgenomen voor het opleggen van een bestuurlijke boete door het college van burgemeester en wethouders. Het college heeft op grond van artikel 2.4.1 lid 1 Wmo 2015 een mogelijkheid de geldwaarde te vorderen van een ten onrechte genoten pgb. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid om het contract van een frauderende zorgaanbieder te ontbinden.
Gemeenten kunnen bij signalen en/of vermoedens van fraude door zorgaanbieders aangifte doen. Indien een zorgaanbieder als verdachte is aangemerkt in een strafrechtelijk onderzoek en het OM van oordeel is dat degene een strafbaar feit heeft gepleegd, kan het OM zelfstandig een straf opleggen, te weten een boete of taakstraf. Het OM kan het strafrechtelijk onderzoek ook voorleggen aan de rechter. In dit geval is het aan de rechter om te oordelen of de verdachte schuldig is aan het plegen van strafbare feiten en welke strafoplegging hierop moet volgen (boete, taakstraf en/of gevangenisstraf).
Als bestuursorganen kunnen de NZA en IGJ bestuurlijke boetes opleggen. De IGJ kan bijvoorbeeld boetes opleggen voor titelmisbruik en het niet hebben van een VOG van medewerkers. Indien een overtreding ook als een mogelijk strafbaar feit kan worden aangemerkt, dan zal die overtreding aan het Openbaar Ministerie worden voorgelegd.
Welke stappen gaat u zetten om criminele netwerken die actief zijn in de zorg aan te pakken?
Het opsporen en vervolgen van verdachten, die actief zijn in criminele netwerken, is een taak van de opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie. In deze netwerken kunnen ook niet-integere zorgaanbieders actief zijn. Over de gezamenlijke aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik u op 29 juni 2022 een brief gestuurd.2 Voor een effectievere aanpak van niet-integere zorgaanbieders heb ik met alle partijen afspraken gemaakt ter verbetering van de gezamenlijke aanpak van zorgfraude. De partijen geven invulling aan deze afspraken. Omdat uw vragen ook over de rol van gemeenten gaan, noem ik hier de middelen die ik beschikbaar heb gesteld voor de proeftuinen van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het doel is om met proeftuinen in de koploper-regio’s Twente en Hart van Brabant tot een beproefde integrale ketenaanpak te komen voor inkoop, account- en contractmanagement, toezicht en handhaving. De VNG neemt hierbij de faciliterende rol op zich om kennisdeling vanuit de proeftuinen te borgen en de nuttige werkwijzen onder alle gemeenten te verspreiden. In het najaar stuur ik uw Kamer een brief met de voortgang van de afspraken over de aanpak van zorgfraude.
Hoe komt het dat het zo makkelijk is voor criminelen om met vervalste diploma’s en VOG’s aan de slag te gaan in de zorg? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan?2
Het is essentieel dat zorgaanbieders in hun hoedanigheid als werkgevers diploma’s en VOG’s controleren voordat mensen aan de slag gaan in de zorg. Zorgaanbieders zijn hier verantwoordelijk voor en ook voor het doen van aangifte wanneer er een vermoeden is dat een diploma en/of een VOG is vervalst.
In februari van dit jaar heeft de IGJ een oproep gedaan aan alle organisaties van zorgaanbieders in de zorg en de jeugdhulp om te letten op valse diploma’s en VOG’s. De IGJ geeft op haar website aan hoe diploma’s en VOG’s op echtheid kunnen worden gecontroleerd. Tevens roept de IGJ op om valse papieren via de politie te melden aan het OM en aan de IGJ. Onlangs zijn door de politierechter straffen opgelegd aan een aantal verdachten voor het gebruiken van valse diploma’s en valse VOG’s. Voor een bredere toelichting verwijs ik uw Kamer graag naar de beantwoording van de Kamervragen van Kamerleden Bevers en Van den Hill van de VVD-fractie van 23 februari jl.4
Zou het verbieden van winstuitkeringen in de gehele zorg niet enorm kunnen helpen om dit soort fraude tegen te gaan, aangezien het dan veel lastiger wordt om geld uit de zorg weg te sluizen? Zo ja, bent u bereid om een wetsvoorstel hiervoor te maken?
Nee. Ik ben van mening dat commerciële activiteiten van zorgaanbieders ook positieve effecten kunnen hebben op de zorg, zoals prikkels tot innoveren en efficiëntie of een bijdrage aan de toegankelijkheid van zorg. Daarbij wil ik vooropstellen dat aanbieders die de zorg uitsluitend als verdienmodel zien, wat mij betreft niet in de zorg thuishoren. Ik zie risico’s voor de kwaliteit en toegankelijkheid van zorg wanneer aan het realiseren van (uitkeerbare) winst een groter belang wordt gehecht dan aan de publieke belangen. Alle aanbieders, ook commerciële, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving. Dat vraagt om integere bedrijfsvoering van zorgaanbieders, waarbij zij verantwoord omgaan met keuzes rondom winstuitkering. Op dit moment heb ik het «Wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorg- en jeugdhulpaanbieders» in voorbereiding. Met dit wetsvoorstel wordt ook de mogelijkheid gecreëerd om zo nodig voorwaarden te kunnen stellen aan winstuitkeringen die risico’s vormen voor de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg.
Drugsgebruik in gevangenissen |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66), Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gedetineerden Ter Apel roken massaal «drugspapier», mogelijk met fatale afloop» en het bericht «Drugsgebruik in gevangenissen zorgelijk»?1, 2
Ja.
Wat is uw reactie op de vermoedens van een groot deel van het gevangenispersoneel in Ter Apel dat een groep gedetineerden dagelijks de synthetische drug Spice gebruikt?
Vooropgesteld: de invoer, het gebruik en het verhandelen van drugs in de justitiële inrichtingen is strafbaar. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zet daarnaast in op technische en innovatieve middelen om contrabande, waaronder drugs, tegen te gaan en op te sporen. Zo wordt ingezet op dronedetectie, gsm-detectieen onaangekondigde «spitacties».
Het detecteren van de synthetische drug «Spice» is echter uitdagend. Daarom experimenteert DJI momenteel met nieuwe technologie om synthetische drugs te kunnen opsporen. Ook benut DJI de kennis en ervaring op dit terrein van internationale partners. Daarnaast biedt DJI forensische verslavingszorg aan gedetineerden, waarbij de behandelingen gespecialiseerd zijn in zowel geestelijke als lichamelijke gezondheidszorg.
Bent u het eens met de stelling dat moet worden bevorderd dat gevangenissen zelf aan de bel kunnen trekken om onderzoek te laten verrichten naar drugsgebruik onder gedetineerden, met als voorbeeld het Trimbos-onderzoek in opdracht van de gevangenis in Ter Apel?
Ik vind het positief dat directeuren van penitentiaire inrichtingen (PI’s) hun ervaring en kennis over drugsgebruik onder gedetineerden met elkaar delen. Mede op basis daarvan kan worden besloten om bepaalde onderzoeken uit te voeren.
Welke gezondheidsrisico’s als gevolg van het gebruik van Spice zijn bekend en op welke manier is de drug aantoonbaar in het lichaam bij onderzoeken naar het gebruik ervan?
«Spice» is een voorbeeld van een naam van een preparaat waarin synthetische cannabinoïden, afgekort als SCRA’s, zijn verwerkt.3 SCRA’s worden meestal gerookt (met tabak). Negatieve effecten kunnen angst, onrust, paranoia en agitatie/agressie zijn. Mogelijke negatieve lichamelijke effecten en gezondheidsrisico’s zijn een hoge bloeddruk, hartkloppingen, misselijkheid, flauwvallen, epileptische aanvallen en cardiovasculaire toxiciteit (bijvoorbeeld hartritmestoornissen). De gezondheidsrisico’s verschillen afhankelijk van de soort SCRA’s, de hoogte van de dosering en de frequentie van gebruik.4 Ook is de werkingsduur soms zeer kort, wat (compulsief) herdoseren in de hand kan werken. Daarnaast kan er grote variatie zijn tussen en binnen de producten wat betreft de sterkte/hoeveelheid.5 Hierdoor bestaat het risico dat iemand snel te veel neemt. Een kleine hoeveelheid roken kan hierdoor al snel ernstige bijwerkingen opleveren. Dit kan bij ernstige intoxicatie zelfs levensbedreigend zijn.
DJI kan het gebruik van SCRA’s niet door reguliere urinetesten aantonen. Met geavanceerde urinetesten is het voor een daarin gespecialiseerd laboratorium mogelijk om SCRA’s aan te tonen indien duidelijk is naar welke (van de honderden) synthetische cannabinoïden gezocht dient te worden. Op dit moment wordt onderzocht of het laboratorium dat de tests verzorgt voor DJI deze geavanceerde mogelijkheid ook kan aanbieden en tegen welke kosten dat zal zijn. Bijkomend probleem is dat veel SCRA’s na gebruik maar kort aanwezig zijn in het lichaam, wat detectie van recent gebruik bemoeilijkt.
Welke aanwijzingen hebt u voor de bevestiging dan wel ontkenning van het vermoeden van het personeel van de gevangenis dat het gebruik van Spice tot dodelijke slachtoffers heeft geleid?
Elk overlijden in detentie wordt gemeld bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Bij elk overlijden wordt ook een calamiteitenonderzoek ingesteld. Bij DJI zijn tot op heden geen gevallen bekend waarbij vaststaat dat een gedetineerde is overleden als gevolg van het gebruik van SCRA’s. Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, is detectie moeilijk.
Volgt er een sanctie voor het binnensmokkelen van drugs zoals Spice? Zo ja, hoe vaak is dat het afgelopen jaar gebeurd?
Het invoeren, gebruiken en verhandelen van drugs is strafbaar. Dit heeft altijd consequenties. Zo wordt een gedetineerde die in het plusprogramma zit, direct voor minimaal zes weken gedegradeerd naar het basisprogramma. De vestigingsdirecteur beslist daarnaast of en zo ja welke disciplinaire straf wordt opgelegd. De vestigingsdirecteur kan ook aangifte doen van de invoer, het bezit en de handel in drugs. Deze strafrechtelijke ontwikkelingen worden geregistreerd bij de politie en het OM.
Drugs wordt gezien als contrabande binnen detentie. In 2022 zijn 3588 beschikkingen in het gevangeniswezen opgemaakt naar aanleiding van het bezit of gebruik van drugs of het bezit van overige contrabande waarbij een straf, maatregel of mededeling is opgelegd. Er kan hierbij geen onderscheid gemaakt worden tussen bezit en gebruik van drugs, dus zijn beide categorieën meegeteld. Bezit of gebruik van contrabande leidt in principe altijd tot een disciplinaire straf.
Kanttekening hierbij is dat SCRA’s moeilijk op te sporen zijn. Hoe vaak een sanctie is gevolgd op het binnensmokkelen van drugs zoals «Spice» is niet bekend. Uit de registratie kan niet opgemaakt worden welk type contrabande heeft geleid tot welke sanctie.
In hoeverre krijgen gedetineerden, die aan deze en/of andere drugs verslaafd zijn, hulp van verslavingszorg?
DJI biedt ruimte voor verslavingszorg aan gedetineerden. De behandelingen zijn voornamelijk gericht op de verslaving van het gepleegd delict en kunnen onderdeel zijn van een strafmaatregel.6 Bovendien kan het Psycho Medisch Overleg (PMO) ook (verslavings)zorg tijdens detentie indiceren.
Verslaving is een belangrijke risicofactor voor re-integratie. De detentieperiode moet daarom – indien nodig – worden benut om verslaafde gedetineerden zorg op maat te geven en naar zorgtrajecten te geleiden. Hierbij is voldoende kennis bij personeel cruciaal als het gaat om de mogelijkheden van hulp en zorg aan gedetineerden in verslaving.
Deelt u de mening dat het problematisch is dat zelfs in gevangenissen drugsgebruik veelvuldig voorkomt en bent u het met eens met de stelling dat hiervoor een passende straf zou moeten gelden voor in ieder geval de persoon die helpt bij het smokkelen?
Contrabande, waaronder drugs, zijn mij een doorn in het oog. Een gedetineerde mag geen contrabande in de PI binnenbrengen, daarin handelen of deze in het bezit hebben. Dit wordt tegengegaan en bestraft (zie antwoord op vraag 2 en 6). Degene die het binnenbrengt is strafbaar.
Vindt u dat een passende straf zou moeten gelden wanneer een gedetineerde wordt betrapt op het gebruik en bezit van drugs, maar dat als een gedetineerde om hulp vraagt juist hulp moet worden geboden?
Ja, bezit en gebruik van drugs tijdens detentie is niet toegestaan. Een gedetineerde die drugs gebruikt en om hulp vraagt bij zijn/haar verslaving kan, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, de nodige hulp krijgen aangeboden.
Is het smokkelen van de drug Spice specifiek een probleem in de gevangenis in Ter Apel of is het een breder probleem?
Er zijn enkele gevallen bekend dat SCRA's zijn aangetroffen op briefpapier in andere PI’s dan de PI Ter Apel. DJI vermoedt op basis van het gedrag van gedetineerden dat «Spice» ook in andere PI’s wordt gebruikt. Het gebruik van SCRA’s kan door DJI niet door de reguliere urinetesten worden aangetoond.
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat Spice, en ook andere drugs, niet massaal worden binnengesmokkeld en gebruikt in detentie?
«Spice» is lastig op te sporen, omdat het wordt geïmpregneerd in papier en snel in het lichaam afbreekt. DJI heeft een landelijke portefeuillehouder aangesteld die onderzoekt of de nieuwste geavanceerde drugsdetectieapparatuur, die als proef beschikbaar is in een aantal PI’s, breder ingezet kan worden. Daarnaast zet DJI ook in op preventie van gebruik en voorlichting. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 14.
Kunt u een reactie geven op de constatering van het Trimbos-instituut dat het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen in gevangenissen in Nederland een groeiend probleem lijkt te zijn?
Mede gezien de ervaringen in het buitenland, de bevindingen in het rapport van het Trimbos-instituut en de aangetroffen SRCA’s in andere PI’s, is het zeker aannemelijk dat synthetische stoffen ook in andere gevangenissen in Nederland worden gebruikt. Het is moeilijk om een goed beeld te krijgen van de aard en omvang van het gebruik van nieuwe psychoactieve stoffen om de hierboven genoemde redenen, maar het is van belang alert te blijven op signalen uit de PI’s en onderzoek te doen waar nodig.
Welke ontwikkelingen in buitenlandse gevangenissen kunnen volgens u een goed voorbeeld zijn voor het aanpakken van drugsgebruik in Nederlandse gevangenissen en welke acties onderneemt u om deze lessen te implementeren?
In buitenlandse gevangenissen is er ervaring met gespreksgroepen, peer support en het voorbereiden op goede hulp en zorg bij terugkeer naar de maatschappij. Dit betreft het tegengaan van gezondheidsrisico’s, preventie van gebruik en verslaving, maar ook bijvoorbeeld het tegengaan van stigma en het verbeteren van communicatie. DJI houdt de buitenlandse ontwikkelingen op deze onderwerpen in de gaten en volgt deze waar mogelijk op.
Wat is uw reactie op het advies van de onderzoekers van het Trimbos-instituut om up-to-date en neutraal informatiemateriaal over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs beschikbaar te stellen aan zowel medewerkers als gedetineerden?
DJI onderschrijft het advies dat medewerkers en gedetineerden goed moeten worden voorgelicht over de effecten en gezondheidsrisico’s van drugs. Hierover heeft DJI een informatieblad voor justitiabelen over gemaakt. Voor medewerkers is er een infokaart en voorlichtingsfilm. Ook de interne afdelingen (medische) Zorg worden actief betrokken bij de ontwikkeling en verschijnselen ten aanzien van SCRA’s en het ontwikkelen van kennis en kunde binnen de PI’s. Het Trimbos onderzoek geeft aan dat de SCRA’s zich in hoog tempo evolueren en veranderen. DJI onderzoekt hoe de voorlichting aan zowel medewerkers als justitiabelen blijft aansluiten bij die snelle ontwikkeling. In de informatievoorziening wordt vooral op de risico’s van het gebruik van SCRA’s ingegaan en op hoe gedetineerden en medewerkers de signalen kunnen herkennen dat er mogelijk SCRA’s zijn gebruikt.
Neemt u het advies van het Europees Waarnemingscentrum voor Drugs en Drugsverslaving (EMCDDA) over om onderzoek en monitoring te stimuleren naar drugsgebruik en gezondheidsincidenten in gevangenissen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u van plan dit advies over te nemen?
DJI is reeds zeer alert op de invoer en het gebruik van drugs in de PI’s en op gezondheidsincidenten. Bij incidenten voert DJI altijd een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden beschikbaar gesteld aan de IGJ. Bij vermoeden van drugsgebruik kunnen PI’s zelf ook onderzoek instellen. Tot slot levert DJI ieder jaar data aan over het gebruik van drugs aan de EU en de VN.
Bent u bereid om overlijdens onder gedetineerden vaker te laten onderzoeken op middelengebruik, om een duidelijk beeld te krijgen van het eventuele drugsgebruik in de gevangenis met een fatale afloop?
Zoals aangegeven in antwoord 5 volgt DJI een protocol bij het overlijden van een gedetineerde: elk overlijden tijdens detentie wordt gemeld bij de IGJ en DJI voert een calamiteitenonderzoek uit. De uitkomsten van dit onderzoek worden gemeld aan de IGJ. Er is op dit moment geen aanleiding om aanvullend onderzoek in te stellen naar middelengebruik.
Het bericht 'Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: ’Ze hebben alles gesloopt'' |
|
Ingrid Michon (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boer Erik Jan doelwit criminele bendes: «Ze hebben alles gesloopt»»1?
Ja, ik ben bekend met het genoemde bericht.
Klopt het dat criminelen in toenemende mate azen op waardevolle hightech apparatuur van boeren? Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Sinds enkele jaren worden GPS-systemen gestolen uit landbouwvoertuigen.
Er is op basis van politiecijfers in de eerste 5 maanden van 2023 ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar een lichte toename te zien van het aantal meldingen dat gemaakt wordt over diefstallen van GPS-apparatuur uit landbouwvoertuigen. In 2023 zijn er tot 30 mei ongeveer 50 meldingen of aangiftes ontvangen van diefstal van GPS uit schuren, stallen of van een erf. In heel 2022 was het aantal ongeveer 130 en in 2021 ongeveer 110. In veel gevallen was er sprake van diefstal van meer dan 1 GPS-systeem.
In welke regio’s zijn boeren het meest kwetsbaar? Zijn dat de grensregio’s of ziet u door heel Nederland een stijging?
De politie heeft mij geïnformeerd dat GPS-diefstal uit landbouwvoertuigen vooral plaatsvindt in de regio’s Noord-Nederland, Flevoland, Zuid-Holland en Zeeland. Het betreft daarmee zeker niet uitsluitend grensregio’s. De stijging is in al deze genoemde gebieden te zien, niet in de rest van Nederland.
Welke concrete acties onderneemt de politie op dit moment om deze diefstallen tegen te gaan?
De politie werkt samen met brancheorganisaties en Platforms Veilig Ondernemen om deze diefstallen te voorkomen. Zo is een gezamenlijke preventieactie en -campagne opgezet waarbij de sector is gewezen op de gevaren en een handelingskader gedeeld met agrarische ondernemers. De politie deelt trends, cijfers en ontwikkelingen met de branche om zo specifieke waarschuwingen te kunnen geven in bepaalde gebieden. In het kader van de opsporing worden bij meldingen van dergelijke diefstallen zoveel mogelijk sporen verzameld. Binnen de politieorganisatie is verduidelijkt welke omvang en impact dergelijke diefstallen hebben zodat de keuze om hier forensische capaciteit op in te zetten met de juiste onderbouwing plaats kan vinden. Omdat het vaak internationale actieve groepen betreft die dit delict plegen worden sporen zoveel mogelijk vergeleken in een internationale databank.
In hoeverre deelt u de analyse dat er sprake is van criminaliteit van georganiseerde criminele bendes uit Oost-Europa?
Politiedata en internationale informatie-uitwisseling toont aan dat GPS-diefstallen bij agrarische bedrijven inderdaad nagenoeg uitsluitend gepleegd worden door Oost-Europese dadergroepen.
Op welke wijze vindt er samenwerking plaats met de (politie)autoriteiten van de bronlanden van dit soort bendes?
In de afstemming met andere Europese landen staat informatie-uitwisseling centraal. Wanneer een verdachte wordt aangehouden wordt contact opgenomen met het bronland. Er wordt informatie uitgewisseld over eventuele gepleegde strafbare feiten in land van herkomst en het bronland wordt geïnformeerd over de aanhouding in Nederland. Deze informatie is in Nederland van belang voor een eventueel strafdossier, om aan te tonen dat er sprake is van mobiel banditisme – een vorm van internationaal georganiseerde criminaliteit door rondtrekkende bendes. En op basis daarvan een passende straf te eisen, overeenkomstig de richtlijn voor strafvordering mobiel banditisme.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten? Kwalificeren deze diefstallen als High Impact Crimes?
Met publieke en private partners zet ik structureel in op de aanpak van deze criminaliteit, onder andere op het gebied van informatie-uitwisseling.
De aanpak van rondreizende dadergroepen maakt onderdeel uit van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 dat op 14 december 2022 is vastgesteld door het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing. Zo wordt momenteel door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en Platform Veilig Ondernemen aan een pilot gewerkt. Het doel is de samenwerking tussen politie en gemeenten te verbeteren en de pakkans te vergroten. Indien succesvol kan dit worden uitgebouwd. De politie vraagt Europol en enkele landen naar de kennis en ervaring over dit fenomeen waarbij onderzocht wordt op welke wijze samenwerking op dit vlak mogelijk is.
Ook met de branche wordt samengewerkt en trends en ontwikkelingen worden met de branche gedeeld. De politie is samen met brancheorganisaties in gesprek met importeurs en leveranciers van dergelijke GPS-systemen om te onderzoeken welke barrières kunnen worden opgeworpen. Brancheorganisatie Cumela Nederland is sinds 2019 aangesloten bij de aanpak van Stop Heling. Landbouwondernemers kunnen hun apparatuur registreren in de Stop Heling-database. Bij diefstal wordt deze informatie in de aangifte opgenomen. Bij aanschaf van dergelijke producten kan een koper via deze database controleren of de apparatuur als gestolen geregistreerd staat. Indien dit het geval is, kan hiervan melding worden gemaakt bij politie. Daarnaast genereert de koppeling tussen het Digitaal Opkopers Register en de database Stop Heling notificatiemeldingen, als GPS-apparatuur door een handelaar in gebruikte en ongeregelde goederen opgekocht is.
High impact crimes is een verzamelnaam voor delicten met een hoge maatschappelijke of persoonlijke impact zoals onder andere woninginbraken, overvallen en straatroof. Hoewel deze diefstallen van GPS-apparatuur een groot effect kunnen hebben op de bedrijfsvoering, financiële schade en het veiligheidsgevoel, kwalificeren deze diefstallen zich niet als zodanig als high impact crimes.
Bestaat er op dit moment (structurele) afstemming met de agrarische sector, op nationaal, provinciaal, dan wel lokaal niveau over hoe criminaliteit en ondermijning in de regio’s wordt aangepakt? Zo ja, op welke wijze vindt dit plaats en welke partijen zijn hierbij betrokken en hoe vallen de resultaten van deze aanpak te controleren? Zo nee, bent u bereid om dit structureel in te richten?
Er vindt op meerdere manieren (structurele) afstemming plaats met publieke en private partners over (georganiseerde ondermijnende) criminaliteit in het buitengebied. Zo is er vanuit mijn ministerie periodiek contact met LTO, ZLTO en Cumela Nederland. In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing wordt in het kader van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 structureel gesproken met publieke en private partners, waaronder over de veiligheid van het buitengebied. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra en Platforms Veilig Ondernemen brengen in afstemming met de agrarische sector de problematiek in het buitengebied in beeld en passen interventies toe, zoals het instrument Veilig Buitengebied. Dit instrument wordt met een financiering vanuit mijn ministerie gefaciliteerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid. Met het instrument zetten gemeenten met lokale publieke en private partners een samenwerkingsnetwerk op om de veiligheid en weerbaarheid van boeren en tuinders te vergroten. Hier wordt ingezet op de oog- en oorfunctie van ondernemers en inwoners in de buitengebieden, wat bijdraagt aan het beeld over wat er speelt en leeft. Het instrument wordt dit jaar geëvalueerd om resultaten van de aanpak te monitoren.
Bij de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie loopt een pilot met een vertrouwenspersoon georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Deze vertrouwenspersoon deelt beelden met betrokken veiligheidspartners op fenomeenniveau. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom opgenomen bij meerdere brancheorganisaties een vertrouwenspersoon aan te stellen. Hierover worden nu gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast is Cumela structureel betrokken bij de aanpak omtrent rondreizende dadergroepen.
Zoals in de halfjaarbrief georganiseerde ondermijnende criminaliteit2 toegelicht werk ik de komende jaren in den brede aan een verrijking en verscherping van een rapportage over de resultaten van de aanpak, samen met alle partners. Daarbij zal ook inzicht worden gegeven in de ontwikkeling van de wetenschappelijke inzichten, zoals op 6 april 2023 in het commissiedebat aan uw Kamer is toegezegd. Met deze verrijking en aanscherping verschuift het karakter van de voortgangsrapportage steeds meer van een beschrijving van de aanpak naar een beeld van wat die aanpak oplevert en de effecten daarvan in de maatschappij.
Deelt u de opvatting en de zorgen dat – gelet op het grote aantal boeren zonder op opvolgers – agrarische bestemmingen in toenemende mate het risico lopen om in criminele handen terecht te komen? Hoe gaat u dit risico voorkomen en de sociaaleconomische positie van het platteland borgen?
Ik deel de zorgen dat agrarische bestemmingen risico’s lopen op criminele inmenging. Ik verwijs voor een antwoord hoe het kabinet hierop inzet naar het antwoord van de voorgaande vragen en de beantwoording op vraag 1 en 2 van de leden Van Campen en Michon-Derkzen (beiden VVD) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Justitie en Veiligheid over bescherming van boeren tegen drugscriminaliteit en het tegengaan van ondermijning in het buitengebied, beantwoord op 26 april jongstleden.3 Hierin heb ik onder meer het volgende aangegeven. In het Nationaal Programma Landelijk Gebied werkt het kabinet met verschillende partijen aan een transitie die integraal inzet op het gebiedsgericht behalen van doelstellingen op het gebied van natuur en stikstof, water, bodem en klimaat. We hebben daarin nadrukkelijk oog voor de sociaaleconomische effecten die met deze transitie gepaard gaan. Uit signalen, incidenten en opsporingsinformatie blijkt het risico op drugscriminaliteit en ondermijnende activiteiten op het platteland overal in het land reëel. Daarom ben ik ook aan de slag met publieke en private partners in het buitengebied om beter zicht te krijgen op de problematiek en deze te voorkomen. Aanleiding was onder andere het in oktober 2020 verschenen rapport «Weerbare boeren in een kwetsbaar gebied». Hieruit bleek dat ongeveer 1 op de 5 respondenten weleens iemand aan de deur heeft gehad die het agrarisch vastgoed wilde gebruiken en zijn of haar intenties mogelijk verband hielden met drugscriminaliteit. Diverse Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) hebben de problematiek in het buitengebied verder in beeld gebracht. Verschillende RIEC’s en Platforms Veilig Ondernemen actief op dit thema door middel van het voeren van bewustwordingscampagnes gericht op ondernemers en/of bewoners en worden in verschillende regio’s integrale controles gehouden en kijken gemeenten naar herbestemming in geval van leegstand. Zoals aangegeven wordt met onder andere brancheorganisaties uit de agrarische sector gesprekken gevoerd een vertrouwenspersoon ondermijnende criminaliteit aan te stellen.
Het Rapport van de ADR over eMates |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich het rapport van de Auditdienst Rijk (ADR) over «Besluitvorming over berichtenservice eMates»1 en het verslag van het schriftelijk overleg inzake de stand van zaken over de berichtenservice van eMates?2
Ja.
Kunt u alle vragen die zijn gesteld bij het genoemde schriftelijk overleg over de totstandkoming van de samenwerking tussen Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en eMates en de risico’s van het gebruik van eMates die destijds niet inhoudelijk beantwoord zijn omdat enkel werd verwezen naar het onderzoek van de ADR, alsnog inhoudelijk beantwoorden nu dit onderzoek is afgerond? Zo nee, waarom niet?
Op 24 mei 2022 heb ik uw vragen over de stand van zaken met betrekking tot de berichtenservice eMates beantwoord.3 Ten tijde van deze beantwoording moest het rapport van de ADR nog worden afgewacht.
Het rapport van de ADR is op 3 februari 2023 aan uw Kamer gezonden.4 Voor DJI staat het belang van de bescherming en beveiliging van gegevens voorop. Het ADR-rapport heeft de zorgen die tot het onderzoek aanleiding hebben gegeven niet kunnen wegnemen. Naar aanleiding van de bevindingen van de ADR heeft DJI besloten de medewerking aan de berichtenservice definitief te beëindigen.
Deze uitkomst beantwoordt de vragen waarnaar ik naar uitkomst van het ADR-rapport heb verwezen, zie voor de volledigheid ook bijlage 1.
Waarom is destijds besloten contact te zoeken met eMailaprisoner, ondanks dat een motie die verzocht in contact te treden met deze partij door een ruime Kamermeerderheid werd verworpen?3
De motie waarnaar wordt verwezen verzoekt de regering ervoor te zorgen dat penitentiaire inrichtingen (PI’s) de mogelijkheid gaan bieden aan gedetineerden om e-mails te ontvangen via de postkamer en hiertoe in contact te treden met de service «Emailaprisoner» en eventuele andere aanbieders.
Het initiatief voor een berichtenservice ontstond vanuit een aanbod van buiten DJI en niet vanuit een interne vraag van DJI. De berichtenservice, destijds onder de naam Emailaprisoner, is geïntroduceerd als onderdeel van het programma Modernisering Gevangeniswezen (MGW) dat in de periode 2008–2012 liep. Uitgangspunt van het programma was dat iedere gedetineerde de juiste mate van beveiliging, zorg en passende dagprogramma’s kon krijgen om zo de kans te vergroten op een geslaagde terugkeer in de maatschappij en recidive te verminderen. De toentertijd moderne berichtenservice (van Emailaprisoner) sloot aan bij de doelstellingen van het programma.6 Terugkijkend was het verlenen van medewerking in het tijdsgewricht van toen (2014) een verklaarbare keuze. De berichtenservice bood aanvullend op post extra mogelijkheden aan gedetineerden om contact met het thuisfront te hebben, wat kan bijdragen aan een goede re-integratie na detentie. De strijd tegen voortgezet crimineel handelen was destijds minder dominant aanwezig dan nu het geval is. En ook de risico’s en eisen met betrekking tot informatiebeveiliging worden nu zwaarder gewogen.
Wat vindt u van het feit dat de ADR niet de gewenste diepgang heeft kunnen bereiken bij het uitvoeren van het onderzoek, omdat de IT-serviceprovider Unilink niet heeft voldaan aan verzoeken om benodigde documentatie aan te leveren?
De medewerking aan het onderzoek is afhankelijk geweest van de welwillendheid van eMates en haar IT-serviceprovider Unilink. Hoewel de gewenste diepgang niet is bereikt, heeft de ADR met de verstrekte informatie wel voldoende inzicht gegeven waarop DJI een besluit heeft kunnen nemen.
Welk subsidiebedrag heeft eMates ontvangen sinds het opschorten van eMates, waar is dit subsidiebedrag in de begroting gedekt en kunt u juridisch advies inwinnen over de mogelijkheden voor de Staat om deze subsidie terug te vorderen, nu uit het ADR-rapport blijkt dat eMates en Unilink hebben verhinderd dat de ADR het gewenste diepgaande onderzoek kon uitvoeren?
In afwachting van de uitkomsten van het ADR-onderzoek en een te nemen besluit inzake het al dan niet continueren van een e-mailberichtenservice was het idee eMates een incidentele subsidie aan te bieden.7 Nu besloten is definitief te stoppen met de dienstverlening van eMates is deze subsidie niet verstrekt. Samen met eMates wordt gekeken naar een zorgvuldige afwikkeling. Daarin zal de periode van opschorting ook worden meegenomen. Een eventueel uit te keren bedrag zal binnen de begroting van DJI gedekt worden.
Welke wettelijke grondslag is gebruikt voor het uitkeren van subsidie aan eMates, nu er in het geheel geen sprake was van enige dienst die was aanbesteed en er geen contractuele relatie bestond tussen DJI en eMates?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u de constatering van de ADR dat er geen bestaansbewijs ontvangen is van Unilink over informatiebeveiligingsmaatregelen en ook geen bestaansbewijs is ontvangen over de opslag en verwerking van (klant)gegevens?
Op basis van de beschreven feitelijkheden door de ADR heeft DJI kunnen constateren dat in onvoldoende mate is voldaan aan de gestelde eisen. Mede om die reden heeft DJI besloten de medewerking aan de berichtenservice definitief te beëindigen. Ik steun het besluit van DJI dat zij naar aanleiding van de bevindingen van de ADR heeft genomen.
Kunt u op grond van het ADR-onderzoek uitsluiten dat persoonsgegevens op enigerlei wijze bij eMates onrechtmatig zijn verwerkt? Zo nee, welke acties gaat u dan hierop nemen?
Er zijn geen datalekken gemeld, maar ik kan ook niet uitsluiten dat bij eMates persoonsgegevens onrechtmatig zijn verwerkt. Er wordt in goed overleg met eMates bezien hoe de samenwerking op een correcte manier kan worden afgewikkeld. Bij de afwikkeling zal ook aandacht worden besteed aan de vraag of er in het verleden een inbreuk op de integriteit van de data is geweest.
Klopt het dat een deel van de berichten die door eMates zijn afgekeurd en alleen bij eMates beschikbaar zijn of waren, voor de opsporing van zeer ernstige strafbare feiten relevante informatie kon bevatten en die niet konden worden opgevraagd?
Nee, eMates controleerde de berichten enkel op pornografische, erotische en gewelddadige afbeeldingen. De ontvangen digitale postberichten werden door DJI beoordeeld conform reguliere procedure. Wanneer relevante opsporingsinformatie wordt aangetroffen wordt dat doorgezet naar het Gedetineerde Recherche Informatie Punt (GRIP).
Het verkrijgen van gegevens die eMates nu nog bezit maakt onderdeel uit van de juridische afhandeling en kan daarom nu niet verder worden beantwoord.
Wat is er feitelijk is gebeurd met eMates-berichten die door Penitentiaire Inrichtingen (PI) zijn «afgekeurd»? Wie bij eMates en Unilink konden deze afgekeurde berichten inzien en vond hier logging plaats, zodat later kon worden vastgesteld wie deze berichten had ingezien?
eMates-berichten die door PI’s zijn «afgekeurd», zijn niet aan de gedetineerden uitgereikt. eMates heeft geen inzicht in welke berichten wel of niet zijn uitgereikt. De medewerkers van eMates konden in theorie alle berichten inzien. eMates geeft aan dat er door de beperkte omvang van de onderneming geen sprake was van een ingerichte functiescheiding8 en dat dit werd gecompenseerd via logging door de provider(s) die audittrails faciliteert wanneer dat nodig is.
Waarom werden er in de ene PI veel meer berichten afgekeurd dan in een andere PI en waarom was er over eMates in het algemeen en het afkeuren van berichten in het bijzonder geen uniform beleidskader vastgesteld?
De berichten die via eMates zijn verstuurd werden op dezelfde manier behandeld als reguliere post. Voor de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) en Terroristenafdeling (TA) geldt dat alle berichten aan en van gedetineerden worden gecontroleerd. De berichten vanuit of naar gedetineerden in de EBI worden bovendien standaard doorgestuurd aan het Gedetineerden Recherche Informatie Punt (GRIP).9 Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is. In dat geval wordt er per gedetineerde een toezichtsmaatregel opgelegd. Deze controlesystematiek geldt zowel voor reguliere post, als voor berichten die destijds via eMates zijn verstuurd.10
Wat vindt u ervan dat in de managementreactie op het ADR-rapport namens u wordt geconcludeerd dat er vanuit DJI onvoldoende zicht is op de bescherming en de beveiliging van gegevens?
Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van 24 maart 2022 heb gesteld is het feit dat er geen sluitende afspraken met eMates zijn gemaakt en
daarop evenmin toezicht werd gehouden onacceptabel.11 Dit is één van de redenen geweest om de medewerking aan de dienstverlening van eMates per direct te beëindigen.
In hoeverre kunt u stellen dat controle van het berichtenverkeer met gedetineerden op signalen van voortgezet crimineel handelen in detentie niet heeft geleden onder het gebrek aan zicht op bescherming en beveiliging van gegevens?
Ik kan dat niet met honderd procent zekerheid stellen. Zoals aangegeven bij antwoord op vraag 11 kan ik wel zeggen dat alle berichten aan en van gedetineerden in de EBI en TA worden gecontroleerd. Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en de TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is.12 In dat geval wordt per gedetineerde een toezichtsmaatregel opgelegd. Deze controlesystematiek geldt zowel voor reguliere post, als voor berichten die via eMates zijn verstuurd. De berichten vanuit of naar gedetineerden in de EBI worden bovendien standaard doorgestuurd aan het GRIP.
Als er uit opsporingsinformatie blijkt dat er in berichten die via eMates zijn verstuurd of geprobeerd zijn te versturen relevante signalen bevatten van voortgezet crimineel handelen in detentie, kunnen deze gegevens dan alsnog worden opgevraagd bij eMates? Zo nee, waarom niet?
Het opvragen van de gegevens maakt deel uit van de juridische afwikkeling van de medewerking aan de dienstverlening van eMates. Aangezien de onderhandelingen nog lopen kan ik daar nu geen antwoord op geven.
Kunt u verklaren waarom de mate van controle van eMates-berichten per PI zeer verschillend was, zoals de ADR constateerde, en wat betekent deze constatering voor het onderzoek van DJI naar het opzetten van een mogelijke alternatieve berichtenservice in eigen beheer?
Terugkijkend was het verlenen van medewerking in het tijdsgewricht van toen (2014) een verklaarbare keuze. De berichtenservice bood aanvullend op post extra mogelijkheden aan gedetineerden om contact met het thuisfront te hebben, wat kan bijdragen aan een goede re-integratie na detentie. De strijd tegen voortgezet crimineel handelen was destijds minder dominant aanwezig dan nu het geval is. En ook de risico’s en eisen met betrekking tot informatiebeveiliging worden nu zwaarder gewogen.
Zoals uit het antwoord bij vraag 13 blijkt, worden alle berichten van en aan gedetineerden in de EBI en de TA door DJI gecontroleerd. Voor gedetineerden die niet gedetineerd zitten in de EBI en de TA geldt dat berichten alleen worden gecontroleerd indien daar een concrete aanleiding toe is. Dat hier verschil in zit heeft te maken met differentiatie in beveiligingsniveaus.
Tijdens de oriëntatie naar een nieuwe berichtservice worden de informatiebeveiligingseisen voor een alternatieve berichtenservice meegenomen. Een dergelijke berichtenservice dient veilig en eigentijds te zijn.
Er kan nu geen sluitend antwoord gegeven worden op de vraag aan welke specifieke informatiebeveiligingseisen een nieuwe alternatieve berichtenservice moet voldoen, omdat dat afhankelijk is van de functionele wensen. In algemene zin kan wel gezegd worden dat de alternatieve berichtenservice minimaal zal moeten voldoen aan het vigerend beleid waaraan DJI in het kader van informatiebeveiliging voldoet. De reden waarom deze eisen nooit aan Mates is opgelegd, is omdat DJI geen contract had met serviceprovider Unilink en er geen formele klant-leverancier relatie met eMates bestond. Dit soort constructies zullen in de toekomst voorkomen worden.
In mijn brief aan uw Kamer op 3 april 2023 inzake het VKC-verzoek over de voortgang op uitvoering moties van het lid Ellian (VVD) gaf ik aan dat voor de langere termijn ook zal worden gekeken naar de inzet van Artificial Intelligence (AI) om sneller en efficiënter de bulk van berichtenverkeer met gedetineerden te controleren op signalen van voortgezet crimineel handelen.13 Of een alternatieve elektronische berichtenservice in eigen beheer van DJI wenselijk is, is DJI momenteel aan het onderzoeken. Ik verwacht uw Kamer na het zomerreces hierover te kunnen infomeren.
Aan welke specifieke informatiebeveiligingseisen moet een nieuwe alternatieve berichtenservice voldoen en waarom zijn deze eisen nooit aan eMates opgelegd?
Zie antwoord vraag 15.
Het bericht ‘Kinderen opgelicht met virtuele muntjes voor gameplatform Roblox’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderen opgelicht met virtuele muntjes voor gameplatform Roblox»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Zijn er cijfers bekend (bij de politie) over oplichting van kinderen in online games, bijvoorbeeld over het aantal aangiftes of de financiële schade? Zo niet, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
De politie hanteert bij deze aangiften geen specifieke registratiecategorie voor het type online game. Daarnaast worden ook de leeftijd en exacte financiële schade niet standaard genoteerd. Het is aannemelijk dat oplichting zich niet specifiek toespitst tot een enkele online game of tot gebruikers in een land. Ik heb daar echter geen gegevens over. Door het Centraal Bureau voor de Statistiek is onderzoek gedaan naar online veiligheid en criminaliteit op basis van slachtofferenquêtes. Uit dit onderzoek bleek dat in 2022 15 procent van de Nederlanders van 15 jaar of ouder aangaf in de afgelopen 12 maanden slachtoffer te zijn geweest van een of meer vormen van online criminaliteit, zoals oplichting en fraude, hacken, bedreiging en intimidatie.
Zijn er naast Roblox bij u andere voorbeelden bekend van manieren waarop kinderen worden opgelicht in online games? Zo ja, om welke games gaat het en om welk soort fraude?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre hebben deze vormen van online fraude gericht op kinderen een internationaal karakter?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn kinderen kwetsbaarder voor oplichting via phishing-links dan volwassenen?
Het is bekend dat criminelen zich met verschillende technieken (social engineering) richten op kwetsbare groepen. Dat zijn zeer kwalijke praktijken, waarbij mensen zoals u en ik, maar ook kinderen, worden verleid om op links te klikken, bestanden te downloaden of informatie prijs te geven. Minderjarigen zijn veelal nieuwsgierig en zijn zich vanwege hun ontwikkeling en ervaringsniveau minder bewust van de risico’s. Uit cijfers van het Centraal Bureau van de Statistiek blijkt dat jongeren vaker op internet actief zijn. Dit vergroot de kans dat ze online worden opgelicht. Van de groep 15- tot 45-jarigen werd 9% slachtoffer van oplichting tegen 5% van de groep 65-plussers. Het patroon dat jongere Nederlanders vaker slachtoffer worden dan ouderen is met name te zien bij aankoopfraude en identiteitsfraude. Bij phishing zijn jongeren (15 tot 45 jaar) echter minder vaak slachtoffer van phishing dan andere leeftijdsgroepen, zoals 65-plussers (1%).2 Het blijft belangrijk om in te zetten op het vroegtijdig ontwikkelen van online basisvaardigheden, bijvoorbeeld via het basisonderwijs.
Het initiatief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid met het programma «Mijn Cyberrijbewijs» is daar een goed voorbeeld van.3 Via vijf lessen krijgen kinderen uit groep 7 en 8 van het primair onderwijs informatie en handelingsperspectief over waarom gedrag online sneller ontspoort dan in het fysieke domein.4 Mijn Cyberrijbewijs is gratis beschikbaar.
Deelt u de mening dat dit soort fraude in de hand wordt gewerkt doordat veel games gebruik maken van het «pay-to-win-principe» en digitale valuta zoals Robux?
Ik kan mij voorstellen dat het inspelen op menselijke eigenschappen, zoals nieuwsgierigheid, door middel van voorgespiegelde winkansen een onderdeel vormt van oplichtingstechnieken. Over een eventuele relatie tussen in-game of in-app aankopen en fraude heb ik geen gegevens.
Deelt u de mening dat er bij spelletjesaanbieders een belangrijke verantwoordelijkheid ligt om in het ontwerp van games verleidingstechnieken tegen te gaan en het risico op oplichting van kinderen te minimaliseren? Bent u bereid te onderzoeken of hiervoor extra wettelijke waarborgen nodig zijn?
Ja, die mening deel ik. In 2020 heb ik de Code kinderrechten online laten ontwerpen met ontwerpprincipes voor ontwikkelaars van digitale diensten en producten. De Code bestaat uit een tiental beginselen die op zich niet juridisch afdwingbaar zijn, maar de onderliggende wet- en regelgeving is dat wel (o.a. het internationale verdrag inzake de rechten van het kind, de Mediawet, en het burgerlijk wetboek). De Code ziet er op dat kinderrechten tijdens het ontwerpproces worden geborgd. Dat ziet op meer kwesties dan alleen verleidingstechnieken. Ik wil het gebruik van de Code door de ontwikkelaars intensiveren. Ik laat daarom de Code doorontwikkelen tot een meer praktisch instrument voor ontwikkelaars waarmee zij in iedere stap van het ontwerpproces op een toegankelijke wijze kunnen controleren of zij kinderrechten in het ontwerp borgen. Ook laat ik op dit moment onderzoeken of de Code wettelijk kan worden verankerd.
Tegelijkertijd werk ik aan een kinderrechten impact assessment (KIA) dat de risico’s op schending van kinderrechten in een ontwerp voor een digitale dienst of product, in kaart brengt. Is dat risico aanwezig, dan zal de ontwikkelaar het ontwerp moeten aanpassen. Ook ten aanzien van dit instrument laat ik de mogelijkheid van een wettelijke verankering onderzoeken. Ten slotte ontwikkel ik een keurmerk kinderrechten dat aangeeft of de digitale dienst of het product kinderrechten respecteert. In de brief die ik op 14 juli jl. aan uw Kamer heb gestuurd, zet ik mijn beleid met betrekking tot kinderrechten en digitalisering uiteen. De hiervoor genoemde instrumenten, de KIA, de Code kinderrechten online en het keurmerk, zien op het ontwerpproces van ontwikkelaars voor digitale diensten en producten.
Wat is de status van uw inzet om in Europees verband te pleiten voor het verbieden van loot boxes en andere soortgelijke verleidingstechnieken?
De Europese Commissie is gestart met een consultatie over consumentenbescherming in de online omgeving. De Commissie gaat onderzoeken of aanvullende maatregelen nodig zijn om consumenten online beter te beschermen. In dat kader gaat de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) aan de Commissie voorstellen de Europese regelgeving zodanig aan te passen dat loot boxes onder alle omstandigheden kwalificeren als een oneerlijke handelspraktijk. Daarnaast gaat de Minister van EZK aan de Commissie vragen om praktijken zoals pay-to-win mechanismen en het gebruik van virtuele munten op Europees niveau strakker te reguleren. De resultaten van de Commissie worden in het tweede kwartaal van 2024 verwacht. Vanaf 2025 kunnen wetgevende voorstellen van de Commissie volgen.
Bent u bereid om in Europees verband ook te pleiten voor een harde aanpak van de hieruit voortkomende fraude en oplichting van kinderen?
Als voorbeeld van een gewenste hardere aanpak heb ik in het voorgaande antwoord toegelicht dat in Europees verband wordt samengewerkt om consumenten en kinderen online beter te beschermen, bijvoorbeeld met de oproep tot nadere regulering en het verbieden van loot boxes. Oneerlijke handelspraktijken en daaruit voortvloeiende fraude en oplichting zijn strafbare gedragingen. Slachtoffers kunnen daarvan nu al aangifte doen.
Bent u bereid om samen met de politie te bekijken hoe dit soort fraude zo hard mogelijk aangepakt kan worden? Is de politie hiervoor voldoende toegerust en wordt hiervoor internationaal samengewerkt?
De inzet van het strafrecht is alleen mogelijk indien sprake is van strafbare feiten. In de antwoorden op vraag 7 en 8 ben ik al ingegaan op het belang om kinderrechten en consumentenrechten te versterken. De overheid werkt samen met private partners aan het tegengaan van online criminaliteit door in te zetten op preventie en het vergroten van bewustwording om tijdig risico’s te herkennen en preventief maatregelen te nemen om de kans op slachtofferschap te verkleinen. Daarbij is er aandacht voor de kwetsbaarheid van jongeren die kan leiden tot slachtofferschap of daderschap bij online criminaliteit. Voor de politie zijn in de Veiligheidsagenda 2023–2026 landelijke beleidsdoelstellingen geformuleerd. Internationale samenwerking is onderdeel van de afspraken in deze Veiligheidsagenda. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer hierover geïnformeerd. 5
Herinnert u zich dat u in antwoord op vragen van het lid Bontenbal2 de ambitie heeft uitgesproken om ouders en kinderen goed te informeren over de kansen en risico’s van digitale technieken door middel van publieksvoorlichting? Kunt u hiervan een update geven?
Ja, dat herinner ik mij. Ik werk op dit moment aan een plan van aanpak. Ik heb een meerjarige publiekscommunicatie voor ogen waarin verschillende thema’s aan bod komen en die dit najaar start.
Daarnaast laat ik, specifiek met het oog op verleidingstechnieken, een gamewijzer ontwikkelen. Dit is een onafhankelijk codeersysteem waarmee games kunnen worden beoordeeld op de aanwezigheid van gedragsbeïnvloeding. Ouders en gamers kunnen aan de hand van deze codering zelf beter beslissen of ze de game willen spelen. Daarnaast maakt het codeersysteem zichtbaar wat er gebeurt in games, waardoor het gesprek met ontwikkelaars van digitale diensten en producten over begrenzing en ethiek beter kan worden gevoerd. Ik wil u voor dit punt ook verwijzen naar de brief die ik u op 14 juli jl. heb gestuurd.
Het criminele karakter van het asielzoekerscentrum in Gilze en het onder druk zetten van burgers die hier verslag van doen op sociale media |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het speciaal ingerichte verblijf in asielzoekerscentrum (azc) Gilze waar criminele/onheuse asielzoekers worden gehuisvest?1
AZC Gilze kan 1.200 asielzoeker huisvesten. Op locatie is een apart woongebouw ingericht ten behoeve van (potentiële) overlastgevers. In dit woongebouw verblijven ook andere bewoners (dus niet-potentiële overlastgevers). Er verblijven in dit woongebouw op dit moment 20 personen.
Ik ben er mee bekend dat een groep overlastgevende asielzoekers problemen heeft veroorzaakt. Dit is onacceptabel. Om de veiligheid van de overige COA-bewoners te waarborgen, heeft het COA daarom besloten om de kleine groep overlastgevers af te zonderen. Zo kan het COA extra maatregelen treffen, zoals extra beveiliging om meer grip te krijgen op overlastgevers. Op dit moment zijn er bijna geen incidenten meer.
Kunt u aangeven hoeveel mensen er in dit soort speciale verblijven worden gehuisvest?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met misstanden die plaatsvinden in het azc te Gilze?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u ermee bekend dat er spullen van Nederlandse omwonenden gestolen worden, op het speciaal ingerichte verblijf worden teruggevonden, en de politie niets kan doen?
Ja, ik ben er mee bekend dat er weleens spullen van omwonenden zijn gestolen. Ik herken mij echter niet in het beeld dat de politie niets kan doen. Bij strafbare feiten of bij het verstoren van de openbare orde treedt de politie op, onder het gezag van (respectievelijk) het Openbaar Ministerie en het lokale gezag. Er kan zowel preventief als repressief worden opgestreden in COA-locaties, dit gaat dan altijd in samenwerking met onder andere het COA, het lokale gezag en de beveiliging.
Zoals ik heb aangegeven in de voortgangsbrieven van 9 mei jl. en 24 november 20222 wordt de samenwerking tussen de betrokken partners (het lokale gezag, COA, de beveiliging, de politie en het Openbaar Ministerie) versterkt voor wat betreft overlastgevende en criminele asielzoekers. Daarbij kan worden gedacht aan stelselmatig sanctioneren bij constatering van een strafbaar feit, consequente dossieropbouw en informatie-uitwisseling, en toeleiding naar supersnelrecht waar nodig.
De COA-medewerkers gaan met regelmaat op kamerbezoek en voeren op basis van de huisregels kamercontroles uit. Indien er een verdenking is van bijvoorbeeld gestolen goederen kan er vaker een controle worden uitgevoerd of kan de politie worden ingeschakeld.
Bent u bekend met het bijgesloten verhaal van Ties van den Brand en Zara Mertens?
Ik heb kennisgenomen van het feit dat de politie in gesprek is gegaan met de betrokkenen en dat de politie tijdens dit gesprek heeft geadviseerd tot verwijdering van de berichten door de betrokkene op sociale media. Iedereen mag zijn verhaal doen in Nederland, ook op sociale media. In dit geval gaven een aantal opruiende reacties van derden, evenals reacties van derden om voor eigen rechter te spelen, aanleiding om de betrokkenen te adviseren deze berichten te verwijderen. Dit had dus niet te maken met de berichtgeving van betrokkene zelf. Ik ga niet over de specifieke werkwijze van de politie, de politie treedt altijd op onder het gezag van het lokale gezag of het Openbaar Ministerie. Wanneer iemand ontevreden is over het handelen van de politie staat het hem of haar vrij om een klacht in te dienen bij de politie via de gebruikelijke weg.
Ties en Zara hebben deze verhalen gedeeld op sociale media, omdat zij hun telefoons niet terug konden krijgen, vervolgens werd er door overheidsinstanties druk op hen uitgeoefend om de berichten te verwijderen, wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om excuses maken richting deze benadeelde omwonenden?
Zie antwoord vraag 5.
Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat gaat u er in de toekomst aan doen dat overheidsinstanties niet onterecht burgers onder druk zetten omdat uitlatingen in welke vorm dan ook, hen niet «lekker» uitkomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie toch de gestolen spullen uit het betreffende pand kan halen?
Het is voor de politie wettelijk niet toegestaan om een woning te doorzoeken op basis van een zoekmelding van een gestolen telefoon. Voor het doorzoeken of zoekend rondkijken door de politie moet het vaak gaan om zwaardere strafbare feiten. Daarnaast geeft de politie aan dat in dit geval niet exact kon worden vastgesteld in welke kamer (die aangemerkt wordt als woning) de ontvreemde telefoon zich op dat moment bevond.
De wettelijke regels omtrent doorzoekingen zijn duidelijk en afdoende en vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering. Ik zie daarom geen aanleiding voor een wetswijziging. Zoals hierboven beschreven doet het COA wel reguliere kamercontroles op basis van hun eigen huisregels. Desgewenst kan de politie het COA ondersteunen bij dit soort kamercontroles.
Er is geen huiszoeking mogelijk omdat er meerdere adressen gevestigd zitten in een pand waar de criminele asielzoekers zitten, bent u het eens met de stelling dat er gekeken moet worden naar wetswijzigingen om dit wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 10.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Deze asielzoekers zijn criminelen en gedragen zich onheus, bent u het met de stelling eens dat dit consequenties moet hebben voor hun asielaanvraag?
Om te voorkomen dat criminele asielzoekers misbruik maken van onze geboden gastvrijheid, zet het kabinet in op een harde aanpak van overlastgevend en crimineel gedrag. De organisaties in de asielketen werken er daarom hard aan om zo iemand snel door de asielprocedure te halen, en om na afwijzing van de asielaanvraag te werken aan terugkeer naar land van herkomst of overdracht naar de verantwoordelijke Dublinlidstaat. Het Openbaar Ministerie hanteert als uitgangspunt een lik-op-stuk aanpak als een asielzoeker een strafbaar feit begaat. Onder lik-op-stuk wordt verstaan een snelle interventie na aanhouding van de verdachte tot en met de succesvolle tenuitvoerlegging van de straf.
De IND kan de verblijfsvergunning asiel weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan. Na een afwijzend besluit of een intrekking van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of (aansluitend in) vreemdelingenbewaring.
Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Wat vindt u ervan dat, volgens berichtgeving van het AD, uw medewerkers vrezen voor hun veiligheid?
Alle medewerkers moeten, in soms moeilijke omstandigheden, veilig hun werk kunnen doen. Daarom neemt het COA signalen van werknemers uiterst serieus om de veiligheid op locatie blijvend te kunnen waarborgen.
Wat gaat u doen om uw personeel in azc’s hun gevoel van veiligheid terug te geven?
Tussen het lokaal bevoegd gezag, politie en het COA zijn werkafspraken gemaakt om de ongewenste activiteiten van overlastgevende asielzoekers te beteugelen. Dat heeft effect; de overlast en meldingen zijn afgenomen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Omwille van de leesbaarheid heb ik sommige vragen in de beantwoording gebundeld.
De moord op een gedetineerde door zijn celgenoot in Krimpen aan den IJssel |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «De dood van Nigel had voorkomen kunnen worden»1, waarin staat dat voor het eerst in Nederland een gedetineerde is vermoord door zijn celgenoot?
Ja
Wat is uw reactie op het feit dat Nigel Hill is vermoord door zijn celgenoot, die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot?
Allereerst wil ik opmerken dat een dergelijke gebeurtenis enorm aangrijpend is voor alle betrokkenen. Mijn gedachten zijn bij de nabestaanden van de overleden gedetineerde. Nabestaanden zijn in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Dat bezoek heeft op 20 maart jl. plaatsgevonden.
Een dergelijke gebeurtenis heeft ook veel impact op het personeel en de medegedetineerden van de PI Krimpen aan den IJssel. Voor de betrokken medewerkers is opvang en nazorg georganiseerd. Ook de gedetineerden van de afdeling ontvangen de bijstand die zij nodig hebben. De politie doet momenteel onderzoek naar het overlijden en de rol van de aangehouden medegedetineerde.
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Hierbij wordt specifiek gekeken naar advies, selectie en overplaatsing. Ook wordt gekeken naar de overdracht naar de PI Krimpen vanuit de inrichtingen waar de overleden gedetineerde alsmede de aangehouden celgenoot hiervoor hebben verbleven. Ik wacht de resultaten van het onderzoek af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Had de moordenaar een contra-indicatie voor plaatsing in een meerpersoonscel? Zo ja, waarom is hij alsnog met Nigel Hill in een cel geplaatst? Zo nee, waarom niet?
Over individuele gevallen kan ik geen mededelingen doen. DJI is naar aanleiding van dit incident een calamiteitenonderzoek gestart om meer inzicht te krijgen in de toedracht en achtergronden. Ik wacht de onderzoeksresultaten af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Op basis van welke indicaties en regels beslissen gevangenisdirecteuren mee over plaatsing in een meerpersoonscel? Hoe worden deze keuzes gemonitord vanuit veiligheids- en welzijnsoverwegingen voor de gedetineerden?
De directeur van een vestiging kan een gedetineerde een meerpersoonscel toewijzen tenzij hij/zij daarvoor ongeschikt wordt geacht. Volgens de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (RSPOG) kan deze ongeschiktheid samenhangen met gezondheidstoestand, verslavingsproblematiek, gedragsproblematiek, achtergrond van het gepleegde delict, psychische gestoordheid en aan betrokkene opgelegde beperkingen.
Naast de in de RSPOG genoemde aspecten wordt ook rekening gehouden met zaken als de culturele achtergrond van de gedetineerden, of gedetineerden roken en bijvoorbeeld taal. Ook kunnen gedetineerden aangeven een voorkeur te hebben om samen geplaatst te worden met een zelfgekozen andere gedetineerde. Indien mogelijk wordt hier rekening mee gehouden.
Binnen een aantal regimes is toewijzing van een meerpersoneelscel per definitie uitgesloten. Dit geldt voor het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, de Terroristen Afdeling, de Afdeling met Beheers Problematisch Gedetineerden, de Extra Beveiligde Inrichting, de Afdeling Intensief Toezicht en de Extra Zorg Voorziening.
Op welke wijze wordt de directeur van de gevangenis te Krimpen aan den IJssel ter verantwoording geroepen voor de keuze om iemand die is veroordeeld tot tbs en dwangverpleging wegens moord op zijn huisgenoot te plaatsen in een meerpersoonscel?
Ik wacht de resultaten van het calamiteitenonderzoek dat DJI heeft ingesteld af en zal de conclusies daarvan met uw Kamer delen.
Wat is uw visie op de mogelijkheid dat de moord op Nigel Hill indirect het gevolg is van eerder doorgevoerde bezuinigingen in het gevangeniswezen waardoor meerpersoonscellen zijn ingevoerd?
Meerpersoonscellen vormen sinds 2004 een volwaardige vorm van detentie waarmee flexibeler in kan worden gespeeld op wisselende capaciteitsbehoefte. Onderzoek heeft uitgewezen dat het gebruik van meerpersoonscellen in de praktijk niet tot de problemen heeft geleid die sommigen bij de invoering ervan hadden voorzien.2 De meerpersoonscellen worden ingezet wanneer het nodig is, dat wil zeggen dat zolang de bezetting het toelaat er vooral een persoon per cel wordt geplaatst. Daarnaast worden bij toename van het aantal gedetineerden op een afdeling door inzet van meerpersoonscellen evenredig meer executieve medewerkers ingezet om te blijven voldoen aan de norm van 2 executieve medewerkers per 24 gedetineerden. Waar nodig worden aanvullende maatregelen in het dagprogramma of de personele bezetting getroffen om de orde en veiligheid te waarborgen.
Kunt u toelichten waarom de nabestaanden van de Nigel Hill twee dagen na de moord op de hoogte zijn gesteld, en niet eerder? Wat is het beleid over het informeren van nabestaanden van gedetineerden?
In het algemeen kan ik aangeven dat gedetineerden bij binnenkomst gevraagd wordt om contactgegevens van hun naasten beschikbaar te stellen. Deze contactgegevens worden in het dossier bewaard en in geval dat dit noodzakelijk is gebruikt. Het streven is dat nabestaanden zo snel als mogelijk is worden geïnformeerd. Zij worden ook altijd in de gelegenheid gesteld de inrichting te bezoeken. Het traceren en bereiken van nabestaanden op korte termijn kan een uitdaging vormen als contactgegevens niet of beperkt beschikbaar zijn.
De nabestaanden hebben op 20 maart jl de inrichting bezocht. Verder kan ik niet nader ingaan op de situatie in deze specifieke casus.
Welke maatregelen zijn direct na de moord op Nigel Hill in werking gesteld om andere gedetineerden te beschermen?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 1 is voor gedetineerden en de betrokken medewerkers de nodige opvang en nazorg georganiseerd. Voor het overige kan ik over individuele gevallen geen uitspraken doen. In algemene zin wacht ik, alvorens verdere maatregelen te nemen, de onderzoeksresultaten af. Mochten uit de onderzoeksresultaten aanbevelingen komen die het risico van een dergelijk incident kunnen reduceren dan worden vanzelfsprekend de maatregelen getroffen die hiervoor nodig zijn.
Welke mogelijkheden hebben gedetineerden die in meerpersoonscellen worden geplaatst als zij zich onveilig voelen in het bijzijn van hun celgenoot? Hebben meldingen hiervan tot gevolg dat celgenoten uit elkaar worden geplaatst?
Bij een meerpersoonscel kan het delen van een verblijfsruimte in een gesloten setting leiden tot irritaties en ruzie. Bij melding of constatering daarvan wordt beoordeeld of de veiligheid in het geding is. Als dat zo is dan zullen betrokkenen uit elkaar worden geplaatst.
Gaat u onderzoeken of de moord op Nigel Hill voorkomen had kunnen worden? Zo ja, kunt u dit toelichten en wanneer kunt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik wacht de resultaten van het onderzoek af en zal de conclusies met uw Kamer delen.
Welke gevolgen heeft de moord op Nigel Hill voor beleid ten aanzien van de bescherming van gedetineerden en het plaatsen van meerdere gevangenen in één cel? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Als uit onderzoek blijkt dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid mede verantwoordelijk is voor de dood van Nigel Hill, welke verantwoording legt u dan af aan de nabestaanden? Is hier bestaand beleid op?
Zie antwoord vraag 10.
Welke maatregelen gaat u ondernemen om ervoor te zorgen dat moord op celgenoten nooit meer gebeurt?
Zie antwoord vraag 10.
Voorbeelden van gewelddadige uitwassen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de volgende zin uit het AIVD jaarverslag 2022 op pagina 14: «Over het algemeen roepen zij [anti-institutionele extremisten] juist op tot geweldloos verzet, en tot nu toe is het aantal gewelddadige uitwassen beperkt.»
Ja.
Kunt u wellicht een paar concrete voorbeelden geven van dit soort «gewelddadige uitwassen» in Nederland die, mogen we aannemen, hebben geleid tot een justitieel onderzoek en waar mogelijk ook tot een gerechtelijke vervolging en veroordeling. Indien u geen enkel voorbeeld kunt geven van «gewelddadige uitwassen», waarom spreekt de AIVD dan niet over «geen gewelddadige uitwassen» in plaats van «een beperkt aantal»?
Zoals bekend doet de AIVD hier in het openbaar geen uitspraken over.
De AIVD heeft als taak om onderzoek naar personen en organisaties te verrichten, waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat.
De AIVD spreekt op basis van deze taak over «een beperkt aantal gewelddadige uitwassen».
Kunt u de bovenstaande vragen binnen de gebruikelijke termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het feit dat Brabant een broeinest is voor criminelen. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Brabantse buitengebied steeds vaker een paradijs voor criminelen is en dat drugsrunners, drugslabs en martelcontainers welig tieren?1
Ik ben bekend met het Algemeen Dagblad artikel «Waarom Brabant broeinest is voor criminelen: «Gaat niet om geografische ligging»» van 16 april 2023.
Bent u bekend met het feit dat de aanpak van ondermijnende criminaliteit vooral gericht is op de steden, dat de overheid in het buitengebied minder actief en zichtbaar is en dat in kleinere gemeenten er gewoonweg veel minder personele capaciteit beschikbaar is voor opsporing, handhaving en preventie?
De negatieve effecten van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zijn overal voelbaar in ons land, zowel in de steden als in het buitengebied. De aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit richt zich op het bestrijden en oprollen van drugscriminelen waar zij actief zijn, waarbij de beschikbare middelen evenwichtig verdeeld worden. Er wordt hierbij rekening gehouden met de urgentie en waar de grootste winst te behalen is. Voorbeelden hiervan zijn de middelen voor de regionale versterking.
In het buitengebied is vaak sprake van kleinere overheidsorganen met minder capaciteit/specialistische kennis per vierkante kilometer en/of inwoner.
Om deze problematiek het hoofd te bieden is een nauwe samenwerking, kennis en informatiedeling tussen overheidspartners noodzakelijk. Ook de bewoners en ondernemers(organisaties) in de gebieden spelen een belangrijke rol in het voorkomen van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Onder andere door de meldingsbereidheid van inwoners te vergroten, kan de aanpak worden ondersteund. Zo financier ik in de vorm van een pilot de aanstelling van een vertrouwenspersoon veilig buitengebied bij het Zuidelijke Land- en Tuinbouworganisatie (ZLTO). Boeren kunnen in vertrouwen vragen stellen en advies of hulp vragen. In de lokale media is hier veel aandacht voor, waardoor onderwerpen die de vertrouwenspersoon aandraagt vaak opvolging krijgen. De pilot heeft verlenging van financiering gekregen tot maart 2026 wegens succesvolle opbrengsten. In het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is mede daarom toegezegd bij twee andere brancheorganisaties een vertrouwens- persoon aan te stellen. Hierover worden nu ook gesprekken gevoerd met brancheorganisaties uit de agrarische sector. Daarnaast wordt ook in 2023 het instrument Veilig buitengebied voor gemeenten vergoed.
Ook binnen het samenwerkingsverband van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en onder het RIEC-convenant worden vanuit de regionale versterkingsgelden diverse initiatieven ontplooid. Het RIEC Midden-Nederland en het RIEC Oost-Nederland kennen bijvoorbeeld al districtelijk programma- coördinatoren Ondermijning. Samen met de gemeenten in een district wordt daarbij onder ander gewerkt aan een «basis op orde via een lokale norm voor de aanpak ondermijning». Daarnaast is het buitengebied als bestuurlijk focusthema aangewezen door het RIEC Noord-Nederland en investeren ook RIEC Limburg, RIEC Den Haag, RIEC Oost-Nederland en de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland in het vergroten van «awareness» en het organiseren van toezicht en handhaving in het buitengebied vanuit het doel om te komen tot een «weerbare samenleving».
Binnen de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland is een «expert kwetsbare wijk» aangesteld die zich inzet voor het versterken van bewustwording bij bewoners in kwetsbare wijken en het buitengebied. Het verhogen van de meldingsbereidheid en het smeden van weerbaarheidscoalities maakt daar onderdeel van uit. Ook binnen het focusthema «logistieke knooppunten en transport» zijn er bij de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland lopende initiatieven die zich richten op het «achterland», zoals bedrijventerreinen, het buitengebied en loodsen. In bredere zin investeert de Taskforce RIEC Brabant-Zeeland een flink deel van het budget in het versterken van de capaciteit van de partners binnen het samenwerkingsverband, waaronder dat van de politie.
Als het gaat om opsporing en handhaving dan hebben we inderdaad te maken met schaarste. Als Minister ben ik conform de Politiewet 2012 verantwoordelijk voor de verdeling van sterkte over de regionale eenheden. Dit gebeurt na overleg in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie. De wijze waarop (eventuele) nieuwe sterkte wordt verdeeld (de sterkteverdelingssystematiek) wordt op dit moment vernieuwd, waarbij aandacht is voor de werklast van de regionale eenheden, en ook voor de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de politie. Verdeling binnen de regionale eenheid is de verantwoordelijkheid van de burgemeesters, de hoofdofficier van justitie en de politie. Uit de gesprekken die ik voer – zowel in het landelijk overleg als in de regio en recent nog in West Brabant – blijkt hierbij ook nadrukkelijk aandacht voor de verdeling tussen stad en platteland binnen een eenheid.
Heeft u de bereidheid om een speciaal team Brabantcops tegen drugsrunners, drugslabs en martelcontainers in het leven te roepen, dat zichtbaar wordt in het buitengebied, leegstaande loodsen en schuren controleert en contact legt met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten? Zo ja, hoe gaat u één en ander, ook financieel, handen en voeten geven? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het huidige kabinet, zoals bij uw Kamer bekend2, heeft miljoenen uitgetrokken voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende drugscriminaliteit. Een substantieel deel van de ondermijningsmiddelen gaat naar politiecapaciteit voor Brabant. Het is vervolgens aan het lokaal gezag, de burgemeesters en officieren van justitie, om te bepalen hoe de (additionele) capaciteit wordt ingezet. De Brabantse gezagen kunnen ervoor kiezen de politiecapaciteit in te zetten voor de bestrijding van drugsrunners, drugslabs en martelcontainers, voor de controle van leegstaande loodsen en schuren en om contact te leggen met bewoners om de nu lage meldingsbereidheid te vergroten.
Verder wil ik u graag verwijzen naar de beantwoording van vraag 2, waar ik inga op de belangrijke rol die de RIECs spelen bij de bestrijding van ondermijnende drugscriminaliteit.
Overlast en criminaliteit op het AZC in Gilze |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Criminelen in apart azc-gebouw, met drugs, knuppel en messen»?1
Ja.
Bent u bekend met de overlast in het asielzoekerscentrum (azc) in Gilze? Zo ja, hoe typeert u deze overlast en wat is uw oordeel hierover?
De afgelopen periode hebben zich verschillende overlastgevende incidenten op en rondom de opvanglocatie voorgedaan. Echter, het beeld dat er sprake is van ernstige, structurele overlast, wordt door de gemeente Gilze en Rijen en het COA niet herkend. Diverse deelnemers hebben dit tijdens een recent omwonendenoverleg bevestigd. Zij menen dat door de verschillende betrokken partijen de juiste maatregelen worden genomen.
Is de overlast bij het azc in Gilze de afgelopen tijd toegenomen? Zo ja, hoe komt dit?
In de afgelopen periode is een daling te zien van het aantal overlast gerelateerde incidenten bij het azc in Gilze. Dit is onder meer een gevolg van de versterkte samenwerking tussen het COA, de gemeente Gilze en Rijen, de politie en de organisaties binnen de asielketen. Zo zijn er afspraken gemaakt die de behandeling van de asielaanvraag van specifieke bewoners op het azc bespoedigen. Dit draagt bij aan het verminderen van het aantal potentiële overlastgevers op de locatie.
Daarnaast draagt de inzet van extra beveiligers bij aan de daling van overlast. In de afgelopen weken zijn slechts sporadisch meldingen geweest van het verblijf van bezoekers op de locatie zonder toestemming of de (mogelijke) diefstal van goederen.
Welke maatregelen worden er genomen om de veiligheid van de azc-bewoners en de omwonenden in Gilze te garanderen en de overlast te beperken?
Ten eerste werken de partijen in de vreemdelingenketen hard om overlastgevers snel uit het opvangstelsel te halen en bij afwijzing terug te sturen naar land van herkomst of de verantwoordelijke Dublinlidstaat. Daarnaast wordt hard opgetreden tegen asielzoekers die misdrijven begaan. Het Openbaar Ministerie zet bij asielzoekers die een misdrijf hebben gepleegd, bij voorkeur in op een strafbeschikking in plaats van een dagvaarding, en waar mogelijk wordt supersnelrechtzitting toegepast.
Heeft u signalen ontvangen dat het azc-personeel niet meer veilig haar werk kan doen door de bedreigende situatie? Wat wordt er gedaan om ervoor te zorgen dat werknemers van het azc wel veilig hun werk kunnen verrichten?
Medewerkers van de locatie geven aan veilig hun werk te kunnen verrichten en zich ook veilig te voelen. Vanwege het belang van dit onderwerp is veiligheid een vast onderwerp van gesprek op de locatie. Zo zijn bij de dagelijkse overdracht en binnen de teamoverleggen de veiligheid op de locatie, en het bij medewerkers aanwezige gevoel van veiligheid, belangrijk gespreksonderwerpen.
In het artikel wordt vermeld dat azc-medewerkers niet voldoende gemachtigd zijn om messen weg te halen. Kunt u dit toelichten? Is het mogelijk om hier in geval van overlast beperkingen aan te stellen? Kan de politie hier eventueel een rol in spelen?
Medewerkers op een locatie hebben de mogelijkheid om messen die bestemd zijn voor huishoudelijk gebruik weg te halen. Dit geldt ook voor messen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie. Als medewerkers messen aantreffen die vallen onder de Wet Wapens en Munitie, wordt de politie ingeschakeld die dergelijke messen vervolgens in beslag kan nemen.
Welke strafmaatregelen zijn opgelegd nadat drugs en gestolen telefoons waren gevonden? Is het mogelijk in de toekomst zwaardere strafmaatregelen op te leggen?
Er is gebleken dat de diefstal niet door bewoners is gepleegd maar door bezoekers van de locatie. Deze bezoekers verbleven zonder toestemming op de locatie.
Welke maatregelen worden er genomen om te voorkomen dat illegalen in het azc verblijven en/of terugkeren nadat zij naar buiten zijn gezet? Zijn de azc-bewoners bestraft voor het verlenen van onderdak aan illegalen? Zijn er maatregelen genomen om te zorgen dat deze illegalen terugkeren naar hun land van herkomst?
Het COA, de politie en de beveiliging hebben onderlinge afspraken gemaakt om te voorkomen dat, en op te treden wanneer, er bezoekers zonder toestemming op de locatie aanwezig zijn. In het geval een bezoeker zonder toestemming wordt aangetroffen schakelen medewerkers op de locatie de politie in en wordt er een locatieverbod uitgereikt. De Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel van de politie zal waar mogelijk een vertrekmaatregel toepassen en indien van toepassing een inbewaringstelling overwegen.
In het geval bekend is welke bewoner(s) een rol heeft gehad bij de aanwezigheid van een bezoeker die hier geen toestemming toe had, krijgt deze bewoner een maatregel opgelegd in het kader van het Reglement onthouding verstrekkingen. Dat betekent dat bijvoorbeeld leefgeld kan worden ingehouden.
Waarom worden de desbetreffende overlastgevende en criminele asielzoekers niet meteen overgeplaatst naar de Handhaving- en toezichtlocatie (htl)?
Overplaatsing naar de handhaving- en toezichtlocatie (htl) in Hoogeveen betreft een maatregel die wordt toegepast als sprake is van één of meer gedragingen met een (zeer) grote impact op de veiligheid op de locatie. Deze maatregel wordt eerst toegepast als andere handhavingsmaatregelen geen of onvoldoende effect hebben en het vergt een op het individuele geval toegespitste motivering. Een htl plaatsing betreft een zware maatregel omdat de asielzoeker tijdelijk in zijn vrijheid wordt beperkt. Daarnaast zijn er omstandigheden waardoor een asielzoeker niet in aanmerking komt voor plaatsing in de htl, zoals acute psychiatrie of andere complexe zorg.
Wat gaat u doen om de omwonenden in de toekomst beter over overlast en criminaliteit op het azc in Gilze te informeren?
Binnen de locatie is ruim aandacht voor de communicatie naar buiten toe, en voor het goed informeren van omwonenden. Zo zijn er periodieke overleggen met omwonenden. Onlangs is er vanwege recente gebeurtenissen op de locatie een extra overleg gevoerd, waarbij de gemeente, de politie en het COA in gesprek zijn gegaan met omwonenden. In dit overleg is ook het vertrouwen in elkaar uitgesproken. De wijkagenten hebben laagdrempelig contact met de lokale ondernemers en inwoners van Gilze. Vorige week zijn de media uitgenodigd om de locatie te bezichtigen. Doel hiervan was om de media een inkijk te bieden in al wat op de locatie in Gilze plaatsvindt. Tijdens dit werkbezoek werd ook aandacht besteed aan diverse onderwerpen die deel uitmaken van de dagelijkse opvangpraktijk, waaronder de verschillende activiteiten die plaatsvinden op het gebied van participatie.