Het bericht dat een man die de dochter van een columnist bedreigde een taakstraf van twintig uur kreeg opgelegd |
|
Jeroen van Wijngaarden (VVD), Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over de veroordeling van een man wegens bedreiging van de dochter van een columnist?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat iemand die een dochter van een columnist dreigt te verkrachten en te vermoorden weg komt met een taakstraf van twintig uur?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Het is van belang dat de slachtoffers in alle gevallen van (ernstige) bedreiging aangifte doen. Dit is niet alleen van belang voor een eventuele strafrechtelijke aanpak. Alleen bij een aangifte is de politie ook in staat om het slachtoffer te adviseren over hoe deze het beste met de bedreiging om kan gaan en om zo nodig beschermende maatregelen te treffen.
Deelt u de mening dat dreigen met geweld zowel online als offline onaanvaardbaar is en mensen die zich hier schuldig aan maken een substantiële straf moeten krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat lichte straffen voor dergelijke bedreigingen de aangiftebereidheid van slachtoffers kunnen aantasten, omdat slachtoffers mogelijk vaker denken dat daders weg kunnen komen met een boete of een taakstraf van een paar dagen?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen. De straffen lopen op bij recidive. Bij de strafoplegging of de strafeis kan rekening worden gehouden me strafverzwarende omstandigheden, zoals de ernst van de bedreiging(en), bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact. Ook bedreiging tegen personen met een publieke taak of journalisten kan aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
De richtlijn van het OM en de oriëntatiepunten van het LOVS geven een kader waarbinnen maatwerk kan worden geleverd rekening houdend met de ernst van de bedreiging(en) en de omstandigheden waaronder het strafbare feit wordt gepleegd. Ik kan overigens als Minister niet treden in oriëntatiepunten van de rechtspraak.
In hoeverre vindt u het redelijk dat de huidige richtlijn van het Openbaar Ministerie (OM) bij een eerste bedreiging via sociale media nog uitgaat van een geldboete van 400 euro?3
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in gesprek te gaan met het OM over het actualiseren van de richtlijn bedreiging om zwaardere strafeisen te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het wenselijk dat de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) ten aanzien van bedreiging worden herzien?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u tevens bereid een afschrift van uw antwoorden op deze vragen onder de aandacht te brengen van het College van procureurs-generaal en het LOVS?
Ik heb bovenstaande antwoorden afgestemd met de Raad voor de rechtspraak en het College van procureurs-generaal.
De fraudejacht bij de inkomstenbelasting |
|
Renske Leijten |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Sinds wanneer bent u bekend met de code 1043 in relatie tot fraudebestrijding bij de inkomstenbelasting?1 2
Eind april heb ik, mede naar aanleiding van vragen van uw Kamer, uitleg gevraagd over de projectcode 1043. Op 4 mei jl. heb ik een notitie ontvangen met een toelichting. Op basis van deze toelichting was de indruk dat heel goed uitgezocht moet worden wat het gebruik van deze term inhoudt en dat dit nog onvoldoende duidelijk was. In de brief van 10 juli jl.3 is aangegeven dat meer onderzoek gedaan moet worden naar de werking van projectcode 1043 en de gevolgen die het heeft voor belastingplichtigen.
Sinds wanneer bent u bekend met de werking van Combiteam Aanpak Facilitators (CAF)-onderzoeken buiten Toeslagen die mogelijk vooringenomen zijn?
Mij is geen informatie bekend dat hiervan (mogelijk) sprake is. Sinds mijn aantreden als Staatssecretaris ben ik uiteraard bekend met het feit dat het Combiteam Aanpak Facilitators ook onderzoek heeft gedaan buiten Toeslagen.
Hoeveel mensen staan op de uitworplijst 1043?
Allereerst dient opgemerkt te worden dat geen sprake is van een uitworplijst, maar een projectcode voor het toezicht op aangiftes met een verhoogd risico op systeemfraude.
Vanaf het begin van het project 1043 in 2010 zijn de aangiften van circa 158.000 belastingplichtigen beoordeeld op een mogelijk risico op systeemfraude.
Kunt u aangeven hoe mensen op de uitworplijst kwamen en hoe zij geïnformeerd werden over de reden van controle van hun aangifte?
Een ingediende aangifte inkomstenbelasting wordt bij binnenkomst aan de «Poort» -een afdeling van de Belastingdienst in Heerlen- door analisten geanalyseerd. Deze analyse vindt plaats aan de hand van verschillende query’s. Uit deze zogenaamde «detectie aan de poort» kan volgen dat de analisten van mening zijn dat op basis van de uitgevoerde analyse een verhoogd risico op systeemfraude aanwezig is. Wanneer de analisten van mening zijn dat sprake is van een verhoogd risico op systeemfraude hebben zij de mogelijkheid tot het opvoeren van twee soorten Aanslagbelastingensysteemklantinformatie-codes (hierna AKI): AKI 1043 en AKI 1044.
De AKI 1043 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarbij sprake is van een risicovolle aangifte van een individuele belastingplichtige dan wel van een belastingplichtige wiens risicovolle aangifte door tussenkomst van een facilitator is gedaan. De AKI 1044 staat voor aangiften van belastingplichtigen waarvan de fiscaal dienstverlener of facilitator in een strafrechtelijk onderzoek is betrokken. Door het opnemen van AKI’s worden de aangiften vervolgens herkend door de selectiemodule en via uitworp gewenst voor behandeling verder geleid naar een Intensief Toezicht Team binnen de directie Particulieren.
Naast het opvoeren van (nieuwe) AKI’s hebben de analisten ook de mogelijkheid om een bestaande AKI te verwijderen, als de binnengekomen aangifte geen risico’s bevat die intensief toezicht opnieuw noodzakelijk maken. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren als bij de beoordeling van de vorige aangifte van de betreffende belastingplichtige gebleken is deze geen verhoogd risico op systeemfraude bevatten.
Naast het opvoeren van AKI 1043 bij binnenkomst van de aangifte bij de «Poort» kan een AKI 1043 ook worden opgevoerd door een behandelaar als sprake is van een handmatige behandeling. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als een behandelaar uit een regulier toezichtteam een aangifte ter beoordeling van een reguliere uitworpreden (dus niet AKI 1043 of 1044) krijgt aangeboden, maar die naar zijn professionele oordeel kenmerken bevat die kunnen wijzen op systeemfraude. Het Intensief Toezicht Team neemt dan de behandeling over van deze behandelaar van het reguliere team.
Wanneer een aangifte wordt behandeld beoordeelt de inspecteur of de aangifte juist is. Hierbij maakt de inspecteur gebruik van alle informatie die hij tot zijn beschikking heeft. Indien nodig kan de inspecteur ervoor kiezen om een vragenbrief te sturen naar de belastingplichtige om aanvullende (originele) stukken aan te leveren, die van belang kunnen zijn voor de beoordeling door de inspecteur.
Indien de inspecteur na beoordeling van de aangifte tot de conclusie komt dat deze onjuist is, wordt de belastingplichtige schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen om van de aangifte af te wijken. In deze brief staat opgenomen met betrekking tot welk onderwerp de aangifte (naar de mening van de inspecteur) onjuist is. In deze brief wordt de belastingplichtige in staat gesteld om aanvullende (originele) stukken aan te leveren die nog van belang kunnen zijn.
Klopt het dat mensen jaar na jaar te maken konden krijgen met controle? In hoeverre is dit proportioneel geweest?
De aan de Poort opgevoerde AKI’s blijven geldig voor de vijf belastingjaren volgend op het belastingjaar waarin de AKI werd opgevoerd. Hierdoor kan in de volgende jaren gemonitord worden of behandeling door het Intensief Toezichtteam nodig is. Als de aangifte voor het eerste jaar na de opvoering van de AKI binnenkomt, ziet de Poort de resultaten van de beoordeling van het voorgaande jaar. Die beoordeling is een zwaarwegende factor bij het bepalen van het gewenste toezicht voor het nieuwe jaar. Als de aangifte voor het nieuwe jaar geen risico’s bevat die behandeling door het Intensief Toezicht-team vereisen, dan deblokkeert de Poort de AKI. Dit gebeurt met terugwerkende kracht door de einddatum te zetten op het voorafgaande jaar. Dus vanaf het onderliggende jaar zit de AKI niet meer op de aangifte.
Indien een belastingplichtige persisteert in het in aftrek brengen van bedragen die (gedeeltelijk) niet aftrekbaar zijn, zal de AKI-code 1043 niet worden verwijderd en worden de aangiften van belastingplichtige over latere belastingjaren ook uitgeworpen. Voor de beoordeling van de AKI 1043 wordt de belastingplichtige vervolgens op de reguliere manier gevraagd om de opgevoerde aftrekpost te onderbouwen middels (originele) bescheiden en betalingsbewijzen.
Ondanks deze deblokkering kan het voorkomen dat in latere belastingjaren, na analyse aan de poort, de aangiften van belastingplichtigen een nieuwe AKI 1043 of AKI 1044 rechtvaardigen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor in de situatie dat de analisten in latere belastingjaren aan de poort opnieuw aanleiding hebben voor een vermoeden van systeemfraude. In dat geval krijgt een aangifte waarvan de AKI 1043 was verwijderd, over een volgend belastingjaar opnieuw een AKI 1043 of een AKI 1044.
Hoe de deblokkering in de praktijk werkte en hoe het zou moeten werken wordt meegenomen in het eerdergenoemde vervolgonderzoek naar de waarborgen voor projectcode 1043. Als er signalen zijn dat de deblokkeringsprocedure niet altijd juist is toegepast, dan zullen deze nader onderzocht worden. Op dit moment zijn deze signalen ons niet bekend.
Welke andere uitworplijsten zijn er die werking hebben als ware het een zwarte lijst?
Zoals tevens aangegeven in de beantwoording van de Kamervragen van het lid Omtzigt4 is er geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform en wet- en regelgeving, zoals de AVG, moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers niet onterechte gevolgen zouden mogen ondervinden van toezicht- en handhavingsprocessen.
Ten aanzien van de Fraudesignaleringsvoorziening (FSV) heeft KPMG geconcludeerd5 dat er onvoldoende waarborgen waren om aan de zes kernbeginselen van de AVG te voldoen. Hierdoor is de behandeling van burgers niet in alle gevallen voldoende zorgvuldig geweest en is in een aantal gevallen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, bijvoorbeeld doordat signalen te lang zijn bewaard en mogelijk verder verwerkt zijn buiten FSV om. Het KPMG-rapport concludeert dat er binnen de in het rapport beschreven context, geen primaire processen of toezichtprocessen zijn gevonden die in dezelfde mate risicosignalen verwerken, of die een sterke gelijkenis met FSV vertonen. Het rapport bevat een overzicht van in meer of mindere mate vergelijkbare toezichtprocessen.
Om nog beter in beeld te krijgen welke lijsten en applicaties er zijn en waarvoor ze precies gebruikt worden, heb ik besloten om een grondige, dienstbrede analyse uit te voeren waarbij het gehele applicatie- en gegevenslandschap wordt doorlopen.
Totdat het onderzoek is afgerond, zorgen wij voor extra waarborgen rondom de toezichtprocessen (o.m. meerogenprincipes). We zorgen ook voor extra waarborgen ten aanzien van de criteria op basis waarvan aangiften worden geselecteerd voor behandeling, de rechtsstatelijkheid van de beoordeling, de mogelijkheid van belastingplichtigen om in bezwaar en beroep te gaan als zij het niet eens zijn met het oordeel en het tijdig verwijderen van onterecht gebleken vermeldingen van gegevens. We laten uw Kamer voor het AO Belastingdienst weten hoe we dat precies gaan inrichten.
Specifiek voor 1043 geldt dat we de komende periode geen AKI-codes 1043 en 1044 aan aangiften koppelen en de beoordeling van uitgeworpen aangiften in het kader van de AKI-codes 1043 en 1044 extra laten toetsen door fiscaal-rechtelijke vakspecialisten. Deze periode stopt zodra helder is welke waarborgen getroffen zijn die de rechtstatelijke toekenning van deze AKI’s garanderen. Deze maatregelen zijn toegelicht in de brief van 12 oktober jl. «Onderzoek naar projectcode 1043 en beantwoording Kamervragen» waaraan deze beantwoording is bijgevoegd.
Is er intern aan de bel getrokken over uitworplijsten die de werking van een zwarte lijst hebben?
Er zijn mij geen signalen bekend dat er intern aan de bel is getrokken over problemen omtrent dergelijke lijsten. Wel is de Belastingdienst begonnen aan een uitgebreide inventarisatie van de gebruikte lijsten en applicaties en hun werking. De resultaten van deze zoekactie zullen zorgvuldig geanalyseerd worden. Ten behoeve van dit onderzoek worden oude gegevens bewaard.
Uw Kamer heeft daarnaast een specifiek verzoek gedaan om te stoppen met schonen. Zoals aangegeven begrijpen wij dit verzoek. Eerder hebben wij aangegeven dat de lopende vernietigingsactiviteiten door Doc-Direkt voor wat betreft toeslagendossiers zijn stopgezet en dat de dossiers die voor vernietiging in aanmerking zouden komen apart zijn opgeslagen. Ook is, ten aanzien van Toeslagen, besloten om managementverslagen, mails en overige zaakgebonden informatie tot nader order niet te vernietigen.
Wij willen dit ook gaan doen ten aanzien van de omgang met risico-selectie en fraudesignalen. Wij zullen de niet-gestructureerde informatie, zoals mails en afdelingsschijven, bewaren voor verder onderzoek. Uiteraard worden de juiste juridische en technische waarborgen hierbij in acht genomen. Voor de ondersteunende systemen ten behoeve van de handhaving- en toezichtprocessen onderzoeken we hoe we kunnen waarborgen dat de informatie uit deze systemen beschikbaar blijft voor verder onderzoek.
Kunt u de gespreksinstructies van de BelastingTelefoon om mensen te woord te staan die onderwerp waren van fraudeonderzoeken, van CAF, zowel binnen Toeslagen als daarbuiten, als ook van uitworplijsten als 1043, naar de Kamer sturen?
Ja, deze instructies zijn als bijlage6 meegestuurd. De belastingtelefoonmedewerkers gebruiken voor het verstrekken van informatie aan belastingplichtigen (burgers en bedrijven) dialoogondersteuningen en kunnen daarnaast een aantal informatiesystemen raadplegen. De basislijn is dat belastingtelefoonmedewerkers alleen informatie verstrekken aan belastingplichtigen waarover belastingplichtigen zelf ook (kunnen) beschikken. De Belastingtelefoon heeft nadere instructies voor het informeren van de belastingplichtige bij project 1043 en 1044. In deze instructies is over project 1044 opgenomen dat sprake is van georganiseerde fraude. Dit is fout, aangezien projectcode 1044 ziet op «Steekproef Ondernemingen» en niet ziet op systeemfraude. Dit heeft daarom mogelijk tot een verkeerd beeld geleid bij de behandelend medewerker van de BelastingTelefoon. We betreuren dit. De instructies worden op dit punt verbeterd en geactualiseerd. Daarnaast staat in de dialoogondersteuning op enkele plekken project 1043/1044 waar AKI-code 1043/1044 wordt bedoeld (zie bijlage »Criteria niet opstarten AVA-proces aangifte IB en bijlage »DO 1043/1044). Ook deze instructie wordt verbeterd.
Kunt u de handboeken voor de zogeheten AKI's naar de Kamer sturen?
Ja, de Handleiding ABS Beheertaken is als bijlage7 meegestuurd.
Welke methoden gebruikt de Belastingdienst in zijn wens fraude aan te tonen? Is dit enkel boekencontrole en het uitvragen van gegevens, of zijn er ook andere methoden, zoals het plaatsen van spyware in computers van bijvoorbeeld mensen die veel aangiften doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Belastingdienst plaatst geen spyware in computers van mensen.
Voor het opsporen van systeemfraude hanteert de Belastingdienst verschillende methoden. Dit gebeurt met name middels de hiervoor beschreven controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort», door middel van reguliere risicoselectie, door de aanpak van facilitators door het CAF (Combiteam Aanpak Facilitators) en de samenwerking met externe (overheids)organisaties.
Zoals ook genoemd in de brief van 10 juli jl.8 is het werk van het CAF-team per 3 juli jl. opgeschort.
Door middel van controles bij binnenkomst van de aangifte aan de «Poort» kunnen vroegtijdig aan de hand van diverse soorten gegevens en contra-informatie onjuiste uitbetalingen van gelden worden voorkomen.
Voor uitgeworpen aangiften die worden geselecteerd voor een inhoudelijke beoordeling, geldt dat aanvullende bewijsstukken en gegevens kunnen worden opgevraagd. Indien stukken worden opgevraagd, wordt de aangifte na ontvangst van de gevraagde bewijsstukken beoordeeld op fiscale juistheid aan de hand van alle relevante gegevens (waaronder de overgelegde bewijsstukken). In geval van afwijking van de ingediende aangifte wordt belastingplichtige in kennis gesteld van (het voornemen tot) afwijking. Een eventuele reactie wordt beoordeeld en uiteindelijk leidt dit tot vaststelling van de aanslag. Deze definitieve aanslag is achtereenvolgens vatbaar voor bezwaar en beroep.
De samenwerking met andere overheidsorganisaties en private partijen, zoals banken, de Financial Intelligence Unit (FIU) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC), is bedoeld om fraude te bestrijden, de compliance te verhogen, eventueel witwassen te bestrijden en ervaring op te doen met publiek-private informatiedeling en samenwerking.
De column ‘Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken’ |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de column van Özcan Akyol met de titel «Er is een klimaat dat het voor agressieve horken eenvoudig maakt om anderen het leven zuur te maken»?1
Ja.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat «zolderkamerpsychopaten» moeten leren inzien dat ze niet straffeloos vanuit een bureaustoel alles en iedereen met de dood kunnen bedreigen en dat het maar zeer de vraag is of dat strafdoel wordt bereikt wanneer een ernstige bedreiger er met een lichte taakstraf mee wegkomt?
Dergelijke bedreigingen zijn onaanvaardbaar. Of er in een bepaald geval aanleiding is om een straf op te leggen en zo ja, welke, wordt bepaald door de officier van justitie of door de rechter.
Vindt u een taakstraf in zijn algemeenheid passend bij ernstige bedreiging met geweld en/of de dood?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de columnist en de vragensteller dat ons rechtssysteem in de praktijk nog steeds onderscheid maakt tussen fysieke en digitale misdrijven en dat het de vraag is of een dergelijk onderscheid (nog) terecht is?
De strafvorderingsrichtlijn Bedreiging van het Openbaar Ministerie geeft een opbouw van zwaarte van de bedreigingen met oplopende strafrichtlijnen.
De LOVS-oriëntatiepunten voor de rechtspraak zijn op vergelijkbare wijze opgebouwd.
Het klopt dat bij een mondelinge bedreiging een lagere geldboete als uitgangspunt geldt dan bij een schriftelijke bedreiging, mits de bedreiger geen wapen bij zich heeft om daadwerkelijk de daad bij het woord te voegen. De reden hierachter is dat een mondelinge bedreiging in een opwelling kan worden geuit, terwijl een bedreiger die diens dreigement schriftelijk uit, doorgaans enige bedenktijd heeft gehad om van diens voornemen tot bedreiging af te zien. Dit neem niet weg dat de officier van justitie bij het bepalen van de strafmaat (bij zelfstandige afdoening door het OM) of de strafeis in iedere individuele zaak rekening zal houden met de ernst van de bedreiging(en) en met eventuele andere strafverzwarende omstandigheden, zoals bedreiging van kwetsbare slachtoffers, discriminatoire aspecten of grote maatschappelijke impact.
Klopt het dat bedreiging langs digitale weg door het openbaar ministerie (OM) en door de Rechtspraak anders wordt gewogen dan fysieke bedreiging? Klopt het dat, kijkend naar de Richtlijn strafvordering bedreiging (2019R005) op het schriftelijk (waaronder per internet) bedreigen in de ogen van het OM een zwaardere straf zou moeten staan dan op mondeling bedreigen? Is het in de praktijk ook zo dat de strafeis van schriftelijke bedreiging doorgaans hoger is dat die van mondelinge bedreiging? Zou u hier onderzoek naar willen laten uitvoeren?
Zie antwoord vraag 4.
Is het feit dat een slachtoffer een journalist is in de praktijk ook een factor van betekenis? (gelet op de Richtlijn voor strafvordering bedreiging, 2019R005)? Zo niet, waarom niet?
Bedreiging tegen journalisten kan, conform de afspraken die hierover gemaakt zijn in het Protocol PersVeilig tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Nederlandse Vereniging van Journalisten en het Genootschap van Hoofdredacteuren, aanleiding geven de straf(eis) te verhogen.
Het bericht ‘Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post’ |
|
Helma Lodders (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht: Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post?1
Ja.
Klopt het dat Nederlandse dealers maandelijks naar schatting 9000 postpakketten met drugs naar het buitenland sturen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van het aantal onderschepte postpakketten met drugs dat naar het buitenland wordt verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017? En kunt u overzicht geven hoe en waar deze postpakketten onderschept zijn?
De schatting van 9.000 postpakketten met drugs, betrof een extrapolatie van vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Deze actie komt voort uit een pilot gericht op een intelligentere, innovatievere en informatie gestuurde detectie van drugs. Ten aanzien van deze schatting is daarom voorzichtigheid geboden.
Hieronder is een overzicht gegeven van de door de Nederlandse Douane inbeslaggenomen verdovende middelen in uitgaande postpakketten naar Niet-EU-landen2, uitgesplitst naar de meest voorkomende landen van bestemming en naar meest voorkomende soort drugs. Indien uit de bevindingen in de niet-EU stroom uiterlijke kenmerken naar voren komen die ook onmiddellijk zichtbaar zijn in de EU post, dan worden ook die poststukken nader onderzocht en bij een vermoeden van verdovende middelen in beslag genomen. Dat verklaart dat er ook EU landen zijn vermeld.
In de afgelopen jaren zijn vanaf 2017 tot heden de navolgende aantallen en kilo’s verdovende middelen door de douane in beslaggenomen in de uitgaande postpakketten.
De meest voorkomende bestemmingslanden per soort drugs in de uitgaande pakketten varieert:
Klopt het dat met name cocaïne, xtc, speed en steeds meer crystal meth vanuit Nederland per post worden verstuurd naar andere landen? Zo ja, kan een overzicht worden gegeven van de soorten drugs die vanuit Nederland per post naar het buitenland worden verstuurd opgesplitst per jaar en per land vanaf 2017?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een overzicht worden gegeven van de landen die de meeste drugspakketten per post vanuit Nederland ontvangen? Zo ja, in hoeverre kunnen postpakketten bestemd voor risicolanden extra worden gecontroleerd? Zo nee, waarom niet?
In Nederland worden geen cijfers bijgehouden van het aantal drugspakketten dat per post vanuit Nederland in andere landen wordt onderschept.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als postpakketten vanuit Nederland op den duur in de ban worden gedaan door andere landen, met name vanwege onze handelspositie? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te treffen om de controle op postpakketten te intensiveren? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik zeker. Voor de aanpak van misbruik van post- en pakketdiensten verwijs ik u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (2020Z12693).
Welke landen voeren een beleid van 100% controle ten aanzien van postpakketten uit Nederland? Sinds wanneer hebben deze landen dat beleid ingevoerd?
Er zijn landen die intensief controleren, maar onduidelijk is of dit 100% controles zijn.
Klopt het dat de douane en de politie eerst toestemming moeten vragen aan een officier van justitie, die vervolgens groen licht moet krijgen van een rechter-commissaris, om een pakket te controleren? Zo ja, is het een mogelijkheid om het controleren van verzendingen te vereenvoudigen door de bevoegdheid om pakketten te openen neer te leggen bij politie- of douanebeambten zelf? Zo nee, waarom niet?
De Douane heeft de bevoegdheid om zonder toestemming van een rechter-commissaris (pakket)post waarop geen briefgeheim rust, te openen en een controle in te stellen.
In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
Klopt het dat er een toename is van het aantal Nederlandse drugspostzendingen die vanuit Duitsland en België worden verstuurd? Zo ja, bent u bereid in gesprek te gaan met uw collega’s in deze landen om het aantal drugspostzendingen terug te dringen?
Criminelen blijven vindingrijk en als blijkt dat het moeilijker wordt om drugs vanuit Nederland te versturen, zullen criminelen andere wegen zoeken. Uit opsporingsonderzoeken die het PIT draait op verdachte subjecten blijkt de tendens dat in toenemende mate postpakketten worden verstuurd vanuit deze landen. Exacte cijfers zijn echter niet te geven.
Internationaal staat het misbruik van de post- en pakketteninfrastructuur op de agenda. Zowel bij de Europese Commissie als bij de Wereldpostunie en PostEurop. UPU is een partnerschap aangegaan met de International Narcotics Control Board (INCB) om de postale sector te beschermen tegen crimineel misbruik. PostNL is in Nederland aangewezen als de verlener van de Universele Postdienst (UPD) en is in die hoedanigheid bij deze overlegstructuren betrokken. Binnen de Europese Raad is er een thematische discussie «Secure Post» opgezet over de problematiek van drugs in postzendingen. SecurePost is een project onder de vlag van PostEurop in reactie op de oproep vanuit de Europese Commissie om te komen met voorstellen op het thema «Prevention, detection response and mitigation of combined physical and cyber threats to critical infrastructure in Europe».
Ziet u het invoeren van een legitimatieplicht bij het versturen van pakketten naar het buitenland als oplossing? Zo ja, kan de Kamer op korte termijn nader worden geïnformeerd over deze mogelijke maatregel en hoe dit vormgegeven zou kunnen worden, tevens met aandacht voor de AVG? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117).
Drugspakketjes die vanuit Nederland naar het buitenland worden verzonden |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat Nederland internationaal onder vuur ligt wegens drugshandel per post?1
Ja.
Kunt u verduidelijken welke klachten er precies zijn binnengekomen bij politie en justitie vanuit andere landen? Klopt het dat op rechtshulpverzoeken vanuit Nederland langzamer wordt geantwoord dan voorheen vanwege de drugszendingen uit Nederland? Zo nee, hoe plaatst u de opmerkingen met die strekking uit bovengenoemd bericht?
Ik verwijs u graag naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Kuiken en Moorlag van 30 juni 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 117), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Kunt u uiteenzetten wat u vindt van de suggestie om een legitimatieplicht in te voeren bij het verzenden van post naar het buitenland?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het idee van de legitimatieplicht binnen de Europese Unie (EU) op de kaart te zetten, aangezien dit plan waarschijnlijk alleen nut heeft als dit binnen de gehele EU wordt afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom lukt het ontvangende landen wél om drugs in pakketjes te detecteren en lukt het Nederland, als het zendende land, niet om die drugs tegen te houden? Kunt u dit uitgebreid onderbouwen?
De Douane controleert in het goederenverkeer met landen buiten de EU en doet dat risicogericht, dus niet elk pakketje wordt gecontroleerd. Dit is vanwege de omvang van de goederenstroom en omdat niet alle pakketten risicovol zijn.
De Politie, toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen, en de Douane werken internationaal intensief samen met landen binnen en buiten de EU waar het risico op smokkel via uitgaande postzendingen onderkend is. Dat levert inzicht op in de smokkelmethodieken richting die landen. Hiermee kunnen politie en de Douane hun handhavingsaanpak aanscherpen. Daarbij wordt de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten.
Is er genoeg capaciteit bij PostNL en de douane beschikbaar om pakketjes en brieven die bestemd zijn voor het buitenland, grondig te scannen op drugs? Zo nee, wat gaat u doen om dit probleem op te lossen?
Bij het controleren van pakketten op drugs werkt PostNL voor de zendingen naar EU-landen samen met het Postinterventieteam van de politie, waarna eventueel een opsporingsonderzoek wordt gestart. Voor de zendingen naar landen buiten de EU werkt PostNL samen met de Douane. Gelet op de hoeveelheid pakketten (jaarlijks 107 miljoen) die naar het buitenland verzonden worden, wordt dit steekproefsgewijs en waar mogelijk risicogericht gecontroleerd.
Tegen deze achtergrond is het zaak om een integrale, publiek-private aanpak te ontwikkelen, waarbij gezamenlijk met partners intelligente barrières kunnen worden opgeworpen. Om die aanpak nog beter in te vullen zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Klopt het dat pakketjes met een bestemming binnen de EU nauwelijks gecontroleerd worden, vanuit de redenatie dat dit vrij verkeer van goederen behelst? Acht u dit wenselijk in het licht van de rol die Nederland klaarblijkelijk speelt in het verspreiden van drugs per brief- en pakketpost?
Ik verwijs u naar de antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Internationale drugshandel per post |
|
Attje Kuiken (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederland internationaal onder vuur om drugshandel per post»1 en herinnert u zich uw eerdere antwoorden op meerdere vragen van de leden Kuiken en Moorlag over dit onderwerp?2
Ja.
Is het waar dat de handel in harddrugs per post naar het buitenland groeit? Zo ja, over welke cijfers dan wel indicaties beschikt u? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het is niet met zekerheid te zeggen of sprake is van een groei in de handel in harddrugs per brievenbuspost en postpakketten naar het buitenland.
De Politie (toezichthouder voor het binnenlandse postverkeer en het postverkeer naar en vanuit de andere EU-landen) en de Douane (toezichthouder goederenverkeer met landen buiten de EU) hebben beperkt cijfers beschikbaar.
Bovendien kan een stijging in het aantal pakketten en door buitenlandse autoriteiten in beslaggenomen kilo’s verdovende middelen, sterk beïnvloed kunnen zijn door incidentele zaken. Er vindt geen mondiale vastlegging, dan wel uitwisseling plaats van gegevens over de totale hoeveelheden inbeslaggenomen harddrugs per brievenbuspost en postpakketten.
Voor een overzicht van de beschikbare cijfers, verwijs ik u graag naar de antwoorden op Kamervragen (vraag 2 en 3) van de Kamerleden Yesilgöz-Zegerius en Lodders van 1 juli 2020 (2020Z12910), die u gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen ontvangt.
Voor de brievenbuspost naar landen buiten de EU is op dit moment geen indicatie te geven over de hoeveelheden in beslag genomen verdovende middelen. Brieven mogen vanwege het wettelijke briefgeheim niet zomaar geopend worden door de douane. Daarvoor is toestemming nodig van een Rechter-Commissaris.
Is het waar dat bij een proef van de Nederlandse douane tijdens een paar uur intensief controleren bij driekwart van de vijfhonderd pakketten onderzochte pakketten drugs werden gevonden? Zo ja, deelt u de mening dat dit een zeer verontrustend gegeven is? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
In het kader van een pilot, gericht op een intelligente, innovatieve en informatie gestuurde detectie van drugs, heeft de Nederlandse douane in 2019 en 2020 bij controleacties gericht op specifieke bestemmingslanden in enkele uren tijdsbestek honderden inbeslagnames van verdovende middelen in uitgaande post(pakket)zendingen naar landen buiten de EU gedaan. Doel van de pilot is om het misbruik van post- en pakketdiensten voor (internationale) drugshandel efficiënter en effectiever tegen te gaan. De pilot levert positieve resultaten op. Thans wordt bezien hoe we deze innovatieve manier van detecteren breder kunnen toepassen.
Is het waar dat de drugsverzendingen vanuit Nederland de samenwerking met buitenlandse justitiële autoriteiten onder druk zet omdat rechtshulpverzoeken met vertraging worden afgehandeld? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Het Openbaar Ministerie krijgt van opsporingsinstanties vanuit een aantal landen signalen dat er veel verdovende middelen worden toegestuurd via de post vanuit Nederland. Deze signalen komen tot het OM via rechtshulp-kanalen, via contacten op (internationale) bijeenkomsten, maar ook bijvoorbeeld via de door Nederland in het buitenland gestationeerde Liaison Officers. Deze signalen zijn bijvoorbeeld gekomen vanuit Duitsland, Frankrijk, België, het Verenigd Koninkrijk, de Baltische staten, de Verenigde Staten, Hong Kong en Thailand. Er is vooralsnog geen indicatie dat de behandeling van Nederlandse rechtshulpverzoeken met vertraging heeft plaatsgevonden.
Hoe komt het dat, ondanks de eerder aangekondigde intensivering van de opsporing van drugs in pakketten, de inspanningen van postorderbedrijven en het Postinterventieteam (Pit) toch nog naar schatting maandelijks 9.000 pakketten met harddrugs worden verstuurd?
De schatting van maandelijks 9.000 pakketten – zo blijkt uit navraag bij de betrokken diensten – betreft een extrapolatie van de vondsten tijdens een risicogerichte controle-actie. Ten aanzien van deze schatting is dus voorzichtigheid geboden. In dit kader is met name relevant dat de post- en pakketstroom zeer omvangrijk is; zo maakt de Post- en Pakkettenmonitor van de Autoriteit Consument en Markt melding van het vervoeren van 576 miljoen pakketten in 2019, binnenlandse en grensoverschrijdende pakkettenbezorging samen. Tegen deze achtergrond is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen.
Deelt u de mening dat de grote hoeveelheid pakketten met drugs aangeeft dat de opsporing nog meer geïntensiveerd moet worden? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 5 is aangegeven, is het zaak om in het kader van publiek-private samenwerking een breed spectrum aan mogelijke intelligente barrières in kaart te brengen. Mede met dit doel wordt sinds dit jaar door politie (PIT), Openbaar Ministerie, douane, RIEC, het Ministerie van JenV, PostNL en het landelijk aanjaagteam ondermijning, actief samengewerkt in de zogeheten Regiegroep PPS Post- en Pakketdiensten. Uitgangspunt is de onderlinge samenwerking te intensiveren en de gezamenlijke informatiepositie te verstevigen. Daarvoor wordt momenteel gewerkt aan een fenomeengericht criminaliteitsbeeld. Dit criminaliteitsbeeld gaat de basis vormen voor een gezamenlijke strategische aanpak, waarbij ook zal worden bekeken hoe kan worden toegewerkt naar intelligente en effectieve toezicht en opsporing. Daarbij blijft de inzet bovenal gericht op slimme en gerichte controles en – gegeven de omvang van de totale pakketstroom – niet op het openmaken van alle pakketten. Om daar nog beter invulling aan te kunnen geven zal de controle-capaciteit van de Douane in de brief- en pakketpost worden uitgebreid.
Ik verwijs in dit verband graag tevens naar de beantwoording op de Kamervragen van de leden Kuiken en Moorlag van 28 januari 20193.
Waarom werkt het Pit alleen op structurele basis samen met PostNL en met andere postbedrijven op basis van casussen en meldingen?3 Acht u het nodig om ook met andere postbedrijven tot een structurele samenwerking te komen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Het PIT is in de basis bedoeld als een samenwerking tussen overheid en de post- en pakketvervoerders (branche), dus niet alleen specifiek PostNL. De politie gaat daarom de samenwerking met andere pakketvervoerders intensiveren.
Deelt u de mening dat zolang niet te achterhalen valt wie de verzender van pakketten is het probleem niet goed kan worden aangepakt omdat degenen die de drugs verzenden buiten schot blijven? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat hier verandering in komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het voorgaande reeds aan de orde is gesteld, worden momenteel mogelijke intelligente barrières in het kader van brede publiek-private samenwerking in kaart gebracht. Zowel intensivering van opsporing en vervolging als het idee van een legitimatieplicht zullen hierin worden betrokken.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat een legitimatieplicht voor verzenders van postpakketten naar het buitenland zal helpen bij het tegengaan van drugszendingen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? Bent u dan nog steeds van mening dat een legitimatieplicht ondanks het gegeven dat het om 9.000 pakketten per maand gaat «gelet op het totale volume aan pakketpost, de inbreuk op de privacy en de verzwaring van de administratieve lasten niet proportioneel [is] om drugscriminaliteit tegen te gaan»?4
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening van de teamleider van het Pit en de genoemde officier van justitie dat het makkelijker moet worden om verzendingen te controleren op inhoud? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Wat vindt u van het idee dat politieambtenaren zelf de bevoegdheid moeten krijgen om een pakket te openen?
Ja, die mening deel ik. In artikel 101 lid 2 Wetboek van Strafvordering is bepaald dat de officier van justitie tot de kennisneming van de inhoud van o.a. pakketten niet overgaat voor daartoe door de rechter-commissaris gemachtigd te zijn. Na de modernisering van het wetboek van Strafvordering zullen opsporingsambtenaren bevoegd worden om zelfstandig postpakketten in beslag te nemen en om het postpakket vervolgens te openen en kennis te nemen van de inhoud. Er is dan geen machtiging nodig van de rechter-commissaris. Deze wijziging zorgt voor een vereenvoudiging en versnelling van het proces van het opsporen van drugs in postpakketten.
De uitzending van Argos over ritueel misbruik |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Er valt niet uit te sluiten dat ritueel misbruik in Nederland voorkomt. Seksuele misdrijven zijn ernstige misdrijven met voor slachtoffers vaak heel indringende, langdurige en traumatiserende gevolgen. Dat maakt dat zedenzaken ingrijpend zijn. Zoals u weet zet ik mij sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid in voor modernisering van de zedenwetgeving. Hierbij wordt gewerkt aan de introductie van de nieuwe strafbaarstelling van seks tegen de wil en seksuele intimidatie, waarbij niet de dwang, maar het handelen tegen de wil uitgangspunt wordt voor strafbaarheid. Met de nieuwe strafbaarstelling wordt het duidelijker voor slachtoffers voor welke strafbare feiten een dader vervolgd kan worden.
Samen met de Minister voor Rechtsbescherming neem ik ook maatregelen om slachtoffers van misbruik beter te beschermen en slachtoffers te informeren waar ze terecht kunnen voor goede hulp. Vanaf het voorjaar van 2018 zijn meerdere acties en projecten gestart door de politie om de werkwijze en de opvang van zedenslachtoffers verder te verbeteren. Ook het Centrum Seksueel Geweld biedt laagdrempelig multidisciplinaire hulp aan slachtoffers van seksueel geweld. Via een landelijk telefoonnummer en de recent gemoderniseerde website is hulp en kennis beschikbaar. Daarnaast is in november 2019 de overheidscampagne watkanmijhelpen.nl gestart die meerjarig aandacht zal vragen voor mensen die kort geleden seksueel geweld hebben meegemaakt. Ook is langs die weg breed bekend gemaakt welke organisaties slachtoffers welke hulp kunnen bieden.
Zoals aangegeven door de Minister voor Rechtsbescherming in de beantwoording van de Kamervragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen2, worden er door het Ministerie van VWS gesprekken gevoerd met de GGZ-sector om aandacht te vragen voor misbruikpraktijken binnen kerkelijke kringen. Die gesprekken gaan over de rol die de GGZ heeft bij het signaleren van mogelijke kindermishandeling bij duivelsuitdrijving en bij het signaleren van het onthouden van zorg.
In geval van een melding of aangifte van seksueel misbruik met rituele aspecten doet de politie opsporingsonderzoek om aanwijzingen en objectieve feiten te verzamelen die wel of juist geen ondersteuning bieden voor de beschuldigingen, net als bij alle andere zedenzaken. Uit de – veelal uitvoerige – opsporingsonderzoeken die in de afgelopen decennia zijn uitgevoerd naar aangiften of meldingen van ritueel misbruik, is echter tot op heden geen ondersteuning gevonden voor ritueel misbruik. De politie is continu bezig om de kwaliteit van zedenrechercheurs en zedenonderzoeken te verbeteren. Zowel voor het slachtoffer en zijn of haar naasten als voor de opsporing is het van belang dat zedenzaken zo snel mogelijk in behandeling worden genomen. Met dank aan uw Kamer is tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen op 19 september jl. de motie van het lid Klaver c.s. aangenomen waarbij structureel 15 miljoen extra beschikbaar wordt gesteld voor extra capaciteit voor de zedenpolitie, opleiding tot zedenrechercheurs en forensisch (medisch) onderzoek.
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Sinds de oprichting meer dan twintig jaar geleden, heeft de LEBZ in totaal meer dan 900 zaken behandeld. In circa 25 gevallen betrof het zedenzaken waarin sprake was van aspecten van ritueel misbruik, waarvan slechts drie in de afgelopen zeven jaar. Op basis van het veelal uitgebreide opsporingsonderzoek dat de politie in deze zaken uitvoerde voordat de zaak werd voorgelegd aan de LEBZ, bleek objectieve ondersteuning voor de geuite beschuldigingen in de vorm van forensisch, tactisch, digitaal of overig bewijs vaak te ontbreken en/of bevatte het dossier feiten die strijdig waren met de aangifte. In enkele zaken constateerde de LEBZ dat nog nadere opsporingshandelingen konden worden verricht en werd daarover advies uitgebracht. In geen van de genoemde 25 zaken is vervolging ingesteld door het openbaar ministerie.
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik. Dit is ook nadrukkelijk het geval.
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. De LEBZ is een multidisciplinair samengestelde groep deskundigen met uitgebreide wetenschappelijke kennis en expertise op het vlak van klinische psychologie, orthopedagogiek, cognitieve psychologie, rechtspsychologie, zedenrecherche en recherchepsychologie. De LEBZ is multidisciplinair samengesteld, om deskundigen met mogelijk tegenstelde visies te laten samenwerken aan een zaak en zo het risico op tunnelvisie te voorkomen. De LEBZ wordt door de officier van justitie geconsulteerd in de loop van de opsporingsfase en kan adviseren over eventueel nog te verrichten opsporingshandelingen. Tevens kan de LEBZ adviseren om over te gaan tot vervolging van de beschuldigde(n) of adviseren om een opsporingsonderzoek te beëindigen. De adviezen van de LEBZ zijn niet bindend.
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd?
De Landelijke Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) is in 1999 door het College van procureurs-generaal in het leven geroepen om de feiten die door de politie zijn verzameld in een opsporingsonderzoek nader te analyseren. Conform de Aanwijzingen van het openbaar ministerie waren officieren van justitie verplicht de LEBZ te consulteren bij onder andere zaken met aspecten van ritueel misbruik en zaken met aspecten van hervonden herinneringen
Sinds een nieuwe Aanwijzing in 2016 geldt deze verplichting niet meer gezien het zeer geringe aantal aangifte van zaken met aspecten van ritueel misbruik. In de afgelopen zeven jaar zijn drie zaken met aspecten van ritueel misbruik voorgelegd aan de LEBZ.
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Gelet op het verloop van (het geringe aantal) opsporingsonderzoeken in de afgelopen jaren – zoals verwoord in het antwoord op vraag 3 – zie ik geen noodzaak om nu een dergelijk onderzoek te initiëren. Ik zal de politie vragen mij actief te informeren indien er signalen zijn die op een andere trend wijzen. De Minister voor Rechtsbescherming heeft in antwoord op eerdere vragen van de PvdA, D66 en SP op 25 mei 2020 inzake duivelsuitdrijving bij kinderen3 aangegeven dat gezien de omvangrijke onderzoeksagenda van het WODC en de hoeveelheid onderzoeken die nog in de wachtrij staan – niet wenselijk om een separaat onderzoek naar de aard en omvang van duivelsuitdrijvingen in Nederland op te starten. In het onlangs afgeronde onderzoek door Bureau Beke naar homoconversietherapieën is deels ook duivelsuitdrijving bij kinderen meegenomen. Na de zomer zal de Minister voor Rechtsbescherming u dit rapport samen met een beleidsreactie toesturen.
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen?
Slachtoffers van strafbare feiten in het kader van ritueel misbruik kunnen zich melden bij de politie, onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij inspecties/toezichthouders en GGZ-instellingen kunnen waar nodig psychosociale hulp leveren. Sektesignaal heeft er een belangrijke rol in gespeeld dat verschillende partijen elkaar nu binnen de RIEC’s weten te vinden en gezamenlijk kunnen optrekken en informatie kunnen delen om misstanden vroegtijdig te herkennen en aan te pakken. Mede vanwege deze verworvenheden zie ik geen meerwaarde in het opnieuw opbouwen van een doorverwijzingspunt.
Het bericht dat er grootschalige handel plaatsvindt in privégegevens verkregen via callcenters |
|
Ronald van Raak |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de grootschalige handel in privégegevens, verkregen door corrupte callcentermedewerkers?1
Ja, ik ben op de hoogte van het bericht.
Zijn er gevallen bekend dat op deze manier informatie is verkregen van callcenters van overheidsinstanties, zoals de Belastingtelefoon, het UWV en DUO?
Zowel de BelastingTelefoon, het UWV en DUO melden dat er geen gevallen bekend zijn dat op deze manier informatie is verkregen via callcenters van deze overheidsinstanties.
Hoeveel externe inhuur is er bij de callcenters van de grote overheidsinstanties als eerder genoemd?
Bij de BelastingTelefoon werken ongeveer 1350 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 55% (peilmoment juli 2020).
Bij het UWV werken ongeveer 600 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 50% (peilmoment juli 2020).
Het percentage externe inhuur is op dit moment hoger dan normaal bij het klantcontactcenter. Dit komt doordat er voor de uitvoering van tijdelijke COVID-19 overbruggingsmaatregelen als de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid) en TOFA (Tijdelijke Overbruggingsregeling voor Flexibele Arbeidskrachten), extra flexkrachten zijn ingestroomd. De aantallen van april 2020 zijn representatiever. In april werkten 391 flexkrachten op het callcenter. Dit was toen circa 40%.
Bij DUO werken ongeveer 80 extern ingehuurde medewerkers op het klantcontactcenter. Dit is circa 20% (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstanties, werkt op basis van een tijdelijke aanstelling?
De BelastingTelefoon meldt dat minder dan 1% van de interne medewerkers een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
UWV meldt dat circa 5% van de interne medewerkers op het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
DUO meldt dat geen van de interne medewerkers van het klantcontactcenter een tijdelijke aanstelling heeft (peilmoment juli 2020).
Hoeveel procent van de mensen die werken bij de callcenters van de grote overheidsinstellingen, verdient meer dan 1.991 euro bruto per maand?
Bij de beantwoording van deze vraag is uitgegaan van € 1.991,– bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband.
Zowel de BelastingTelefoon als het UVW melden dat alle medewerkers meer verdienen dan € 1.991,– bruto per maand, op basis van een fulltime dienstverband.
DUO meldt dat 95% bij het klantcontactcenter meer verdient dan € 1.991,– bruto per maand.
Het bericht ‘Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Activist Zarza neergestoken in Leeuwarden, familie vermoedt politiek motief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel zou zijn als buitenlandse mogendheden in Nederland mensen laten liquideren?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de aanval op Sadegh Zarza een politiek motief had, zoals wordt gesteld door de advocaat van de verdachte, de heer Peter Bonthuis?
Het is aan het Openbaar Ministerie om leiding te geven aan het strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit en het eventuele motief. Daarbij zal ook onderzoek worden gedaan naar de persoon van de verdachte en diens achtergrond. Het onderzoek loopt op dit moment en daarom kan ik hier geen inhoudelijke mededelingen over doen. Op het moment dat resultaten kunnen worden gemeld, zal het Openbaar Ministerie dat doen.
Klopt het dat de 38-jarige verdachte van de aanval op Sadegh Zarza sinds maart in Nederland is om promotieonderzoek te doen aan het Erasmus MC in Rotterdam?
Zie antwoord vraag 3.
Is de verdachte voorafgaand aan zijn toelating aan de Erasmus Universiteit gescreend door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de bevindingen van de screening?
Inzake de screening geldt dat het kabinet geen uitspraken doet in individuele gevallen. Het kabinet ziet op dit moment voorts geen aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren. Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens. Met betrekking tot Noord-Korea besluit de overheid op grond van de sanctieregeling Noord-Korea of een ontheffing verleend kan worden. In het geval van Iran is er een verbod op de overdracht van goederen en technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze goederen en technologie voor gebruik in Iran. De daarvoor ingerichte toetsing is erop gericht de universiteiten te ondersteunen om te voorkomen dat deze verboden worden overtreden en ongewenste kennisoverdracht plaatsvindt (Kamerstuk 30 821, nr. 100). Er wordt uitsluitend getoetst bij technische onderzoeksgebieden waar daadwerkelijk een risico bestaat op overtreding. Iedereen in de daarvoor aangewezen en specifieke onderwijs- en onderzoeksgebieden wordt getoetst, ongeacht nationaliteit. Dat geen onderscheid naar nationaliteit gemaakt mag worden heeft de Hoge Raad bevestigd in het arrest van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX8351).
Ziet u aanleiding de screeningsvoorwaarden voor Iraanse academici in Nederland breder van toepassing te verklaren dan alleen bij gevoelige technische studierichtingen, zodat alle academici afkomstig uit Iran worden gescreend?
Zie antwoord vraag 5.
Staan naar uw weten nog meer Nederlanders op de dodenlijst van het Iraanse regime? Kunnen zij op voldoende bescherming rekenen van de Nederlandse overheid?
Het kabinet doet geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen, noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband. De overheid is alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie.
Welke stappen heeft u ondernomen nadat de AIVD vorig jaar bekendmaakte dat er sterke aanwijzingen waren dat Iran achter de liquidatie zat van twee Iraanse mannen in Nederland?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief d.d. 8 januari 20192 heeft het kabinet in juni 2018 diplomatieke maatregelen getroffen tegen Iran. De Iraanse ambassadeur is ontboden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade zijn uitgezet. Deze diplomaten zijn niet uitgezet op basis van strafrechtelijk vastgestelde betrokkenheid van Iran bij de (aansturing van) de liquidaties. Zij zijn uitgezet op basis van de bevindingen van de AIVD dat Iran waarschijnlijk achter deze ernstige zaken zit. Daarmee gaf Nederland een duidelijk signaal af dat dit ontoelaatbaar is.
Op 8 januari 2019 heeft de Europese Unie, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst (Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB) sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid (MOIS) en twee Iraanse personen. Dit betekent dat van deze entiteit en deze twee personen tegoeden en andere financiële activa zijn bevroren. Bij het afkondigen van de sancties heeft Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Denemarken en België bij de Iraanse autoriteiten de ernstige zorgen overgebracht over de waarschijnlijke betrokkenheid van Iran bij deze vijandelijke acties op Europees grondgebied. Iran is te kennen gegeven dat betrokkenheid bij dergelijke zaken totaal onacceptabel is en onmiddellijk gestaakt moet worden.
Klopt het dat de twee Iraanse diplomaten die Nederland op 7 juni 2018 uitzette het land moesten verlaten vanwege de Iraanse betrokkenheid bij de liquidaties van twee Iraniërs in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Welke maatregelen bent u van plan te nemen, mocht blijken dat Iran betrokken is geweest bij de liquidatiepoging in Leeuwarden?
Daar kan ik in dit stadium niet op vooruit lopen.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken bereid in de Europese Unie te pleiten voor zwaardere sancties tegen de personen en instanties, die bij dit soort geheime operaties betrokken zijn?
Mijn ambtgenoot van Buitenlandse Zaken heeft mij laten weten hiertoe op dit moment geen aanleiding te zien.
Nieuwe miljoenenfraude bij Vestia |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Weer miljoenenfraude bij Vestia»?1
Deelt u de opvatting dat fraude en corruptie onaanvaardbaar is?
Hoe heeft de fraude kunnen plaatsvinden?
Op welke punten moeten het toezicht, de bestuursstructuur en de cultuur bij Vestia worden verbeterd om fraude in de toekomst te voorkomen?
Het bericht dat Helmonder Farad K. tonnen verdiende met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers en waar tegen vier jaar cel is geëist. |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Helmonder Farad K. verdiende tonnen met 90 verzonnen verhalen voor asielzoekers: vier jaar cel geëist»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel van deze zaken plaatsvonden voor de invoering van de nieuwe werkwijze bekeerlingen 2018 van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en hoeveel erna?
Op dit moment kan niet worden aangegeven hoeveel zaken voor of na de inwerkingtreding van de nieuwe werkwijze bekeerlingen in 2018 zijn beoordeeld.
Deelt u de mening dat het verzinnen van verhalen niet mag leiden tot een asielstatus? Zo ja, op welke manier toetst de IND of – naast de congruentie en geloofwaardigheid van het verhaal – een bekering geloofwaardig is? Welke minimale bewijslast wordt daarbij nodig geacht en is het mogelijk dat enkel het verhaal tot een asielstatus kan leiden?
Ik ben het met u eens dat vreemdelingen die op basis van een verzonnen verhaal asiel aanvragen geen asielstatus dienen te verkrijgen.
De IND toetst conform de Werkinstructie bekeerlingen (2019/18) aan de hand van drie pijlers of geloofwaardig is dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging ten aanzien van de gestelde geloofsovertuiging. Deze pijlers betreffen de verklaringen van de vreemdeling over het proces en de motieven voor de bekering, zijn kennis over zijn nieuwe religie en de activiteiten die de vreemdeling op dit gebied verricht. Tevens kunnen verklaringen van derden of een doopbewijs een rol spelen in de beoordeling. In de meeste gevallen wordt dus op basis van de verklaringen van de vreemdeling, eventueel in combinatie met een verklaring van een derde, een oordeel gegeven over de geloofwaardigheid van de bekering. Indien de bekering geloofwaardig is geacht zal dit in geval van Iraanse vreemdelingen, gelet op het huidige (landen)beleid, in de meeste gevallen tot een asielstatus leiden. Hierbij is van belang om in het oog te houden dat een bekering door een vreemdeling over het algemeen niet met fysieke bewijsmiddelen kan worden onderbouwd. Het gaat hier immers om een innerlijke overtuiging.
Wordt na het verlenen van een asielstatus (steekproefsgewijs) gecontroleerd of de gedragingen in Nederland overeenkomen met de verklaring van de asielzoeker op basis waarvan de asielstatus is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Nadat er een asielstatus is verleend wordt er niet actief gecontroleerd of statushouders gedragingen vertonen die overeenkomen met hun asielrelaas. Indien er signalen worden ontvangen door de IND dat een statushouder heeft gefraudeerd bij zijn aanvraag blijft het evenwel mogelijk voor de IND om onderzoek te doen naar de vermeende fraude. Er kan ook aanleiding zijn tot onderzoek indien er signalen zijn dat sprake is van grootschaliger misbruik, zoals verkoop van asielverhalen en gefaciliteerde asielstromen. De IND trekt in dit soort onderzoek op met opsporingsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Kunt u aangeven hoeveel asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben verkregen omdat zij zijn bekeerd tot een (ander) geloof of het geloof hebben losgelaten?
Gegevens over geloofsovertuiging worden niet geregistreerd in de systemen van de IND. Deze gegevens betreffen bijzondere persoonsgegevens en de overheid moet terughoudend zijn in het registreren van dit soort gegevens in haar systemen. Dit is alleen toegestaan indien het een duidelijk doel dient dat niet op andere wijze bereikt kan worden. De IND kan dan ook niet aangeven in hoeveel gevallen asielzoekers de afgelopen vijf jaar een asielstatus hebben gekregen vanwege een bekering tot een andere (religieuze of non-religieuze) geloofsovertuiging.
Op welke manier kan de IND constateren dat een rechtsbijstandsverlener opvallend vaak cliënten bijstaat met gelijkluidende verklaringen op basis waarvan een asielstatus wordt verleend? Is dit naar uw oordeel voldoende inzichtelijk om situaties zoals met Farad K. te detecteren en aan te pakken?
De IND hoort veel verhalen van asielzoekers en het komt voor dat verklaringen een bepaalde gelijkenis vertonen. Het is niet zo dat gelijkenis in verhalen betekent dat de IND ervan uitgaat dat de verklaringen gefingeerd zijn. Het is aan de IND medewerker om door middel van het stellen van nadere vragen vast te stellen of de verklaringen geloofwaardig zijn. Signalen van gelijkluidende verklaringen kunnen komen van IND medewerkers, van derden maar ook van asielzoekers zelf komen. Dit kan voor de IND dan aanleiding zijn om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat frauderen met asielverklaringen, zoals onderhavig, ook met terugwerkende kracht moet worden aangepakt? Zo ja, bent u bereid alle casussen waarbij een asielstatus is verkregen, waarbij deze advocaat betrokken was, opnieuw te bekijken en indien nodig de asielstatus in te trekken?
Zoals ik ook bij mijn antwoord onder vraag 3 heb gesteld ben ik van mening dat een verzonnen of anderszins vals asielrelaas niet mag leiden tot een asielstatus, zo ook in deze zaken. De IND is voornemens om deze zaken te herbeoordelen en momenteel wordt door de IND nagegaan welke vervolgstappen genomen zullen worden ten behoeve van deze herbeoordeling. Indien uit de herbeoordeling blijkt dat er niet langer een grond voor asielbescherming bestaat zullen de betreffende vergunningen ingetrokken worden.
Het bericht ‘Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims’ |
|
Jan de Graaf (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bommelding bij Amsterdamse kerk om doop ex-moslims» en het rapport «Bedreiging bij bekering of geloofsverlaten»?1
Ja.
Deelt u de mening dat, hoewel de schaal niet duidelijk is, bedreiging bij bekering of geloofsverlating ook in Nederland voorkomt en dat dit een diepe inbreuk is op de vrijheid van godsdienst en de vrijheid om niet te geloven?
Ja, die mening deel ik.
Deelt u de conclusie dat, hoewel het lastig is een beeld te krijgen van de omvang van de problematiek, dit niet enkel een Amsterdams probleem is, getuige ook eerdere bedreigingen in bijvoorbeeld Rotterdam?2
Het is inderdaad zeer onwaarschijnlijk dat dit fenomeen zich in Nederland geografisch tot het grondgebied van de gemeente Amsterdam zou beperken.
Bent u bereid, in navolging van de gemeente Amsterdam, onderzoek te doen naar aard en omvang van bedreiging en geweld bij bekering of geloofsverlaten?
Ik zal mij laten informeren over de uitkomsten van het onderzoek van de gemeente Amsterdam alvorens zelf een onderzoek te overwegen.
Op welke wijze kan kennis bij de politie op dit punt worden verbeterd, ook in het licht van de vermoedelijk lage aangiftebereidheid? Welke lessen zijn hierbij te trekken uit de aanpak voor andere specifieke doelgroepen waarbij een lage aangiftebereidheid is? Is specifieke registratie mogelijk?
Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook. In de aanpak van verschillende vormen van discriminatie maakt het kabinet dan ook geen onderscheid.
De politie werkt voort aan drempelverlagende maatregelen om aangifte te doen. De politie wil er niet toe overgaan om in het geval van aangiftes specifieke doelgroepen te registeren. De verbetering zit in de bewustwording en het opmaken van een goed proces-verbaal enerzijds en in screening en monitoring van discriminatie-incidenten anderzijds. De politie screent landelijk alle zaken op het hebben van een discriminatoir aspect, inclusief antisemitisme. Tweewekelijks wordt hiervan een overzicht naar de eenheden gestuurd. Hiermee worden de eenheden geattendeerd op discriminatiezaken en commune delicten met een discriminatoir karakter. Elke politie-eenheid heeft bovendien een netwerk Divers Vakmanschap dat beschikt over expertise ten aanzien van verschillende culturen en levensovertuigingen.
Op welke wijze gaat het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om met signalen van bedreiging van asielzoekers die zich bekeren tot een ander geloof dan wel hun geloof verlaten?
Voorop staat dat elke asielzoeker zich veilig moet kunnen voelen op de COA-locatie waar hij of zij verblijft. Iedere bedreiging van een asielzoeker, ongeacht de aard, is volstrekt onacceptabel en wordt zeer serieus genomen door het COA. Dit geldt ook voor bedreigingen vanwege een bekering tot een ander geloof dan wel vanwege het verlaten van een geloof.
Medewerkers van het COA zetten zich dagelijks in om de veiligheid op COA-locaties te verzekeren. Dit doet het COA in eerste instantie door preventieve maatregelen die erop gericht zijn om onaanvaardbaar gedrag in een vroeg stadium te voorkomen en corrigeren. Gedacht kan worden aan het voeren van het rechten- en plichtengesprek aan het begin van de verblijfsperiode (waar ook de vrijheid van godsdienst en artikel 1 van de Grondwet expliciet aan bod komen), maar ook, indien nodig, het voeren van een correctiegesprek, een waarschuwingsbrief en een leermaatregel.
Indien een asielzoeker onverhoopt toch geconfronteerd wordt met bedreigingen op een COA-locatie kan hij dit bij iedere medewerker melden. Het COA behandelt iedere melding op serieuze wijze en waar nodig schakelt het COA de politie in. Het COA adviseert de bedreigde asielzoeker in dergelijke gevallen ook om aangifte te doen bij de politie. Indien de asielzoeker dit wenst, kan een medewerker van het COA hem of haar hierbij ondersteunen.
Daarnaast staat het COA eigen maatregelen tot zijn beschikking, zoals het inhouden van verstrekkingen op basis van het Reglement Onthouding Verstrekkingen.
De uitzending van ‘’MAX Vakantieman’’ |
|
Chris van Dam (CDA), Wytske de Pater-Postma (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending van het programma «Max Vakantieman» van 15 juni 2020?1
Ja.
Klopt het dat er de afgelopen jaren veel misstanden zijn geconstateerd bij valetparkingbedrijven? Is dit door de jaren heen opgelopen? Is er een lokale, regionale of nationale aanpak specifiek gericht op misstanden door valetparkingbedrijven? Doet dit probleem zich alleen op Schiphol voor?
Uit een zoekslag in de politieregistraties kan niet worden vastgesteld hoeveel aangiftes de afgelopen jaren zijn gedaan tegen valetparkingbedrijven. Aangiftes tegen valetparkingbedrijven worden niet apart geregistreerd in de politiesystemen. Wel is de politie in Haarlemmermeer sinds 2019 actief op het fenomeen «valetparking». Dit vanwege de concentratie van de problematiek rond Schiphol. Er is om deze problematiek aan te pakken een samenwerkingsverband tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer opgestart. Vanuit dit samenwerkingsverband zijn verschillende acties ondernomen, wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven. Vanuit het samenwerkingsverband zijn geen andere valetparkingbedrijven bekend geworden, anders dan rondom de luchthaven Schiphol.
Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie aangiftes over misstanden door valetparkingbedrijven – zoals beschreven wordt in het programma – niet oppakken omdat al snel gezegd wordt dat het om een civiele zaak gaat? Vindt u dat wenselijk? Bent u het daarmee eens?
Zoals uit het voorgaande antwoord blijkt, is sinds 2019 sprake van een actieve en gecoördineerde aanpak tegen misstanden door valetparkingbedrijven rond Schiphol. Die aanpak is erop gericht malafide bedrijven een halt toe te roepen.
Burgers die schade oplopen wanneer zij gebruikmaken van een (bonafide) valetparkingbedrijf kunnen deze schade verhalen bij het betreffende bedrijf. Bij een geschil hierover staat de gang naar de civiele rechter open.
Waarom wordt er in het land zo verschillend door het Openbaar Ministerie gereageerd op verzoeken van benadeelden van valetparkingbedrijven om verkeersboetes te vernietigen? Kunt u aangeven of het klopt dat politie en justitie nogal uiteenlopend op de geconstateerde misstanden door valetparkingbedrijven hebben gereageerd, terwijl het min of meer om dezelfde misdrijven gaat? Zo ja, waarom is dat zo?
Het OM herkent zich niet in het beeld dat er per regio verschillend wordt omgegaan met verzoeken van benadeelden om verkeersboetes te vernietigen. Er is steeds sprake van een individuele beoordeling gebaseerd op de feiten en omstandigheden.
Daarnaast is er een verschil tussen feiten die vallen onder de Wet administratieve handhaving verkeer (Wahv) en feiten die vallen onder het strafrecht. Binnen de Wahv is er sprake van kentekenaansprakelijkheid. Dit houdt in dat bij constatering van een overtreding de kentekenhouder de boete ontvangt. Ook als de kentekenhouder gebruik maakt van de service van een valetparkingbedrijf, dan blijft hij in beginsel volgens het stelsel van de Wahv aansprakelijk voor de begane overtredingen. De kentekenhouder kan in beroep gaan tegen een boete.
De Officier van Justitie (OvJ) kan afhankelijke van de feiten en omstandigheden een beschikking bekrachtigen of vernietigen. Als de OvJ een beschikking bekrachtigt en dus van mening is dat deze terecht is opgelegd, dan heeft hij nog de optie om de boete op nihil te stellen.
Andere feiten, zoals snelheidsovertredingen van meer dan 30 km/h, vallen onder het strafrecht. Hierbij is degene die de overtreding daadwerkelijk heeft begaan aansprakelijk. De kentekenhouder kan in dit geval het valetparkingbedrijf opgeven bij de politie. Als het bedrijf ontkent of niet meewerkt zal het niet altijd lukken de bestuurder te achterhalen. Indien een kentekenhouder al het mogelijke heeft gedaan om achter de identiteit van de bestuurder te komen en daarmee aan zijn zorgplicht heeft voldaan dan kan het OM besluiten de zaak te seponeren.
Kent u het certificatieprogramma waarvan de ANWB, leasemaatschappijen en verzekeraars initiatiefnemers zijn? Denkt u dat het certificatieprogramma kan bijdragen de oplossing van het probleem? Kunt u stappen ondernemen zodat het certificatieprogramma aan slagkracht wint?
Zie beantwoording vraag 6.
Bent u bekend met het keurmerk Kwaliteitszorg Parkeren? Betreft dit keurmerk een integrale publiek-private samenwerking? Kunt u aangeven of de introductie van dit keurmerk heeft geleid tot een daling van het aantal misstanden door valetparkingbedrijven? Is er vanuit de overheid toezicht op dit keurmerk of op andere keurmerken op dit terrein?
Ja, ik ben bekend met het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Ik juich het toe dat verschillende belanghebbenden zich hebben verenigd in een privaat initiatief. Het pakket van eisen biedt de consumenten, die daar waarde aan hechten, extra waarborgen op basis van een pakket van eisen en bij een geschil een klachtenprocedure en een mogelijke geschillencommissie.
Er is vanuit de overheid geen toezicht op het certificatieprogramma en het keurmerk van de stichting Kwaliteitszorg Parkeren. Doordat het een privaat initiatief betreft is het ook aan de stichting Kwaliteitszorg Parkeren zelf om valetparkingbedrijven te binden en te werken aan slagkracht. In het pakket van eisen staat dat aangesloten valetparkingbedrijven (onder meer) misstanden, criminele- en ondermijnende activiteiten moeten voorkomen. Voor consumenten biedt dit echter geen directe oplossing als een valetparkingsbedrijf gebruik maakt van hun auto. Men dient altijd zelf goed op te letten bij welke valetparkingbedrijven zij diensten afnemen en de sleutels van hun auto overhandigen. Of het keurmerk geleid heeft tot een daling van misstanden bij valetparkingbedrijven is ons niet bekend.
Indien een consument schade lijdt door het handelen van een valetparkingbedrijf en daarover ontstaat een geschil, dan staat een gang naar de rechter open. Mogelijk biedt de klachtenprocedure en de geschillencommissie die stichting Kwaliteitszorg Parkeren aanbiedt een lagere drempel voor consumenten dan een gang naar de rechter. Ook hiervoor geldt dat het aan de consument is om daarin een afweging te maken.
Deelt u de mening dat een vergunningstelsel voor valetparkingbedrijven, vergelijkbaar met de taxibranche, een waardevolle aanvulling zou kunnen zijn op het huidige juridische instrumentarium om misstanden tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Een nationaal vergunningsstelsel zou een ingrijpend middel met forse administratieve en toezichtslasten zijn om specifieke problemen bij één of enkele bedrijven op een andere manier aan te pakken. Zo nodig kan lokaal overwogen worden om aanvullende maatregelen te treffen bovenop het bestaande instrumentarium. Door middel van lokale samenwerking tussen het Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC), de politie, de Belastingdienst, de Omgevingsdienst en de gemeente Haarlemmermeer rondom luchthaven Schiphol, zijn verschillende acties ondernomen wat heeft geleid tot het terugdringen van het aantal malafide valetparkingbedrijven (zie beantwoording vraag 2).
De opkomende criminaliteit en toenemende kansenongelijkheid in achterstandswijken |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Het project voor jongeren is weg, de dealers zijn er nog»1 en «Burgemeesters: coronacrisis treft kwetsbare wijken hard, 1,25 miljard euro nodig voor actieplan»?2
Ja.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld van de wijk in Zaandam waar de criminaliteit en de kansenongelijkheid toeneemt? Zo ja, ziet u dit beeld ook terugkomen in andere wijken in de Nederlandse steden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van BZK is op 27 mei jl. op werkbezoek geweest in Zaanstad, waarbij zij samen met de burgemeester, mensen van het welzijnswerk en de politie het gebied heeft bezocht. Zij herkent het geschetste beeld. Toenemende criminaliteit en kansenongelijkheid is, zoals blijkt uit de Leefbaarometer 20193, ook aan de orde in andere gebieden, in het bijzonder in de 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waarover de Minister van BZK u op 31 maart jl. heeft geïnformeerd4, en waarvoor 15 burgemeesters onlangs aandacht hebben gevraagd in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden».
In de politiecijfers is geen toename van criminaliteit te zien in de periode van de coronacrisis, ook niet specifiek in genoemde wijk in Zaandam. Sinds het begin van de coronacrisis is er landelijk bij de politie wel sprake van een toename van meldingen over jongerenoverlast, alsook van online misdrijven. Daarentegen zagen we een daling van het overgrote deel van de andere vormen van criminaliteit, zoals onder andere het aantal inbraken, fietsendiefstallen en overvallen.
Deelt u de mening dat het voor jongeren nog steeds te verleidelijk en te gemakkelijk is om voor een criminele «carrière» te kiezen? Zo ja, wat gaat u doen om er weer voor te zorgen dat jongeren een maatschappelijke carrière met een baan of studie gaan kiezen boven een criminele carrière? Zo nee, waarom niet?
Met name kinderen, jongeren en jongvolwassenen in sociaaleconomisch zwakkere wijken komen te gemakkelijk in de georganiseerde criminaliteit terecht. Onder meer de verleiding van snel en veel geld trekt een deel van deze jongeren de verkeerde kant op.
Daarom is een onderdeel van het brede offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit de preventieve en lokale aanpak gericht op (kwetsbare) jongeren en hun leefomgeving, met als doel te voorkomen dat zij in de criminaliteit terecht komen. Concreet betekent dit dat acht gemeenten (alle ondertekenaars van het eerder genoemde Manifest) onder meer met behulp van dadergerichte interventies, het weerbaar maken van scholieren, studenten en docenten in het onderwijs en/of de inzet van wijkregisseurs ter versterking van de samenwerking tussen de domeinen veiligheid en sociaal aan de slag gaan. In oktober 2019 en april 2020 informeerde ik uw Kamer over dit brede offensief en de financiële middelen die het kabinet hiervoor beschikbaar stelt. Met de brief van 18 juni jl. informeerde ik u over de uitwerking hiervan.
Daarnaast zijn we in het kader van het programma Leefbaarheid en Veiligheid in 16 gebieden aan de slag gegaan met een integrale aanpak naar voorbeeld van Rotterdam-Zuid, waarbij zowel gewerkt wordt aan het versterken van onderwijs, werkgelegenheid, wonen en het aanpakken van de criminaliteit (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 30 995, nr. 98).
Deelt u mening van de in het tweede bericht genoemde burgemeester van Zaanstad dat «kwetsbare inwoners van de kwetsbaarste woonwijken [...] het hardst getroffen zijn door de maatregelen rond de lockdown» en dat «maatschappelijke schade [wordt] aangericht die nog heel erg lang zal doorwerken»? Zo ja, wat is uw reactie op het in het bericht genoemde manifest van 15 burgemeesters? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De sociale effecten van de coronacrisis manifesteren zich zeker ook in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, zoals de burgemeesters van de 15 gemeenten hebben aangegeven in hun Manifest «Kom op voor de kwetsbare gebieden». Het bericht van de burgemeesters sluit aan bij het verslag van de werkgroep Sociale Impact van de coronacrisis. Het kabinet bereidt naar aanleiding van het verslag een reactie voor. Daarin wordt ook verwezen naar het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid, dat zich richt op een gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid in m.n. kwetsbare stedelijke gebieden. In spoor één van het programma werken Rijk, gemeentebesturen burgers en maatschappelijke partners aan een langjarige integrale aanpak in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden, waar zich nu ook de sociale effecten van de coronacrisis sterk laten voelen. Het Nationaal Programma Rotterdam Zuid dient hierbij als inspiratiebron. Daarnaast wordt in spoor twee met gemeenten, maatschappelijke partners en kenniscentra verkend wat mogelijk effectieve interventies in een bredere gebiedsgerichte aanpak van leefbaarheid en veiligheid zijn.
Bent u bereid om naar het voorbeeld van de wijkaanpak in Rotterdam-Zuid ook in andere steden tot een integrale aanpak van de problemen in achterstandswijken te komen? Zo ja, op welke wijze en welke budget gaat u daarvoor beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
In de brieven van de Minister van BZK aan uw Kamer van 28 oktober 2019 en 31 maart jl.5 bent u geïnformeerd over het Interbestuurlijk Programma Leefbaarheid en Veiligheid, en de verkenning van integrale ontwikkelingsmogelijkheden in 16 stedelijke vernieuwingsgebieden. Het programma wordt vormgegeven in samenwerking met betrokken gemeenten en de collega’s van J&V, OCW, SZW en VWS, waarbij het Nationaal Programma Rotterdam Zuid ter inspiratie dient. Het programma is toegespitst op een verkenning van nut, noodzaak en (financiële) mogelijkheden van een meerjarige inzet van het Rijk ten behoeve van een integrale maatwerkaanpak van stedelijke vernieuwingsgebieden. De verkenningen met gemeenten vinden momenteel plaats. In deze kabinetsperiode zal, zoals ik aangaf in mijn brief d.d. 18 juni 2020, voor de verdere uitwerking van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit bij deze verkenning worden aangesloten.6
Het bericht dat honderden Chinezen hun valse identiteit ‘herstelden’ bij gemeenten. |
|
Jan Middendorp (VVD), Sven Koopmans (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht Honderden Chinezen «herstelden» valse identiteit bij gemeenten?1
Ja.
Wat is uw informatie over het fenomeen identiteitsfraude door personen met Chinese afkomst in ons land en hoe zit dit met personen van andere afkomst?
Het beeld dat personen uit China zich jaren na vestiging in Nederland tot de gemeenten wenden om in de basisregistratie personen (hierna de BRP) hun volledige persoonsgegevens (niet hun nationaliteit) te laten aanpassen, wordt herkend. Zoals uw Kamer bij brief van 22 december 20172 is gemeld, geldt hetzelfde ook voor personen uit met name: Zuid-Soedan, Sierra Leone, Liberia, Rwanda, Uganda, Tanzania, Myanmar en Azerbeidzjan. Sommige aanvragen zijn ingrijpende wijzigingen, zoals naam, geboortedatum en geboorteplaats. Deze aanvragen zijn vaak complex door de diversiteit aan voorgelegde brondocumenten.
Deelt u de mening dat zowel het verkrijgen van het Nederlanderschap met een valse identiteit alsmede het kunnen herstellen van een volledige identiteit bij gemeenten na identiteitsfraude, niet zou moeten kunnen en dat het, mits onbestraft, als een beloning voelt voor de fraudeur als hij of zij hier vervolgens allerlei rechten aan kan ontlenen, zoals het eerder met pensioen kunnen gaan? Zo ja, met welke aanpak bestrijdt u momenteel dergelijke identiteitsfraude?
Wij delen de mening dat opzettelijke misleiding niet mag lonen. Het is echter niet uit te sluiten dat iemand, die in Nederland verblijf houdt onder volledig of gedeeltelijk onjuiste persoonsgegevens of een onjuiste nationaliteit, naturaliseert of rechtmatig verblijf heeft. Er zijn verschillende maatregelen genomen om bij asielaanvragen vroeg in de procedure de juiste identiteitsgegevens te kunnen registreren. Het instellen van de BRP-straten voor asielaanvragen helpt in belangrijke mate hierbij: gegevens die worden verkregen bij een asielaanvraag en noodzakelijk zijn voor registratie van de identiteit, nationaliteit en burgerlijke staat, worden gedeeld met ambtenaren burgerzaken zodat dezelfde gegevens beschikbaar zijn bij inschrijving in de BRP. Ook zijn regionale «Werkgroepen Tegengaan Identiteitsfraude» (hierna WTI) ingesteld met daarin vertegenwoordigers van gemeenten, de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna de IND), politie en het Openbaar Ministerie (hierna het OM). Daarnaast wordt ingezet op het verbeteren en efficiënter maken van het identificatie- en registratieproces van asielzoekers, als belangrijk onderdeel van het Programma Flexibilisering Asielketen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ondersteunt de aanpak van identiteitsfraude door preventief op te treden. De «Handleiding uitvoeringsprocedure»3 beschrijft de voorwaarden waaronder een wijziging van persoonsgegevens mogelijk is. Het «Stappenplan identiteitswijziging in de BRP»4 van de Nederlandse Vereniging van Burgerzaken (hierna de NVVB) beschrijft de te volgen stappen en hulpmiddelen om tot een besluit te kunnen komen. Verder beschrijft de «circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken»5 hoe de geldigheid van buitenlandse documenten gecontroleerd moet worden.
Hoe staat het met de toezegging gedaan op 21 november 2019 tijdens de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voor het jaar 2020 om identiteitsfraude van Chinezen extra onder de aandacht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te brengen en hier nog eens heel goed naar te kijken?
De toezegging aan uw Kamer is gestand gedaan door in de werkoverleggen binnen de IND het onderwerp identiteitsfraude te bespreken en bij de behandeling van aanvragen specifiek aandacht te vragen voor identiteitsfraude door Chinezen. De IND leeft de bestaande werkinstructies na. Fraudesignalen worden onderzocht en indien daartoe aanleiding bestaat wordt de vergunning of het Nederlanderschap ingetrokken dan wel wordt het Nederlanderschap niet verleend.
Hoe verhoudt een «herstel» van de identiteit zich tot akten in de Nederlandse burgerlijke stand, in het bijzonder als de «hersteller» getrouwd is in Nederland of kinderen in Nederland heeft gekregen? Kan een verzoek voor «herstel» van gegevens in de Basisregistratie Personen (BRP) in de ogen van het kabinet überhaupt in behandeling worden genomen als er al Nederlandse aktes van deze persoon zijn (in het bijzonder gelet op het stelsel van brondocumenten in de wet BRP)?
Uitgangspunt van de BRP is dat wijzigingen van de gegevens in de BRP worden ontleend aan brondocumenten. In artikel 2.8 van de Wet BRP zijn de uitgangspunten opgenomen met betrekking tot de bronnen van de gegevens over de burgerlijke staat. Het systeem maakt onderscheid tussen feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan en feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan. In beide situaties spelen akten in de Nederlandse burgerlijke stand een grote rol. De registratie van persoonsgegevens in de BRP voor feiten die zich in Nederland hebben voorgedaan, gaat primair uit van akten van de Nederlandse burgerlijke stand (art. 2.8, eerste lid van de Wet BRP). Aanvulling, doorhaling of verbetering van een akte in de burgerlijke stand kan op verzoek van belanghebbenden of het OM door de rechtbank worden gelast (art. 1:24 BW). Inhoudelijke wijzigingen van een Nederlandse akte van de burgerlijke stand, zoals ten aanzien van de persoonsgegevens van de betrokkene, kunnen dus alleen op last van de rechter worden aangebracht. Omdat een akte van de burgerlijke stand een brondocument is kan de BRP vervolgens ook gewijzigd worden. Bij gebrek aan akten van de burgerlijke stand kunnen geschriften als bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, onderdeel b dienen als brondocument op grond waarvan de gegevens in de BRP kunnen worden opgenomen en gewijzigd. Het gaat dan om een door de ambtenaar van de burgerlijke stand opgemaakte akte, een besluit, een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak of een notariële akte.
Voor feiten die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, geldt de rangorde van documenten zoals opgenomen in artikel 2.8, tweede lid, van de Wet BRP. Ook voor deze categorie geldt dat primair moet worden uitgegaan van akten van de Nederlandse burgerlijke stand. Wanneer dergelijke akten ontbreken komen Nederlandse rechterlijke uitspraken alsmede akten, geschriften en verklaringen die buiten Nederland zijn opgemaakt in aanmerking als grondslag voor opname of wijziging van gegevens in de BRP. Bij een verzoek tot wijziging van gegevens in de BRP zal steeds de rangorde van brondocumenten als opgegeven in artikel 2.8 van de Wet BRP moeten worden doorlopen.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen door mensen met een Chinese afkomst de afgelopen 15 jaar is verzocht hun identiteit aan te passen en in hoeveel gevallen dat is toegekend, in hoeveel gevallen gemeenten dat geweigerd hebben en in hoeveel gevallen de Raad van State het alsnog heeft toegekend of heeft geweigerd en kunt u dit uitsplitsen per gemeente?
Het is niet mogelijk om met behulp van gegevens uit de BRP deze vraag te beantwoorden. In de BRP worden alleen de wijzigingen bijgehouden. De reden van een doorgevoerde wijziging is niet te vinden in de BRP, waardoor het cijfer over toegekende identiteitswijziging voor deze groep Chinezen niet bepaald kan worden. Navraag bij de Raad van State leert dat zij uitspraken over de BRP niet registreert naar achtergrond van de rechtzoekende.
Is u bekend welke werkwijze door de betreffende personen wordt gehanteerd die hun identiteit willen aanpassen en welke rol vanuit China opgevraagde kopieën van documenten hierbij spelen?2
Burgers kunnen een formele aanvraag bij de gemeente indienen tot wijziging van de gegevens in de BRP. Om een wijziging te onderbouwen zijn brondocumenten noodzakelijk. In de door u geschetste casus spelen de opgevraagde kopieën van documenten een rol omdat burgers hiermee een wijziging in de BRP willen bewerkstelligen. Hierbij is het doorslaggevend of de documenten als brondocument worden aangemerkt door de medewerkers burgerzaken van de gemeenten. Brondocumenten kunnen op verschillende wijze worden ingediend. Soms wordt het origineel overhandigd, soms worden gelegaliseerde kopieën ingediend. Nadat in de BRP de persoonsgegevens zijn gewijzigd, komt deze wijziging automatisch terecht in de systemen van de IND. In beginsel worden deze persoonsgegevens overgenomen. Dit gebeurt om de gemeentelijke basisadministratie en de vreemdelingenadministratie gelijkluidend te laten zijn, zodat betrokkene niet met verschillende identiteiten staat geregistreerd in twee administraties. In zijn algemeenheid geldt dat een wijziging van de persoonsgegevens leidt tot het bezien op intrekking van het verblijfsrecht bij de IND.
Op welke wijze wordt de echtheid van de overlegde documenten vastgesteld? Kunnen BRP-medewerkers van gemeenten de inhoud van documenten bijvoorbeeld laten verifiëren en controleren door een Nederlandse ambassade in het buitenland? Zo ja, is dat in het geval van Chinese documenten ook mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Voor het controleren van buitenlandse brondocumenten op echtheid hebben gemeenten toegang tot DISCS (Documenten Informatie Systeem inzake Civiele Status). Dit is een hulpmiddel ontwikkeld en beheerd door Bureau Documenten van de IND met voorbeelden van documenten en hun echtheidskenmerken. Twijfelt een gemeente na het raadplegen van DISCS nog aan de echtheid van het overgelegde document dan kan het document worden opgestuurd naar Bureau Documenten. Daar worden documenten vooral technisch (o.a. productietechnieken) als tactisch (inhoudelijk) onderzocht en van de bevindingen wordt een rapport gemaakt. Een rapport bevat een zekerheidsgradatie zoals deze ook door het Nederlands Forensisch Instituut wordt gebruikt. De uitkomst is afhankelijk van factoren zoals de technische opmaak, aantal en kwaliteit van de echtheidskenmerken (hoe moeilijk zijn deze na te maken); omvang van het vergelijkingsmateriaal; eerder vastgestelde fraude; lokale regelgeving; feitenonderzoek in het land van herkomst. De Volksrepubliek China is niet aangesloten bij het Apostilleverdrag, op de speciale administratieve regio’s Hongkong en Macau na. Dit leidt ertoe dat stukken uit dat land, conform de circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen, alsmede de toepassing van DNA-onderzoek, moeten worden gelegaliseerd door de Nederlandse autoriteiten. In China wordt nog gelegaliseerd op de Nederlandse vertegenwoordiging in dat land. De consulair medewerker verifieert de handtekening van de Chinese ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van China. De inhoudelijke juistheid (verificatie) van het brondocument kan door de consulair medewerker niet worden vastgesteld. Vermoedt een uitvoeringsinstantie dat de inhoud van een brondocument niet klopt, dan kan een verificatieonderzoek vanuit Nederland worden gestart. De rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat uitsluitend uit het voor bijvoorbeeld een gemeente zoeken of verwijzen naar in het buitenland aanwezige onderzoeksbureaus. In China is inhoudelijke verificatie zo goed als onmogelijk, omdat geen betrouwbare vertrouwenspersonen beschikbaar zijn. Hierdoor is onafhankelijk onderzoek feitelijk niet mogelijk in China. De uiteindelijke beslissing of een document geaccepteerd wordt, ligt bij de gemeente of andere uitvoeringsinstantie.
Hoe betrouwbaar acht het kabinet, ook in het licht van vraag 7, een paspoort dat is afgegeven door een Chinees consulaat in Europa dat, blijkens de rechtspraak, vaak plots in het bezit blijkt van personen van Chinese afkomst die hun identiteit willen herstellen, terwijl de betrokken personen vaak al vele jaren in Nederland verblijven?
Het kabinet ziet geen aanleiding om een Chinees nationaal paspoort, afgegeven door een Chinees consulaat in Nederland of elders in Europa per definitie niet betrouwbaar te achten. Bij een gemeente kan de vraag spelen of de persoon, die in het paspoort staat, wel dezelfde persoon is als degene die in de BRP is ingeschreven en verblijf houdt in de gemeente. Deze problematiek beperkt zich evenwel niet specifiek tot Chinese paspoorten. Twijfelt een gemeente aan de echtheid van een buitenlands paspoort dan kan het worden getoetst aan de informatie die gemeenten hierover kunnen vinden in EdisonTD7. Is die informatie niet toereikend, dan kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID)8 betrokken worden. Uitkomst is dat het paspoort echt is of dat het een vals of vervalst document is. Uit informatie die de IND van de Chinese autoriteiten heeft verkregen in 2019 bleek dat Chinese onderdanen bij alle ambassades aanvragen kunnen indienen voor een paspoort. Dat is niet voorbehouden aan de ambassade in het land waar de Chinese onderdaan zijn hoofdverblijf heeft.
Kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken gemeenten ondersteunen als zij bij Chinese autoriteiten willen nagaan op basis waarvan een dergelijk paspoort is afgegeven? Zo ja op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In welke gevallen neemt het ministerie zelf contact op met het land van herkomst bij constatering van identiteitsfraude en, wederom mede gelet op vraag 7, mogelijk vervalste buitenlandse documenten?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties noch het Ministerie van Justitie en Veiligheid nemen zelf contact op met het herkomstland bij constatering van identiteitsfraude. In een aantal landen is het mogelijk dat een uitvoeringsorganisatie een verificatieonderzoek laat verrichten naar de inhoud van documenten. Bijvoorbeeld de IND initieert verificatieonderzoeken, maar neemt daarvoor in beginsel niet zelf contact op met buitenlandse autoriteiten. Dergelijk onderzoek vindt plaats via vertrouwenspersonen. Zoals onder het antwoord op vraag 10 is aangegeven, is dit in China zo goed als onmogelijk. Bureau Documenten van de IND onderhoudt wel rechtstreeks contact met buitenlandse ambassades en consulaten met betrekking tot algemene vragen over technische kenmerken van een (bron)document (echtheidskenmerken). Daarbij worden geen identiteitsgegevens prijsgegeven.
Is het kabinet bereid om personen die hier door immigratie zijn gekomen en soms al decennia in Nederland verblijven en waarvan blijkt dat zij opeens hun identiteit willen wijzigen uit te zonderen van de mogelijkheid om op basis van die herziene identiteit na 5 jaar het Nederlanderschap te kunnen aanvragen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is niet bereid om rechtmatig verblijvende vreemdelingen uit te sluiten van het verkrijgen van het Nederlanderschap. Na een wijziging van de persoonsgegevens in de BRP en als er overigens geen reden is om aan die nieuw opgenomen persoonsgegevens te twijfelen, is er geen reden om blijvend het Nederlanderschap te onthouden. Sinds 2012 geldt in een dergelijke situatie wel dat het Nederlanderschap dan eerst wordt verleend na ommekomst van een nieuwe termijn van vijf jaar toelating, die is gestart na de aanpassing van de gegevens in de BRP. Dit leidt ertoe dat sprake is van een toelating die gedurende vijf jaar is afgegeven op de persoonsgegevens en de nationaliteit, waaronder de naturalisatie zal plaatsvinden. Als het gaat om goed uitlegbare wijziging van persoonsgegevens in de BRP (zoals bijvoorbeeld de correctie van een verschrijving of van een verkeerde transcriptie naar het Europese schrift), dan geldt er geen nieuwe termijn en kan het Nederlanderschap worden verleend na ommekomst van de oorspronkelijk voor betrokkene geldende termijn van vijf jaar toelating.
Is het kabinet bereid te onderzoeken of het mogelijk is bij vaststelling van identiteitsfraude met terugwerkende kracht het Nederlanderschap in te trekken, ongeacht de datum van verkrijging of verlening van het Nederlanderschap en ongeacht de duur van het verblijf in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Is het Nederlanderschap verkregen voor 1 april 2003 en is daarbij sprake geweest van identiteitsbedrog, dan geldt op grond van rechtspraak van de Hoge Raad dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit niet heeft gekregen. De Rijkswet op het Nederlanderschap wijzigde op 1 april 2003. Sindsdien kan na een voornemenprocedure en een belangenafweging een optie- of naturalisatiebesluit worden ingetrokken wegens, kort samengevat, bedrog, mits het in te trekken besluit niet ouder is dan 12 jaar. De intrekking is geen sanctie voor de frauduleuze handeling, maar heeft tot doel het gevolg ervan te corrigeren. De termijn van 12 jaar is ingevoerd omwille van de rechtszekerheid en is afgeleid van de verjaringstermijn van het misdrijf «valsheid in geschrifte».9 Eveneens indachtig de rechtszekerheid ziet het kabinet geen aanleiding voor een wijziging van de bepaling of voor een onderzoek daarnaar.
Kan van personen die een valse identiteit hebben opgegeven de op basis van die identiteit ten onrechte verkregen overheidsvoorzieningen worden teruggevorderd en gebeurt dit ook in de praktijk? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt in de sociale zekerheid en toeslagen dat iedereen die een uitkering aanvraagt of ontvangt zich aan de inlichtingenplicht moet houden. Van overtreding daarvan is sprake wanneer de uitkeringsgerechtigde onjuiste of onvolledige informatie verstrekt of relevante gegevens verzwijgt. Dat is reden tot terugvordering van de teveel ontvangen uitkering. Of dat in de praktijk mogelijk is, hangt af van de specifieke omstandigheden en technische mogelijkheden van de uitvoerder. Ter illustratie wordt hier uiteengezet hoe de Sociale Verzekeringsbank (hierna SVB) en de Belastingdienst hiermee omgaan. De SVB maakt gebruik van informatie uit de BRP. Op het moment dat daar gegevens worden gewijzigd neemt de SVB voor lopende uitkeringsrelaties de nieuwe gegevens over. De lopende uitkering wordt dan overeenkomstig aangepast en er kan een sanctie opgelegd worden. Bij reeds beëindigde uitkeringsrelaties, zoals de kinderbijslag nadat het kind 18 is geworden, worden deze signalen niet automatisch verwerkt. Wel kan naar aanleiding van specifieke informatie over een individueel geval het dossier alsnog geraadpleegd worden, waarna terugvordering en sanctionering kan volgen. De SVB dient dan wel over deze informatie te beschikken, na het aflopen van de bewaartermijn worden de dossiers immers vernietigd. Het onterecht innen van door de Belastingdienst uitgekeerde toeslagen zal altijd leiden tot de intentie voor terugvordering. Zodra duidelijk is wat de ware identiteit is van degene die onterecht aanspraak heeft gemaakt op de toeslagen zal over worden gegaan tot terugvordering. Er zijn voorbeelden dat dit in de praktijk inderdaad gebeurt. Als het achterhalen van deze identiteit afhankelijk is van informatie uit het buitenland, is er binnen EU-landen de mogelijkheid een verzoek om inlichtingen te doen. Wanneer de persoon zich in het buitenland bevindt zal de buitenlandse overheid op ons verzoek de openstaande bedragen invorderen als ware het haar eigen belastingvordering (maar wel zonder preferentie).
Is het kabinet bereid ervoor te zorgen dat identiteitsfraude niet langer kan verjaren – zodat plegers van identiteitsfraude in de toekomst altijd strafrechtelijk vervolgd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Vanuit een oogpunt van rationele inzet van opsporingsmiddelen en vervolgingscapaciteit, is bij de bepaling van de verjaringstermijnen de ernst van het strafbare feit leidend. Tegen deze achtergrond gelden op grond van artikel 70 Sr gedifferentieerde verjaringstermijnen, gebaseerd op de ernst van het strafbare feit, zoals die tot uitdrukking wordt gebracht in het strafmaximum. Naarmate een strafbaar feit ernstiger is, geldt een langere verjaringstermijn. Voor verschillende vormen van identiteitsfraude, waaronder valsheid in geschrifte (art. 225 Sr), geldt op basis daarvan een verjaringstermijn van in beginsel 12 jaar. Indien binnen deze termijn daden van vervolging hebben plaatsgevonden, kan deze termijn worden verlengd, tot maximaal 24 jaar (art. 72 Sr). Het door de wetgever gehanteerde uitgangspunt dat de mogelijkheden tot vervolging door langere verjaringstermijnen groter worden naarmate het gaat om zwaardere strafbare feiten, zijn redelijk en verantwoord. Het kabinet ziet dan ook geen aanleiding tot aanpassing van de geldende strafrechtelijke wetgeving.
Wat voor sancties kunnen momenteel worden opgelegd bij het vaststellen van identiteitsfraude of meineed (bij het afleggen van een valse verklaring onder ede voor de BRP) en in hoeveel gevallen worden er dergelijke sancties opgelegd? Bent u bereid de huidige bestrijding van identiteitsfraude te evalueren en te onderzoeken welke knelpunten in deze bestrijding kunnen worden weggenomen?
Sancties die opgelegd kunnen worden voor identiteitsfraude en meineed (bij de verklaring onder ede) wijken niet af van de sancties bij andere misdrijven. Alle bestaande strafmodaliteiten zijn mogelijk en worden ook opgelegd. Voor identiteitsfraude (art. 326 Sr) staat een maximale gevangenisstraf van 4 jaar en voor meineed (art. 207 Sr) een maximale gevangenisstraf van 6 jaar. In de afgelopen jaren werd gemiddeld 75% van de identiteitsfraudezaken die bij het OM binnen komen voorgelegd aan de strafrechter. In 90% van deze zaken vindt er schuldigverklaring door de strafrechter plaats. Dit gaat om identiteitsfraudezaken in het algemeen. Het OM houdt namelijk geen specifieke cijfers bij ten aanzien van zaken die zijn aangeleverd bij het OM die betrekking hebben op identiteitsfraude in vreemdelingenzaken en het herstellen van de identiteit. Het is derhalve niet bekend of en hoeveel strafzaken op dit specifieke type identiteitsfraude in strafrechtsketen zijn terechtgekomen. Indien sprake is van het gebruik van onjuiste gegevens in een asielprocedure zijn er overigens meer interventies mogelijk dan alleen de inzet van het strafrecht (zie de antwoorden 7, 13 en 14). De evaluatie van de bestrijding van identiteitsfraude is zeer moeilijk, omdat het zeer lastig is om vast te stellen hoe vaak met succes gefraudeerd wordt. Alleen het ontdekken van fraude kan indicaties geven van mogelijke verbeterpunten binnen het proces van het registreren van de identiteit. Met dat doel is de WTI opgericht (zie ook antwoord 3). Daarnaast worden naar aanleiding van de bijeenkomst »Basisregistraties tegen ondermijning» in maart 2020 door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (hierna de RvIG) werkgroepen georganiseerd. Doelstelling is het analyseren van de problematiek van ondermijning en ontwikkelen van maatregelen. Identiteitsfraude is faciliterend aan ondermijning en daarom een van de onderwerpen die op basis van casussen onderzocht worden.
Deelt u de mening dat in het geval van identiteit er een zekere uniformiteit in uitvoering van wetgeving hoort te zijn? Klopt het dat wetgeving rond identiteitswijzigingen echter door gemeenten op verschillende manieren kan worden toegepast? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Deze mening deelt het kabinet; uniformiteit in uitvoering is in dit verband het uitgangspunt. Er worden hiertoe protocollen toegepast die zien op identiteitswijziging. Deze protocollen zijn via de RvIG en NVVB beschikbaar voor alle gemeenten. De complexiteit in deze zaken ligt vooral in de diversiteit van voorgelegde brondocumenten. Elke aanvraag voor wijziging van persoonsgegevens moet individueel behandeld worden. In de protocollen wordt gesteld dat bij het constateren van meineed of valsheid in geschriften aangifte bij de politie gedaan moet worden.
Bent u bereid om te onderzoeken – in samenspraak met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken (NVVB) -of een «Handvest Identiteitsfraude» voor alle gemeentelijke afdelingen Burgerzaken in Nederland eraan kan bijdragen dat er een uniform beleid is waardoor voor alle gemeenteambtenaren duidelijk wordt gemaakt welke procedures moeten worden doorlopen om zo nauwkeurig mogelijk na te gaan of er bij de aanvrager van een nieuwe identiteit sprake is geweest van eerder gepleegde identiteitsfraude en de gemeente wijst op het feit dat zij hiervan aangifte met kans op vervolging kunnen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Is het kabinet bereid te overwegen de wet BRP aan te scherpen om het herstellen van een volledig andere identiteit onmogelijk te maken dan wel daar een rechterlijke toets en/of inhoudelijke beoordeling door de IND aan vooraf te laten gaan?
Een wijziging van de wet BRP op dit onderwerp is niet nodig. Uitgangspunt is dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met verzoeken tot gegevenswijziging. Daarom beoordelen de gemeenten aanvragen tot wijzigingen, conform de geldende instructie, kritisch. Verder geldt dat de bewijslast tot wijziging van gegevens in de BRP bij de aanvrager ligt. Uit de jurisprudentie volgt dat deze bewijslast hoog ligt. Deze zorgvuldige procedure is in het eerdergenoemde Stappenplan identiteitswijziging in de BRP beschreven. Bij behoefte wordt de IND of de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) al ingeschakeld. Uiteindelijk is het aan de gemeenten om een besluit te nemen over wijziging van de gegevens in de BRP. Het is niet passend om de besluitvorming omtrent het wijzigen van gegevens primair bij de rechter of de IND te leggen omdat de bijhouding van de BRP een taak van de gemeente is. De IND vervult momenteel wel een rol tijdens het beoordelingsproces van de gemeente voor zover de beoordeling van een brondocument niet mogelijk is. De IND ontvangt een automatische melding van de wijziging. Deze melding leidt tot een procedure bij de IND waarbij het verblijfsrecht wordt heroverwogen. Bij vermoeden van identiteitsfraude of twijfel aan de identiteit kan een identiteitsonderzoek bij de AVIM aangevraagd worden.
Bent u bereid identiteitsfraude door Chinezen extra bij de Chinese autoriteiten onder de aandacht te brengen en te benadrukken dat Chinese medewerking van groot belang is om deze fraude te bestrijden, en hen te vragen deze medewerking zoveel als mogelijk aan Nederland te bieden?
Mochten er aanwijzingen zijn dat het effectief zou kunnen zijn voor de bestrijding van de hier bedoelde fraude om de Chinese overheid te benaderen dan is het Kabinet bereid dat te doen.
Het bericht ‘Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Verdachte zaak-Maddie verbleef in Nederland»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Van wanneer tot wanneer verbleef Christian B., de verdachte in de moordzaak rond Madeleine McCann precies in Nederland?
De politie staat in contact met de Duitse politie in deze zaak. Er is sprake van een lopend strafrechtelijk onderzoek in het buitenland. Zoals bij u bekend, kan ik in het belang van het strafrechtelijke onderzoek geen inhoudelijke mededelingen doen over lopende strafzaken en kan ik ook geen nadere informatie verstrekken over de verdachte in deze zaak.
Welke informatie was bij de Nederlandse politie en/of andere autoriteiten bekend over deze Duitse veroordeelde pedofiel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft Nederland gedaan met de signalering van de Duitse autoriteiten? Kunt u dit in een tijdlijn uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft deze Duitse veroordeelde gevaarlijke misdadiger ook in Nederland strafbare feiten begaan? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, welke feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Is het mogelijk voor Nederlands veroordeelde zeden en of geweldsdelinquenten, om naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten te reizen en daar te wonen of te verblijven?
Voor Nederlands veroordeelde zeden- en/of geweldsdelinquenten is het alleen mogelijk om Nederland te verlaten indien de rechter geen bijzondere voorwaarden en/of een vrijheidsbeperkende maatregel aan de straf heeft verbonden.
In mijn eerdere brieven van 20 februari 2019 en 20 november 2019 heb ik uiteengezet welke mogelijkheden het Nederlands strafrecht biedt om de bewegingsvrijheid (en daarmee het reisgedrag) van plegers van zedendelicten in te perken.2 Concreet gaat het om het verbod dat het recht om Nederland te verlaten vergaand beperkt, ter voorkoming van herhaling of ter bescherming van slachtoffers. Een dergelijke strafrechtelijke vrijheidsbeperkende voorwaarde kan worden verbonden aan bijvoorbeeld een schorsing van de voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke veroordeling, een tbs met voorwaarden of een voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en geldt voor de duur van de straf of maatregel. De Wet Langdurig Toezicht maakt sinds 1 januari 2018 mogelijk dat zedendelinquenten langdurig onder toezicht worden gesteld.
Of delinquenten het aan hen opgelegde voormelde locatiegebod en/of reisverbod naleven, wordt gecontroleerd door de reclassering. Hulpmiddelen daarbij zijn meldplichtgesprekken en een elektronische enkelband (die een melding genereert zodra een voorwaarde wordt overtreden). Ook het inleveren van het paspoort is mogelijk om de bewegingsvrijheid van een veroordeelde zedendelinquent in te perken, mits voldaan is aan de voorwaarden zoals geformuleerd in de Paspoortwet. De Minister die het aangaat kan in een concreet geval een verzoek indienen bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties om het paspoort van een veroordeelde zedendelinquent vervallen te laten verklaren.
In dit kader is het relevant te melden dat ik, naar aanleiding van de motie3 van Toorenburg op 13 maart 2019, over de mogelijkheden om het paspoort te markeren zoals in de VS gebeurt, het WODC de opdracht heb gegeven om internationaal te onderzoeken of meer te leren valt van ervaringen in andere landen.
Deelt u de mening dat Nederland al zijn handen vol heeft aan het in de gaten houden van Nederlandse pedofielen en misdadigers, en daarom ook niet nog eens ongecontroleerde toegang moet verschaffen aan pedofielen en misdadigers uit het buitenland?
In het Schengengebied bestaat vrij verkeer van personen, zonder grenscontrole. Dit betekent dat ook veroordeelden, waartegen geen beperkende maatregelen zijn opgelegd door de strafrechter, zich vrij mogen bewegen binnen de EU. Europese lidstaten zijn wel verplicht om een onherroepelijke veroordeling van een onderdaan uit een andere EU-lidstaat te melden aan de lidstaat waarvan betrokkene de nationaliteit heeft. Deze lidstaat is vervolgens verplicht deze meldingen op te nemen in het eigen nationale strafregister. Hierdoor krijgen lidstaten een overzicht van veroordelingen van hun onderdanen uitgesproken in een EU-lidstaat. Iedere lidstaat bepaalt vervolgens zelf welke preventieve maatregelen worden getroffen naar aanleiding van de geregistreerde veroordelingen. Zo wordt er in Nederland gewerkt met een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), waarmee personen die met kinderen willen werken preventief worden gescreend op (Europese) justitiële antecedenten.
Bent u bereid te regelen dat in het buitenland veroordeelde criminelen niet meer in Nederland mogen verblijven, niet tijdelijk en niet permanent, zeker niet als het om veroordeelden voor gewelds- en zedenmisdrijven gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het onderzoek naar mogelijk AOW-fraude bij duurzaam gescheiden koppels |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Max Meldpunt over AOW-inspecties bij duurzaam gescheiden koppels?1
Ja.
Klopt het beeld dat er sinds kort strenger gecontroleerd wordt op mogelijke AOW-fraude door duurzaam gescheiden koppels?
Bij een steekproef onder duurzaam gescheiden levenden in 2014 bleek een hoog onrechtmatigheidsrisico (10%). Dat was aanleiding voor de SVB om in de beoordeling van alle nieuwe meldingen van duurzaam gescheiden leven (met uitzondering van personen in een zorginstelling) een huisbezoek af te leggen, omdat dit niet vanachter een bureau kan worden beoordeeld. Daarnaast is besloten gericht projectmatig onderzoek te doen naar alle lopende situaties van duurzaam gescheiden leven. Deze projectmatige aanpak vindt plaats sinds 2016.
Hoeveel AOW-fraudegevallen worden er jaarlijks geconstateerd?
In 2019 zijn er bij de AOW 622 onrechtmatige situaties gecorrigeerd waarbij er sprake was van een terugvordering en waarbij een sanctie is opgelegd. Een sanctie wordt opgelegd als er sprake is van een overtreding van een verplichting, zoals de inlichtingenplicht. De hoogte van de sanctie is afhankelijk van de verwijtbaarheid. Daarnaast komt het voor dat de hoogte van het AOW-pensioen wordt aangepast naar aanleiding van onderzoek, zonder dat er een terugvordering plaatsvindt of een boete wordt opgelegd.
Komt dit vaker voor bij voormalige stellen die duurzaam gescheiden leven?
Uit de handhavingsrapportages van de in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven blijkt dat de afdeling handhaving van de SVB 1.974 onderzoeken in verband met duurzaam gescheiden leven heeft afgerond. In 343 gevallen heeft onderzoek ertoe geleid dat AOW-pensioenen zijn herzien en verlaagd.
Van deze in 2019 uitgevoerde onderzoeken naar duurzaam gescheiden leven is in 122 gevallen het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien en verlaagd. In deze gevallen is sprake geweest van schending van de inlichtingenplicht. In 2019 was het bedrag van de terugvorderingen € 360.992,–.
Voor welk bedrag wordt er jaarlijks gefraudeerd doordat mensen zich ten onrechte voordoen als zelfstandig huishouden, terwijl men in werkelijkheid samen woont?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zijn de kosten van de inspectieteams en de kosten (bijvoorbeeld juridische kosten) die gemaakt worden door de overheid in het tegengaan van AOW-fraude?
De directe kosten van de Afdeling Handhaving van de SVB bedroegen in 2019 circa € 7,2 miljoen. Ongeveer 50% van de handhavingskosten hangen samen met onderzoeken in de AOW. Naast onderzoek naar duurzaam gescheiden leven, wordt onderzoek gedaan naar andere leefsituaties, waarin de alleenstaande AOW wordt toegekend, terwijl er sprake is van een gezamenlijk huishouden. Ook wordt onderzoek gedaan naar het in leven zijn van gerechtigden. Het is niet mogelijk om een inschatting te maken van de indirecte kosten die samenhangen met handhaving. Ook dienstverlening en voorlichting dragen preventief bij aan een rechtmatige en juiste verstrekking van uitkeringen.
Klopt het de inspectieteams achter de rug van voormalige koppels om nagaan hoe het waterverbruik is van mogelijke AOW-fraudeurs?
De wet SUWI regelt de vastlegging, uitwisseling en verstrekking van informatie die relevant is voor de uitvoering van de aan de SVB opgedragen taken. Op grond van artikel 54 lid 8 van deze wet zijn waterbedrijven verplicht deze informatie aan de SVB te verstrekken in verband met de wettelijke toezichtstaak van de SVB ex artikel 55a wet SUWI. Bij onderzoek naar leefsituaties binnen de AOW, zoals duurzaam gescheiden leven, wordt in ieder individueel onderzoek bepaald of het nuttig is om waterverbruik op te vragen. De uitvraag van waterverbruik dient telkens individueel te worden gemotiveerd. De wet SUWI schrijft niet voor dat voor het opvragen van deze watergegevens toestemming van de klant nodig is. Dit zou ook afbreuk doen aan het doel van de wet SUWI, namelijk om informatie op een snelle en betrouwbare wijze te kunnen uitwisselen, overigens met inachtneming van de bescherming van de privacy.
Waterverbruik kan duiden op een leefsituatie die mogelijk niet overeenkomt met bij de SVB bekende gegevens. Zo kan het waterverbruik wijzen op niet-gebruik van een woning of gebruik door meerdere personen terwijl iemand als alleenstaande bekend is bij de SVB. Waterverbruik geeft slechts een indicatie en kan aanleiding geven tot nader onderzoek.
Hoe kijkt u zelf naar de voorwaarde dat duurzaam gescheiden grootouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun kleinkinderen mogen komen?
Het beeld dat duurzaam gescheiden ouders niet tegelijkertijd op het verjaardagsfeestje van hun (klein)kind mogen komen, klopt niet. Duurzaam gescheiden levende ouders mogen uiteraard tegelijkertijd de verjaardag van een (klein)kind bezoeken. Wel is het zo dat de SVB dient na te gaan of er sprake is van duurzaam gescheiden leven. Hieronder wordt verstaan: leven als ware men niet met de ander getrouwd. Een eigen adres is niet voldoende om als duurzaam gescheiden levend te kunnen worden aangemerkt.
Om duurzaam gescheiden leven te kunnen beoordelen stelt de SVB een aantal vragen om een goed beeld te krijgen van de leefsituatie van de gescheiden levende personen. De SVB weegt alle informatie tezamen in onderling verband en komt vervolgens tot een oordeel. Dit volgt uit de wettelijke Awb-verplichting voor een bestuursorgaan om voorafgaand aan het nemen van een besluit zorgvuldig onderzoek te doen (artikel 3:2 Awb). Als bij klanten van de SVB de indruk is ontstaan dat grootouders die duurzaam gescheiden leven niet tegelijkertijd de verjaardag van hun (klein)kinderen mogen bezoeken, dan is dat zeker niet de bedoeling geweest. De SVB heeft binnen de organisatie extra aandacht gevraagd voor de gevoeligheid van het onderwerp duurzaam gescheiden leven en de wijze waarop we voorlichting geven aan klanten. Nader wordt bezien of de voorlichting op de website voldoende duidelijk is op dit onderwerp.
In de beleidsdoorlichting van artikel 8 van de begroting SZW (oudedagsvoorziening)2 is geconstateerd dat het stelsel van leefvormen binnen de AOW complex is en niet altijd aansluit bij de beleving van burgers. Ik heb aangekondigd dat ik naar aanleiding van de constateringen in de beleidsdoorlichting een ambtelijke verkenning uit zal voeren naar de mogelijkheden die er zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW fundamenteel te vereenvoudigen en te moderniseren om tot een oplossing van de geconstateerde knelpunten te komen. In deze ambtelijke verkenning zal onderzocht worden welke verschillende opties mogelijk zijn om het stelsel van leefvormen in de AOW voor de burger begrijpelijk en voor de uitvoering eenvoudiger vorm te geven. Het beleid omtrent duurzaam gescheiden leven maakt onderdeel uit van deze verkenning.
Bent u niet van mening dat deze maatregel onnodig streng is, niet meer van deze tijd is en het normaal menselijk verkeer verhindert tussen mensen die tot de conclusie zijn gekomen dat duurzaam gescheiden van elkaar leven het beste is?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat criteria zoals het bezoeken van verjaardagen van de kleinkinderen geschrapt worden als bewijsgrond van AOW-fraude?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre werkt het systeem waarin een alleenstaande 70% aan AOW ontvangt en stellen (wanneer ze beide AOW-gerechtigd zijn) 100% AOW krijgen niet fraude in de hand (doordat twee alleenstaanden 40% meer ontvangen dan een samenwonend stel)?
De hoogte van de AOW die iemand ontvangt is afhankelijk van de leefvorm. De gedachte hierachter is dat een gezamenlijke huishouding schaalvoordelen met zich meebrengt. In de beleidsdoorlichting is aangegeven dat verschillende uitkeringshoogtes afhankelijk van de leefvorm leidt tot onrechtmatigheidsrisico’s. Zoals ook in het antwoord op vraag 13 terugkomt zou een systeem van een geïndividualiseerde AOW deze onrechtmatigheidsrisico’s wegnemen.
Hoeveel mensen die in 2019 AOW-gerechtigd werden ontvingen louter een AOW-uitkering en geen aanvullend pensioen?
Er zijn geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in 2019 in de AOW zijn ingestroomd in combinatie met gegevens over aanvullend pensioen. Uit cijfers van het CBS blijkt dat in 2018 ongeveer 2,9 miljoen mensen AOW ontvingen en 2,5 miljoen mensen een aanvullend pensioen. Van die laatste groep is echter niet zeker dat zij ook AOW-gerechtigd zijn. Het kan immers ook gaan om mensen die hun pensioen naar voren hebben gehaald.
Hoe kijkt u aan tegen een onderzoek naar een AOW-stelsel waarin er geen prikkel is om te frauderen door zich ten onrechte voor te doen als alleenstaande, terwijl men in werkelijkheid samenwoont?
Een systeem van een geïndividualiseerde AOW waarbinnen aan iedereen, ongeacht leefvorm, een gelijk bedrag uitgekeerd krijgt zou elke prikkel om te frauderen met leefvormen wegnemen. Individualisering van de AOW is in de beleidsdoorlichting als beleidsvariant uitgewerkt. De beschrijving van deze beleidsvariant laat wel zien dat een dergelijk systeem, afhankelijk van de hoogte van de AOW, tot forse inkomenseffecten leidt. In de verkenning naar leefvormen waar in de beantwoording van vraag 8 t/m 10 naar wordt verwezen zal een geïndividualiseerde AOW als meest vergaande variant ook terugkomen. In beschrijving van de varianten in de verkenning zal het risico op misbruik en handhaafbaarheid ook worden meegenomen.
Het bericht 'De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de aanpak van milieucriminaliteit meer urgentie verdient? Zo ja, gaat u de aanpak van milieucriminaliteit dan ook meer urgentie geven? Hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De aanpak van milieucriminaliteit verdient meer aandacht en urgentie. Met verschillende partijen werken we aan een actieplan Milieucriminaliteit. In de brief Voortgang uitvoeringsagenda VTH, actieplan milieucriminaliteit en uitvoering van moties en toezeggingen2, die op 5 juni naar uw Kamer is verzonden, wordt toegelicht hoe de verbeterslag vorm krijgt. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Wat is de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken?
Tijdens het AO Externe Veiligheid op 10 juni jl. is gevraagd naar trends en cijfers met betrekking tot milieucriminaliteit. Hierop is toegezegd uw Kamer na de zomer schriftelijk hierover te informeren. In deze brief zal ook de gemiddelde doorlooptijd van milieustrafzaken worden meegenomen.
Deelt u de zorg uit het CCV-rapport dat het strafrecht in de marge belandt bij de bestrijding van milieucriminaliteit?2 Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit een evaluatie uitgevoerd door de Raad van Europa blijkt dat Nederland het goed doet, zeker in vergelijking met andere Europese landen. Dat neemt niet weg dat het CCV in deze verkenning4 een aantal knelpunten in de praktijk signaleert, waar wij mee aan de slag willen. In het actieplan Milieucriminaliteit zal worden beschreven hoe deze knelpunten worden aangepakt.
Wat is volgens u een goede verdeling tussen bestuursrecht en strafrecht voor de aanpak van milieucriminaliteit? Welk soort zaken zijn meer geschikt voor het strafrecht en welke meer voor het bestuursrecht?
Zowel bestuursrecht als strafrecht zijn mogelijk bij de aanpak van normschendingen, waarbij het wettelijk kader wordt gevormd door de Algemene wet bestuursrecht en het Wetboek van Strafrecht. In concrete zaken vindt de afstemming over de inzet van bestuursrecht en strafrecht plaats tussen OM en inspecties, onder andere in beleid en handhavingsarrangementen. Om ook in concrete milieuzaken tot een passende interventie te kunnen komen hebben IPO en OM in 2014 de Landelijke Handhavingstrategie5 (LHS) aangeboden aan het Bestuurlijk Omgevingsberaad.
De combinatie van factoren ernst en (potentiële) gevolgen van het feit en opstelling van de normadressaat is volgens de LHS bepalend voor de vraag of de zaak naar het strafrecht moet, maar dat sluit daarnaast bestuursrechtelijke handhaving niet uit.
Als onderdeel van de aanpak van milieucriminaliteit zal de LHS worden geactualiseerd. Deze actualisering heeft onder andere te maken met de komst van de Omgevingswet. Daarnaast wordt gewerkt aan verbetering van het gebruik van de LHS en verbreding van partijen die de LHS gebruiken.
Hoeveel van de strafrechtelijk vervolgde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het openbaar ministerie (OM) om de subsidies terug te vorderen na strafrechtelijke veroordeling van een milieudelict?
Het OM verwerkt en verzamelt geen gegevens over aantallen verdachte bedrijven die mogelijk subsidie ontvangen. Het OM heeft geen mogelijkheid om zelfstandig subsidies terug te vorderen na een strafrechtelijke veroordeling. Deze taak ligt bij de subsidieverstrekker. Wel kan het OM het wederrechtelijk verkregen voordeel van milieudelicten bij een strafrechtelijke veroordeling ontnemen. Het OM werkt vanuit de eigen bevoegdheden en taakopvatting samen met bestuurlijke partners om onterecht ontvangen subsidies zo mogelijk terug te laten vorderen. Daarbij maakt het OM onder andere gebruik van de mogelijkheden uit de Wet BIBOB.
Artikel 26 van de Wet BIBOB bevat de zogenaamde tipfunctie. Dit artikel biedt het openbaar ministerie onder voorwaarden de mogelijkheid het bevoegd gezag te wijzen op de mogelijkheid het landelijk bureau BIBOB advies te vragen over vergunningen of subsidies. Het Functioneel Parket van het openbaar ministerie verstuurt jaarlijks enige tientallen van deze tips aan het bevoegd gezag. Het kan dan zowel gaan om vergunningen als subsidies.
Het Functioneel Parket neemt ook aangiften in behandeling van RVO in verband met mogelijke fraude met subsidies.
Op 2 juli jl. is er een motie aanvaard waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken of er een wettelijke grond in het leven kan worden geroepen om subsidie terug te vorderen van bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit. Ook de Wet BIBOB wordt hierin meegenomen. In het najaar wordt u geïnformeerd over de uitkomst en eventuele vervolgstappen zullen worden meegenomen in het actieplan milieucriminaliteit.
Hoeveel van de bestuursrechtelijke gesanctioneerde bedrijven in milieuzaken ontvangen subsidies? Is er een mogelijkheid voor het bestuursorgaan om de subsidies terug te vorderen na bestuursrechtelijke sanctionering van een milieudelict?
Er worden geen gegevens bijgehouden van gesubsidieerde bedrijven die bestuursrechtelijk gesanctioneerd zijn vanwege een milieudelict. Het is op grond van de Algemene wet bestuursrecht mogelijk een subsidie terug te vorderen indien daarvoor geen grondslag meer is. En het is op grond van de Wet BIBOB tot vijf jaar na subsidievaststelling mogelijk om een subsidiebesluit in te trekken vanwege een bestuurlijke boete voor feiten die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten. Daarbij moet worden opgemerkt dat het intrekken van een subsidiebesluit op grond van de Wet BIBOB zelf geen sanctie is en ook niet kan plaatsvinden enkel onder verwijzing naar de opgelegde bestuurlijke boete. Bij het intrekkingsbesluit moet zelfstandig gemotiveerd worden dat er een relatie is tussen de feiten waarvoor de bestuurlijke boete is opgelegd en de vrees dat de subsidie wordt misbruikt voor criminele activiteiten.
Met betrekking tot hierboven genoemde motie zullen ook de mogelijkheden bij bestuurlijk sanctioneren worden meegenomen.
Herkent u het beeld dat wordt geschetst in het CCV-rapport en het interview dat milieudiensten vaak te afhankelijk zijn van het bestuurlijk bevoegd gezag en dat het dit bevoegd gezag vaak ontbreekt aan urgentie bij de aanpak van milieucriminaliteit? Zo ja, bent u het ermee eens dat dit funest is voor het streven de pakkans te vergroten bij milieucriminaliteit?
Het beeld dat het CCV schetst, is ook mijn uitgangspunt voor het treffen van maatregelen. Daarom is in zowel de VTH-uitvoeringsagenda als in het actieplan de professionalisering van de relatie tussen het bevoegd gezag en de omgevingsdiensten opgenomen, zodat de uitvoerings- en beleidscyclus goed op elkaar aansluiten. Daarbij dient ook een goede balans gevonden te worden tussen de betrokkenheid van de bestuurders, hun rol als opdrachtgever/ eigenaar en de rol van de omgevingsdiensten bij toezicht en handhaving. Door deze professionalisering en door de aanpak van milieucriminaliteit regionaal en lokaal vast onderdeel te laten worden van de bestuurlijke agenda zal toezicht en handhaving op milieu meer dan nu worden meegenomen bij de prioritering van belangrijke onderwerpen van bestuurders.
Verder heeft de Staatssecretaris IenW het onderwerp onafhankelijkheid en de positie van omgevingsdiensten expliciet onder de aandacht gebracht bij de recent opgerichte Adviescommissie vergunningverlening, toezicht en handhaving in het milieudomein. In de onderzoeksopdracht van de Adviescommissie is aangegeven dat deze commissie ook kan adviseren over de mogelijkheden die zij ziet om de onafhankelijkheid en deskundigheid van toezichthouders te versterken.
Kunt u reageren op het voorstel om de aanpak van milieudelicten via één centraal gestuurd toegewijd team te laten plaatsvinden, net als bij de aanpak van kinderporno? Ziet u daar de voordelen van in? Zo ja, wat gaat u doen om zo’n team op te zetten? Zo nee, waarom niet?
Een van de stappen na het CCV-rapport is het inventariseren van mogelijke maatregelen die de aanpak van milieudelicten kunnen versterken. Aanpassingen in de organisatiestructuur van de politie en het openbaar ministerie behoren tot de mogelijkheden. Hoewel de aanpak van kinderporno en milieucriminaliteit overeenkomsten kent, zijn er ook verschillen te noemen. Milieudelicten zijn er in verschillende soorten en maten. Voor een deel vindt milieucriminaliteit in een nationale en internationale context plaats via internet. Voor dat deel zijn er zeker parallellen te trekken met de aanpak van kinderporno. Een ander deel van de milieudelicten is echter geografisch gebonden en ook de nationale en internationale milieucriminaliteit heeft vaak een lokale uitwerking. Voor de opsporing van die delicten is inbedding van de milieuteams binnen de regionale eenheid een voordeel bij de aanpak van de problematiek. Het bezien van mogelijke aanpassingen in de organisatiestructuren van de bij de opsporing van milieucriminaliteit betrokken partijen maakt deel uit van het actieplan dat wordt opgesteld.
Wanneer kan de Kamer het actieplan aanpak milieucriminaliteit verwachten waarvan tijdens het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen van 20 maart 2020 is toegezegd dat het voor de zomer naar de Kamer toegestuurd zou worden?
In de brief die op 5 juni jl. aan uw Kamer is verzonden is reeds aangeven dat de aard van de problematiek en de gesignaleerde knelpunten laten zien dat er weinig eenvoudige en snelle oplossingen zijn. Niet alles zal tegelijk en in hetzelfde tempo kunnen worden aangepakt. In het najaar 2020 willen we met de bestuurlijke partners en de strafrechtelijke ketenpartners inzichtelijk hebben wat nodig is aan mensen en middelen in relatie tot de beschikbaarheid van budget en capaciteit bij de diverse organisaties. Het volledige actieplan Milieucriminaliteit zal voor het einde van dit jaar aan uw Kamer worden verzonden.
Kunt u de vragen separaat beantwoorden?
Ja.
Het aangekondigde onderzoek naar daders van geweld tegen LHBTI’s |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoe u de door u tijdens het mondeling vragenuur van 19 mei 2020 toegezegde actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI’s precies gaat vormgeven, aan de hand van welke onderzoeksvragen en wat het tijdpad voor dit onderzoek is?
Samen zullen wij vormgeven aan deze toezegging. Vooralsnog denken we aan een actualisering van de door u tijdens het mondelinge vragenuur aangehaalde onderzoeken. We zullen daarvoor verschillende partijen benaderen en ook bezien of we uiteindelijk opdracht geven tot één groot onderzoek, of tot meerdere deelonderzoeken. Nadat de onderzoekers zijn geselecteerd zullen wij u nader informeren over hun planning. Op dat moment zullen we ook nader ingaan op de uiteindelijke onderzoeksvragen, die zullen worden vastgesteld in overleg met de nog te selecteren onderzoekers.
Bent u bereid de expertise van «Roze in Blauw» te betrekken bij het vorm en inhoud geven van het onderzoek?
Ja, daartoe zijn wij bereid. We zullen uw suggestie meegeven aan de onderzoekers. We vinden het echter aan de nog te selecteren onderzoekers om te beoordelen of de expertise van Roze in Blauw voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen van meerwaarde is.
Kunt u in dit onderzoek meenemen in hoeverre religie, cultuur, etniciteit en/of sociaal-economische positie een rol speelt? En kan in dit onderzoek tevens worden bezien of er een verschil is tussen daders in grote en kleine steden en, zo ja, welke? En in hoeverre het geweld tegen LHBTI’s fysiek plaatsvindt dan wel in de vorm van hatespeech via social media?
Ja, wij zijn voornemens deze aspecten mee te nemen in het onderzoek. Wij zijn voornemens het onderzoek te richten op de G4-gemeenten, met wie wij gezamenlijk ook het Actieplan Veiligheid LHBTI hebben opgesteld. Het onderzoek richt zich daarmee dus niet op de vraag of er een verschil is tussen daders in grote en kleine(re) gemeenten.
Bent u het ermee eens dat het onderwijs een belangrijke rol speelt bij het bevorderen van acceptatie van seksuele diversiteit? Zodat kinderen vanaf jonge leeftijd meekrijgen dat seksuele diversiteit in onze samenleving wordt geaccepteerd, ook – juist – als ze thuis of op straat iets anders horen?1
Het is belangrijk voor alle leerlingen om respectvol te leren omgaan met de diversiteit in de samenleving, dat geldt zeker ook voor seksuele diversiteit en genderdiversiteit. Daarom vinden wij het goed dat scholen hier ook aandacht aan moeten besteden in hun onderwijsaanbod.
Kunt u toelichten hoe er uitvoering wordt gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord dat in het onderwijs en met name bij de lerarenopleidingen en in het mbo de positie van LHBTI’s wordt verbeterd, zodat leraren kunnen helpen LHBTI-discriminatie en -geweld onder jongeren te bestrijden?
In het regeerakkoord is opgenomen dat onder meer bij de opleiding van docenten en in het mbo, de positie van LHBTI’s verbeterd wordt. Daaraan hebben de lerarenopleidingen en de mbo-instellingen in de afgelopen periode gewerkt. Zo zijn de kennisbases voor de pabo’s en tweedegraadslerarenopleidingen herzien en is omgaan met (sociale, culturele en seksuele) diversiteit een van de kernconcepten voor het pedagogisch en didactisch handelen van de docent. Daarnaast zijn in het mbo de kwalificatie-eisen burgerschap gewijzigd, zodanig dat voor iedereen duidelijk is dat aandacht moet worden besteed aan onder andere seksuele en genderdiversiteit. Met betrekking tot de wijziging van de kwalificatie-eisen burgerschap in het mbo heeft de Minister van OCW extra middelen beschikbaar gesteld voor de MBO-Raad, zodat zij de scholen kon informeren over de wijziging en over wat van mbo-scholen wordt verwacht. Via de MBO-Raad en de Stichting School en Veiligheid (SSV) worden scholen verwezen naar beschikbaar voorlichtingsmateriaal en lesaanbod. Op mijn verzoek heeft SSV een database ontwikkeld met materialen die kunnen worden ingezet om aankomende leraren toe te rusten op het gebied van sociale veiligheid. Met het lesmateriaal «De fijne kneepjes van het vak» kunnen leerkrachten (in opleiding) pedagogisch vakmanschap ontwikkelen bij het werken aan seksuele integriteit. Het materiaal dat SSV op mijn verzoek ontwikkelde is in eerste instantie bedoeld voor lerarenopleidingen voortgezet onderwijs, maar is geschikt voor alle sectoren. Ook de universitaire lerarenopleidingen en hogescholen hebben aangegeven de handreiking te kunnen gebruiken bij de voorbereiding op het beroep van leraar. Ook worden er verdiepingsmodules en intervisiebijeenkomsten aangeboden aan hun studenten.
Kunt u een stand van zaken geven van de kwaliteit van het onderwijs en lesmateriaal op het gebied van seksuele diversiteit en respectvolle omgang met seksualiteit?
Vanuit het belang van een diverse, multiculturele samenleving is het cruciaal dat leerlingen leren over seksuele oriëntatie, een respectvolle omgang met seksualiteit en expressies van gender. Vandaar dat kennis hiervan is opgenomen in de huidige kerndoelen welke – conform de afspraak in het Regeerakkoord – momenteel worden aangescherpt. In de voorstellen van het ontwikkelteam Burgerschap zijn diverse aanknopingspunten om seksualiteit en seksuele diversiteit stevig te verankeren in de kerndoelen. Over de (bijgestelde) vervolgaanpak van de curriculumherziening heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media uw Kamer recentelijk geïnformeerd.2
Het past de regering, gezien de vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, niet een oordeel te geven over leermiddelen. Met enige regelmaat krijgt het kabinet vragen over de inhoud van leermiddelen. De regering hecht eraan de formele verantwoordelijkheidsverdeling omtrent de inhoud en (redactionele) uitvoering van leermiddelen te respecteren. Zoals de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en zijn voorgangers aan uw Kamer in vele eerdere schriftelijke vragen hierover ook al hebben aangegeven, is het niet aan het kabinet om de inhoud van leermiddelen te beoordelen, maar aan scholen. We hebben, via de vrijheid van onderwijs, grondwettelijk verankerd dat scholen het onderwijs zelf mogen inrichten en daarbij leermiddelen van hun keuze mogen gebruiken. Dat past bij de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren om daarin eigen afwegingen te maken.
Klopt het dat de Inspectie van het Onderwijs in haar in 2020 uitgebrachte rapport naar aanleiding van lesmateriaal waarin homoseksualiteit werd verafschuwd, concludeert dat scholen bij thema’s zoals seksuele diversiteit, de gewenste omgang tussen jongens en meisjes en rollen van mannen en vrouwen, of de verhouding tussen de eigen godsdienstige uitgangspunten en dominante maatschappelijke opvattingen, gebruik maken van de ruimte die de vrijheid van onderwijs geeft en daarmee grotendeels handelen binnen de grenzen van de wet?
De inspectie heeft in het door uw Kamer aangehaalde themaonderzoek geconstateerd dat het burgerschapsonderwijs bij het merendeel van de onderzochte scholen voldoet aan de wettelijke kaders. Bij zes scholen is geconstateerd dat zij niet voldoen aan de burgerschapsopdracht en is een herstelopdracht gegeven.
De vrijheid van onderwijs biedt scholen de ruimte om hun overtuigingen terug te laten komen in hun burgerschapsonderwijs, ook wanneer dit overtuigingen betreft die een minderheidsstandpunt vertegenwoordigen. Deze vrijheid is een groot goed en zorgt ervoor dat de pluriformiteit van de Nederlandse samenleving zijn beslag krijgt in het onderwijsbestel.
De autonomie die artikel 23 Grondwet aan scholen biedt kent grenzen, want bij vrijheid hoort verantwoordelijkheid. Een eenzijdig beroep op de vrijheid van onderwijs, zonder de rechten en vrijheden van anderen te respecteren, volstaat niet. Wie zich beroept op vrijheid van onderwijs erkent daarmee het constitutionele kader van de staat als geheel, inclusief de onderlinge verhouding tussen de grondrechten, namelijk dat die elkaar onderling begrenzen. Dat betekent dat scholen op basis van de vrijheid van onderwijs de ruimte hebben om eigen opvattingen over bijvoorbeeld seksuele diversiteit te uiten, maar dat nooit met een beroep op die vrijheid aan anderen bepaalde grondrechten ontzegd kunnen worden. Deze wederzijdse begrenzing zal ook expliciet uitgangspunt dienen te zijn van het onderwijs, immers geen enkel grondrecht is absoluut. Het kabinet vindt het van groot belang dat ieder kind zich veilig voelt op school en zichzelf kan zijn. Om deze reden is hard gewerkt aan het verbeteren van de positie van LHBTI binnen lerarenopleidingen.
Deelt u de conclusie van de Inspectie dat er meer duidelijkheid moet komen over de ruimte en de grenzen van onderwijsvrijheid en over de reikwijdte van de burgerschapsopdracht als voorwaarde om te bewaken dat onderwijsvrijheid onbedoeld niet leidt tot bevordering van onverdraagzaamheid of leerlingen zelfs zou willen aanzetten tot afwijzing van basiswaarden zoals gelijkwaardigheid of non-discriminatie?2
Het is voor scholen van belang om te weten waaraan ze moeten voldoen en waar de ruimte zit voor eigen invulling. De inspectie heeft geconstateerd dat de huidige burgerschapsbepaling onvoldoende helder is en de Minister van OCW deelt die opvatting. Daarom ligt er momenteel een wetsvoorstel in uw Kamer ter verduidelijking van de burgerschapsopdracht. In het wetsvoorstel verduidelijking burgerschapsopdracht is expliciet opgenomen dat de school een oefenplaats moet zijn waar leerlingen worden gestimuleerd actief te oefenen met de basiswaarden van de democratische rechtsstaat.
Wanneer kan de Kamer de nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs verwachten en voldoet deze wijziging aan doelgericht onderwijs op respectvolle omgang met seksualiteit en seksuele diversiteit?
De nota naar aanleiding van het verslag bij de wet verduidelijking van de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs is op 26 juni 2020 aan de Kamer gezonden.
Het wetsvoorstel stelt onder andere dat onderwijs gericht is op het bevorderen van de kennis van en het respect voor de basiswaarden van de democratische rechtsstaat en dat er een schoolcultuur in lijn is met deze basiswaarden. De basiswaarden zijn vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit. Deze basiswaarden moeten op herkenbare wijze in het onderwijs terugkomen: in de kennisoverdracht, in het ontwikkelen van competenties en in de schoolcultuur. Hierbij is het van belang dat leerlingen op een respectvolle wijze met elkaar omgaan en begrip opbrengen voor elkaar, ongeacht zaken als geloof, huidskleur en seksuele geaardheid. Scholen behouden daarbij ruimte voor eigen invulling, bijvoorbeeld van specifieke waarden en normen die voort (kunnen) komen uit de godsdienstige, levensbeschouwelijke of pedagogische grondslag.
Bent u het ermee eens dat ook met ouders van jeugdige daders en andere direct betrokkenen hierover het gesprek dient te worden gevoerd? Bent u bereid om hiervoor een instrument als het familiegroepsplan in te zetten en hiermee een pilot te starten?3 Zo nee, waarom niet?
De Jeugdwet beoogt dat gezinnen zoveel mogelijk zelf en met steun van hun netwerk problemen in de opvoed- en opgroeisituatie voorkomen en aanpakken, en dat ouders en jeugdigen daarbij regie voeren over de hulp die zij nodig hebben. In de Jeugdwet is daarom vastgelegd dat gemeenten, jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen éérst aan gezinnen de gelegenheid bieden om een familiegroepsplan op te stellen, samen met familie, vrienden en anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. Een vergelijkbaar recht is opgenomen in de Wmo (aangeduid als «persoonlijk plan»).
Wat is uw standpunt wat betreft internetplatformen die aangeven dat mensen die geconfronteerd worden met hatespeech dit eerst bij hen dienen te melden voordat deze platformen overgaan tot verwijdering daarvan?
Bij de huidige stand van de wetgeving zijn internetplatformen in beginsel niet aansprakelijk voor de content die op hun platformen wordt geplaatst. Dit geldt voor zover zij niet weten dat ze strafbare of anderszins onrechtmatige informatie hosten. Zodra zij daar wel kennis van hebben moeten zij prompt handelen om die informatie te verwijderen of ontoegankelijk te maken. Dat maakt dat content op sociale media niet eerst gecontroleerd hoeft te worden voordat deze online wordt geplaatst en dat platformen pas in actie hoeven te komen indien een strafbare of anderszins onrechtmatige uiting hen bekend wordt door middel van een melding of eigen onderzoek. In Europees verband zijn inmiddels afspraken gemaakt met de grootste IT-platformen, waarbij zij zich hebben gecommitteerd aan het opzetten van een transparante meld-procedure. Daarnaast hanteren veel sociale media platformen eigen gebruiksregels, die veelal het gebruik van hate speech niet tolereren. Voor de handhaving van deze gebruikersregels kan een platform ervoor kiezen om content te monitoren of – al dan niet met gebruik van AI – op te sporen.
Het kabinet is er voorstander van om meer verantwoordelijkheid bij de IT-platformen neer te leggen voor de content op hun platformen. De nieuwe door de Europese Commissie aangekondigde Digital Services Act (DSA) biedt aanknopingspunten om dit ook daadwerkelijk te verwezenlijken.
Hoe kijkt u aan tegen een verplichting voor internetplatformen om een verwijdering van hatespeech van het internet vooraf te melden aan het openbaar ministerie (OM), zodat het OM kan besluiten tot strafrechtelijke vervolging van de dader?
Het permanent verwijderen van strafbare content, zonder het zeker stellen van bewijs, kan in bepaalde gevallen strafbaar zijn op grond van artikel 189 van het Wetboek van Strafrecht.
Op Europees niveau is de Minister van JenV met de grote internetplatformen in gesprek over het betrachten van meer transparantie ten aanzien van het verwijderen van content of het (tijdelijk) blokkeren van gebruikers. Daarbij hoort het inzicht verschaffen in het aantal verwijdere uitingen en accounts, transparantie ten aanzien van de meld- en afdoeningsprocedure, het hebben van een mogelijkheid om tegen het gemaakte besluit bezwaar in te dienen en het onder de aandacht brengen bij het OM van (mogelijk) strafbare content. Indien het niet mogelijk blijkt op deze punten bindende afspraken te maken met de IT-platformen, dan sluit het kabinet een wettelijke verplichting niet uit.
In hoeverre vindt u dat internetplatformen als Facebook, Twitter en Instagram actiever dienen te zijn met het inzetten van artificiële intelligentie om hatespeech te traceren, te registeren en te verwijderen?
Het inzetten van AI voor het traceren, registreren en verwijderen van content, werkt niet voor alle vormen van strafbare content even goed. Waar deze methode bij het tegengaan van kinderpornografie zeer effectief kan zijn, blijft bij terroristische of discriminerende content de context waarin uitingen worden gedaan altijd relevant. Het kabinet hecht er daarom erg aan dat mogelijk discriminatoire content nooit geautomatiseerd wordt verwijderd op basis van AI, maar dat altijd menselijke tussenkomst is vereist. AI kan wel als hulpmiddel gebruikt worden om bepaalde content onder de aandacht van assessoren te brengen.
Daarnaast kunnen platformen ook zogenoemde «trusted flaggers» aan zich binden, die gespecialiseerd zijn in het beoordelen van potentieel discriminatoire uitingen en die zelfstandig actief kunnen opsporen en melden.
Bent u bekend met de actuele cijfers van meldingen van online hatespeech bij MiND?
Ja, uw Kamer wordt hier ook jaarlijks over geïnformeerd. De cijfers van MiND maken onderdeel uit van de jaarlijkse Multi-Agency Rapportage van politie en anti-discriminatievoorzieningen (ADV’s). De cijfers over 2019 zijn op 7 mei jl. aan de Kamer gezonden (Kamerstuk 30 950, nr. 183). In 2019 heeft MiND 692 meldingen behandeld, 109 meer dan in 2018.
Kunt u aangeven of de meldingen van hatespeech, die bij MiND worden geregistreerd, ook bewaard worden wanneer de moderator of website-eigenaar deze meldingen heeft verwijderd?
Nee. Weliswaar bewaart MiND van elk verwijderverzoek de gegevens die zijn vereist voor het doen van aangifte van online discriminatie zoals genoemd in de Aanwijzing Discriminatie van het OM, maar zodra de verwijdering is geëffectueerd wordt deze informatie – in lijn met de vereisten van de AVG – vernietigd. Indien ook na een rappel geen gevolg wordt gegeven aan een verwijderverzoek, dan stuurt MiND deze informatie door naar het OM, in de vorm van een aangifte.
Hoe denkt u over het feit dat, wanneer MiND een herhaald verzoek aan de moderator of website-eigenaar doet om een bericht met hatespeech te verwijderen en aan dit verzoek gehoor wordt gegeven, er daarmee geen aangiftedossier tegen de maker van dat bericht voor het OM opgesteld wordt?
MiND beoordeelt elke melding individueel en houdt niet bij of sprake is van herhaald daderschap. Het OM heeft mij laten weten dat wanneer een strafbare uiting is verwijderd, de strafbare situatie en de schade die daaruit voortvloeit in principe is beëindigd en dat er daarom veelal wordt besloten een dergelijke zaak niet strafrechtelijk te vervolgen. Dat neemt niet weg dat het OM, vooral om een duidelijk voorbeeld te stellen dat online discriminatie niet wordt getolereerd en wordt bestraft, wel degelijk ook vervolging instelt tegen mensen die zich schuldig maken aan het online beledigen van mensen vanwege het behoren tot een bepaalde groep of het aanzetten tot discriminatie, haat of geweld (artt 137c en 137d Sr).
Bent u het ermee eens dat hatespeech op internetplatformen door capaciteitsproblemen momenteel te vaak aan de aandacht van het OM ontsnapt?
Het tegengaan van discriminatie is een prioriteit voor het OM. Het OM heeft echter beperkte middelen tot zijn beschikking en moet daarom selectief zijn ten aanzien van het instellen van een strafrechtelijk traject. De Minister van JenV is echter niet van mening dat het OM onvoldoende doet om online discriminatie tegen te gaan.
Kunt u aangeven wat de capaciteit binnen het OM momenteel is om meldingen van hatespeech via internetplatformen te registeren en waar nodig de daders te vervolgen?
Elke officier van justitie kan een zaak met een discriminatie-aspect toegewezen krijgen. Dat geldt dus ook voor online discriminatie. In elk parket is een discriminatie-officier ingesteld voor de meer ingewikkelde zaken met betrekking tot discriminatie. Officieren kunnen bij discriminatiezaken de ondersteuning vragen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie van het OM, dat is ondergebracht bij het parket Amsterdam. De capaciteit van het LECD is afgelopen jaar structureel met 2,5 fte uitgebreid.
Welke mogelijkheden ziet u tot het aanstellen van een discriminatie-officier online binnen elk parket van het OM om hatespeech te registeren en zo nodig strafrechtelijke vervolging op te starten?
Ten aanzien van de wijze waarop discriminatiezaken binnen het OM worden opgepakt verwijzen wij u graag naar het antwoord op vraag 18. Het is binnen de geldende verhoudingen tussen het departement en het Openbaar Ministerie aan het OM zelf om aan te geven op welke gebieden extra capaciteit gewenst is.
Ziet u nog andere mogelijkheden om daders van hatespeech op het internet aan te pakken? Zo ja, welke?
Naast de strafrechtelijke aanpak hebben ook ouders en het onderwijs een belangrijke taak om kinderen wegwijs te maken op internet en om daarbij bepaalde gedragsregels en fatsoensnormen in acht te nemen. Ook in het kader van mediawijsheid wordt aandacht gevraagd voor deze aspecten. Daarnaast hanteren ook steeds meer online discussieplatformen zelf gedragsregels voor hun gebruikers. En last but not least is het ook aan onszèlf, als bestuurders en politici, om online het goede voorbeeld te geven.
De bestrijding van mensenhandel |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de politie er niet in is geslaagd de doelstelling voor 2019 te realiseren van 190 OM-verdachten mensenhandel, en dat er met 145 zaken zelfs sprake is van een daling? Wat is uw reactie hierop?1
Ja. In 2019 werden niet de afgesproken 190, maar 145 verdachten ter vervolging ingeschreven bij het OM. Dit is onwenselijk en wij hebben er vertrouwen in dat dit beter gaat worden. Het komende jaar wordt gebruikt om aan een sterker fundament te bouwen voor de opsporing en vervolging op het domein van mensenhandel. De verbeterlijnen van deze ontwikkeling zijn eerder uitgezet in de brief die uw Kamer op 19 november 2019 van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft ontvangen.2 Hierbij is de inzet om het aantal OM-verdachten voor 2020 te realiseren, waarbij wel de kanttekening geldt dat nog niet bekend is wat de impact van corona hierop is.
Daarnaast hechten wij eraan te benadrukken dat het aantal OM-verdachten niet een volledig beeld geeft van de inspanningen die er op de aanpak van mensenhandel worden verricht. Naast vele andere inspanningen in de aanpak van mensenhandel, waren de meeste aangiften mensenhandel in 2019 aangiften van buitenlandse slachtoffers, veelal Dublinclaimanten (die door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet konden leiden tot OM-verdachten).
Bent u tevens bekend met het feit dat de oorspronkelijke ambitie van 190 OM-verdachten mensenhandel door de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en het maatschappelijk middenveld al als onvoldoende werd beschouwd?
Ja. De door hen geuite zorgen hebben er mede toe geleid dat het thema in de Veiligheidsagenda is opgenomen en dat er, gezien de resultaten in de jaren daarvoor, een ambitieuze doelstelling aan verbonden is. In de uitwerking van de Veiligheidsagenda, naar uw Kamer gezonden op 4 juli 2019, is beschreven hoe de streefcijfers tot stand zijn gekomen3.
Wat is de doelstelling van het aantal OM-verdachten mensenhandel voor 2020? Hoeveel zaken zijn er tot op heden aangemeld? Is de doelstelling van 240 zaken voor 2020 met de huidige inzet nog haalbaar? In hoeverre bieden de middelen uit de motie-Segers/Asscher hiervoor afdoende ruimte?2
In het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie (LOVP) is afgesproken om de Veiligheidsagenda voor 2020 te herijken. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 17 december 20195. Dit proces is in gang gezet. Ik verwacht u in de zomer nader over de uitkomst te kunnen informeren.
In beginsel wordt uw Kamer pas weer over de voortgang van de afspraken van de Veiligheidsagenda geïnformeerd middels het jaarverslag van de politie over 2020. Ik zal evenwel bezien of er een tussentijds moment mogelijk is, bijvoorbeeld in het najaar, om u hierover te informeren.
In het halfjaarbericht politie dat op 29 mei jl. aan uw kamer is gezonden is vermeld dat het eerste deel van de gelden naar aanleiding van de motie Segers-Asscher inmiddels overgeschreven is naar de politie6. De politie bereidt zich voor op de werving van de benodigde capaciteit die is gepland voor 2020, om de Afdeling Vreemdelingenpolitie Identificatie en Mensenhandel (AVIM) verder op sterkte te brengen in de strijd tegen mensenhandel. Zoals ook aangegeven in de eerdergenoemde brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 november 2019 gebeurt dit door het geld aan te wenden voor de versterking met in eerste instantie specialistische en later ook tactische opsporingscapaciteit. De inzet is dat dit jaar ongeveer 12 fte geworven zijn voor de opsporing, naast ongeveer 6 fte voor de Identificatie- en Registratiestraten. De werving krijgt de komende jaren een vervolg. In samenspel met andere ontwikkelingen zal dit moeten leiden tot een versterkte aanpak van mensenhandel. Het is daarmee te vroeg om aan te geven of deze middelen toereikend zijn.
In hoeverre is het uitblijven van groei een gevolg van de toename van het aantal Dublinclaimanten en in hoeverre ziet u ook andere factoren? Kunt u aangeven in hoeverre de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) meer/minder onder druk staat vergeleken met andere politie-eenheden vanwege ziekteverzuim, opleidingen en deelname aan de Regeling Partieel Uittreden (RPU)?
Bij de mogelijke verklaringen voor het niet behalen van het streefcijfer van OM-verdachten zijn in de jaarverantwoording van politie verschillende factoren genoemd. Hiervan haalt u een aantal voorbeelden aan in uw vraag. Een belangrijke factor is de enorme toestroom van verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel door migranten van buiten de EU, veelal Dublin-claimanten. Deze aangiften hebben in 2019 een groot deel van de AVIM-capaciteit in beslag genomen, maar hebben door een gebrek aan opsporingsindicaties en/of rechtsmacht in Nederland niet tot verdachten geleid. Met als gevolg dat de opsporing en vervolging van mensenhandelaren in het geding komen. Met de werkwijze om deze toestroom landelijk gecontroleerd in goede banen te leiden als ook met de aanpassing van de verblijfsregeling, lijkt deze toestroom beheersbaarder te worden, maar vormt deze nog steeds het grootste aandeel binnen de aangiften mensenhandel.
In de jaarverantwoording over 2019 is ook gemeld dat de bezetting en inzetbaarheid van de medewerkers van AVIM onder druk staat vanwege onder meer ziekteverzuim, opleidingen, deelname aan de Regeling Partieel Uittreden. Er is inderdaad sprake van een hogere gemiddelde leeftijd bij AVIM, waardoor er ook meer aanspraak wordt gemaakt op RPU. Daarnaast ligt het ziekteverzuim bij AVIM aanmerkelijk hoger ten opzichte van de hele politie. Ook geven opleidingen binnen AVIM extra druk, vanwege verplichte certificering en specifieke kennisbehoefte. Met de gelden naar aanleiding van de motie-Segers/Asscher wordt evenwel de komende jaren verlichting verwacht.
Hoe staat het met het aangekondigde fenomeenonderzoek door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) naar aanleiding van de motie- Segers/Buitenweg? Vinden er momenteel, in het licht van de coronacrisis, nog uitzettingen plaats onder mensen uit deze groep?3
Zoals kenbaar gemaakt in de voortgangsbrief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 november 2019 is in het najaar een verzoek bij het WODC ingediend8. Er zijn inmiddels gesprekken gevoerd over de mogelijkheden om deze verkenning vorm te geven. De Staatssecretaris verwacht u hierover voor het zomerreces nader te kunnen informeren.
Op 18 maart jl. is vanwege de coronacrisis door de Staatssecretaris besloten alle overdrachten op basis van de Dublinverordening op te schorten. Dit besluit is tot op heden nog van kracht. Er wordt momenteel bezien welke mogelijkheden bestaan om Dublinoverdrachten de komende periode weer te hervatten.
Is er zicht op de ontwikkeling van het aantal aangiftes van minderjarigen? Hoeveel minderjarige slachtoffers van mensenhandel hebben er vorig jaar aangifte gedaan? Hoeveel slachtoffers mensenhandel hebben er na het informatieve gesprek geen aangifte gedaan? Kunt u beide cijfers uitsplitsen per regio? In hoeverre draagt de proeftuin aangiftebereidheid bij aan het vergroten van de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie?
Het is niet mogelijk om aangiftes zoals ze worden geregistreerd in de politiesystemen te splitsen in meerderjarigheid en minderjarigheid. Ook is niet uit het systeem te halen of de intakes en aangiftes hetzelfde slachtoffer of zaak betreffen. Met de proeftuin aangiftebereidheid van Nederlandse minderjarige slachtoffers van seksuele uitbuiting, waarvoor de Staatssecretaris eind vorig jaar het formele startsein heeft gegeven, zal hier meer zicht op komen. Het is op dit moment evenwel nog te vroeg om resultaten mee te geven, omdat de proeftuin nog aan haar start staat. De verwachting is dat de proeftuin gaat bijdragen aan de contactbereidheid tussen slachtoffers en de politie.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing bij mensenhandelzaken gebruik gemaakt van de webcrawler? Kunt u in de beantwoording concreet het aantal zaken vermelden, in tegenstelling tot de beantwoording zoals is gedaan in de nota naar aanleiding van het verslag van het schriftelijk overleg over onder andere het overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden?4
De webcrawler wordt ontwikkeld en de technische werking ervan wordt binnen de pilot getest, maar wordt nog niet gebruikt in opsporingsonderzoeken. Voorwaarde voor operationeel gebruik is het opstellen van een toegespitst operationeel juridische handelingskader voor inzet bij de opsporing van mensenhandel. Dit kader is nog in ontwikkeling bij het OM en de politie. Deze uitwerking van het handelingskader is juridisch complexer gebleken dan gedacht. Gekeken wordt op welke wijze uw kamer geïnformeerd kan worden op het moment dat het handelingskader gereed is.
Is het juridisch kader voor de webcrawler, die volgens het jaarverslag van de politie begin 2020 gefinaliseerd zou zijn, inmiddels formeel vastgesteld?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe vaak is het afgelopen jaar in de opsporing gebruik gemaakt van lokprofielen?
De politie en het OM hebben de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van daders van online seksueel (kinder-)misbruik. Sinds 2015 is de bestrijding van kinderporno en kindersekstoerisme expliciet in de Veiligheidsagenda opgenomen. Bovendien zijn in het regeerakkoord middelen vrijgemaakt waarmee in 2018 de capaciteit en expertise in het digitale domein van de politie zijn versterkt. Nieuwe digitale experts en tools worden ingezet voor meerdere criminogene fenomenen, waaronder kinderpornozaken en zeden, met inbegrip van nepcoaches die zedendelicten plegen op pro-ana websites.
Lokprofielen zijn het afgelopen jaar (nog) niet ingezet binnen de opsporing, ook niet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches. Op korte termijn ontvangt uw Kamer een brief waarin de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid nader in gaan op de aanbevelingen – onder meer op opsporing – van een recent onderzoek door het Centrum tegen kinderhandel en Mensenhandel (CKM) naar de wereld van pro-ana coaches.
Worden lokprofielen ook ingezet in onderzoeken naar zogenaamde pro-ana coaches? Zo ja, hoeveel zaken zijn er überhaupt opgestart naar deze coaches in de afgelopen twee jaar?
Zie antwoord vraag 9.
Is het aantal van 39 complexe zaken een toename of afname ten opzichte van eerdere jaren? Hoe verhoudt dit zich tot de constatering van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel in de Dadermonitor 2013–2017 waarin wordt gesteld dat het aantal betrokkenen per strafzaak de laatste jaren is verminderd hetgeen verklaard kan worden doordat de politie minder complexe mensenhandelzaken op zich neemt?
In de Veiligheidsagenda is afgesproken dat 2019 het referentiejaar zal zijn voor de doelstelling op complexe mensenhandel-onderzoeken. Dit betekent dat in 2019 is begonnen met het in kaart brengen hiervan. De aantallen complexe onderzoeken in 2020 kunnen straks dus vergeleken worden met de 39 onderzoeken uit 2019.
Bent u voorts bekend met het bericht «Nieuwe aanpak Tilburg leidt naar vijftig slachtoffers mensenhandel»?5
Ja.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de betrokkenen om te bezien of de (bewustwordings)campagne ook in andere gemeenten of zelfs landelijk kan worden uitgerold?
Ja, de betrokkenen zijn ook al op ons ministerie bekend. De campagne heeft inderdaad mooie resultaten opgeleverd. In het kader van het programma «Samen tegen mensenhandel» vindt uitwisseling plaats van ideeën tussen een groot aantal partijen die een rol hebben bij de aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel. Het gesprek waarom u vraagt en het verwerken van good practices in de structurele integrale aanpak vindt daarbij dus al regelmatig plaats.
Bent u tevens bereid in gesprek te gaan met betrokkenen om te zien of onderdelen van de Tilburgse aanpak ook in de structurele aanpak, opsporing en nazorg van mensenhandel kunnen worden verwerkt?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het Notaoverleg Veiligheid van 8 juni aanstaande?
Ja.