Het bericht 'Bol.com verkoopt geen producten en boeken meer waarop Zwarte Piet staat' |
|
Lilian Helder (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Bol.com verkoopt geen producten en boeken meer waarop Zwarte Piet staat»?1
Ik heb kennis genomen van verschillende berichtgeving op basis van het persbericht van Bol.com d.d. 19 augustus jl., waarin Bol.com aankondigt om in aanvulling op het vorig jaar genomen besluit om productafbeeldingen te weren waarop volledig donker geschminkte mensen te zien zijn, nu ook titels, productomschrijvingen en productkenmerken aan te zullen passen. Bol.com heeft besloten artikelen met afbeeldingen van Zwarte Piet als stereotyperend karikatuur zullen worden geweerd, tenzij deze van belang zijn vanuit educatief/historisch perspectief. In dat geval worden de artikelen door Bol.com wel online gehouden, maar voorzien van een label dat aangeeft dat de inhoud als controversieel wordt beschouwd. Pietenkostuums kunnen verkocht blijven worden, mits ze geen stereotype karikatuur uitbeelden (bijvoorbeeld door toevoeging van een molensteenkraag in combinatie met een zwarte pruik, grote gouden oorringen, rode lippen).
Wat vindt u van de door Bol.com aangevoerde reden hiervoor, luidende dat «iedereen zich welkom moet voelen»?
Het is niet aan mij in mijn hoedanigheid als Minister van Justitie en Veiligheid om een positie te bepalen ten aanzien van het aanbod van een commercieel bedrijf dat opereert binnen de grenzen van de wet.
Is het in dat kader niet vreemd dat Bol.com wel de boeken Mein Kampf en de Koran in de collectie blijft houden? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij in mijn hoedanigheid als Minister van Justitie en Veiligheid om een positie te bepalen ten aanzien van het aanbod van een commercieel bedrijf dat opereert binnen de grenzen van de wet.
Klopt de stelling van Bol.com dat er advies is ingewonnen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid?2 Zo ja, kunt u dat advies bij de beantwoording van deze vragen voegen?
Bol.com heeft de eerdere stelling dat advies is ingewonnen bij mijn ministerie, inmiddels via diverse socialmediakanalen genuanceerd. Bol.com heeft op eigen initiatief op 12 maart jl. contact gezocht met het Ministerie van Justitie en Veiligheid met de vraag of er algemene richtlijnen te geven zijn inzake de verkoop van wat door Bol.com is aangeduid als «controversieel boekverkoop».
In de richting van Bol.com is aangegeven dat algemene richtlijnen niet te geven zijn. Wel is vanuit mijn departement meegegeven dat wat strafbaar of onrechtmatig is in relatie tot de verkoop van boeken is vastgelegd in het strafrecht (artikel 137c tot en met 137g en artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht), in het civielrecht (artikel 6:162 uit het Burgerlijk wetboek over de onrechtmatige daad) en in jurisprudentie. De definitie van discriminatie in het strafrecht is vastgelegd in artikel 90quater Sr. Ook de «Aanwijzing discriminatie» van het OM is in dit verband relevant en publiekelijk beschikbaar. Wat in concrete gevallen wel en niet mag hangt steeds af van de context en kenmerken van het concrete geval.
Bent u bereid deze vragen ruim voor 5 december te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht 'Irakees die zijn Friese vrouw voor ogen van hun kinderen doodde alweer vrij' |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV), Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat het te gek voor woorden is dat de barbaarse moordenaar van een Friese vrouw al na zo’n korte tijd is vrijgelaten door de Iraakse autoriteiten?
Allereerst wil ik benadrukken dat het hier om een zeer schokkende zaak gaat. Ik begrijp volkomen dat het voor de nabestaanden erg moeilijk is dat de dader eerder dan verwacht weer is vrijgekomen. Tegelijkertijd is het naar mijn mening niet aan een bewindspersoon om een oordeel uit te spreken over de berechting van een strafbaar feit. De scheiding der machten is immers een belangrijke basis voor de democratische rechtstaat en de rechterlijke macht maakt haar eigen afwegingen in individuele zaken. Dit geldt ook nu het een strafrechtelijke procedure in het buitenland betreft. De berechting van een eigen onderdaan is een interne Iraakse aangelegenheid, waar Nederland niet in kan treden, ondanks het feit dat een Nederlandse familie slachtoffer is geworden van een verschrikkelijk misdrijf.
Bent u bereid om de Iraakse ambassadeur op het matje te roepen en ervoor te laten zorgen dat deze Iraakse moordenaar weer zo snel mogelijk in Irak achter slot en grendel komt te zitten? Zo nee, waarom accepteert u deze onrechtvaardige situatie?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u er in het vervolg voor zorgen dat dergelijke gestoorde gekken Nederland in beginsel helemaal niet meer binnen mogen komen en dat u dus eindelijk eens stopt met het bieden van onderdak aan oorlogsmisdadigers, terroristen, nep-vluchtelingen en gestoorde psychopaten, en dus een inreisverbod regelt voor o.a. Irak? Zo nee, waarom niet?
Artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag biedt de mogelijkheid om personen uit te sluiten van asielrechtelijke bescherming, onder andere als zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid of een ernstig niet-politiek misdrijf hebben gepleegd. Nederland maakt waar nodig gebruik van deze mogelijkheid. Bescherming is er immers voor de slachtoffers, niet voor de daders. In iedere individuele asielprocedure wordt daarom onderzocht of er aanwijzingen zijn dat de aanvrager betrokken is bij zulke daden of een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.
Naar mijn oordeel is het een illusie om te denken dat het nemen van een maatregel zoals hier voorgesteld criminele vreemdelingen voorgoed buiten de deur zou kunnen houden. Crimineel gedrag, of een psychische stoornis die tot dergelijk gedrag leidt, kan zich immers ook ontwikkelen eerst nadat iemand toelating tot Nederland heeft gekregen. Daarnaast laten nieuwsberichten zien dat dit gedrag overal voorkomt en niet is gebonden aan land van herkomst, cultuur, religie of wat dan ook. De oplossing kan dan ook niet liggen in een inreisverbod voor onderdanen van een beperkt aantal landen.
Deelt u de mening dat het terugreizen van de moordenaar eens te meer heeft aangetoond dat het ten eerste in alle gevallen prima mogelijk is om terug te keren naar het land van herkomst, het ten tweede klaarblijkelijk hartstikke veilig is in Irak en we dus helemaal geen asielverzoeken meer zouden moeten toelaten uit dergelijke landen en ten derde dat we helemaal zouden moeten stoppen met het bieden van onderdak, gratis zorg etc. aan lieden die door zowat 10 veilige landen heen zijn gereisd om hier op de kosten van de Nederlandse belastingbetaler te komen parasiteren? Zo nee, waarom niet? Kunt u hierop een duidelijk antwoord geven?
Nee, die mening deel ik niet. De redenen waarom iemand heeft te vrezen in zijn of haar land van herkomst verschillen van persoon tot persoon. Daarom moet ieder asielmotief individueel beoordeeld worden. Het is zeer goed mogelijk dat een land voor de ene persoon (weer) veilig is, terwijl een ander er nog steeds te vrezen heeft voor zijn of haar leven, voor marteling of voor andere daden van vervolging of onmenselijke behandeling.
Het Kabinet heeft in het Regeerakkoord opgenomen dat vluchtelingen die aan het noodlot willen ontsnappen, bescherming moeten krijgen. Dat is ook vastgelegd in internationale verdragen. Als we zouden stoppen met het behandelen van asielverzoeken uit een bepaald land, zouden we geen kennis meer kunnen nemen van de asielmotieven van een persoon, waardoor we die persoon bij terugkeer mogelijk in gevaar brengen. Zolang er geen mogelijkheid is om asielverzoeken elders te beoordelen, is het dus van belang deze te blijven behandelen.
Vanzelfsprekend is daarbij het uitgangspunt dat personen uit veilige landen, criminele vreemdelingen en personen die elders bescherming kunnen vinden geen bescherming in Nederland krijgen.
Het bericht ‘ Na corona komt het foute geld’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Na corona komt het foute geld»?1
Ja.
Herkent u het risico dat als bonafide bedrijven en bedrijfstakken wankelen doordat de kosten doorlopen, maar het merendeel van de inkomsten wegvalt door de coronapandemie, het criminelen een gouden kans biedt om hier misbruik van te maken en zich met fout geld in te kopen? Zo ja, hoe heeft u hierop geanticipeerd en wat is de huidige stand van zaken? Zo nee, kunt u toelichten waarom u dit risico niet ziet?
Waar bedrijven zich in kwetsbare situaties bevinden, is extra alertheid tegen criminele gedrag waaronder «foute helpers» geboden. Ik onderken dat als gevolg van de coronapandemie risico’s van misbruik door criminelen richting het bedrijfsleven toenemen. Hierbij benadruk ik allereerst dat de steunmaatregelen van het kabinet, zoals uiteengezet in antwoord op vraag 8, erop zijn gericht de kwetsbare situatie van bedrijven te beperken. Daarnaast ben ik continu in gesprek met het bedrijfsleven, en de verschillende publieke partners om gezamenlijk te bezien hoe we ondernemers bewust kunnen maken van deze risico’s en hun handelingsperspectief alsook hun weerbaarheid kunnen vergroten. Dit doen wij middels campagnes en het aanreiken van verschillende instrumenten2. Ook de komende tijd blijf ik dit doen, bijvoorbeeld door de online bewustwordingscampagne van het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) Amsterdam Amstelland om horeca ondernemers te waarschuwen voor foute investeerders, nu landelijk uit te rollen samen met Koninklijke Horeca Nederland (KHN).
Wat is de afgelopen maanden concreet gedaan met het signaal dat zo'n 10 procent van de bevraagde ondernemers van de enquête die aan het begin van de lockdown werd gehouden door het Regionaal Informatie – en Expertisecentrum (RIEC) aangaf een aanbod te hebben gehad van een onbekende investeerder?
Zie antwoord vraag 2.
Herkent u het beeld dat de gevolgen van criminelen die op de loer liggen, pas nu, door de financiële nood, zichtbaar beginnen te worden? Zo ja, welke concrete acties neemt u? Zo nee, waar baseert u dit op?
Zie antwoord vraag 2.
Wat wordt ondernomen om ondernemers tegen «foute helpers» te beschermen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u contact met belangenorganisaties en ondernemers over de manieren om ondernemingen te beschermen tegen criminelen en crimineel gedrag? Zo ja, welke acties heeft u ondernomen naar aanleiding van deze gesprekken en zijn deze acties teruggekoppeld, zodat gevolgd kan worden of deze inderdaad bijdragen aan degelijke bescherming? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit op zeer korte termijn te organiseren en de Kamer te informeren over de uitkomsten en vervolgstappen betreffende deze gesprekken?
Ja, ik heb contact met de verschillende brancheorganisaties in de private sector, onder andere in het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing (NPC). In het NPC is onder andere afgesproken om samen op te trekken met de horecabranche om horeca ondernemers weerbaarder te maken. Hieruit voortvloeiend wordt op dit moment met de horecabranche een social media campagne gelanceerd. Zie onder vraag 2 genoemde landelijke online bewustwordingscampagne.
Op grond van de ervaringen binnen de horecabranche, zullen dit najaar ook activiteiten ondernomen worden met andere kwetsbare branches. Hierbij kunt u denken aan Transport en Logistiek Nederland (TLN) en de automotive sector.
Tenslotte zijn we in gesprek met de vastgoedsector en agrarische buitengebieden om ook daar de bewustwording en weerbaarheid te vergroten.
Wat betreft het vergroten van de bewustwording en het beschermen van ondernemers tegen crimineel gedrag, lopen er verschillende (PPS-)initiatieven vanuit LIEC/RIEC’s, de Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s), het Aanjaagteam Ondermijning (ATO), Politie, Openbaar Ministerie en het Ministerie van JenV. In het kader van de aanpak ondermijning vindt regelmatig overleg plaats tussen genoemde partijen en de private sector over acties en lopende ontwikkelingen van de gezamenlijke agenda ondermijning.
Is er regelmatig en gezamenlijk overleg tussen beide departementen en brancheverenigingen over het thema «veilig ondernemen»? Zo ja, welke stappen zijn hier vanuit genomen? Zo nee, waarom niet?
Binnen het NPC vindt regelmatig overleg plaats tussen de ministeries van JenV en van EZK, branches, VNO-NCW/MKB-NL, Politie, gemeenten en Openbaar Ministerie, over actuele ontwikkelingen en de (voortgang van de) integrale aanpak van verschillende vormen van criminaliteit tegen het bedrijfsleven, als ook op de aanpak van criminaliteit die het bedrijfsleven (onbewust) zelf faciliteert. Bij brief van 23 juli 20193 heb ik uw Kamer het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2019–2022 toegestuurd. Onderdeel van dit actieprogramma is de publiek private aanpak van ondermijnende criminaliteit, waarbij maatregelen worden getroffen gericht op het vergroten van de weerbaarheid van ondernemers, specifiek in een aantal kwetsbare branches. Daarnaast kent Nederland tien Platforms Veilig Ondernemen (PVO’s). Hierin slaan ondernemers, gemeenten, Politie, Openbaar Ministerie en RIEC’s de handen ineen om de criminaliteit tegen en in het bedrijfsleven terug te dringen. PVO’s vervullen een behoefte aan verbinding tussen veiligheidsthema’s en ondernemerschap en zetten zich in op preventie van criminaliteit en bewustwording.
Welke concrete acties neemt u, indien het klopt dat regels en beperkte bevoegdheden verhinderen dat ondernemers effectief geholpen worden door de overheid, zodat regels voor de mensen thuis en onze ondernemers werken in plaats van andersom?
De coronapandemie heeft een grote impact op de samenleving, waaronder op ondernemers van klein tot groot, in alle sectoren. Het kabinet wil werkenden en werkgevers helpen om door deze moeilijke tijd heen te komen. Daarom heeft het kabinet op 17 maart 2020 het noodpakket banen en economie gelanceerd en vervolgens het noodpakket 2.0. Beide pakketten zijn gepaard gegaan met aanpassingen in wet- en regelgeving waar dit nodig en nuttig was om effectief hulp te kunnen bieden. Met het oog op het tot nader order voortzetten van (delen van) de noodzakelijke gezondheidsmaatregelen wordt ook het beleid voortgezet van stimuleren en investeren waar het kan en ondersteunen waar aanpassing nodig is. Op 28 augustus 2020 presenteerde het kabinet hiertoe het derde steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt. Ook in dit derde pakket zet het kabinet alle ten dienste staande middelen in, inclusief financiële middelen en wet- en regelgeving. Het kabinet volgt de situatie nauwgezet en heeft daarover steeds contact met ondernemersorganisaties, sociale partners en banken om te bezien welke concrete acties nodig zijn om werkenden en werkgevers effectief te helpen gedurende deze crisis.
Heeft u contact gehad met uw Italiaanse collega's gelet op het feit dat aan het begin van de coronaperiode Italië al waarschuwde voor dergelijke praktijken? Zo ja, welke adviezen zijn gedeeld en welke concrete acties zijn hieruit gekomen? Zo nee, waarom niet?
De gevolgen van de coronapandemie op criminele activiteiten is meerdere malen aan de orde gekomen tijdens de JBZ-Raad. Tijdens de informele JBZ-Raad van 28 april jl. heb ik de mogelijke invloed van sociaaleconomische gevolgen op de criminaliteit gemarkeerd. Op initiatief van Italië is met de ondersteuning van EuropOL een werkgroep opgericht op de gevolgen van de coronapandemie, waar Nederland ook bij aangesloten is. Eén van de doelen is het bespreken van de exploitatie door georganiseerde criminaliteit van de economische gevolgen van de coronapandemie, door te infiltreren in legale economische en bedrijfsmatige activiteiten.
Hoe is op Europees niveau geborgd in de Veiligheidsuniestrategie dat ondernemers worden beschermd tegen criminelen? Welke concrete initiatieven hebben de Europese Commissie en de Raad reeds genomen naar aanleiding van deze signalen?
In de Veiligheidsuniestrategie stelt de Commissie dat de EU-strijd tegen georganiseerde criminaliteit moet worden versterkt. Deze inzet zal worden samengebracht in een toekomstige EU-agenda voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit. Binnenkort zal uw Kamer nader worden geïnformeerd over de Veiligheidsuniestrategie door middel van een zogenoemd BNC-fiche.
Bent u bereid dit onderwerp te bespreken bij de eerstvolgende (informele) JBZ-raad? Zo nee, waarom niet?
Het Duits voorzitterschap is voornemens dit onderwerp te bespreken in de JBZ-Raad op 3–4 december 2020. Het kabinet hecht aan de bespreking van dit onderwerp in de Raad.
Bent u bereid, gezien de urgentie, deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden?
Het heeft helaas langer geduurd dan gepland.
Het bericht ‘Criminelen tarten justitie: weer meer enkelbanden doorgeknipt’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Hoeveel personen hebben afgelopen jaar en dit jaar, terwijl ze op dat moment een enkelband droegen, een strafbaar feit gepleegd? Om welke strafbare feiten ging het?
De enkelband is bedoeld om de naleving van opgelegde locatieverboden- of geboden te controleren, en bij overtreding hiervan snel in te kunnen grijpen. In 2019 droegen in totaal circa 3.750 personen een enkelband, veelal in het kader van een detentieverlof, penitentiair programma of schorsing van een voorlopige hechtenis. Hoe vaak dragers van een enkelband een nieuw strafbaar feit plegen, wordt niet centraal geregistreerd.
Kunt u voor elk van de zeven verdachten en criminelen, die momenteel zoek zijn en die hun enkelband doorgeknipt hebben, afzonderlijk aangeven van welk misdrijf zij verdacht worden of waarvoor zij veroordeeld zijn? Zo nee, waarom niet?
Het past mij niet om in te gaan op individuele zaken. Wel kan ik uw Kamer melden dat geen van de in juli 2020 nog gesignaleerd staande zeven saboteurs de enkelband droeg in het kader van een tbs-verlof.
Zitten er tussen die zeven personen ook verdachten die uit voorarrest in afwachting tot aan hun veroordeling zijn vrijgelaten? Zo ja, om hoeveel personen gaat het en van welk delict worden zij verdacht?
Zie antwoord vraag 3.
Zitten er tussen die zeven personen ook tbs’ers die op verlof zijn gestuurd? Zo ja, om hoeveel personen gaat het en voor welk delict zijn zij veroordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel personen hebben tot nu toe in 2020 hun enkelband doorgeknipt?
Conform de aan uw Kamer gedane toezegging worden gegevens over sabotage van enkelbanden periodiek openbaar gemaakt. De publicatie over 2020 volgt begin 2021. Momenteel zijn er nog geen geverifieerde cijfers bekend over 2020.
Deelt u de mening dat criminelen die veroordeeld zijn voor een zedendelict of een ernstig geweldsdelict, nooit een enkelband mogen krijgen? Zo nee, waarom niet?
De enkelband is er niet voor bedoeld om een gevangenisstraf of voorlopige hechtenis te vervangen. De band is een hulpmiddel om verdachten en veroordeelden te controleren aan wie vrijheden worden toegestaan of waarvan de voorlopige hechtenis wordt geschorst onder de voorwaarde van een locatieverbod of -gebod.
De rechter, het OM of de DJI beslist hierover, afhankelijk van de strafrechtelijke modaliteit. Per geval worden de specifieke omstandigheden betrokken. Zo zijn vlucht- en recidivegevaar redenen om überhaupt geen vrijheden toe te kennen. Als vrijheden worden toegestaan heeft het niet toepassen van de enkelband juist het risico in zich dat verdachten en veroordeelden met minder controle in de samenleving verblijven. Bij overtreding van een verbod of -gebod geeft een band immers direct een melding af naar de meldkamer, waardoor snel en gericht kan worden ingegrepen. Ook heeft de enkelband een preventief effect: enkelbanddragers overtreden minder vaak hun voorwaarden.
Als vanzelfsprekend is hierbij van essentieel belang dat de band om de enkel van de drager blijft. In 2019 gebeurde dit in 97 procent van de gevallen. Om het risico op sabotage verder te verkleinen zet ik verschillende stappen, zoals de aanschaf van een stevigere enkelband. Naar verwachting kan die enkelband eind dit jaar in gebruik worden genomen. Ook probeer ik door het uitvoeren van een dossieranalyse (meer) zicht te krijgen op factoren die maken dat een drager zijn band saboteert, om daar bij het gebruik (beter) op te kunnen anticiperen.
Bent u bereid te regelen dat verdachten van gewelddadige misdrijven tot aan behandeling van hun rechtszaak vast moeten zitten en verplicht ter zitting moeten verschijnen en niet met een enkelbandje naar huis mogen worden gestuurd in afwachting van hun straf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de enkelband als vervanging van een deel van een gevangenisstraf moet worden afgeschaft? Zo ja, bent u bereid dit te regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Gegevens van alumni, donateurs en relaties Universiteit Utrecht in handen van hackers’ |
|
Dennis Wiersma (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het data-veiligheidsincident bij leverancier Blackbaud, waar in ieder geval alumni, donateurs en relaties van Universiteit Utrecht en TU Delft door zijn getroffen?1 2
Ja.
Welke gegevens zijn er precies buitgemaakt bij de datalek die veroorzaakt is door de aanval op Blackbaud? Op welke manier hebben Universiteit Utrecht en TU Delft inmiddels de gedupeerden geïnformeerd over het datalek, waardoor gegevens van alumni, donateurs en relaties op straat zijn komen te liggen?
Welke garantie hebben Universiteit Utrecht en TU Delft gekregen dat de buitgemaakte gegevens daadwerkelijk zijn vernietigd, nadat Blackbaud losgeld heeft betaald aan de internetcriminelen? Op welke manier kunnen de getroffen alumni, donateurs en relaties dit controleren?
Waarop baseert de Universiteit Utrecht «de schatting van de waarschijnlijkheid van eventuele risico’s voor de privacy van betrokkenen momenteel in als laag»?3 Is het niet zo dat door de aanval privacygevoelige data al lang op straat liggen, dus dat lage schatting van de risico’s nergens op gebaseerd is?
Klopt het dat op 17 juli 2020 de datadiefstal al bekend was en dat op 24 juli meer dan 20 Britse universiteiten al op de hoogte waren van het datalek? Waarom werden Nederlandse universiteiten pas op 11 augustus 2020 hierover geïnformeerd?
Hoe kan het dat aanvallers toegang kregen tot een oude back-up uit 2017 die nog in de omgeving van Blackbaud stond? Op welke manier controleren hoger onderwijsinstellingen of bepaalde privacygevoelige gegevens daadwerkelijk nog in het bezit zijn van derde partijen?
Wie is uiteindelijk eindverantwoordelijk voor het goed verwerken en beveiligen van privacygegevens van alumni, donateurs en relaties? Is dat de hoger onderwijsinstelling of een derde partij zoals een cloud softwarebedrijf? Indien de hoger onderwijsinstelling, hoe kan het dat Blackbaud nog beschikte over een oude back-up uit 2017?
Op welke manier gaat u erop toezien dat hoger onderwijsinstellingen beter controleren op welke manier derde partijen omgaan met privacygevoelige informatie? En welke maatregelen gaat u specifiek treffen om een herhaling van dit incident te voorkomen?
In mijn brief van 3 juli 2020 inzake het onderzoek naar de cyberaanval op de Universiteit Maastricht heb ik uw Kamer laten weten dat de Inspectie van het Onderwijs een onderzoek uitvoert naar de cyberveiligheid op stelselniveau. Ik heb daarbij het belang van ketensamenwerking en transparantie tussen de instellingen onderling en andere ketenpartners met daar waar nodig de hulp van de overheid als stelselverantwoordelijke onderstreept. Ook heb ik toegezegd uw Kamer daarover begin volgend jaar te informeren. In mijn reactie op het onderzoek van de inspectie zal ik nader ingaan op de verantwoordelijkheidsverdeling rondom cyberveiligheid.
Kunt u specifiek toelichten in welke mate u de online veiligheid van privacygevoelige informatie onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap vindt vallen en of de verschillende cyberaanvallen van de afgelopen tijd naar uw mening vragen om bijstelling van deze verantwoordelijkheid?
Zie antwoord vraag 8.
De berichten 'Geweld door drillrappers verheerlijkt' en 'Ingewijden: Rotterdammer (19) doodgestoken door lid Amsterdamse drillrapgroep' |
|
Harry van der Molen (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Geweld door drillrappers verheerlijkt» waarin een beeld wordt geschetst van het muziekgenre «drillrap» en het klaarblijkelijke verband dat bestaat tussen de aanhang van dit muziekgenre en gewelddadigheid onder jongeren?1
Ja.
In hoeverre verenigen aanhangers van drillrap zich in ons land in herkenbare (jeugd)groepen? Worden deze groepen door de politie in kaart gebracht, bijvoorbeeld in de inventarisatie van jeugdgroepen (de voormalige Beke-methodiek)? Is er een specifieke overheidsaanpak die zich richt op deze groepen?
Jongeren vertonen vaak crimineel gedrag onder invloed van groepsdruk en groepsdynamica. De actualiteit leert dat (jeugd)groepen veelal fluïde van samenstelling zijn en dat communicatie via internet en sociale media hierin belangrijke factoren zijn. Het is moeilijk voor politie en gemeenten om goed inzicht te krijgen op de kerngroepen binnen deze steeds wisselende interacties, en daarmee ook om deze jongeren als groep te identificeren en in kaart te brengen. Wat we nu zien is dat bestaande min of meer criminele (jeugd)netwerkverbanden drillrap aanwenden om zich nadrukkelijker te profileren en gewelddadige incidenten te plegen en te ontlokken.
Vanwege het zorgelijke karakter van het wapenbezit en deze bendevorming wordt momenteel een actieplan opgesteld om het wapenbezit en -gebruik onder jongeren tegen te gaan. Hierbij wordt samengewerkt tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het Openbaar Ministerie, de politie, de jeugdreclassering, Halt, jongerenwerk, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid en diverse gemeenten. Het actieplan zal zowel preventieve als repressieve acties bevatten.
Het actieplan zal naar verwachting begin november gereed zijn. De andere betrokken ministers en ik zullen uw Kamer daarover direct inlichten.
In hoeverre biedt de Voetbal- en Overlastwetgeving mogelijkheden om groepen jongeren die zich kenmerken door het stelselmatig voorhanden hebben en benutten van messen en andere wapens in de tang te houden? Welke informatie-uitwisseling vindt er plaats tussen politie-eenheden over deze groepen? Hoe operationeel en actueel is die informatie-uitwisseling?
Bij de politie is het onderwerp drillrap en (mes)steekincidenten landelijk geagendeerd. Uitwisseling van actuele, operationele informatie tussen eenheden vindt plaats als sprake is van incidenten en/of problematiek die de betrokken eenheden overlapt. De politie kan op basis van haar informatie het lokale bestuur informeren. Deze informatie kan voor de burgemeester de basis vormen voor het inzetten van bevoegdheden om de openbare orde te beschermen op grond van de Gemeentewet, bijvoorbeeld als het gaat om overlast op straat. Dan bieden Algemene Plaatselijke Verordeningen vaak verschillende handvatten voor (strafrechtelijk) optreden. Dan kan het gaan om bijvoorbeeld samenscholingsverboden, tijdelijke gebiedsontzeggingen wegens overlastgevend gedrag, en alcoholverboden. Dergelijk optreden vindt plaats naast eventueel strafrechtelijk ingrijpen.
Als het gaat om de (dreiging van) rellen heeft een burgemeester verschillende opties. Zo biedt de Gemeentewet de mogelijkheid om relschoppers bestuurlijk een gebiedsverbod op te leggen. Een verbod kan eventueel worden gecombineerd met een meldplicht of een groepsverbod. Indien betrokkene het gebiedsverbod schendt, dan pleegt hij een misdrijf en kan hij direct worden aangehouden. Daarnaast kent de Gemeentewet een bestuurlijke maatregel die inhoudt dat de burgemeester een bevel kan geven aan degene die het gezag heeft over een minderjarige jonger dan twaalf, als die minderjarige herhaaldelijk in groepsverband de openbare orde heeft verstoord. Zo’n bevel kan bijvoorbeeld inhouden dat de minderjarige zich niet in een bepaald deel van de gemeente bevindt.
Meer algemeen2, maar net als gebiedsverboden in de preventieve sfeer, bestaat de mogelijkheid om bij (ernstige vrees voor) verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens een gebied als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen waarbinnen. (preventief) fouilleren en doorzoeken van voertuigen en bagage naar wapens mogelijk wordt.
Ook kan de burgemeester – als de gemeenteraad deze bevoegdheid in de APV aan de burgemeester heeft verleend – gebieden aanwijzen voor cameratoezicht in de openbare ruimte. Dat toezicht moet noodzakelijk zijn in het belang van de handhaving van de openbare orde in het aangewezen gebied.
Elke situatie vergt een specifiek gecombineerde en passende inzet van bevoegdheden om overlast en verstoringen van de openbare orde tegen te gaan. Dit is maatwerk door de driehoek op basis van de kennis van de lokale situatie.
Bent u bereid om nationaal onderzoek te doen of er een causaal verband bestaat tussen drillrap en de toename van steekincidenten? Bent u bereid om daarbij overig internationaal onderzoek te betrekken zoals BennettKleinberg en Paul McFarlane bepleiten in hun onderzoek «Violent music vs violence and music: Drill rap and violent crime in London»?
Ik ben op de hoogte van het onderzoek in opdracht van de gemeente Rotterdam. Deze gemeente en het Ministerie van JenV overleggen, ook samen met andere gemeenten, geregeld over de aard van de wapenproblematiek en de maatregelen om dit tegen te gaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt momenteel gewerkt aan een actieplan tegen wapenbezit onder jongeren. Bij de totstandkoming daarvan worden alle beschikbare inzichten benut, zowel de wetenschappelijke als de praktijkervaringen van de betrokken organisaties. Bij de ontwikkeling van dit actieplan zal worden beoordeeld of nadere inzichten noodzakelijk zijn om te kunnen komen tot een adequate aanpak. Wij informeren uw Kamer op korte termijn over het actieplan.
Bent u ervan op de hoogte dat de Rechtenfaculteit van de Erasmus Universiteit in opdracht van de gemeente Rotterdam onderzoek doet naar het messengeweld in Rotterdam en de relatie met drillrap? Bent u bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten daarvan en deze te betrekken bij een landelijk onderzoek naar een mogelijk causaal verband, aangezien deze optie genoemd is in relatie tot steekincidenten van Drachten tot Scheveningen?2
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de omroep BNNVARA via haar platform 101Barz een podium bood aan een video van rapgroep 73 De Pijp waarin verwijzingen worden gemaakt naar geweld en waarin bivakmutsen worden gedragen? Zo ja, bent u van mening dat het vertonen van dergelijke uitingen die aanzetten tot geweld een plek hebben in publiek gefinancierd aanbod bij de publieke omroep? Is het juist dat BNNVARA op 12 augustus 2020 de drillrap-video’s op haar platforms heeft verwijderd? Kunt u bevestigen dat dit voorbeeld breed bij de publieke omroep zal worden gevolgd en dat drillrap-video’s waarin geweld wordt gerechtvaardigd geen plaats hebben op kanalen en platforms van de publieke omroep of omroepen?
De redactionele onafhankelijkheid van de omroepen is een groot goed. Het is aan de omroepen om de inhoud van hun programma’s te bepalen. Op het platform 101Barz van BNNVARA is inderdaad een video getoond van rapgroep 73 De Pijp. 101Barz biedt een podium aan hiphop-muzikanten, waarbij de muzikanten die optreden vrij zijn om de invulling van hun sessie te bepalen. BNNVARA is verantwoordelijk voor de inhoud van het programma en de redactionele keuzes die aan dit programma ten grondslag liggen. BNNVARA heeft de Minister van BVOM laten weten dat indien de redactie van 101Barz op het moment van een studio-opname of achteraf twijfelt aan intenties van de muzikant, BNNVARA kan besluiten de sessie niet langer uit te zenden. Twee video’s zijn door BNNVARA op 12 augustus 2020 offline gehaald omdat delen van deze video’s onderdeel werden van de reconstructie van een geweldsincident. Om die reden zijn de video’s op dat moment offline gehaald.
Voldoet BNNVARA aan wat vanuit het voorzorgsprincipe van een omroep mag worden verwacht als zij uitsluitend de in het artikel aangegeven disclaimer bij de video plaatst? Hoe verhoudt het plaatsen van dergelijke content zich tot de wettelijk benoemde classificatie om minderjarigen te beschermen tegen het vertonen van brutaliserend geweld of het rechtvaardigen daarvan? Is classificatie van online video’s van publieke omroepen verplicht, ook als deze video’s op andere sites dan die van de publieke omroep zelf worden geplaatst?
Er geldt op dit moment nog geen wettelijke verplichting tot het classificeren van online media-aanbod. Deze verplichting wordt geregeld in het wetsvoorstel ter implementatie van de audiovisuele mediadienstenrichtlijn die op dit moment in de Eerste Kamer ligt. Hoewel er op dit moment geen verplichting geldt, classificeert BNNVARA sinds 2019 een groot deel van haar online aanbod. Dit geldt ook voor het aanbod op 101Barz. BNNVARA geeft vóór de vertoning van het 101Barz-aanbod met een Kijkwijzer-icoontje een waarschuwing af over de mogelijk schadelijke inhoud van het aanbod. Daarnaast plaatst BNNVARA een in tekst uitgeschreven disclaimer voor het 101Barz-aanbod. Tot slot vraagt YouTube bij het uploaden van video’s of de content bestemd is voor kinderen; voor 101Barz geeft BNNVARA aan dat dat niet het geval is. Door deze combinatie van waarschuwingen geeft BNNVARA invulling aan zijn zorgplicht.
Het bericht ´Zit u op LinkedIn? Dan gooit Lusha uw privénummer mogelijk op straat’ |
|
Jan Middendorp (VVD), Tobias van Gent (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Zit u op LinkedIn? Dan gooit Lusha uw privénummer mogelijk op straat»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Is onderzoek gedaan naar deze service en gekeken of er al dan niet sprake is van een gerechtvaardigd belang? Zo nee, waarom niet?
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) zou de instantie zijn, die dit onderzoek zou kunnen doen. De AP is een onafhankelijke toezichthouder die in beginsel geen mededelingen doet over lopende of mogelijke onderzoeken.
Is het zonder toestemming delen van privénummers volgens u in strijd met de Uitvoeringswet (U) Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
De grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens zijn niet vastgelegd in de UAVG, maar in de AVG zelf. Om die reden zal ik bij de beantwoording van de vragen voornamelijk ingaan op de AVG in plaats van de UAVG.
Het delen van privénummers is een verwerking van persoonsgegevens. De AVG vereist dat alle verwerkingen een geldige grondslag hebben. In artikel 6, eerste lid, AVG zijn zes grondslagen voor verwerking van persoonsgegevens opgenomen, waarvan toestemming er één is. Als een van de andere vijf grondslagen van toepassing is, kunnen privénummers dus verwerkt en mogelijk ook gedeeld worden zonder toestemming. Of dit rechtmatig gebeurt, is uiteindelijk ter beoordeling van de AP.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is wanneer zonder voorafgaande toestemming privénummers op straat komen te liggen?
Het uitgangspunt van de AVG is dat natuurlijke personen controle over hun eigen persoonsgegevens dienen te hebben. Het is een kwalijke zaak wanneer privénummers worden gedeeld zonder dat daarvoor een geldige grondslag bestaat en zonder dat burgers zich hier bewust van zijn.
Burgers hebben veelal geen idee dat hun nummer online staat en zijn dus niet in staat in verweer te komen. Wanneer ze hier wel mee bekend zijn en dit onrechtmatig achten, kunnen ze een klacht indienen bij de toezichthouder.
Wordt actief gemonitord of buitenlandse online diensten zoals Lusha, die in Nederland actief zijn, voldoen aan de UAVG?
Het actief monitoren van buitenlandse online diensten als Lusha zou een zeer tijdrovende activiteit zijn. Gelet op de capaciteit van de AP en de behoefte om deze zo efficiënt mogelijk in te zetten, is de AP niet in staat om al deze diensten te monitoren.
Daarnaast kunnen er klachten of andere signalen over dit type diensten bij de AP binnenkomen die ze dan kan onderzoeken. Op welke wijze en hoe diepgaand de AP deze klachten kan en zal oppakken, is aan de AP. Als het niet om Nederlandse bedrijven gaat, kan de AP onderzoeken of ze zelfstandig bevoegd is om onderzoek naar het bedrijf te doen of de zaak doorsturen aan de bevoegde toezichthouder van een andere lidstaat. Dit gebeurt in afstemming met de toezichthoudende autoriteiten van andere Europese landen, die samenkomen in de European Data Protection Board (EDPB).
Op welke wijze wordt gecontroleerd of informatie die in Nederland gevestigde digitale dienstverleners verstrekken ook vrijwillig verstrekt zijn en niet deels afkomstig van bijvoorbeeld cyberhacks? Geldt hetzelfde voor buitenlandse digitale dienstverleners die gegevens van Nederlanders aggregeren?
Als bedrijven het doelwit zijn geweest van een hack waarmee de beschikbaarheid, integriteit of vertrouwelijkheid van persoonsgegevens is geschonden, dan moet dat in beginsel gemeld worden bij de AP en soms ook bij de burger zelf.2 Het bedrijf zal tevens maatregelen moeten treffen om de schade te beperken.3
Het overnemen van gegevens die bij een hack buit gemaakt zijn is daarnaast strafbaar.4 Er kan dus ook een rol voor het Openbaar Ministerie en de politie in dit soort gevallen zijn.
Welke handelingsbevoegdheid heeft de Nederlandse toezichthouder wanneer zij een niet in Nederland gevestigde dienstverlener, zoals Lusha in New York, wil aanspreken?
De AP heeft handelingsbevoegdheid als de desbetreffende verwerking van persoonsgegevens valt onder de werkingssfeer van de AVG. Hierbij is in dit geval het territoriaal toepassingsgebied van belang. Dit is geregeld in artikel 3 AVG. Bij niet in de Unie (of de EER) gevestigde verwerkers of verwerkingsverantwoordelijken geldt dat de AVG van toepassing is als er goederen of diensten aangeboden worden aan betrokkenen in de Unie of hun gedrag wordt gemonitord. Indien hiervan sprake is bij Lusha of mogelijk bij een ander bedrijf dat haar diensten aanbiedt aan betrokkenen in de Unie, dan is de AVG van toepassing op dat bedrijf. In dat geval heeft de AP de bevoegdheid om toezicht uit te oefenen en kan het daarbij de haar ter beschikking staande mogelijkheden, zoals het opleggen van een bestuurlijke boete, inzetten.
Als een bedrijf als Lusha niet in de EU of Europese Economische Ruimte is gevestigd en de AVG ingevolge bovengenoemd artikel 3 wél van toepassing is op de dienstverlening van het bedrijf, dan is het zogenaamde een-loketmechanisme niet van toepassing.5 Dit betekent dat elke toezichthoudende autoriteit, inclusief de AP, bevoegd is onderzoek te doen.
Als een buiten de EU gevestigd bedrijf persoonsgegevens verwerkt van mensen in de EU maar daarmee niet binnen de in artikel 3 bepaalde reikwijdte van de AVG valt, is de AVG logischerwijs niet op dat bedrijf van toepassing. Ik zal gezamenlijk met de AP bezien of zij in de praktijk aanloopt tegen problemen met betrekking tot deze »territoriale reikwijdte» van de AVG. Indien dat het geval blijkt te zijn zal ik hierover met de Europese Commissie in gesprek treden.
Hoe wordt gemonitord of het toezichtkader en de regels in de UAVG nog aansluiten bij de snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van big data en innovaties zoals Lusha?
Technologische ontwikkelingen en innovaties volgen elkaar in razendsnel tempo op. De wetgever heeft er daarom destijds bewust voor gekozen om de AVG en UAVG «technologieneutraal» te maken door bijvoorbeeld open normen op te nemen. Door de open normen passen technologische ontwikkelingen over het algemeen goed in het wettelijk kader.
Dit jaar vindt er een evaluatie plaats van de AVG, die hierna iedere vier jaar zal plaatsvinden. De Europese Commissie heeft in haar eerste verslag over de evaluatie van de AVG aangegeven de AVG te beschouwen als een flexibel en essentieel instrument dat ervoor kan zorgen dat de ontwikkeling van nieuwe technologieën in overeenstemming is met de grondrechten.6 Wel stelt zij dat ons nog uitdagingen te wachten staan wat betreft verduidelijking van hoe de beginselen van de AVG op die nieuwe technologieën van toepassing zijn.7 De Commissie zal de komende tijd daarover verder in gesprek gaan met lidstaten en met de AVG-deskundigengroep van de lidstaten.8
Bent u bereid deze specifieke casus mee te nemen in de aanstaande evaluatie van de UAVG?
Voor zaken zoals deze die met grondslagen te maken hebben, is de UAVG niet relevant. Het heeft daarom weinig zin om deze casus mee te nemen in de evaluatie van de UAVG.
Een incident in een AZC waarbij een lesbische vrouw met kokend water werd overgoten |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Lesbische asielzoekster die overgoten werd met kokend water in azc Gilze «verkeert in shock»»?1 en herinnert u zich uw antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Jasper van Dijk (SP) over het bericht dat het COA asielzoekers, die slachtoffer zijn van een zedendelict, afraadt aangifte te doen?2
Ja, ik ken het bericht en ik herinner mij de antwoorden op de schriftelijke vragen waar u naar verwijst.
Is het waar dat het slachtoffer niet door de geneeskundige dienst van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) in Gilze werd behandeld? Zo ja, waarom niet? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Ik kan niet gedetailleerd ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld en dat het slachtoffer direct na het incident medische zorg heeft ontvangen.
Hoe verloopt de nazorg aan het slachtoffer?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat asielzoekers met een LHTBI-achtergrond een groter risico op mishandeling, een zedenmisdrijf of discriminatie binnen een asielzoekerscentrum (AZC) lopen dan heteroseksuele asielzoekers? Zo ja, waarom en welke conclusie verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA.
In een opvanglocatie wonen veel mensen bij elkaar op een relatief klein oppervlak, vaak in een onzekere periode van hun leven, dat legt druk op de intermenselijke verhoudingen. Hierdoor kunnen incidenten ontstaan waarin soms de verschillen tussen de mensen uitvergroot worden. Deze verschillen kunnen slaan op de seksuele geaardheid van personen, maar ook op geloof, ras etc. Uiteraard is discriminatie of ongewenst gedrag in reactie op deze verschillen onacceptabel en dient hier in elk geval tegen opgetreden te worden. Er kan echter niet zonder meer gesteld worden dat personen met een LHBTI-achtergrond een groter risico lopen op bijvoorbeeld mishandeling of discriminatie dan andere personen.
Beschikt u nog steeds niet over cijfers ten aanzien van de mate waarin LHTBI-asielzoekers slachtoffer van een misdrijf binnen een AZC worden? Zo ja, waarom beschikt u niet over die cijfers en acht u het niet hoog tijd dat u tenminste een beeld van deze problematiek gaat krijgen?
Op 20 januari jongstleden3 heb ik in de beantwoording op de Kamervragen waar u naar verwijst, gemeld dat het COA niet registreert of iemand LHBTI is. Het COA beschikt niet over incidentencijfers ten aanzien van specifieke groepen asielzoekers op basis van levensovertuiging, geaardheid, etniciteit, etc.
In het bewonersinformatiesysteem van het COA kan, maar dan op beschrijvende wijze, opvallend gedrag van personen opgenomen worden, zodat, op persoonsniveau, inzicht ontstaat in (dader)gedragingen. Dit is inzichtelijk voor medewerkers van het COA en wordt overgedragen aan een andere locatie op het moment dat de bewoner verhuist. Deze informatie kan gebruikt worden bij de begeleiding van personen en kan tevens dienen als dossieropbouw bij eventuele toekomstige incidenten.
Hoe worden LHBTI-asielzoekers binnen een AZC concreet beschermd? Over welke mogelijkheden beschikken AZC’s en in welke mate wordt hier gebruik van gemaakt?
Het COA geeft voorlichting aan asielzoekers over het gelijkheidsbeginsel in de Grondwet. Asielzoekers moeten elkaars cultuur, geloof, sekse en seksuele geaardheid respecteren. Dat staat in de huisregels en wordt verteld in het rechten- en plichtengesprek en in de begeleidingsprogramma's. De huisregels zijn in diverse talen beschikbaar op papier en digitaal toegankelijk via MyCOA, een voor alle bewoners toegankelijk communicatiemiddel vanuit het COA. Ook hangen er posters in de opvanglocaties. Indien asielzoekers elkaar niet in hun waarde laten, dan gaat het COA met ze in gesprek of neemt maatregelen.
In de begeleiding van het COA en de contacten met de bewoners is oog voor de kwetsbaarheid van asielzoekers. De mogelijke kwetsbaarheid kan aanwezig zijn als gevolg van leeftijd, sekse, gezondheid, levensovertuiging, seksuele geaardheid, etc. Op het moment dat het bekend is, kan rekening gehouden worden met eventuele benodigde aanpassingen in bijvoorbeeld plaatsing op een locatie, wijze van begeleiding of aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Echter, niet in alle gevallen is evident dat iemand tot een kwetsbare groep hoort. Of hij of zij maakt dat niet bekend.
Bij signalen die erop kunnen duiden dat er sprake is van onheuse bejegening, discriminatie, etc. zal het gesprek met betrokkenen worden aangegaan om de Nederlandse waarden en normen over te brengen. Mochten deze gesprekken onvoldoende opleveren, dan kan overgegaan worden naar maatregelen uit het Regeling Onthouding Verstrekkingen beleid, waaronder de mogelijkheid iemand naar de Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te verplaatsen.
Specifiek voor de groep LHBTI zijn er contactpersonen die fungeren als vraagbaak en kennishouder met betrekking tot het onderwerp. Zij onderhouden ook contacten met LHBTI-organisaties in de omgeving. Om medewerkers handvatten te bieden in de begeleiding van LHBTI-bewoners heeft het COA samen met COC Nederland een aantal trainingen ontwikkeld en is er voor alle medewerkers de mogelijkheid voor intervisie en coaching on the job.
Deelt u de mening dat er voor LHBTI-asielzoekers een specifieke AZC moet komen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze mening niet. Het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
De onlinedienst Lusha |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Privénummers van LinkedIn-gebruikers te koop»?
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de signalen uit het bericht, namelijk dat de onlinedienst Lusha telefoonnummers openbaarmaakt van mensen die dat niet weten en niet willen?
Dankzij het artikel ben ik hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat voor het openbaar maken van persoonlijke contactgegevens, zoals telefoonnummers, met een commercieel doel altijd toestemming nodig is van de betrokkenen?
De AVG vereist dat iedere verwerking van persoonsgegevens een geldige grondslag heeft. Artikel 6, eerste lid, AVG bevat zes grondslagen, waaronder toestemming. De uitleg van bepalingen uit de AVG is aan de nationale toezichthouder en aan de rechter. Zo ook de vraag welke grondslag in dergelijke gevallen van toepassing is.
Kunt u toelichten of de werkwijze van Lusha in strijd is met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG)?
De beoordeling van individuele zaken is aan de Autoriteit Persoonsgegevens, zo ook de vraag of de werkwijze van Lusha in strijd is met de AVG. De Autoriteit Persoonsgegevens is een onafhankelijke toezichthouder. Aan deze onafhankelijkheid wil ik geen afbreuk doen door inhoudelijk in te gaan op zaken.
Bent u van mening dat Lusha een gerechtvaardigd belang heeft om zijn diensten aan gebruikers aan te bieden?
Lusha is zelf van mening dat het een gerechtvaardigd belang heeft bij de verwerking van contactgegevens.1 Bij een gerechtvaardigd belang van de verwerkingsverantwoordelijke dient de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk te zijn om dit belang te behartigen. Daarnaast dient dit belang zwaarder te wegen dan de belangen of rechten van de betrokkene.2 Als van een gerechtvaardigd belang als bedoeld in deze zin sprake is, dan zou het bedrijf een geldige grondslag hebben om gegevens te verwerken in de zin van artikel 6 AVG. Of daarvan sprake is, is ter beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij is onder meer van belang of er sprake is van commerciële doeleinden. De AP stelt in haar normuitleg dat zuiver commerciële doeleinden niet als een gerechtvaardigd belang kwalificeren.3 Ook de vraag of daarvan sprake is, is aan de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Vrouw overgoten met kokend water in azc: ‘Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc’ |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van EenVandaag «Vrouw overgoten met kokend water in azc: «Alle LHBTI-vluchtelingen zijn onveilig in hun azc»»? Wat vindt u hiervan?
Ja, het bericht en het incident zijn mij bekend. Het is een tragisch incident. De precieze toedracht van dit vreselijke incident wordt momenteel door de politie onderzocht.
Op welke wijze is het slachtoffer medisch en psychisch ondersteund en hoe wordt de veiligheid van het vrouwenstel en hun baby gewaarborgd?
Ik kan niet ingaan op de specifieke omstandigheden van de individuele zaak. Op basis van de informatie die ik heb ontvangen, maak ik op dat er naar omstandigheden correct is en wordt gehandeld.
Welke acties worden ondernomen tegen de vermoedelijke daders?
Er zijn twee verdachten door de politie aangehouden op verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Eén verdachte is na verhoor door de politie heengezonden. De andere verdachte is in voorlopige hechtenis gegaan. Inmiddels is de voorlopige hechtenis van de tweede verdachte onder voorwaarden geschorst.
De verdachten zijn inmiddels verplaatst naar een andere opvanglocatie en zijn in beeld gebracht bij de ketenpartners.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid van kwetsbare asielzoekers in asielzoekerscentra (azc’s) zoveel mogelijk moet worden gegarandeerd door middel van aparte en veilige opvang binnen azc’s?
Ik wil vooropstellen dat zowel het COA als ikzelf van mening zijn dat iedereen zich veilig moet voelen in de opvang en dit geldt met name voor kwetsbare individuen. Ik deel echter niet uw mening dat aparte opvang daarvoor het juiste middel is.
Hierbij weegt voor mij mee dat het isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen een verkeerd signaal afgeeft en een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor groepen asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
Kunt u aangeven op welke wijze tot op heden uitvoering is gegeven aan de in 2016 aangenomen motie Bergkamp/Pia Dijkstra waarin de regering is opgeroepen lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen, transgenders en interseksuelen (LHBTI)-asielzoekers, christenen en andere kwetsbare individuen waarvan hun veiligheid niet gegarandeerd kan worden, moeten worden overgeplaatst naar aparte en veilige noodopvang?1
Per Kamerbrief van 31 maart 2016 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie gereageerd op, onder andere, de motie Bergkamp/Dijkstra waar u naar verwijst.2 In die brief heeft de toenmalige Staatssecretaris aangegeven niet over te gaan tot categoriale opvang voor hele groepen kwetsbare asielzoekers en dus ook niet voor LHBTI-asielzoekers. Kortheidshalve verwijs ik u voor een uitgebreidere uitleg omtrent de uitvoering van de motie naar deze brief.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is primair een logistiek proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers, biedt het COA maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst, kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden. Zo komt het voor dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers. Ook de units in Ter Apel betroffen geen aparte units die specifiek bedoeld waren voor LHBTI-asielzoekers.
Klopt het dat ter uitvoering van die motie in azc’s aparte LHBT-units waren opgesteld, bijvoorbeeld in Ter Apel, maar dat die eind 2019 zijn opgeheven? Kunt u aangeven waarom dat is gebeurd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken in de azc’s is met betrekking tot aparte units voor de opvang van LHBTI-asielzoekers en andere kwetsbare individuen?
Zie antwoord vraag 5.
Indien er, in tegenstelling tot waar de motie om vraagt, geen aparte veilige opvang voor LHBTI’s, christenen en andere kwetsbare individuen blijkt te zijn gecreëerd, bent u dan alsnog bereid om de aangenomen motie uit te voeren? Zo ja, op welke wijze? Kunt u de Kamer hierover op korte termijn informeren? Zo nee, waarom niet? Noot
Zie antwoord vraag 4.
Het voortdurende mishandeling van jonge turnsters |
|
Attje Kuiken (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Turnsters melden misstanden met #dossierturnmisbruik: «Dit is echt een Nederlands probleem»»?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat dit een wijdverspreid probleem is in de Nederlandse turnwereld waar per direct een einde aan moet komen?
Iedere sporter moet op een veilige en plezierige manier kunnen sporten, ook in
de turnsport. De verhalen die ik heb gehoord passen niet bij de positieve sportcultuur waar ik voor sta. Om die reden financiert het Ministerie van VWS
een onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport om zo inzicht te krijgen in hoeverre dit in Nederland een wijdverspreid probleem is. De uitkomsten van het onderzoek worden rond eind dit jaar verwacht.
Bent u van mening dat er voldoende urgentie is om deze misstanden te voorkomen, gezien het voortdurende karakter ervan? Zo nee, welke verantwoordelijkheid ziet u voor uzelf?
Ik zie dat de sportsector dit onderwerp prioriteit geeft en uiterst serieus neemt. De afgelopen jaren zijn hier flinke stappen in gezet als het gaat om het invoeren van de meldplicht en het casemanagementsysteem voor betere opvolging van meldingen. Het realiseren van een positieve sportcultuur vergt een lange adem. Daarom ondersteun ik de sportsector al jaren om blijvend aandacht te geven aan een veilige sportomgeving en heb ik onlangs de financiering verhoogd voor het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR). Ook via het Sportakkoord stimuleer ik sportverenigingen om lokaal te werken aan een positieve sportcultuur. Een voorbeeld is de HALT aanpak voor jongeren die een misstap hebben gemaakt op de sportclub.
Wilt u zorgdragen dat het meldpunt zo snel mogelijk onafhankelijk te maken zodat het een werkelijk veilige plek biedt voor slachtoffers? Zo nee, waarom niet?
De onafhankelijke onderzoekscommissie De Vries heeft eind 2017 de sportsector aanbevolen om als sector zelf een Centrum voor Veilige Sport op te zetten. Het CVSN is onderdeel van NOC*NSF geworden waarbij zij dicht op de sport zit en sporters, verenigingen en bonden kan ondersteunen bij het voorkomen van en de aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Vooralsnog zie ik een enorme toename in het aantal meldingen bij het CVSN2 waaruit ik kan opmaken dat sporters de weg naar het CVSN weten te vinden en zich ook senang voelen om daar te melden. Ik hecht grote waarde aan onafhankelijkheid. Binnen het CVSN wordt onafhankelijkheid geborgd door afgeschermde databestanden en medewerkers die vertrouwelijk werken waarbij NOC*NSF geen inhoudelijke informatie kan inzien of opvragen. Daarnaast is er het ISR voor het doen van onafhankelijk casuïstiek onderzoek.
Moeten we constateren dat dit een uitwas is van de top 10 ambitie en de daaruit ontstane prestatieklimaat van de sportkoepel van het Nederlands Olympisch Comité (NOC) en de Nederlandse Sport Federatie (NSF)?
Het topsportklimaat is iets wat we met z’n allen creëren en waarbij sporters worden gestimuleerd om het beste uit zichzelf te halen. Ik wil benadrukken dat ook topsportprestaties plaats moeten vinden onder integere, veilige, eerlijke en plezierige omstandigheden. Als de topsport inspirerend wil zijn voor anderen, moet zij ook laten zien dat deze cruciale voorwaarden te respecteren. Ik ben met NOC*NSF en de topsportbonden in gesprek over de toekomstige topsportambities en het vergroten van de maatschappelijke waarde van topsport. Deze waarde is breder dan alleen het behalen van medailles op het allerhoogste niveau. In deelakkoord 6 «Topsport die inspireert» van het Nationaal Sportakkoord3, heb ik met NOC*NSF en de Vereniging Sport en Gemeenten hierover reeds afspraken gemaakt. De maatschappelijke waarde kan groter worden wanneer we niet alleen aandacht hebben voor medailles maar juist ook andere prestaties van topsporters laten zien en waarderen, en ook kijken naar de weg die topsporters dagelijks moeten afleggen om te kunnen presteren. Voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport zal ik uw Kamer nader informeren over de uitwerking en voortgang van deelakkoord 6 «Topsport die inspireert».
Bent u bereid de verjaringstermijn te heroverwegen gezien de ernst van kindermishandeling en de levenslange consequenties die slachtoffers ervan ervaren?
Op 1 januari 2020 is de wet herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen in werking getreden.4 Eén van de onderdelen van deze wet is de verlenging van de verjaringstermijn bij kindermishandeling door deze pas aan te laten vangen op de dag dat het kind achttien jaar wordt (artikel 71 Wetboek van Strafrecht). Een verdere verlenging van de verjaringstermijn acht ik daarom niet noodzakelijk.
Deelt u de mening dat bij dergelijke ernstige misstanden tuchtrecht alleen onvoldoende is en sportclubs aangifte zouden moeten doen om te voorkomen dat deze misbruikers hun gedrag niet kunnen herhalen? Zo ja, welke actie ziet u voor uzelf om hen hiertoe te dwingen?
Het tuchtrecht vervult een belangrijke functie bij de aanpak van grensoverschrijdend gedragingen die niet strafbaar zijn, maar wel een veilige sportomgeving bedreigen. Het tuchtcollege van het ISR kan verschillende straffen opleggen waaronder een ontzegging van de uitoefening van bepaalde functies, schorsing of royement. Zo kan herhaling van grensoverschrijdend gedrag worden voorkomen.
Indien er in een tuchtzaak vermoedens zijn van een strafbaar feit wordt altijd contact opgenomen met de politie. Dit is ook vastgelegd in het werkdocument tussen de sport, politie en het Openbaar Ministerie. Daarnaast stimuleert het CVSN melder(s) om aangifte of melding te doen bij politie. Ik zie op dit moment daarom geen reden om sportclubs te dwingen tot het doen van aangifte. Wel wil ik iedereen oproepen om bij vermoedens van strafbare feiten niet te twijfelen, maar altijd aangifte te doen.
Kan er op gerekend worden dat de uitkomsten van het onafhankelijk onderzoek worden overgenomen en erop toegezien wordt dat de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) deze goed implementeert? Als u hier geen definitief ja op kunt antwoorden, bent u dan van mening dat er alles aan wordt gedaan deze kindermishandeling te voorkomen?
Ja, met u ben ik van mening dat het van belang is dat de aanbevelingen uit dit onderzoek worden opgevolgd.
Het bericht ‘ Politie dringend op zoek naar ontsnapte tbs’er’ |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Deelt u de mening dat deze tbs’er, die al werd voorbereid op zijn terugkeer in de samenleving, blijkbaar nog helemaal niet toe was om losgelaten te worden in de maatschappij, aangezien hij ontsnapte uit de kliniek waar hij verbleef en betrokken was bij een woninginbraak? Zo nee, waarom niet?
In deze casus is sprake van een tbs-er die op een resocialisatie-afdeling verbleef en met verlof mocht, maar die niet tijdig teruggekeerd is van zijn verlof. De tbs-maatregel is erop gericht herhaling van het misdrijf in de toekomst te voorkomen en de patiënt op veilige en verantwoorde wijze terug te laten keren in de samenleving. Verlof is daarin een essentieel onderdeel. Door het stapsgewijs toestaan van meer vrijheden kan op een verantwoorde wijze worden toegewerkt naar de terugkeer van een tbs-gestelde in de samenleving en worden de maatschappelijke risico’s tot een minimum beperkt. Veiligheid van de samenleving staat altijd voorop. Verlof is gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risico-taxatie instrumenten en wordt alleen verleend indien de behandeling voldoende is gevorderd en de veiligheid dit toelaat. Bij verlofaanvragen voor tbs-gestelden wordt altijd vooraf advies gevraagd aan het onafhankelijke Adviescollege Verloftoetsing TBS (AVT). Het AVT betrekt nadrukkelijk de maatschappelijke veiligheid bij zijn advies. Ondanks al deze waarborgen, kan menselijk gedrag niet geheel voorspeld worden.
Waarom is geen van zijn behandelaars in staat geweest deze tbs’er goed in te schatten?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is pas op maandag 27 juli de volledige naam en een foto van deze ontsnapte tbs’er vrijgegeven, terwijl hij op dat moment al weken zoek was?
Alvorens over te gaan tot opsporingsberichtgeving worden eerst andere middelen ingezet voor het vaststellen van de verblijfplaats van de gezochte persoon. Pas als deze andere middelen geen aanknopingspunten bieden voor het vaststellen van de verblijfplaats, wordt door het OM in overleg met de politie tot opsporingsberichtgeving besloten na een zorgvuldige afweging. Ook ten aanzien van deze onttrekking is deze werkwijze gevolgd.
Hoe gevaarlijk is deze tbs’er? Voor welke geweldsdelicten is hij in het verleden veroordeeld?
Betrokkene is op 26 augustus aangehouden.
Het recidivegevaar van betrokkene was voorafgaand aan het toekennen van het verlof aangemerkt als laag/matig, mede omdat hij op dat moment zorg en toezicht vanuit de behandeling genoot. Het recidivegevaar werd tijdens de onttrekking aangemerkt als hoog, gezien hij op dat moment niet de zorg en toezicht vanuit de behandeling genoot.
Over delicten in individuele strafzaken wordt geen informatie openbaar gemaakt.
Hoeveel tbs’ers zijn tot nu toe in 2020 ontsnapt of hebben zich onttrokken?
In 2020 zijn er tot en met 31 juli vijftien onttrekkingen en twee ontvluchtingen geweest. Een onttrekking houdt in dat een patiënt zich onttrekt aan het toezicht. Dit kan door tijdens begeleid verlof zich aan het toezicht van de begeleider te onttrekken, of door niet tijdig terug te keren van onbegeleid verlof, zoals in deze casus het geval is. Een ontvluchting betreft een uitbraak uit een kliniek. Van deze vijftien onttrekkingen en twee ontvluchtingen zijn allen gevonden.
Hoeveel tbs’ers hebben tot nu toe in 2020 een strafbaar feit gepleegd?
Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal tbs’ers dat in 2020 een strafbaar feit heeft gepleegd. De recidivecijfers van (ex)tbs-gestelden worden bijgehouden in de recidivemonitor van het WODC. De WODC-Recidivemonitor is een doorlopend onderzoeksproject waarin periodiek gestandaardiseerde metingen worden verricht onder verschillende groepen justitiabelen, waaronder tbs-gestelden.
Deelt u de mening dat de veiligheid van de maatschappij belangrijker is dan de belangen van een tbs’er die met zijn vrijheid mag oefenen? Zo nee, waarom niet?
De risico’s voor de veiligheid van de samenleving worden scherp in het oog gehouden bij het verlenen van verlof. Verlof wordt alleen toegekend als de behandeling dit toelaat. Het AVT toetst iedere door de kliniek ingediende verlofaanvraag nauwkeurig en beoordeelt de verlofaanvragen primair vanuit veiligheidsoogpunt voor de samenleving. Het AVT bepaald of het toekennen van verlof verantwoord is. Wanneer het AVT een negatief advies geeft, krijgt een tbs-gestelde geen verlof. Dit advies is dus bindend.
Mede dankzij de zorgvuldige procedures verlopen verlofbewegingen veelal probleemloos. Desondanks kan helaas niet in alle gevallen worden voorkomen dat een tbs-gestelde recidiveert. Niettemin is de tbs-maatregel het beste antwoord op mensen die een ernstig strafbaar feit plegen en als gevolg van psychiatrische problematiek een gevaar voor de samenleving vormen. Het alternatief zou namelijk zijn dat deze mensen op een gegeven moment zonder behandeling, inclusief stapsgewijze terugkeer, de samenleving in zouden moeten worden gestuurd, hetgeen vele malen risicovoller zou zijn.
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Wetende dat u mogelijk niet in kunt gaan op alle aspecten van een individuele casus, kunt u wel een reactie geven op dit schrijnende verhaal van een burger die getuige is van een liquidatie en, zoals vaak gepleit door overheidsinstanties, zich meldt als ooggetuige en een verklaring aflegt? Hoe beoordeelt u de ervaringen zoals gedeeld in dit interview en wat zegt dit volgens u over de geboden bescherming en hulpverlening?
De dood van de heer Den Dekker is een zeer trieste gebeurtenis. Mijn medeleven gaat uit naar zijn nabestaanden. Zoals de burgemeester van Oss tijdens de persconferentie op 28 juli jl. heeft aangekondigd, wordt een onafhankelijk onderzoek ingesteld naar de onderhavige casus. De gemeenteraad is opdrachtgever van dit onderzoek en is bezig met de opzet van het onderzoek en de formulering van de onderzoeksvraag. Daarnaast is de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: de Inspectie) een oriëntatie gestart naar het incident in Oss. Dit wil zeggen dat de Inspectie bekijkt in hoeverre er aanknopingspunten zijn voor de Inspectie om een incidentenonderzoek te starten. De Inspectie streeft ernaar deze oriëntatie op korte termijn af te ronden.
In afwachting van de uitkomsten van het aangekondigd onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie past het mij niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze casus. In algemene zin onderschrijf ik dat het van groot belang is dat burgers bijdragen aan de opsporing van ernstige strafbare feiten, als zij hier kennis van dragen of zelf getuige van zijn. Wanneer de hulp van een burger bij opsporing leidt tot een dreiging en risico waartegen de persoon zelf of zijn werkgever niet op eigen kracht weerstand kan bieden, worden beveiligingsmaatregelen getroffen door de overheid. Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: het OM) hebben hiertoe middelen tot hun beschikking, onder andere binnen het stelsel bewaken en beveiligen en in uiterste gevallen onder het Besluit getuigenbescherming.
Klopt het bericht dat de heer Den Dekker overleden is nadat hij zichzelf in brand heeft gestoken en dat hij een week van tevoren had aangekondigd dit te gaan doen? Welke zorg en ondersteuning is de heer Den Dekker sinds zijn aankondiging tot het moment van de daad geboden?
In afwachting van het onafhankelijk onderzoek past het mij niet inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Welke organisaties zijn allemaal betrokken geweest bij de bescherming van de heer Den Dekker en op welke wijze is samengewerkt door de betrokken organisaties? Is alle relevante informatie tijdig gedeeld tussen betrokken organisaties?
Zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 2 en 3, past het mij niet vooruitlopend op het onafhankelijke onderzoek inhoudelijke uitspraken te doen over de onderhavige casus. Wel kan ik uw Kamer melden dat in deze casus maatregelen zijn getroffen binnen het stelsel bewaken en beveiligen. De politie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de maatregelen in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen, waarover het gezag berust bij de hoofdofficier van justitie. Uitvoering van de stelselmaatregelen gebeurt in nauwe samenwerking tussen het OM, politie en waar nodig andere instanties.
Kunt u aangeven wat het protocol is op het moment dat iemand ooggetuige is van een misdaad en zich meldt om een verklaring af te leggen? Kunt u bij de beschrijving van het protocol ingaan op alle aspecten die hierbij relevant zijn, dus veiligheid, maar ook werk- en woonsituatie, gezinsleven, familie, school etc?
Voor deze situatie bestaat geen protocol. Wel geeft het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) een aantal mogelijkheden om onder bijzondere omstandigheden de identiteit van een getuige af te schermen. Wettelijk uitgangspunt is dat wanneer een getuige een verklaring aflegt bij de politie en deze verklaring van belang is voor het strafrechtelijk onderzoek, deze verklaring op enig moment als processtuk aan het strafdossier wordt toegevoegd. De verdachte kan dan in het kader van zijn verdediging kennisnemen van die verklaring alsmede de identiteit van de getuige. Bijzondere omstandigheden kunnen dat recht beperken. De regels en werkwijze hieromtrent zijn vastgelegd in artikel 30 e.v. Sv.
Naast deze regeling zijn er bijzondere bepalingen over het horen van getuigen waarvan het te verwachten is dat die (ernstige) overlast zullen ondervinden als hun identiteit bekend wordt. In dat geval kan de rechter-commissaris of de voorzitter van de rechtbank (overeenkomstig artikel 190 lid 3 Sv en 290 lid 3 Sv) maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de identiteit van de getuige wordt achterhaald. Daarnaast zijn er bepalingen die aan getuigen een bijzondere status kunnen verlenen. Dat is het geval bij de zogenoemde bedreigde getuigen (artikel 136c en 226a Sv) of afgeschermde getuigen (artikel 136d en 226m). Van een bedreigde getuige is bijvoorbeeld sprake wanneer redelijkerwijze moet worden aangenomen dat voor veiligheid van de getuige moet worden gevreesd en de getuige om die reden geen verklaring wil afleggen. Ook ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van de getuige kan hierbij een rol spelen. Van een afgeschermde getuige is sprake wanneer redelijkerwijs de staatsveiligheid in het geding is. Het is aan de rechter-commissaris om te beoordelen of de getuige de status van bedreigde of afgeschermde getuige krijgt.
Indien een getuige melding wil doen van een ernstig misdrijf zonder zijn naam bekend te maken, kan dit door de melding te doen bij de meldlijn van Meld Misdaad Anoniem. Ook kunnen getuigen zich wenden tot het Team Criminele Inlichtingen van de politie. In deze gevallen blijft de melder van het misdrijf anoniem.
Kunt u op dezelfde manier dit schetsen voor de programma’s rond spijtoptanten en kroongetuigen? Zo nee, waarom niet?
De uitgangspunten en procedures omtrent kroongetuigen -waaronder spijtoptanten- en beschermde getuigen zijn neergelegd in respectievelijk de Aanwijzing toezeggingen aan getuigen in strafzaken en het Besluit getuigenbescherming. Onderdeel van de procedure zoals beschreven in het Besluit getuigenbescherming is het opmaken van een dreigingsanalyse, waarin relevante aspecten zoals onder vraag 5 geschetst worden meegenomen.
Deelt u de mening dat een onschuldige ooggetuige die verklaart, bescherming van de overheid verdient en dat hierbij altijd gezocht dient te worden naar maatwerk en de menselijke maat, met als doel optimale bescherming in combinatie met zo min mogelijk verlies van de mogelijkheid op een «normaal» leven? Zo ja, hoe uit zich dit in de protocollen en hoe uitte zich dit in dit specifieke geval? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid van een persoon staat voorop. Wanneer de bijdrage van een burger aan de opsporing van ernstige strafbare feiten gepaard gaat met een zodanige dreiging en risico waartegen de burger of zijn werkgever onvoldoende weerstand kan bieden, treft de overheid beveiligingsmaatregelen. Uitgangspunt bij het treffen van beveiligingsmaatregelen is dat met zo min mogelijk impact voor de privé en maatschappelijke activiteiten van een beveiligd persoon zoveel mogelijk weerstand wordt gecreëerd tegen de dreiging en het risico. Welke beveiligingsmaatregelen passend en proportioneel zijn en in hoeverre het privé en maatschappelijke leven zoveel mogelijk voortgezet worden, vergt een zorgvuldige afweging waarbij veiligheid en maatwerk leidend zijn. Helaas zijn persoonlijke wensen en veiligheidseisen niet altijd verenigbaar. In vrijwel alle gevallen zal er sprake zijn van inperking van het privé en/of maatschappelijke leven of zal dit als zodanig worden ervaren.
Zoals ik op vraag 2 heb geantwoord past het mij, in afwachting van het aangekondigde onafhankelijk onderzoek en de oriëntatie van de Inspectie, niet om inhoudelijke uitspraken te doen over deze individuele casus.
Deelt u voorts de mening dat het van groot belang is dat ervoor wordt gezorgd dat misdaad niet loont en dat de strijd tegen de georganiseerde misdaad alleen maar kan worden gewonnen als mensen die de rechtsstaat dienen, zelfs soms met gevaar voor eigen leven, zich beschermd voelen? Zo ja, bent u het eens dat de afgelopen tijd met de moorden op de broer en de advocaat van kroongetuige Nabil B, met aanslagen op media, bedreigde journalisten, rechters en ooggetuigen, de urgentie zeer hoog is en de beschermingsprogramma’s professionalisering behoeven? Zo ja, welke acties neemt u? Zo nee, waarom niet?
Ik deel deze urgentie. Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer over de uitwerking van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit heb aangegeven2, hebben afschuwelijke gebeurtenissen aangetoond dat excessief geweld tegen de dragers van onze democratische instituties vanuit criminele netwerken geen taboe meer is. Deze ondermijning van onze democratische rechtsstaat is absoluut onacceptabel. Personen die in hun werk in dienst staan van de rechtsorde, moeten hun beroep veilig en zonder vrees uit kunnen oefenen. Het soort beveiligingszaken dat hiermee samenhangt, is de afgelopen jaren complexer, langduriger en extremer in omvang en zwaarte geworden. Ook het aantal personen dat langdurig bewaakt en beveiligd wordt, is toegenomen. In diezelfde brief heb ik aangegeven een bedrag dat oploopt naar 55 miljoen euro per jaar te reserveren, voor een versterking, professionalisering en flexibilisering van de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming.
Hoeveel mensen zitten op dit moment in een getuigenprogramma en worden op een vergelijkbare manier beveiligd en wat is de gemiddelde duur dat iemand in een getuigenprogramma is opgenomen?
Over het aantal mensen dat op dit moment in een getuigenbeschermingsprogramma is opgenomen, doe ik geen uitspraken. Hetzelfde geldt voor de duur van deze programma’s.
Met de maatregelen van het Breed offensief tegen ondermijnende criminaliteit worden de stelsels bewaken en beveiligen en getuigenbescherming toekomstbestendig gemaakt, ook met het oog op een mogelijke toename van het aantal casussen waarbij beschermingsmaatregelen moeten worden getroffen.
Klopt het dat het aantal mensen in een getuigenprogramma de afgelopen jaren is gestegen? Zo ja, op welke wijze is geanticipeerd op deze stijging?
Zie antwoord vraag 9.
Herinnert u zich het antwoord op eerdere Kamervragen over verruiming van de regelingen voor getuigenbescherming?2 Zo ja, bent u bereid in de brief die de Kamer na de zomer ontvangt ook in te gaan op de lessen die zijn geleerd naar aanleiding van deze zaak en andere actuele zaken?
Ik zal in deze brief – die in eerste instantie ziet op de verruiming van de regeling voor de inzet van kroongetuigen – ook stilstaan bij de impact van deze verruiming op de praktijk van getuigenbescherming. Hierbij zal ik ook de ervaringen in actuele zaken van de afgelopen periode betrekken.
Kunt u, gezien het feit en de urgentie dat (meer) mensen in ons land beveiligd worden vanwege dreigingen vanuit het criminele milieu en gezien het feit dat het belangrijk is dat mensen die getuige zijn van een misdaad melding doen en zich gesteund voelen door de overheid, deze vragen op korte termijn beantwoorden?
Ik heb de vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
Het toezicht op het slachtproces ten tijde van COVID-19 en tijdens het Offerfeest |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Op welke manier heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in de afgelopen maanden, sinds de uitbraak van het COVID-19-virus, bij de onverdoofde slacht bij elk dier gecontroleerd of zij na de halssnede binnen veertig seconden buiten bewustzijn waren en op welke wijze zijn hierbij de richtlijnen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) nageleefd?
De wijze van toezicht van de NVWA op het verlies van bewustzijn bij onbedwelmde slacht is niet veranderd en geldt onverkort sinds vóór de coronacrisis, dus ook tijdens het Offerfeest. Tijdens onbedwelmd slachten is permanent een NVWA-toezichthouder aanwezig op het slachthuis. De NVWA-toezichthouder houdt daarbij toezicht of het bedrijf bij ieder dier controleert of er binnen 40 seconden bewustzijnsverlies is opgetreden en, indien niet, of het bedrijf dan de juiste handelingen verricht om het dier alsnog te bedwelmen en grijpt in als het bedrijf dit niet doet.
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 905 runderen die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 834 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 3 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 13 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 71 runderen die geen post-cut stunning hebben gekregen dus ruim 22% moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
In welke gevallen geeft de NVWA een «aanwijzing» tot nabedwelming?
De NVWA geeft conform de Europese wetgeving voor dierenwelzijn een aanwijzing tot nabedwelmen van een dier in de volgende gevallen:
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op vragen stelde dat van de 32.387 schapen en geiten die onbedwelmd zijn geslacht tijdens het Offerfeest in 2019, 31.419 dieren direct na de halssnede werden bedwelmd, 216 dieren zijn nabedwelmd omdat zij na 40 seconden nog bij bewustzijn waren en dat 106 dieren zijn nabedwelmd op aanwijzing van de NVWA?
Ja.
Kunt u bevestigen dat hieruit blijkt dat van de 968 schapen en geiten die geen post-cut stunning hebben gekregen dus één op de drie moest worden nabedwelmd na controle op bewustzijn of op aanwijzing van de NVWA?
Dat is correct.
Waarom is het aantal medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven?2
De beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, wordt zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Naar aanleiding van de toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Is het u bekend dat de NVWA onlangs een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe?3
Ja.
Klopt het bericht dat particulieren op deze boerderij dieren mochten uitzoeken om ze vervolgens eigenhandig te slachten?
Het strafrechtelijke onderzoek is momenteel nog gaande. Lopende dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan.
Wat waren de uitkomsten van het onderzoek dat vorig jaar is ingesteld naar het illegaal slachten van schapen -eveneens in de Betuwe- en welke maatregelen zijn er opgelegd tegen de veehandelaar die vorig jaar werd verdacht van illegale schapenslacht?4
Zie antwoord vraag 9.
Hoeveel illegale slachtplaatsen zijn er in de afgelopen tien jaar ontdekt?
De NVWA ontdekt illegale slachtplaatsen of slachtingen gedurende het hele jaar. De NVWA heeft sinds 2012 in totaal 21 ongeoorloofde slachtingen buiten een erkende inrichting geconstateerd. Het betreft slachtingen waarbij de dieren niet waren bedwelmd en/of het (niet officieel gekeurde) vlees voor de verkoop bestemd was. Bij de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de NVWA (IOD) zijn er sinds 2010 drie onderzoeken naar illegale slachtpraktijken geweest, naast het huidige lopende onderzoek.
Acht u het waarschijnlijk dat dit jaar meer mensen het Offerfeest in Nederland zullen vieren door het COVID-19-virus en de maatregelen tegen de verspreiding daarvan, waarmee het aantal slachtingen in Nederland omhoog zal gaan? Zo ja, hoeveel meer dieren zullen er volgens u worden geslacht dit jaar en is er een plan van aanpak voorbereid om deze stijging goed op te vangen en uit welke maatregelen bestaat dit?
De vraag naar offerdieren vanuit de moslimgemeenschap was hoger ten opzichte van voorgaande jaren ten gevolge van de coronacrisis. Er zijn in Nederland tijdens het Offerfeest 2020 ongeveer 10% meer dieren geslacht dan in 2019.
Een slachthuis kan slechts het aantal dieren slachten waar het de tijd en de voorzieningen voor heeft. Of een slachthuis een verhoogde vraag ook aankan, is afhankelijk van de keuzes en voorbereidingen van de exploitant van het slachthuis. In het algemeen zijn de slachthuizen daarin geslaagd.
Denkt u dat slachthuizen op dit moment een hogere vraag naar onverdoofd geslachte dieren aankunnen, gelet op de aangepaste werkwijzen en hygiëneprotocollen vanwege het COVID-19-virus? Zo ja, kunt u dat onderbouwen?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u voornemens om ook het toezicht te verhogen, waaronder de inzet van de mobiele toezichtteams? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 7.
Zijn er voldoende NVWA-toezichthouders en keuringsmedewerkers van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS)beschikbaar om adequaat toe te zien op de (onverdoofde) slacht van een groter aantal dieren en hoeveel medewerkers zijn er extra nodig om adequaat toezicht te houden op de onverdoofde slacht tijdens het Offerfeest?
Tijdens het Offerfeest 2020 waren voldoende NVWA toezichthouders en officiële assistenten beschikbaar voor het toezicht op de (on)bedwelmde slacht.
Hoeveel controles zullen er dit jaar worden uitgevoerd op het vervoer van karkassen tijdens het Offerfeest, om eventuele illegale slacht op het spoor te komen?
De inspecties om illegale slacht op het spoor te komen worden met name gebaseerd op meldingen, klachten en signalen, niet zozeer op controles op het vervoer van karkassen. Er wordt voorafgaand aan het Offerfeest geen vaststaand aantal inspecties ingepland. Op twee locaties is tijdens het Offerfeest 2020 illegale slacht aangetroffen.
Kunt u zich herinneren dat u in uw brief van 10 maart jongstleden schreef dat u in gesprek bent met betrokken organisaties om de distributie van karkassen tijdens het Offerfeest te laten voldoen aan de Europese voedselveiligheidsregels en kunt u bevestigen dat u concludeerde dat het in de praktijk niet haalbaar is om karkassen volgens de regels terug te koelen voordat ze worden uitgedeeld, omdat de koelcapaciteit van slachthuizen niet voldoende is om deze grote aantallen dieren in zo’n korte tijd te koelen?5
Zoals in mijn brief van 10 maart jl. (Kamerstuk 26 991, nr. 567) aangeven vind ik het van belang dat de betrokken organisaties alles in het werk stellen om te voldoen aan de hoofdregel dat vlees voor vervoer teruggekoeld moet zijn naar 7 graden Celsius. De hoofdregel is immers het uitgangspunt. Ik ben daarom in gesprek gegaan met de betrokken organisaties om te bezien op welke wijze in de praktijk de distributie van karkassen zodanig kan plaatsvinden dat een uitzondering op de hoofdregel niet meer nodig is. Dit blijkt in de praktijk, zeker op de korte termijn, niet haalbaar. De koelcapaciteit van deelnemende slachthuizen is niet toereikend om de karkassen van de grote aantallen dieren die tijdens het Offerfeest geslacht worden voldoende snel terug te koelen. Meer koelcapaciteit lost het probleem niet op, omdat de tijd te kort is om dergelijke aantallen terug te koelen tot 7 graden.
Op grond van de Europese verordening EG/853/2004, bijlage III, sectie I, hfd VII, punt 3 sta ik nu toe dat vlees afkomstig van bedrijven die met toestemming van de NVWA in het kader van het Offerfeest slachten, mag worden vervoerd op voorwaarde dat het vlees bedekt moet worden vervoerd, het vlees onmiddellijk het slachthuis verlaat en het vervoer niet meer dan twee uur duurt.
Erkent u dat het niet koelen van karkassen extra voedselveiligheidsrisico’s met zich mee brengt?
Het koelen van karkassen direct na de slacht is van groot belang voor de voedselveiligheid bij de verdere verwerking in de productieketen. Voor de werkwijze bij het Offerfeest waarbij in overeenstemming met de riten het dier kort voor bereiding geslacht wordt, acht ik het risico verwaarloosbaar mits het karkas bedekt vervoerd wordt en aan de overige voorwaarden wordt voldaan.
Kunt u uitsluiten dat daar nu nog extra risico’s bijkomen vanwege het COVID-19-virus, aangezien de tijd tussen het slachten, verwerken en de uitgifte van het vlees zo kort is?
Er zijn geen aanwijzingen dat het virus zich verspreidt via het vlees.
Hoe staat het met de maatregelen die u aankondigde voor het aankomende Offerfeest, zoals het zorgen voor passende uitgiftelocaties en het verpakken van karkassen en kunnen deze maatregelen voorkomen dat mensen op straat dit jaar opnieuw ongewild worden geconfronteerd met lichamen van dode dieren?
In gesprekken met de brancheorganisaties en het Contactorgaan Moslims en Overheid is afgesproken dat het vlees van tijdens het Offerfeest geslachte dieren zo veel mogelijk uit het zicht van passanten wordt verpakt en verstrekt aan de consument.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen over het uitblijven van bestuurlijk overleg met de convenantpartners over het onverdoofd slachten schreef dat u met de convenantspartners heeft afgesproken dat zij in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden aanleveren om te bepalen wat de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen is aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren? Zo ja, kunt u deze informatie delen met de Kamer?6
Ja. In artikel 3 van het addendum7 behorende bij het «Convenant onbedwelmd slachten volgens religieuze riten» (2012), is vastgelegd dat er een stelsel wordt vormgegeven waarmee wordt geborgd dat jaarlijks in Nederland niet meer dieren onbedwelmd ritueel worden geslacht dan noodzakelijk om aan de daadwerkelijke behoefte van de in Nederland aanwezige religieuze gemeenschappen aan vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren te voldoen. De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot deze Nederlandse behoefte. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Kunt u zich herinneren dat u in uw beantwoording van de schriftelijke vragen tevens schreef dat de convenantspartners u in het eerste kwartaal van 2020 informatie zouden doen toekomen over de concrete uitwerking van een privaat stelsel om te borgen dat vlees van onbedwelmd ritueel geslachte dieren herkenbaar en separaat afgezet wordt? Zo ja, kunt u deze uitwerking delen met de Kamer?
Ja. De heer Van Dam heeft in 2017 de Kamer toegezegd dat er een aanpak komt om vlees van onbedwelmd aangesneden dieren separaat en herkenbaar af te zetten (Kamerstuk 31 571, nr. 29 d.d. 9 juni 2017). De convenantpartners hebben in het bestuurlijk overleg van 28 november 2019 toegezegd in het eerste kwartaal van 2020 informatie aan te leveren met betrekking tot dit privaat stelsel. Deze informatie is aangeleverd. De coronacrisis heeft echter voor vertraging in verdere afstemming met externe partijen gezorgd. Wanneer het weer mogelijk is, pak ik dit traject weer op.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór 31 juli 2020?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Rituele slacht en het Offerfeest |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) dusdanige voorschriften heeft geformuleerd dat de rituele slacht, en meer specifiek de rituele slacht tijdens het Offerfeest, praktisch onmogelijk wordt gemaakt? Zo ja, wat vindt u hiervan?1
Nee. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en Kwaliteitskeuring Dierlijke Slacht (KDS) om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Klopt het dat veel aanvragen van slachthuizen in het kader van het Offerfeest door de NVWA zijn afgewezen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
De aanname dat veel van de aanvragen voor het slachten tijdens het Offerfeest 2020 zijn afgewezen, deel ik niet. Er hebben zich 53 slachthuizen bij de NVWA aangemeld voor het Offerfeest 2020. Deze slachthuizen hebben hun werkwijze ten aanzien van de richtlijnen met betrekking tot COVID-19 door middel van een plan van aanpak bij de NVWA moeten indienen. De plannen van 9 slachthuizen zijn aanvankelijk niet akkoord bevonden. Vier slachthuizen hebben op basis van een bijgesteld plan toestemming van de NVWA gekregen om tijdens het Offerfeest 2020 te slachten. Tijdens de periode van het Offerfeest hebben dus uiteindelijk 48 van de 53 aangemelde bedrijven geslacht.
Klopt het dat de rituele slacht wordt bemoeilijkt, onder andere omdat de NVWA geen toezicht wil of kan leveren? Zo ja, deelt u de mening dat dit zo snel mogelijk verholpen dient te worden? Zo nee, waarop baseert u dit?
Ik verwijs naar mijn antwoord bij vraag 1. De wettelijke voorschriften voor het uitvoeren van onbedwelmde slacht en het toezicht hierop zijn niet gewijzigd ten opzichte van vorige Offerfeesten. De coronacrisis noodzaakt de slachthuizen echter om aanvullend maatregelen te nemen voor zowel haar eigen medewerkers als het personeel van de NVWA en KDS om gezonde en veilige arbeidsomstandigheden op de werkvloer te borgen. De NVWA is verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden voor de NVWA- en KDS-medewerkers vanuit haar verantwoordelijkheid als werkgever.
Welke voorschriften gelden er in het kader van corona ten aanzien van de rituele slacht en wie draagt hiervoor de verantwoordelijkheid?
Ook bij het uitvoeren van rituele slacht zijn de RIVM-richtlijnen ten aanzien van veilig werken in coronatijd van kracht. Voor antwoord op de vraag naar de verantwoordelijkheidsverdeling verwijs ik naar mijn antwoord bij vraag 1.
Deelt u de mening dat het niet zo kan zijn dat de NVWA bureaucratische en praktische hindernissen opwerpt waardoor mensen niet volgens religieuze voorschriften kunnen slachten?
Die mening deel ik. De NVWA houdt binnen de kaders van de coronarichtlijnen en de wettelijke kaders voor voedselveiligheid en dierenwelzijn toezicht op onbedwelmd slachten. Zoals ik in antwoord 2 heb aangegeven, zijn er door de NVWA geen verhinderingen opgeworpen, maar heeft de NVWA de plannen van aanpak van de slachthuizen beoordeeld op de mogelijkheid om tijdens het Offerfeest 2020 op een veilige manier haar taken uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het binnen de kaders van de coronarichtlijnen van belang is om pal te staan voor de mogelijkheid van mensen om middels religieuze voorschriften te slachten?
In Nederland bestaat de wettelijke mogelijkheid om met in achtneming van de vereisten van voedselveiligheid en dierenwelzijn dieren onbedwelmd te slachten. In de huidige tijd moet er rekening gehouden worden met de richtlijnen van het RIVM om de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de slachthuizen te kunnen borgen. Voor het naleven van de coronarichtlijnen daarbij verwijs ik u ook naar mijn antwoord op vraag 1.
Bent u bereid om te garanderen dat de rituele slacht onbelemmerd doorgang kan vinden en dat de viering van het Offerfeest niet wordt gefrustreerd? Zo nee, waarom niet?
Onbedwelmde slacht heeft kunnen plaatsvinden, rekening houdend met de eisen die de coronarichtlijnen hieraan stellen.
Bent u bereid om deze vragen vóór 31 juli te beantwoorden?
Ik heb mij ingezet om de antwoorden zo snel mogelijk aan uw Kamer te doen toekomen.
Het bericht 'OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA' |
|
Tjeerd de Groot (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «OM staakt onderzoek naar slachthuizen door traagheid NVWA»?1
Kunt u uitgebreid toelichten wat hier precies aan de hand is?
Hoe beoordeelt u het feit dat het onderzoek door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) zo lang duurde, dat het openbaar ministerie (OM) concludeerde dat het onderzoek onredelijk lang zou duren? Komt dit vaker voor?
Welke conclusie(s) trekt u uit deze gang van zaken? Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat een onderzoek naar misstanden in slachthuizen zo lang duurt dat strafrechtelijk optreden niet meer haalbaar is? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u dit bericht tegen de achtergrond van het artikel «De aanpak van milieucriminaliteit dreigt vast te lopen»?2
Bent u van mening dat het kabinet de bestrijding van milieucriminaliteit voldoende prioriteit geeft? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u doen om dat te verbeteren?
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Het bericht dat de prestatie-eisen het bestrijden van misdaad dwarsbomen |
|
Ronald van Raak , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Waarom is besloten tot prestatieafspraken voor het bestrijden van misdaad?1
Het is aan de gezagen (officier van justitie en burgemeester) om lokaal de prioriteiten te stellen. Welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging dan wel voor een andere wijze van afdoening, is een verantwoordelijkheid van de lokale gezagen. Er is geen sprake van prestatieafspraken die dwingen tot een keuze voor strafrechtelijke afdoening van specifieke zaken.
In het artikel in De Gelderlander wordt specifiek verwezen naar de wijze van bekostiging van het Openbaar Ministerie, de rechtspraak en de politie. De bekostiging licht ik hieronder toe, waarbij ik opmerk dat het hierbij een belangrijk algemeen uitgangspunt is dat de organisaties verantwoording afleggen over de verkregen gelden.
De huidige bekostigingssystematiek van het Openbaar Ministerie is begin 2019 ingevoerd en bevindt zich nog in een proeffase. Het Openbaar Ministerie wordt voor 43% van het totale budget op output gefinancierd. Bij het deel van het budget dat is gebaseerd op outputbekostiging is sprake van vier werkomgevingen waarvan de hoogte van het budget wordt bepaald door een productprijs maal het aantal producten in de betreffende werkomgeving. Het gaat daarbij om de werkomgeving waarin gestandaardiseerde productie wordt geleverd (het parket CVOM), de werkomgeving waarin overtredingen en veel voorkomende misdrijven worden behandeld, de werkomgeving waarin zware misdrijven worden behandeld en de werkomgeving waarin zaken in hoger beroep worden behandeld.
De werkomgeving waarin (zware) ondermijningszaken worden behandeld, wordt lumpsum bekostigd. De basisvoorziening voor alle werkomgevingen wordt eveneens lumpsum bekostigd. In de basisvoorziening zijn de uitgaven besloten die betrekking hebben op onder andere het ICT-budget, de huisvestingskosten, specifieke overheadskosten en beschikbaarheidskosten.
De bekostiging van de rechtspraak is vorig jaar aangepast en nu nog voor ongeveer de helft productie-afhankelijk. Grote strafzaken (megazaken) vallen buiten het stelsel van p x q-financiering en worden afzonderlijk bekostigd. De financieringswijzen van de rechtspraak is niet van invloed op door het Openbaar Ministerie te nemen vervolgingsbeslissingen.
De politie wordt gefinancierd op basis van lumpsum voor taakuitvoering en beheer, onder andere gebaseerd op de afgesproken operationele sterkte.
In relatie tot de bekostiging wordt in de recent door PricewaterhouseCoopers uitgevoerde doorlichting van de strafrechtketen, die ik samen met mijn collega voor Rechtsbescherming op 26 juni jl. aan uw Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 29 279, nr. 604), in meer algemene zin geconstateerd dat de financieringsvormen waarmee individuele organisaties in de keten gefinancierd worden soms leiden tot knelpunten in de ketensamenwerking. Daarbij wordt ook gesteld dat «de financiële prikkel van de individuele organisaties in sommige gevallen niet gericht is op het meewegen van het belang van andere organisaties in de (deel)keten (bijvoorbeeld doordat aanvragen bij de ene organisatie leiden tot kosten voor de uitvoering bij een ander).»
In dit kader is relevant dat – ter uitvoering van de motie Rosenmöller – (Kamerstukken I, 2019–2020) in opdracht van het WODC een onafhankelijk onderzoek wordt uitgevoerd naar de ontwikkelingen in de financiering van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak in den brede over de afgelopen 10 jaar. Daarbij zal ook gekeken worden naar de werking en effecten van verschillende bekostigingssystematieken. Ik verwacht u in maart 2021 over de uitkomsten van het onderzoek te kunnen informeren.
Erkent u de geschetste situatie dat er grote druk is om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels? Zo nee, waarom niet?
Ik herken de geschetste druk om bepaalde zaken te vervolgen vanwege financiële prikkels niet. Uitgangspunt is dat het Openbaar Ministerie op inhoudelijke gronden bepaalt welke zaken in aanmerking komen voor strafrechtelijke vervolging. Naar mijn oordeel laten de bekostigingssystematieken voor de betrokken organisaties voldoende ruimte voor maatwerk in de interventies.
Bent u het eens met de briefschrijvers dat het nut voor de samenleving van groter belang is dan prestatiecijfers? Zo ja, bent u bereid de financieringsgronden te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik onderschrijf het uitgangspunt dat bij het voorkomen en bestrijden van onveiligheid en criminaliteit die interventies gepleegd moeten worden die naar het oordeel van de verantwoordelijke professionals het meest effectief en passend zijn. Welk type interventie dat is, is afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het individuele geval.
De Algemene Rekenkamer constateerde in het rapport over de «Prestaties in de strafrechtketen» (Kamerstuk 33 173, nr. 2) dat de bekostigingssystemen in de strafrechtketen niet goed op elkaar aansloten en dat sprake was van tegengestelde prikkels. Dat was onder meer een motief om de bekostiging van het OM deels op een andere leest te schoeien. Er is op dit moment geen aanleiding om de bestaande wijze van bekostiging van politie, Openbaar Ministerie of rechtspraak te herzien. De bekostigingswijze van OM is nog maar betrekkelijk kort geleden ingevoerd en bevindt zich thans in de proeffase2. Het bekostigingssysteem van de rechtspraak is onlangs op onderdelen bijgesteld.
Budgettaire beheersbaarheid is ook een belangrijke doelstelling om na te streven. Zonder transparantie kan er geen sprake zijn van beheersbaarheid. De aanleiding om het bekostigingssysteem van het OM te veranderen was ook de behoefte om meer zicht te hebben op de besteding van middelen van het OM en beter zicht te hebben op de consequenties van beleidskeuzes en wijzigingen in wet- en regelgeving. Bovendien kennen bijna alle organisaties in de strafrechtketen een systeem waarin geleverde prestaties in meer of mindere mate de basis vormen van de bekostiging.
Hoe worden deze prestatiecijfers berekend?
In het antwoord op vragen 1, 2 en 3 heb ik uitgelegd hoe de bekostiging van politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is ingericht.
Hoe verhouden de prestatiecijfers zich tot eerdere toezeggingen om af te zien van bonnenquota, waarbij grotendeels hetzelfde principe werd gehanteerd?
Het begrip «prestatiecijfers» is een onjuiste typering van de afspraken die worden gemaakt met de organisaties, zoals ik hierboven heb toegelicht. De vergelijking met de zogenaamde «bonnenquota» voor de politie (die in 2011 zijn afgeschaft) gaat hierbij mank. Bonnenquota waren resultaatsafspraken waarbij niet werd gekeken naar het effect van de inzet. De huidige beleidsdoelstellingen richten zich op de gewenste effecten van het gevoerde beleid. Als verkeersveiligheid het doel is, dan is een afgesproken aantal uitgeschreven bonnen niet de juiste manier om dit te toetsen. Dan is het beter om afspraken te maken over gerichte verkeerscontroles op plekken waar of momenten waarop de verkeersveiligheid in het geding is.
Berichten in het Noord-Hollands Dagblad over intimidatie en misbruik van jonge turnsters |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat «psychische en fysieke geseling» nog steeds plaatsvindt en een van de personen nog steeds bij het olympisch traject is betrokken? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?1
De KNGU heeft het Team NL-dames programma on hold gezet waardoor de zes betrokken coaches geen rol meer hebben vanuit het topsportprogramma Team NL gedurende de looptijd van het onafhankelijk onderzoek. Het onderzoek zal uitwijzen of er nog verdere stappen nodig zijn, deze uitkomsten wacht ik af.
Op welke manier ondersteunt u (oud-)turnsters die slachtoffer zijn van misbruik? Is er een onafhankelijke laagdrempelige plek waar zij hun verhaal kunnen doen? Is er gespecialiseerde psychische hulp?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. De sport beschikt over het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) dat mede financieel wordt ondersteund door het Ministerie van VWS. Een belangrijke taak van het CVSN is het bijstaan van sporters die grensoverschrijdend gedrag hebben meegemaakt. Het CVSN treedt op als onafhankelijke partij tussen sporters, sportbonden en de verenigingen, en beschikt over een landelijk netwerk voor professionele hulp en begeleiding. Zo is er nauw contact met de politie en werken zij samen met professionele hulporganisaties zoals Slachtofferhulp Nederland, FIER, Centra Seksueel Geweld en Perspectief Herstelbemiddeling. Daarbij beschikt het CVSN over een eigen team aan vertrouwenspersonen die begeleiding bieden. Tenslotte kunnen seksueel misbruikte sporters terecht voor lotgenoten contact bij het platform Sporters helpen Sporters van de Stichting De Stilte Verbroken.
Zijn er gegevens bekend over psychische problemen zoals trauma's en eetstoornissen bij (voormalig) topsporters? Hebben specialistische behandelcentra, zoals het Landelijk expertise- en behandelcentrum FIER, hier zicht op?
Dergelijke gegevens worden voor deze specifieke groep niet structureel landelijk gerapporteerd. Wel maken sporters gebruik van de chatfunctie van het behandel- en expertisecentrum FIER, waarbij sporters anoniem hun verhaal kunnen doen. Daarbij krijgen sporters advies over het maken van een melding bij het CVSN, eigen sportbond of politie en hoe ze contact op kunnen nemen met een vertrouwenscontactpersoon.
Hoeveel meldingen zijn er sinds de oprichting van het Centrum voor Veilige Sport Nederland binnengekomen over intimidatie, mishandeling en misbruik? Hoeveel meldingen richten zich op het turnen?
Eind maart dit jaar heb ik u bericht over het totaal aantal toegenomen meldingen/contacten van het CVSN (voorheen Vertrouwenspunt Sport) per jaar zoals onderstaand weergegeven2. Daarnaast zal het CVSN haar jaarverslag binnenkort publiceren op de website van NOC*NSF. In dit jaarverslag zijn de laatste cijfers opgenomen met betrekking tot de signalen over grensoverschrijdend gedrag die binnen zijn gekomen bij het CVSN en de sportbonden. Ik heb geen zicht op hoeveel meldingen specifiek gaan over turnen.
Jaar
Aantal contacten
Procentuele stijging
2019
467
7,6%
2018
434
13,1%
2017
377
40,7%
2016
268
– 0,3%
2015
269
44,6%
2014
186
28,3%
2013
145
57,6%
2012
92
37,3%
2011
67
Wat is er met deze meldingen gebeurd? Krijgen slachtoffers direct hulp aangeboden? Worden zij aangemoedigd en geholpen om aangifte te doen? Zo ja, wie doet dit? Zo nee, waarom niet?
Het CVSN wijst slachtoffers op de mogelijkheden die er zijn als het gaat om hulp en ondersteuning voor het slachtoffer, het aanpakken van de situatie en de eventuele mogelijkheden van sanctioneren van degenen die in overtreding zijn. Slachtoffers worden tijdens dit proces bijgestaan door het CVSN. Indien er vermoedens van strafbare feiten zijn overlegt het CVSN altijd geanonimiseerd met de politie. Het CVSN stimuleert en helpt melder(s) om aangifte/melding te doen bij politie, ISR of (aanklager van) de betrokken bond. Hetzelfde geldt voor melders die zich tot de KNGU wenden en daar de vertrouwenscontactpersoon spreken. Daarbij ziet het CVSN erop toe dat meldingen worden opgevolgd door het onlangs ingevoerde casemanagementsysteem waarin sportbonden signalen registreren. Tot nu toe zijn 50 sportbonden hierop aangesloten en dit wordt nog verder uitgebreid. Het CVSN rapporteert op geanonimiseerde wijze de cijfers uit het casemanagementsysteem in het, binnenkort te publiceren, jaarverslag.
Wat is er gebeurd met de 40 signalen die het Centrum Veilige Sport Nederland tot november 2019 heeft ontvangen en heeft doorgezet naar het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR)? Hoe kan het dat bij het ISR momenteel maar één onderzoek loopt naar seksuele intimidatie rondom een trainer in de breedtesport-tak? Wat is er met de andere signalen gebeurd?2
De 40 signalen tot november 2019 betroffen meerdere sporten. In 2019 hebben de aanklagers van het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) in totaal 58 zaken in behandeling genomen uit 2019 en eerdere jaren. In de meeste gevallen gaat het daarbij om zaken als seksuele intimidatie. Specifiek voor turnen heeft het ISR, sinds de invoering van de aanklager bij de KNGU in februari 2017, zeven meldingen gekregen. Dit betrof vijf meldingen die op basis van het Tuchtreglement Seksuele intimidatie zijn behandeld en twee meldingen die onder het algemeen tuchtrecht vielen. Twee meldingen zijn nog in onderzoek en één zaak is nog in behandeling bij de tuchtcommissie van het ISR. De overige zaken zijn reeds afgerond. Daarvan zijn twee zaken geseponeerd door de aanklager.
Eén in verband met het niet willen doorzetten door de meldster en één omdat er in het onafhankelijk onderzoek geen tuchtrechtelijk strafbare feiten werden geconstateerd. Twee zaken zijn behandeld door de tuchtcommissie en daarin is uitspraak gedaan.
Wat vindt u ervan dat een sportpsycholoog sporters ontraadt om naar het ISR te stappen, omdat er veelal niets met klachten wordt gedaan of het leidt tot seponering?
Het is van groot belang dat alle meldingen worden opgevolgd. Bij het ISR wordt in alle gevallen een melding opgevolgd. De onafhankelijk aanklager beoordeelt deze, laat de zaak op objectieve wijze onderzoeken en neemt op basis van de verzamelde feiten, een beslissing over tuchtrechtelijke vervolging. Het ISR opereert daarin onafhankelijk van de sportbonden en NOC*NSF. Ik herken dit beeld dan ook niet en betreur dat een dergelijk advies wordt gegeven.
Bent u bereid om terug te komen op een eerdere reactie op Kamervragen over dit onderwerp, waarin uw ambtsvoorganger zegt «Ik ben niet voor het verplicht stellen van vertrouwenspersonen bij elke vereniging, wel ben ik voor het stimuleren hiervan.» Zo nee, waarom niet?3
Nee, ik ben zeer terughoudend met het opleggen van verplichtingen aan sportverenigingen. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij NOC*NSF en de sportbonden zelf. Zo is het hebben van een vertrouwenscontactpersoon voor sportbonden reeds opgenomen in de minimale kwaliteitseisen van NOC*NSF. Daarnaast adviseren sportbonden alle aangesloten verenigingen een vertrouwenscontactpersoon aan te stellen. Sporters kunnen bovendien rechtstreeks contact opnemen met de vertrouwenscontactpersoon van de betreffende bond.
Vindt u dat de acties die De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en het NOC*NSF in de afgelopen jaren hebben ondernomen voldoende resultaat hebben opgeleverd? Is er zicht op de (sociale) veiligheid van verenigingen die niet bij de KNGU zijn aangesloten?
Grensoverschrijdend gedrag hoort niet thuis in de sport. Uit alle verhalen uit het turnen de afgelopen tijd blijkt dat we er helaas nog lang niet zijn. Het onafhankelijk onderzoek naar de aard, omvang en aanpak van grensoverschrijdend gedrag in de turnsport zal meer inzicht in geven in de benodigde toekomstige acties.
Ik zie wel dat de sportsector stappen maakt en dit onderwerp prioriteit geeft. De KNGU is continu met de verenigingen in gesprek over de sportcultuur.
De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de KNGU en de sportverenigingen. Daarbij is de KNGU gestart met een intensief meerjarenprogramma «Pedagogische visie» waarin verantwoorde training en omgang met ouders een belangrijk onderdeel is. Ook heeft de KNGU de laatste jaren een groot aantal aanpassingen gedaan in hun talentontwikkelings- en topsportprogramma op landelijk niveau waardoor jonge talentvolle sporters minder worden belast. NOC*NSF zet met het CVSN actief in op de preventie en aanpak van grensoverschrijdend gedrag. Samen met de lokale sportakkoorden waar aandacht is voor een positieve sportcultuur, ook voor sportverenigingen die niet bij een sportbond zijn aangesloten, ben ik ervan overtuigd dat deze acties een positieve bijdrage leveren aan de sociale veiligheid en het pedagogisch sportklimaat. Cijfers laten zien dat de sportsector stap voor stap op de goede weg is. Het gevoel van veiligheid tijdens en rondom sportwedstrijden is gestegen van 74% in 2016 naar 78% in 2018. Daarnaast daalt het meemaken van wangedrag in de sport van 36% in 2012 naar 28% in 20185. Een cultuurverandering vergt echter een lange adem en vraagt inzet van ons allemaal.
Op welke wijze wordt in de opleiding tot (top)trainer/coach aandacht besteed aan afhankelijkheidsrelaties die samenhangen met de positie van trainer/coach en mogelijke uitwassen ervan? Ziet u redenen om de eisen voor trainers en coaches verder aan te scherpen?
Het is essentieel dat er in opleidingen en cursussen aan trainers en coaches aandacht is voor het creëren van een veilige en pedagogisch verantwoorde sport. NOC*NSF zet hierop in met de volgende opleidingen:
NOC*NSF werkt aan het opzetten van een doorlopende leerlijn voor topsporttrainers/coaches. Het creëren van een pedagogisch veilig sportklimaat is een cruciaal onderdeel daarvan.
NOC*NSF, KNGU en CIOSNL zijn een gezamenlijke pilot gestart om de opleiding tot trainer-coach te professionaliseren, waarbij de eerste module is gericht op een pedagogisch veilig sportklimaat. Vervolgens kan deze module ook bij andere bonden en onderwijsinstellingen worden ingezet.
NOC*NSF biedt via de Academie voor Sportkader opleidingen aan voor trainers in het leren herkennen van grensoverschrijdend gedrag.
In diverse trainersopleidingen is er aandacht voor sociale veiligheid en pedagogiek. Zie ook kwalificatieprofiel trainer-coach: «Gaat sportief en respectvol om met alle betrokkenen» als onderdeel van «coachen» en «geven van trainingen».
Binnen de MasterCoach opleiding van NOC*NSF Topsport is een dag ingericht voor ethische vraagstukken in de sport, zoals: dopinggebruik, matchfixing en grensoverschrijdend gedrag.
Bij de KNGU is in de opleidingen, afhankelijk van het opleidingsniveau van de trainer/coach, aandacht voor basiskennis pedagogiek bestaande uit veilig sportklimaat, ontwikkelingspsychologie, breed motorische ontwikkeling, communicatie en de rol van ouders. Daarnaast is de KNGU aan de slag met een nieuwe opleidingsstructuur waar de nadruk ligt op pedagogiek, didactiek en breed motorische ontwikkeling. Ik zie op dit moment geen redenen om bovenstaande verder uit te breiden of aan te scherpen.
Is er voldoende zicht op het pedagogische klimaat binnen álle turnverenigingen? Wie is daarvoor verantwoordelijk?
Zie antwoord 9.
Wat is de stand van zaken van de lobby voor het verhogen van de seniorenleeftijd van zestien naar achttien jaar?
In Nederland heeft de KNGU afgelopen voorjaar besloten om de seniorenleeftijd voor de wedstrijdsport te verhogen van 16 naar 18 jaar. Voor het komende wedstrijdseizoen wordt dit verder uitgewerkt en geïmplementeerd. De KNGU is daarnaast mondiaal voortrekker in de lobby om dit ook voor internationale wedstrijden in te voeren. Steeds meer landen (vooral West-Europa en Canada) sluiten zich aan bij de KNGU als koploper, er is echter nog geen meerderheid op mondiaal niveau.
Het bericht ‘NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt’ RTL 25 juli 2020 |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) danwel de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (IOD) de bewijsstukken en de informatie niet op tijd heeft aangeleverd waardoor het onderzoek naar de misstanden is stopgezet? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Deelt u de mening dat consumenten vertrouwen in de NVWA moeten kunnen hebben maar dit in de afgelopen periode al een aantal keren geschaad is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat er geen straffeloosheid mag optreden door toedoen van de NVWA (IOD) en zeker niet als het om voedselveiligheid gaat?
Kunt u aangeven wat het gevolg is van het stopzetten van het onderzoek door het Openbaar Ministerie (OM) en heeft dit ook gevolgen voor een mogelijk bestuurlijke interventie door de NVWA (IOD) en kunt u dit toelichten?
Indien er een mogelijkheid bestaat om over te kunnen gaan tot een bestuurlijke interventie met welke termijnen dient de NVWA (IOD) dan rekening te houden?
Deelt u dat deze trage werkwijze zeer onwenselijk is omdat kostbare capaciteit en energie bij het OM en de NVWA (IOD) verloren gaat?
Op welke momenten, waarnaar in het artikel wordt verwezen, heeft de officier van justitie contact opgenomen met de NVWA (IOD) inzake het trage verloop van het onderzoek en wat is er naar aanleiding van deze contacten (intern) gebeurd?
Kunt u in deze casus een tijdlijn geven van de eerste melding, het (voor)onderzoek en de (procedurele) vervolgstappen tot het moment van het beëindigen van het strafrechtelijk onderzoek en de momenten van contact tussen het OM en de NVWA (IOD)?
Wat zegt deze casus over de cultuur binnen de NVWA (IOD)?
Bent u bereid de uitkomst van het onderzoek dat de NVWA gaat doen naar de reden van de te langzame uitvoering van deze casus, in antwoord op deze vragen (binnen drie weken) of via een afzonderlijke brief voor 1 september 2020, met de Kamer te delen?
Kunt u aangeven of in deze casus sprake is van een risico gericht op voedselveiligheid, een heel hoog frauderisico of incidenten of crises waarover in het Jaarplan 2020 van de NVWA opgenomen is dat in deze gevallen met voorrang capaciteit wordt ingezet? Zo ja, waarom is er geen extra capaciteit beschikbaar gesteld? Zo nee, kunt u een uitgebreide toelichting geven welke risico’s dan bedoeld worden zoals omschreven in het Jaarplan 2020?2
Wie beoordeelt binnen de NVWA (IOD) of er sprake is van een «heel hoog risico» en wordt deze beoordeling zelfstandig en zonder nadere controle uitgevoerd of wordt het vier-ogen-principe toegepast? Zo nee, zou het verstandig zijn daartoe over te gaan? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat door de NVWA (IOD) in 2019 29 onderzoeken hebben plaatsgevonden en dat van deze 29 onderzoeken er 26 zijn aangeleverd bij het Functioneel Parket en kunt u aangeven of en hoe deze onderzoeken zijn afgerond?
Kunt u van de drie door de NVWA (IOD) afgebroken onderzoeken aangeven wanneer deze onderzoeken (in welke fase in het verloop van het onderzoek) zijn afgebroken en wat de reden was waarom deze onderzoeken zijn afgebroken?
Zijn in deze genoemde aantallen ook de vooronderzoeken meegenomen? Zo nee, hoeveel vooronderzoeken zijn er door de NVWA (IOD) in 2019 gestart, hoeveel vooronderzoeken hebben een vervolg in de onderzoeksfase gekend en wat is de reden waarom de gestarte vooronderzoeken niet zijn vervolgd (graag een overzicht van alle vooronderzoeken inclusief het mogelijke of te onderzoeken strafrechtelijk feit per vooronderzoek)? Zo ja, betekent dit dat er geen andere onderzoeken door de NVWA (IOD) zijn gedaan?
Kan de Minister van Justitie en Veiligheid een oordeel vellen over de kwaliteit van de aangeleverde onderzoeken door de NVWA (IOD)? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel onderzoeken heeft het OM de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) van de NVWA (IOD) ontvangen en hoeveel onderzoeken hebben uiteindelijk over deze periode geleid tot strafrechtelijke vervolging en kunt u de reden aangeven waarom er bij de andere zaken uiteindelijk niet overgegaan is tot strafrechtelijke vervolging? Zo nee, waarom niet?
Hoeveel strafrechtelijke onderzoeken zijn er in de afgelopen vijf jaar (graag een overzicht per jaar) beëindigd, omdat de bewijsstukken en of informatie te lang op zich lieten wachten?
Welke stappen gaat u op korte termijn zetten om verbeteringen door te voeren? Indien geen, kunt u dat toelichten?
Klopt het dat het strafrechtelijk (voor)onderzoek waarover u in de Kamerbrief in antwoord op schriftelijke vragen van de leden Geurts, Von Martels, Lodders en Bisschop «Grote onvrede over aanpak pootgoedfraude» heeft gesteld dat dit onderzoek loopt, is gestaakt? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit onderzoek is gestaakt en kunt u aangeven waarom deze informatie niet actief met de Kamer is gedeeld, mede naar aanleiding van de verschillende Kamervragen?3
Is er inmiddels meer bekend over de mogelijke uitbreiding van bevoegdheden van de Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen (NAK) waarover u in de beantwoording van de vragen over de pootgoedfraude aangaf dat hierover nagedacht wordt en wordt in het rapport over het keurings- en toezichtslandschap, dat u de Kamer heeft toegezegd naar aanleiding van het 2Solve rapport, ingegaan op een mogelijke overdracht van taken en bevoegdheden van de NVWA naar de NAK? Zo nee, waarom niet?
Kunt u aangeven of de NVWA en de NAK beide op gelijkwaardige wijze worden betrokken bij dit onderzoek en kunt u aangeven op welke manier de onafhankelijkheid geborgd wordt van het uiteindelijke onderzoek en de aanbevelingen?
Het bericht dat het strafrechtelijk onderzoek naar frauderende slachthuizen is gestopt, ondanks dat het OM wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «NVWA te traag: onderzoek naar misstanden slachthuizen gestopt»?1
Kunt u bevestigen dat dit gaat om het onderzoek naar de slachthuizen in Noord Nederland, waarbij onder andere minstens honderd ernstig zieke en kreupele dieren koeien werden aangeleverd, hoewel zij helemaal niet hadden mogen vervoerd, omdat dit vervoer leidt tot ernstig dierenleed?
Kunt u bevestigen dat de geconstateerde overtredingen direct hadden moeten worden bestraft door de aanwezige dierenartsen van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), maar dat deze NVWA-ers hebben nagelaten om te handhaven?
Kunt u bevestigen dat de NVWA-dierenartsen die toezicht hielden bij deze slachthuizen lange tijd niet hebben opgetreden tegen deze (ernstige) misstanden en dat dit pas aan het licht kwam toen medewerkers van een andere afdeling binnen de NVWA hierover aan de bel trokken, waarna de officier van justitie verzocht om de zaak verder te onderzoeken?
Kunt u zich herinneren dat uit het 2Solve onderzoek dat vervolgens is ingesteld naar het optreden van de NVWA bij kleine en middelgrote slachthuizen in Noord Nederland bleek dat er een structureel probleem is met de handhavingscultuur bij een deel van de NVWA?
Is het waar dat nu van vervolging is afgezien wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie, ondanks dat het Openbaar Ministerie (OM) wist dat er dingen gebeurd zijn die niet hadden mogen gebeuren? Zo ja, hoe kon dat gebeuren?
Zijn de benodigde rapporten helemaal niet af of is er voldoende informatie om de slachthuizen te vervolgen en zijn er voldoende stukken verzameld om fraude en mishandeling te bewijzen?
Op welk moment bent u geïnformeerd door het OM of door de NVWA over het feit dat de vervolging van de frauderende slachthuizen zou worden gestaakt, wegens het niet tijdig aanleveren door de NVWA van bewijsstukken en informatie?
Kreeg u eerder signalen dat de vervolging problematisch zou kunnen worden omdat de benodigde bewijsstukken en informatie niet geleverd werden aan het OM? Zo ja, wanneer kreeg u deze signalen en welke actie heeft u daarop ondernomen om vervolging van de strafbare feiten te kunnen vervolgen? Zo nee, hoe is het mogelijk dat u pas op het allerlaatste moment bent geïnformeerd over de niet-vervolging van de frauderende slachthuizen?
Wat vindt u ervan dat door nalatigheid of disfunctioneren van een handhavingsdienst als de NVWA strafrechtelijk onderzoek door het OM wordt gefrustreerd en dat daardoor fraudeurs/criminelen vrijuit gaan?
Vindt u dat geconstateerde, herhaalde misstanden in slachthuizen onbestraft mogen blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, welke actie onderneemt u om de geconstateerde misstanden alsnog voor de rechter te brengen?
Is het juist dat van vervolging zou moeten worden afgezien «omdat het onderzoek te lang zou gaan duren»? Zo ja, waarom en acht u het acceptabel dat misdrijven daarmee onbestraft zouden kunnen blijven? Zo nee, bent u bereid het OM aan te sporen alsnog tot vervolging over te gaan?
Wat is in het algemeen de termijn voor het redelijkerwijs instellen van vervolging en wat is de reden in onderhavig geval niet tot vervolging over te gaan en acht u niet-vervolging «redelijk» gelet op het vertrouwen in de rechtsorde?
Is het waar dat er tussen de officier van justitie en de NVWA meerdere gesprekken zijn geweest om de NVWA aan te sporen het onderzoek sneller te doen, maar dat dat geen resultaat heeft gehad en hoe verklaart u dit?
Deelt u de mening dat het niet langer aan de NVWA overgelaten kan worden het toezicht en de handhaving te verbeteren, maar dat ingrijpen in de NVWA noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Deelt u de mening dat het disfunctioneren van de NVWA grote gevaren voor het welzijn van dieren en de volksgezondheid met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze wilt u ingrijpen en op welke termijn?
Bent u bereid om de dierenwelzijnsteams van de NVWA onder te brengen bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid om op die manier ernstige en structurele misdrijven effectiever aan te kunnen pakken?