Intimidaties door Vizier op Links |
|
Niels van den Berge (GL), Nevin Özütok (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten over de intimiderende stickeracties van de anonieme actiegroep «Vizier op Links»? Zo ja, wat vindt u van dit soort acties waarbij onder meer opinievormers, politici, bestuurders van maatschappelijke organisaties en wetenschappers op hun privéadres en in hun privésfeer worden lastiggevallen? Deelt u de mening dat deze intimidaties onaanvaardbaar zijn en het risico in zich dragen dat het vrije publieke en politieke debat wordt geschaad?
Ja. De wijze waarop Vizier op links handelt is intimiderend van aard en daarmee norm-overschrijdend. Vanuit een anonieme positie iemand met een andere mening of politieke voorkeur op diens het huisadres belagen beschouw ik als een laffe daad. Wanneer vormen van intimidatie of geweld zich manifesteren op het privéadres van het slachtoffer maakt dat inbreuk op zijn of haar persoonlijke levenssfeer – en niet zonder uitzondering – op die van eventuele medebewoners.
Intimidatie – in welke vorm en tegen wie dan ook – is onacceptabel. Iemand wordt angst aangejaagd en dit kan invloed hebben op het publieke en politieke debat, bijvoorbeeld omdat iemand zich niet meer durft uit te spreken.
Hoe schat u de risico’s van deze organisatie in voor de persoonlijke veiligheid van hun doelwitten?
Ik kan geen uitspraken doen over individuele gevallen.
Kunt u aangeven of het hier om strafbare feiten gaat? Bent u bereid sowieso politie en justitie te vragen onderzoek te doen naar de personen die achter deze anonieme organisatie schuilgaan en, indien mogelijk, deze personen aan te spreken op deze intimiderende praktijk en slachtoffers desgewenst in staat te stellen om civielrechtelijke stappen te ondernemen?
Het is niet aan mij als Minister om de politie te vragen om onderzoek te doen of om personen aan te spreken. Het is aan de politie en het Openbaar Ministerie om te achterhalen of er sprake is van een strafbaar feit. Er zijn tot nog toe tien aangiftes gedaan waarvan er nog vier in behandeling zijn. Zes aangiftes zijn inmiddels afgerond. Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of de betreffende handelingen zich kwalificeren als strafbare feiten. Denk hierbij aan bedreiging of belediging.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen gedragingen strafbare feiten of een onrechtmatige daad opleveren. Deze toetsing vindt plaats door de civiele rechter of strafrechter.
Kunt u, voor zover mogelijk, aangeven in hoeverre «Vizier op Links» onder de aandacht is gebracht van de AIVD? In hoeverre gaat het hier om een bedreiging van de democratische rechtstaat?
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen geen uitspraken over hun actuele kennisniveau.
In het uw Kamer toegestuurde Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 54 staat dat doxing door betrokkenen als intimiderend kan worden ervaren1. Met het openbaar maken van persoonlijke informatie willen extreemrechtse activisten de veronderstelde linkse hegemonie in de samenleving doorbreken. Deze activiteiten kunnen bijdragen aan een verdere polarisatie tussen «links» en «rechts». Het is niet ondenkbaar dat de online polemiek op termijn ook leidt tot fysieke acties.
Dit vind ik een zorgelijke signalering. Hiermee is duidelijk dat er sprake is van een ontwikkeling die haaks staat op de waarden van onze democratische rechtsstaat.
Welke maatregelen stelt u zich voor met het oog op de veiligheid van de betrokkenen en het doen stoppen van dit soort intimiderende acties?
Ik doe geen uitspraken over individuele gevallen. De noodzaak tot interventies en de interventiemogelijkheden hangen sterk af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Van belang is dat slachtoffers altijd een melding doen. Ook kan er aangifte worden gedaan indien er een vermoeden van een strafbaar feit is. Bij voldoende aanknopingspunten kan een onderzoek worden opgestart. Het doen van een melding of aangifte bij de politie kan laagdrempelig via verschillende wegen. Op basis van deze meldingen kan een landelijk beeld ontstaan welke van belang kan zijn ten aanzien van de aanpak van dit soort intimiderende acties. Binnen de lokale driehoek wordt de afweging gemaakt of en zo ja welke beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Wanneer er daders in beeld zijn kunnen aanvullende maatregelen worden genomen variërend van «stopgesprekken» tot een strafrechtelijk traject.
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven worden door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden genomen. Deze zijn aanvullend op de maatregelen die personen of hun werkgever zelf kunnen treffen om weerstand te bieden tegen de dreiging. De verantwoordelijkheid voor het treffen van deze aanvullende maatregelen is belegd bij de lokale Hoofdofficier van Justitie.
Het intimideren van linkse politici |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Dreigende sticker op de voordeur: «Deze locatie wordt geobserveerd»?1
Ja.
Deelt u de mening dat genoemde stickers als intimiderend of bedreigend kunnen overkomen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Fysieke nabijheid van mensen die erop uit lijken te zijn dat je je terugtrekt uit het publieke debat, kunnen zeer intimiderend of bedreigend overkomen.
Kent u meer signalen van acties aan privéadressen van burgers die om hun mening uitkomen? Zo ja, welke?
Ja, er zijn meerdere meldingen gedaan door burgers bij de politie. In tien gevallen heeft dit geleid tot een aangifte.
Deelt u de mening dat opiniemakers, journalisten, politici en andere burgers in alle vrijheid voor hun mening of politieke overtuigingen moeten kunnen uitkomen? Zo ja, hoe oordeelt u in dit verband over de genoemde stickers?
Ja. De vrijheid van meningsuiting is in onze democratie een bijzonder groot goed. Het staat buiten kijf dat eenieder zonder belemmeringen zijn of haar standpunten – al dan niet publiekelijk – zou moeten kunnen uitdragen, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Agressie en intimidatie zijn daarom volstrekt onaanvaardbaar.
De stickers met de tekst «geobserveerde locatie» zijn intimiderend van aard en daarmee norm-overschrijdend. Vanuit een anonieme positie iemand met een andere politieke voorkeur op diens het huisadres belagen, zie ik als een laffe daad.
Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen gedragingen zoals genoemd in het nieuwsbericht strafbare feiten of een onrechtmatige daad opleveren. Deze toetsing vindt plaats door de civiele rechter of strafrechter.
Deelt u de mening dat ongevraagde boodschappen of bezoeken als extra intimiderend of bedreigend kunnen overkomen als die aan een privéadres van iemand worden gedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja. Wanneer vormen van intimidatie of geweld zich manifesteren op het privéadres van het slachtoffer, kan dat forse inbreuk maken op het gevoel van veiligheid en geborgenheid dat een thuis idealiter biedt aan mensen en hun medebewoners.
Zijn er aangiftes gedaan vanwege de genoemde stickers? Zo ja, hoeveel en in welk stadium bevinden die aangiftes zich?
Er zijn tot nog toe tien aangiftes gedaan waarvan er nog vier in behandeling zijn. Zes aangiftes zijn inmiddels afgerond. Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of de betreffende handelingen zich kwalificeren als strafbare feiten.
In hoeverre heeft de Autoriteit Persoonsgegevens de juridische mogelijkheid om tegen het verzamelen en publiceren van (persoonlijke) gegevens van een individu op te treden? Hoeveel capaciteit heeft de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor beschikbaar?
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de juridische mogelijkheid om tegen doxing op te treden. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de ruimte om haar capaciteit naar eigen inzicht te verdelen over haar verschillende taken.
Wanneer is het beleidskader rond de aanpak van verschillende vormen van internetpesten, waaronder doxing, gereed?
Uw Kamer heeft op 5 februari 2021, als bijlage bij de «Stand van zaken uitvoering Agenda horizontale privacy» de beleidsreactie op het WODC-onderzoek «Voorziening voor verzoeken tot snelle verwijdering van onrechtmatige online content» ontvangen.2 Deze beleidsreactie bevat een concreet stappenplan dat beoogt burgers te faciliteren om onrechtmatige content op een laagdrempelige wijze van het internet verwijderd te doen krijgen. Hiermee is het beleidskader internetpesten dus gereed.
De intimidatie van historicus Nadia Bouras |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66), Jan Paternotte (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Historicus Nadia Bouras thuis bedreigd: «Locatie in de gaten gehouden»?1
Ja.
Hoe duidt u het gegeven dat de anonieme organisatie Vizier op Links stickers verstrekt waarop wordt vermeld dat locaties geobserveerd worden en dat men tips kan doorgeven om «zicht te krijgen op linkse activisten»?
Ik vind deze gedragingen intimiderend en onwenselijk. Ik doe verder geen uitspraken over individuele gevallen. De noodzaak tot interventies en de interventiemogelijkheden hangen sterk af van de concrete feiten en omstandigheden van het geval.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat wetenschappers, journalisten, politici en andere mensen die publiekelijk hun mening uiten op deze manier geïntimideerd worden? Welke mogelijkheden ziet u om deze vorm van intimidatie een halt toe te roepen?
Ja. De vrijheid van meningsuiting is een bijzonder groot goed. Het staat buiten kijf dat eenieder zonder belemmeringen zijn of haar standpunten – al dan niet publiekelijk – zou moeten kunnen uitdragen, behoudens ieders verantwoordelijkheid voor de wet. Agressie en intimidatie zijn daarom volstrekt onaanvaardbaar.
Voor politici in het bijzonder is het cruciaal dat zij onbevangen kunnen deelnemen aan het publieke debat. Wanneer de spelregels van het publieke debat met voeten getreden worden door middel van intimidatie is dit onacceptabel.
Met betrekking tot het decentrale openbaar bestuur vervult het Netwerk Weerbaar Bestuur onder leiding van het Ministerie van BZK een rol om de weerbaarheid te versterken en steun na incidenten te bieden. Het netwerk biedt onder anderen handvatten aan om duidelijke grenzen te stellen en bij grensoverschrijding steun in te schakelen waardoor kwaadwillenden niet het beoogde effect bereiken. Aan de hand van bijvoorbeeld woningscans, trainingen, normstelling, agressieprotocollen en persoonlijke bijstand worden decentrale politici en hun organisaties concreet ondersteund.
Herkent u het beeld dat slachtoffers op basis van de huidige wetgeving weinig mogelijkheden hebben om juridische stappen te zetten? Herinnert u zich de antwoorden die u op 11 januari 2021 gaf op Kamervragen over het fenomeen doxing, waarin u aangeeft dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de aanpak van internetpesten van toepassing zijn, en dat u een separate aanpak niet nodig acht? Herinnert u zich tevens de uitspraak tijdens het notaoverleg politie op 3 februari 2021, waarin u stelt dat doxing een dusdanig ernstig fenomeen is dat een separate aanpak wellicht toch nodig is? Ziet u op basis van die conclusie en de dreiging veroorzaakt door Vizier op Links nu wel de urgentie in van een specifieke aanpak van doxing?2 3
De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten met burgers die persoonsgegevens van politieambtenaren op internet plaatsten om hen ondemocratisch of onrechtmatig te beïnvloeden een handelingskader doxing opgesteld. De politie heeft aangegeven graag vroegtijdiger tegen dit soort praktijken te willen optreden en heeft mij verzocht te verkennen of strafbaarstelling van kale doxing een oplossing zou kunnen bieden. Ik ga dit onderzoeken in samenhang met het beleidskader internetpesten dat is ontwikkeld en waarvan de verschillende stappen momenteel worden uitgevoerd.
Erkent u dat de huidige werking van het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onvoldoende bescherming biedt tegen dit soort misbruik van adresgegevens, zoals uitgesproken door de Kamer in de motie van het lid Verhoeven c.s. over geen privéadressen verstrekken van ingeschrevenen die aangeven dat niet te willen? Hoe staat het met de aanpassing van het Handelsregisterbesluit die ervoor dient te zorgen dat de adresgegevens van zelfstandigen niet meer door iedereen kunnen worden ingezien?4 5
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft een voorstel tot aanpassing van het Handelsregisterbesluit in voorbereiding dat de afscherming van het als zodanig geregistreerde woonadres van de ondernemer uitbreidt naar alle inschrijvingen. Op dit moment geldt dat nog alleen voor rechtspersonen. Dat voorstel ligt voor advies bij de Autoriteit Persoonsgegevens en moet daarna naar de Raad van State. Dit voorstel regelt dus de afscherming van het woonadres en niet de afscherming van het vestigingsadres, ook niet als dat het adres is waar de ondernemer woont. Inzicht in vestigingsadressen is een basisfunctie van het Handelsregister. De ondernemer moet daar bij het kiezen van een vestigingsadres ook rekening mee houden.
Overigens ziet KVK zich steeds nadrukkelijker geconfronteerd met moeilijk verenigbare wensen van belanghebbenden bij het handelsregister van binnen en buiten de overheid. Dit betreft vooral de afweging tussen privacy en openbaarheid. EZK en KVK zijn voornemens daarover op korte termijn het gesprek aan te gaan met stakeholders.
Hoe groot acht u het risico dat de organisatie Vizier op Links bijdraagt aan de online radicalisering van rechts-extremistische eenlingen zoals geschetst in het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 53? Wat kunt u hiertegen doen?6
Twitter heeft het account van Vizier op Links inmiddels geschorst omdat het in strijd zou hebben gehandeld met de regels van het sociale medium.
De activiteiten van Vizier op Links kunnen bijdragen aan een verdere polarisatie tussen «links» en «rechts». Het is activistisch van aard, maar er gaat veel intimidatie van uit waardoor waakzaamheid is geboden omdat escalatie rond gebeurtenissen zou kunnen plaatsvinden. Dit online polariserend fenomeen kan door inzet van minimale middelen voor maximale polarisatie zorgen.
In een gepolariseerd klimaat is de kans op het radicaliseren van eenlingen aanwezig. De lokale, persoonsgerichte aanpak wordt ingezet wanneer sprake is van radicalisering of rechts-extremistische uitingen door individuen, met als doel de dreiging die van een persoon uitgaat te onderkennen en daarop te interveniëren. Op landelijk niveau zet de overheid zich in om terroristische en extremistische uitingen, zowel online als offline, geen vat te laten krijgen op de samenleving. Wanneer er sprake is van extremistische gedragingen die een vermoeden van een strafbaar feit opleveren, waaronder intimidatie en bedreiging, kan het Openbaar Ministerie een strafrechtelijk onderzoek instellen en indien opportuun overgaan tot vervolging.
Ziet u mogelijkheden om ook de verantwoordelijkheid aan te scherpen die sociale netwerk bedrijven dragen in het faciliteren van doxing en het handhaven van de eigen richtlijnen?
Ik ben blij met de voortgang die op Europees en op nationaal niveau is geboekt om afspraken te maken met de grote platformen over het melden en verwijderen (Notice and Take Down) van illegale en anderszins onrechtmatige content. Platformen als Facebook doen zichtbaar hun best om beter inzichtelijk te maken welke afwegingen ze maken bij het al dan niet verwijderen van content op hun platform. Toch ben ik van mening dat platformen meer kunnen – en ook zouden moeten – doen om ongewenste content tegen te gaan, door het ontoegankelijk maken van strafbare en anderszins onrechtmatige uitingen, maar ook door het actief beperken van de verspreiding van schadelijke content, het blootleggen van onjuiste assumpties en het organiseren van tegengeluid. Ik ben voornemens om – waar mogelijk samen met andere landen – verdergaande afspraken te maken om platformen ertoe te bewegen zich (nog) meer in te spannen om ongewenst online gedrag te voorkomen.
Anonieme bedreiging en intimidatie op huisadressen |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met anonieme bedreigingen en intimidatie op huisadressen, zoals door «Vizier op Links»? Deelt u de mening dat deze praktijken onacceptabel en niet te tolereren zijn?1
Ja.
Hoeveel meldingen en aangiftes zijn hier al van ontvangen? Wat is de status daarvan?
Er zijn tot nog toe 51 meldingen gedaan waarvan tien aangiftes. Van deze tien aangiftes zijn er nog vier in behandeling. Zes aangiftes zijn inmiddels afgerond.
Zijn dergelijke bezoeken aan huisadressen met het achterlaten van dit soort «waarschuwingen» – met als overduidelijk doel te intimideren – strafbaar? Zo nee, op welke wijze kan dit worden aangepakt? Bent u bereid daarnaar te kijken, omdat dit voor de mensen die dit meemaken zeer bedreigend kan zijn en het de vrijheid van meningsuiting ernstig kan belemmeren?
Het Openbaar Ministerie onderzoekt momenteel of de betreffende handelingen zich kwalificeren als strafbare feiten. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval kunnen gedragingen strafbare feiten of een onrechtmatige daad opleveren. Deze toetsing vindt plaats door de civiele rechter of strafrechter.
Wat gaat u doen om mensen die dit meemaken te beschermen en de boodschappers van intimiderende berichten aan te pakken?
Allereerst roep ik mensen op om vooral aangifte te doen als ze slachtoffer worden van deze praktijken. Bij voldoende aanknopingspunten kan een onderzoek worden opgestart. Het doen van een melding of aangifte bij de politie kan laagdrempelig via verschillende wegen. Op basis van deze meldingen kan een landelijk beeld ontstaan dat van belang kan zijn ten aanzien van de aanpak van dit soort intimiderende acties. Binnen de lokale driehoek wordt de afweging gemaakt of en zo ja welke beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Wanneer er daders in beeld zijn kunnen aanvullende maatregelen worden genomen variërend van «stopgesprekken» tot een strafrechtelijk traject. Dit is zoals gezegd afhankelijk van de feiten en omstandigheden. De toetsing of er sprake is van een strafbaar feit vindt plaats door de civiele rechter of strafrechter.
Verder is het belangrijk dat degenen die dit overkomt er niet alleen voor staan. Afhankelijk van de functie of ambt, kan steun via de werkgever, fractie of beroepsvereniging geboden worden. Voor decentrale politieke ambtsdragers is er bijvoorbeeld het Ondersteuningsteam Weerbaar Bestuur, wat vanuit het Ministerie van BZK gefinancierd wordt. Het netwerk biedt onder anderen handvatten aan om duidelijke grenzen te stellen en bij grensoverschrijding steun in te schakelen waardoor kwaadwillenden niet het beoogde effect bereiken. Aan de hand van bijvoorbeeld woningscans, trainingen, normstelling, agressieprotocollen en persoonlijke bijstand worden decentrale politici en hun organisaties concreet ondersteund.
Indien dreiging en risico daartoe aanleiding geven zullen door de overheid passende beveiligingsmaatregelen worden genomen. Deze zijn aanvullend op de maatregelen die personen of hun werkgever zelf kunnen treffen om weerstand te bieden tegen de dreiging. De verantwoordelijkheid voor het treffen van deze aanvullende maatregelen is belegd bij de lokale Hoofdofficier van Justitie.
Het bericht 'Leraar Khalid A. had meiden dansschool ‘volledig in de greep’: ‘Naar de top in ruil voor seks’' |
|
Rudmer Heerema (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Leraar Khalid A. had meiden dansschool «volledig in de greep»: «Naar de top in ruil voor seks»»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over misbruik in de sportwereld, waarin u de mening deelt dat we er alles aan moeten doen om vormen van misbruik in de sportwereld tegen te gaan?2
Ja.
Hoe kan het zijn dat zo’n man zo lang ongestraft z’n gang heeft kunnen gaan? Bent u bereid om uit te zoeken of er signalen geweest zijn die mogelijk onvoldoende opgepakt zijn? Deelt u de mening dat ontuchtplegers zoals in deze casus nooit meer mogen werken met kinderen? Zo ja, op welke manier gaat u daarvoor zorgen?
Bij grensoverschrijdend gedrag in de sport is het ontzettend belangrijk dat er door betrokkenen tijdig wordt gemeld bij politie en het Centrum voor Veilige Sport. Pas dan kan het grensoverschrijdende gedrag worden aangepakt en herhaling worden voorkomen. Om een goed beeld te krijgen van de zaken die spelen en gespeeld hebben, vergaart het onderzoeksteam van politie onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) zoveel mogelijk alle relevante informatie. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Ik deel uw mening dat ontuchtplegers geweerd moeten worden van het werken met kinderen. Hiervoor stimuleer ik het gebruik van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) in de sport. Daarnaast screent het Centrum Veilige Sport strafrechtelijke uitspraken en adviseert zij sportbonden bij het opleggen van een bestuursmaatregel indien dat wenselijk is. Met een bestuursmaatregel kan een ontuchtpleger geweerd worden bij de aangesloten leden van de sportbond. Daarnaast kunnen sportverenigingen gebruik maken van het Register Ontuchtplegers, om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub (zie ook het antwoord op vraag 5).
Wat gaat u doen naast de campagne «Wat kan mij helpen?» om mensen te motiveren zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken na aanranding of seksueel misbruik door een bekende zodat we hen sneller kunnen helpen en de dader eerder kunnen stoppen?
Er bestaan veel drempels voor slachtoffers om snel professionele hulp te zoeken. Die drempels zijn soms moeilijk te overwinnen. In de campagne laten we onder andere zien wat hulp andere slachtoffers heeft opgeleverd en proberen zo drempels te verlagen.
Voor slachtoffers die in beeld zijn, is goede hulpverlening beschikbaar. Het Centrum Seksueel Geweld (CSG) wordt door veel slachtoffers goed bereikt. Op dit moment wordt in een pilot onderzocht of vergoeden van het eigen risico een mogelijke drempel voor bezoek aan het CSG wegneemt. Het CSG biedt medische en psychische hulpverlening en voert – in samenspraak met de politie – tegelijk forensisch onderzoek uit bij acute slachtoffers om sporen veilig te stellen. Daarnaast informeert het CSG slachtoffers over de mogelijkheden om een melding of aangifte te doen bij de politie. Een aangifte (of ambtshalve onderzoek), strafrechtelijke vervolging en berechting kunnen bijdragen aan het voorkomen van herhaald daderschap. Ook bij Slachtofferhulp Nederland (SHN) kunnen slachtoffers van seksueel geweld terecht, voor emotionele, praktische en juridische ondersteuning.
Tegelijkertijd is op 8 maart jl. het wetsvoorstel seksuele misdrijven in consultatie gegeven. Onderdeel van dit voorstel is dat er meer seksuele handelingen strafbaar worden gesteld, zoals vormen van online seksueel geweld, onvrijwillige seks en seksuele intimidatie. De verwachting is dat door de voorgestelde wijzigingen zaken potentieel sneller in aanmerking komen voor opsporing, vervolging en – uiteindelijk – berechting. Tegelijkertijd geeft het wetsvoorstel een signaal naar daders af dat seksueel overschrijdend gedrag niet acceptabel is en streng wordt bestraft. Buiten de normerende en preventieve werking richting (potentiële) daders, zal de gewijzigde wet ook bijdragen aan het bewustzijn van slachtoffers dat wat hen is overkomen strafbaar is, en daarom hopelijk drempelverlagend werken voor het zoeken van hulp en het doen van een melding of aangifte bij de politie.
Deelt u de mening dat, door dit soort verschrikkelijke berichten, de huidige aanpak en de wet- en regelgeving om mensen te screenen onvoldoende handvatten bieden om ontuchtplegers te weren? Bent u naar aanleiding van dit bericht wel bereid om te onderzoeken of een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie de bevoegdheid kan krijgen om te zoeken naar verdachte patronen en dwarsverbanden tussen verschillende registratiesystemen, zodat pedoseksuelen niet van de ene vereniging of organisatie naar de andere kunnen hoppen?
Ik ben van mening dat het huidige screeningsbeleid voldoende mogelijkheden biedt om vrijwilligers en trainers adequaat te screenen. Zoals aangegeven in antwoord 3, stimuleer ik sportorganisaties om hun trainers en vrijwilligers een (gratis) Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) te laten aanvragen. Met de VOG-screening bekijkt de dienst Justis of er voor de functie relevante antecedenten staan vermeld in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS). Hierin staan niet alleen onherroepelijke veroordelingen geregistreerd, maar bijvoorbeeld ook lopende en geseponeerde strafzaken. Het VOG-instrument is sector-overstijgend, waarmee wordt voorkomen dat relevante veroordelingen in andere sectoren over het hoofd worden gezien. In aanvulling op de VOG kunnen sportverenigingen gebruik maken van het register met ontuchtplegers. Alle sportverenigingen kunnen via NOC*NSF dit register raadplegen om een tuchtrechtelijk gesanctioneerde ontuchtpleger te identificeren en te weren van de sportclub.3 De VOG en het register bieden gezamenlijk voldoende mogelijkheden om ontuchtplegers te weren van sportclubs. In het benoemen van een speciaal daartoe bevoegde officier van justitie zie ik dan ook onvoldoende toegevoegde waarde.
Kunt u ingaan op de resultaten die zijn bereikt met de structurele investering van 15 miljoen euro voor extra capaciteit voor zedenzaken?
De motie Klaver c.s. (structureel 15 miljoen euro) is ten goede gekomen aan de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams, forensisch (medisch) onderzoek en de digitale opsporing. Gefaseerd komen er circa 90 rechercheurs bij die bijdragen aan de aanpak van knelpunten in de bezetting en werkdruk.
Het bericht dat sekswerkers tijdens de lockdown met meer geweld te maken krijgen |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel van Soa Aids Nederland waaruit blijkt dat sekswerkers tijdens de lockdown met meer geweld te maken krijgen? Wat is uw reactie op het artikel?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Ik vind het zorgwekkend dat sekswerkers zich mogelijk uit financiële nood gedwongen voelen door te werken met risico’s voor zowel hun eigen veiligheid en gezondheid als de volksgezondheid.
Waarom worden sekswerkers die via opting-in werken en daarom vaak buiten de steunmaatregelen vallen niet financieel ondersteund voor de sluiting tijdens de lockdown?
Als wordt gewerkt conform de opting-in regeling is er geen sprake van een dienstbetrekking voor de werknemersverzekeringen en is de sekswerker dus niet verzekerd voor de werknemersverzekeringen. Er kan daarom geen aanspraak worden gemaakt op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Als wordt gewerkt conform de opting-in regeling is er ook geen sprake van zelfstandig ondernemerschap en kan daarom evenmin een beroep worden gedaan op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Rechtmatig in Nederland woonachtige personen kunnen in aanmerking komen voor bijstand als zij aan de voorwaarden voldoen. De bijstand is een vangnetregeling.
Waarom denkt u dat de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) voldoende is als vangnet voor sekswerkers die op geen van de andere steunmaatregelen aanspraak kunnen maken terwijl de TONK in een stad als Den Haag bijvoorbeeld maximaal € 1.500,– bedraagt voor de eerste helft van 2021? Vindt u een inkomen van € 1.500,– over een half jaar een menswaardig bedrag?2 3
Er zijn een aantal regelingen waar ook sekswerkers mogelijk aanspraak op kunnen maken als zij aan de voorwaarden voldoen. Sekswerkers die als zelfstandig ondernemer werken kunnen in aanmerking komen voor de Tozo, als hun huishoudinkomen onder het sociaal minimum is gevallen, zij ingeschreven staan bij de KvK en ze rechtmatig in Nederland verblijven.
Sekswerkers die in dienstverband werken met een arbeidscontract komen mogelijk in aanmerking voor de WW. Hun werkgever zou ook mogelijk de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging Werkgelegenheid) kunnen aanvragen. Voor andere sekswerkers, zoals sekswerkers die onder de opting-in regeling vallen, of sekswerkers uit andere EU-landen die niet als zzp’er werken en ook geen werknemer zijn, bestaat de mogelijkheid om een bijstandsuitkering aan te vragen als zij aan de voorwaarden voor algemene bijstand voldoen.
Daarnaast is er nu de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK). TONK is bedoeld voor huishoudens die door de Coronamaatregelen te maken hebben met een forse inkomensteruggang en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen betalen. TONK is geen inkomensregeling, maar kan naast eventuele aanspraken op andere regelingen voorzien in een tegemoetkoming van deze noodzakelijke (woon)kosten. De precieze uitwerking van de voorwaarden van TONK en de hoogte van de vergoeding worden lokaal bepaald. Het kabinet heeft gemeenten verzocht de TONK ruimhartig toe te passen.
Sekswerkers kunnen, afhankelijk van de persoonlijke situatie en de lokale uitwerking, gebruik maken van de TONK.
Wat vindt u ervan dat sekswerkers zo wanhopig om inkomsten zijn dat zij de coronamaatregelen negeren met als gevolg dat zij en hun klanten meer gevaar lopen voor coronabesmettingen, diefstal en zelfs geweld?
Ik vind het zeer onwenselijk als sekswerkers toch doorwerken zowel voor de gezondheid en de veiligheid van sekswerkers als voor de volksgezondheid.
Ik ben mij er van bewust dat er, ondanks het uitgebreide pakket aan steunmaatregelen waar nu ook de TONK aan is toegevoegd, nog steeds huishoudens waaronder sekswerkers zullen zijn die zich onvoldoende ondersteund voelen door de diverse regelingen. Elke gemeente werkt ook hard om ervoor te zorgen dat haar inwoners, waaronder sekswerkers, de benodigde ondersteuning krijgen bij het opvangen van de gevolgen van de coronacrisis.
Bent u bereid om alsnog een speciale steunmaatregel op te tuigen nu we al bijna een jaar in lockdown zijn en het sekswerk nagenoeg stil is komen te liggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat sekswerkers niet beboet worden voor het uitoefenen van hun beroep tijdens de lockdown wanneer zij aangifte willen doelen van geweld of diefstal? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft contact gehad met de politie en de politie kan dit toezeggen indien de overtreden maatregel niet zwaarder weegt dan hetgeen waar het slachtoffer aangifte van komt doen. Bijvoorbeeld, in het geval van geweld of diefstal kan het slachtoffer aangifte doen zonder een boete te ontvangen voor werken in strijd met de coronamaatregelen. Het is reeds bestaand beleid binnen de politie dat als een individu aangifte komt doen van een strafbaar feit diegene veilig bij de politie terecht kan en níet beboet wordt voor bijvoorbeeld het overtreden van de coronamaatregelen. Dit zal mogelijk anders kunnen worden indien hetgeen het slachtoffer heeft overtreden in alle redelijkheid zwaarder weegt dan hetgeen het slachtoffer is overkomen.
Hoe gaat u geweld tegen sekswerkers aanpakken nu zij vanwege de lockdown in een extra kwetsbare positie terecht zijn gekomen?
Er is bij het verbeteren van de positie een belangrijke rol weggelegd voor gemeenten en hulporganisaties die in direct contact staan met de sekswerkers. De signalen over de situatie van sekswerkers en de boodschap van de politie zullen extra onder de aandacht worden gebracht bij gemeenten.
Het bericht 'Klappen en stroomstoten: politiehonden bij training mishandeld' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Klappen en stroomstoten: politiehonden bij training mishandeld»?1
Ja.
Klopt het dat bij particuliere verenigingen die verantwoordelijk zijn voor het trainen van politiehonden, honden nog altijd worden mishandeld?
Ik heb kennisgenomen van de beelden uit het tv-programma Zembla waarop te zien is dat een persoon tijdens het africhten en trainen van politiehonden dieronvriendelijke methoden gebruikt. Ik benadruk dat het hier over het algemeen niet gaat over honden die voor de politie bedoeld zijn en dat de benaming «politiehonden» hierbij verwarrend kan zijn. De Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) is een zelfstandige, private vereniging die ruim 300 aangesloten verenigingen heeft. De leden van deze verenigingen trainen honden om deze geschikt te maken voor de verkoop aan onder andere overheidsdiensten in binnen- en buitenland. De Nederlandse politie is slechts een van deze overheidsdiensten. De wijze waarop de KNPV omgaat met het aanpakken van eventuele misstanden is een zelfstandige verantwoordelijkheid van de vereniging. Indien er voldoende concrete aanwijzingen zijn om strafbare feiten aannemelijk te maken, kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) een opsporingsonderzoek naar mogelijke dierenmishandeling starten. Naar aanleiding van de uitzending van Zembla wordt momenteel door de politie, in opdracht van het OM, bij één vereniging onderzocht of er aanknopingspunten zijn voor een strafrechtelijk onderzoek.
Klopt het dat het geen incidenten zijn en tevens dat veel KNPV-trainers nog steeds geweld gebruiken bij het opleiden van de honden? Zo ja, waarom wordt hier niet tegen opgetreden, aangezien dierenmishandeling een strafbaar feit is, iets dat u zelf ook hebt erkend in de beantwoording van eerdere Kamervragen over hetzelfde onderwerp?2
Mede door het door u aangehaalde bericht is het bekend dat bij het opleiden van honden door een aantal trainers grensoverschrijdende trainingsvormen worden toegepast. Dat betreur ik ten zeerste.
De opleidingsterreinen bevinden zich om verschillende redenen over het algemeen op besloten locaties. Onafhankelijke waarnemingen van de gebruikte omgangs- en trainingsvormen zijn daardoor moeilijk te realiseren. Op basis van de data in de politieregistratiesystemen is de omvang van het thema niet te duiden.
In de uitzending van het tv-programma Zembla werd beeldmateriaal getoond dat herleidbaar is naar één vereniging. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is in opdracht van het OM een onderzoek ingesteld om te zien of voldoende aanknopingspunten bestaan voor een strafrechtelijk onderzoek.
Meldingen over het gebruik van geweld bij de training van honden worden bij de politie in behandeling genomen. Daar waar de gemelde feiten en omstandigheden voldoende aanwijzingen bieden, wordt een politieonderzoek ingesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van het binnen de politie aanwezige vakmanschap. Ieder basisteam binnen de politie is verbonden met het netwerk van specialisten voor dierenmishandeling en dierenwelzijn. De voornoemde meldingen worden met inzet van die expertise behandeld.
Zoals ik eerder in mijn beantwoording van schriftelijke vragen van 26 oktober 2020 reeds heb gemeld, heeft de politie naar aanleiding van de beelden in het tv-programma «Undercover in Nederland» een strafrechtelijk onderzoek ingesteld.3 Dit onderzoek loopt nog.
Waarom is er nog steeds geen sprake van goed toezicht, aangezien u in dezelfde beantwoording het belang van een goed toezicht op de training van honden hebt onderschreven?
De verenigingen die aangesloten zijn bij de KNPV trainen volgens de KNPV-standaarden. Het toezicht op de trainingspraktijk en de huisregels is als eerste aan de betreffende vereniging en de KNPV. Waar nodig kan de politie een actieve toezichthoudende rol kiezen. De noodzaak tot toezicht wordt duidelijk als de informatie daartoe aanleiding geeft. De politie gaat alleen over tot toezicht, handhaving en onderzoek bij voldoende gerichte informatie. De informatie die bij de politie bekend is, is tot op heden summier, en heeft betrekking op slechts enkele van de ruim 300 bij de KNPV aangesloten verenigingen. Er is dus geen reden om op grote schaal toezicht te houden.
Waarom koopt de politie nog steeds honden die mishandeld zijn in weerwil van haar eigen mededeling dat zij geen honden wil afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen?
De politie wil geen honden afnemen van africhters die niet in staat zijn gebleken honden op een diervriendelijke wijze te trainen. Bij de selectie van een geschikte hond worden met individuele africhters afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn vastgelegd in een koopcontract. Mocht blijken dat een africhter zich niet aan deze afspraken houdt, dan wordt de relatie met deze africhter per direct verbroken. Verder wordt onderzocht of het koopcontract kan worden aangevuld met een boeteclausule.
Tevens heb ik de politie gevraagd bij de aanschaf van honden meer aandacht te hebben voor signalen waaruit blijkt dat de honden met dieronvriendelijke methoden zijn getraind of afgericht.
Deelt u de mening dat er sprake is van een structureel probleem en zelfs structurele onwil om hier iets tegen te doen, daar dit onderwerp al vele jaren speelt en er nog steeds sprake is van mishandeling van honden die desondanks door de politie worden gekocht? Zo nee, waarom niet?
De uitzending van het programma Zembla laat zien dat er nog steeds particulieren zijn die tijdens het africhten en trainen van honden dieronvriendelijke methoden gebruiken. Laat ik duidelijk zijn: iedere vorm van dierenmishandeling is er een teveel. De bij mij bekende gegevens wekken echter niet de indruk dat het hier gaat om een structureel probleem.
Deelt u de mening dat de politie door het wel afnemen van mishandelde honden, hiermee medeplichtig is aan een strafbaar feit? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat in ieder geval wel sprake is van het schenden van een op de politie rustende zorgplicht, inhoudende dat zij zich vóór de aankoop moet vergewissen dat de betreffende honden op een (wettelijk) toelaatbare wijze zijn getraind?
In reactie op eerdere Kamervragen heb ik u vorig jaar bericht dat de politie geen honden meer afneemt van africhters die niet in staat zijn gebleken om honden op een diervriendelijke wijze te trainen.4 De politie kijkt bij de aanschaf van een hond naar het gedrag en gaat zo goed als mogelijk na of er aanwijzingen zijn dat een hond met dieronvriendelijke methoden is getraind. Desondanks is dit helaas niet altijd op voorhand met 100 procent zekerheid uit te sluiten. Indien de politie op basis van het gedrag vermoedt dat bij het africhten en trainen geen diervriendelijke methoden zijn gebruikt, wordt de hond niet afgenomen. Mocht de politie ontdekken dat een particulier waarvan honden worden gekocht de dieren tijdens het africhten en trainen mishandelt, wordt de relatie met de betreffende particulier direct beëindigd.
Waarom wordt voor de politie een uitzondering gemaakt voor honden die al met stroomstoten zijn getraind?
Binnen de politie is thans nog een groep honden werkzaam die oorspronkelijk door particulieren met een e-collar is afgericht en getraind. Het is niet altijd mogelijk deze zo opgeleide honden in te zetten zonder het gebruik van die apparatuur. Onmiddellijke afkeuring van deze groep honden zou direct een onaanvaardbaar operationeel probleem opleveren. Om die reden worden honden die na verloop van tijd niet meer geschikt zijn op termijn uitgefaseerd en vervangen door honden die wel initieel op een diervriendelijke manier zijn afgericht en getraind. Die vervanging heeft tijd nodig. Daarnaast is de politie bezig om het gebruik van de e-collar nog slechts bij wijze van ultimum remedium toe te staan in gevallen waarin andere, minder ingrijpende trainingsmethoden niet het gewenste resultaat hebben opgeleverd. Na het doorlopen van een ethisch afweegkader kan kortstondig gebruik van de e-collar in dergelijke gevallen maken dat een hond bij de politie langer inzetbaar blijft en niet direct hoeft te worden afgekeurd. De politie maakt daarbij overigens van een aanzienlijk lagere stroomprikkel gebruik dan in de uitzending van Zembla door de journalist werd ervaren.
Waarom worden dergelijke honden niet afgekeurd met ingang van de datum waarop het gebruik van stroomstoten is verboden en, na deugdelijke training, herplaatst? Zo nee, deelt de mening dat de politie door het blijven gebruiken van deze honden haar voorbeeldfunctie verzaakt, omdat de inzet van deze honden dus het gebruik van stroomstoten in stand houdt?
Zie antwoord vraag 8.
Toegenomen geweldscriminaliteit onder jongeren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Opnieuw meer jongeren verdacht van ernstige geweldsdelicten' en «Jonge geweldplegers zorgelijke trend in jaarbeeld OM over 2020»?1 2
Ja.
Kunt u verklaren hoe het komt dat er twee jaar op rij sprake is van een forse toename van het aantal minderjarigen dat verdacht wordt van ernstige geweldsmisdrijven waaronder doodslag? Zo ja, wat is uw verklaring? Zo nee, waarom niet en hoe kunt het probleem dan goed aanpakken?
De cijfers van OM laten de laatste twee jaar een toename zien van (het aandeel) minderjarigen dat verdacht wordt van een ernstig geweldsdelict en (een poging) tot doodslag en (een poging tot) moord. Daar zitten ook de wapenfeiten bij. Daartegenover staat dat er in het algemeen sprake is van een dalende trend in de jeugdcriminaliteit. Het totaalaantal jeugdige verdachten dat in aanraking komt met het OM neemt de afgelopen jaren af; het afgelopen jaar met 12% ten opzichte van 2019. Dit laat helaas onverlet dat bepaalde jongeren zich (meer) lijken te richten op bepaalde fenomenen. Dit zijn ontwikkelingen die nauwlettend worden gevolgd. Om een verklaring te kunnen geven van deze ontwikkeling is nader (wetenschappelijk) onderzoek nodig. De komende tijd verschijnt een aantal rapportages (zoals de Monitor Jeugdcriminaliteit) dat zal helpen bij het duiden en de analyse van deze cijfers. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor de zomer nader informeren over de ontwikkelingen in de jeugdcriminaliteit.
Acht u het mogelijk dat er geen sprake is van een daadwerkelijke toename maar dat, zoals de woordvoerder van het openbaar ministerie (OM) suggereert, de toename ook verklaard kan worden uit het feit dat er meer zicht op deze groep delinquenten is? Zo ja, waarom acht u dit mogelijk? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat jongeren die in aanraking komen met criminaliteit de neiging hebben af te glijden vanwege het grote geld dat in de zware criminaliteit verdiend kan worden en dat het plegen van (meer) ernstige geweldsdelicten daarvan het gevolg is? Zo ja, waarom en wat doet u en wat gaat u doen om te voorkomen jongeren de verlokking van criminaliteit beter kunnen weerstaan? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op het eerste deel van uw vraag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Om te zorgen dat jongeren de verlokkingen van (zware) criminaliteit beter kunnen weerstaan, wordt in de aanpak van jeugdcriminaliteit, naast repressie, nadrukkelijk ook ingezet op preventie. We richten ons beleid op de preventieve dadergerichte aanpak van fenomenen zoals overvallen, straatroof en andere geweldsdelicten en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren door in te spelen op belangrijke risico- en beschermende factoren. Dat begint onder meer met het stimuleren van het lokaal en op school vroegtijdig signaleren van ernstig antisociaal of agressief gedrag van jonge kinderen en een aanpak met behulp van effectieve gedragsinterventies die kinderen en hun ouders helpt. Daarbij worden effectieve gedragsinterventies voor kinderen van 12–18 jaar, zoals de gedragsinterventie «Alleen Jij Bepaalt Wie je bent», actief onder de aandacht gebracht van scholen en gemeenten.
In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC) zetten we samen met onze ambtsgenoten van SZW, BZK, VWS en OCW in op een integrale en wijkgerichte aanpak die ervoor moet zorgen dat jongeren de verlokking van criminaliteit beter kunnen weerstaan. Acht gemeenten die nadrukkelijk met ondermijnende jeugdcriminaliteit kampen, hebben extra geld gekregen om hun wijkgerichte preventieve aanpak te versterken met maatregelen en interventies die het veiligheidsdomein en sociaal domein verbinden. Daarnaast zet ook een aantal RIEC’s in op een aanpak om te voorkomen dat jongeren in de (ondermijnende) criminaliteit terecht komen of hier verder in afglijden.
Een ander belangrijk onderdeel van de preventieve aanpak van ondermijnende criminaliteit is het doen van wetenschappelijk onderzoek, onder meer naar de achtergronden van jongeren die in verschillende leeftijdsgroepen betrokken raken bij zware en georganiseerde criminaliteit; de toetredingsmechanismen via welke die betrokkenheid tot stand komt en vooral de elementen voor succesvolle interventies. Dit helpt bij de analyse van de oorzaken en daarmee de doorontwikkeling van het beleid3.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat «een breed offensief [...] hard nodig is om dit maatschappelijke probleem aan te pakken» en dat «alleen met het strafrecht [...] je dit maatschappelijke probleem niet» oplost? Zo ja, aan welke brede aanpak denkt u? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met de voorzitter van het College eens dat alleen met het strafrecht deze situatie niet wordt opgelost. De door het OM genoemde problematiek moet nader worden geanalyseerd en de uitkomsten worden betrokken bij het bepalen en uitvoeren van een aanpak. Repressie zonder preventieve aanpak op criminaliteitsfenomenen is het dweilen met de kraan open. Bij de aanpak zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4 wordt nadrukkelijk samengewerkt tussen de verschillende landelijke en regionale partners, onder andere op basis van de algemeen bekende en hier genoemde risicofactoren vanuit wetenschappelijk onderzoek.
Het actieplan Wapens en Jongeren is hiervan een goed voorbeeld. Dit plan is in nauwe samenwerking met gemeenten en diverse andere partners tot stand gekomen en op 11 november 2020 aan uw Kamer aangeboden. De aangekondigde acties zijn preventief, proactief en repressief van aard en worden sedertdien samen met de betrokken partijen verder uitgewerkt en uitgevoerd. Mede naar aanleiding van de steekincidenten van afgelopen jaar wordt in samenwerking met o.a. politie, OM, reclassering en een aantal gemeenten ook de aanpak van jeugdgroepen herijkt.
Deelt u de mening dat voor jongeren, vooral als zij nog aan het begin van een criminele carrière staan en leerplichtig zijn, het bieden van toekomstperspectief door middel van een degelijke opleiding er aan kan bijdragen dat jongeren op het rechte pad terugkomen en blijven? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja die mening deel ik. Strafrechtelijk optreden alleen is niet voldoende om jongeren op het rechte pad te houden of krijgen. Toekomstperspectief is van groot belang en kan bijdragen aan de positieve ontwikkeling van jongeren. De ervaring leert dat jongeren die met problemen op twee of meer leefgebieden (schulden, werk/opleiding, wonen, identificatiedocument en/of zorg) kampen, vanwege hun kwetsbare situatie verhoogd risico lopen om in de criminaliteit te belanden.
Gemeenten ondersteunen jongvolwassenen bijvoorbeeld op hun pad naar opleiding of arbeid. Belangrijk – ook ter voorkoming van recidive – is hierbij dat de spelers in het veiligheidsdomein, zoals politie en OM – maar ook DJI, de reclassering en de zorg- en veiligheidshuizen – samenwerken met de partners in de zorg en het sociaal domein.
Deelt u de mening dat als voorwaarde bij een straf of als maatregel aanvullend aan een straf het opleggen van een verplichting tot het behalen van een startkwalificatie kan bijdragen aan het voorkomen dat jongeren afglijden in een criminele carrière? Zo ja, hoe gaat u hier een bijdrage aan leveren? Zo nee, waarom niet?
De redenering achter deze vraag begrijp ik. Het zou mooi zijn als iedere jongere die startkwalificatie kan halen en het is goed kwetsbare jongeren daarbij te ondersteunen, zowel gedurende als na de detentie. Ondersteuning van kwetsbare jongeren is onderdeel van de gemeentelijke aanpak van jeugdcriminaliteit, zowel in het kader van het voorkomen van daderschap als in het kader van de re-integratie van ex-gedetineerden. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening van de voorzitter van het College van Procureurs-Generaal dat brede coalities nodig zijn om deze jongeren op het juiste spoor te brengen, en vooral te houden? Zo ja, past een wijkaanpak zoals in Rotterdam-Zuid in dat kader? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja. Een kwetsbare wijk kan een voedingsbodem zijn voor (ondermijnende) criminaliteit. Integrale wijkaanpakken zoals in Rotterdam Zuid kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het voorkomen dat jongeren afglijden naar criminaliteit, omdat op verschillende (leef)gebieden wordt ingezet op alternatieven en kansen. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is daarom – onder meer geïnspireerd door het Nationaal Programma Rotterdam Zuid – samen met de Ministeries van JenV, OCW, SZW en VWS het interbestuurlijk programma Leefbaarheid en Veiligheid gestart, waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uw Kamer separaat heeft geïnformeerd. Met de preventieve aanpak van ondermijning wordt zoveel mogelijk bij dit BZK-programma aangesloten4.
Het bericht ‘Justitie deelt kritieke informatie over hacks niet met bedrijven.’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Justitie deelt kritieke informatie over hacks niet met bedrijven»?1
Ja.
Bent u bekend met de betreffende brief van de Cyber Security Raad? Zo ja, hoe beoordeelt u de zorgwekkende analyse van de Cyber Security Raad? Kunt u dit toelichten?
Ja, ik ben bekend met de adviesbrief van de Cyber Security Raad (CSR) inzake het versneld delen van incidentinformatie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) kan in het kader van analyses ten behoeve van de primaire taakuitoefening (informeren en adviseren van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid) ook gegevens over dreigingen en incidenten met betrekking tot de netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders verkrijgen. De CSR stelt terecht dat het voor het NCSC nog niet mogelijk is om deze gegevens telkens te doen toekomen aan die andere aanbieders. Zij zijn hierdoor niet altijd op de hoogte van deze dreigingen of incidenten. Ik deel de zorgen van de CSR hierover en ben van mening dat het zo veel als mogelijk delen van informatie over dreigingen en incidenten van groot belang is voor de Nederlandse digitale veiligheid en weerbaarheid. Ik werk daarom aan een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat meer van de hiervoor genoemde gegevens bij die andere aanbieders terecht kunnen komen.
Klopt het dat nog veel dreigingsinformatie blijft hangen bij het National Cyber Security Centrum (NCSC) omdat de wettelijke basis voor het delen van deze informatie met betrokkenen nog niet op orde is? Zo ja, in hoeveel gevallen zijn bedrijven slachtoffer geworden van cyberaanvallen, terwijl het NCSC wel over relevante cruciale informatie beschikte en deze vervolgens niet kon delen?
In de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) zijn de taken en bevoegdheden van het NCSC opgenomen. Op dit moment bestaat er nog niet in alle gevallen een wettelijke grondslag voor het NCSC om dreigings- en incidentinformatie over netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders dan die in de doelgroep van Rijk en vitaal, die is verkregen in het kader van de primaire taakuitoefening, aan of ten behoeve van deze aanbieders te verstrekken. Zoals ook aangeven in het antwoord op vraag 2, vind ik dit niet wenselijk en kom ik daarom met een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat deze aanbieders meer van de hiervoor genoemde informatie kunnen verkrijgen. Dit voorstel houdt in dat het NCSC ook aan organisaties die objectief kenbaar tot taak hebben om andere organisaties of het publiek te informeren (OKTT’s) vertrouwelijke herleidbare informatie over aanbieders kan verstrekken, zodat deze schakelorganisaties de niet-vitale aanbieders in hun doelgroep van relevante dreigings- en incidentinformatie kunnen voorzien (wijziging van artikel 20, tweede lid, van de Wbni). De verstrekking van deze gegevens is momenteel al mogelijk aan onder meer computercrisisteams.
Daarnaast houdt dit voorstel in dat het NCSC in bijzondere gevallen informatie kan verstrekken aan individuele organisaties die geen deel uitmaken van de doelgroep Rijk en vitaal (wijziging artikel 3, tweede lid, van de Wbni).
Het NCSC ontvangt dagelijks veel data uit verschillende (internationale) bronnen en analyseert deze in het kader van de uitoefening van de wettelijke taak ten behoeve van vitale aanbieders en organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid. Ik beschik niet over concrete cijfers over aantallen slachtoffers van cyberaanvallen buiten deze doelgroep.
Wordt er bij het NCSC actief gezocht naar alternatieven om toch cruciale dreigingsinformatie te kunnen delen met betrokkenen? Zo ja, op welke alternatieven wordt ingezet en op welke schaal? Zo nee, waarom niet en wat is de huidige status van het landelijk dekkend stelsel? Welke niet-vitale sectoren kunnen nog steeds geen dreigingsinformatie ontvangen?
Het NCSC beziet voortdurend op welke manier zij het beste informatie en adviezen over digitale dreigingen en incidenten kan delen met de primaire doelgroep (vitale aanbieders, organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid) en andere organisaties in Nederland. Zo wordt er met inachtneming van de wettelijke kaders actief gewaarschuwd middels beveiligingsadviezen, nieuwsberichten op de website en berichten aan doelgroepen en andere partners.
Ten behoeve van een zo breed mogelijke uitwisseling en verstrekking van voor aanbieders relevante dreigings- en incidentinformatie zet het kabinet sinds 2018 in op de ontwikkeling van het Landelijk Dekkend Stelsel (LDS) van cybersecurity samenwerkingsverbanden. Binnen dit LDS wordt informatie over cybersecurity breder, efficiënter en effectiever gedeeld tussen publieke en private partijen. Dit moet leiden tot een netwerk van schakelorganisaties die organisaties binnen hun onderscheidenlijke doelgroepen zo goed mogelijk kunnen adviseren en ondersteunen op het gebied van digitale veiligheid. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 februari jl.2 wordt, gebaseerd ook op aanbevelingen van het WODC, nog steeds gebouwd aan dit stelsel zodat zo veel mogelijk sectoren bereikt kunnen worden.
Over de voortgang van het LDS zal uw Kamer worden geïnformeerd in de voortgangsrapportage over de Nederlandse Cybersecurity Agenda (NCSA).
Heeft het Digital Trust Center (DTC) inmiddels een OKTT-status (objectief kenbaar tot taak) mogen ontvangen zodat zij niet-vitale bedrijven kunnen voorzien van dreigingsinformatie? Zo nee, wat is de status, waarom is dit nog steeds niet gebeurd en wat zorgt voor de vertraging? Bent u het met de mening eens dat er snelheid gebaat is bij het toekennen van de OKTT-status aan het DTC, gezien de enorme veiligheidsrisico’s die bedrijven nu lopen?
Het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK is op dit moment nog niet krachtens de Wbni als OKTT aangewezen. Door het Ministerie van EZK wordt momenteel gewerkt aan het laten voldoen van het DTC aan de voorwaarden voor die aanwijzing, waaronder het versterken van de juridische basis door middel van een wetsvoorstel. Na aanwijzing zal het DTC gaan beschikken over meer dreigings- en incidentinformatie die met het niet-vitale bedrijfsleven kan worden gedeeld.
Gelet op deze veiligheidsrisico’s voor duizenden ondernemers, wat is er op korte termijn (wettelijk) nodig om niet-vitale bedrijven toch te kunnen voorzien van dreigingsinformatie?
De eigen digitale weerbaarheid is primair een eigen verantwoordelijkheid van bedrijven. Het DTC biedt informatie, advies en tools aan om niet vitale bedrijven in staat te stellen invulling te geven aan deze eigen verantwoordelijkheid. Voor de stappen die het DTC verder zet, verwijs ik u naar de brief van de Staatsecretaris van EZK aan uw kamer van 16 december jl.3.
Daarnaast kunnen niet vitale bedrijven ook kennisnemen van de algemene beveiligingsadviezen van het NCSC. Ook kunnen deze bedrijven ervoor kiezen om bijvoorbeeld een computercrisisteam in het leven te roepen, of zich bij een al bestaand computercrisisteam of andere schakelorganisatie aan te sluiten, die deze bedrijven voorziet van voor hen relevante dreigings- en incidentinformatie. Deze schakelorganisaties kunnen bijvoorbeeld ook krachtens de Wbni als computercrisisteam of OKTT worden aangewezen en daardoor informatie van het NCSC ontvangen. Het NCSC en het DTC werken bovendien nauw samen en zijn voortdurend, samen met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), telkens in gesprek over de mogelijkheden om binnen het LDS zo veel als mogelijk informatie te delen.
Voorts werk ik, zoals ook aangegeven bij de antwoorden op de vragen 2 en 3, aan een wetsvoorstel om ervoor te zorgen dat de bevoegdheid van het NCSC om dreigings- en incidentinformatie over de beveiliging- en informatiesystemen van niet-vitale aanbieders aan of ten behoeve van die aanbieders te verstrekken wordt uitgebreid en wordt, zoals in het antwoord op vraag 5 gegeven, gewerkt aan het door het DTC voldoen aan de voorwaarden voor een aanwijzing krachtens de Wbni als OKTT.
Hoe staat het met de samenwerking tussen het NCSC en samenwerkingsverbanden met een OKTT-status zoals de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders? In hoeveel gevallen heeft het NCSC al dreigingsinformatie gedeeld met bedrijven die onderdeel uitmaken van het Nationale Beheersorganisatie Internetproviders?
Het NCSC deelt met organisaties met een OKTT-status binnen de wettelijke kaders, zoals eerder beschreven, gegevens over dreigingen en incidenten, voor zover deze gegevens betrekking hebben op en relevant zijn voor netwerk- en informatiesystemen van organisaties in hun respectievelijke doelgroepen. Daarbij kan het in elk geval ook persoonsgegevens aangaande actoren betreffen, zodat organisaties aan de hand daarvan dreigingen beter kunnen detecteren in hun netwerken. Voor zover de te delen informatie, en in het bijzonder persoonsgegevens, vertrouwelijke herleidbare gegevens met betrekking tot een aanbieder betreffen, is verstrekking hiervan aan een OKTT zoals de Nationale Beheersorganisatie Internetproviders (NBIP) momenteel niet mogelijk zonder toestemming van de betrokken aanbieders. Gelet hierop heeft de NBIP in de afgelopen periode tot nu toe in een aantal gevallen informatie over dreigingen en incidenten ontvangen.
Het bovenstaande overwegende, hoe beoordeelt u het huidige vermogen van de Nederlandse overheid om actief dreigingsinformatie te delen met Nederlandse bedrijven? Bent u het met de mening eens dat Nederland achterloopt op dit vlak wanneer wij kijken naar landen om ons heen zoals het Verenigd Koninkrijk?
Voor het goed functioneren van het Nederlandse cybersecuritystelsel is – zoals ik ook heb aangegeven in voornoemde Kamerbrief van 3 februari jl. – een optimale uitwisseling van informatie over digitale dreigingen, kwetsbaarheden en incidenten tussen de overheid, vitale organisaties en niet-vitale organisaties van groot belang. De in voorgaande antwoorden genoemde wetswijziging zal hieraan bijdragen. Daarbij kijk ik ook steeds naar de wijze waarop andere landen, zoals het VK, hun cybersecuritystelsels hebben ingericht, met als doel lessen daarvan te leren, en te kijken hoe die zouden passen in de Nederlandse bestuurlijke context. In het WODC-rapport over het Landelijk Dekkend Stelsel, dat ik in november 2020 aan uw Kamer heb aangeboden, is bijvoorbeeld een landenstudie opgenomen, waarin is gekeken hoe andere landen informatiedeling hebben vormgegeven, waaronder het Verenigd Koninkrijk.4 Veel landen hebben ook, net als Nederland, documenten als hun nationale cyberstrategie openbaar beschikbaar gemaakt. Naast bilaterale contacten ben ik permanent met Europese lidstaten in gesprek over versterking van de digitale weerbaarheid o.a. in het kader van de besprekingen over de voorgenomen herziening van de richtlijn inzake de beveiliging van netwerk- en informatiesystemen en de Europese cybersecurity strategie. Indien daar aanleiding toe is, zal ik uw Kamer informeren over de bevindingen naar aanleiding van deze contacten.
Bent u het ook met de mening eens dat dit onacceptabel is gezien de serieuze veiligheidsrisico’s voor onze hoogontwikkelde kenniseconomie? Zo ja, bent u bereid om in gesprek te gaan met uw collega’s uit het Verenigd Koninkrijk? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van deze gesprekken?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om op de korte termijn, gezien de actuele en reële dreiging van cyberaanvallen, maatregelen te nemen die het delen van dreigingsinformatie tussen overheid en niet-vitale bedrijven mogelijk maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de te nemen stappen en het bijbehorende tijdspad? Zo nee, waarom niet?
Ik werk, zoals hierboven is vermeld, aan een wetsvoorstel tot wijziging van de Wbni, om ervoor te zorgen dat meer dreigings- en incidentinformatie met betrekking tot de netwerk- en informatiesystemen van andere aanbieders dan die in de doelgroep van Rijk en vitaal bij deze aanbieders terecht kan komen. Ik streef ernaar om dit voorstel rond de zomer in consultatie te brengen.
Het bericht ‘Asielzoekers (14, 15 en 16) aangehouden na gewelddadige inbraak Oisterwijk.’ |
|
Emiel van Dijk (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u dit bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat u eens zou moeten opkomen voor de slachtoffers van dit soort gruwelijke misdrijven en per direct moet regelen dat op veertien-, vijftien en zestienjarigen die zeer ernstige misdrijven plegen altijd het volwassenstrafrecht toegepast zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Met de bestaande sancties in het jeugdstrafrecht en de mogelijkheid in voorkomende gevallen het gewone strafrecht voor volwassenen toe te passen, is het stelsel in beginsel voldoende toegerust om passend te reageren op delicten. Daarbinnen bestaan afdoende mogelijkheden om de belangen van slachtoffers mee te wegen en geleden schade te vergoeden. Om te onderzoeken of de strafmaxima voor 16 en 17-jarigen in het jeugdstrafrecht voldoende ruimte bieden voor vergelding van zeer ernstige delicten, wordt een conferentie georganiseerd met wetenschappers, deskundigen uit de jeugdstrafrechts-praktijk en vertegenwoordigers van slachtoffers en nabestaanden.2
Kunt u precies aangeven hoeveel minderjarige asielzoekers in 2015, 2016, 2017, 2018, 2019, 2020 en tot nu toe in 2021 verdachten waren van een misdrijf, uitgesplist per delict en land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Sinds vorig jaar is het Incidentenoverzicht uitgebreid met onder andere informatie over de nationaliteit en de alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv)-status van vreemdelingen. Voor de aantallen amv’s die in de jaren 2018 en 2019 zijn verdacht van een misdrijf verwijs ik u graag door naar het Incidentenoverzicht 2019.3
Er is geen data beschikbaar over amv’s die verdacht waren van een misdrijf in de jaren 2015, 2016 en 2017. Om deze gegevens te verzamelen is onderzoek op detailniveau nodig in samenwerking met het COA, de IND, de DT&V, de politie, het Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak. De cijfers voor het jaar 2020 zullen worden meegenomen in de Staat van Migratie, waarvan ik voornemens ben dit in mei met uw Kamer te delen.4 Volgend jaar zal het onderzoek naar incidentencijfers uitgevoerd worden door het WODC.
Bent u ook van mening dat deze drie criminele asielzoekers helemaal niets in Nederland te zoeken hebben? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het plegen van ernstige strafbare feiten niet zonder consequenties moet blijven. Het plegen van strafbare feiten kan een reden zijn om een aanvraag af te wijzen, of een vergunning in te trekken. Uw Kamer is hierover uitgebreid geïnformeerd bij onder meer de brieven van 25 november 20155, 25 mei 20166 en 1 juli 20207. Ik merk hierbij op dat als familieleden een zelfstandig verblijfsrecht hebben, dit verblijfsrecht niet kan worden ingetrokken vanwege de veroordeling van hun familielid. Als het zo is dat het gepleegde feit voldoende is om verder verblijf te weigeren, zal inderdaad worden ingezet op terugkeer. In die gevallen waarin een gevangenisstraf wordt opgelegd en er geen sprake (meer) is van rechtmatig verblijf, zal al gedurende de gevangenisstraf worden ingezet op terugkeer, zodat de vreemdelingen zo veel mogelijk direct na het einde van de straf kunnen worden uitgezet. Natuurlijk kan ik vanwege de wet bescherming persoonsgegevens niet in gaan op de individuele dossiers.
Bent u bereid deze criminelen inclusief hun familieleden, nadat zij veroordeeld zijn, per direct het land uit te sturen naar het land van herkomst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Is de maat nu eindelijk vol voor u en bent u bereid de grenzen per direct te sluiten voor asielzoekers en immigranten uit islamitische landen en alle asielzoekerescentra te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Iedereen heeft recht op een eerlijke asielprocedure. Tijdens de asielprocedure hebben asielzoekers recht op opvang en onderdak. Vanzelfsprekend is elke vorm van overlast en criminaliteit volstrekt onacceptabel en zet ik samen met onder meer partijen uit de migratieketen, de politie, het Openbaar Ministerie en gemeenten in op een harde aanpak. Zoals eerder aangegeven is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.8
Miljoenenfraude bij de landsadvocaat |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de miljoenenfraude bij de landsadvocaat?1 2 3
Ja.
Hoe verklaart u dat deze fraude zo lang onder de radar heeft kunnen blijven? Wat zegt dit over de staat van toezicht door het kantoor zelf?
Aangezien ter zake nog diverse onderzoeken lopen, kan ik hier op dit moment nog niet inhoudelijk nader op ingaan.
Is er voldoende capaciteit bij de onafhankelijke toezichthouder, maar ook bij opsporingsdiensten om ingewikkelde fraudezaken op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Zowel voor de onafhankelijk toezichthouder als voor de opsporingsdiensten geldt dat de middelen om toezicht te houden en onderzoek te verrichten uit de aard der zaak beperkt zijn en dat prioriteren noodzakelijk is.
Het BFT is een onafhankelijke toezichthouder en handelt/werkt conform zijn regulier risicogericht toezichtsmodel. Dit houdt in dat het BFT aan de hand van signalen de risico’s analyseert en hierbij prioriteiten vaststelt. Er is geen reden om aan te nemen dat het BFT onvoldoende capaciteit heeft voor haar taken. Er is de afgelopen jaren flink geïnvesteerd in het BFT. Zo heeft het BFT er extra budget bijgekregen voor de doorontwikkeling van de organisatie.
De opsporing van complexe fraudezaken vindt plaats door het Openbaar Ministerie (met name het Functioneel Parket) in samenwerking met verschillende opsporingsdiensten, in dit geval de FIOD.
De FIOD voert overleg met het OM over de inzet van capaciteit, aard en omvang van een zaak, maar ook over de manier waarop een onderzoek wordt aangepakt. Daarbij wordt ten behoeve van de prioritering onder andere gekeken naar de ernst van het strafbare feit, de impact ervan op de slachtoffers en de complexiteit.
Vindt u het wenselijk dat aan het zogenoemde «vier-ogen-principe» door kantoren zelf vorm kan worden gegeven? Zo ja, waarom? Wat zegt het over het systeem als het zelfs bij de landsadvocaat dus niet goed geregeld lijkt te zijn? Is hier geen sprake van te veel vrijblijvendheid?
De interne controleverplichting is niet vrijblijvend, want genormeerd in een verordening die is gekoppeld aan toezicht en tuchtrecht. Deze verplichting is weergegeven in de Administratieverordening van de Koninklijk Notariële Beroepsorganisatie.
Welke feiten zich in deze casus precies hebben voorgedaan en hoe dat heeft kunnen gebeuren, maakt op dit moment nog deel uit van diverse onderzoeken. Zowel het strafrechtelijk onderzoek, als het onderzoek van de toezichthouder (het Bureau Financieel Toezicht) lopen op dit moment nog. Ook het door het kantoor Pels Rijcken zelf ingestelde onderzoek, is nog niet volledig afgerond. Ik kan op dit moment nog niet op de uitkomsten van de onderzoeken vooruitlopen.
Ik zal mij door de Landadvocaat gedetailleerd laten informeren over onder meer de wijze waarop het kantoor Pels Rijcken invulling heeft gegeven aan het vier-ogen-principe en welke eventuele wijzigingen daarin worden doorgevoerd om herhaling van het gebeurde te voorkomen. Ook zal ik daarbij vragen naar de inzet van digitale controlemechanismes. De Landadvocaat zal mij inlichten zodra het interne onderzoek is afgerond. Daarop wil ik nog niet vooruitlopen. Te zijner tijd zal ik u daarover nader informeren.
Welke digitale controlemogelijkheden zijn er die meer recht doen dan het vier-ogen-principe? Bent u bereid deze controlemogelijkheden verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat pas na «intern» onderzoek van Deloitte is overgegaan tot maatregelen als het aanstellen van een compliance officer, het controleren of notarissen nog andere functies vervullen bij andere stichtingen en het opnemen van contact met de begunstigde om de juistheid van een overboeking te controleren? Waarom zijn deze overduidelijke omissies nooit eerder ontdekt door bijvoorbeeld de onafhankelijk toezichthouder en de extern accountant? Wat zegt dit over de kwaliteit en zorgvuldigheid van dit toezicht?
Het onderzoek van het BFT loopt nog. Ik kan op de resultaten daarvan niet vooruitlopen.
Waarom werkt de overheid eigenlijk met een «landsadvocaat», zonder daarbij een opdracht aan te besteden? Kunt u verduidelijken waarom deze werkwijze wenselijk is?
De Staatspraktijk vergt specifieke ervaring, kennis en kunde. Het werken met een vaste advocaat in deze praktijk is wenselijk uit een oogpunt van uniformiteit in de behandeling van zaken die de Staat betreffen. Overigens is het niet zo dat niet tevens andere advocaten kunnen worden ingeschakeld door de Staat. Dat gebeurt in incidentele gevallen ook. Verder zijn diverse advocaten werkzaam bij onderdelen van de rijksoverheid om direct de belangen van die onderdelen te behartigen.
Bent u het met de mening eens dat de overheid alleen zaken zou moeten doen met instanties die van onbesproken gedrag zijn? Kan de overheid wat u betreft nog steeds zaken blijven doen met Pels Rijcken? Zo ja, waarom?
Mijn ministerie heeft zich, namens de Staat, in de afgelopen periode met de Landsadvocaat verstaan, om te bezien of er mogelijk gebreken zouden kunnen kleven aan de notariële werkzaamheden van betrokkene, of aan de dienstverlening van het kantoor waar de Landsadvocaat aan is verbonden, ten behoeve van de Staat.
Ondanks dat ook ik geschokt ben over het gebeurde, bestaat op basis van hetgeen mij bekend is momenteel geen aanleiding tot zorg ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de werkzaamheden van de Landadvocaat ten behoeve van de Staat. Er bestaat derhalve op dit moment geen aanleiding te concluderen dat de Landadvocaat geen zaken meer voor de Staat zou kunnen behandelen.
Kunt u verklaren waarom u: «geen aanleiding tot zorg [heeft] ten aanzien van de kwaliteit en legitimiteit van de landsadvocaat», terwijl de zaak nog bij het Openbaar Ministerie en het Bureau Financieel Toezicht (BFT) ligt? Loopt u hiermee niet te ver vooruit op mogelijke uitkomsten van de diverse onderzoeken die nu lopen tegen Pels Rijcken?
Zie antwoord vraag 8.
Waarom sprak u in uw brief van 2 maart jl. aan de Kamer slechts over het feit dat volgens uw eigen onderzoek (uitgevoerd door kantoor Houthoff) uit niets bleek dat de rijksoverheid benadeeld zou zijn? Heeft kantoor Houthoff slechts onderzoek gedaan naar zaken aangaande het Rijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waar heeft kantoor Houthoff dan precies onderzoek naar gedaan?4
Het onderzoek van kantoor Houthoff had tot doel te bezien of er aanwijzingen waren dat de notariële werkzaamheden van betrokkene ten behoeve van de rijksoverheid voldeden aan de daaraan te stellen notariële standaarden. In dit onderzoek zijn dossiers die de rijksoverheid betreffen onder de loep genomen. Wanneer de onderzoeken van het OM en het BFT zijn afgerond, zal ik u vertrouwelijk nader over het onderzoek en de bevindingen van het kantoor Houthoff inlichten.
Naast de praktijk van de Landsadvocaat, hebben de advocaten en notarissen van het kantoor Pels Rijcken ook andere cliënten dan de Staat. De zaken die ten behoeve van andere cliënten worden behandeld, vallen niet onder het contract dat de Staat heeft met de Landadvocaat. Om die reden heeft het onderzoek van Houthoff zich niet uitgestrekt tot dossiers betreffende gemeenten en provincies. Ik was er ook niet van op de hoogte in de dossiers van welke cliënten zich malversaties zouden hebben voorgedaan, aangezien ik in beginsel enkel zicht heb op dossiers ten behoeve van de Staat.
In de brief die ik uw Kamer op 2 maart stuurde, ben ik niet ingegaan op de inhoud van het strafrechtelijk onderzoek van het OM. Ik gaf al aan dat de onderhavige deel uit maakt van een lopend strafrechtelijk onderzoek. Over (lopende) individuele zaken doe ik, zoals bekend, in zijn algemeenheid inhoudelijk geen mededelingen. Om die reden heb ik uw Kamer ook niet eerder over deze kwestie ingelicht en kon (en kan) ik op die inhoud nu ook niet nader ingaan. Het is hier dan ook zaak mijn verantwoordelijkheid voor het OM te scheiden van mijn verantwoordelijkheid voor het contract dat de Staat heeft met de Landsadvocaat. Vanuit die laatstgenoemde verantwoordelijkheid heb ik uw Kamer geïnformeerd.
Naar aanleiding van berichtgeving in de media gisteren over het moment waarop ik door het OM ben geïnformeerd over de zaak, hecht ik er aan u daarover nader in te lichten.
Mij is in maart 2019 en marge van een overleg, door de voorzitter van het College de vertrouwelijke mededeling gedaan van een embargo onderzoek naar aanwijzingen van mogelijk strafbaar handelen van een notaris van Pels Rijcken. Dit was toen nog in de fase van een oriënterend feitenonderzoek. Daarbij zijn geen verdere details met betrekking tot dit embargo onderzoek gedeeld. Vervolgens ben ik eind augustus 2020 door de plv. voorzitter van het College en marge van een overleg mondeling geïnformeerd dat er inmiddels sprake was van een strafrechtelijke verdenking, dat het strafrechtelijke onderzoek was aangevangen en dat de verdachte zou worden verhoord.
Over mededelingen die ik krijg in het kader van een lopend onderzoek, kan ik met het oog op de belangen van opsporing en vervolging geen mededelingen doen. Bovendien geldt bij informatie betreffende een embargo onderzoek, dat deze op mijn ministerie gerubriceerd wordt als Staatsgeheim. Verwerking van dergelijke informatie vindt derhalve alleen plaats bij noodzaak, onder bijzondere beveiligde omstandigheden en alleen door daarvoor aangewezen en gescreende personen.6 Aangezien de mededelingen van het College mij geen aanleiding tot enig handelen gaven, was het mij niet toegestaan deze informatie met anderen te delen en is dat dan ook niet gebeurd.
Wist u op het moment dat u bovengenoemde brief aan de Kamer stuurde van de misstanden bij gemeenten en provincies, zoals die door NRC nu gepubliceerd zijn? Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd in de brief van 2 maart jongstleden? Zo nee, waarom wist u hier niets van, maar kon het NRC dit klaarblijkelijk wel boven tafel krijgen?5
Zie antwoord vraag 10.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij op 13 maart 2018 in de Tweede Kamer en op 19 maart 2019 in de Eerste Kamer is aanvaard, met de bedoeling alle schepen en bemanningen onder Nederlandse vlag te kunnen beschermen tegen piraterij?
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de reparatiewet Bescherming Koopvaardij, het besluit Bescherming Koopvaardij en de ministeriële regeling Bescherming Koopvaardij?
Het is mijn streven het Reparatiewetsvoorstel bescherming koopvaardij nog deze maand ter behandeling aan te bieden bij de ministerraad en zo spoedig mogelijk daarna in te dienen bij uw Kamer. Tegelijkertijd met de indiening van het Reparatiewetsvoorstel bij uw Kamer zal ook het concept-Besluit bescherming koopvaardij in het kader van de voorgeschreven voorhangprocedure (artikelen 4, vijfde lid, 9, negende lid, en 11, zesde lid, van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) worden aangeboden aan de beide kamers der Staten-Generaal. In nauwe samenwerking met de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Kustwacht en de maritieme sector is ook een concept-Regeling bescherming koopvaardij opgesteld. Deze concept-regeling zal, tezamen met het concept-Besluit bescherming koopvaardij dit voorjaar overeenkomstig Richtlijn 2006/123/EG en Richtlijn (EU) 2015/1535 aan de Europese Commissie worden genotificeerd. In een later stadium zal de concept-regeling nog in (internet)consultatie worden gegeven. Over de voortgang en de uitkomst daarvan zal ik u – en ook de Eerste Kamer der Staten-Generaal – nader informeren.
Kunt u de laatste stand van zaken geven met betrekking tot de voorbereidingen van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)?
De ILT werkt in deze fase aan de voorbereiding op en implementatie van de wettelijke taken van vergunningverlening, toezicht en bestuursrechtelijke handhaving, die zij namens mij, dan wel nadat haar ambtenaren door mij zijn aangewezen, gaat verrichten. Dat gebeurt in nauwe samenspraak met de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Defensie, van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid. De inrichting van de werkprocessen wordt nauwkeurig afgestemd op de inhoud van de Wet ter Bescherming Koopvaardij en onderliggende regelgeving. Tegelijkertijd zijn de beoogde werkprocessen ook van invloed op de inhoud van de wet- en regelgeving. Zo zijn er inmiddels model-vergunningaanvraagformulieren, model-embarkatieformulieren en model-rapportageformulieren ontwikkeld, die als bijlage bij de Regeling bescherming koopvaardij worden opgenomen. Daarnaast zal de ILT de komende periode, op mijn uitnodiging daartoe, een aanvullende toets op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudebestendigheid verrichten en daarbij de financiële gevolgen nader incalculeren. Over de uitkomst daarvan zal ik u nader informeren.
Wat heeft u recentelijk ondernomen om de belanghebbenden, die al zo lang wachten op inwerkingtreding van deze wet, op de hoogte te stellen en betrokken te houden bij dit wel zeer trage en teleurstellende proces?
Er is periodiek overleg op hoog-ambtelijk/bestuurlijk niveau met de Koninklijke Vereniging van Nederlandse Reders (KVNR), de Nederlandse Vereniging van Kapiteins ter Koopvaardij (NVKK) en de maritieme vakbond Nautilus International. Deze overleggen vinden plaats in aanvulling op de frequente contacten die de betrokken ministeries en ILT hebben met deze partijen. In deze overleggen, die in een constructieve sfeer plaatsvinden, wordt ook telkens de voortgang besproken van de voorbereiding van de wet- en regelgeving. Daarbij ervaar ik begrip bij betrokken partijen voor het gegeven dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij, het Reparatiewetsvoorstel, het concept-Besluit en de concept-Regeling bescherming koopvaardij, niet alleen nog aan wijziging onderhevig kunnen zijn, maar ook sterk met elkaar vervlochten zijn, en bovendien vervlochten zijn met de in ontwikkeling zijnde nieuwe werkprocessen van de Kustwacht en van de ILT en daarom een zorgvuldige totstandkoming vergen.
Bent u voornemens, nu de Afdeling advisering van de Raad van State op 20 januari 2021 haar advies heeft uitgebracht, het reparatiewetsvoorstel nog deze maand in te dienen bij de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 3. Er heeft overigens op 23 februari jl. overleg plaatsgevonden door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT en Justitie en Veiligheid met de maritieme sector over een wijziging van het Reparatiewetsvoorstel en het concept-Besluit.
Bent u nog steeds voornemens om de Wet ter Bescherming Koopvaardij, indien mogelijk, nog dit jaar, maar uiterlijk op 1 januari 2022 in werking te laten treden?
Dat is nog onverminderd mijn streven. Daarbij teken ik aan dat het aan het nieuwe kabinet is om daarover een finale afweging te maken. Overigens hecht ik eraan op te merken dat het na inwerkingtreding nog enkele maanden zal duren voordat de eerste vergunningen zijn verleend en daadwerkelijk gewapende particuliere maritieme beveiligers kunnen worden ingezet op Nederlands gevlagde koopvaardijschepen.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna? Kunt u in dit verband de laatste stand van zaken geven van de verkenning die u hiernaar samen doet met de ministers van Defensie en van Infrastructuur en Waterstaat?
De veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee baart ook het kabinet zorgen. De afgelopen jaren is het aantal incidenten toegenomen en is het zeegebied waar de incidenten plaatsvinden uitgebreid. Er zijn berichten over ernstige geweldsincidenten en recent is als gevolg van piraterij een dodelijk slachtoffer met de Azerbeidjaanse nationaliteit te betreuren geweest. In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover heb ik, mede namens mijn ambtgenoot van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan.
Anders dan bij Somalië, gaat het bij West-Afrika niet om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn niet aanwezig. In dat verband wijs ik erop dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid.
Op 25 februari jl. is door vertegenwoordigers van de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, van Buitenlandse Zaken, van Defensie en van Justitie en Veiligheid gesproken met vertegenwoordigers van de maritieme sector over de veiligheid in de Golf van Guinee. Daarbij is uitvoerig ingegaan op de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee waarbij Nederland betrokken is. Binnen een aangewezen Maritime Area of Interest (MAI) zal een EU Militaire Staf coördinatie-cel de uitwisseling van informatie coördineren ter versterking van het gezamenlijk bewustzijn en ter facilitering van gezamenlijke inzet. Op een later moment is binnen de pilot ook verdere samenwerking met de individuele kuststaten in de Golf van Guinee voorzien, onder meer door ondersteuning van de «Yaounde-architecture», het forum voor maritieme samenwerking in de regio. Ook zijn andere mogelijkheden in internationaal verband aan de orde gekomen die kunnen bijdragen aan de veiligheid van de koopvaardij in de Golf van Guinee, zoals een betere (internationale) registratie van de scheepvaart en een betere opvolging van noodsituaties. Hierover zal op korte termijn vervolgoverleg plaatsvinden.
De uitzending van RTL Boulevard over Stichting SIGNI van zondag 28 februari 2021 |
|
Bart Smals (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekent met het burgerinitiatief Stichting SIGNI en het werk dat zij verrichten?1
Ja.
Klopt het dat er een boete van bijna 5.000 euro aan de Stichting SIGNI is opgelegd door de Inspectie SZW? Kunt u zich voorstellen dat deze boete nogal wrang voelt voor deze stichting?
De Inspectie SZW heeft mij laten weten dat deze stichting inderdaad een boete heeft gekregen voor overtreding van regels die als doel hebben om te zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor (vrijwillige) duikers. Ik heb vernomen dat de stichting het niet eens is met deze boete en dat zij formeel bezwaar hebben aangetekend.
Welke gevolgen heeft het opleggen van deze boete voor de activiteiten van Stichting SIGNI en andere vrijwilligersinitiatieven zoals «duik de Noordzee schoon»? Deelt u de opvatting dat we zulke initiatieven graag willen behouden in Nederland, omdat deze een hele waardevolle bijdrage leveren aan onze maatschappij?
Ik heb veel waardering voor vrijwilligersinitiatieven die een bijdrage aan de maatschappij willen leveren.
Deelt u de mening dat Stichting SIGNI belangrijk onbezoldigd werk verricht waardoor families en vrienden van vermisten een emotioneel traject beter kunnen afsluiten? Hoe wordt zulk waardevol vrijwilligerswerk op dit moment beperkt via (arbeids)wetgeving?
De betekenis van de activiteiten van deze stichting voor families en vrienden van vermisten is groot, daar ben ik mij van bewust. Tegelijk blijven de regels rond gezond en veilig werk ook belangrijk. Als er sprake is van arbeid met bijzondere gevaren voor de veiligheid en gezondheid, zoals duikarbeid, dan zijn de regels ook van toepassing op degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn; ook zij moeten gezond en veilig hun vrijwilligerswerk kunnen doen.
Deelt u de mening dat burgerinitiatieven vanuit de samenleving moeten worden omarmd door de overheid? Welke ruimte heeft de Inspectie SZW om dit aspect mee te wegen?
De overheid wil burgerinitiatieven vanuit de samenleving omarmen, mits deze binnen wettelijke kaders blijven. Dit betekent dus dat degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn deze vrijwilligers moet beschermen ingeval sprake is van bijzondere gevaren. De Inspectie SZW kijkt bij het bepalen van sancties altijd naar de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Onder welke voorwaarden mag een gecertificeerde duiker in Nederland in de openbare wateren duiken?
De specifieke voorschriften voor duikarbeid, oftewel arbeid onder overdruk, zijn opgenomen in afdeling 5 van hoofdstuk 6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hiertoe behoren onder andere de verplichting te beschikken over een passend certificaat voor het type duikarbeid en de verplichting dat de duikers worden bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider. Het zevende lid van artikel 16 van de Arbeidsomstandighedenwet stelt kort gezegd dat bepalingen, voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden, tevens van toepassing zijn op degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn. Dit is nader uitgewerkt in artikel 9.5a van het Arbeidsomstandighedenbesluit.
In hoeverre is er sprake van een arbeidsrelatie indien twee stichtingen vrijwillig, onbezoldigd en gezamenlijk zoeken naar vermisten in de Nederlandse wateren?
Het gaat niet over een arbeidsrelatie maar over de inzet van vrijwilligers. Zoals in antwoord op vraag 6 uiteengezet is, zijn specifieke bepalingen over arbeidsomstandigheden ook van toepassing op vrijwilligers. Het gaat dan om activiteiten waaraan bijzondere gevaren voor de gezondheid en veiligheid zijn verbonden.
Wat zijn de verschillen tussen professionele duikarbeid en sport duiken vanuit het arbeidsrecht gezien en waarom is dat in deze casus relevant?
Regelgeving waarvoor mijn departement verantwoordelijk is, betreft de arbeidsomstandigheden van duikarbeid. Vanwege de gezondheid en veiligheid van (vrijwillige) duikers gelden daarvoor bepaalde regels. Sportduiken als hobby valt daar niet onder.
Bent u bereid met Stichting SIGNI en de betrokken sportduikers c.q. organisaties in gesprek te gaan om te zorgen dat zij hun belangrijke werk op een veilige wijze kunnen voortzetten?
Indien de stichting met mijn departement overleg wil voeren over de bestaande voorschriften in relatie tot haar activiteiten onder water, dan ben ik daar toe bereid.
De boete die is opgelegd aan Stichting SIGNI Zoekhonden. |
|
Lilian Helder (PVV), Léon de Jong (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u (beiden) bekend met het feit dat bij beschikking van 30 december 2020 een boete van € 4.800,– is opgelegd aan Stichting SIGNI Zoekhonden?
Overeenkomstig de Aanwijzingen inzake de rijksinspecties dient er geen ministeriële bemoeienis of druk te zijn in individuele zaken. De gestelde vragen betreffen een individuele zaak. In beginsel ben ik daarbij dus niet betrokken noch van op de hoogte. Mede gelet op deze vragen heb ik mij door de Inspectie SZW laten informeren over deze zaak. Voor de volledigheid merk ik op dat de Minister voor Rechtsbescherming geen betrokkenheid met deze zaak noch met de arbeidsomstandighedenregelgeving heeft.
Is het waar dat de boete is opgelegd vanwege het overtreden van artikel 6.16 Arbeidsomstandighedenwet omdat volgens de Staatssecretaris van SZW de ingezette duikers niet over de juiste certificaten beschikten en de duikarbeid niet onder de juiste omstandigheden heeft plaatsgevonden?
De boete ziet op overtreding van regels die als doel hebben om de veiligheid en gezondheid van duikers te borgen. In dit geval betreft het overtreding van bepalingen in artikel 6.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Hierbij merk ik op dat boetebeschikkingen in beginsel niet openbaar zijn. Eind februari jl. hebben de door de stichting betrokken advocaat en zijn vader in RTL Boulevard melding gemaakt van de opgelegde boete. Om die reden ben ik in de beantwoording van deze vragen minder terughoudend dan ik anders zou zijn.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI een succesvol burgerinitiatief is dat de afgelopen 16 jaar meer dan 400 vermissingen heeft weten op te lossen?
Ik ben bekend met de door de stichting genoemde resultaten van haar inspanningen. Ik heb veel waardering voor dit soort initiatieven die een bijdrage aan de maatschappij willen leveren.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI acteert op verzoek van nabestaanden, voor wie de onwetendheid over het lot van hun familielid onmenselijk veel leed veroorzaakt?
Ja. Ik begrijp dat de betekenis van de activiteiten van de stichting voor families en vrienden van vermisten groot kan zijn.
Bent u bekend met het feit dat SIGNI haar belangrijke activiteiten vanwege de opgelegde boete nu gedwongen heeft gestaakt, hetgeen grote impact heeft op familieleden, dan wel nabestaanden van vermiste personen? Zo nee, beseft u dan wel dat dankzij SIGNI de familie van de vermoorde Ichelle van de Velde eindelijk waardig afscheid van haar kan nemen, omdat het zoekteam van Signi Zoekhonden afgelopen zaterdag het laatste ontbrekende lichaamsdeel van het slachtoffer heeft gevonden?
Onderdeel van een juridische procedure is dat de betrokken partij aanspraak kan maken op een matiging van de boete en een betalingsregeling. De Inspectie SZW heeft de betrokken stichting gewezen op deze mogelijkheid en op de benodigde informatie om tot oordeelsvorming te kunnen komen. Naar het oordeel van de Inspectie SZW heeft de stichting initieel onvoldoende bewijs aangeleverd, waardoor geen reden bestond om de boete te matigen. De stichting heeft in de bezwaarfase, die thans loopt, aanvullende financiële gegevens verstrekt. Inmiddels is de boete betaald, zodat geen sprake is van betalingsonmacht.
Waarom wordt rücksichtslos een zeer hoge boete opgelegd zonder ook maar enig besef te hebben van het feit dat deze boete wordt opgelegd aan een non-profit stichting die alleen met vrijwilligers werkt, die volledig afhankelijk is van donaties en sponsoren en waarvan in 2020 beide oprichters door dezelfde overheid zijn benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau?
De Inspectie SZW legt alleen boetes op voor zover sprake is van overtreding van wettelijke regels. In regelgeving is bepaald dat ook degene bij wie vrijwilligers werkzaam zijn verantwoordelijk is voor naleving van deze regels. Op deze manier kunnen ook vrijwilligers hun bijdrage verrichten in een gezonde en veilige omgeving. De Inspectie SZW heeft de stichting eerder in een gesprek en per brief kenbaar gemaakt wat de relevante regels zijn. Daarom ben ik van mening dat van rücksichtslos optreden geen sprake is. Bij het bepalen van de hoogte van de boete betrekt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval, waaronder het aantal aanwezige werknemers of vrijwilligers op de locatie ten tijde van de overtreding. Dit heeft de Inspectie SZW ook in onderhavige zaak gedaan.
Bent u bereid om de opgelegde boete in te trekken (vanwege strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur), dan wel kwijt te schelden? Zo nee, waarom niet?
De stichting kan via de gebruikelijke bestuursrechtelijke weg bezwaar en (hoger) beroep aantekenen tegen de opgelegde boete. De bezwaarprocedure loopt inmiddels. In het kader van het ingediende bezwaar vindt een heroverweging van de boetebeschikking plaats. Daarin wordt de opgelegde boete beoordeeld op grond van het beginsel evenredigheid en proportionaliteit, zoals ook neergelegd in de Beleidsregel boeteoplegging arbeidsomstandighedenwetgeving waar ik aan gebonden ben. De rechter toetst in (hoger) beroep.
Indien u onverhoopt van mening bent dat de wetgeving wel juist is uitgelegd, bent u daarnaast dan bereid om de relevante wetgeving zodanig aan te passen (al dan niet met terugwerkende kracht) dat deze barrière voor SIGNI wordt weggenomen, omdat zij anders haar belangrijke werk niet meer kan doen? Zo nee, waarom niet?
Voor de volledigheid merk ik op dat de huidige regels een belangrijk, achterliggend doel hebben, namelijk het zorgdragen dat ook vrijwilligers gezond en veilig hun activiteiten kunnen uitvoeren. Het is aan de stichting zelf om te bepalen hoe haar activiteiten zodanig kunnen worden georganiseerd dat deze met inachtneming van dergelijke waarborgen voor de betrokken duikers doorgang kunnen vinden. Of wetgeving juist is toegepast door de Inspectie SZW is uiteindelijk ter bepaling aan de bestuursrechter.
Zo nee, waarom staat er dan op de website van de rijksoverheid dat het kabinet ruimte wil voor initiatieven van burgers en verenigingen in de samenleving en dat de overheid de «Doe-Democratie» actief ondersteunt: «Bijvoorbeeld door knellende regels weg te nemen waar dat mogelijk is.»?
De rijksoverheid ondersteunt initiatieven in de samenleving, waar mogelijk en nodig door knellende regels aan te passen of weg te nemen. Voor mij staat op dit moment niet vast dat de duikregels zodanig knellend zijn dat deze stichting of anderen hun werkzaamheden niet kunnen voortzetten, ook niet na aanpassing van werkwijze. Bovendien dienen de voor deze zaak relevante regels, zoals bij vraag 8 opgemerkt, een belangrijk doel: het zorgen voor een veilige en gezonde werkomgeving voor (vrijwillige) duikers. Dit belang kan niet zonder meer ter zijde worden geschoven. Indien de stichting met mijn departement overleg wil voeren over de bestaande voorschriften in relatie tot haar activiteiten onder water, dan ben ik daar toe bereid.
Bent u bereid deze vragen inhoudelijk te beantwoorden en u niet te verschuilen achter het vaak aangevoerde argument dat de «zaak nog onder de rechter is»?
Ja, ik verwijs naar mijn antwoorden op de gestelde vragen.
Ondermijning van de democratie in Turkije |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Turkey plans to shut down pro-Kurdish opposition party – ruling party official»?1
Ja.
Deelt u mijn zorgen over de voortdurende aanvallen op de HDP, waaronder een mogelijk verbod en dreigementen dat de parlementaire immuniteit wordt afgenomen van gekozen volksvertegenwoordigers?
Ja.
Bent u bereid contact met Turkije op te nemen en er bij het land op aan te dringen dat beide stappen niet worden gezet? Wilt u andere landen in de EU verzoeken datzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?
De zorgen over de situatie m.b.t. gekozen volksvertegenwoordigers worden regelmatig zowel bilateraal als multilateraal aan de orde gesteld. Dat heb ik ook gedaan richting mijn Turkse collega. De EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Eurocommissaris Várhelyi hebben zich ook tegen deze specifieke kwestie uitgesproken middels een verklaring. Nederland heeft zich daar publiekelijk bij aangesloten. Daarnaast heb ik deze kwestie ook tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. aan de orde gesteld.
Bent u bereid de Turkse ambassadeur hierover te ontbieden?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoe de breed gesteunde motie die vorige week door de Tweede Kamer is aangenomen, waarin de regering wordt verzocht zich in EU-verband in te spannen en zich publiekelijk uit te spreken voor vrijlating van gekozen parlementariërs in Turkije, wordt uitgevoerd?2
Tijdens de 46e zitting van de VN Mensenrechtenraad in Geneve hebben 26 EU-lidstaten, waaronder Nederland, een verklaring uitgebracht waarin onder andere de zorgen over de positie van gekozen volksvertegenwoordigers, advocaten en mensenrechtenverdedigers aan de orde werden gesteld en waarin Turkije werd opgeroepen EHRM uitspraken na te leven en alle arbitrair gedetineerden vrij te laten. Daarnaast heeft Nederland publiekelijk de gezamenlijke verklaring van EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Eurocommissaris Várhelyi over deze kwestie onderstreept. Bovendien wordt specifiek de zaak van voormalig HDP-leider Demirtas in de context van de Raad van Europa aan de orde gesteld en wordt zijn zaak ook in Turkije nauwlettend gevolgd door de Ambassade, bijvoorbeeld door de meest recente hoorzitting op 16 maart jl. bij te wonen. Ten slotte stelde Nederland tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 22 maart jl. dat de EU zich dient uit te spreken tegen het aanpakken van de Turkse oppositie en voor de vrijlating van personen die willekeurig zijn vastgezet.
Deelt u mijn mening dat indien Turkije de ondermijning van de democratie verder opvoert, bijvoorbeeld door oppositiepartij HDP te verbieden, maatregelen tegen het land genomen dienen te worden? Zo ja, welke maatregelen stelt u voor? Zo nee, waarom niet?
De aandacht voor de mensenrechtensituatie en de rechtstaat vormen een belangrijk onderdeel van het Nederlandse, maar ook van het EU beleid ten aanzien van Turkije. Het kabinet heeft daarover grote zorgen en stelt die zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Omdat de situatie op dit terrein steeds verder verslechterde, concludeerde de Raad in juni 2018 al dat Turkije zich steeds verder af bewoog van de EU en dat de toetredingsonderhandelingen daarom effectief tot stilstand dienden te komen. Het kabinet pleit er in dat licht in EU-verband voor om EU IPA fondsen t.b.v. Turkije op te schorten zolang de mensenrechtensituatie niet verbetert. De inzet van het kabinet is dat ontwikkelingen op dit terrein meegenomen worden in de discussie over de toekomstige relatie tussen de EU en Turkije.
Illegale aanbieders van online kansspelen die mogelijk in aanmerking willen komen voor een vergunning |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Kansspelautoriteit «Omvang online kansspelmarkten»?1
Ja.
Herinnert u zich de motie-Bouwmeester c.s. uit 2011 waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat illegale aanbieders van kansspelen niet in aanmerking kunnen komen voor een vergunning om kansspelen via internet aan te bieden? Herinnert u zich de motie-Postema c.s. van februari 2019 waarin de regering wordt verzocht te bewerkstelligen dat vergunningverlening voor het aanbieden van kansspelen op afstand enkel en alleen geschiedt aan partijen die zich gedurende een aaneengesloten periode van minimaal twee jaar niet onvergund, actief en specifiek op de Nederlandse markt hebben gericht?2, 3
Ja.
Deelt u de mening dat aanbieders die online kansspelen aanbieden of hebben aangeboden reeds lang weten dat zij met dergelijke activiteiten de kans kunnen verspelen op het verkrijgen van een vergunning? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vragen 5, 6 en 7.
Deelt u de mening dat uit het genoemde rapport, onderliggende onderzoeken en het feit dat de legale markt voor online kansspelen grotendeels nog gesloten is, blijkt dat de omvang van de online gokmarkt grofweg 400 miljoen euro bedraagt en dat dat voor een groot deel illegaal aanbod betreft? Zo nee, waarom niet en over welke andere cijfers beschikt u dan wel?
In het rapport wordt, op basis van cijfers van marktanalysebureaus, het totale bruto spelresultaat voor de Nederlandse online kansspelmarkt in 2019 geschat op 424 miljoen euro. Het gaat hier inderdaad grotendeels om illegaal aanbod.
Deelt u de mening dat aanbieders die nu illegaal online kansspelen aanbieden en dus de wet aan hun laars lappen niet betrouwbaar zijn en dat daarom tenminste vraagtekens gesteld kunnen worden bij hun intenties om zich straks als eventuele legale aanbieder wel aan de wet te gaan houden, met name daar waar het gaat om hun wettelijke plicht om bovenmatig gokgedrag tegen te gaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ik wil illegale aanbieders weren die zich actief op de Nederlandse markt blijven richten en zich niets aan de Nederlandse wet- en regelgeving gelegen laten liggen. Als een aanbieder een vergunning aanvraagt, weegt de Kansspelautoriteit bij de beoordeling diens eerdere gedrag mee in de beoordeling van de betrouwbaarheid. Een aanbieder die in het verleden actief illegaal heeft aangeboden kan de twijfel over zijn betrouwbaarheid wegnemen door gedurende een aaneengesloten periode voorafgaand aan de vergunningaanvraag goed gedrag te laten zien. De motie van het lid Postema die in de Eerste Kamer is aangenomen noemt daarbij een termijn van minimaal twee jaar. Over dit onderwerp is meermaals met het parlement gesproken.4 De Ksa heeft op basis hiervan een beleidsregel opgesteld. Hierin staat dat bij een aanvraag voor een online kansspelvergunning wordt gekeken naar een aantal criteria:
Als aan één of meer van deze criteria wordt voldaan, krijgt de aanvrager geen vergunning. De Ksa kijkt hierbij naar de twee jaar en negen maanden voorafgaand aan het indienen van de aanvraag.
Deelt u de mening dat, gezien de genoemde moties, partijen die sinds februari 2019 illegaal online kansspelen aanbieden of in die periode enige tijd hebben aangeboden niet in aanmerking mogen komen voor een vergunning voor het aanbieden van online kansspelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat de Kansspelautoriteit de aanvragers van vergunningen onderzoeken op het illegaal aanbieden van online kansspelen gedurende (een deel van) de periode van februari 2019 tot nu toe?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat de Autoriteit Persoonsgegevens de noodklok luidt om de stijging van het aantal hacks bij datalekken. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het aantal meldingen van hacking, phishing en malware bij datalekken het afgelopen jaar met 30% is gestegen ten opzichte van het voorgaande jaar?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de overheid, meer dan ooit, persoonsgegevens heeft afgegeven of verstuurd aan de verkeerde ontvanger? Wat wordt er concreet aan gedaan om dit soort fouten te voorkomen?
Deze vraag ziet op de constatering in de Rapportage datalekken 2020 van de AP dat het aantal meldingen van datalekken vanuit de overheid is gestegen en dat deze stijging vooral komt doordat er meer persoonsgegevens zijn afgegeven of verstuurd aan een verkeerde ontvanger.
De constatering heeft betrekking op de openbare sector als geheel, waardoor het moeilijk is om dit punt toe te schrijven aan een specifiek deel daarvan. Ook wordt uit de rapportage niet duidelijk wat de oorzaak is van (de stijging van) het verkeerd versturen van persoonsgegevens; het kan bijvoorbeeld een menselijke fout betreffen of een onjuiste registratie van een e-mailadres. Dat neemt niet weg dat bij de overheid wordt geïnvesteerd in het verhogen van de beveiliging van informatie en dus ook in de beveiliging van persoonsgegevens. Concreet loopt bij de overheid de implementatie van de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Onderdeel van de BIO is het verhogen van het beveiligingsbewustzijn van medewerkers.
Hebben de Autoriteit Persoonsgegevens en de politie genoeg capaciteit om alle meldingen van hacks, phishing en malware goed te onderzoeken? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Het opsporen van cybercriminaliteit is geen taak van de AP. De AP houdt toezicht op de uitvoering van de AVG. Als door een datalek inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van burgers, dan is een bedrijf verplicht daarvan een melding te doen bij de AP. De AP kan naar aanleiding van de melding onderzoek doen naar het datalek en eventueel een boete opleggen. In het onderzoek dat door KPMG is uitgevoerd naar de capaciteit en de financiële middelen van de AP is geconcludeerd dat er nog te veel onzekerheden aanwezig zijn om voor de AP tot een eenduidige, meerjarige, vooruitkijkende capaciteitsraming te komen. Ik voer gesprekken met de AP om te zorgen dat haar datapositie wordt verbeterd, om zodoende meer zicht te krijgen op de benodigde capaciteit (brief aan TK van 1 maart 2021, kenmerk 3218059).
Indien aan het datalek een misdrijf – zoals een hack, phishing, malware of een datadiefstal – ten grondslag ligt dan wordt het bedrijf aangemoedigd daarvan aangifte te doen bij de politie. Voor de opsporing van cybercrime beschikt de politie over het Team High Tech Crime van de Landelijke Eenheid en de cybercrimeteams in de regionale eenheden. Deze laatste zijn met gelden uit het Regeerakkoord de afgelopen jaren met 100 fte uitgebreid. Daarnaast is 45 fte ingezet om de aanpak verder te versterken, bijvoorbeeld voor het verbeteren van de intelligence. De politie werkt met een fenomeenaanpak, waarbij zij proactief kijkt naar de brede bestrijding van specifieke cybercrime-fenomenen. Zeker gezien de digitalisering van onze samenleving is het aannemelijk dat cybercrime zal toenemen. Daarom wordt naast opsporing ook ingezet op alternatieve interventies met publieke en private partners, zoals verstoring en preventie.
Hoeveel fte hebben de Autoriteit Persoonsgegevens en politie om zelf actief op zoek te gaan naar hacks en datadiefstallen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel van de in het bericht genoemde 1.173 meldingen van hacks en datadiefstallen hebben opvolging gekregen bij de politie? In hoeveel van die gevallen zijn ook daadwerkelijk daders opgespoord en straffen opgelegd?
De meldplicht van datalekken staat los van een mogelijke aangifte van datadiefstal. Het is daarom niet mogelijk om vast te stellen welke meldingen bij de AP hebben geleid tot opsporing en/of vervolging. Uiteraard worden burgers, organisaties en bedrijven die het slachtoffer zijn van datadiefstal aangemoedigd om aangifte te doen, zodat daders opgespoord kunnen worden.
Wat is uw reactie op de suggestie dat veel schade beperkt of zelfs voorkomen had kunnen worden als «meerfactorauthenticatie» was gebruikt bij het inlogproces? Zou meerfactorauthenticatie dan niet de standaard moeten zijn om in te loggen? Bent u bereid te kijken naar manieren om meerfactorauthenticatie de norm te maken bij online inlogprocedures?
Meerfactorauthenticatie is in beginsel veiliger dan toegangscontrole waarbij een enkele factor voor authenticatie wordt gebruikt. Daarom adviseren het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC), het DTC en www.veiliginternetten.nl meerfactorauthenticatie te gebruiken waar dat wordt aangeboden en wordt hier aandacht aan besteed in bewustwordingsactiviteiten bij specifieke doelgroepen. Daarnaast adviseert het NCSC aan systeemeigenaren meerfactorauthenticatie zo veel mogelijk aan te bieden. In het kader van het publieke-private Convenant Preventie Cybercriminaliteit spreken de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid met diverse publieke en private partijen onder meer over hoe meerfactorauthenticatie breder kan worden gebruikt.
Een explosieve toename hacks en datadiefstal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «AP luidt noodklok: explosieve toename hacks en datadiefstal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat voor het tweede jaar op rij het aantal incidenten van hacking, phishing of malware om persoonsgegevens buit te maken sterk gestegen is? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder meer gemeld in de Kamerbrief van 9 oktober jl. (Kamerstukken 2019–2020, 26 643, nr. 715) zijn geregistreerde cybercrime (waaronder hacken) en gedigitaliseerde criminaliteit (waaronder online fraude en babbeltrucs) de afgelopen jaren beide gestegen. Sinds het begin van de coronacrisis zijn deze vormen van criminaliteit verder toegenomen. Dat is zorgelijk. Het is niet bekend in hoeveel gevallen er persoonsgegevens zijn overgenomen.
Heeft u een indicatie in hoeveel gevallen genoemde incidenten leiden tot misdrijven waaronder oplichting en identiteitsfraude?
Uit de cijfers van de politie, het OM, de Fraudehelpdesk en het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude is niet te herleiden welke specifieke hack of datadiefstal ook heeft geleid tot fraude. Ook de AP beschikt niet over informatie over misdrijven die het gevolg zijn van datalekken. Er zijn namelijk verscheidene manieren om aan informatie en persoonsgegevens te komen, denk hierbij aan phishing, het onderscheppen van de post en online gedrag op social media. Bij het plegen van fraude wordt ook vaak gebruik gemaakt van combinaties van meerdere datasets. Bijvoorbeeld wordt een dataset die is gestolen via phishing gecombineerd met de dataset die is gestolen door middel van hacken. Ook kan er veel tijd zitten tussen het moment dat de gegevens worden gestolen en de mogelijke gevolgen, waardoor een direct verband moeilijk aan te tonen is. Daarnaast hebben slachtoffers vaak zelf geen zicht op hoe de fraudeur aan de gegevens is gekomen, waardoor het niet herleidbaar is.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat organisaties waar mensen hun persoonsgegevens aan toevertrouwen daar niet altijd zorgvuldig mee omgaan? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u er aan bijdragen dat dat verbeterd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
De AP rapporteert in haar datalekkenrapportage dat 2020 een toename met 30% kende van het aantal hacks dat gericht is op het buitmaken van persoonsgegevens. Die toename kan verschillende oorzaken hebben, waaronder onzorgvuldigheid. De AVG verplicht tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen en het verlies van persoonsgegevens te voorkomen. De verbetering hiervan is in belangrijke mate een kwestie van bewustwording. De voorlichtende rol met betrekking tot de AVG ligt primair bij de AP. Daarnaast is vergroting van het privacybewustzijn een van de voornemens uit de Agenda horizontale privacy, waarover ik uw Kamer bij brief van 5 februari jl. (Kamerstukken 2020–21, 34 926, nr. 11) informeerde.
Bij hoeveel datalekken is de Autoriteit Persoonsgegevens bij gebrek aan capaciteit niet in de staat om daar actie tegen te ondernemen?
In 2020 ontving de AP 23.976 meldingen van datalekken. Uit de rapportage Datalekken 2020 van de AP blijkt dat de AP in 1.736 gevallen actie heeft ondernomen. Dit kan naar aanleiding van datalekmeldingen zijn, maar ook als de AP een datalek vermoedt door klachten, tips of andere datalekmeldingen.
Het is niet mogelijk om aan te geven of het niet oppakken van gemelde datalekken te wijten is aan capaciteitsgebrek. Het is immers niet zo dat elke melding automatisch om ingrijpen van de AP vraagt. De AP beoordeelt na binnenkomst van een melding of actie nodig is, waarbij de ernst van het datalek het zwaarstwegende criterium is.
Deelt u de mening, zoals die mede verwoord is door de Kamer in het debat over het datalek bij de GGD, dat de Autoriteit Persoonsgegevens als de toezichthouder moet meegroeien met de toename van het aantal risico’s waardoor de bescherming van persoonsgegevens steeds meer onder druk komt te staan? Zo ja, hoe gaat u hier en op welke termijn concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage Datalekken 2020 van de AP wordt een toename van het aantal meldingen van hacking en malware gemeld van 271 meldingen. Het totaal aantal datalekmeldingen neemt echter af met 2.980 meldingen. Dit impliceert dat niet meer capaciteit nodig is, maar een herprioritering van de bestaande capaciteit. Het is aan de AP om haar capaciteit risico-gestuurd in te zetten.
Het vergroten van de opdracht aan de AP door toekenning van meer middelen op bijvoorbeeld dit specifieke punt of in totaliteit, zoals is verzocht in de motie van het lid Hijink c.s., vraagt om investeringen en fundamentele beleidskeuzes die aan een volgend kabinet zijn. Zoals ik per brief van 1 maart aan uw Kamer heb laten weten, is het gelet op de demissionaire status van dit kabinet thans niet mogelijk om toezeggingen te doen over de verhoging van het budget van de AP.
Het inschakelen van burgers bij de bestrijding van ondermijning |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Burgers effectief in aanpak ondermijning»?1
Ja.
Wat kunnen oplettende burgers doen als zij menen dat zij signalen van ondermijnende criminaliteit zien? Wat doen politie, gemeente of Belastingdienst nu bijvoorbeeld met een signaal dat een winkel nog steeds bestaat, ook al komen daar nooit klanten? Of wat doen zij met een melding dat een werkloze buurman in een te dure auto rijdt?
Burgers kunnen bij verschillende (overheids)instanties melding maken van ondermijnende criminaliteit. Denk aan:
Een melding kan op verschillende manieren worden opgevolgd. Dit hangt af van de aard van de melding en de wettelijke taak van de genoemde instanties (zie antwoord vraag 5).
Deelt u de mening van de in het bericht genoemde onderzoekers dat een hogere meldingsbereidheid van signalen van ondermijning door burgers kan leiden tot een effectievere aanpak van ondermijning? Zo ja, waarom en hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ja, zoals het artikel zelf al aangeeft: »je gaat het pas zien als je het doorhebt». Burgers spelen een cruciale rol in het veilig houden van de maatschappij. Zij vormen zelf de «oren en ogen» van hun omgeving en de samenleving.
Daarom wordt ingezet op een hogere meldingsbereidheid. Er zijn op dit gebied verscheidene initiatieven ontplooid:
Wat wordt er al gedaan om de genoemde meldingsbereidheid van burgers aan te moedigen en te vergroten?
Zie antwoord vraag 2 en 3.
Hoe kan worden voorkomen dat signalen van burgers tot onterechte verdenkingen gaan leiden?
Een verdenking moet zijn gebaseerd op feiten en omstandigheden. Een melding van een burger is slechts een signaal. Zeker een melding, als genoemd in vraag 2, zal bewerkt moeten worden met andere informatie om te kunnen leiden tot een concrete strafrechtelijke verdenking. Meldingen met een strafrechtelijk karakter zullen, indien er voldoende aanleiding is, altijd gedeeld worden met de politie. De informatie uit de melding moet als betrouwbaar en correct worden ingeschat. Deze inschatting doet de opsporingsinstantie over het algemeen aan de hand van reeds bekende informatie bij de opsporingsinstantie zelf.
De melding kan vervolgens worden toegevoegd aan een onderzoek, de aanleiding zijn voor een nieuw onderzoek of aanleiding zijn voor het heropenen van een oude zaak. Een melding kan bijvoorbeeld andere informatie bevatten die niet relevant is voor het verkrijgen van een concrete verdenking, maar wel voor een lopend of afgesloten opsporingsonderzoek.10 Daarmee kan een melding een waardevolle bijdrage leveren aan het succesvol afronden van een opsporingsonderzoek waardoor een verdenking wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De opsporing heeft daarom baat bij betrouwbare meldingen. Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen tijdens het opsporingsonderzoek kan blijken dat de informatie uit de melding niet klopte of niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dan wel niet relevant was voor het opsporingsonderzoek.
Deelt u de mening van de genoemde onderzoekers dat de overheid, om het voor burgers zo gemakkelijk mogelijk te maken, één centraal meldpunt voor melding van signalen van ondermijnende criminaliteit moet krijgen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze mening deel ik niet. Burgers kunnen met (algemene) signalen en meldingen van alle soorten criminaliteit terecht bij de politie. Zoals gezegd zet de politie in op een laagdrempelig contact, waarbij de burger hen kan bereiken door gebruik te maken van diverse contactkanalen. Juist om de toegang tot rechtshandhaving en rechtsorde (extra) te verlagen en het overkomen van de drempel voor de burgers nog gemakkelijker te maken, is M. ingericht waarbij de burgers anoniem hun signalen kunnen aankaarten. Het meldpunt Meldt Misdaad Anoniem draagt er zorg voor dat het signaal anoniem terecht komt bij de politie, andere opsporingsinstanties (zoals de FIOD) of gemeenten voor de uitoefening van de aan hen opgedragen taken in de gezamenlijke strijd tegen ondermijning. De stijgende jaarcijfers van dit meldpunt (50% meer meldingen in 2020) laten zien dat het meldpunt door de maatschappij ook gevonden wordt.
Het bericht 'Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de Londense kapitaalmarkt te kampen heeft met zwaar verontreinigde geldstromen door witwasproblematiek?2
Ik ben bekend met de berichtgeving over dit onderwerp. De berichtgeving waar naar verwezen wordt betreft de Londense kapitaalmarkten waar de Britse toezichthouder de Financial Conduct Authority toezicht op houdt. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), verantwoordelijk voor het toezicht op de Nederlandse kapitaalmarkten, geeft aan zelf geen signalen hierover te hebben anders dan uit de berichtgeving.
Wat betekent de shift van Londen naar Amsterdam, waardoor de aandelenhandel in Amsterdam meer dan verviervoudigd is, voor de mate van aanwezigheid van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt?3
Het is van groot belang dat de integriteit van ons financiele stelsel wordt bewaakt en beschermd. De in Nederland geëxploiteerde handelsplatformen en hun exploitanten staan onder toezicht van de AFM. Voor de zogenoemde georganiseerde handelsfaciliteiten (OTF’s) en multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s) geldt dat zij onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en daarmee onder direct integriteitstoezicht van de AFM vallen voor de transacties die zij uitvoeren. Voor de zogenoemde gereglementeerde markten, zoals bijvoorbeeld Euronext, geldt dat zij niet onder de Wwft vallen. Toegang tot deze gereglementeerde markten is gereguleerd. De leden die de uiteindelijke transacties hierop uitvoeren moeten aan bepaalde eisen voldoen om toegang te verkrijgen. Zo geldt voor Europese partijen dat zij vallen onder de Europese anti-witwasregelgeving. Leden van buiten de EU moeten daarvoor een vrijstelling of een derdelandvergunning hebben; ook hiervoor moet worden voldaan aan de eisen van de Europese anti-witwasrichtlijn. De AFM geeft daarom aan dat hiermee mogelijke witwasrisico’s voldoende ondervangen zijn en dat er hiermee voldoende zicht bestaat op deze risico’s. Het is uiteraard denkbaar dat bij grotere handelsstromen een groter aantal marktmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Bij de AFM zijn tot dusver geen signalen bekend over toegenomen witwaspraktijken als gevolg van de toegenomen handelsvolumes.
Bent u het eens met de mening dat het risico bestaat op een grotere instroom van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt door deze shift gezien de reputatie van Londen als witwas hoofdstad? Zo ja, wat kan Nederland hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik geven het tegengaan van witwassen al langer een zeer hoge prioriteit. Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf kunnen grotere handelsstromen inderdaad betekenen dat daarmee een groter aantal markmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Het is belangrijk dat toezicht en opsporing kunnen inspelen op veranderende omstandigheden als deze. In het plan van aanpak witwassen dat in juni 2019 aan uw Kamer is gestuurd zijn de maatregelen die daarvoor worden genomen weergegeven.4 Periodiek hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dat plan.5 Een groot aantal van de aangekondigde maatregelen is opgepakt en afgerond. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat criminaliteit niet loont en er minder geld wordt witgewassen in Nederland. Witwassen is veelal een grensoverschrijdend probleem en behoeft zodoende, naast nationale, ook grensoverschrijdende maatregelen om het inherent internationale karakter beter te adresseren. Wij zetten ons daarom in Europees verband in voor meer harmonisatie van de wetgeving tussen de lidstaten, de introductie van een Europese toezichthouder en een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor EU Financial Intelligence Units.
Hielden de Nederlandse financiële intelligence autoriteiten rekening met een dergelijke shift toen de actieve lobby gaande was om Londense instellingen naar Amsterdam te halen als gevolg van de Brexit? Zo ja, wat waren de risico’s? Zo nee, waarom niet?
Al vroeg in het proces heeft de AFM rekening gehouden met de verschuiving van een deel van de kapitaalmarkt van Londen naar Amsterdam als gevolg van de Brexit. Ten aanzien van de witwasrisico’s geldt dat iedere financiële onderneming of marktexploitant die zich in Nederland vestigt, moet voldoen aan alle vergunningseisen en doorlopende toezichteisen. Dit houdt onder meer dat financiële ondernemingen of markexploitanten hun poortwachtersfunctie moeten uitoefenen. Op grond daarvan dienen zij voor elke relatie cliëntenonderzoek te verrichten en doorlopende controle op de relatie uit te oefenen. Voor gereglementeerde markten geldt dat witwasrisico risico laag is omdat de handel op deze platformen openbaar plaatsvindt en de partijen actief op deze platformen dienen te voldoen aan anti-witwasregelgeving.
In het FD was op 23 februari jl. te lezen dat de FIOD nog steeds geen directeur heeft, bent u het eens met de mening dat de FIOD niet zonder leiding kan nu Amsterdam door Financial Times is uitgeroepen tot «vroege winnaar van de Brexit» en de grootste kapitaalmarkt is van Europa? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de FIOD «up & running» is om zijn rol op de grootste Europese kapitaalmarkt te verwezenlijken?4
De FIOD beschikt sinds 1 februari 2021 over een interim- algemeen directeur, die met een team van vijf directeuren leiding geeft aan de FIOD. De FIOD verwacht de positie van de algemeen directeur binnen een termijn van een half jaar structureel in te kunnen vullen. Met circa 1500 medewerkers werkt de FIOD dagelijks aan het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit. Daarbij wordt onder meer werk gemaakt van signalen die de FIOD bereiken vanuit het toezicht op de financiële markten.
Het toezicht op financiële instellingen (zoals banken en verzekeraars) en het financiële systeem is belegd bij DNB en de AFM. Zij houden onder meer toezicht op de naleving van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door financiële instellingen.
In het artikel van het FD valt te lezen dat insiders «een bepaalde behoudendheid» lezen in het functieprofiel van de nieuwe directeur van de FIOD, kunt u hierop reageren? Bent u het ermee eens dat juist op het gebied van financiële intelligence en opsporing veel innovatie moet plaatsvinden om criminelen bij te blijven? Zo ja, hoe komt dit naar voren in het functieprofiel van de nieuwe directeur?
De FIOD heeft in de aanpak en het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit de afgelopen jaren veel op het gebied van innovatie en digitalisering van de opsporing geïnvesteerd. Er is voortdurende aandacht voor innovatie, dat een wezenlijk en bestendig onderdeel vormt van de werkwijze van de FIOD. Dit element verandert niet met de komst van een nieuwe algemeen directeur. In het functieprofiel van de algemeen directeur is aangegeven dat hij of zij een verbinder moet zijn en in staat tot samenwerking met nationale en internationale organisaties, binnen en buiten de overheid. Die focus op samenwerking is essentieel voor de verdere ontwikkeling van de ingezette koers van de FIOD met betrekking tot effectiviteit en innovatie.
Bent u het ermee eens met dat de Nederlandse overheid een grote verantwoordelijkheid draagt, nu Amsterdam het stokje van Londen heeft overgenomen als grootste kapitaalmarkt, inzake de bestrijding van corrupte geldstromen? Zo ja, waaruit blijkt dat verantwoordelijkheidsgevoel van de Nederlandse overheid?
Zoals gezegd is het voorkomen van witwassen een zeer hoge prioriteit van het de Minister van Justitie en Veiligheid en van mij. Een toename van het volume van aandelen en obligaties die op handelsplatformen in Nederland worden verhandeld, kan tot gevolg hebben dat Nederland aantrekkelijker wordt voor foute geldstromen. De AFM zet actief in op het witwastoezicht dat bij haar belegd is. De AFM voelt daarbij een grote verantwoordelijkheid en ze bouwt aan betere internationale samenwerking via toezichtcolleges. Daarnaast blijft het kabinet inzetten op de eerdergenoemde beleidsmaatregelen tegen witwassen en corrupte geldstromen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.