Het bericht 'Veel schade bij basisschool na brand begint nu wel een patroon te worden' |
|
Doğukan Ergin (DENK) |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het bericht in het AD, getiteld «Veel schade bij basisschool na brand begint nu wel een patroon te worden»1?
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Zijn er volgens u concrete aanwijzingen dat de veiligheid van de leerlingen en het personeel op deze basisschool momenteel in gevaar is?
Die signalen heb ik niet.
Kunt u bevestigen dat er bij deze basisschool eerder sprake is geweest van vernielingen en brandstichting?
Vernieling en brandstichting zijn strafbare feiten. Als hiervan sprak is, zal aangifte moeten worden gedaan bij de politie. De politie zal zich dan inzetten voor opsporing van de daders. Ik heb geen overzicht van aangiften die bevestigen dat dergelijke incidenten zich eerder hebben voorgedaan, omdat dit niet onder de verantwoordelijkheid van mijn ministerie valt. Navraag bij de gemeente Zoetermeer leert dat ook zij deze informatie niet bijhouden. De politie verstrekt geen informatie over individuele zaken.
Erkent u dat er een zorgwekkend patroon zichtbaar is in de vernieling en brandstichting bij deze onderwijsinstelling? Welke oorzaken kunnen volgens u aan dit patroon ten grondslag liggen?
Brandstichting en vernieling bij onderwijsinstellingen zijn altijd verwerpelijk en hebben een diep ontwrichtend effect op het personeel van de school, de leerlingen en hun ouders. Elk incident van deze aard vind ik dan ook zorgwekkend, ongeacht waar het plaatsvindt. Over het al dan niet aanwezig zijn van opzet, een patroon en mogelijke oorzaken van een dergelijk patroon kan ik niks zeggen.
Ik heb geen kennis omtrent de daders en hun motieven omdat het opsporen en straffen van deze daders taken van de politie en het Openbaar Ministerie zijn.
Worden incidenten, zoals deze brandstichting, meegenomen in het dreigingsbeeld ten aanzien van veiligheid binnen islamitische gemeenschappen in Nederland?
Dreigingsbeelden ten aanzien van veiligheid jegens welke gemeenschap dan ook worden niet door het Ministerie van OCW gevormd. Ik verwijs u voor informatie ten aanzien van dreigingsbeelden door naar het Ministerie van Justitie en Veiligheid en/of de NCTV.
Hoe beoordeelt u de brandstichting bij Yunus Emre, een basisschool die gebaseerd is op islamitische principes? Beschouwt u dit als een specifiek signaal van bedreiging richting islamitische instellingen?
Het is helder dat brandstichting bij en vernieling van scholen altijd afschuwelijk is. Indien uit onderzoek mocht blijken dat deze zeer ernstige strafbare feiten worden ingezet als dreigmiddel jegens specifieke bevolkingsgroepen, vind ik dat verwerpelijk. Het is altijd belangrijk dat de daders opgepakt zullen worden, en hun straf niet zullen ontlopen. Ook als er geen sprake is van het oogmerk op bedreiging maar van bijvoorbeeld «jeugdige baldadigheid» en kattenkwaad met ernstige gevolgen.
Heeft u concrete aanwijzingen of signalen ontvangen van verhoogde dreiging richting islamitische instellingen, waaronder scholen? Zo ja, welke specifieke maatregelen worden genomen om de veiligheid van deze instellingen te waarborgen?
Ik heb dergelijke aanwijzingen of signalen niet ontvangen. Het waarborgen van de fysieke veiligheid op scholen is een taak die ligt bij o.a. het bevoegd gezag op de school, de gemeentes, de politie, het OM, veiligheidsregio’s, en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Zij werken samen om veiligheidsrisico’s te identificeren en te mitigeren, en waar nodig beveiligingsmaatregelen te treffen. De inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de wijze waarop het bevoegd gezag de veiligheid op school waarborgt.
Kunt u een overzicht verstrekken van alle gevallen van dreiging, intimidatie en aanvallen op islamitische basisscholen en middelbare scholen in de afgelopen vijf jaar?
Een dergelijk overzicht wordt niet door het Ministerie van OCW bijgehouden. De Inspectie van het Onderwijs houdt eveneens geen overzichten bij van bedreigingen jegens onderwijsinstellingen. Er bestaat voor scholen ook geen verplichting daarvan melding te doen. De inspectie geeft in reactie op deze vraag aan in elk geval bekend te zijn met twee situaties waar in de afgelopen jaren sprake was van dergelijke voorvallen richting een school. Het betreft een situatie waarbij een school schriftelijke beledigingen ontving en een situatie waarbij geregeld vernielingen zijn bij een (ook door anderen gebruikt) gebouw. De inspectie adviseert scholen bij dreiging contact op te nemen met de politie en daarvan aangifte te doen. De politie verstrekt geen informatie over individuele zaken.
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot de opsporing en vervolging van de daders van deze brandstichting?
Opsporing en vervolging van daders van strafbare feiten zijn taken van de politie en het Openbaar Ministerie. Voor informatie hieromtrent moet ik u naar hen verwijzen.
Welke aanvullende preventieve maatregelen neemt u om soortgelijke incidenten in de toekomst te voorkomen bij deze en andere islamitische onderwijsinstellingen die te maken hebben met verhoogde dreiging?
Het waarborgen van de fysieke veiligheid op scholen is een taak die ligt bij onder andere het bevoegd gezag op de school, de gemeentes, de politie, het OM, veiligheidsregio’s en het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Zij werken samen om veiligheidsrisico’s te identificeren en te mitigeren, en waar nodig beveiligingsmaatregelen te treffen. De inspectie van het onderwijs houdt toezicht op de wijze waarop het bevoegd gezag de veiligheid op school waarborgt.
Heeft u kennisgenomen van het recente bezoek van een Australische delegatie aan de Tweede Kamer, waarbij aandacht is gevraagd voor de wrede jacht op kangoeroes en de rol die Nederland hierbij speelt als één van de grootste importeurs van kangoeroevlees en -leer?
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bezoek.
Heeft u kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlands parlement, waarmee zij oproept om actie te ondernemen tegen de jacht op kangoeroes (Kamerstuknummer 2024Z15518/2024D37625)?
Ja, ik heb kennisgenomen van het bezoek en de brief van Australisch parlementariër Georgie Purcell aan het Nederlandse parlement. Conform het verzoek van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur van 9 oktober jl. ontvangt u separaat mijn reactie op de brief van Purcell (kenmerk 2024Z14473/2024D37625).
Heeft u de Australische documentaire «Kangaroo – A love-hate story» bekeken, waarin de gruwelijkheden in beeld zijn gebracht die verscholen gaan achter de jacht op kangoeroes, zoals het doodslaan of hulpeloos achterlaten van jonge kangoeroes na het doodschieten van hun moeder en het gewond achterlaten van kangoeroes die niet in het hoofd maar elders in het lichaam geraakt zijn, omdat hun vlees niet geschikt wordt geacht voor humane consumptie?1 Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ja. Omdat ik hecht aan dierenwelzijn heb ik zorgen over de schrijnende onderdelen uit de documentaire. Daarbij wil ik opmerken dat door de Australische autoriteiten in 2018 al is aangegeven dat de beelden uit de genoemde film waarschijnlijk afkomstig zijn van de niet-commerciële, recreatieve jacht en niet representatief zijn voor de commerciële jacht.2
Kunt u bevestigen dat de EU wereldwijd de grootste importeur is van kangoeroeproducten, verantwoordelijk voor ongeveer 65% van de handel?
Het is mij niet bekend hoeveel kangoeroeproducten uit Australië er in andere Europese landen wordt geïmporteerd, en of de EU daarmee wereldwijd de grootste importeur van kangoeroeproducten is.
Kunt u bevestigen dat Nederland jaarlijks zo’n honderdduizenden kilo’s aan kangoeroevlees importeert en daarmee binnen de EU de op twee na grootste importeur van kangoeroevlees is?
In 2022 en 2023 is er 246 ton (15 zendingen) respectievelijk 203 ton (15 zendingen) kangoeroevlees geïmporteerd in Nederland, binnengekomen via Nederlandse grenscontroleposten. In 2024 ging het – tot 22 oktober – om 145 ton (9 zendingen).
Heeft u er kennis van genomen dat ruim vijftig Nederlandse bedrijven al zijn gestopt met de verkoop en de promotie van kangoeroeproducten, nadat zij zijn geïnformeerd over de wreedheid van de jacht?
Een aantal Nederlandse bedrijven is inderdaad op vrijwillige basis gestopt met de verkoop van kangoeroeproducten. Hierbij wil ik aangeven dat het aan bedrijven zelf is om – binnen de wettelijke kaders – keuzes te maken met betrekking tot hun bedrijfsvoering. Het staat bedrijven vrij daarbij de keuze te maken om bepaalde producten niet (meer) aan te bieden. Dat dierenwelzijn – in algemene zin – een rol speelt bij de keuze van een aantal bedrijven om bepaalde producten niet aan te bieden steun ik.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2022 de regering heeft verzocht om bij de Europese Commissie de problematiek rond de toegang van omstreden producten als kangoeroevlees en kangoeroeproducten tot de Europese markt aan te kaarten (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1376)?
Ja, ik ben bekend met deze motie van het lid Wassenberg (PvdD). Naar aanleiding van deze motie is er met de Europese Commissie gesproken over kangoeroeproducten die op de EU-markt geplaatst worden vanuit Australië. De Commissie heeft toen aangegeven reeds in gesprek te zijn over de import van kangoeroeproducten uit Australië met organisaties uit het maatschappelijk middenveld. Van Nederlandse zijde is daarbij gewezen op het belang van hoge dierenwelzijnsnormen. Over deze uitvoering van de motie Wassenberg is de Kamer in juni 2022 geïnformeerd.3 Daarbij is ook aangegeven dat het uiteindelijk aan de Australische overheid is op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.
Heeft u gezien dat de Tweede Kamer in 2023 de regering heeft verzocht om met een plan te komen om producten waarin onder andere kangoeroeleer is verwerkt, uit de Nederlandse winkels te weren (Kamerstuk 36 254, nr. 16)?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat meer dan 70% van Nederlanders wil dat de jacht op kangoeroes stop en dat ze een importverbod willen op kangoeroeproducten?2
Ik ben bekend met resultaten van een onderzoek van Pureprofile uit 2024, waar ook onderzoek onder Nederlandse respondenten is verricht.5
Heeft u gezien dat er vervolgens door de Europese Commissie is ingezet op dierenwelzijnsstandaarden? Zo ja, heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de Australische delegatie in het bezoek aan de Tweede Kamer (21 oktober 2024) – tevens verwoord in een wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties3 – dat deze industrie niet gereguleerd kan worden, o.a. omdat Australië groot is en omdat de jacht ’s nachts en zonder toezicht plaatsvindt en dat een importverbod de enige optie is om dit dierenleed te stoppen?
Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.7
Heeft u de wereldwijde verklaring van meer dan 80 dierenwelzijnsorganisaties (ondersteund door wetenschappers), waaronder de Nederlandse Dierenbescherming, over de kangoeroejacht als een dierenwelzijnscrisis gelezen, waarin ook een oproep wordt gedaan aan overheden?4 5 Wat is uw reactie daarop?
Ik ben bekend met de verklaring. Allereerst, ik vind dierenwelzijn belangrijk. Met betrekking tot de jacht, is het uiteindelijk aan de Australische overheid op welke manier kangoeroejacht gereguleerd wordt, net zoals EU lidstaten zelfstandig de jacht op wild reguleren met inachtneming van de staat van instandhouding van de soort en dierenwelzijn.10 Met betrekking tot de oproep aan nationale overheden het volgende. Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Import van een product verbieden dat uit een land komt van buiten de Europese Unie, in dit geval Australië, kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Bent u bereid om u volgens de wens van de Tweede Kamer op Europees niveau actief in te zetten voor verbod op de import van kangoeroevlees en -producten, naar voorbeeld van o.a. zeehondenproducten? Zo ja, wanneer en op welke manier gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk importverbod kan alleen worden ingesteld als het verbod in overeenstemming met de regels van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is. Omdat de Commissie eerder heeft aangegeven geen juridische basis te zien om deze producten op basis van dierenwelzijn te weren, zie ik geen aanleiding om voor een importverbod te pleiten. Het kabinet zal er zorg voor dragen dat de door uw Kamer aangedragen zorgpunten worden overgebracht aan de Europese Commissie.
Bent u bereid om met een plan te komen om kangoeroevlees en -producten van de Nederlandse markt te weren? Zo nee, waarom niet?
Nederland is onderdeel van de Europese interne markt. Een eventueel importverbod van kangoeroeproducten kan alleen op Europees niveau geregeld worden.
Momenteel werkt het kabinet aan de invulling van de motie van voormalig lid Van Esch (PvdD).11 De motie vraagt om met een plan te komen om producten waarin bont, dons van levend geplukte dieren, angorawol of kangoeroeleer is verwerkt uit Nederlandse winkels te weren.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden, voor de aankomende Raad Buitenlandse Zaken Handel en de Landbouw- en Visserijraad?
Helaas heeft de beantwoording van de vragen vertraging opgelopen vanwege interdepartementale afstemming.
Het bericht 'Oplichting door nepagenten stijgt explosief, dit jaar al 3500 incidenten' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Oplichting door nepagenten stijgt explosief, dit jaar al 3500 incidenten»?1
Ja.
Wat is volgens u de reden dat er dit jaar al in september meer mensen zijn aangehouden die ervan worden verdacht zich voor te doen als nepagenten ten opzichte van vorig jaar?
Oplichting door middel van nepagenten is inderdaad dit jaar gestegen. De politie geeft hier ook expliciet aandacht aan door te waarschuwen voor deze vorm van criminaliteit en hierbij de wijze van opereren van deze criminelen te communiceren, bijvoorbeeld in de media. Daarbij geeft de politie nadrukkelijk aan dat de slachtoffers vooral melding en aangifte moeten doen.
De slachtoffers zijn grotendeels ouder dan 70 jaar. De daders van deze vorm van babbeltrucs doen dit zogenaamd uit naam van de politie. Hierbij staat voor de politie ook de eigen reputatie en het vertrouwen op het spel. De politie heeft mede daarom veel zaken van deze vorm van criminaliteit in onderzoek. Er is een landelijk gecoördineerde informatievoorziening en dit levert aanhoudingen op. De eerste verdachten zijn al voor de rechter gebracht.
Bent u het met de stelling eens dat het ongelofelijk laf is dat criminelen zich voordoen als nepagenten en doelbewust kwetsbare mensen proberen om te praten?
Ja. Dat is mede de reden dat babbeltrucs onder de zogenaamde high impact crimes worden geschaard.
Zo ja, welke preventieve maatregelen kunt u nemen om deze kwetsbare personen weerbaarder te maken tegen babbeltrucs van nepagenten?
Er is een brochure met handelingsperspectief voor het voorkomen van deze delicten. In samenwerking met zowel publieke en private partners organiseert het Ministerie van Justitie en Veiligheid jaarlijks in april een aantal informatieve bijeenkomsten voor senioren waarbij de werkwijze van criminelen en het handelingsperspectief uitgebreid aan de orde komen. Ook worden de campagnemiddelen weer onder de aandacht gebracht en beschikbaar gesteld aan gemeenten en ouderenorganisaties. De maand april staat jaarlijks speciaal in het teken van senioren en veiligheid waarbij wordt ingezet op het vergroten van het versterken van de weerbaarheid, alertheid en veiligheid van senioren. Voor deze doelgroep zijn diverse communicatiemiddelen beschikbaar. Zo zijn er informatiefilmpjes over de veelvoorkomende delicten waar senioren vaak slachtoffer van worden, waaronder babbeltrucs.
Daarnaast werkt de politie samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan een podcast over dit onderwerp. Deze podcast, waarin een dochter van een slachtoffer aan het woord komt die haar verhaal vertelt, biedt handelingsperspectief voor de (klein)kinderen van (kwetsbare) senioren. Zo richt de politie zich, samen met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ook op de persoonlijke omgeving van senioren. Deze podcast is beschikbaar op verschillende platforms.
Tenslotte wordt gewerkt met boegbeelden uit de politie voor de woordvoering. Specifiek voor babbeltrucs, en in dit geval die met nepagenten, wordt het boegbeeld van het landelijke coördinatieteam High Impact Crimes van de politie ingezet in de landelijke, regionale en plaatselijke media om de preventieboodschap naar voren te brengen.
Klopt het dat slachtoffers zich soms schamen om aangifte te doen tegen nepagenten, en zo ja, hoe kan de aangiftebereidheid worden vergroot?
Ja, het is bekend dat de schaamte onder de slachtoffers vaak groot is. Met de slogan «Je bent een held als je het vertelt» besteden de politie en het ministerie tijdens de bijeenkomsten én in de podcast uitgebreid aandacht aan het schaamtegevoel en het belang van het doen van aangifte. Ook in de media wordt deze slogan door de politie gebruikt en het belang van aangifte benadrukt.
Deelt u de constatering van de politie dat hoe meer mensen op de hoogte zijn van de werkwijze van deze criminelen, hoe weerbaarder we mensen kunnen maken en zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ja, ik deel deze mening. Daarom zal de politie zich blijven inzetten om op verschillende manieren voorlichting te geven en handelingsperspectief te bieden. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer een nepagent is aangehouden en in bezit is van een uniform, wordt dan automatisch onderzocht hoe deze persoon aan een politie-uniform is gekomen?
In het Wetboek van Strafrecht is onder artikel 196 opgenomen dat «Hij die opzettelijk onderscheidingstekens draagt of een daad verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt of waarin hij geschorst is, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.» Het dragen van een namaak-uniform bij bijvoorbeeld carnaval is op zichzelf niet strafbaar, maar bovenstaande betekent wel dat wie zich in een sterk gelijkend uniform als politieagent gedraagt wél kan worden bestraft omdat dit tot verwarring leidt bij burgers bij noodhulp en handhaving. Daarbij is het politielogo geregistreerd en mag dit ook niet worden gebruikt op nagemaakte kleding.
De aanschaf van een politie-uniform kan strafbaar zijn als voorbereidingshandeling van een strafbaar feit, mits op dit strafbare feit een minimale maximum gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld (artikel 46 Sr). De maximale gevangenisstraf voor oplichting is vier jaar. De aanschaf van een politie-uniform ter voorbereiding van oplichting is op grond van het Wetboek van Strafrecht dus niet strafbaar.
De politie zal bij het aantreffen van een uniform van politie bij een niet-bevoegd persoon en gebruik van het politielogo onder gezag van het Openbaar Ministerie onderzoek verrichten. De politie handhaaft zoveel mogelijk op schendingen van het modelrecht op het politie-uniform en van het merkrecht op het politielogo, onder meer door aanbiedingen van namaakuniformen en namaakpolitielogo’s van internet te laten verwijderen.
De strijd tegen namaak-uniformen vindt ook buiten Europa plaats. Chinese bedrijven zijn vaak bereid om inbreukmakende advertenties snel te verwijderen, omdat ze geen problemen willen met de politie. Helaas komt er dan soms vrij snel weer een nieuwe aanbieder. De politie blijft dit aankaarten om ervoor te zorgen dat een dergelijke advertentie snel weer verwijderd wordt. Ten slotte zijn op 7 november jl. aanvragen voor optreden door de douane (grensbewaking) ingediend bij de General Administration of Customs (GACC) in China. Normaliter doet het GACC er zo'n 30 dagen over om aanvragen goed te keuren. Daarna kan ook langs die weg eventuele illegale handel in nepuniformen worden bestreden.
Bent u ervan op de hoogte dat online gemakkelijk politie-uniformen gekocht kunnen worden die sterk lijken op echte politie-uniformen?
Zie antwoord vraag 7.
Is het op dit moment toegestaan om een politie-uniform, dat erg veel lijkt op het officiële uniform, online aan te schaffen en in bezit te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Wat kan de politie op dit moment doen wanneer een melding wordt gedaan van online illegaal aanbiedingen van politie-uniformen?
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u maatregelen nemen tegen websites die sterk lijkende politie-uniformen aanbieden?
Zie antwoord vraag 7.
De jaarcijfers Mensenhandel 2023 |
|
Mikal Tseggai (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent met de onlangs gepubliceerde jaarcijfers over mensenhandel in 2023 van de Nationaal Rapporteur Mensenhanden en Seksueel Geweld tegen Kinderen?1
Ja.
Deelt u de mening van de Nationaal Rapporteur dat de toename van het aantal slachtoffers in de thuisprostitutie zorgelijk is, omdat deze sector minder zichtbaar is voor de handhavende instanties? Zo ja, deel u dan ook de mening dat dit om aanpassing van opsporingsmiddelen en mogelijkheden voor digitale opsporing vraagt en hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
De toename van het aantal meldingen van slachtoffers van seksuele uitbuiting in de thuisprostitutie is zorgelijk. Tegelijkertijd kan de toename (deels) het effect zijn van de inzet om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen. Het is voor slachtoffers in de sekswerkbranche niet makkelijk om een melding te doen. Zij zijn vaak bang voor repercussies waardoor er geen melding of aangifte wordt gedaan en zorgelijke situaties blijven voortbestaan. Het landelijk beleid is er dan ook op gericht om de meldingsbereidheid onder slachtoffers te verhogen.
Los daarvan moet seksuele uitbuiting, juist ook in de thuisprostitutie, kunnen worden aangepakt. Binnen dat kader zijn signalen die voortkomen vanuit het toezicht op de sekswerkbranche van groot belang voor het opstarten en uitvoeren van opsporingsonderzoeken naar mensenhandel. In beginsel is het de taak van de gemeente om toezicht te houden op de sekswerkbranche. Om het zicht op slachtoffers van mensenhandel binnen deze sector te verbeteren, wordt er gezamenlijk tussen de VNG, de politie, maatschappelijk werk organisaties, ervaringsdeskundigen en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) aan een handelingskader gewerkt ten aanzien van het uitvoeren van de controles op de sekswerkbranche. De acties onder actielijn 5 uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel voor het verbeteren van de gegevensverwerking en informatiedeling dragen ook bij aan een verbeterd zicht op slachtoffers van mensenhandel, doordat signalen van misstanden eenvoudiger tussen de bij de aanpak van mensenhandel betrokken partijen kunnen worden gedeeld.
Daarnaast is het uiteraard van belang dat de opsporingsdiensten zich door blijven ontwikkelen als het gaat om (online) opsporing om mensenhandel op een passende wijze aan te kunnen (blijven) pakken. Door de politie wordt onder andere met de kwalitatieve afspraken in de Veiligheidsagenda op deze doorontwikkeling ingezet. Zo werkt de politie aan de versterking van samenwerking met partners bij het signaleren van uitbuiting die online plaatsvindt en heeft de politie een online opsporingsstrategie opgezet die gericht is op mensenhandel. Uw Kamer is in de Kamerbrief over toezeggingen op het dossier mensenhandel nader geïnformeerd over de online opsporingsstrategie.2
Wanneer wordt het wetsvoorstel regulering sekswerk in consultatie naar de Kamer gestuurd?
Ter uitvoering van het vorige coalitieakkoord is een nota van wijziging bij het wetsvoorstel regulering sekswerk opgesteld. De nota van wijziging is in consultatie gegaan, maar door de val van het vorige kabinet niet verder gebracht. De Kamer wordt begin 2025 geïnformeerd over de visie op sekswerk. Daarin wordt ingegaan op de invoering van de minimumleeftijd voor prostitutie van 21 jaar zoals afgesproken in het regeerprogramma en de relatie die deze invoering heeft met het wetsvoorstel voor de wet regulering sekswerk. De wijze waarop de minimumleeftijd van 21 jaar voor prostitutie in wetgeving wordt geregeld is namelijk ook afhankelijk van de bredere visie op sekswerk en de regels opgenomen in het nu in de Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering sekswerk.
Hoe komt het dat het aantal verdachten dat in 2023 in beeld kwam bij de politie gedaald is terwijl het aantal meldingen van mensenhandel bij diverse instanties licht is gestegen? Hoe verhoudt zich dat tot een van de doelen van uw programma Samen tegen mensenhandel om «daders te frustreren en zowel strafrechtelijk als bestuursrechtelijk aan te pakken»?2
Het melden van slachtoffers van mensenhandel bij het Coördinatiecentrum tegen Mensenhandel (CoMensha) is niet voorbehouden aan de politie. Iedereen die zicht heeft op een mogelijk slachtoffer kan hierover melding doen bij CoMensha. Hoewel het voor het opstarten van een onderzoek zeer wenselijk is dat deze signalen ook worden doorgezet aan de politie, komt het voor dat slachtoffers (nog) niet willen dat hun gegevens worden gedeeld met de politie en/of dat zij (nog) geen verklaring willen afleggen, waardoor dit slachtoffer en mogelijk ook de verdachte niet bij politie in beeld komen. Daarnaast biedt niet iedere verklaring of aangifte van een slachtoffer voldoende aanknopingspunten om tot een succesvolle aanhouding en vervolging van een dader te komen. Deze aspecten gezamenlijk zorgen ervoor dat een stijging van het aantal meldingen niet automatisch een stijging van het aantal verdachten dat in beeld is bij de politie betekent. Daarbij komt dat de politie niet de enige opsporingsinstantie is die betrokken is bij de aanpak van mensenhandel en aldus niet als enige partij zicht heeft op verdachten.
Het versterkt Actieplan programma Samen tegen mensenhandel is op 17 juni jl. naar uw Kamer gestuurd.4 Momenteel wordt gewerkt aan de uitvoering van het Actieplan. De jaarcijfers mensenhandel gaan over 2023, maar blijven relevant voor de uitvoering van de acties over daders. De acties uit het Actieplan dienen ook ter verbetering van de aanpak van daders. Zo zijn er acties die zich richten op het voorkomen van herhaald daderschap. Daarnaast wordt ingezet op het vergroten van de aangiftebereidheid en meldingsbereidheid van slachtoffers en op het verbeteren van de (boven) regionale samenwerking om zo ook meer zicht op daders van mensenhandel te krijgen en hen aan te kunnen pakken.
Hoe komt het dat het percentage zaken dat door het Openbaar Ministerie geseponeerd al jaren stijgt en dat daardoor het jaarlijkse aantal zaken waarin de rechter uitspraak doet daalt?
De officier van justitie kan onder meer op gronden aan het algemeen belang ontleend beslissen om niet of niet verder te vervolgen. De zaak wordt dan geseponeerd. Indien op grond van het onderzoek geconcludeerd moet worden dat niet vervolgd kan worden of een veroordeling niet haalbaar is wegens onvoldoende bewijs, dan wordt geseponeerd met een «technisch sepot». In het geval van mensenhandel is onvoldoende bewijs de meest voorkomende reden voor een sepot.
Specifieke redenen voor de lichte stijging van het aantal sepots in de afgelopen jaren zijn niet bekend. In algemene zin zijn er verschillende factoren die bij strafrechtelijke onderzoeken naar mensenhandel kunnen bijdragen aan een sepot.
Zo schrijft de Aanwijzing Mensenhandel voor dat opsporingsdiensten worden geacht in alle gevallen signalen van mensenhandel op te pakken. Als er voldoende relevante aanknopingspunten voor opsporing zijn, dienen deze in overleg met de officier van justitie te worden onderzocht. Bij mensenhandel wordt de benodigde bewijsdrempel relatief vaak niet gehaald. Dit hangt samen met de aard van het delict. De uitbuiting is vaak het gevolg van geweld, dwang of een afhankelijkheidsrelatie, en hierdoor is de aangiftebereidheid laag. Als er geen of onvoldoende ondersteunend bewijs voor handen is, kan niet worden overgegaan tot vervolging. In gevallen waarbij wordt besloten niet te vervolgen voor mensenhandel, zal in sommige gevallen worden gedagvaard voor andere strafbare feiten die bij mensenhandel kunnen spelen, zoals mensensmokkel of voor het verschaffen van wederrechtelijk verblijf als de slachtoffers van buiten de EU zijn.
Is het waar dat in een aanzienlijk deel van bovengenoemde zaken ondanks indicaties van arbeidsuitbuiting, waaronder de kwetsbare situatie waarin slachtoffers verkeren en het misbruik daarvan, er toch geen vervolging voor mensenhandel plaatsvond? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dit door de Nationaal Rapporteur gestelde?
De Nationaal Rapporteur stelt dat de opsporing en strafrechtelijke vervolging van arbeidsuitbuiting in Nederland al beperkt was en in 2023 nog verder in omvang is afgenomen. Zij stelt dat het aantal gestarte opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting afnam van 15 in 2022 naar 8 in 2023. In dezelfde periode zou het aantal zaken van arbeidsuitbuiting dat is ingeschreven bij het Openbaar Ministerie afgenomen zijn van 31 tot 18, en het aantal door de rechter afgedane zaken van arbeidsuitbuiting nam af van 8 in 2022 tot 2 in 2023.
Niet alle zaken met een indicatie van arbeidsuitbuiting leiden tot vervolging. De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie beoordeelt alle meldingen van mogelijke arbeidsuitbuiting en pakt deze zo nodig op, zoals bepaald in de Aanwijzing mensenhandel. De Opsporingsdienst beziet of er voldoende aanknopingspunten zijn om op te treden, zoals de benadering van een mogelijk slachtoffer of de inzet van opsporingsmiddelen tegen een specifieke verdachte. Dit blijkt bij veel meldingen niet het geval.
Daarnaast leidt niet elk strafrechtelijk onderzoek tot vervolging door het Openbaar Ministerie, omdat vaak onvoldoende bewijs kan worden gevonden. Overigens wordt in deze zaken ook bekeken of vervolging voor andere strafbare feiten mogelijk is, bijvoorbeeld voor mensensmokkel of valsheid in geschrifte. Bovendien kunnen misstanden in de arbeidssfeer bestuursrechtelijk worden aangepakt.
Met het wetsvoorstel Modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel kan arbeidsuitbuiting (art. 273f Wetboek van Strafrecht) naar verwachting effectiever worden aangepakt. Dit wetsvoorstel is 25 april jl. bij de Tweede Kamer ingediend. Het doel van dit wetsvoorstel is om de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel – inclusief arbeidsuitbuiting – effectiever te maken en de vervolging van daders en de bescherming van slachtoffers te verbeteren. Daarnaast wordt ernstige benadeling als zelfstandig delict strafbaar gesteld, waarmee wordt beoogd dat substantiële onderbetaling en slechte huisvestingsomstandigheden, zoals geschetst in het wetsartikel, effectiever aangepakt kunnen worden.
Overigens is na de publicatie van deze jaarcijfers over het aantal gestarte opsporingsonderzoeken onder meer gebleken dat de Arbeidsinspectie sommige onderzoeken naar arbeidsuitbuiting abusievelijk op een andere wijze had geregistreerd. De Arbeidsinspectie komt tot de conclusie dat zij in 2022 28 en in 2023 21 opsporingsonderzoeken naar arbeidsuitbuiting is gestart.
Geven de cijfers naar uw mening aanleiding om het toezicht op arbeidsuitbuiting in sectoren die daarvoor gevoelig zijn te verscherpen? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
De Opsporingsdienst van de Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor de opsporing van arbeidsuitbuiting. Zoals hiervoor is aangegeven wordt elke melding over mogelijke arbeidsuitbuiting door de Opsporingsdienst opgepakt, ongeacht de sector waar de melding betrekking op heeft.
Deel u de mening van de Nationaal Rapporteur dat «de cijfers laten zien dat blijvende aandacht voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel noodzakelijk is»? Zo ja, hoe gaat u hier zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening van de Nationaal Rapporteur dat er blijvende aandacht nodig is voor de strafrechtelijke aanpak van mensenhandel. Daarom is de aanpak van mensenhandel een van de centrale thema’s in de Veiligheidsagenda 2023–2026 en zijn er in het kader hiervan kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt. Via de Jaarverantwoording Politie, die jaarlijks middels het Jaarverslag JenV met uw Kamer wordt gedeeld, wordt uw Kamer op de hoogte gehouden over de uitvoering van de veiligheidsagenda.5 Ook wordt er op dit moment gewerkt aan het moderniseren en uitbreiden van het artikel waarin mensenhandel strafbaar wordt gesteld (art. 273f Sr). Het aangepaste artikel moet de aanpak van mensenhandel, en dan met name misstanden in de arbeidssfeer door hoofdzakelijk de Nederlandse Arbeidsinspectie, verbeteren. Zoals gezegd bij het antwoord onder vraag 4, zijn er daarnaast ook in het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel acties die moeten bijdragen aan de aanpak van daders.
Wanneer wordt het wetsvoorstel dat voorziet in de modernisering en uitbreiding van de strafbaarstelling van mensenhandel (artikel 273f Sr) naar de Kamer gestuurd?
Het wetsvoorstel is reeds op 29 april bij uw Kamer ingediend en uw Kamer heeft daarover op 13 juni verslag uitgebracht. De nota naar aanleiding van dit verslag is 23 oktober jl. aan uw Kamer aangeboden.6
Gaat u naar aanleiding van de door de Nationaal Rapporteur gemelde cijfers en de observaties die zij daaraan verbindt het Actieplan van het programma Samen tegen mensenhandel aanpassen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gepubliceerd passen in een trend van de afgelopen jaren waarin het zicht op slachtoffers slecht is. Dit is onderkend in de probleemanalyse van het Actieplan programma Samen tegen mensenhandel. De komende jaren worden verschillende acties binnen het Actieplan uitgevoerd die het zicht op het aantal slachtoffers vergroten, zodat slachtoffers eerder en beter kunnen worden geholpen.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Klant betaalde seks vaak vrijuit» en «Zonder klanten geen seksuele uitbuiting» waarin wordt teruggeblikt op de aanpak van deze klanten tien jaar na de Valkenburgse zedenzaak?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Heeft u kennisgenomen van het standpunt van het Openbaar Ministerie (OM) Limburg dat aangeeft de beperkte opsporingscapaciteit niet in te willen zetten voor het opsporen van deze klanten? Wat is uw reactie hierop?
Ja, ik heb kennis genomen van het standpunt van het Arrondissementsparket Limburg van het Openbaar Ministerie (OM). Omdat de opsporings- en vervolgingscapaciteit per definitie schaars is, zullen er altijd keuzes moeten worden gemaakt over de inzet van deze capaciteit. Binnen deze keuzes en afwegingen die dagelijks rond de opsporing en vervolging van mensenhandel worden gemaakt speelt mee dat de opsporingsdiensten op basis van het doorlaatverbod uit artikel 126ff Wetboek van Strafvordering het delict mensenhandel, wanneer zij wetenschap hebben van het plaatsgevonden delict, deze situatie niet mogen laten voortduren. Hierdoor zal er eerder capaciteit worden ingezet op het beëindigen van de situatie.
In alle onderzoeken naar seksuele uitbuiting bekijken het OM en de politie altijd of er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing van klanten. Aan de hand daarvan zal de afweging worden gemaakt om wel of niet over te gaan tot het opsporen van klanten. Er is geen besluit dat er sowieso geen capaciteit wordt ingezet voor de opsporing van klanten van mensenhandel. De afweging is in specifieke gevallen aan het OM, ik kan niet in dit besluit treden.
Kunt u aangeven of het tevens landelijk beleid is van het OM om opsporingscapaciteit niet langer in te zetten voor deze klanten? Bent u het eens met de analyse dat deze keuze van het OM onwenselijk, maar begrijpelijk is gezien de lage straffen die sinds de Valkenburgse zedenzaak worden opgelegd aan klanten die seks kopen van minderjarigen, namelijk doorgaans één dag cel en een taakstraf, zoals ook is gebleken uit het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM)-onderzoek «Op de koop toe»? Wanneer kan de Kamer de kabinetsreactie op dit rapport verwachten?
Klanten die willens en wetens seks kopen van minderjarigen moeten worden aangepakt. Zoals ook vermeld in de beantwoording van vragen 2 en 4, is het geen landelijk beleid van het OM om opsporingscapaciteit niet in te zetten voor de opsporing van klanten van slachtoffers van mensenhandel. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 4, waar is aangegeven dat, indien het OM een opsporingsonderzoek naar seksuele uitbuiting start, ook wordt geïnvesteerd in het opsporen en vervolgen van klanten. Dit is landelijk beleid en is ongewijzigd. Over de aard en omvang van dergelijke opsporingsonderzoeken heeft de politie altijd overleg met de officier van justitie, waarbij in iedere zaak verschillende belangen worden afgewogen. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan over het al dan niet beschikbaar zijn van voldoende opsporingsinformatie.
De lagere straffen waar in het CKM-rapport naar wordt verwezen hebben betrekking op het verschil tussen de door het OM geëiste straf en de door de rechter opgelegde straffen. Deze vallen volgens het onderzoek lager uit dan door het OM geëist. Dit wordt met name gezien bij seksueel misbruik van minderjarigen. In deze categorie zitten grote verschillen tussen de strafzaken wat betreft onder meer het delict zelf, de geëiste strafmaat, aard van de seksuele handelingen, eventuele recidive en het leeftijdsverschil tussen slachtoffer en dader. Naast deze verschillen die bij kunnen dragen aan de lagere straffen die worden geëist, kan strafoplegging ook verschillende doeleinden dienen. Het leveren van maatwerk en het daarmee in sommige gevallen afwijken van de strafeis van het OM, is noodzakelijk om recht te doen aan alle omstandigheden van het geval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Uw Kamer zal voor het kerstreces een beleidsreactie van het CKM-rapport «Op de koop toe» ontvangen.
In hoeverre verwacht u dat de verhoging van de maximale strafbedreiging voor deze klanten, die met de Wet seksuele misdrijven per 1 juli van dit jaar is ingegaan, bijdraagt aan een hogere strafmaat? Deelt u tevens de mening dat deze wetwijziging onvoldoende effect zal sorteren wanneer de opsporingscapaciteit niet op orde is?
Of de wettelijke verhoging van de maximale strafbedreiging voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen in individuele strafzaken zal leiden tot een hogere strafeis en strafoplegging, zal uit de praktijk moeten blijken. Het OM is bij het bepalen van de strafeis in dit soort zaken gebonden aan de Richtlijn voor strafvordering seksueel misbruik van minderjarigen.2 In de richtlijn is bij de strafmaten aansluiting gezocht bij de door de wetgever doorgevoerde verhogingen van de wettelijke maximale straffen. De wettelijke maximale straf voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar is bijvoorbeeld verhoogd van 12 naar 15 jaar. Mede gelet op die verhoging bevat de richtlijn sinds de invoering van de Wet seksuele misdrijven een hogere strafmaat voor verkrachting van kinderen beneden de 12 jaar.
De rechtbanken hebben als uitgangspunt voor de straftoemeting de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van de Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS).3 In de LOVS oriëntatiepunten is de strafmaat voor klanten die betaalde seks hebben met kinderen van 16 tot 18 jaar ongewijzigd gebleven. Voor betaalde seks met kinderen van 12 tot 16 jaar en beneden de 12 jaar is geen oriëntatiepunt opgenomen. Bij het bepalen van de strafmaat spelen ook andere factoren dan de strafmaxima een rol, zoals de omstandigheden waaronder het feit wordt gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ik heb op dit moment geen aanleiding om te veronderstellen dat de wetswijziging onvoldoende effect zal sorteren vanwege gebrek aan capaciteit bij het OM. Er worden al langere tijd inspanningen verricht om de aanpak van zedenzaken én de capaciteit van de strafrechtketen, waaronder van het OM, te versterken. Het OM is in 2022 gestart met het in drie jaar laten instromen en opleiden van 250 officieren van justitie. Dit is bovenop de reguliere instroom van officieren van justitie. De officieren worden geworven als «allround» officier van justitie. Een deel hiervan zal naar verwachting worden ingezet voor de aanpak van seksuele delicten. Hoeveel officieren van justitie op de aanpak van seksuele delicten worden ingezet wordt deels bepaald door de parketten zelf. Dit is afhankelijk van de instroom van zaken en kan fluctueren. In aanvulling hierop zijn aan het OM extra middelen ter beschikking gesteld voor de uitvoering van de Wet seksuele misdrijven. Het betreft een bedrag van ruim 1,5 miljoen euro structureel vanaf 2024.
Bent u bereid in gesprek te treden met het OM en de politie om te bezien wat er nodig is voor effectief opsporingsbeleid van zowel mensenhandelaren als klanten? Bent u ook bereid om extra te investeren in capaciteit voor een dergelijk opsporingsbeleid bij het OM als de politie?
De afgelopen jaren is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging van mensenhandel, onder andere aan de zijde van de politie en het OM (zie voor meer toelichting op de investeringen bij het OM het antwoord op vraag4. Zo zijn alle eerstelijns politiemedewerkers getraind op het herkennen van signalen van mensenhandel, zijn er naar aanleiding van de motie Segers/Asschers nieuwe medewerkers geworven ten behoeve van de versterking van de aanpak op mensenhandel en is mensenhandel wederom als landelijke beleidsdoelstelling voor de politie opgenomen in de Veiligheidsagenda. In de Veiligheidsagenda zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve afspraken gemaakt. Er wordt onder andere ingezet op de doorontwikkeling van de online opsporing en het vergroten van de eenheidsoverstijgende samenwerking. Over deze ontwikkelingen is nauw contact tussen het departement, de politie en het OM.
De politie en het OM hebben mijn departement bericht dat de sterkte voor de aanpak en de opsporing van mensenhandel voldoende op orde is. Omdat politiecapaciteit per definitie schaars is, is het van belang ook in te zetten op alternatieve interventies en andere aspecten binnen de aanpak van mensenhandel. Zo dragen de acties uit het Actieplan programma Samen tegen Mensenhandel, zoals de acties rond het verbeteren van de meldingsbereidheid en het delen van gegevens, bij aan het beter in zicht krijgen van slachtoffers en daders mensenhandel. Dit dient ook de opsporing en vervolging van mensenhandel ten goede te komen.
Is het de ambitie van dit kabinet om ervoor zorg te dragen dat klanten die seks kopen van minderjarigen niet langer de dans ontspringen? Bent u van mening dat de kabinetsaanpak Samen tegen Mensenhandel bijdraagt aan deze ambitie?
Het seksueel uitbuiten van minderjarigen is verwerpelijk. Het is in het belang van slachtoffers om te voorkomen dat klanten zich schuldig maken aan dit misdrijf. Klanten die zich hier willens en wetens schuldig aan maken dienen hard te worden aangepakt. Het voorkomen van dit misdrijf en het aanpakken van de groep klanten die zich hier schuldig aan maakt, heeft zeker mijn aandacht. Er zijn voldoende beleidsmatige en strafrechtelijke instrumenten voor de aanpak.
Het is sinds 1 januari 2022 mogelijk om klanten te vervolgen op basis van artikel 273g Wetboek van Strafrecht (Sr), voor het afnemen van een seksuele dienst van een sekswerker van wie ze weten of ernstige reden hebben om te vermoeden dat er sprake is van dwang, uitbuiting of mensenhandel. Dit artikel is ter aanvulling op het artikel 248b Sr. Op grond van dit artikel kunnen klanten die seksuele diensten van een minderjarige afnemen strafbaar worden gesteld. Sinds 1 januari 2022 zijn op grond van artikel 273f Sr 4 verdachten ingeschreven bij het OM voor vervolging, daarvan zijn er inmiddels 3 vervolgd. Voor 248b Sr geldt dat er sinds 1 januari 2022 31 verdachten bij het OM zijn ingeschreven voor vervolging, waarvan er 22 zijn vervolgd.
Het versterkte Actieplan programma Samen tegen mensenhandel, dat met uw Kamer is gedeeld op 17 juni jl., draagt bij aan de ambitie van het kabinet om de specifieke groep klanten van slachtoffers van seksuele uitbuiting aan te pakken. In het Actieplan, dat tot stand is gekomen met het brede werkveld, wordt onder Actielijn 1 ingezet op het creëren van brede bewustwording. Een aantal van deze acties is gericht op de aanpak van klanten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het opzetten van een Mensenhandel Fieldlab Klanten. In dit Fieldlab worden professionals in multidisciplinaire teams getraind en gecoacht om tot nieuwe interventies te komen ten behoeve van een verbeterde aanpak van klanten. Ook zullen, eveneens onder Actielijn 1, de politie en het OM jaarlijks minimaal één landelijke actiedag organiseren in het kader van de aanpak van klanten, waarbij preventief gehandeld kan worden door klanten te waarschuwen dat ze strafbaar zijn. Indien de actiedag voldoende opsporingsindicaties oplevert, kan worden ingezet op strafrechtelijke vervolging. Inmiddels heeft al een eerste actiedag plaatsgevonden. Een andere actie uit het Actieplan is dat het OM bij het vervolgen van klanten van minderjarige seksuele diensten of seksuele uitbuiting vaker in de media zal uitleggen waarom een klant-dader wordt vervolgd om naast bewustwording ook een afschrikkende werking hiervan te laten uitgaan.
Klopt het dat veel klanten die betaalde seks hebben met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites in contact zijn gekomen met deze minderjarige slachtoffers zoals eerder ook is aangekaart door de OM fieldlab Tulpafslag? Bent u bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ceder/Six Dijkstra (Kamerstuk 36 531, nr. 20) over online leeftijdsverificatie wettelijk te borgen voor gok en pornowebsites, ook zorg te dragen voor een wettelijke borging van leeftijdsverificatie van seksadvertentiesplaforms? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat uit het Fieldlab Tulpafslag de conclusie kan worden getrokken dat er klanten in contact zijn gekomen met minderjarigen via legale seksadvertentiewebsites. Sekswerk is een legaal beroep in Nederland. De seksadvertentiewebsites voorzien in de mogelijkheid voor sekswerkers om hun diensten aan te bieden. Het is verontrustend dat een groep klanten misbruik maakt van deze advertentieplatforms en bewust zoekt naar minderjarigen die zich aanbieden voor seks tegen betaling. Daarom zal mijn ministerie, zoals toegezegd in de beantwoording op de Kamervragen van de leden Boomsma en Bikker, in gesprek gaan met zowel de betrokken partijen bij het Fieldlab Tulpafslag als de advertentieplatforms zelf om te bezien hoe het aanbieden van minderjarige slachtoffers kan worden tegengegaan.
Leeftijdsverificatie dient op een veilige en privacy vriendelijke manier vorm te krijgen. Hiervoor dienen eerst duidelijke breed gedragen Europese kaders te worden opgesteld. Op dit moment werkt de Europese Commissie samen met lidstaten, waaronder Nederland, en de AVG- en DSA-toezichthouders aan een kader dat kan helpen technische tools te ontwikkelen waarmee leeftijdsverificatie kan plaatsvinden binnen de Europese wettelijke kaders. Het kabinet houdt deze ontwikkelingen en de ontwikkelingen in andere landen in de gaten.
Het bericht dat de aanpak van witteboordencriminaliteit faalt en is verslechterd de afgelopen jaren |
|
Michiel van Nispen |
|
van Weel |
|
Bent u bekend met het onderzoek van het Financieel Dagblad over de haperende aanpak betreffende witteboordencriminaliteit?1
Ja.
Kunt u reageren op de conclusies dat het aantal verdachten in fraudezaken dat wegkwam zonder straf of boete in de afgelopen tien jaar is verdubbeld, witteboordencriminelen die wel in aanmerking komen voor een straf vaker wegkomen met een taakstraf of boete en een te kleine focus bij Justitie en de politiek op witteboordencriminaliteit?
Het is onduidelijk op welke gegevens de conclusies uit het artikel van het Financieel Dagblad zijn gebaseerd. Witteboordencriminaliteit kent geen duidelijk afgebakende definitie. Op witteboordencriminaliteit vindt dan ook geen afzonderlijke registratie plaats bij het Openbaar Ministerie (OM). Witteboordencriminaliteit zie ik als een verzamelbegrip voor veel verschillende criminaliteitsfenomenen zoals fraude, belastingontduiking, witwassen en corruptie.
Uw Kamer is op 7 december 2023 geïnformeerd over de strafrechtelijke prestaties in de bestrijding van fraude.2 De fraudemonitor ziet op zowel verticale fraude, waarbij de overheid wordt benadeeld, als op horizontale fraude, waarbij burgers en bedrijven worden benadeeld. Uit de Fraudemonitor blijkt dat het aantal bij het OM aangeleverde zaken van horizontale fraude in 2021 en 2022 is gestegen ten opzichte van eerdere jaren. Kijken we terug naar de fraudemonitor over 2015, dan is er bijna sprake van een verdubbeling.3 Nagenoeg alle cijfers (ook het aantal vrijspraken én het aantal strafopleggingen) laten in absolute aantallen toenames zien. Daarbij werden er in 2021 en 2022 meer zaken afgedaan dan dat er instroomden in die jaren. Het aantal OM-strafbeschikkingen is wel iets toegenomen ten opzichte van eerdere jaren. Bij horizontale fraudezaken lag het onvoorwaardelijke sepotpercentage in 2021 respectievelijk 2022 op 45% c.q. 40%. Dit was in 2019 en 2020 respectievelijk 38% en 44%. Het OM merkt in de fraudemonitor op dat de ervaring leert dat bij fraudezaken het sepotpercentage gemiddeld hoger is dan bij commune delicten, omdat het zaken betreft die zich op het grensvlak van een civielrechtelijk geschil en een al dan niet voldoende bewijsbaar strafbaar feit bevinden. Mijns inziens valt dit dus niet te wijten aan een te kleine focus op witteboordencriminaliteit.
Is de aanpak van witteboordencriminaliteit een prioriteit bij uw ministerie en zo ja, waaruit blijkt dit?
Bij het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat witteboordencriminaliteit geen afgebakende definitie kent en een verzamelbegrip is voor verschillende criminaliteitsfenomenen. De rode draad is dat criminelen hun zaken via legale constructies en dienstverleners laten verlopen en dit als een verdienmodel gebruiken. Deze vormen van financieel-economische criminaliteit hebben mijn voortdurende aandacht. Het intensiveren van de aanpak van corruptie en het intensiveren van de anti-witwasaanpak zijn als speerpunten in het regeerprogramma opgenomen. Om zowel ambtelijke als niet-ambtelijke corruptie te bestrijden, komt er een rijksbreed anti-corruptiebeleid in samenhang met het integriteitsbeleid. Daarnaast wordt via bijvoorbeeld het anti-omkopingsverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de in ontwikkeling zijnde EU Anti-Corruptierichtlijn ook in internationaal verband gewerkt aan de aanpak van (grensoverschrijdende) corruptie. Over de aanpak van georganiseerde criminaliteit tegen en via bedrijven, evenals de aanpak van criminele geldstromen en verdienmodellen heb ik u in de voortgangsbrief aanpak ondermijning van juni jl. geïnformeerd.4 Dit kabinet intensiveert de anti-witwas aanpak door de grootste witwasrisico’s, zoals ondergronds bankieren, aan te pakken. Het voorkomen van witwassen wordt verder verbeterd door de implementatie en uitvoering van het Europese anti-witwaspakket. Hierin is ook aandacht voor het voorkomen en bestrijden van crimineel handelen van witteboordencriminelen.
Witteboordencriminaliteit is gericht op financieel gewin. Geld is dan ook de spil van deze vormen van criminaliteit. Het OM zet in op het afpakken van crimineel vermogen en het verstoren van criminele verdienmodellen. Het OM heeft hiervoor recent een strategisch programma criminele geldstromen 2024–2028 vastgesteld voor de opsporing en vervolging.5
Om een adequate opsporing en vervolging van onder andere financieel-economische criminaliteit te garanderen, vind ik het van belang dat de gehele opsporingsketen voldoende is toegerust. Er is door het vorige kabinet al veel extra geld geïnvesteerd in de strafrechtketen: circa € 550 miljoen structureel en incidenteel € 450 miljoen ten behoeve van de modernisering van het wetboek van strafvordering. Dit bedrag komt boven op de extra middelen die door voorgaande kabinetten zijn vrijgemaakt voor de politie en zedenwetgeving via de motie Hermans en voor de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Op basis van deze extra investeringen is een belangrijke impuls gegeven aan het functioneren van de organisaties in de strafrechtketen.
Daarnaast investeert het huidige kabinet nog € 300 miljoen extra in nationale veiligheid waarvan een groot deel bestemd is voor de organisaties in de strafrechtketen ten behoeve van o.a. de aanpak van cybercrime en digitale criminaliteit en andere versterkingen van de strafrechtketen. Bij de miljoenennota is daar nog eens € 100 miljoen bovenop gekomen. Naast deze investeringen zijn er de afgelopen jaren extra middelen beschikbaar gesteld aan de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) en de Belastingdienst in de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit en specifiek witwassen. Bij de Voorjaarsnota 2019 is daartoe € 29 miljoen aan de FIOD en de Belastingdienst beschikbaar gesteld.6 De FIOD en de Belastingdienst hebben daarmee capaciteit uitgebreid om fraude, witwassen en georganiseerde ondermijnende criminaliteit en daarmee ook witteboordencriminaliteit aan te pakken.
Hoeveel geld gaat er volgens u om in deze vormen van criminaliteit?
Het exacte bedrag dat wereldwijd of specifiek in Nederland omgaat in fraude, witwassen en corruptie is moeilijk te bepalen. De geregistreerde statistieken geven ons wel een beeld van de omvang, maar er blijft sprake van een dark number.Dit wil zeggen dat naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijk deel van de misdrijven niet wordt ontdekt of gerapporteerd, waardoor de werkelijke omvang moeilijk vast te stellen is. Dit heeft te maken met de verborgen aard van de misdrijven, internationale dimensie, alsook de bereidheid tot aangifte.
Wel zijn er schattingen en onderzoeken die een indicatie geven van de omvang. Uit het jaaroverzicht 2023 van de Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU-NL) blijkt dat de door de FIU-NL verdacht verklaarde transacties in 2023 ruim 25 miljard euro bedroeg. FIU-NL registreert bij elk dossier met verdachte transacties dat zij opstelt de criminaliteitsvorm. De meeste dossiers zagen op de mogelijke delictsvormen witwassen, fraude en drugs.7 Ook de afpakresultaten van het OM geven enig inzicht in de geldstromen. De gezamenlijke inspanningen van het OM en ketenpartners resulteerden in 2023 een beslagopbrengst van € 363,5 miljoen.8 Dit is echter niet uit te splitsen naar fenomenen en specifiek witteboordencriminaliteit.
Wat is naar uw schatting de maatschappelijke schade?
In het antwoord op vraag 4 heb ik reeds aangegeven dat er geen volledig beeld is bij de geldstromen die verband houden met witteboordencriminaliteit. Concrete schattingen met betrekking tot de schade die voortkomt uit witteboordencriminaliteit ontbreken en zijn ook lastig te maken gelet op het dark number.
Mijn inschatting is evenwel dat de maatschappelijke schade van witteboordencriminaliteit aanzienlijk is en niet enkel van financiële aard. Witteboordencriminaliteit schaadt het vertrouwen in instellingen en het handelsverkeer. Dit is onwenselijk voor bonafide ondernemers en schaadt de concurrentiepositie van Nederland in de wereld. Daarnaast worden andere (traditionele) vormen van criminaliteit mogelijk gemaakt en gefaciliteerd door het handelen van witteboordencriminelen. Daarmee heeft wittenboordencriminaliteit een ondermijnende werking.
Bent u het met mij eens dat een goede fraude aanpak op witteboordencriminaliteit zichzelf meermaals zal terugverdienen en dat een verslapping van de aanpak de samenleving juist heel veel geld kan kosten?
Ja, ik ben het met u eens dat een goede fraudeaanpak op witteboordencriminaliteit zichzelf terugverdient. Het effectief opsporen en handhaven van (witteboorden)criminaliteit zorgt voor een afschrikwekkende werking en voorkomt financiële en maatschappelijke schade. Zoals eerder aangegeven in de beantwoording van deze vragen is het kabinet zich ervan bewust dat financieel-economische criminaliteit zo veel mogelijk moet worden voorkomen en bestreden.
Is de reden volgens u dat Justitie minder bezig is met deze zaken vanwege capaciteitsproblemen bij de rechtbanken en toegenomen complexiteit van zaken?
Onderzoeken naar witteboordencriminaliteit vergen vaak diepgaand onderzoek en specifieke expertise, en worden gekenmerkt door internationale structuren. Dit maakt de behandeling van deze zaken complex en tijdsintensief. Ook de schaarse capaciteit van de strafrechtketen is een bekend gegeven en dat maakt dat er keuzes gemaakt moeten worden over de inzet van het strafrecht. De complexiteit van zaken en schaarse capaciteit van strafrechtketen zijn dus factoren die worden meegewogen, maar dit is niet anders dan voor veel andere vormen van criminaliteit.
Hoe kan het volgens u dat er vaker een strafbeschikking op wordt gelegd?
Verschillende omstandigheden, zoals de complexiteit en omvang van een strafrechtelijk onderzoek, zijn van invloed op het soort afdoening. Het OM kan besluiten tot de afdoening met een strafbeschikking. De officier kan met de strafbeschikking verschillende soorten straffen opleggen, zoals een geldboete, een taakstraf of een schadevergoeding. Strafbare feiten waarvoor een gevangenisstraf gepast is worden aan de rechter voorgelegd. Het voordeel van toepassing van de strafbeschikking is dat hiermee de rechtspraak wordt ontlast en doorlooptijden worden verkort. De capaciteit van de rechtbanken kan een rol spelen bij de vraag of een strafbeschikking wordt opgelegd. Dit geldt overigens niet alleen bij fraude.
Wat gaat u eraan doen de komende periode om de aanpak van witteboordencriminaliteit weer prioriteit te laten worden?
Zoals eerder toegelicht in de beantwoording van bovenstaande vragen is witteboordencriminaliteit een verzamelbegrip van verschillende strafbare feiten. Verschillende fenomenen zoals witwassen en corruptie vormen, net als de aanpak van criminele geldstromen, een onderdeel van de aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, dat een prioriteit is van het kabinet. De aanpak van deze fenomenen is ook gericht op en behulpzaam bij het voorkomen en bestrijden van crimineel handelen van witteboordencriminelen.
Het bericht 'AI fraude neemt snel toe in de financiële sector' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «AI fraude neemt snel toe in de financiele sector»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat dit een zeer zorgelijke ontwikkeling is?
Ja. De ontwikkeling van kunstmatige intelligentie (in het Engels: Artificial Intelligence (AI)) brengt kansen met zich mee, maar ook risico’s. Een daarvan is dat de techniek kan worden misbruikt door criminelen. Zoals ook staat in het rapport van Signicat, dat wordt aangehaald in het artikel, wordt kunstmatige intelligentie in toenemende mate ingezet bij het plegen van fraude. Dit is een zorgelijke ontwikkeling.
Welke stappen onderneemt u om AI-fraude in de financiële sector tegen te gaan?
In de Werkgroep Veiligheid van het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer (MOB) spreekt mijn ministerie met vertegenwoordigers van verschillende betrokkenen, zoals banken, betaalinstellingen, consumentenorganisaties, politie, Openbaar Ministerie en De Nederlandsche Bank over veiligheid in het betalingsverkeer. Fraude in het betalingsverkeer is hier een belangrijk onderdeel van.
Ook heeft dit onderwerp de aandacht binnen de Integrale aanpak online fraude, waar onder coördinatie van de Minister van Justitie en Veiligheid door de Minister van Economische Zaken en mijzelf aan wordt gewerkt.
Het is belangrijk dat bedrijven zelf adequate maatregelen nemen om klanten te beschermen tegen verschillende vormen van fraude en in te spelen op actuele ontwikkelingen, waaronder kunstmatige intelligentie. Tegelijkertijd is het probleem van online fraude een breder maatschappelijk probleem, waar publieke en private partijen samen moeten optrekken om burgers te beschermen.
Op welke manier worden bedrijven gestimuleerd om maatregelen te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Veel financiële instellingen geven aan niet over de middelen en expertise te beschikken om deze bedreiging aan te pakken. Gaat u met hen in gesprek over wat er nodig is om dit op orde te krijgen?
Fraude is een zeer actueel onderwerp en daarom ben ik regelmatig in gesprek met financiële instellingen om de nieuwe ontwikkelingen te bespreken. Van banken verneem ik dat zij continu zichtbare en onzichtbare maatregelen nemen om fraude en oplichting te voorkomen. Het is vandaag de dag onderdeel van hun dagelijkse werkzaamheden om in te spelen op de nieuwe technieken die criminelen inzetten om te frauderen, waaronder kunstmatige intelligentie. Ik heb tot nu toe geen signalen ontvangen dat de financiële sector in Nederland op dit moment niet over de middelen en expertise beschikt om deze bedreiging aan te pakken.
Is het mogelijk om de bescherming van klanten middels biometrische controles en essentiele informatie documenten (Eid’s) te verbeteren?
Momenteel maken banken al gebruik van biometrische controles voor de bescherming van klanten. Banken passen onder andere sterke klantauthenticatie (SCA) of ook wel tweefactorauthorisatie toe. Dit is een veiligheidsvereiste die voortkomt uit de herziene Richtlijn Betaaldiensten (PSD2) en waarbij een betaling of aanpassing in de online bankomgeving wordt goedgekeurd door middel van twee verschillende elementen waar alleen de rechtmatige pashouder of rekeninghouder over beschikt. Dit kan bijvoorbeeld een wachtwoord zijn, maar ook biometrische elementen zoals een vingerafdruk of gezichtsverificatie.
In de vraag wordt verwezen naar essentiële informatie documenten, maar waarschijnlijk wordt gedoeld op elektronische identificatiemiddelen (eID). De financiële sector maakt al gebruik van elektronische identificatiemiddelen. Een voorbeeld is iDIN.
Winkelverboden aan criminele overlastgevende asielzoekers |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Marjolein Faber (PVV), van Weel |
|
![]() |
Hoeveel winkelverboden zijn er de afgelopen jaren opgelegd vanaf 2020?
In onderstaande tabel staan de aantallen van zowel de individuele winkelverboden als de collectieve winkelverboden. Onderstaande cijfers zijn afkomstig uit de registratie collectieve winkelverboden van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Deze cijfers geven geen compleet beeld van het aantal individuele winkelverboden, omdat hier geen landelijke registratie voor wordt bijgehouden. Het betreft hier het aantal individuele winkelverboden dat is opgelegd in winkelgebieden die zijn aangesloten bij de systematiek voor het collectief winkelverbod. Bij een collectief winkelverbod wordt een persoon toegang ontzegd tot een winkelgebied met meerdere winkels.
310
160
420
150
660
230
950
270
980
250
Peildatum: 23 oktober 2024. De cijfers zijn afgerond op tientallen.
Klopt het dat ondernemers die gebruik willen maken van een winkelverbod voor criminele overlastgevende asielzoekers, dat winkelverbod zelf aan de asielzoeker moeten uitreiken?
Ja, (collectieve) winkelverboden moeten door de ondernemer in persoon aan de verdachte worden uitgereikt. Het winkelverbod wordt in drievoud opgemaakt, waarvan één exemplaar wordt uitgereikt aan de verdachte, één exemplaar naar de politie wordt verstuurd en één exemplaar bedoeld is voor de eigen administratie.
Als de verdachte meewerkt, volstaat deze afhandeling. Als de verdachte niet meewerkt, is het van belang dat de ondernemer aangifte doet waarbij ondersteuning van de politie is vereist om bijvoorbeeld de NAW-gegevens van verdachte te controleren.
Klopt het dat ondernemers sinds kort ook worden verplicht om alle winkelverboden die ze willen opleggen niet alleen zelf moeten uitreiken, maar ook worden verplicht vertalingen aan te bieden in het Engels, Arabisch, Russisch en/of een aantal andere talen, omdat de asielzoeker anders het winkelverbod niet zou kunnen begrijpen en het winkelverbod daardoor juridisch mogelijk geen stand zou houden?
Er bestaat geen wettelijke bepaling die verplicht tot het uitreiken van een winkelverbod in de (moeder)taal van de betrokkene/verdachte. Een vereiste waar de rechter wel aan toetst is dat het bij betrokkene/verdachte kenbaar is geweest dat hij geen toestemming had voor toegang tot de winkel, zo blijkt uit jurisprudentie.
De politie raadt aan om een afschrift van het winkelverbod naar het plaatselijke politiebureau te versturen. Als een strafdossier namelijk geen ontvangstbewijs noch enig ander bewijsmiddel zit waaruit blijkt dat het winkelverbod betrokkene/verdachte heeft bereikt, dan zal de rechter hoogstwaarschijnlijk overgaan tot vrijspraak. Maar zoals gezegd is hier niet expliciet een verplichting tot vertaling van het winkelverbod in de taal van betrokkene aan gekoppeld.
Op het moment dat er strafbare feiten worden gepleegd, of als er aangifte wordt gedaan van lokaalvredebreuk vanwege overtreding van het uitgereikte winkelverbod, dan heeft iemand wel het recht om kennis te nemen van hetgeen hem wordt aangerekend (denk aan tolk of tolkentelefoon bij politieverhoor, of vertaling van dagvaarding).
Met de inwerkingtreding per 1 oktober 2013 van de Wet tot implementatie van richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures is namelijk ook de bijstand van tolken en vertalers in de opsporingsfase wettelijk geregeld. Een verdachte die de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheerst, wordt bij het politieverhoor bijgestaan door een tolk; zie hiervoor de Aanwijzing bijstand van tolken en vertalers in de opsporing en vervolging van strafbare feiten.
Als er wordt gewerkt met de systematiek van de Collectieve Winkelontzeggingen conform het modelprotocol van het CCV, dan is de ondernemer verplicht de formulieren te gebruiken die ten behoeve hiervan zijn ontwikkeld. Deze zijn door de Autoriteit Persoonsgegevens beoordeeld en goedgekeurd. Op de achterzijde van de formulieren voor het opleggen van een winkelverbod die worden verstrekt, staat in meerdere talen vermeld wat de aanzegging inhoudt.
Kunt u bevestigen dat het Openbaar Ministerie (OM) en de politie juist zoveel mogelijk hun best moeten doen om de drempel om aangifte te doen te verlagen, bij winkeldiefstal en bij overtreden van winkelverboden? Zo ja, hoe wordt dat in de praktijk gebracht?
De politie werkt doorlopend aan het verbeteren en verduidelijken van de mogelijkheden voor burgers en bedrijven om contact op te nemen met politie. Op die manier wordt de contactbereidheid van burgers en bedrijven bevorderd, ook voor het doen van aangifte. Zo wordt de voorziening voor bedrijven om online aangifte te doen doorontwikkeld en is binnen de nieuw ontwikkelde politie-applicatie RAPP (Registratieve Applicatie Politie Processen) een mogelijkheid gemaakt om met een paar klikken ter plaatse een aangifte terzake winkeldiefstal op te maken.
Klopt het dat een aantal opgelegde winkelverboden niet rechtsgeldig zijn omdat het volgens het OM onduidelijk zou zijn of de criminele overlastgevende asielzoeker de inhoud van het winkelverbod begrijpt?
De rechtsgeldigheid van het winkelverbod wordt beheerst door het civiele recht. Voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor het overtreden van een winkelverbod is onder meer vereist dat de verdachte bekend is met de wederrechtelijkheid van zijn gedraging. Voor alle verdachten geldt dan ook dat een winkelverbod moet zijn uitgereikt dan wel – indien een verdachte weigert het verbod in ontvangst te nemen – dat de betekenis daarvan is uitgelegd op een voor de verdachte begrijpelijke wijze. Indien dit niet duidelijk blijkt uit het strafdossier, volgt vrijspraak. Dit laat de rechtsgeldigheid van het winkelverbod op grond van het civiel recht onverlet.
Welke maatregelen treft u nog meer in het kader van de aanpak voor overlastgevende asielzoekers om de aangiftebereidheid van winkeliers en omwonenden te verhogen?
Het is van belang dat er van strafbare feiten, zoals diefstal, geweld (verbaal of fysiek) of bedreiging, altijd aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. In de ketensamenwerking is dit een permanent aandachtspunt, dat ook actief wordt uitgedragen door de ketenmariniers en de ketenorganisaties. Alleen als er aangifte wordt gedaan van strafbare feiten, kan er een dossier worden opgebouwd en kan er een strafrechtelijk onderzoek worden ingesteld hetgeen kan leiden tot een veroordeling. Het opbouwen van (strafrechtelijke) dossier is van belang omdat dit gevolgen kan hebben voor de strafvervolging en de afhandeling van de asielaanvraag. Zo kan uit het dossier blijken dat een asielzoeker veelvuldig wordt verdacht van veelvoorkomende criminaliteit als (winkel)diefstal, vernieling of zakkenrollerij of daarvoor reeds is veroordeeld. Dit is van belang voor de strafrechtelijke aanpak door het Openbaar Ministerie.
Wanneer er geen sprake is van een strafbaar feit, maar wel van overlastgevend gedrag, is het alsnog van belang dit te melden bij de politie. De politie registreert bij meldingen een incident. Deze informatie kan bruikbaar zijn voor een nieuwe zaak.
Bent u het met de stelling eens dat in de «Toolbox aanpak overlastgevende en/of criminele asielzoekers» kan worden geëxpliciteerd dat winkeliers niet zelf verantwoordelijk zijn om een aantal vertalingen aan te bieden bij het uitreiken van een winkelverbod aan een overlastgevende asielzoeker? Zo ja, hoe en wanneer gaat u dit regelen? Zo nee, waarom niet?
Om gemeentes op weg te helpen in een lokale aanpak, is in de Toolbox1 een groot aantal maatregelen verzameld die gemeenten in kunnen zetten. In de huidige Toolbox wordt benoemd dat ondernemers een (collectief) winkelverbod kunnen invoeren. Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) kan ondernemers hierbij ondersteunen. In de Toolbox wordt daarom verwezen naar de protocollen van het CVV. Deze verwijzing volstaat en het is daarom niet noodzakelijk om de tekst in de Toolbox aan te passen. De inhoud van de protocollen waarnaar wordt verwezen, kan indien nodig door het CCV worden aangepast of gespecificeerd.
Mishandelingen in een jeugdzorginstelling |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Struycken , Karremans |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Daisy deed aangifte van mishandeling in jeugdzorginstelling, maar wat ze meemaakte was «volgens protocol»»?1
Ja.
Kunt u verklaren hoe het inzetten van pijnprikkels als «onderdeel van het protocol», kennelijk is toegestaan in Nederland? Is het nog steeds zo dat jeugdhulpaanbieders pijnprikkels mogen inzetten? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot (internationale) mensen- en kinderrechten? Zo nee, sinds wanneer mag dit niet meer?
Op grond van de huidige Jeugdwet is het toepassen van pijnprikkels niet toegestaan, ook niet als vrijheidsbeperkende maatregel in de gesloten jeugdhulp. Dat was ook al voordat op 1 januari 2024 de Wet rechtspositie gesloten jeugdhulp in werking is getreden. Het inzetten van pijnprikkels is ook in strijd met het Verdrag inzake de rechten van het kind. Ik verwijs hierbij ook naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
Deelt u de mening dat onder de vrijheidsbeperkende maatregelen die onder bepaalde voorwaarden in de jeugdwet mogen worden ingezet, op geen enkele manier maatregelen vallen die bewust pijn toebrengen? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot het bokkepootje, een handeling waarbij de duim naar de pols wordt gedraaid en die per definitie flinke pijn veroorzaakt?
De Jeugdwet kent onder andere als vrijheidsbeperkende maatregel vastpakken en vastpakken en vasthouden.3 Bij de toepassing van deze maatregel komt het soms voor dat dit vastpakken de jeugdige pijn doet. Het gaat dan niet om het toedienen van een pijnprikkel, maar om pijn als gevolg van een escalatie waarbij medewerkers een jeugdige vastpakken. Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken past niet in het zorgvuldig toepassen van deze vrijheidsbeperkende maatregel.
Valt het toedienen van het bokkepootje aan minderjarigen volgens u onder kindermishandeling? Onder welke voorwaarden wel en niet?
De omschrijving van kindermishandeling in de Jeugdwet (artikel 1.1) luidt: «Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.»
Een handeling die erop gericht is pijn te veroorzaken, zoals een bokkepootje, mag niet als vrijheidsbeperkende maatregel worden ingezet. Een dergelijke handeling valt mijns inziens onder de definitie van kindermishandeling in de Jeugdwet.
Bij wie moeten jongeren terecht die in een instelling zaten die diverse keren door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) is berispt, onder toezicht heeft gestaan en uiteindelijk zelfs is gesloten vanwege geconstateerde misstanden, nu de strafrechtelijke weg afgesloten lijkt te zijn?
Voorafgaand aan het antwoord op deze vraag merk ik op dat de instelling Jeugdhulp Friesland, waarover het artikel uit het Algemeen Dagblad gaat waarnaar u in de eerste vraag verwijst, nooit is berispt door de IGJ of onder verscherpt toezicht heeft gestaan.
Dat jongeren die geweld hebben meegemaakt in een instelling behoefte hebben aan individuele erkenning en genoegdoening, kan ik mij zeer goed voorstellen.
Dit kan op verschillende manieren gevonden of geboden worden. Bijvoorbeeld doordat een instelling excuses maakt voor leed dat een jeugdige bij hen heeft ondervonden, of een gesprek tussen jeugdigen en hun oud-behandelaars. In deze situatie heeft Jeugdhulp Friesland mij gemeld meerdere malen met een aantal jongeren gesproken te hebben en hulp aangeboden te hebben aan deze jongeren.
Een andere mogelijkheid is via de klachtenregeling van de instelling, of de strafrechtelijke route door middel van een aangifte bij de politie. Ik kan me daarbij voorstellen dat slachtoffers die aangifte hebben gedaan teleurgesteld zijn als de aangifte niet tot een vervolging leidt. Het is aan het OM te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit dat kan worden vervolgd.
De jongere kan de instelling civielrechtelijk aanspreken en zo nodig een gerechtelijke procedure te starten. In dat geval is het uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen of sprake is van onrechtmatig handelen.
Misschien ten overvloede, maar het staat jongeren uiteraard vrij een andere vorm van (juridische) ondersteuning of informele steun uit het netwerk te betrekken.
Deelt u onze mening en die van Kinderrechter Bart Tromp, die vorig jaar stelde dat hier fundamentele rechten van kinderen en ouders zijn geschonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke fundamentele rechten zijn dat volgens u?2
De onaantastbaarheid van het lichaam en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zijn fundamentele grondrechten van iedereen en dus ook van jeugdigen. De Grondwet en internationale verdragen, zoals het Europees verdrag inzake de Rechten van de Mensen (EVRM), stellen eisen aan het beperken van die grondrechten. De beperkingen moeten in regelgeving zijn opgenomen, moeten een legitiem doel hebben en moeten noodzakelijk zijn. Soms is het noodzakelijk om grondrechten te beperken. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om iemand gedwongen op te nemen in een instelling omdat iemands gezondheid anders in gevaar zou komen.
De hierboven genoemde eisen zijn verder uitgewerkt in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet; het deel van de Jeugdwet dat betrekking heeft op gesloten jeugdhulp.
Op grond van hoofdstuk 6 geldt als eerste dat het toepassen van maatregelen tegen de wil van een jeugdige alleen is toegestaan als de rechter een (voorwaardelijke) machtiging gesloten jeugdhulp heeft verleend. Bovendien moet altijd worden voldaan aan alle andere onderdelen van hoofdstuk 6 van de Jeugdwet. Zo mogen jeugdhulpaanbieders uitsluitend de vrijheidsbeperkende maatregelen toepassen die genoemd worden in hoofdstuk 6. Bij het toepassen van die maatregelen geldt het «nee, tenzij-beginsel. Dat houdt in dat ook die genoemde maatregelen niet zijn toegestaan, tenzij wordt voldaan aan de gestelde eisen.
Een maatregel moet noodzakelijk, geschikt en proportioneel zijn. Het moet duidelijk zijn dat een minder zware maatregel niet mogelijk is. Verder mag een maatregel alleen worden toegepast als dat noodzakelijk is voor de veiligheid of gezondheid van de jeugdige of anderen, of om de met de jeugdhulp beoogde doelen te bereiken. Dat moeten concrete doelen zijn, die zijn opgenomen in het hulpverleningsplan van een jeugdige. Maatregelen mogen nooit als doel hebben om een jeugdige te bestraffen en mogen er ook niet op gericht zijn om een jeugdige pijn te doen.
Als het toepassen van vrijheidsbeperkende maatregelen niet voldoet aan de Jeugdwet kan dit leiden tot schending van fundamentele grondrechten. Dat zal altijd per individueel geval beoordeeld moeten worden.
Zou u, gezien de eerdere bevindingen in onder meer inspectierapporten, de inzet van pijnprikkels aan minderjarigen en de andere gebeurtenissen kwalificeren als «lichte» of «zware» mishandelingen? Op basis waarvan wordt deze afweging gemaakt?
Een kwalificatie licht of zwaar valt niet te geven. De definitie in de Jeugdwet van kindermishandeling kent geen onderscheid tussen lichte en zware kindermishandeling. Kwalificaties van vormen van mishandeling zijn opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. Van eenvoudige mishandeling (artikel 300 Sr) is sprake als opzettelijk pijn of letsel wordt toegebracht. Zware mishandeling (artikel 302 Sr) is aan de orde als opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht. Van zwaar lichamelijk letsel is op grond van artikel 82 Sr in ieder geval sprake bij (onder meer) ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing bestaat en een storing van verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten de gevallen genoemd in artikel 82 Sr kan sprake zijn van zwaar lichamelijk letsel. De Hoge Raad benoemt als algemene gezichtspunten voor de
beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel (ECLI:NL:HR:2018:1051).
Herinnert u zich het rapport van commissie De Winter die onderzoek deed naar geweld en grensoverschrijdend gedrag in de jeugdzorg? Herinnert u zich de belofte van uw ambtsvoorganger om de aanbevelingen over te nemen? Geldt deze belofte ook onverkort voor u?
Ja.
Zo ja, hoe plaatst u deze uitkomst in het proces tot de aanbevelingen die gaan over erkenning en hulp aan slachtoffers?
Ik kan mij voorstellen dat de uitkomst in het proces voor de betrokken jongeren moeilijk is, ook in het licht van de aanbevelingen van Commissie De Winter. In de antwoorden op vragen 10, 11 en 12 ga ik hier verder op in.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Hoe kan het dat er voor de slachtoffers in dit artikel geen slachtofferhulp voorhanden is? Deelt u de mening dat ook dit niet in lijn is met de aanbevelingen van de commissie De Winter?
Het is van belang dat slachtoffers ondersteuning of hulp kunnen krijgen. Naar aanleiding van de adviezen van Commissie De Winter heeft het Trimbos-instituut het Centraal informatie en expertisepunt (CIE) opgezet. Dit is een website met informatie voor slachtoffers, naasten en professionals. Deze website is in ieder geval dit jaar nog beschikbaar. Slachtoffers konden ook bellen en chatten met medewerkers van het CIE om hun verhaal te doen en om hun hulpvragen te stellen. De Universiteit voor Humanistiek evalueert ook deze maatregel, zoals aangegeven in antwoord 9.
Begrijpt u hoe moeilijk het is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en aangifte te doen en dat het zelfs hertraumatiserend is als blijkt dat een aangifte tot niets leidt? Welke boodschap geeft dit aan andere slachtoffers volgens u?
Ja, ik kan me voorstellen dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om met hun verhaal naar buiten te treden en vervolgens te merken dat aangifte doen niet altijd tot de gewenste uitkomsten leidt. Toch wil ik graag via deze weg een appèl doen op iedereen die te maken heeft met (vermoedens van) misstanden om dit te blijven melden. Uiteindelijk is dat de enige manier om met elkaar te proberen misstanden te voorkomen. Het kan slachtoffers ook echt iets opleveren om zich wel te melden voor hulp zodat zij beter beschermd kunnen worden en leed kan worden erkend. Binnen de jeugdhulp zijn er verschillende mogelijkheden melding te doen of een klacht in te dienen:
Ik zie het als mijn taak om samen met de sector, ervaringsdeskundigen en anderen ervoor te zorgen dat misstanden zoveel mogelijk voorkomen worden, maar ook dat er adequaat opvolging wordt gegeven aan meldingen van geweld, onveiligheid of andere misstanden.
Bent u ervan bewust dat veel pijn bij slachtoffers zit in het feit dat mishandelingen die zij als kind meemaakten inmiddels zijn verjaard en daardoor vaak de erkenning ontbreekt voor wat zij hebben meegemaakt? Zo ja, bent u bereid om ook in navolging van de commissie De Winter meer te doen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen?
Voor vele slachtoffers die onder de doelgroep van Commissie De Winter vielen, gold dat de mishandelingen die zij hebben meegemaakt al waren verjaard. Commissie De Winter heeft onderzoek gedaan naar geweld in de jeugdzorg in de periode 1945–2019. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek heeft de overheid excuses gemaakt aan slachtoffers. Deze excuses en de hierop volgende erkenningsmaatregelen zijn juist ook voor slachtoffers wiens individuele zaak inmiddels is verjaard.
De Commissie De Winter heeft verschillende aanbevelingen gedaan over erkenning en hulp aan slachtoffers. De overheid heeft deze in de breedte overgenomen en verschillende maatregelen getroffen, waaronder:
De Universiteit voor Humanistiek, onder coördinatie van het WODC, evalueert alle erkenningsmaatregelen naar aanleiding van het rapport van de Commissie De Winter. De resultaten verwachten de Staatssecretaris Rechtsbescherming en ik in het voorjaar van 2025. Die delen we dan ook met uw Kamer.
Gelet op de genomen maatregelen om slachtoffers te ondersteunen en te erkennen en de lopende evaluatie daarvan zie ik nu geen reden meer te doen.
Welke informatie is er nu exact vrijgekomen als gevolg van het datalek?1
Er is een politieaccount gehackt. Daarbij zijn de werkgerelateerde contactgegevens van alle politiemedewerkers buitgemaakt, de zogenoemde global address list met daarin de outlook-visitekaartjes. Het betreft in enkele gevallen privé(contact)gegevens die personen met een politieaccount zelf in hun visitekaartje hebben gezet. Het kan bijvoorbeeld gaan om privételefoonnummers en vermoedelijk ook om (profiel)foto’s. Ook zijn de e-mailadressen van een aantal ketenpartners buitgemaakt. Er zijn op dit moment nog altijd geen aanwijzingen dat er naast de gegevens uit de global address list nog andere gegevens zijn buitgemaakt.
Hoeveel meldingen zijn er inmiddels gekomen bij het meldpunt?
Sinds het openen van het meldpunt op zaterdag 28 september tot en met vrijdag 25 oktober zijn 1.639 vragen bij het meldpunt binnengekomen.
Wanneer was de korpsleiding op de hoogte van het datalek en waarom is pas in het weekend een mail gestuurd aan alle medewerkers?
In het belang van de lopende onderzoeken kan ik daar geen uitspraken over doen.
Er is op vrijdag 27 september een bericht op intranet geplaatst en korte tijd later ook extern op de politie website. Op zaterdag 28 september heeft de korpschef alle medewerkers per e-mail geïnformeerd. In een poging iedereen zorgvuldig te informeren via de gebruikelijke lijn(en), ging het nieuws sneller dan verwacht. Een deel van de politiemedewerkers moest het nieuws via de media horen. De korpschef betreurt dit.
Wanneer was u op de hoogte van het datalek?
Zoals ik u in mijn brief van 27 september jl.2 heb laten weten, heeft de korpschef mij op 26 september jl. geïnformeerd.
Is bekend op welke wijze iemand een politieaccount heeft binnengedrongen?
De politie doet momenteel onderzoek naar de aard, omvang en gevolgen van het cyberincident. Het Team High Tech Crime van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies doet onderzoek naar de toedracht en de daders.
Uit het onderzoek van Team High Tech Crime is inmiddels gebleken dat de daders vermoedelijk gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde pass-the-cookie-aanval. Het doel van zo’n aanval is om toegang te krijgen tot het account of de applicatie van een gebruiker zonder dat inloggen met een wachtwoord opnieuw vereist is. Bij een succesvolle pass-the-cookie-aanval wordt een actieve sessie van een account overgenomen met de bijbehorende rechten.
Het verkrijgen van toegang kan op verschillende manier gebeurd zijn, bijvoorbeeld door phishing. Na een succesvolle aanval kan malware worden geïnstalleerd, die data, zoals cookies, doorstuurt naar de hacker.
Ik kan op dit moment geen nadere uitspraken doen over dit onderzoek.
Was de hack mogelijk vanwege nalatigheid van een beheerder van het betreffende politieaccount, vanwege een fout in het systeem of allebei?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verdere conclusies naar aanleiding van het onderzoek van de politie naar de oorzaak en de impact? Zo nee, wanneer worden deze verwacht?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de risico’s voor de individuele agent?
De politie heeft op dit moment geen aanwijzingen voor concrete dreigingen tegen politiemedewerkers of hun familie.
De politie heeft meteen maatregelen getroffen nadat zij was geïnformeerd door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De maatregelen die worden getroffen, zijn afgestemd op het huidige beeld, namelijk dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten het zeer waarschijnlijk achten dat een statelijke actor verantwoordelijk is voor het cyberincident bij de politie en dat de daders vermoedelijk gebruik hebben gemaakt van een zogenoemde pass-the-cookie-aanval.
Het betreft onder meer ICT-maatregelen en maatregelen op het vlak van bewustwording, bijvoorbeeld een oproep tot extra waakzaamheid van politiemedewerkers op phishingmails en verdachte telefoontjes en berichten. Tevens monitort de politie of de buitgemaakte gegevens elders verschijnen. Tot slot blijft de politie alert op mogelijk nieuwe aanvallen. Daartoe monitort de politie haar systemen continu.
Welke maatregelen worden genomen om de risico’s te ondervangen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat betekent dit datalek voor de familie van de agenten en welke maatregelen worden genomen om ook directe gezinsleden veiligheid te bieden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe worden agenten meegenomen en geüpdatet tijdens het onderzoek?
Politiemedewerkers worden op diverse manieren van het cyberincident op de hoogte gehouden. Op 27 september zijn medewerkers geïnformeerd via het intranet van de politie. Op 28 september, 2 oktober en 9 oktober heeft de korpschef een e-mail naar alle medewerkers gestuurd over de actuele situatie. Medewerkers worden via intranet ook gelijktijdig met deze berichtgeving aan uw Kamer geïnformeerd over de laatste stand van zaken.
Ook is op het politie-intranet een themapagina met informatie over het cyberincident ingericht. Tot slot kunnen medewerkers met zorgen en vragen terecht bij hun leidinggevende en is er een speciaal meldpunt ingericht.
In de Kamerbrief van 27 september jl. (Kamerstuk 29 628, nr. 1221) staat dat aanvullende maatregelen getroffen worden als blijkt dat deze nodig zijn, maar betekent dat dat er al maatregelen genomen zijn en zo ja, welke zijn dit?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Zijn ook agenten die undercover werken, bij de Mobiele Eenheid of op een andere wijze verhoogd risico lopen bij het openbaar maken van hun gegevens betrokken bij dit lek en wordt er direct actie ondernomen om te voorkomen dat zij gevaar lopen of hinder ondervinden in het uitoefenen van hun functie?
De werkgerelateerde gegevens van undercoveragenten zijn afgeschermd en zijn derhalve niet opgenomen in de global address listvan outlook. Deze gegevens zijn dus niet buitgemaakt.
De werkgerelateerde outlook-gegevens van alle andere politiemedewerkers zijn wel buitgemaakt, bijvoorbeeld van politiemedewerkers die werkzaam zijn bij de Mobiele Eenheid.
Op basis waarvan baseerde de Minister-President zijn uitspraak dat hij ervan uitgaat dat «mensen geen gevaar lopen» terwijl het onderzoek naar de oorzaak en de impact van het lek nog lopende is?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Blijkt dit statement dat mensen geen gevaar lopen naar aanleiding van het onderzoek ook te kloppen?
Zie antwoord vraag 14.
Welke acties lopen er om de dader van dit hack op te sporen?
Het OM is een strafrechtelijk onderzoek gestart, dat wordt uitgevoerd door het Team High Tech Crime van de Eenheid Landelijke Opsporing en Interventies van de politie. Dit team doet onderzoek naar de toedracht en de daders van de hack. Ik kan op dit moment geen nadere uitspraken doen over dit onderzoek.
Wat is de reactie van de Autoriteit Persoonsgegevens op de melding van dit lek?
Zoals gemeld in mijn brief van 27 september 2024 heeft de politie melding gemaakt van het datalek bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). De AP heeft in reactie daarop contact gezocht met de politie en gevraagd haar nader te informeren over de informatie die tot nu toe is verstrekt aan betrokkenen over het datalek.
Waarom is aan de Kamer in eerste instantie gemeld dat er alleen werkgerelateerde contactgegevens zijn buitgemaakt, terwijl op dat moment de impact van het lek nog niet goed bekend was en later bleek uit berichtgeving van de NOS dat het datalek ook incidenteel privégegevens van agenten betreft?
Ik hecht grote waarde aan het tijdig informeren van uw Kamer. Ik heb uw Kamer op de hoogte gesteld van nieuwe inzichten op 2 en 9 oktober jl., zo snel deze uit het onderzoek van de politie naar voren kwamen. Ook over de laatste stand van zaken heb ik uw Kamer, gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen, geïnformeerd, zodra dit bekend was.
Zijn er daadwerkelijk ook privégegevens gestolen? Zo ja, hoe omvangrijk is dat precies?
Zie het antwoord op vraag 1.
Zijn naar aanleiding van dit nieuwe bericht aanvullende maatregelen getroffen?
Zie het antwoord op de vragen 8 t/m 10.
Bestaat het risico dat er meer privégegevens achterhaald kunnen worden indien de gestolen gegevens door hackers kunnen worden gekoppeld aan elders gelekte gegevens?
Het is theoretisch mogelijk dat de actor achter de hack de buitgemaakte informatie koppelt aan openbaar te vinden privégegevens. Daarvoor zijn op dit moment geen aanwijzingen.
Waarom is ervoor gekozen om het systeem zo in te richten dat vanuit één account de contactgegevens van alle agenten makkelijk ingezien kunnen worden en is daarbij rekening gehouden met het risico op een datalek?
Zie het antwoord op de vragen 5 t/m 7.
Zijn er meer systemen binnen de overheid, en met name bij de veiligheidsdiensten, de rechtspraak en het Openbaar Ministerie, die op een manier werken waarbij één account met een lage drempel een grote hoeveelheid vertrouwelijke contactgegevens kan inzien?
Het delen van contactgegevens tussen collega’s in outlook is noodzakelijk om samenwerking te faciliteren en ten behoeve van de werking van systemen, zoals mailsystemen.
Binnen de Rijksoverheid wordt ook de Rijksadresgids gebruikt. De Rijksadresgids bevat, zoals bij de meeste organisaties ook in outlook het geval is, standaard alleen de naam en e-mailadres van de betrokken collega’s.
Welke maatregelen worden genomen om in het vervolg binnen de overheid, en met name bij de veiligheidsdiensten, de rechtspraak en het Openbaar Ministerie, te voorkomen dat hackers zelfs bij het binnendringen van één politieaccount niet direct een hele lijst van contactgegevens van alle medewerkers kunnen bemachtigen?
Het is de verantwoordelijkheid van de organisaties zelf om op basis van risicomanagement de nodige preventieve maatregelen te nemen. Lijsten van contactgegevens in outlook zijn echter niet te voorkomen in een zakelijke omgeving, aangezien deze noodzakelijk zijn om samenwerking te faciliteren en ten behoeve van de werking van (mail)systemen. Wel zal worden bezien welke informatie daarin zichtbaar dient te zijn.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) heeft partijen binnen de Rijksoverheid en vitale sectoren geïnformeerd over (generieke) maatregelen die naar aanleiding van dit incident kunnen worden getroffen.
Misbruik van deze gegevens kunnen met detectieve maatregelen ontdekt worden. Grote Rijksorganisaties hebben hiervoor een zogenaamde Security Operating Centers (SOC). Binnen de Rijksoverheid worden deze organisaties ondersteund o.a. door het programma Versterkt SOC Stelsel Rijk (VSSR).
Het hebben van een zeer volwassen SOC is evenwel geen garantie dat dergelijke zaken nooit kunnen gebeuren. Het is hierdoor ook van belang om blijvend te investeren in de digitale weerbaarheid van ICT-systemen, maar ook van medewerkers.
De inzet van jongeren als “geldezels” |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden jongeren fungeren als geldezel voor online oplichters»?1
Ja.
Hoeveel jongeren laten zich naar schatting jaarlijks als «geldezel» gebruiken?
Precieze cijfers over dit probleem zijn niet bekend. Aan de hand van onderzoek door Bekkers et al.2 is door het CCV een tool ontwikkeld waarmee een schatting kan worden gemaakt hoeveel jongeren jaarlijks benaderd worden en hoeveel jongeren zich als geldezel laten gebruiken.3 Uit deze tool is gebleken dat van het totale aantal jongeren tussen de 15 en 25 jaar 0,8% als geldezel zou worden ingezet. Deze indicaties zijn gebaseerd op een onderzoek onder 3000 respondenten.
De in het krantenartikel aangehaalde steekproef is in augustus 2024 uitgevoerd door de Nederlandse Vereniging van Banken.4 De uitkomsten hiervan sluiten aan bij eerder onderzoek. Uit de steekproef (n = 258), blijkt dat bijna 1 op de 10 Nederlanders tussen 18 tot en met 25 jaar is benaderd om geldezel te worden. Het onderzoek is gebaseerd op een beperkt aantal respondenten en biedt dus enkel een (ruwe) schatting van de werkelijke situatie.
Is het waar dat de pakkans hoog is? Zo nee, waarom is die pakkans niet hoog? Zo ja, hoeveel van de «geldezels» worden jaarlijks opgespoord en hoeveel naar schatting niet? Van hoeveel wordt de bankrekeningen langdurig geblokkeerd?
Als er een opsporingsonderzoek wordt gestart, is de pakkans van geldezels zeer hoog. Indien het geld wordt gestort op een bankrekening is de pakkans nagenoeg 100%. Dit komt omdat de geldstroom via het bancaire systeem goed te volgen is. Dit betreft overboekingen via de bankrekening, maar ook via betaalapps. Bij stortingen via cryptovaluta is de pakkans lager, maar zelfs dan nog aanzienlijk.
Door criminelen die geldezels gebruiken, wordt geen actie ondernomen om een geldezel te beschermen. Omdat geldezels vaak niet weten voor wie zij echt werken, lopen de gebruikers zeer weinig risico wanneer de geldezel gepakt wordt. De geldezel wordt als het ware opgeofferd.
Ik heb de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) gevraagd of zij over cijfers met betrekking op het aantal (langdurige) blokkades van bankrekeningen beschikt. Hieronder heb ik de reactie van de NVB opgenomen, waarbij ik opmerk dat de banken niet kunnen vaststellen of het gaat om geldezels of niet.
In hoeveel gevallen kan een persoon die een geldezel inschakelt en het achterliggende misdrijf pleegt opgespoord worden? Is die pakkans ook hoog? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Het opsporen van een persoon of het netwerk achter zogenaamde geldezels is aanzienlijk moeilijker dan het traceren van geldezels. Deze personen en netwerken gebruiken de geldezel namelijk als front, waarmee zij uit het zicht van de slachtoffers en de opsporing willen blijven. Als criminelen bijvoorbeeld de pinpas van de geldezel gebruiken voor het opnemen van contant geld ontbreekt een duidelijk geldspoor naar de persoon. Dit maakt de opsporing en bewijsbaarheid van deze feiten lastiger en ook is de pakkans veel lager. In sommige gevallen is het opsporen van personen of netwerken achter de geldezels wel succesvol. In de beantwoording van de Kamervragen van het lid Dral heb ik enkele voorbeelden genoemd waarbij de vervolging succesvol is geweest.6
Hoeveel jongeren die als «geldezel» optraden worden jaarlijks vervolgd en berecht? In hoeveel van die gevallen moet de jongere de veroorzaakte schade vergoeden en in welke mate lukt het om die schadevergoedingen te innen?
In de periode 2019 t/m 2023 zijn door de strafrechter in eerste aanleg jaarlijks tussen de 20 en 120 jongeren t/m 22 jaar veroordeeld in zaken met een of meerdere feiten die waren voorzien van de maatschappelijke classificatie «Fraude met betaalproducten (geldezels)». Het merendeel van deze veroordeelden was 18 t/m 22 jaar.
Onderstaande cijfers komen uit de managementinformatiesystemen van de Raad voor de Rechtspraak, waarbij aantallen worden afgerond op vijftallen. Bij zeer lage aantallen worden de cijfers weergegeven als kleiner dan.
Schuldig met/zonder strafoplegging
< 18 jaar
<10
<10
10
<10
10
18 t/m 22 jaar
15
25
85
110
110
De zogenaamde geldezel is als deze vervolgd wordt, verantwoordelijk voor de vergoeding van schade. Slachtoffers kunnen een civielrechtelijke procedure tegen hen starten om de schade te verhalen. Ik beschik helaas niet over cijfers hoe vaak jongeren veroordeeld zijn tot schadevergoeding en of deze schadevergoeding inbaar zijn geweest.
Hoe vaak wordt hierbij herstelrecht toegepast waarbij slachtoffers in contact treden met geldezels?
Uit navraag bij de Stichting Perspectief Herstelbemiddeling en Mediation in Strafzaken is gebleken dat dat bij dergelijke delicten herstelrechtvoorzieningen niet (vaak) worden ingezet. Herstelrecht, waaronder herstelbemiddeling en mediation in strafzaken, is in beginsel geschikt voor ieder zaaktype. Het is echter altijd afhankelijk van de vrijwilligheid van de betrokkenen, en in het geval van mediation in strafzaken afhankelijk van de officier van justitie of de rechter of het herstelrecht kan worden ingezet.
In hoeveel van deze gevallen zitten deze jongeren naar schatting in een schuldhulptraject?
Een inschatting over het aantal jongeren dat is veroordeeld als geldezel heb ik toegelicht in antwoord 5. Hoeveel van deze veroordeelden ook in een schuldhulptraject zitten is niet bekend. De schuldhulpverlening is decentraal geregeld via de gemeenten. Er is geen centrale registratie, daarom beschik ik niet over deze cijfers.
Hoe worden deze geldezels, zeker als ze zelf slachtoffer zijn, laagdrempelig geholpen zodat ze resocialiseren en niet recidiveren? Zijn er cijfers bekend van het aantal geldezels dat recidiveert? Zo ja, hoeveel zijn dat er de afgelopen jaar geweest?
Er zijn minder dan 5 jongeren (t/m 22 jaar) in de periode 2019 t/m 2023 door de strafrechter in eerste aanleg in meerdere zaken veroordeeld voor «Fraude met betaalproducten (geldezels)», blijkt uit de data van de Raad van de rechtspraak.
In sommige gevallen gaat het om kwetsbare personen die door hun jonge leeftijd of verstandelijk vermogen erg beïnvloedbaar zijn en om die reden slachtoffer worden van het misbruik door criminelen.
Als een kwetsbare geldezel wordt opgespoord, zal het Openbaar Ministerie inzetten op een straf die passend is en waarbij herhaling van crimineel gedrag zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het Wetboek van Strafvordering biedt daarvoor diverse mogelijkheden aan het Openbaar Ministerie en de rechter, zoals een leerstraf of verplicht reclasseringscontact met hulpverlening. Als het Openbaar Ministerie ervoor kiest een verdachte niet verder te vervolgen, kan hieraan de voorwaarde van verplichte hulpverlening worden gekoppeld. Een dergelijke afweging is aan de Officier van Justitie.
Slachtofferhulp Nederland (SHN) biedt alle slachtoffers van strafbare feiten kosteloos ondersteuning als zij daar behoefte aan hebben. Dat kan zowel op juridisch, emotioneel als praktisch gebied. Daaronder valt bijvoorbeeld het bieden van een luisterend oor, begeleiding bij het strafproces, hulp bij het aanvragen van schadevergoeding en doorverwijzing naar meer gespecialiseerde (zorg)professionals. Indien een jongere als geldezel heeft gefungeerd maar ook (deels) als slachtoffer kan worden aangemerkt, kan SHN diegene helpen bij het gebruik maken van zijn of haar slachtofferrechten.
In welke gevallen levert een veroordeling van een jongere die zich als «geldezel» heeft laten gebruiken een belemmering op voor het afgeven van de verklaring omtrent gedrag?
Als iemand een strafblad heeft, betekent dit niet dat deze persoon geen Verklaring omtrent gedrag (VOG) kan krijgen.7 De uitgevende instantie, Justis, zal altijd de omstandigheden van de aanvraag, de reden van de aanvraag en de aanvrager betrekken.
Bij de beoordeling van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) bekijkt Justis of de aanvrager strafbare feiten op zijn of haar naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd. De justitiële documentatie vermeldt of een rechter iemand heeft veroordeeld en waarvoor dit is. Ook de door de politie en OM opgemaakte strafbeschikkingen worden in een aantal gevallen opgenomen op het strafblad.8
Voor functies waarbij een hoge mate van integriteit is vereist, zoals bepaalde functies bij de Douane en het Openbaar Ministerie, kan om een VOG-P worden gevraagd. Bij de aanvraag van een zogenaamde VOG-P worden naast de justitiële documentatie ook politiegegevens geraadpleegd. In politiegegevens kan bijvoorbeeld staan dat iemand verdacht is geweest. De politiegegevens kunnen op zichzelf doorslaggevend zijn voor de weigering van de VOG. Ook als de aanvrager geen justitiële documentatie (zoals veroordelingen op zijn naam) heeft.9
Beschikt u over gegevens over de achtergronden, waaronder opleidingsniveau of eventuele verstandelijke beperkingen, van de jongeren die als «geldezel» optreden? Zo ja, wat zijn die gegevens? Zo nee, wilt u dat dan laten onderzoeken?
Uit het eerder genoemde onderzoek van Bekkers et al. (2023) in antwoord 2 blijkt dat het vaak, maar niet uitsluitend, gaat om mensen in een kwetsbare positie of mensen die makkelijk te beïnvloeden zijn. Hierbij moet worden gedacht aan bijvoorbeeld jongeren met schulden, licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren of jongeren die opgroeien in achterstandsituaties waarbij sociaal en economische problematiek een rol speelt. Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek.
Wat gebeurt nu al en wat moet er aanvullend gebeuren, anders dan achteraf bestraffen, om te voorkomen dat jongeren de verleiding om geldezel te worden wel weten te weerstaan? En hoe gaat u daarvoor zorgen?
Er gebeurt al veel vanuit mijn ministerie en andere maatschappelijke partijen om juist dit fenomeen en criminaliteit door jongeren in den brede te voorkomen. Hieronder zet ik uiteen wat hierop al wordt gedaan. Vooralsnog acht ik aanvullingen daarop niet nodig.
Het programma Preventie met Gezag (PmG) biedt jongeren en jongvolwassenen van 8 tot en met 27 jaar in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terecht komen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Hierbij wordt onder meer ingezet op het weerbaar maken van deze jongeren. Dit gebeurt onder andere door de inzet van jongerenwerk in de gemeenten, aanpak schoolverzuim, maar ook door programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent», «Veiligheid In en Om de School (VIOS)», «Integrale Toeleiding Naar Arbeid (IPTA)» en Kansrijk (jeugdreclassering).
Van belang is de weerbaarheid van jongeren te vergroten; offline (bijvoorbeeld op scholen) en online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat ze na een misstap de kans hebben op het goede pad te blijven en ze zich niet moeten laten verleiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat ertoe leidde om als geldezel op te treden en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen.
Tevens wordt een werkwijze ontwikkeld met interventies voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door de politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots worden in Q2 2025 verwacht zodat zicht is op de werkzame bestanddelen van de aanpak en of deze effectief zal zijn. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak landelijk verspreid.
De vier huidige pilotgemeenten zijn Almere, Leeuwarden, Vlaardingen en Enschede. Bij de totstandkoming van de aanpak zijn als klankbordgemeenten betrokken: Tilburg, Utrecht, Breda, Eindhoven en regionale samenwerkingsverbanden van Noord-Nederland en Rotterdam. Daarnaast hebben de gemeenten Roosendaal, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Venlo en Dordrecht een (preventieve) aanpak van geldezels in hun PmG-plannen opgenomen. De leidraad komt in 2025 beschikbaar voor alle gemeenten en daarmee samenwerkende publieke en private partijen zodat lokaal een integrale aanpak kan worden ingezet om jongeren te ondersteunen en weerbaar te maken.
Vanuit de City Deal «Lokale Weerbaarheid Cybercrime» werkt het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid specifiek aan het voorkomen en bestrijden van geldezels, waarbij kwetsbare jongeren vaak ongewild betrokken raken bij criminele activiteiten. Het CCV begeleidt vier gemeenten in deze lokale aanpak: Almere, Enschede, Leeuwarden en Vlaardingen. De pilots zijn gebaseerd op de leidraad Geldezelaanpak van het CCV voor een integrale aanpak van geldezels, en de gemeenten valideren (onderdelen) van deze aanpak in de praktijk. In de leidraad Geldezelaanpak staat voor gemeenten, politie en het OM beschreven hoe lokaal met verschillende partners een geldezelaanpak kan worden opgezet. Partners in de aanpak zijn bijvoorbeeld de banken, schuldhulpverlening, jeugdzorg, maar ook partijen zoals Keerpunt, het online platform ontwikkeld door Fier en haar teams Centrum Kinderhandel en Mensenhandel (CKM), Spine en Chat met Fier. Keerpunt biedt ondersteuning aan slachtoffers van criminele uitbuiting en kwetsbare jongeren in de criminaliteit.
Ook vanuit de Nederlandse Vereniging van Banken is er aandacht voor voorlichting aan jongeren. Banken vinden het belangrijk om consumenten, waaronder jongeren, te beschermen tegen fraudeurs die hen willen ronselen als geldezel. Zo geven banken veelvuldig voorlichting aan jongeren via «Bank voor de Klas». Medewerkers uit het bankwezen verzorgen gastlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over financiële educatie. Het onderwerp «geldezels» krijgt daarbij ook uitgebreid aandacht. De gastdocenten wijzen de leerlingen op het feit dat ze nooit hun bankpas uit mogen lenen. Ook besteden de banken aandacht aan geldezels in de campagne «Herken Fraude. Voorkom Fraude.» Banken geven de bezoekers tips over hoe jongeren kunnen herkennen dat zij geronseld worden als geldezel. In samenwerking met de politie hebben banken in het kader van voornoemde campagne ook een podcast10 gemaakt over geldezels.
Het bericht ‘Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat’ |
|
Ismail El Abassi (DENK) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Overheid gebruikte nationaliteit bij misdaadbestrijding en verzweeg dat»?1
Ja.
Was u op de hoogte van de werkwijze waarbij Turkse Nederlanders door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) zijn uitgezonderd en onderzocht vanwege hun nationaliteit? Zo ja, sinds wanneer bent u op de hoogte en wat was uw reactie hierop?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. De RIEC-samenwerkingsverbanden voeren onderzoek uit om de aard en omvang van ondermijnende criminaliteit beter te kunnen begrijpen en te komen tot interventies om deze vorm van criminaliteit te voorkomen of aan te pakken. Daarin zijn land van herkomst en nationaliteit nooit de aanleiding, dus ook niet bij deze conceptanalyse. Echter zijn in de conceptanalyse bewoordingen gebruikt waar ik en met mij ook de betrokken organisaties bij het RIEC-Noord-Holland afstand van nemen.
Welke waarborgen bestaan er voor individuele burgers voor het goed kunnen controleren van dit soort brede samenwerkingsverbanden? Vindt u het problematisch dat ze niet op dezelfde manier gecontroleerd kunnen worden zoals, bijvoorbeeld, een (zelfstandig) bestuursorgaan? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van diens persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (Wgs) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Klopt het dat het volgens de richtlijnen van het RIEC niet nodig is dat er een concrete verdenking bestaat om gehele gebieden, wijken of bevolkingsgroepen onder de loep te nemen en gevoelige informatie over ze uit te wisselen?
Dat is niet juist. Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant).
De regionale stuurgroepen van de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben binnen het convenant de mogelijkheid om een regionaal handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijke maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Hiervoor zijn wel concrete signalen nodig. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn leidend in dit proces. Dit betekent dat er niet zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wie is de eindverantwoordelijk voor de data-analyses die het RIEC maakt, gezien het RIEC een samenwerkingsverband is van verschillende organisaties?
De informatie die binnen het RIEC-samenwerkingsverband worden verwerkt is afkomstig van de partners. De partners van het RIEC-samenwerkingsverband zijn aan te merken als verwerkingsverantwoordelijken in de zin van de AVG. Zij geven de opdracht en bepalen het doel en de middelen van de verwerking. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC -samenwerkingsverband.
Indien dit in het kader van onderzoek noodzakelijk is, kunnen de RIEC-samenwerkingsverbanden naast de gegevens ten aanzien van een subject waarover een signaal ontvangen is, tevens gegevens over personen welke behoren tot de directe kring van een subject verwerken. Deze gegevens dienen ter zake dienend en niet bovenmatig te zijn. Gegevens van kinderen worden niet verzameld als zij geen subject van onderzoek zijn. Het is mogelijk dat er informatie over kinderen meekomt in een onderzoek, bijvoorbeeld omdat zij staan ingeschreven op een adres. Andere situaties waarin persoonsgegevens van een minderjarigen kunnen worden verwerkt, is als er signalen zijn dat deze minderjarigen zelf actief betrokken zijn als lid van het onderzochte criminele netwerk en daarmee bij het plegen van strafbare feiten. Waar in de conceptanalyse melding wordt gemaakt van kinderen, betreffen dit meerderjarige kinderen.
Klopt het dat zelfs familieverbanden tot kinderen en facebook-foto’s aan toe zijn verzameld en gedeeld door het RIEC? Zo ja, bent u het eens dat dat verwerpelijk is?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er, vanwege een familieverband of een vriendschappelijke relatie, ook gegevens van derden gedeeld die niet direct onderdeel waren van dit soort onderzoeken? Zo ja, om wat voor gegevens ging het dan?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de uitspraak: «Het gaat hier niet zozeer om een netwerk van malafide Turkse ondernemers De Turkse gemeenschap zelf kan als het netwerk worden omschreven»? Is dat een generaliserende of discriminerende uitspraak wat u betreft?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, nemen zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis. Deze bewoordingen zijn generaliserend en mogelijk discriminerend.
Kunt u aangeven of er vergelijkbare (concept)analyses zijn gemaakt over andere minderheden en migrantengroepen? Zo ja, welke groepen betrof dit en kunt u die analyses delen?
Signalen over etnisch en/of cultureel profileren bij de brede aanpak van ondermijning zijn mij niet bekend.
Een onderzoek bij een RIEC-samenwerkingsverband kan alleen worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee RIEC-partners over een specifieke persoon, gebied of bedrijf. Nationaliteit vormt geen signalen. Etniciteit is nooit geregistreerd. Mensen met een bepaalde nationaliteit hebben niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis van hun nationaliteit. Sinds 2022 wordt nationaliteit niet meer verwerkt, tenzij het noodzakelijk is voor casuïstiek, om zeker te weten dat men het over de juiste persoon heeft om persoonsverwisseling te voorkomen. Deze uitzondering op het verwerken van nationaliteit is tevens opgenomen in de Wgs, die binnenkort in werking treedt.
Op basis daarvan en op basis van het feit dat de RIEC-samenwerkingsverbanden sinds twee jaar de gegevens over nationaliteit en geboorteland niet meer standaard verwerken middels het signaalformulier lijkt het mij niet opportuun om hiernaar onderzoek te laten doen.
Het is overigens wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt is dan echter niet nationaliteit.
Heeft u bij de brede aanpak van ondermijning signalen opgevangen over etnisch en/of cultureel profileren? Zo ja, ziet u een aanleiding om dat onder de loep te nemen?
Zie antwoord vraag 9.
Zijn personen met een niet-Nederlandse achtergrond gemiddeld vaker het onderwerp van onderzoeken en/of maatregelen geweest door het RIEC? Bent u bereid dit te laten onderzoeken als u het antwoord niet weet?
Zie antwoord vraag 9.
Geld terugvorderen van fraudeurs door slachtoffers van online oplichting |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Pointer van 21 september 2024over slachtoffers van online oplichting die geld terugvorderen van fraudeurs?1
Ja, ik ben met deze uitzending bekend.
Herkent u zich in de conclusie van Pointer dat er te weinig gebruik wordt gemaakt van de regeling procedure begunstigde NAW-gegevens bij niet-bancaire fraude (PNBF)?
Met de Procedure non-bancaire fraude (PNBF) helpen Nederlandse betaaldienstverleners hun rekeninghouders die slachtoffer zijn geworden van oplichting en die in verband met die fraude geld hebben overgeboekt. Het primaire doel van de procedure is dat de betaler, in dit geval het slachtoffer van online fraude, in staat wordt gesteld om zijn geld terug te krijgen van de ontvanger. De NAW-gegevens van de ontvanger worden daarom alleen onder strikte voorwaarden verstrekt aan het slachtoffer. Slachtoffers kunnen daarmee een civiele rechtsprocedure starten om het overgemaakte geld terug te vorderen. Uit contact van banken met slachtoffers blijkt dat slachtoffers hiertoe besluiten op basis van de door hen ingeschatte slagingskans en kosten van een gerechtelijke procedure ten opzichte van het schadebedrag.
Een belangrijk onderdeel van de PNBF is dat de betaaldienstverlener van de betaler eerst aan de ontvanger verzoekt om het geld terug te boeken. Wanneer dit succesvol is, is de inzet van een civiele rechtsprocedure niet meer nodig. Het terugvorderen van geld via een rechter, een deurwaarder of andere bemiddelaar moet daarom worden gezien als een tweede poging om de ontvanger tot terugbetaling over te laten gaan.
Bemiddelingskantoren kunnen de PNBF niet aanvragen, dat kan alleen de rekeninghouder zelf doen bij diens eigen bank. De bemiddelingskantoren gaan aan de slag nadat de PNBF volledig is afgerond. Daardoor hebben die kantoren, waar Pointer voornamelijk de uitzending op baseert, geen volledig beeld van het gebruik van de PNBF. Betaaldienstverleners bevestigen dat de PNBF door gedupeerde klanten gebruikt wordt, maar spreken zich niet uit over aantallen. Het is gezien bovenstaande een te voorbarige conclusie om te zeggen dat de PNBF niet zou werken of onvoldoende gebruikt wordt.
Kunt u cijfers aanleveren van het aantal mensen dat sinds 1 januari 2021 een beroep heeft gedaan op de regeling PNBF en dat daadwerkelijk geld heeft teruggekregen van fraudeurs via een deurwaarder? Zo ja, kunt u deze cijfers delen? Zo nee, wat gaat u doen om deze cijfers boven tafel te krijgen?
De PNBF is geen regeling van de overheid, maar een regeling van de Nederlandse Betaaldienstverleners. Banken houden voor de PNBF geen centrale registratie bij. Voor de beantwoording van de vraag om een indicatie hoeveel verzoeken er zijn gedaan sinds 2021 kan geen antwoord worden gegeven binnen de gevraagde beantwoordingstermijn. Wel zeg ik u toe dat mijn ministerie met de Nederlandse Vereniging van Banken en Betaalvereniging Nederland in gesprek zal gaan om te bezien of het mogelijk is om dergelijke gegevens boven water te krijgen.
Wordt door Nederlandse banken en de Betaalvereniging Nederland geregistreerd hoeveel mensen gebruik maken van deze regeling en hoe vaak binnen drie weken geld is overgemaakt door de oplichter nadat die is benaderd door de bank? Kunt u dit uitgebreid en cijfermatig beantwoorden? Zo nee, bent u bereid om daar afspraken over te maken met banken en de Betaalvereniging Nederland zodat de effectiviteit van de regeling beter gemeten kan worden?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 3, is de regeling een private regeling van de banken en niet van de overheid. Betaaldienstverleners geven de NAW-gegevens pas op het moment dat aan de voorwaarden hiertoe is voldaan én duidelijk is dat de ontvanger het bedrag nog niet volledig heeft teruggeboekt op de uiterste betaaldatum die de betaaldienstverlener eerder vermeldde aan zowel de betaler als aan de ontvanger. Het verschil tussen het aantal aanvragen van de PNBF en het aantal NAW-verstrekkingen in het kader van deze procedure kan verschillende oorzaken hebben, bijvoorbeeld: voldeed de aanvraag om de PNBF te starten aan de voorwaarden, wil de betaler de NAW-gegevens wel ontvangen, of is er berusting bij het slachtoffer dat het terugbetaalverzoek van de betaaldienstverlener niet tot terugbetaling leidt? Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb toegelicht, er is geen centrale registratie voorhanden.
Worden slachtoffers van online fraude standaard op deze regeling gewezen? Zo ja, hoe vaak is dat gemiddeld jaarlijks sinds 2021 gebeurd door de politie, Slachtofferhulp, Helpdeksfraude, Consumentenbond en banken? Deelt u de mening dat dit staande praktijk zou moeten worden? Hoe gaat u daarvoor zorgdragen?
Ja, banken hebben mij laten weten dat zij in de regel iedere klant die daarvoor in aanmerking komt op de regeling van de PNBF wijzen. Slachtoffers die (online) aangifte doen bij de politie ontvangen via de statusupdate van hun aangifte standaard informatie over deze regeling en worden doorverwezen naar de Betaalvereniging Nederland en Slachtofferhulp voor meer informatie en uitleg over de procedure. Ook de Fraudehelpdesk bevestigt dat melders standaard worden gewezen op de mogelijkheid van de PNBF.
Klopt het dat slachtoffers in geval van online aangifte niet automatisch een bericht krijgen van de politie dat van deze regeling gebruik kan worden gemaakt? Zo ja, hoe gaat u hier wel voor zorgen?
Nee dit klopt niet. Slachtoffers worden in het geval van online aangifte wel automatisch geïnformeerd over de mogelijkheden van de regeling PNBF. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5.
Hoe wilt u ervoor zorgen dat de regeling PNBF meer bekendheid geniet?
Op dit moment worden slachtoffers van online fraude actief gewezen op de mogelijkheden van de regeling PNBF door banken, politie en de meldpunten. Het is aan de banken om hun gedupeerde rekeninghouders te helpen en ook actief door te verwijzen naar de politie en de PNBF. Het is niet aan de overheid om de communicatie over particuliere schaderegelingen zoals de PNBF over te nemen, wel stimuleert mijn ministerie de ketenpartijen binnen de integrale aanpak online fraude om slachtoffers actief door te verwijzen. Met de meldpunten worden afspraken gemaakt over de warme doorverwijzing naar gespecialiseerde hulp en ondersteuning van slachtoffers. Het belang van deze vuistregels is dat slachtoffers snel geholpen kunnen worden.
Wanneer wordt de regeling geëvalueerd? Bent u bereid om daar afspraken over te maken met banken en de Betaalvereniging Nederland?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vraag 3, is de procedure van de betaaldienstverleners een particuliere regeling. Deze regeling bestaat in aanvulling op de mogelijkheid die het Wetboek van Strafvordering, boek 1, artikel 126nc biedt.2 Leden van Betaalvereniging Nederland bieden deze procedure belangeloos en kosteloos aan. Zoals toegezegd in mijn antwoord op vraag 3, zal ik in gesprek gaan met de Betaalvereniging Nederland, daar zal ik ook aandacht vragen voor het evalueren van de regeling. Of en op welke wijze de Betaalvereniging en banken daar opvolging aan willen geven is verder aan hen.
Hoe staat het met de uitrol van de pilot van de politie om fraude bij online handel tegen te gaan waarin 87 procent van de 211 slachtoffers die meededen een resultaat hadden?2
De politie heeft een kleinschalige pilot uitgevoerd waarbij het ging om fraudezaken waarbij iemand iets online had besteld en vervolgens geen product ontving. De fraudegevallen werden direct na aangifte met instemming van de slachtoffers behandeld door de Landelijke Associatie van Gerechtsdeurwaarders (LAVG), en de Service Organisatie Directe Aansprakelijkstelling (SODA). Die organisaties stelden vervolgens de verdachten namens het slachtoffer aansprakelijk. Zo konden slachtoffers via een civiele procedure hun geld terugkrijgen. Op deze manier wilde de politie zorgen voor een betekenisvolle afhandeling voor slachtoffers en tegelijkertijd (mogelijke) daders ontmoedigen. Binnen deze pilot had niet 87, maar 47 procent van de 211 slachtoffers een resultaat. Momenteel voert de politie in samenwerking met het Openbaar Ministerie een pilot uit die is uitgerold in drie eenheden, namelijk de eenheid Noord-Holland, de eenheid Midden-Nederland en de eenheid Limburg. Deze pilot staat los van de PNBF procedure.
Voorts doet de Haagse Hogeschool op dit moment onderzoek naar een toekomstbestendige civielrechtelijke afdoening van online fraude. Daarbij wordt gekeken naar drie verschillende routes: 1. Via de betaaldienstverlener (o.a. de PNBF-procedure); 2. Via de civiele rechtsvertegenwoordiger; en 3. Via de politie.
Als het gaat om de pilot directe aansprakelijkheid wordt nader onderzocht of de doelen van de pilot daadwerkelijk worden behaald. Het onderzoek bestaat uit 7 deelonderzoeken. Deelonderzoek 1 en 4 zijn opgeleverd en openbaar.4 Voor de zomer van 2025 zullen de eerste zes deelonderzoeken naar verwachting zijn opgeleverd en zal de balans kunnen worden opgemaakt door mijn ministerie, de politie en andere betroken partijen.
Kan de regeling ook worden uitgebreid naar payment providers als Mollie, Adyen en Paypal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze, onder welke voorwaarden en binnen welk termijn?
Het is aan de betaaldienstverleners om deze particuliere regeling uit te breiden.
Kunt u aangeven wat er is gebeurd met de projecten die zijn beloofd in de Kamerbrief over de voortgang samenwerking banken en politie bij de aanpak van internetoplichting en daarbij ook specifiek ingaan op de onderstaande vragen?3
In 2023 is de integrale aanpak online fraude met private en publieke partijen van start gegaan. Vanuit deze aanpak zijn enkele van de activiteiten zoals benoemd in de Kamerbrief Integrale aanpak online fraude in gang gezet.6 Zo hebben de banken de PNBF-regeling opgesteld en is de politie samen met het Openbaar Ministerie begonnen met de pilot directe aansprakelijkheid van fraude bij online handel. Daarnaast kunnen slachtoffers via de checkfunctie op politie.nl relevante informatie ophalen en wordt er in preventiecampagnes van onder andere de banken en politie voorlichting gegeven om te voorkomen dat burgers zich laten gebruiken als geldezel.
Wat heeft het onderzoek naar de mogelijkheden voor slachtoffers van internetoplichting om hun schade gecontroleerd te laten verhalen op de fraudeur en naar ondersteuning hierbij door banken en politie opgeleverd?
Zoals in mijn antwoord op vraag 9 is toegelicht, is de pilot directe aansprakelijkheid verder uitgerold. Ook loopt er nog onderzoek door de Haagse Hogeschool in opdracht van de politie naar de ervaringen van slachtoffers bij het verhalen van schade. Dit is één van de zeven deelonderzoeken. De uitkomsten zal ik betrekken bij de beleidsontwikkeling.
Is er daadwerkelijk gezorgd voor betere detectie van fraude in het transactieverkeer van banken, onder andere door het delen van modus operandi van criminelen tussen politie en banken t.b.v. een slimme monitoring van dat transactieverkeer? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Banken werken continu aan het verbeteren van hun fraudedetectie. Een van de signalen die hiervoor wordt gebruikt, zijn de meldingen van het Landelijk Meldpunt Internetoplichting wanneer er (minimaal) drie keer een aangifte is gedaan waarbij een rekeningnummer van een van de Nederlandse banken is betrokken. Deze informatie wordt actief gebruikt om onderzoek te doen naar de rekening van een klant. Daarnaast werken de banken en de politie samen in de Electronic Crime Taskforce en wisselen met elkaar modus operandi uit, zodat de opsporing gericht wordt ingezet en om te komen tot vervolging van de betrokken criminelen.
Is er gezamenlijk wetenschappelijk onderzoek gedaan door banken en politie in samenwerking met de Universiteit Twente naar de factoren die leiden tot slachtofferschap, het vergroten van de meldingsbereidheid door slachtoffers en handvatten voor het voorkomen van fraude? Zo ja wat waren de belangrijkste conclusies, en hoe zijn die opgevolgd?
Ja, in 2022 is dit onderzoek genaamd «Victimisatie in Nederland» gepubliceerd. Het onderzoek is uitgevoerd door de Universiteit Twente in gezamenlijke opdracht en met financiering van Verzekeraars, de NVB, ICS en de politie. De belangrijkste conclusies (voor het peiljaar 2020) zijn dat de totale schade door de onderzoekers werd geschat op 2,75 miljard, dat aankoopfraude de meest voorkomende vorm was, dat fraude bij de politie en andere private partijen niet vaak gemeld werd en dat het aantal slachtoffers zou kunnen dalen als burgers beter op de hoogte zijn van de modus operandi van fraudeurs. Deze bevindingen worden betrokken bij de integrale aanpak online fraude. Dit licht ik nader toe in antwoord op vraag 20.
Welke acties zijn ondernomen om de vindbaarheid, het gebruik en de effectiviteit van de checkfunctie op politie.nl te verbeteren? Is dat effectief gebleken? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Verschillende publieke en private organisaties, zoals de consumentenorganisaties en financiële instellingen, verstrekken informatie over deze checkfunctie. In 2024 hebben er tot eind september naar schatting 210.000 burgers gebruik gemaakt van deze checkfunctie.
Wat is de uitkomst van de betere detectie van geldezels op basis van profielen en indicatoren die zou plaatsvinden?
Het Centrum voor Criminaliteitsbestrijding en Veiligheid (CCV) zet op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime in op de lokale aanpak van geldezels. Dit gebeurt binnen vier pilots die worden uitgevoerd binnen Preventie met gezag-gemeenten. In deze aanpak wordt zoveel mogelijk kennis gebundeld vanuit wetenschap en praktijk en wordt samenwerking gestimuleerd tussen partners zoals politie, Openbaar Ministerie, Zorg- en Veiligheidshuizen, onderwijs, jongerenwerk en andere lokale partners.
Hoe heeft u de afgelopen tijd gezorgd voor het bewustmaken van doelgroepen om te voorkomen dat zij ten prooi vallen en geldezel worden? Hoe verklaart u dat het aantal geldezels is toegenomen?
Criminelen proberen op alle mogelijke manieren anoniem te blijven en verzinnen steeds weer nieuwe manieren om hun illegale geld te verstoppen. Het blijft van groot belang om de weerbaarheid van alle doelgroepen te vergroten, zowel offline (bijvoorbeeld op scholen) als online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat een misstap niet moet leiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat hen ertoe leidde om als geldezel op te treden en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen. Tot slot worden interventies ingezet voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots van het CCV worden in het tweede kwartaal van 2025 verwacht. Aan de hand daarvan is de verwachting dat er een gevalideerde aanpak landelijk kan worden geïmplementeerd.
Wat zijn de uitkomsten van het onderzoek naar de versterking van de gegevensdeling tussen de politie en de banken in het kader van de samenwerking binnen het Landelijk Meldpunt Internetoplichting?
Er is een samenwerking tussen het Landelijk Meldpunt Internetoplichting (LMIO) en de banken als het gaat om notificaties aan een bank wanneer er meerdere keren aangifte is gedaan tegen een rekeninghouder. Het LMIO heeft samen met Surepay onderzocht hoe de initiërende bank zijn rekeninghouder kan beschermen als die een transacties verricht waarbij de begunstigde rekeninghouder voorkomt in de database van het LMIO. Hiermee kan in een vroeg stadium fraude worden voorkomen, door een overboeking naar een frauduleuze bankrekening te voorkomen. De eerste resultaten lijken positief, met name voor overboekingen naar bankrekeningen in het buitenland. Er worden momenteel verkennende gesprekken gevoerd met meerdere banken om deze interventie op kleine schaal te testen.
Er zijn initiatieven genomen door een tweetal banken om proactief het LMIO te benaderen om slachtoffergegevens te verkrijgen zodat zij «bevroren» gelden op een rekening van een fraudeur, en afkomstig van fraude, terug te kunnen storten naar de bankrekening van het slachtoffer. Verder heeft één bank contact gezocht met het LMIO om actief malafide webwinkels, dan wel als er een verdenking is dat het een webwinkel malafide is, te melden aan het LMIO, zodat door de politie onderzoek gedaan kan worden en de webwinkel offline kan worden gehaald.
Welke acties zijn ondernomen ten aanzien van de inrichting en uitvoering van gezamenlijke communicatie ten behoeve van preventie en met welke uitkomst?
In 2023 is mijn ministerie samen met de Ministeries van Financiën en Economische Zaken en enkele publieke en private partners, waaronder banken, gestart met de integrale aanpak online fraude. Binnen deze aanpak is preventie één van de belangrijkste pijlers. Gezamenlijk wordt er gezorgd voor een communicatiestrategie waarbij er zoveel mogelijk kansen worden benut om burgers en bedrijven weerbaarder te maken tegen online fraude en om (herhaald) slachtofferschap te voorkomen. Zo wordt er onder andere voor gezorgd dat burgers en bedrijven worden voorgelicht op relevante beurzen, wordt er gewerkt aan een zelfhulptool voor slachtoffers, worden er folders en online informatie ontwikkeld en wordt ervoor gezorgd dat politie, banken en meldpunten slachtoffers zo goed mogelijk informeren en voorlichten over modus operandi van online fraudeurs. De Fraudehelpdesk voert in de decembermaand de voorlichtingscampagne «Eerst checken dan bestellen» uit. En scholieren.com start een campagne om jongeren meer bewust te maken van veilig internetgedrag.
Welke acties zijn ondernomen om de samenwerking, tussen banken, Collecting Payment Service Providers, online handelsplatforms, de politie en het Openbaar Ministerie te versterken en hierbij te werken aan de ontwikkeling van innovatieve wijzen om nog meer gezamenlijk op te treden bij de bestrijding van Internetoplichting en ondersteuning van fraudeslachtoffers, zoals uw voorganger beloofde in de Kamerbrief?4
Deze genoemde partijen, behalve de payment service providers, zijn betrokken bij de integrale aanpak online fraude. Hierbij wordt onder andere onderzoek gedaan naar technische barrières en interventies. Technologie maakt veel mogelijk, maar partijen geven ook aan dat zij ervaren dat de mogelijkheden worden beperkt door kaders voor gegevensdeling. Daarom wordt binnen de integrale aanpak ook de mogelijkheden voor gegevensdeling uitgewerkt en bezien of hier wetgeving nodig is om de gewenste interventies en innovatie meer ruimte te kunnen bieden.
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het commissiedebat over cybercrime in oktober beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Duizenden jongeren zijn geldezel’ |
|
Dral |
|
Struycken , van Weel |
|
Bent u bekend met het artikel «Duizenden jongeren zijn geldezel»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat duizenden jongeren via sociale media worden gelokt om als geldezel voor criminelen te fungeren?
Het is verwerpelijk dat criminelen jongeren op wat voor een wijze dan ook proberen te verleiden en te misbruiken voor hun criminele activiteiten. Daarom zet het kabinet in op voorlichting en het vergroten van de weerbaarheid van jongeren. Dit om te voorkomen dat zij bij criminele activiteiten worden betrokken.
Hoe is het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminelen momenteel strafbaar gesteld, hoeveel mensen zijn hiervoor vervolgd en hoeveel mensen zijn hiervoor veroordeeld in de afgelopen vijf jaren?
Bij het gebruik maken van jongeren die worden geworven om hun bankrekening ter beschikking te stellen voor criminele doeleinden kunnen verschillende delicten aan de orde zijn, zoals oplichting (artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)), witwassen (artikel 420bis e.v. Sr) of – bij betrokkenheid van een criminele organisatie – het deelnemen aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr). Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (zie hierna het antwoord op vraag2. Daarnaast is ook de enkele poging om een jongere tegen betaling ertoe te brengen behulpzaam te zijn bij de uitvoering van een misdrijf, bijvoorbeeld door zijn of haar bankrekening ter beschikking te stellen, strafbaar (artikel 46a Sr). Daarvoor is niet vereist dat het nagestreefde misdrijf – bijvoorbeeld oplichting of witwassen – vervolgens heeft plaatsgevonden. Het is aan de officier van justitie om op basis van de individuele omstandigheden van het geval te bepalen voor welke feiten vervolging ingesteld wordt tegen een verdachte.
Er zijn geen cijfers bekend met betrekking tot het aantal verdachten dat jongeren heeft benaderd om hun bankrekening ter beschikking te stellen, omdat hiervan geen aparte registratie wordt bijgehouden. In het antwoord op vraag 4 geef ik voorbeelden van vonnissen waarbij het inschakelen van «geldezels» onderdeel is van een samenstel van delicten waarvoor de verdachte is vervolgd en bestraft.
Mochten cijfers over vervolgingen en veroordelingen niet beschikbaar zijn, kunt u dan wel enkele voorbeelden noemen waarin succesvol mensen zijn veroordeeld voor het benaderen en inzetten van jongeren als geldezels?
Er zijn diverse strafzaken succesvol afgerond. Hieronder vindt u enkele gerechtelijke uitspraken waarin verdachten zijn veroordeeld voor feiten waarbij gebruik is gemaakt van zogenaamde «geldezels». Deze zaken kunnen zowel minderjarigen als meerderjarigen betreffen. Dit wordt namelijk niet afzonderlijk geregistreerd.
Rechtbank Noord-Nederland heeft op 17 september 2024 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBNNE:2024:3630) in een zaak waarin de verdachte is veroordeeld voor een gevangenisstraf van 40 maanden voor het plegen van bankhelpdeskfraude van circa € 200.000, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Rechtbank Oost-Brabant heeft op 10 juli 2023 (ECLI:NL:RBOBR:2023:6390) uitspraak gedaan waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden voor oplichting, misbruik van overheidsgelden, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij diverse geldezels zijn ingezet.
Rechtbank Den Haag heeft op 3 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:4676) uitspraak gedaan, waarbij de verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 360 dagen waarvan 313 dagen voorwaardelijk en een taakstraf van 360 uren voor oplichting, computervredebreuk, gewoontewitwassen en deelneming aan een criminele organisatie, waarbij een aantal geldezels is ingezet.
Valt het benaderen van jongeren om hun rekening beschikbaar te stellen voor criminele doeleinden straks onder het gemoderniseerde artikel 273f? Zo nee, waarom niet?
Het werven van jongeren tot het verrichten van strafbare activiteiten – zoals het ter beschikking stellen van hun bankrekening voor criminele doeleinden – kan strafbaar zijn als mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting (artikel 273f Sr), mits aan alle delictsbestanddelen is voldaan. Dat geldt zowel op basis van de huidige wetgeving als op grond van de gemoderniseerde bepaling zoals opgenomen in het wetsvoorstel modernisering en uitbreiding strafbaarstelling mensenhandel (36 547) dat bij de Tweede Kamer aanhangig is. Voor mensenhandel is steeds vereist dat de dader het oogmerk heeft gehad om de desbetreffende jongere(n) bij het verrichten van de genoemde strafbare dienstverlening uit te buiten. Of zich een situatie van criminele uitbuiting voordoet hangt sterk af van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en duur van de te verrichten strafbare activiteit, welke beperkingen deze voor de betrokkene meebrengt en het daarmee behaalde economisch voordeel door degene die de betrokkene tot die strafbare activiteit heeft aangezet. Bij minderjarige betrokkenen geldt als uitgangspunt dat bij de toepassing van dergelijke afwegingsfactoren rekening moet worden gehouden met hun jeugdige leeftijd.3 Is een betrokkene meerderjarig dan moet daarnaast worden aangetoond dat een in artikel 273f Sr omschreven beïnvloedingsmiddel tegen die persoon is aangewend (zoals dwang, misleiding of misbruik maken van een kwetsbare positie). Het is aan de rechter om, op grond van het geschetste beoordelingskader, per geval te beoordelen of sprake is van mensenhandel in de vorm van criminele uitbuiting.
Kan nader worden toegelicht in hoeverre via het programma «Preventie met Gezag» jongeren worden ondersteund om hun weerbaarheid tegen verzoeken van criminelen te vergroten? In welke en in hoeveel gemeenten worden middelen van Preventie met Gezag ingezet voor dit doel?
Het programma Preventie met Gezag (hierna: PmG) biedt jongeren en jongvolwassenen van 8 tot en met 27 jaar in een kwetsbare positie kansen en stelt grenzen om te voorkomen dat ze in de criminaliteit terechtkomen, daar verder in afglijden of doorgroeien. Hierbij wordt onder meer ingezet op het weerbaar maken van deze jongeren. Dit gebeurt onder andere door de inzet van jongerenwerk in de gemeenten, aanpak schoolverzuim, maar ook door programma’s zoals «Alleen jij bepaalt wie je bent», «Veiligheid In en Om de School (VIOS)», Integrale Toeleiding Naar Arbeid (IPTA)» en Kansrijk (jeugdreclassering).
Hiernaast zet het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) in op de lokale aanpak van geldezels. Dit vindt plaats op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime. Dit gebeurt in vier pilots die worden uitgevoerd binnen Preventie met Gezag-gemeenten. In deze aanpak wordt zoveel mogelijk kennis gebundeld vanuit wetenschap en praktijk en wordt samenwerking gestimuleerd tussen partijen zoals politie, Openbaar Ministerie, onderwijs, jongerenwerk en andere lokale partners.
Van belang is de weerbaarheid van jongeren te vergroten, offline (bijvoorbeeld op scholen) en online (via een social media campagne). Geldezels zonder criminele antecedenten worden ervan doordrongen dat ze na een misstap de kans hebben op het goede pad te blijven en ze zich niet moeten laten verleiden tot verder crimineel gedrag. Hierbij wordt nagegaan wat ertoe heeft geleid dat de betrokkene zijn of haar bankrekening beschikbaar heeft gesteld aan criminelen en wordt geprobeerd die oorzaak weg te nemen. Tevens wordt een werkwijze ontwikkeld met interventies voor de aanpak van geldezels met meerdere antecedenten, zoals stopgesprekken door de politie en de inzet van een persoonsgerichte aanpak. De resultaten van de pilots worden het tweede kwartaal van 2025 verwacht, zodat er inzicht ontstaat op de werkzame bestanddelen van de aanpak en of deze effectief is gebleken. Aan de hand daarvan wordt een gevalideerde aanpak landelijk verspreid.
De vier huidige pilotgemeenten zijn Almere, Leeuwarden, Vlaardingen en Enschede. Bij de totstandkoming van de aanpak zijn als klankbordgemeenten betrokken: Tilburg, Utrecht, Breda, Eindhoven en regionale samenwerkingsverbanden van Noord-Nederland en Rotterdam. Daarnaast hebben de gemeenten Roosendaal, Maastricht, Nijmegen, Sittard-Geleen, Venlo en Dordrecht een (preventieve) aanpak van geldezels in hun PmG-plannen opgenomen.
Op welke wijze werkt het kabinet aan het versterken van ouderbetrokkenheid bij het voorkomen dat jongeren hun rekening ter beschikking stellen van criminelen, bijvoorbeeld door voorlichting?
Vanuit de eerder genoemde City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime wordt ook een pilot gefinancierd die als doel heeft om de rol en betrokkenheid van ouders bij de online leefwereld van hun kinderen te vergroten. Dit project richt zich op het trainen en informeren van ouders en het begeleiden van ouders bij het omgaan met online activiteiten van hun kinderen. Het project omvat daarnaast bijeenkomsten waarbij kennis en ervaringen tussen deelnemende gemeenten en partners zoals scholen, jeugdzorg en de politie kan worden gedeeld. Het doel is om een bruikbaar model te ontwikkelen dat door andere gemeenten en organisaties kan worden overgenomen om soortgelijke netwerken van ouders op te bouwen. Daarnaast organiseert HALT ouderbijeenkomsten over onder andere geldezels, online fraude en cybercriminaliteit.
Op welke wijze worden scholen betrokken bij het voorkomen dat jongeren zich laten inzetten als geldezel?
Er zijn verschillende publieke en private organisaties die voorlichtingsmaterialen beschikbaar stellen waar scholen gebruik van kunnen maken. Zo geeft HALT bijvoorbeeld voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime.4 Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor geldezels. Ook het lespakket HackShield bevat voorlichting over de gevaren van het optreden als geldezel.5
Ook banken geven veelvuldig voorlichting aan jongeren via «Bank voor de Klas». Medewerkers uit het bankwezen verzorgen gastlessen voor het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs over financiële educatie. Het onderwerp «geldezels» krijgt daarbij ook uitgebreid de aandacht. De gastdocenten wijzen de leerlingen bijvoorbeeld op het feit dat ze nooit hun bankpas uit mogen lenen.
Bent u bekend met het artikel van Follow the Money waaruit duidelijk wordt dat het RIEC jarenlang gegevens over de nationaliteit en het land van herkomst heeft geregistreerd?1
Ja.
Wat vindt u van uitspraken die worden gedaan in de conceptanalyse van de RIEC zoals «Een Turk zal er alles aan doen om geen belasting te betalen» en dat Nederlandse Turken «erg bedreven» zijn als het gaat om belastingfraude en toeslagenfraude?
In het artikel van Follow the Money wordt verwezen naar een conceptanalyse die in 2016 door het RIEC Noord-Holland is opgesteld. Zowel ikzelf als alle betrokken organisaties die verbonden zijn aan het RIEC-samenwerkingsverband nemen nadrukkelijk afstand van de verwerpelijke bewoordingen. In onze organisaties hoort dit taalgebruik niet thuis.
Wat vindt u ervan dat een samenwerkingsverband als het RIEC analyses maakt op basis van aannames dat de Turkse gemeenschap bij voorbaat verdacht is als het gaat om de aanpak van fraude en criminaliteit?
De stelling in de vraag is niet juist. De RIEC-samenwerkingsverbanden werken signaal gestuurd en niet op basis van aannames of vooroordelen. Specifiek ten aanzien van een RIEC-casus is het zo dat deze alleen kan worden opgestart op basis van signalen van georganiseerde ondermijnende criminaliteit van minimaal twee overheidsdiensten. Nationaliteit is niet zo’n signaal. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, etniciteit of nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. In de aangehaalde conceptanalyse is ook op die manier gewerkt.
Wat vindt u ervan dat het RIEC, zoals in Noord-Holland, hele buurten heeft aangemerkt als knelpunt, en zo een grote hoeveelheid gegevens over personen heeft verzameld? Klopt het dat mensen in de buurten als gevolg hiervan onder een vergrootglas liggen en een grotere kans hebben gecontroleerd te worden of te maken krijgen met toezicht en handhaving?
De stuurgroep van een RIEC heeft de mogelijkheid om een handhavingsknelpunt aan te wijzen indien een mogelijk maatschappij ondermijnende situatie ontstaat. Handhavingsknelpunten zijn door de desbetreffende stuurgroep RIEC als zodanig aangewezen personen of groep personen, gebied of branche, waarover verschillende overheden of bestuursorganen signalen bereiken dat de geldende regelgeving structureel niet wordt nageleefd hetgeen mogelijk leidt tot een maatschappij ondermijnende situatie, bestaand uit bestuursrechtelijk of strafrechtelijk te sanctioneren gedragingen (art. 1.7 van het Convenant).
De exacte stappen en voorwaarden van dit proces zijn beschreven in de procesbeschrijving Handhavingsknelpunten. Beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn daarbij leidend en dat is ook belangrijk. Dat betekent dus niet dat er zonder kaders informatie kan worden verwerkt over de burgers en bedrijven die binnen het gebied van een handhavingsknelpunt wonen of werken.
De RIEC-samenwerkingsverbanden werken onder de principes van de AVG. Dat betekent dat er zo min mogelijk verwerking van persoonsgegevens is, dat er een doelbinding moet zijn en dat het proportioneel moet zijn.
Wat vindt u ervan dat een deel van de reden waarom buurten als knelpunt worden bestempeld is omdat volgens het RIEC «een opvallend groot aandeel worden bewoond door Turkse Nederlanders»?
In z’n algemeenheid kan ik melden dat nationaliteit of geboorteland nooit criteria zijn om buurten als handhavingsknelpunt aan te wijzen en dit is in het verleden ook niet het geval geweest. De RIEC-samenwerkingsverbanden hanteren het middel van een handhavingsknelpunt uitsluitend op basis van concrete signalen gerelateerd aan georganiseerde criminaliteit en niet op basis van demografische kenmerken.
Een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband start altijd met een RIEC-signaal. Een RIEC-signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, gebied of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en datzelfde geldt voor geboorteland. Mensen met een bepaald geboorteland of nationaliteit hebben ook niet meer kans om in een RIEC-casus te belanden op basis daarvan. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Kunt (data- en netwerk-) analyses en rapportages aanleveren waarin nationaliteit, geboorteland, cultuur, of sociaal-economische klasse een rol heeft gespeeld? Zaten hier ook analyses bij die zich focusten op een specifieke buurt of woonwijk? Kunt u uitsluiten dat groepen mensen bijvoorbeeld op grond van nationaliteit, herkomst of sociaal-economische klasse meer in beeld zijn gekomen?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat burgers amper inzicht kunnen krijgen in hun gegevens omdat een samenwerkingsverband in dit opzicht een verwarrende status heeft? Bij wie kunnen mensen terecht als ze willen weten welke persoonsgegevens over hen zijn verzameld en gedeeld binnen het samenwerkingsverband? Hoe heeft het RIEC dat ingericht?
Burgers kunnen zicht krijgen op hun gegevens. Op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kunnen individuele burgers verzoeken om inzage in het gebruik van de individuele persoonsgegevens. Dat geldt ook voor inzage in het gebruik van persoonsgegevens door de RIEC-samenwerkingsverbanden. Dergelijke verzoeken kunnen gericht worden aan de convenantpartners en zullen conform de AVG worden afgehandeld. Dat heeft er mee te maken dat een RIEC een samenwerkingsverband is en geen rechtspersoonlijkheid heeft. Informatie die in RIEC-verband wordt verwerkt gebeurt altijd onder verantwoordelijkheid van de convenantpartners. In de beantwoording van een verzoek om een overzicht van persoonsgegevens wordt onder meer informatie verstrekt over het doel van de verwerking van de persoonsgegevens, de ontvangers van de gegevens en de herkomst van de gegevens.
Een individuele burger kan bij de convenantpartners te allen tijde schriftelijk bezwaar aantekenen tegen de verwerking van zijn of haar persoonsgegevens in het RIEC-samenwerkingsverband. Binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar wordt beoordeeld of dit bezwaar gerechtvaardigd is.
In de Wet Gegevensdeling door Samenwerkingsverbanden (WGS) die in 2025 ingaat, worden AVG-verzoeken makkelijker voor de burger, omdat er voor elk RIEC-samenwerkingsverband een algemeen contactpunt wordt ingericht waar burgers een AVG-verzoek kunnen indienen.
Ziet u, net als onderzoeker Gerwin van Schie van de Universiteit Utrecht, dat het risico van deze werkwijze is dat mensen ten onrechte worden benadeeld maar ook dat anderen juist het voordeel van de twijfel krijgen waar zij dit wellicht juist niet verdienen?
Deelt u de mening dat het bezwaarlijk is dat journalisten via een Wet open overheid (Woo)- verzoek al jaren bezig zijn deze informatie te verzamelen en dat dit ook is bemoeilijkt doordat het een samenwerkingsverband is met een aparte juridische status op dit vlak?
Nee, die mening deel ik niet. Een RIEC-samenwerkingsverband bestaat uit een netwerk van samenwerkende overheidsorganisaties. Woo-verzoeken kunnen worden ingediend bij iedere convenantpartner. Binnen het samenwerkingsverband is vervolgens afstemming tussen de verschillende convenantpartners over de verdere afhandeling van een Woo-verzoek. Dit wordt ook zo door de Woo voorgeschreven (de zogenoemde zienswijze procedure).
Hoe kan het dat de belastingdienst al in september 2021 het bijhouden van nationaliteit had gezien bij het RIEC en een brandbrief had gestuurd maar dat pas acht maanden later het Landelijk Informatie- en Expertisecentrum (LIEC) opdracht heeft gegeven hier officieel mee te stoppen?
De brief van de Belastingdienst dateert van januari 2022. Na afstemming met de partners in het RIEC-samenwerkingsverband is de werkwijze sinds juni 2022 aangepast.
Voor die tijd werd op het signaalformulier van de RIEC-samenwerkingsverbanden onder andere gevraagd naar nationaliteit en geboorteland. Dit met het doel om de juiste persoon te kunnen identificeren. Deze gegevens zijn afkomstig uit de Basisregistratie Personen (BRP) en werden destijds als de basisgegevens (NAW gegevens: naam, adres, woonplaats) gezien. Nationaliteit is wettelijk gezien geen bijzonder persoonsgegeven, evenwel is onder andere door de toeslagenaffaire een vergroot bewustzijn gekomen over de risico's op discriminatie die het gebruik van dit soort persoonsgegevens met zich mee kan brengen. Na de constatering over onvoldoende duidelijkheid over de noodzaak (vanuit het oogpunt van proportionaliteit) om gegevens zoals geboorteland en nationaliteit te verwerken, en gelet op het risico dat verwerking van dit soort gegevens met zich meebrengt, is besloten het gegeven uit het signaalformulier te laten verwijderen. De overheden die samenwerken binnen de RIEC-samenwerkingsverbanden hebben hun gegevensverwerkingen daarop aangepast.
Klopt het dat doordat deze opschoning niet direct heeft plaatsgevonden hiermee ook de motie Marijnissen c.s. niet is opgevolgd omdat de motie wel degelijk impliceerde dat het ook betrekking heeft op samenwerkingsverbanden?2 Hoe is het mogelijk dat de motie aldus is uitgelegd alsof deze enkel betrekking heeft op overheidsinstellingen, en het RIEC geen overheidsinstelling is maar een samenwerkingsverband van (voornamelijk) overheidsinstellingen? Wat vindt u hiervan?
De informatie die de RIEC-samenwerkingverbanden verwerken zijn afkomstig van overheidsdiensten. Het RIEC coördineert op instructie en onder verantwoordelijkheid van de gezamenlijke partners de informatie-uitwisseling binnen het RIEC-samenwerkingsverband. Eventuele opschoning valt dus onder de verantwoordelijkheid van de overheidspartners die zijn aangesloten bij het RIEC-samenwerkingsverband. Dat lijkt mij ook het meest zuiver.
Bent u bereid statistisch onderzoek te doen naar aanwijzingen dat personen met een niet-Nederlandse achtergrond of een lagere sociaaleconomische klasse veel vaker zijn onderzocht door het RIEC dan mensen met een Nederlandse achtergrond of een hogere sociaaleconomische klasse? Zo nee, waarom niet?3
Nee. De RIEC-samenwerkingsverbanden hebben tot 2022 gegevens verwerkt over nationaliteit en geboorteland en hebben daarna hun werkwijze aangepast. Zoals ik ook in de beantwoording op vraag 5 heb aangegeven, wordt een casus of handhavingsknelpunt binnen het RIEC-samenwerkingsverband altijd gestart met een RIEC-signaal. Een signaal bestaat uit meerdere aanwijzingen (gedragingen of situaties) van meerdere RIEC-partners met betrekking tot een persoon, locatie of bedrijf dat mogelijk sprake is van ondermijnende georganiseerde criminaliteit (zoals vastgelegd in het RIEC-convenant). Nationaliteit is niet zo’n signaal en is dat ook nooit geweest. Datzelfde geldt voor iemands geboorteland. Het is wel mogelijk dat in bepaalde vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld mensenhandel, nationaliteit een rol speelt in de criminele keten. Dat kan dan zorgen voor een aantal subjecten met eenzelfde achtergrond in deze casus. Het vertrekpunt van het onderzoek is dan echter niet nationaliteit of geboorteland.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens te vragen om onderzoek te doen naar het handelen van de RIEC?
Zie antwoord vraag 12.
Handel en diefstal van diamanten naar aanleiding van de podcast ‘De Diamantroof’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met de strafzaak Diamantroof Schiphol waarbij overvallers er op Schiphol met zakken vol diamanten ter waarde van bijna zeventig miljoen euro vandoor gingen?
Ja, met deze strafzaak ben ik bekend.
Heeft u enig inzicht in de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland en omliggende landen? Acht u de huidige aanpak van deze vormen van criminaliteit voldoende om de georganiseerde misdaad op dit gebied te bestrijden?
Bij de politie en het OM wordt geregistreerd op delict, zoals witwassen of heling, en niet op een label zoals diamantroof. Dit maakt dat de omvang van dit soort criminaliteit in Nederland niet op een eenvoudige manier uit de systemen te halen is. De laatste grote zaak op het gebied van dit soort criminaliteit in Nederland was de overval op de Tefaf in Maastricht in juni 2022. Dit onderzoek loopt momenteel nog.
Diamantroof en de handel in gestolen diamanten zijn geen apart thema binnen de Nederlandse politie, maar kunnen uiteraard wel onderwerp zijn van onderzoek. Op Europees niveau werkt de politie ten aanzien van bestrijding van specifiek deze vorm van criminaliteit samen in het Empact Project Diamand, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. De politie acht voornoemde aanpak voldoende en heeft thans geen signalen dat de aanpak moet worden verbeterd. Ik zie dan ook geen aanleiding om nadere maatregelen te nemen voor de aanpak van deze criminaliteit.
In hoeverre wordt er bij de diamantindustrie in Nederland gebruikgemaakt van systemen voor het traceren van diamanten, zoals via blockchaintechnologie, om te voorkomen dat gestolen diamanten worden verhandeld?
Van de experts in de diamantbranche heb ik begrepen dat er geen blockchaintechnologie bestaat voor het traceren van gestolen diamanten. Blockchain is wel internationaal in opkomst in de diamantenindustrie, maar wordt dan specifiek ingezet om de handel in nieuwe geslepen diamanten in kaart te brengen. Zo is de herkomst van diamanten van belang om te voorkomen dat bijvoorbeeld Russische diamanten of zogeheten bloeddiamanten verhandeld worden. De diamantindustrie heeft op verzoek van de Verenigde Naties en samen met een aantal landen het Kimberley Process ontwikkeld. Dit certificeringssysteem moet de handel in conflictdiamanten bemoeilijken.
Informatie over gestolen diamanten wordt wel wereldwijd verstrekt bij alle diamantbeurzen. Op deze manier wordt de aandacht gevestigd op mogelijk gestolen diamanten. Een voorwaarde daarvoor is dat het om diamanten gaat die waardevol zijn en zodanig beschreven kunnen worden dat ze identificeerbaar zijn. De beschrijving omvat informatie over de 4 C’s (carat (gewicht), cut(slijpvorm en slijpkwaliteit), colour en clarity) en een eventueel certificaat. Er zijn wereldwijd enkele tientallen diamantbeurzen.
Kunt u aangeven of er een Nederlandse database bestaat waarin eerder geslepen/verhandelde diamanten met een bijbehorend certificaat staan geregistreerd?
In Nederland kan men diamanten laten onderzoeken en van een certificaat laten voorzien door het Nederlands Edelsteen Laboratorium. Daarnaast laten Nederlanders het onderzoek en de certificering ook wel verrichten door de Hoge Raad voor Diamant (HRD) in Antwerpen. Beide instanties houden een archief bij van de door hen opgestelde certificaten. Wereldwijd gebeurt dit ook bij andere certificerende instanties. Er is echter geen publiek toegankelijke database beschikbaar met eerder geslepen en verhandelde diamanten.
Individuele eigenaren van diamanten wordt geadviseerd de identificerende kenmerken goed te bewaren, bijvoorbeeld door gebruik te maken van de app Stop Heling. Deze app biedt naast het uitvoeren van een diefstalcheck de mogelijkheid om (waardevolle) eigendommen alleen voor jezelf vast te leggen. Na diefstal is dan meteen alle informatie bij de hand voor de aangifte. Indien een Nederlandse handelaar de gestolen diamant(en) verwerft en registreert in het Digitaal Opkopers Register (DOR) zijn ze voor de politie vervolgens snel traceerbaar.
Klopt het dat er in de diamantindustrie een gebrek is aan verplichte achtergrondchecks voor nieuwe klanten? Zo ja, deelt u de zorgen over de mogelijke risico's die dit met zich meebrengt voor het vergemakkelijken van het verhandelen van gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding om met extra voorstellen te komen om de risico’s op het verhandelen van gestolen diamanten verder te beperken, gelet op de maatregelen die reeds door de overheid zijn genomen.
Zo zijn er maatregelen genomen tegen heling – het kopen, bezitten of verkopen van ontvreemde goederen – waardoor het moeilijk wordt voor criminele handelaren om deze spullen te verkopen. Opkopers en handelaren in onder meer edelstenen zijn wettelijk verplicht een doorlopend en gewaarmerkt inkoopregister bij te houden. Hierin moeten zij onder meer vermelden: 1) de datum van verkrijgen van het product; 2) een zo specifiek mogelijke omschrijving van het product; 3) de prijs van het product; en 4) de naam en het adres van de aanbieder van het product. De politie en buitengewoon opsporingsambtenaren controleren of handelaren zich aan de registratieplicht houden. Als een handelaar dit niet doet, is hij strafbaar. Onder de registratieplicht vallen onder meer de handelaren in diamanten. Ook een consument is strafbaar als hij gestolen spullen koopt, bezit of verkoopt terwijl hij had kunnen bedenken dat ze gestolen zijn.
Daarnaast geldt de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) sinds 2008. In de Wwft zijn onder meer als poortwachter aangewezen: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. De Wwft verplicht poortwachters om ongebruikelijke transacties te melden bij de Financial Intelligence Unit Nederland (FIU-Nederland). Verder dienen poortwachters cliëntenonderzoek te verrichten, waarbij poortwachters kijken of er sprake is of kan zijn van een witwasrisico. Als die risico’s niet duidelijk zijn, dient de poortwachter mitigerende maatregelen te nemen. Indien het risico niet mitigeerbaar is, mogen zij geen diensten leveren aan die klant. Op Europees niveau is de regelgeving onlangs aangescherpt op dit punt en is de grens van € 10.000 voor handelaren in edelstenen komen te vervallen, zij zullen dus ook voor transacties van onder dat bedrag cliëntenonderzoek moeten doen. Dit zogenoemde Europese anti-witwaspakket is dit jaar gepubliceerd en zal in juli 2027 in werking treden.1
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat diamantbedrijven verplicht worden om gedegen achtergrondchecks uit te voeren bij het aangaan van nieuwe klantrelaties?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om, in samenwerking met de diamantindustrie, te onderzoeken of er meer regelgeving noodzakelijk dan wel gewenst is om het omslijpen en verkopen van gestolen diamanten moeilijker te maken? Zo ja, op welke termijn kunnen we hier concrete voorstellen voor verwachten?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u een rol voor de Financial Intelligence Unit (FIU) of andere opsporingsdiensten in het verbeteren van de controle op transacties in de diamantsector, met het oog op het opsporen van criminele activiteiten?
De FIU heeft op dit moment al een rol in het kader van de Wwft. Poortwachters dienen namelijk ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland analyseert de meldingen van ongebruikelijke transacties en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende delicten en het financieren van terrorisme. Als de FIU-Nederland een transactie na onderzoek verdacht verklaard, wordt deze ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporings-, inlichtingen-, en veiligheidsdiensten. Zij kunnen daarna verder onderzoek doen.
Daarnaast geldt dat het Bureau Toezicht Wwft, dat onderdeel is van de Belastingdienst, toezicht houdt op verschillende poortwachters waarop de Wwft van toepassing is, waaronder op: 1) bemiddelaars in de koop en verkoop van edelstenen, edele metalen, sieraden en juweliers en 2) alle handelaren voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in een handeling of door middel van meer handelingen waartussen een verband bestaat, ook wel bekend als toonbankinstellingen. Het Bureau Toezicht Wwft voert risicogericht onderzoek uit om te beoordelen of deze doelgroepen de Wwft op de juiste wijze naleven.
Deelt u de mening dat het hier om een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit gaat? Hoe werkt de Nederland samen met andere landen/ internationale partners om de handel in gestolen diamanten te bestrijden? Welke stappen zet u om deze samenwerking te verbeteren?
Ja, ik deel de mening dat de handel en diefstal van diamanten een grensoverschrijdende vorm van criminaliteit is. Voor het doorbreken van het criminele verdienmodel intensiveren we de samenwerking met landen waar crimineel vermogen wordt geïnvesteerd of witgewassen. Dat doen we door duurzaam te investeren in de strafrechtelijke samenwerking met relevante derde landen zoals de Verenigde Arabische Emiraten, Singapore, Marokko en Turkije, en ook door de inzet van Nederlandse verbindingsofficieren of liaison officers met financiële expertise. Ook benutten we waar mogelijk de invloed van de EU. Ten aanzien van specifiek deze vorm van criminaliteit geldt dat er een Europees netwerk is waarin de Nederlandse politie samenwerkt in de opsporing en informatiedeling. Zo werkt de politie samen in het Empact Project Diamond, dat een vervolgtraject is op het Interpol project Pink Panthers. Ik zie op dit moment geen aanleiding om extra stappen te zetten in de samenwerking met andere landen om de handel in gestolen diamanten te bestrijden.
Hoe beziet u het idee voor een internationale of Europese database waarin gecertificeerde diamanten geregistreerd staan en waartoe laboratoria toegang hebben om te controleren op gestolen diamanten?
Ik zie op dit moment geen aanleiding tot het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten. Hiertoe verwijs ik allereerst naar de maatregelen zoals geschetst in de beantwoording van de vragen hierboven. Daarnaast geldt dat het inrichten van een internationale database tot aanzienlijke kosten en een sterke toename van de administratieve lasten van de betrokken bedrijven en overheidsinstanties leidt. Daar komt bij dat kwaadwillenden een database met gecertificeerde diamanten relatief eenvoudig kunnen omzeilen, doordat de eigenschappen van een diamant kunnen veranderen als deze wordt geslepen. Een gestolen gecertificeerde diamant kan na slijpen dus niet langer als zodanig worden geïdentificeerd.
Bent u bereid om in EU-verband of met gelijkgestemde landen het voortouw te nemen om afspraken te maken over het inrichten van een internationale of Europese database voor gecertificeerde diamanten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten: ‘Nadenken of criminelen wel zelfde rechten hebben'' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
van Weel |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Aanpak drugscriminelen Schiphol loopt vast op privacywetten»?1
Ja.
Wat vindt u van de zorgen van de burgemeester van Haarlemmermeer dat relevante informatie over het voorkomen van georganiseerde criminaliteit waaronder signalen over corruptie niet kunnen worden gedeeld met relevante partijen?
Ik heb het signaal van burgemeester Schuurmans van Haarlemmermeer duidelijk gehoord. Ik onderschrijf het belang ten zeerste dat drugscriminelen die medewerkers op Schiphol ronselen of mensen die hun Schipholpas misbruiken om drugs te smokkelen, aan moeten worden gepakt. Bij deze aanpak is gegevensdeling een belangrijke randvoorwaarde. Daarom maakt de Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in samenwerking met de partners op Schiphol een grondige analyse van de informatiepositie van deze partners. In de analyse wordt gekeken naar wat al mogelijk is op gebied van gegevensdeling en wordt vervolgens de meest effectieve oplossing gekozen om de informatiepositie van deze partners te verbeteren.
Heeft u deze signalen van andere burgemeesters gehoord?
In de samenwerking met de gemeentes wordt regelmatig gesproken over gegevensdeling en worden signalen gedeeld. Naar aanleiding van de motie van Michon-Derkzen c.s.2 uit 2022 zijn knelpunten geïnventariseerd (zie ook antwoord op vraag 7). De Taskforce gegevensdeling van het Ministerie van Justitie en Veiligheid voert op dit moment, samen met verschillende partners waaronder de gemeente, een grondige analyse uit (zie ook antwoord op vraag 2 en 9).
Waar kunnen werkgevers op Schiphol terecht als zij een vermoeden hebben dat een werknemer niet zuiver is en niet over een Schipholpas zou moeten beschikken?
Wanneer een werkgever een vermoeden heeft van onzuiver handelen van een medewerker zijn er verschillende manieren waarop een werkgever hiervan melding kan maken.Zo kan bij een vermoeden van (ondermijnend) crimineel handelen een werkgever een melding maken bij Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de KMar.Ook kan de werkgever aangifte doen bij de Politie/KMar.
Daarnaast kan de werkgever een melding maken bij de Schiphol Group. Schiphol Group kan besluiten om vervolgens een onderzoek in te stellen door de interne bedrijfsrecherche. Wanneer uit dit onderzoek blijkt dat inderdaad de Schipholpas wordt misbruikt en ingaat tegen het principe van «functionele noodzakelijkheid» – de grond waarop de Schipholpas is verstrekt – kan de Schipholpas worden ingetrokken. Op deze manier kan de pas niet meer misbruikt worden voor criminele handelingen. Ook ontvangt Schiphol een geautomatiseerde melding wanneer deze werknemer opnieuw een aanvraag doet van een nieuwe Schipholpas, bij (bijvoorbeeld) een andere werkgever. Hiermee wordt voorkomen dat crimineel handelen door dezelfde personen kan worden voortgezet bij een andere werkgever.
Aanvullend zet het programma Sterke Luchthaven zich in voor meer duidelijkheid over de meldroutes en brengt ondermijning en hoe deze signalen te herkennen aan het licht bij private en publieke partners op Schiphol. Eén van de uitwerkingen hiervan is het zogenaamde POCO-netwerk. Deze points of contact ondermijning bevinden zich in zowel private als publieke organisaties en zijn opgeleid als belangrijk aanspreekpunt over ondermijningsvraagstukken. Werkgevers kunnen ruggespraak met de POCO’s houden wanneer zij vermoedens hebben van misbruik van de Schipholpas door een werknemer.
Wanneer medewerkers een vermoeden willen melden kan er gebruik worden gemaakt van het meldpunt binnen de eigen organisatie. Ook kan de medewerker (anoniem) melden via de KMar, TCI of Meld Misdaad Anoniem.
Bent u bereid in overleg met het Openbaar Ministerie (OM) te bezien hoe signalen die bij het OM bekend zijn, eerder met werkgevers op Schiphol kunnen worden gedeeld?
Het is voor het OM onder bepaalde omstandigheden al mogelijk om informatie te verstrekken aan private partners zoals bedrijven die actief zijn op Schiphol. Hiervoor heeft het OM de Aanwijzing verstrekking strafvorderlijke gegevens voor buiten de strafrechtspleging gelegen doeleinden3 vastgesteld.
Daarbij vindt een zorgvuldige belangenafweging plaats tussen belangen van opsporing, het belang van de ontvanger en het belang van privacy.
Onder andere het OM, JenV en de werkgevers KLM en Schiphol hebben al langere tijd periodiek overleg over casuïstiek waarin gegevensdeling een rol speelt. Op deze manier wordt invulling gegeven aan het bespreekbaar maken van knelpunten die op Schiphol spelen. Ik zal dit punt daar ook inbrengen. In de halfjaarbrieven ondermijnende criminaliteit zal ik uw Kamer hierover informeren.
In hoeverre is het bevorderen van het uitwisselen van relevante informatie onderdeel van de rijksbrede corruptieaanpak zoals die is aangekondigd in het hoofdlijnenakkoord?
Op dit moment wordt de aanpak corruptie en criminele inmenging uitgewerkt. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 7.
Nu in het regeerprogramma is opgenomen dat het kabinet de aanpak van corruptie intensiveert door o.a. publieke en private partijen weerbaarder te maken, deelt u de mening dat dit alleen kan als deze partijen in staat worden gesteld relevante informatie snel met elkaar te kunnen uitwisselen?
De aanpak van corruptie door meer weerbaarheid te creëren binnen publieke en private partijen is een belangrijk onderdeel van het regeerprogramma en één van mijn speerpunten. Het delen van informatie is hierbij een belangrijk onderdeel, zeker als het gaat om relevante informatie in de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Er zijn momenteel al verschillende mogelijkheden tot het delen van dergelijke informatie zoals bijvoorbeeld middels het Waarschuwingsregister Logistieke Sector. In dit register kunnen aangesloten organisaties nagaan of een sollicitant eerder via een andere werkgever betrokken is geweest bij een aangiftewaardig incident. Dit is gebaseerd op aangifte en ontslag en niet op veroordeling. Hierdoor kan snel gehandeld worden. Ook kan gedacht worden aan preventieve middelen tegen corruptie zoals een integriteitsverklaring voor nieuwe medewerkers.
De huidige mogelijkheden tot het delen van informatie zijn op dit moment niet altijd bekend of worden niet effectief benut. De focus van de aanpak ligt op deze bestaande mogelijkheden beter bekend maken. Middels de Taskforce gegevensdeling wordt in samenwerking met de partners bekeken op welke manier hier duidelijkheid over kan worden gecreëerd en waar de huidige mogelijkheden mogelijk niet volstaan. Voor verdere uitwerking van deze aanpak verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel extra geld maakt u vrij voor het bevorderen van informatiedeling bij het voorkomen van georganiseerde criminaliteit?
Een vast onderdeel van de begrotingen van de vijf individuele mainports is de pijler «informatiebeeld». Deze pijler is een verplicht onderdeel van de begrotingen van de mainports. Bij zowel het indienen van de plannen van de mainports als bij de verantwoording van de gelden kan gestuurd worden op de invulling hiervan. Binnen deze pijler wordt ook geld vrijgemaakt voor initiatieven om informatiedeling op de mainports te faciliteren. Zo is dit geld gebruikt voor bijvoorbeeld een juridische verkenning van publiek-private informatieuitwisseling op Schiphol en voor publiek-private samenwerking (PPS) – Information Sharing Centers op verschillende mainports.
De verdeling van het geld over de vier pijlers (informatiebeeld, barrières, weerbaarheid en TCOH) in de begrotingen verschillen per mainport en verschillen per jaar. Desalniettemin is deze pijler een verplicht onderdeel van de begrotingen waardoor er structureel geld beschikbaar wordt gesteld voor informatiedeling.
Vanaf 2025 wordt tevens de politiecapaciteit voor een aantal mainports uitgebreid waardoor het informatiebeeld wordt uitgebreid. Ook wordt geïnvesteerd in het overkoepelende beeld van de problematiek en de aanpak.
Kunt u aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie-Michon-Derkzen c.s. (Kamerstuk 29 911, nr. 365) waarin wordt verzocht om bij de aanpak van de georganiseerde criminaliteit alle knelpunten met betrekking tot het delen van relevante informatie te geven?
Eerder is de Kamer geïnformeerd over de inventarisatie die is uitgevoerd naar aanleiding van de motie Michon-Derkzen c.s.4 De Taskforce gegevensdeling heeft twee geprioriteerde thema´s opgepakt, namelijk 1) vroegsignalering binnen de aanpak preventie met gezag en 2) informatiedeling binnen de mainportsaanpak. Op dit moment wordt met de betrokken partners geïnventariseerd op welke wijze de informatiepositie van deze partners duurzaam kan worden verbeterd. Bijvoorbeeld door middel van praktische handreikingen over wat binnen de huidige wetgeving kan, trainingen om de kennis te vergroten of, indien nodig, aanvullende wet- en regelgeving.
Welke concrete resultaten heeft de Justitie & Veiligheid-taskforce informatiedeling al opgeleverd bij vroegsignalering in de preventieve aanpak en gegevensdeling binnen de mainportsaanpak?
Op dit moment voert de Taskforce gegevensdeling gesprekken met diverse partners zoals de Douane, Schiphol en gemeenten. Er wordt een grondige analyse van de ervaren knelpunten uitgevoerd om toe te werken naar concrete oplossingen. Op dit moment worden de bevindingen uit de eerste gesprekken verzameld en geanalyseerd. Zoals aangekondigd in het commissiedebat op 4 september over Criminaliteitsbestrijding, ondermijning en georganiseerde criminaliteit, wordt de Kamer over de eerste bevindingen geïnformeerd via de volgende halfjaarbrief aanpak georganiseerde ondermijnende criminaliteit die eind van het jaar aan uw Kamer wordt gezonden.
Wat is de reden dat een deel van het geld dat is gereserveerd voor de mainportaanpak niet tot besteding is gekomen in 2024?
Over het jaar 2024 kunnen nog geen definitieve uitspraken over de bestedingen worden gedaan, omdat deze uitgaven nog lopen. Hierdoor heeft de besteding van mainportgelden dan ook geen vertraging opgelopen. Voorzien was dat de toekenning van mainportgelden in 2023 verstuurd zou worden, maar dit is niet gelukt omdat het proces van aanvragen en beoordelen langer heeft geduurd. Dit heeft alleen effect gehad op de stand van de verplichtingen en niet op de daadwerkelijke besteding van de middelen, die sowieso in 2024 zou plaatsvinden. Het betreft dus enkel een financieel administratieve correctie zodat de toekenning van de mainportgelden in 2024 kon plaatsvinden.
Is het mogelijk om een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de Wet Gegevensverwerking Samenwerkingsverbanden te expliciteren via een algemene maatregel van bestuur? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om dit in gang te zetten?
Zoals toegelicht in de antwoorden op vraag 9 en 10, wordt momenteel gewerkt aan een analyse van de problematiek en oplossingsrichtingen om gegevensdeling tussen de partners op Schiphol te verbeteren. Op dit moment zijn er nog onvoldoende aanknopingspunten waaruit blijkt dat het expliciteren van een apart samenwerkingsverband voor Schiphol onder de WGS via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) bijdraagt aan het verbeteren van gegevensdeling. De praktijk wijst uit dat vaak sprake is van een mix van ervaren knelpunten, waarvan de oplossing niet op voorhand eenduidig is. In de analyse wordt daarom bekeken wat er mogelijk is en wordt de meest effectieve oplossing gekozen. Als uit de analyse blijkt dat wetgeving een noodzakelijke en effectieve oplossing is voor de ervaren knelpunten wordt dit vanzelfsprekend als optie bezien.
De aanval op Nederlandse apparaten door Chinese staatshackers |
|
Barbara Kathmann (PvdA), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Zsolt Szabó (VVD), van Weel , Caspar Veldkamp (NSC) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Duizenden apparaten in Nederland getroffen door Chinese staatshackers»?1
Ja, alle aangeschreven bewindspersonen zijn bekend met het bericht.
Sinds wanneer is deze hack bij u bekend? Hoeveel tijd is er verstreken tussen de initiële aanval en het moment dat het onder uw aandacht kwam?
De Nederlandse overheid is enkele dagen voor de publicatie van de FBI op 18 september 2024 in vertrouwen geïnformeerd over deze casus door de VS. De gehackte Nederlandse apparaten waren onderdeel van een botnet dat bekend staat in open bronnen als het Raptor Train-botnet. Dit botnet is in mei 2020 geïnitieerd. Het is niet bekend wanneer de eerste apparaten in Nederland zijn besmet. Het ging hier namelijk om een wereldwijd botnet waarvan ca. 260.000 systemen onderdeel uitgemaakt hebben, waaronder ook ruim 2000 apparaten in Nederland.
Bent u bekend met welk motief Nederlandse apparaten gehackt zijn, naast het kapen van deze systemen voor het uitvoeren van andere cyberaanvallen? Was deze aanval gericht of ongericht?
Bij het opzetten van een botnet worden apparaten besmet die op dat moment eenvoudig over te nemen zijn. Het doel is meestal zo veel mogelijk verschillende apparaten onder controle te krijgen om deze later gericht te kunnen inzetten. Het botnet zelf is dus ongericht. Ook de cybersecurity advisory van de Amerikaanse diensten geeft weer dat deze cyberoperatie ongericht was.
De Chinese cyberactor, een commercieel bedrijf, hackte doorlopend en wereldwijd kwetsbare apparaten om deze toe te voegen aan het Raptor-Train botnet. Vervolgens bood deze het botnet aan als dienstverlening voor obfuscatie doeleinden. Andere Chinese cyberactoren kregen hiermee toegang tot een middel om hun cyberoperaties langs te routeren en zo de herkomst hiervan te verhullen.
Deze activiteit past binnen het normbeeld van het Chinese cyberecosysteem en de rol van commerciële bedrijven daarbinnen. Deze professionaliseerden hun operaties door gebruik te maken van gehackte infrastructuur, waaronder consumentenapparatuur, zo meldden de AIVD2 en MIVD3 in hun jaarverslagen over 2023.
Welke gevolgen verbindt u aan het de aanval van Chinese staatshackers? Trekt u hierin gezamenlijk op met de andere getroffen landen?
De Joint Cyber Security Advisory4 van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren5 en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024)6. Met de Nederlandse Cybersecurity Strategie (NLCS)7 streeft het kabinet naar een digitaal veilig Nederland en verhoogt het de weerbaarheid tegen cyberaanvallen.
De antwoorden op vragen 5, 8, 10 en 11 hieronder geven weer welke mitigerende maatregelen zijn genomen door het National Cybersecurity Centrum (NCSC) en Digital Trust Center (DTC). Over verdere maatregelen tracht het Kabinet zoveel mogelijk naar buiten te treden, in lijn met motie Erkens, maar dit is niet altijd mogelijk. Nederland trekt hierbij zoveel mogelijk op met partners, vooral in EU- en NAVO-verband.
Op welke termijn verwacht u een totaalbeeld te hebben van de gevolgen, de schaal en het motief van deze aanval? Kunt u de analyse (al dan niet vertrouwelijk) aan de Kamer doen toekomen?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten omvat een analyse van de gevolgen, schaal en motief van dit botnet. Deze analyse is in lijn met het normbeeld dat wordt geschetst in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren en het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN 2024). Verder geven de antwoorden op vragen 6, 7 en 8 hieronder weer wat het huidige, en naar verwachting zo volledig mogelijk nationale totaalbeeld over de gevolgen, de schaal en het vermoedelijk motief is.
Het NCSC heeft door tussenkomst van het Digital Trust Centre (DTC) van het Ministerie van Economische Zaken, waar mogelijk eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is daarbij een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC en het DTC hebben ook op hun websites8 9 algemeen beveiligingsadvies uitgebracht met een verwijzing naar deze Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten over het verhogen van weerbaarheid toegevoegd.
Is er kritische digitale infrastructuur geraakt door deze aanval? Zijn de volledige gevolgen voor de cyberveiligheid van Nederland in beeld?
Nee, voor zover bekend waren de in Nederland besmette systemen geen onderdeel van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur. Het ging met name om besmetting van consumentenapparaten.
Is er mogelijk staatsgeheime informatie geraakt in de aanval? Met welke zekerheid kunt u dat zeggen?
Voor zover bekend waren de besmette systemen geen onderdeel van de kritische infrastructuur, er zijn geen apparaten van de Rijksoverheid of vitale infrastructuur besmet en onderdeel geweest van het Raptor-Train botnet. Voor zover bekend is het botnet ook niet door andere Chinese cyberactoren gebruikt om cyberoperaties uit te voeren tegen Nederlandse of Europese belangen. Zeer waarschijnlijk is er vanuit het botnet geen dreiging geweest voor Nederlandse staatsgeheimen. Gezien het doel van het netwerk was om cyberoperaties te verhullen, kan echter inherent niet worden uitgesloten dat dit op enig moment het geval is geweest.
Op welk detailniveau is het bekend welke personen, organisaties en apparaten getroffen zijn? Welke rol speelt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) nu bij het informeren en de verdere hulpverlening van getroffenen?
Van de Nederlandse gehackte apparaten is het bekend wat de IP-adressen en MAC-adressen waren. De gebruikers van deze apparaten hebben voor zover bekend geen problemen ondervonden van de malware, omdat deze er op gericht was om internetverkeer op heimelijke wijze via het apparaat te routeren. Voor zover bekend hebben de betreffende gebruikers ook geen problemen ondervonden door de Amerikaanse verstoringsoperatie waarbij deze malware verwijderd is van hun apparaten en waarmee het botnet werd uitgeschakeld.
Het NCSC heeft een lijst gekregen met alle IP-adressen van getroffen apparaten. Partijen zijn, waar mogelijk, via het DTC geïnformeerd. Het gaat hier om een klein deel van de totale hoeveelheid getroffen apparaten in Nederland Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het niet ging om apparaten van organisaties behorende tot de doelgroep van het NCSC (Rijksoverheid of vitale aanbieders). Wel hebben zowel het DTC en het NCSC op hun website algemeen advies gepubliceerd en verwijzingen toegevoegd naar het Joint Cyber Security Advisory en bestaande kennisproducten om de weerbaarheid te verhogen.
Kunt u vaststellen of de getroffen apparaten een gedeelde kwetsbaarheid hadden? Hoe kan deze kwetsbaarheid worden afgedekt? Zou de Cyber Resilience Act (CRA) voorkomen dat dergelijke hacks in de toekomst weer plaatsvinden?
De Joint Cyber Security Advisory van de Amerikaanse, Australische, Britse, Canadese en Nieuw-Zeelandse diensten spreekt over misbruikte kwetsbaarheden in meer dan 70 verschillende typen apparaten, van meer dan 40 fabrikanten. Het betrof zowel apparaten die end-of-lifezijn als apparaten die nog door de fabrikant ondersteund worden.
Aangezien het botnet vat heeft gekregen op veel verschillende type kwetsbare apparaten is er waarschijnlijk sprake van meerdere uitgebuite kwetsbaarheden. De Cyber Resilience Act(CRA) schrijft voor dat producten met digitale elementen (hard- en software) vanaf eind 2027 aan cybersecurityvereisten moeten voldoen om in de EU op de markt te mogen worden aangeboden. Vanaf 1 augustus 2025 gelden er bovendien op grond van de radioapparatenrichtlijn al cybersecurityeisen voor het op de Europese markt aanbieden van draadloos verbonden apparatuur. De Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) zal toezien op de naleving van deze eisen. De kans op kwetsbaarheden in apparatuur wordt met deze cybersecurity-producteisen aanzienlijk verkleind. Toch zullen kwetsbaarheden en hacks die daar misbruik van maken nooit volledig kunnen worden voorkomen. Om die reden krijgen fabrikanten op grond van de CRA ook een zorgplicht voor de cybersecurity van de producten gedurende de verwachte gebruiksduur, waarbij zij een gratis veiligheidsupdate moeten verstrekken zodra er een kwetsbaarheid wordt geïdentificeerd, die in beginsel automatisch wordt geïnstalleerd. Hierdoor zal de impact van een eventuele hack zo veel mogelijk worden beperkt.
Welke rol hebben uw verschillende ministeries bij het verder afhandelen van de gevolgen van deze aanval?
Het NCSC heeft door tussenkomst van het DTC, waar mogelijk, eigenaren van de getroffen apparatuur op de hoogte gesteld. Er is door het DTC een algemeen advies meegegeven aan de eigenaren. Het NCSC heeft zelf geen getroffen organisaties geïnformeerd, aangezien het voor zover bekend niet ging om apparaten van organisaties binnen de Rijksoverheid of van vitale aanbieders. Ook hebben het NCSC en het DTC op hun websites algemeen beveiligingsadvies uitgebracht om dergelijke apparaten veiliger te kunnen maken. Tevens hebben het DTC en het NCSC organisaties geattendeerd op de Joint Cyber Security Advisory en algemene kennisproducten die weerbaarheid tegen digitale aanvallen verhogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken onderhoudt contact met partners over mogelijke aanvullende maatregelen. Mochten diplomatieke vervolgstappen t.a.v. het incident in beeld komen, dan zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarover de coördinatie voeren.
Met welke organisaties en partijen werken uw ministeries en de NCSC samen, zowel landelijk als internationaal, om de aanval verder af te handelen?
De verdere afhandeling van deze cyberoperatie binnen Nederland is beperkt. Er zijn voor zover bekend geen vitale of overheidsbelangen getroffen waar verdere mitigatie nodig is. Door de Amerikaanse verstoringsoperatie is de malware verwijderd van de gehackte Nederlandse apparaten in het botnet. Het kabinet heeft in de communicatie rondom dit incident gewezen op de beschikbare adviesproducten op de website van het NCSC en DTC over cyberdreigingen voor kwetsbare apparaten van particulieren en midden- en kleinbedrijf om eventuele mitigatie van kwetsbaarheden.
Kunt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en op zo kort mogelijke termijn beantwoorden?
Deze antwoorden zijn in samenwerking van de Ministers van Justitie en Veiligheid, Economische Zaken, Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken opgesteld en zijn op een zo kort mogelijk termijn beantwoord.
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Drugscriminelen in het hele land actief met hypotheekfraude» in het Financieele Dagblad?1
Ja.
Klopt het dat er door criminele netwerken grootschalige hypotheekfraude wordt gepleegd? Zo ja, komt het beeld dat u heeft overeen met dat van de politie Amsterdam?
De ministeries van Justitie en Veiligheid en Financiën hebben zich door de politie nader laten informeren over hun signalen in de media. Het OM herkent het beeld zoals geschetst door de politie. Deze signalen passen bij het bekende beeld dat financieel gewin een belangrijke drijfveer is van criminelen, en dat ze daarvoor ons financieel systeem misbruiken.
Daarnaast hebben de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Financiën ook gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (VvV)2 en de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH)3. Hieruit kwam naar voren dat deze partijen in hun praktijk regelmatig verschillende vormen van (pogingen tot) hypotheekfraude tegenkomen. Vanuit hun positie kunnen zij niet beoordelen of daar criminele netwerken achter zitten.
Hoe is de schatting van landelijk ruim achtduizend woningen tot stand gekomen?
Die schatting van de politie is gebaseerd op aangiftes, meldingen en bevindingen in strafrechtelijke onderzoeken in de regionale eenheden van politie.
Hoe dekkend is het zicht dat de politie hierop heeft en welke factoren van onzekerheden spelen mee?
Daders van criminaliteit, welke delicten dan ook, willen buiten het zicht van politie en OM blijven. Daarom is het zicht op criminaliteit, voor welke delicten dan ook, per definitie nooit dekkend. Daarbij is strafrecht een ultimum remedium en is de capaciteit in de (financiële) opsporing schaars en noopt deze tot keuzes. Tot slot wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit de delicten valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. Buiten de genoemde inschatting van de wijdverspreidheid kunnen er daarom per definitie geen gedetailleerdere uitspraken worden gedaan over de exacte omvang van de hypotheekfraude.
Wat is de invloed van hypotheekfraude door criminele netwerken op de woningmarkt?
Via hypotheekfraude worden in kwetsbare wijken huizen opgekocht om arbeidsmigranten onder slechte leefomstandigheden te huisvesten. Dit is zichtbaar in gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid (NPLV), zoals Zaanstad, waar de woningmarkt sterk wordt aangetast. Woningen aangekocht met behulp van fraude komen immers niet beschikbaar voor mensen met een modaal inkomen, zoals leraren en zorgmedewerkers. Dit is een probleem gezien de huidige krapte op de woningmarkt. Hierdoor komt op locaties waar mensen al moeite hebben om een betaalbare woning te vinden, deze nog verder buiten bereik.
Wat is uw reactie op de het onderzoek van de Amsterdamse financiële recherche naar fraude met hypotheken?
Het signaal vanuit de politie is zorgelijk, vanwege het financieel gewin dat dit oplevert voor georganiseerde criminaliteit, de hiervoor geschetste impact op de woningmarkt en de dreiging die het vormt voor de integriteit van het financiële stelsel. Financieel gewin is het centrale motief van georganiseerde criminaliteit. Het kabinet zet al langer in op de aanpak van criminele geldstromen om zo bij te dragen aan de bestrijding van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en aan de bescherming van de integriteit van ons financiële stelsel, de democratische rechtsorde en de openbare ruimte. In het antwoord op vraag 12 wordt ingegaan op de stappen die nu worden gezet.
Welke middelen heeft de politie om criminele netwerken die hypotheekfraude plegen op te sporen en aan te pakken?
Elke eenheid van de politie beschikt over een FinEc-team met financieel specialisten. Zij zijn de teams die de grootschalige financieel-economische criminaliteit, waaronder hypotheekfraudes kunnen opsporen en aanpakken. Zij leggen criminele geldstromen bloot en verstoren criminele verdienmodellen. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en ondermijning richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen, en personen en/of criminele netwerken die hierin spilfuncties vervullen. De politie voert ook bewustwordings- en stopgesprekken met onder andere aanbieders van hypothecair krediet of van specifieke producten zoals zakelijke verhuurhypotheken, om het bewustzijn onder deze groep van de risico’s van het financieren van ongewenste cliënten met betrekking tot fraude en witwassen te verhogen.
In welke mate slagen politie en het Openbaar Ministerie erin deze criminele netwerken op te sporen en te veroordelen?
Dat is niet bekend. In het kader van de aanpak van financieel-economische criminaliteit en georganiseerde ondermijnende criminaliteit richt het strafrechtelijk onderzoek zich geregeld op vormen van horizontale fraude, zoals hypotheekfraude, verzekeringsfraude, vastgoedfraude en fraude met namaakartikelen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 4 wordt hypotheekfraude niet afzonderlijk geregistreerd bij de politie of het OM, omdat hypotheekfraude bestaat uit verschillende strafbare feiten, zoals valsheid in geschrifte, oplichting en/of witwassen. In de fraudemonitor 2021 en 2022 is een onderverdeling gemaakt naar de categorie krediet-, hypotheek- en depotfraude waarin in 2021 sprake was van 179 zaken en in 2022 100 zaken die voor de rechter zijn gebracht.4 Het Openbaar Ministerie rapporteert tweejaarlijks over de strafrechtelijke prestaties op het terrein van fraudebestrijding. De fraudemonitor over 2023 en 2024 verschijnt eind 2025.
Het adresseren van dit vraagstuk kan echter niet alleen vanuit de opsporing komen, er is bredere inzet nodig, ook ter voorkoming. Bij het antwoord op vraag 12 wordt hier nader op ingegaan.
Wat is er bekend over de aflossnelheid van «fraudehypotheken»?
Het is niet bekend hoeveel hypothecaire leningen door consumenten zijn afgesloten op basis van het aanleveren van frauduleuze gegevens. Het is dus ook niet bekend hoe dergelijke hypothecaire leningen contractueel zijn vormgegeven voor wat betreft de looptijd en aflossnelheid van de lening, en of consumenten extra aflossen op de lening. In het algemeen geldt op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen van de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars dat consumenten de aankoop van een eigen woning kunnen financieren met een aflossingsvrije lening van maximaal 50 procent van de woningwaarde. Op het overige leenbedrag moet de consument minimaal aflossen volgens een annuïtair aflosschema. Consumenten die een hypothecaire lening afsluiten voor de financiering van een eigen woning moeten deze minimaal annuïtair in ten hoogste dertig jaar aflossen om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek. Consumenten kunnen naast reguliere aflossingen op basis van een annuïtair of lineair aflossingsschema ook eenmalig of periodiek extra aflossen op de hypothecaire lening.
Klopt het dat criminelen de mogelijkheid hebben vanuit de gevangenis een bedrijf op te richten en een half uur later een hypotheekaanvraag kunnen doen?
Het uitgangspunt is dat gedetineerden enkel aan beperkingen mogen worden onderworpen indien dit voor het doel van de vrijheidsbeneming of in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting noodzakelijk is. In algemene zin is het een gedetineerde dan ook toegestaan om een organisatie op te richten en een hypotheekaanvraag te doen, zolang binnen de wettelijke kaders wordt gehandeld. Dit kan alleen via de middelen en contacten die voor gedetineerden beschikbaar zijn. Uiteraard is het niet toegestaan dat een opgerichte organisatie strafbare feiten pleegt of dat hiermee een verboden organisatie wordt voortgezet. Of een bank een hypotheek verstrekt of de Kamer van Koophandel een bedrijf inschrijft, is aan die partijen.
Wat is de reden dat er geen geautomatiseerde controle op de deponeringsplicht is?
De KVK heeft op haar website staan welke rechtsvormen verplicht zijn hun jaarrekening te deponeren. Het niet voldoen aan de verplichting om de jaarrekening openbaar te maken, is een economisch delict. De controle of een organisatie heeft voldaan aan deze deponeringsplicht ligt bij KvK. Bureau Economische Handhaving (BEH) is aangewezen als bevoegde opsporingsinstantie voor onder andere overtredingen van de deponeringsplicht. De KvK verstrekt daartoe aan BEH uit haar systemen een query/bestand van rechtspersonen die wel zijn ingeschreven in het handelsregister, maar niet de verplichte jaarrekening hebben gedeponeerd (voor zover zij daartoe verplicht zijn en ook niet zijn uitgezonderd van die verplichting omdat hun cijfers zijn meegenomen in de geconsolideerde jaarrekening van de moedermaatschappij). Het Openbaar Ministerie en BEH hebben afspraken gemaakt over het aantal zaken dat wordt opgepakt. De capaciteit in de strafrechtketen is schaars en er moeten keuzes worden gemaakt.
Welke maatregelen gaat u nemen naar aanleiding van de constateringen in het FD-artikel?
Op dit moment is er geen wettelijke grondslag op grond waarvan de Belastingdienst inkomensgegevens kan delen met bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers. De Minister van Justitie en Veiligheid zal samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst de doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan nader verkennen en vervolgens uw Kamer informeren over de conclusie. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra.5 Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij eventuele gegevensdeling.
De Minister van Justitie en Veiligheid verkent momenteel hoe de verstrekking van politiegegevens aan partijen die op grond van de Wwft een poortwachtersfunctie hebben, verbeterd kan worden, door de huidige wettelijke mogelijkheden in het Besluit politiegegevens onder de loep te nemen. Achterliggende doel is om deze financiële instellingen zo goed mogelijk in staat te stellen eigen acties en maatregelen te nemen om (hypotheek)fraude aan te pakken. Verder wordt gewerkt aan een Rijksbreed anti-corruptiebeleid, waarbij ook de financiële sector zal worden betrokken.
Daarnaast hebben de NVB, VvV en SFH aangegeven ook andere oplossingen te zien om hypotheekfraude tegen te gaan, op basis van oudere pilots en initiatieven waar geen vervolg aan is gegeven. Hierbij valt te denken aan het delen van signalen vanuit de opsporing, de introductie van een centraal punt voor aangiftes voor hypotheekfraude en samenwerking met gemeenten. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid zal samen met de NVB, VvV en SFH, en waar relevant in overleg met het Ministerie van Financiën, deze mogelijkheden nader onderzoeken en beoordelen.
Tot slot zal de Minister van Justitie en Veiligheid in overleg met de politie bezien of en hoe kennis over nieuwe modus operandi met de hypotheekverstrekkers en SFH gedeeld kan worden, zodat zij hier beter rekening mee kunnen houden in hun praktijk.
Bent u bereid voorstellen aan de Tweede Kamer te sturen voor wettelijke grondslagen over hoe banken en de Belastingdienst op proportionele en gerichte wijze dit soort fraude effectief kunnen detecteren?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft samen met de Staatssecretaris van Fiscaliteit & Belastingdienst uitvoering aan de Kamermotie van de leden Mutluer en Six Dijkstra om een verkenning te doen naar het idee om banken inkomsten te kunnen laten controleren bij de Belastingdienst.6 Hierbij zal onder meer gekeken worden naar doeltreffendheid, doelmatigheid en uitvoerbaarheid hiervan. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze verkenning en de eventuele opvolging daarvan worden geïnformeerd.
Daarbij is het belangrijk te benadrukken dat het opsporen van fraude zorgvuldig geregeld dient te worden. Dit betekent dat er voldoende waarborgen moeten zijn bij de gegevensdeling.
Kunt u deze vragen één voor één, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn één voor één beantwoord. Vanwege de gevoerde gesprekken en afstemming met alle betrokkenen heeft de beantwoording langer geduurd dan de gevraagde drie weken. Dat was nodig om de beantwoording te kunnen onderbouwen.
De politieke instabiliteit en corruptie in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
Peter van Haasen (PVV) |
|
Zsolt Szabó (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de instabiele politieke situatie en de wijdverspreide corruptie in de autonome landen binnen ons Koninkrijk?1
Ja, ik ben op de hoogte van de gebeurtenissen waaraan u refereert.
Deelt u de mening dat uw doelen goed bestuur, solide financieel beleid en economische zelfredzaamheid alleen haalbaar zijn met een integer bestuur dat vrij is van corruptie?
Ja. Een goed functionerende rechtsstaat is een randvoorwaarde voor een veilige en stabiele samenleving, positieve economische ontwikkeling en houdbare overheidsfinanciën.
Ziet u een rol voor de Nederlandse overheid om corruptie en integriteit in de autonome landen binnen ons Koninkrijk te monitoren volgens dezelfde criteria als Transparency International?
Monitoring van corruptie en integriteit is een autonome aangelegenheid van de landen. Wel hecht ik grote waarde aan samenwerking op dit gebied in het Koninkrijk, want deugdelijk bestuur is een voorwaarde voor een zelfredzame overheid. In de Kamerbrief over de uitkomsten van de herijking van de Nederlandse inzet in de rechtsstaat kondig ik daarom aan de inzet op het gebied van de integriteit te versterken. BZK stelt overigens al jaarlijks 1 miljoen euro ter beschikking aan de landen voor initiatieven op het gebied van de bestuurlijke aanpak van ondermijning. Mijn departement faciliteert ook het Integriteitsplatform Dutch Caribbean om in het Koninkrijk kennis en expertise uit te wisselen. In dit kader zal in november de tweede Integrity Summit Dutch Caribbean plaatvinden op Sint Eustatius.
Ik vind het samen met u wenselijk dat de staat van de integriteit in de verschillende Caribische delen van het Koninkrijk – net als in de meeste landen – wordt gemonitord. Hierdoor kan het functioneren op het gebied van integriteit en goed bestuur vergeleken kan worden met de andere landen en eilanden in het Koninkrijk en in het Caribisch gebied. De komende periode wil ik samen met Aruba, Curaçao en Sint Maarten nagaan wat ervoor nodig is en wat het oplevert om de Caribische delen van het Koninkrijk aan te laten sluiten bij bestaande indexen en monitors op het gebied van integriteit en goed bestuur.
Transparency International heeft in het kader van integriteit wel al de National Integrity Assessment op Curaçao (2013) en Sint Maarten (2015) uitgevoerd, maar deze onderzoeken zijn niet periodiek en Aruba, Curaçao en Sint Maarten worden om methodologische redenen niet meegenomen in hun periodieke Corruption Perceptions Index (CPI). Ook zijn Bonaire, Saba en Sint Eustatius geen onderdeel van TI’s beoordeling van Nederland. Ik ben momenteel in gesprek met Transparency International en verken de mogelijkheden.
Overigens wil ik in het kader van monitoring het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC) noemen. Het UNCAC-verdrag verplicht landen tot het implementeren van maatregelen die corruptie in alle vormen bestrijden. Daarnaast vindt periodiek monitoring plaats vanuit UNCAC. Nederland heeft dit verdrag geratificeerd. Ik vind het een positieve ontwikkeling dat begin maart 2024 de Raad van Ministers van Curaçao heeft ingestemd met het opstarten van het ratificatieproces van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen Corruptie (UNCAC).