Medewerkers van de gevangenis Zaandam die met de dood bedreigd worden. |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Personeel gevangenis Zaandam op dodenlijst»?1
Ja.
Kunt u de Kamer vandaag nog informeren over wat u gaat doen om de medewerkers van de gevangenis Zaandam en hun familieleden te beschermen tegen deze criminelen?
Op maandag 23 augustus jl. zijn alle medewerkers van de afdeling waar de lijst werd aangetroffen bij elkaar gekomen met de directie van de inrichting. Tijdens deze bijeenkomst is de lijst getoond, waarna openhartig over de lijst is gesproken en eventuele zorgen zijn gedeeld. Ook is gesproken over het lopende onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie naar de lijst en over getroffen veiligheidsmaatregelen. Met medewerkers die daaraan behoefte hadden, hebben daarna nog individuele gesprekken plaatsgevonden.
Het staat voorop dat ieder geweldsincident, iedere vorm van agressie en iedere bedreiging binnen de justitiële inrichtingen er één te veel is. Medewerkers van de Dienst Justitiële Inrichtingen hebben een publieke taak en moeten deze veilig kunnen uitoefenen. Gezien de moeilijke en specifieke doelgroep die in de justitiële inrichtingen verblijft, moeten we er rekening mee houden dat geweld en agressie voor kan komen. In mijn brief van 12 mei jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de maatregelen die hiertegen worden ondernomen.2
Het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het Internationaal Monetair Fonds (IMF). |
|
Kees van der Staaij (SGP), Chris Stoffer (SGP) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat Wit-Rusland ongeveer 1 miljard euro ontvangt van het IMF?1
Ja.
Waar is de financiële ondersteuning voor bestemd, voor welke doelen moet het geld aangewend worden?
Een generieke SDR allocatie vult de internationale reserveposities van IMF leden aan en versterkt hiermee het mondiale financiële vangnet. De allocatie verschaft liquiditeit aan het internationale monetaire systeem. Een SDR-allocatie voorziet opkomende economieën en lage-inkomenslanden van harde valuta als de euro, dollar, yen, Britse pond en renminbi, doordat hun centrale banken de gealloceerde SDR’s kunnen omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Daarnaast kunnen SDR’s worden benut om betalingen aan het IMF te voldoen. SDR’s kunnen kwetsbare landen liquiditeitsruimte bieden om eventuele cruciale crisis-gerelateerde uitgaven te doen.
Welke (politieke) voorwaarden zijn verbonden aan de financiële steun?
SDR’s zijn onconditioneel van aard. Daardoor zijn er geen voorwaarden verbonden aan een allocatie van SDR’s of het gebruik van SDR’s.
Hoe wordt de doelmatigheid en doeltreffendheid van de inzet van de financiële middelen gemonitord?
Om te zorgen dat SDR’s effectief en zorgvuldig worden aangewend, implementeert het IMF een aantal voorstellen om de transparantie en verantwoording van het gebruik van SDR’s te bevorderen. Zo is de Guidance Note over het gebruik van SDR’s geactualiseerd, waarmee het IMF landen een leidraad biedt hoe SDR’s effectief in te zetten.2 Daarin benadrukt het IMF dat noodzakelijke beleidshervormingen om de economie te ondersteunen tijdig moeten worden ingezet. Tijdens Artikel IV consultaties kan het IMF landen eventueel adviseren over de specifieke inzet van SDR’s.
Verder stelt het IMF ongeveer twee jaar na de allocatie een extra rapport inzake het gebruik van SDR’s op. Transparantie wordt verder uitgebreid door de publicatie van SDR posities en operaties van individuele landen in meer detail uit te splitsen en op kwartaalbasis te publiceren.
In hoeverre kunnen de financiële middelen van het IMF de sancties tegen Wit-Rusland ondermijnen door de effecten ervan op ongewenste wijze te verzachten?
In algemene zin geldt dat het de rol van het IMF is om betalingsbalanssteun te verlenen aan landen die door het lidmaatschap worden erkend. Lidstaten die niet erkend worden hebben geen toegang tot IMF-faciliteiten. De toekenning van SDR’s doet op zichzelf geen afbreuk aan de sancties die de EU en verschillende andere bondgenoten tegen Belarus hebben ingesteld. Bevriezing van tegoeden, inreisverboden, handelsbeperkingen en restricties op toegang tot de Europese kapitaalmarkt zijn van kracht en hebben onverminderd effect.
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren moet de centrale bank van Belarus deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Nederland zet erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, in contacten met de EU en andere internationale partners de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s te verzilveren op de kapitaalmarkt zo veel mogelijk te beperken, om zo de druk op het regime verder op te voeren.
Deelt u de mening dat het niet uit te leggen is dat Wit-Rusland een fors bedrag ontvangt via het IMF, terwijl er met Nederlandse steun sancties aan Wit-Rusland opgelegd zijn door landen die ook lid zijn van het IMF?
Om toegang te krijgen tot gealloceerde SDR’s dient een land geen achterstallige betalingen aan het IMF uit te hebben staan en dient het IMF de zittende macht in het land te erkennen. Het IMF gaat over tot niet-erkenning indien de meerderheid van het IMF-lidmaatschap, gewogen op basis van stemgewicht, een regime niet erkent.
Het kabinet heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Nederland heeft in EU-verband daarom ook vier krachtige pakketten sancties tegen Belarus ingesteld. Samen met een grote groep partners staat Nederland ook op het standpunt dat Loekasjenko geen democratische legitieme president is.
Er is echter geen sprake van brede internationale niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Ook in EU-verband is niet overgegaan tot volledige niet-erkenning van de uitvoerende macht van Belarus. Wel is de samenwerkingsrelatie met Belarus in grote mate afgeschaald sinds de gestolen presidentsverkiezingen van augustus 2020.
Bij de allocatie van de SDR’s op 23 augustus jl. zijn deze generiek uitgekeerd aan alle leden van het IMF. De leden waarvan de uitvoerende macht door de meerderheid van het IMF-lidmaatschap wordt erkend, waaronder dus ook Belarus, hebben toegang tot de gealloceerde SDR’s. Nederland is van mening dat dit correct op basis van de geldende procedures van het IMF is gebeurd.
Geeft het IMF zich rekenschap van deze tegenstrijdigheid, en zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bekend met de kritische reacties vanuit bijvoorbeeld de Wit-Russische oppositie op de schenking, en in hoeverre deelt u hun kritiek?
Het kabinet is bekend met deze reacties en heeft grote zorgen over de zware repressie waar de autoriteiten in Belarus hun eigen bevolking aan onderwerpen. Het Kabinet heeft dan ook begrip voor de vragen die de uitkering van deze SDR’s aan Belarus oproept. Echter, de toekenning van SDR’s is naar het oordeel van het kabinet volgens de geldende procedures verlopen.
Zoals ook gemeld in de het antwoord op de Kamervragen van leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet het kabinet zich er, in lijn met het geldende sanctiebeleid, wel voor in om de mogelijkheden voor Belarus om deze SDR’s op de internationale kapitaalmarkt te verzilveren zoveel mogelijk te beperken.
Welke invloed kan Nederland met gelijkgestemde landen uitoefenen op deze beslissing van het IMF, en bent u bereid zich in te zetten voor het intrekken ervan?
De allocatie van deze SDR's aan Belarus is volgens de daartoe geldende procedures tot stand gekomen. De SDRs zijn reeds uitgekeerd en een generieke allocatie kan niet voor afzonderlijke lidstaten teruggedraaid worden. Het kabinet ziet daarom geen aanleiding om zich nu binnen het IMF uit te spreken voor het intrekken van de aan Belarus toegekende SDR’s.
Deelt u de mening dat Nederland geen trekkingsrechten mag kopen van Wit-Rusland?
Om speciale trekkingsrechten te verzilveren, kunnen landen deze op de internationale kapitaalmarkt omwisselen voor harde valuta bij andere centrale banken. Zoals genoemd in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Brekelmans en Heinen (2021Z14510) zet Nederland erop in om, in lijn met het staande sanctiebeleid, de mogelijkheden voor Belarus om SDR’s op de internationale kapitaalmarkt in te wisselen zoveel mogelijk te beperken. Op grond van afspraken met het IMF behoudt De Nederlandsche Bank zich altijd het recht voor om SDR transacties te weigeren met tegenpartijen waar (EU) sancties voor gelden.
De achterstanden bij de zedenrecherche en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «In dit land kun je wegkomen met misbruik van kinderen»1 en «Behandeling van slachtoffers zedenzaken is een blamage»2?
Ja.
Kunt u verklaren dat ouders al 21 maanden wachten op de behandeling van een aangifte van kindermisbruik? Deelt u de mening dat die situatie zowel voor (de ouders van) het slachtoffer als om nieuwe slachtoffers te voorkomen onacceptabel is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan niet ingaan op een individuele casus. Een zedenmisdrijf kan ingrijpend zijn voor het slachtoffer en zijn of haar omgeving. Onzekerheid over vragen als «hoe nu verder, wat betekent dit voor mij, wat gebeurt er met de dader?» kan daarbij voor extra schade aan het slachtoffer zorgen. Betrokkenen in een zedenzaak hebben recht op een vlotte en professionele behandeling, op de juiste aandacht en op duidelijkheid. De politie heeft als norm om 80% van de zedenzaken uiterlijk binnen 6 maanden na aangifte naar het OM in te sturen. Deze doorlooptijd is door de politie en het OM opgesteld (ketennorm) en hierin wordt door de politie en het OM nauw samengewerkt.
Dat er langere doorlooptijden zijn, herkent de politie. De laatste jaren is de werkvoorraad toegenomen. De aanpak van zedenzaken is ook complexer en arbeidsintensiever geworden, bijvoorbeeld doordat er meer digitale onderzoeksmogelijkheden zijn. De benodigde gespecialiseerde zedenrechercheurs zijn (door verschillende oorzaken) niet altijd beschikbaar. Op sommige plekken is bijvoorbeeld sprake van een groot verloop, soms kunnen vacatures moeilijk gevuld worden of er is sprake van een hoog ziekteverzuim.
Politie en OM werken hard aan het verminderen van de voorraad en het verkorten van de doorlooptijden. De eerste resultaten hiervan lijken nu zichtbaar te worden. In het merendeel van de teams is een afname van «oudere» zaken te zien. Het grootste gedeelte van de aangiftes die langer dan een half jaar in behandeling zijn, is in eenheid Midden-Nederland. Daar gaat nu een bijstandsteam van 24 rechercheurs aan de slag.
Ook is de zedenpolitie gestart met een verbeterplan bejegening en doorlooptijden, waarin naast het op orde krijgen van de capaciteit wordt ingezet op efficiënter werken, en dat bovendien beter aansluit bij de behoefte van de slachtoffers. Concrete aanpassingen worden nu doorgevoerd. Dat gaat onder andere over een efficiëntere manier van informeren van slachtoffers, door middel van een kort informatief gesprek, of door het direct opnemen van de aangifte.
Door de toekenning van de gelden n.a.v. de motie-Klaver is extra geïnvesteerd in de uitbreiding van de capaciteit van de zedenteams. Ook zijn binnen de Politieacademie drie extra docenten aangesteld voor de zedenteams. Hierdoor is het mogelijk geworden om voortaan vier opleidingen Handelen in Zedenzaken (HZZ) per jaar te organiseren in plaats van drie. Ook heeft de politie de opleiding HZZ recent nader zeden-specifiek gemaakt, waardoor de opleidingsduur met ingang van de tweede helft van 2021 is ingekort van 30 naar 22 weken. De niet-zeden-specifieke onderwerpen zullen voortaan modulair worden aangeboden. Met ingang van oktober 2020 zijn de opleidingsplekken voor de opleiding HZZ opgehoogd van 15 deelnemers naar 20 deelnemers. Hierdoor is een versnelling aangebracht in de opleidingsduur en kunnen meer zedenrechercheurs worden opgeleid.
Klopt het dat de verdachte sinds het doen van de aangifte niet is verhoord? Zo ja, hoe strookt die situatie met uw uitspraak: «In geval van acute situaties -bijvoorbeeld bij kwetsbare slachtoffers – zal politie direct handelen naar bewind van zaken.»3?
Zoals uw Kamer weet kan ik niet ingaan op individuele gevallen. Zie verder mijn antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten op welke wijze de politie prioriteit aanbrengt binnen de aangiften van zedendelicten?
De zedenpolitie geeft, onder gezag van het OM, prioriteit aan zaken waarbij sprake is van acuut gevaar, risico op herhaling of mogelijke maatschappelijke onrust (bijvoorbeeld misbruikzaken waarbij kinderen of mensen met een verstandelijke beperking slachtoffer zijn). Ook is snel handelen van belang om vluchtige sporen veilig te stellen, zoals een medisch forensisch onderzoek bij een slachtoffer door een arts in het Centrum Seksueel Geweld. Voor dit laatste geldt een termijn van zeven dagen. Naast de spoedzaken worden de overige zaken op volgorde van binnenkomst van de aangifte behandeld.
Klopt het dat de eenheid Midden-Nederland de meeste zaken heeft die al langer dan zes maanden op afhandeling wachten (namelijk 233)? Wat is daar volgens u de verklaring voor?
Ja. Dit betekent overigens niet dat al deze zaken op de plank liggen: in verschillende fases wordt hard aan deze zaken gewerkt.
Kunt u een overzicht geven van de achterstanden bij de verschillende eenheden?
Op dit moment zijn in totaal 820 aangiftes langer dan een half jaar in behandeling, waarvan 233 aangiftes in de eenheid Midden-Nederland. De overige 587 aangiftes zijn verdeeld over de eenheden.
Herkent u de uitdagingen in het werven van nieuwe zedenrechercheurs die in het tweede artikel omschreven worden? Welke maatregelen neemt u om de instroom van zedenrechercheurs te verhogen?
Zoals ik u eerder in de Halfjaarberichten politie heb gemeld is er breed binnen de politie sprake van capaciteitstekorten en is het streven dat er in 2024–2025 weer sprake is van een evenwicht tussen de formatie en bezetting.4
De politie werkt hard aan nieuwe en zij-instroom door onder andere verkorte opleidingen, de inzet van recruiters en het versnellen van de werving- en selectieprocedure. Het is echter een probleem dat niet van de een op andere dag kan worden opgelost.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Kindermisbruik en Seksueel Geweld van 16 september aanstaande?
Ja.
Onduidelijkheid bij gemaakte afspraken door banken inzake het vergoeden van spoofingfraude |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Herinnert u zich mijn eerdere vragen over spoofingfraude?1
Ja.
Heeft u inmiddels een beeld bij hoe banken omgaan met het vergoeden van spoofingfraude; zijn er verschillen zichtbaar tussen banken in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingraude?
Eind 2020 heb ik met de banken gesproken over het vergoeden van de schade van online fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek besloten de banken om de schade door spoofing uit coulance te vergoeden, omdat bij deze vorm van digitale fraude misbruik wordt gemaakt van het vertrouwen van klanten in hun bank. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd in mijn brief van 18 december.2
In deze brief heb ik uw Kamer op de hoogte gebracht van de criteria die banken hanteren om in aanmerking te komen voor coulance. De banken hanteren coulance voor slachtoffers van spoofing wanneer het slachtoffer aangifte heeft gedaan van spoofing, er sprake is geweest van spoofing van de naam en/of het telefoonnummer van de eigen bank, er enige vorm van bewijs wordt aangedragen door het slachtoffer dat er spoofing heeft plaatsgevonden en het slachtoffer een niet-zakelijke klant is. Ook heb ik aangegeven dat banken gezamenlijk nog zouden uitwerken wanneer er sprake is van grove nalatigheid bij spoofing. Afgelopen mei hebben de banken de zogenoemde toetsingscriteria voor coulance bij spoofing gepubliceerd.3 Hier heb ik uw Kamer in juni over geïnformeerd.4 In verband met verwarring die kan ontstaan met de vijf uniforme veiligheidsregels die door de banken en de Consumentenbond zijn opgesteld om meer inkleuring te geven aan het begrip «grove nalatigheid» in het kader van bancaire fraude, hebben de banken ervoor gekozen de term «grove nalatigheid» niet te hanteren en in plaats daarvan te spreken over toetsingscriteria.
De toetsingscriteria betreffen: het slachtoffer is niet medeplichtig aan fraude, het slachtoffer heeft niet eerder een vergoeding voor spoofing ontvangen bij dezelfde bank en het slachtoffer werkt voldoende mee aan het fraudeonderzoek van de bank. Als aan deze criteria voldaan wordt krijgt het slachtoffer 100% van de schade uit coulance vergoed. Naast deze criteria kijken banken ook naar de specifieke feiten en omstandigheden van elke oplichtingszaak. Zoals ik ook aangaf in mijn eerdere Kamerbrief5 is het vanuit het oogpunt van mededinging belangrijk om te benadrukken dat het coulancekader uit minimumcriteria bestaat, waarbij het individuele banken vrij staat om een ruimhartiger vergoedingenbeleid te hanteren dan wat in het kader is afgesproken. Hierdoor kan het zijn dat er verschillen bestaan in hoe wordt omgegaan met het vergoeden van spoofingfraude, maar wordt ten minste het toegelichte kader gehanteerd.
Herkent u het beeld dat met name ABN AMRO en de Volksbank, twee banken die nota bene in handen zijn van de Staat, minder snel tot (volledige) vergoeding van spoofingfraude overgaan dan andere banken? Zo ja, hoe verklaart u dat en wat vindt u daarvan?
Ik heb mij laten informeren over de toepassing van het coulancekader door de banken. Van de banken, waaronder deze twee banken, begrijp ik dat zij allen de «Toetsingscriteria voor coulance bij schade door bankhelpdesk fraude (spoofing)»6 hanteren. De hoofdlijnen van het coulancekader zouden dus op dezelfde manier uitgevoerd moeten worden. Ik heb geen signalen ontvangen dat dit niet het geval is. Zoals ik in mijn antwoord op de vorige vraag aangaf, kan het wel zijn dat er verschillen zijn tussen de precieze afhandeling van de schadevergoeding van spoofingfraude door banken. Gezien de klantvertrouwelijkheid die geldt rondom individuele gevallen, ben ik niet bekend met de details van individuele spoofinggevallen en hoe deze door de verschillende banken zijn afgehandeld. In zijn algemeenheid vind ik het belangrijk dat het coulancekader door de banken gehanteerd wordt en dat klanten die slachtoffer worden van spoofing zo ruimhartig mogelijk gecompenseerd worden. Ik zal dit bij de banken nogmaals onder de aandacht brengen.
Klopt het dat ABN AMRO de afgelopen maanden bij afwijzingen van vergoedingen de omschrijving: «grof nalatig», heeft gehanteerd, terwijl dat begrip in de coulanceregeling niet nader gedefinieerd is?
Van de Nederlandse Vereniging van Banken heb ik begrepen dat ABN AMRO de term «grof nalatig» inderdaad gehanteerd heeft, maar dat deze term gebruikt is wanneer er sprake was van bancaire fraude en de uniforme veiligheidsregels niet waren nageleefd.
Hoe verklaart u dat het begrip «grove nalatigheid» niet nader gedefinieerd is in de coulanceregeling, terwijl het toch de nadrukkelijke afspraak was dat banken collectief nog nader zouden gaan uitwerken wanneer er sprake zou kunnen zijn van «grove nalatigheid» bij spoofing?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van de stellingname van ABN AMRO dat in het geval de bankpas en/of pincode aan de fraudeurs bekend zijn gemaakt er geen sprake is van spoofing en dat compensatie alleen mogelijk is als geld is overgemaakt naar een zogenaamde «kluisrekening» en niet bij andere varianten van spoofing? Is dit in lijn met de afspraken die hierover zijn gemaakt?
Uit het Burgerlijk Wetboek, boek 7, artikel 528 en 529 volgt dat betaaldienstverleners verplicht zijn om bancaire fraude (dit is het geval bij betalingstransacties die niet door de consument zijn geautoriseerd) te vergoeden, tenzij de betaler frauduleus heeft gehandeld of sprake is van grove nalatigheid. In 2014 hebben de banken, in samenwerking met de Consumentenbond, de uniforme veiligheidsregels opgesteld om meer duiding te geven aan wanneer er sprake is van grove nalatigheid. Een van de uniforme veiligheidsregels is dat de pincode en betaalpas niet afgegeven mogen worden.
Voor het geval waarin de betalingstransactie wel zelf in werking is gesteld door de klant, de zogenoemde «niet-bancaire fraude», is niet wettelijk vastgelegd dat schadevergoeding plaats moet vinden. Daarom heb ik met de banken in december gesproken over schadevergoeding bij niet-bancaire fraude. Mede naar aanleiding van dit gesprek zijn de banken tot een coulancekader gekomen waarbij slachtoffers in aanmerking komen voor schadevergoeding door spoofing wanneer de naam of het nummer van de bank gebruikt is en de overige toetsingscriteria uit het antwoord op vraag 2 en 5 gelden.
Ik ben niet bekend met de omstandigheden van de casus die hier opgebracht wordt en ben niet in de positie om een oordeel te geven over een individueel geval. Het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid) en uiteindelijk de rechter bepalen in hoeverre de bank de relevante wetgeving heeft nageleefd in een individuele casus.
Bent u bereid nog eens met de banken om tafel te gaan, daarbij te benadrukken dat, in lijn met de aangenomen motie over het compenseren van slachtoffers van spoofingfraude2, het zaak is dat slachtoffers zo veel als mogelijk gecompenseerd dienen te worden, en van dat gesprek verslag te doen aan de Kamer?
Zoals ik ook heb aangegeven richting uw Kamer in het mondelinge vragenuur van 10 november 2020 moeten we niet alleen kijken naar het compenseren van slachtoffers, maar ook naar hoe online fraude voorkomen kan worden omdat dit de basis is van een succesvolle aanpak. Ik blijf in gesprek met banken over de mogelijkheden om (online) fraude te voorkomen en over hoe zij hun klanten kunnen beschermen. Zoals ik heb aangegeven in mijn Kamerbrief8 ben ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat in gesprek met de banken over een integrale aanpak van online fraude. In deze aanpak wordt onder meer gesproken over preventiemaatregelen en het anderszins helpen van slachtoffers van fraude. Over de ontwikkeling van de aanpak informeer ik uw Kamer separaat.
De trage voortgang van de onderzoeken naar de Deventer moordzaak |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven waarom, twee jaar na aanvang, het coldcaseteam van de Amsterdamse politie het onderzoek nog niet heeft afgerond?1
De procureur-generaal (PG) bij de Hoge Raad heeft mij als volgt geïnformeerd.
Het onderzoek door de advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) is reeds in november 2018 afgerond. Nadat de AG met de raadslieden van de gewezen verdachte en de rechter-commissaris heeft gesproken over vervolgonderzoek, heeft de AG in april 2019 aan forensisch onderzoekers van het coldcaseteam van de Amsterdamse politie de opdracht gegeven een evaluatieonderzoek te verrichten. De AG heeft vervolgens periodiek overleg gehad met het coldcaseteam en daarbij ook gewezen op het belang bij een spoedige voortgang van het onderzoek. De PG blijft verantwoordelijk voor het onderzoek en het is aan de PG en AG om te sturen op de voortgang van individuele zaken. De PG is onafhankelijk van de regering.
De PG en het coldcaseteam van de politie verwachten dat de eerste onderzoeksresultaten over de periode tot aan de strafzaak in eerste aanleg over vier maanden beschikbaar zullen zijn. Vervolgens gaat het coldcaseteam verder met het onderzoek naar de forensische resultaten uit de periode vanaf het hoger beroep en de herzieningsvoorstellen tot op heden. De verwachting is dat deze tweede fase van het onderzoek een paar maanden in beslag zal nemen. De resultaten zullen door de AG aan de verdediging worden verstrekt.
Kunt aangeven welke stappen u, sinds oktober 2020, toen bekend werd dat er nog nauwelijks voortgang was geboekt naar het genoemde cold case onderzoek, heeft ondernomen om wel voor die gewenste voortgang te zorgen?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat de reden is van de langzame uitvoering van dat genoemde coldcaseteam?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer het herzieningsonderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad, mr. Aben, dat sinds 2014 (!) is gestart is afgerond en wat u de afgelopen vier jaar heeft gedaan om een spoedige afronding van dit onderzoek te bevorderen?3
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wanneer de genoemde onderzoeken afgerond zijn en de resultaten daarvan gepubliceerd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Steun van Palestijnse autoriteit voor anti-semitisme |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hoe beoordeelt u de steun van de Palestijnse autoriteit voor de met brandende davidsterren en swastikas gelardeerde uitingen van antisemitisme in Samaria?1 2
Nederland veroordeelt antisemitische uitingen te allen tijde. Het is zorgelijk dat dergelijke uitingen hebben plaatsgevonden tijdens demonstraties op de West Bank.
Herinnert u zich de motie-Buitenweg c.s. die de regering oproept tot veroordeling van uitlatingen van regeringsleiders die bijdragen aan groeiend antisemitisme?3
Ja.
Bent u bereid de bovengenoemde steun krachtig te veroordelen, zowel in bilateraal contact met de palestijnse autoriteiten als in het openbaar? Hoe gaat u optreden?
Het kabinet zet zich ten volle in voor de bestrijding van antisemitisme. Nederland en de EU blijven er bij de daarvoor verantwoordelijke partijen op aandringen haat en geweld tegen te gaan, in lijn met VNVR-resolutie 2334. Naar aanleiding van de genoemde gebeurtenissen bij de demonstraties op de West Bank heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in Ramallah op 1 september jl. in een bilateraal gesprek met de Palestijnse autoriteiten deze boodschap nogmaals overgebracht.
Het bericht 'Beruchte topcrimineel deelt lakens uit in Bajes Zaanstad' |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herkent u de zorgen uit het artikel met betrekking tot manipulatie vanuit de penitentiaire inrichtingen (PI's)?1
Ja.
Herkent u het al lang aanwezige probleem van het binnensmokkelen van telefoons in de (PI's)?
Ja, zoals ik in de brief van 11 juli 2019 bekend heb gemaakt, is er 3 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor de strijd tegen smokkelwaar.2 Dit wordt ingezet voor het realiseren van hekwerk, camera’s netten. Tevens is het aantal speurhonden verdubbeld van twintig naar veertig. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) voert diverse controles uit, zoals toegangscontroles en controles van cellen en luchtplaatsen. De penitentiaire scherpte van het personeel is hierbij van groot belang. Op diverse plaatsen hebben we afgelopen jaren extra speurhonden ingezet en hekken en netten aangebracht om het overgooien van contrabande tegen te gaan. Daarnaast is het naar binnen brengen van contrabande per 1 november 2019 strafbaar gesteld. Op de invoer van verboden spullen staat een geldboete van de derde categorie of een gevangenisstraf van maximaal zes maanden. Ook is DJI bezig te onderzoeken wat de mogelijkheden om gsm-signalen te detecteren en te verstoren.
Herkent u dat het zeer onwenselijk is dat sommige gedetineerde criminelen hun macht in de samenleving blijven uitoefenen?
Ja, dat is zeer onwenselijk. Het tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie heeft topprioriteit. Wij blijven stevig inzetten op de bestrijding van dit fenomeen.
Waarom is het nog steeds mogelijk met gsm’s te bellen vanuit een PI?
Het is helaas niet mogelijk om het naar binnen smokkelen van gsm’s volledig te voorkomen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn alle inspanningen er op gericht om dit tegen te gaan.
Bent u bekend met het kunnen verstoren van het gsm-verkeer die het gebruik van gsm’s onmogelijk maakt?
Ja, zie het antwoord op vraag 2.
Waarom wordt deze techniek nog niet afdoende benut in PI's?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing hiervan in de PI’s. DJI heeft met diverse marktpartijen overleg gevoerd en gevraagd om oplossingen te presenteren en een offerte uit te brengen. De technische complexiteit, beperkte effectiviteit en de hoge kosten hiervan hebben er toe geleid dat de opdracht niet is gegund. Thans worden andere mogelijkheden onderzocht, bijvoorbeeld het detecteren en verstoren van mobiele telefoons.
Wanneer is de verwachting dat dit technisch uitgevoerd gaat wordt in PI's?
Zie antwoord vraag 6.
Wat vindt u van het feit dat de voorman van de MC Hardliners, personeelsleden en medegedetineerden straffeloos initimideert? Kunt u dit toelichten?
In het algemeen kan ik melden dat signalen van ontoelaatbaar gedrag altijd worden onderzocht conform vastgestelde procedures. Als er inderdaad sprake is van ontoelaatbaar gedrag, worden er passende maatregelen genomen. Aangezien er momenteel een opsporingsonderzoek loopt, kan ik over deze individuele casus geen uitspraken doen.
Wat vindt u van het schokkende feit dat een gedetineerde toegang heeft verkregen tot data van de gevangenis en zo bij informatie kon komen over andere gedetineerden of personeelsleden? Kunt u toelichten hoe u dit in de toekomst gaat vermijden?
Het is zeer kwalijk dat een gedetineerde beschikt over informatie van personeelsleden. Momenteel wordt door de politie en het eigen Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) onderzocht hoe dit heeft kunnen gebeuren. Op basis van de resultaten van dit onderzoek zullen passende maatregelen worden getroffen. De vertrouwelijkheid van de persoonlijke informatie over medewerkers en andere personen en hoe daarmee om te gaan wordt bij alle medewerkers en leidinggevenden structureel onder de aandacht gebracht.
De directeur van de PI heeft alle medewerkers over wie informatie bij een gedetineerde is aangetroffen, hiervan op de hoogte gebracht. Om de veiligheid van de betrokken medewerkers te kunnen waarborgen, zijn er in samenwerking met de politie extra maatregelen getroffen.
Wat vindt u van het feit dat notabene een gedetineerde doodleuk bepaalt wat er gebeurt in de gevangenis, o.a. hoe het geld voor activiteiten op de afdeling wordt uitgeven, wat en wie er komt op de afdeling en zelfs wanneer er iemand mag stofzuigen zodat hij rustig kan uitslapen? Kunt u ook antwoord geven op de vraag hoe het kan dat hij ook meermalen is gezien in de hokken van medewerkers, waar hij gewoon achter een computer mag zitten?
Op de vermeende gebeurtenissen kan ik nu vanwege een lopend onderzoek niet ingaan. Hierdoor kan ik ook niet bevestigen wat er wel en wat er niet plaats heeft gevonden. In algemene zin kan ik aangeven dat dit uiteraard onacceptabel zou zijn. In iedere inrichting bestaat een Gedetineerdencommissie (Gedeco) waarin vertegenwoordigers zitten van de gedetineerden van een afdeling. De Gedeco-leden kunnen gezamenlijk voorstellen doen voor activiteiten, waarna in overleg met het personeel een besluit wordt genomen over de activiteiten. Indien er (beperkt) budget beschikbaar is, kan dat worden uitgegeven aan kleinschalige inrichtingsactiviteiten.
Welke schoonmaakwerkzaamheden de afdelingsreiniger uitvoert en op welk moment is gebonden aan een rooster en wordt bepaald door het DJI-personeel. Dit gebeurt niet door een gedetineerde.
Het is ook niet toegestaan dat een gedetineerde zich begeeft in de teamkamer van het DJI personeel. In hoeverre er in dit geval sprake is van het overtreden van deze regels kan ik geen uitspraken doen aangezien het (opsporings)onderzoek nog loopt.
Hoe kan het dat niets is gedaan met signalen van bewakers en gedetineerden, die meermalen bij leidinggevenden aan de bel hebben getrokken? Kunt u ook antwoord geven op de vraag waarom een gedetineerde beschikt over gegevens van afdelingshoofden en andere leidinggevenden?
Aangezien er momenteel een opsporingsonderzoek op deze specifieke casus loopt, kan ik hier geen uitspraak over doen. Zoals bij het antwoord op vraag 9 aangegeven wordt momenteel onderzocht hoe gegevens van personeel bij de gedetineerde terecht zijn gekomen.
Kunt u duiden hoe het mogelijk is dat volgens bronnen een van de melders is mishandeld, maar daarop geen sancties volgden? Kunt u antwoord geven op de vraag of het klopt dat het voorval op camera is vastgelegd?
Dit betreft een voorval tussen twee gedetineerden. Dit voorval is op camera vastgelegd. Het personeel heeft conform procedure met betrokkenen gesproken. Ik kan omwille van privacyredenen verder niet ingaan op het voorval zelf en de uitkomsten en vervolg van het gesprek.
Bent u bekend met het feit dat het justitieel complex Zaanstad al langer onder vuur ligt?
JC Zaanstad biedt plaats aan meer dan 1.000 gedetineerden. Hierdoor is het onvermijdelijk dat er veiligheidsincidenten plaatsvinden. Uiteraard zijn alle inspanningen erop gericht om de veiligheidsrisico’s zo goed mogelijk te beheersen.
Bent u bekend met het feit dat de laatste jaren meerdere personeelsleden weggestuurd zijn wegens een relatie met gedetineerden?
Ja. Wanneer er tussen een personeelslid en een gedetineerde een andere dan puur professionele relatie ontstaat, dient het personeelslid dit direct te melden bij de leidinggevende. Dan kunnen er direct passende maatregelen worden getroffen (bijvoorbeeld overplaatsing of ontslag) om de orde en veiligheid in de inrichting te kunnen blijven waarborgen.
Hoe gaat u dit wanbeleid daadkrachtig bestrijden?
De conclusie dat er sprake is van wanbeleid, deel ik niet. Er hebben zich veiligheidsincidenten voorgedaan. Het plaatsvinden van dergelijke incidenten is inherent aan de doelgroep van een PI. De directie heeft ten aanzien van deze incidenten passende maatregelen genomen.
Wij blijven ons stevig inzetten op de bestrijding van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie. Zoals aangegeven in de voortgangsbrief «Recht doen, kansen bieden» van 15 juni 20213 is de intensivering van de veiligheidsmaatregelen voortgezet. Daarnaast wordt bij specifieke problemen maatwerk toegepast. In de opleidingen van het personeel wordt aandacht besteed aan onder meer het herkennen van signalen van voortgezet crimineel handelen en hoe daar op te handelen. Daarnaast zijn er inmiddels twee afdelingen Intensief Toezicht (AIT) operationeel en wordt er een derde AIT ingericht. Op deze kleinschalige afdeling, gecompartimenteerd van de rest van de inrichting, kunnen gedragingen en contacten van gedetineerden beter worden gemonitord. Ook is er in iedere PI een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV) opgezet. Deze bureaus werken met de Gedetineerden Relatie Monitor (GRM), een tool om onderlinge netwerken in beeld te krijgen. Bij het constateren van ongewenst of crimineel gedrag bij gedetineerden worden er disciplinaire straffen opgelegd. Bij strafbaar gedrag is het uitgangspunt dat altijd aangifte wordt gedaan zodat gedetineerden strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. De Wet Straffen en Beschermen laat gedrag tijdens detentie zwaarder meewegen bij de verlening van verlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het in gevaar brengen van de veiligheid van medewerkers zal dus consequenties hebben bij een beslissing over het verlenen van verlof of v.i.
De berichten ‘Beruchte topgangster deelt lakens uit in bajes Zaanstad’: ‘De R bepaalt wat er gebeurt’ en ‘Motorbendekopstuk Lysander de R. (39) in allerijl uit cel gehaald en overgeplaatst’ |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten uit de Telegraaf: «Beruchte topgangster deelt lakens uit in bajes Zaanstad»: «De R bepaalt wat er gebeurt» en «Motorbendekopstuk Lysander de R. (39) in allerijl uit cel gehaald en overgeplaatst»?1
Ja.
Klopt het bericht dat De R. vanuit de gevangenis een alternatieve Hells Angels MC, genaamd MC Hardliners, heeft kunnen oprichten?
Ja. Criminele motorclubs, de zogeheten «Outlaw Motorcycle Gangs» (OMG’s), zijn vaak zogeheten «informele verenigingen». Hierover is eerder bericht in antwoord d.d. 20 augustus 2019 op Kamervragen van het lid Kuiken over de oprichting van een nieuwe motorclub vanuit detentie.2 Informele verengingen kunnen eenvoudig worden opgericht. Dit komt omdat een dergelijke vereniging niet wordt opgericht door middel van een notariële akte en ook niet hoeft te worden ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Een in detentie opgerichte vereniging is niet per definitie een criminele organisatie. Het verbieden hiervan kan vooraf niet.
Klopt het bericht dat De R. de positie van voorzitter van de Gedetineerden Commissie (Gedeko) van cluster Oost is geworden en daarmee meer bewegingsruimte heeft en meer invloed kan uitoefenen?
Het bericht klopt ten dele. De R. was lid van de gedetineerdencommissie (Gedeco), maar geen voorzitter. De leden van de Gedeco mogen – ter uitoefening van hun functie – op afgesproken tijdstippen op andere afdelingen komen ten behoeve van overleg met andere Gedeco-leden en/of functionarissen van de inrichting.
Hoe wordt de positie van voorzitter van de Gedeko van een cluster toegekend en welke taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden horen daarbij? Kan een dergelijke positie ook vervallen naar aanleiding van incidenten/voorvallen/slecht gedrag? Is dit inrichting-specifiek of landelijk beleid?
Nadat een gedetineerde zich verkiesbaar heeft gesteld, kiezen de gedetineerden van een afdeling zelf wie hen vertegenwoordigt in de Gedeco. Een lid van de Gedeco vertegenwoordigt een afdeling tijdens gesprekken met functionarissen van de inrichting over de detentie-omstandigheden, zoals het leefklimaat op de afdeling. Hoe vaak de Gedeco bij elkaar komt, wisselt per PI.3 Wanneer het gedrag van een gedetineerde daartoe aanleiding geeft, kan het hem verboden worden zich verkiesbaar te stellen voor de Gedeco en kan een eventueel lidmaatschap worden beëindigd.
In iedere penitentiaire inrichting is een Gedeco. Nadere regelgeving over de onderhavige Gedeco staat in de huisregels van de PI Zaanstad.
Klachten die door bewakers en gedetineerden over De R. bij de leidinggevenden worden neergelegd zouden bij De R belanden; dit kan toch niet waar zijn? Hoe is een correcte klachtenprocedure en afhandeling daarvan bij de Penitentiaire Inrichting (PI) in Zaanstad geborgd?
Bij de klachtbehandeling is het gebruikelijk om eerst in gesprek te gaan en te bezien of een meningsverschil minnelijk kan worden afgedaan. Er is geen sprake van dat zaken die bij leidinggevenden zijn gemeld, zijn doorgegeven aan De R. buiten deze procedure om.
Het beklagrecht voor volwassen gedetineerden is geregeld in hoofdstuk 11 van de Penitentiaire Beginselenwet (Pbw). Een gedetineerde kan op grond van artikel 60 Pbw bij de beklagcommissie van de Commissie van Toezicht klagen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. De directeur draagt er zorg voor dat een gedetineerde die beklag wenst te doen daartoe zo spoedig mogelijk in de gelegenheid wordt gesteld.
Deelt u de zorgen die spreken uit het artikel over toenemend fenomeen dat criminelen vanuit detentie erin slagen alsnog hun criminele zaken voort te zetten en aan te sturen?
Het is onacceptabel als gedetineerden vanuit detentie crimineel handelen voortzetten. Om deze reden is extra ingezet op veiligheidsmaatregelen binnen DJI, zoals ook beschreven in de derde Voortgangsbrief visie «Recht doen, kansen bieden» van 15 juni jl.4 Tot deze maatregelen behoren onder meer de oprichting van een aantal Afdelingen Intensief Toezicht (AIT) en het in iedere PI hebben van een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV). Het inzetten van voldoende goed opgeleid en getraind personeel maakt dat er meer zicht is op het voortgezet crimineel handelen. Daarnaast is er een nauwe samenwerking met het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van de politie om de veiligheid binnen en buiten de inrichtingen te bewaken.
Is in geval van structurele intimidatie en/of incidenten en/of klachten over een gedetineerde eventueel overplaatsing naar een andere instelling en/of ander regime aan de orde?
Ja. Wanneer een gedetineerde naar het oordeel van de directeur in een bepaalde mate ongewenst gedrag vertoont, kan hij worden overgeplaatst naar een andere inrichting en/of een ander regime.
Kunt u verklaren waarom er een keylogger, die toetsaanslagen registreert, gevonden is in het hok van bewakers van Justitieel Complex Zaanstad?
De key-logger is door de politie geplaatst in verband met een lopend onderzoek. In het belang van dit onderzoek doe ik op dit moment geen verdere mededelingen over de key-logger.
Hoe is er gehandeld na het ontdekken van de keylogger? Is duidelijk geworden welke informatie de keylogger heeft geregistreerd en wat er met de informatie is gedaan?
Zie antwoord vraag 8.
Klopt het dat De R. op dinsdag 17 augustus in de avond uit zijn cel is gehaald en overgeplaatst is naar de extra beveiligde afdeling van de PI in Krimpen aan den IJssel? In hoeverre heeft dit te maken gehad met de berichtgeving van de Telegraaf die enkele uren later zou verschijnen?
Ik ga niet in op besluiten ten aanzien van individuele zaken. In het algemeen kan wel worden gemeld dat een overplaatsing gebeurt op basis van een selectieadvies. Hierbij kunnen mogelijke effecten van publicaties op de orde en veiligheid binnen de inrichting, het gedrag van de gedetineerde en de persoonlijke omstandigheden van de gedetineerde meewegen.
Of er sprake is van voortzetting van criminele activiteiten kan ik in verband met een lopend onderzoek niet beantwoorden.
Kan uit de overplaatsing worden geconcludeerd dat er inderdaad sprake is van voortzetting van criminele activiteiten door De R. in Justitieel Complex Zaanstad en dat er daarmee ook sprake is van invloed van De R. op de gang van zaken in het Justitieel Complex Zaanstad?
Zie antwoord vraag 10.
Heeft u ooit overwogen om maatregelen te treffen om de telefoon-signalen te verstoren binnen Penitentiaire Inrichtingen om daarmee het gebruik van binnengesmokkelde telefoons onmogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
DJI heeft onderzoek gedaan naar de toepassing hiervan in de PI’s. DJI heeft met diverse marktpartijen overleg gevoerd en gevraagd om oplossingen te presenteren en een offerte uit te brengen. De technische complexiteit, beperkte effectiviteit en de hoge kosten hiervan hebben er toe geleid dat de opdracht niet is gegund. Thans worden andere mogelijkheden onderzocht, bijvoorbeeld het detecteren en verstoren van mobiele telefoons.
Wat bent u voornemens te doen in overleg met de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) op basis van de signalen uit dit artikel?
Het tegengaan van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie heeft topprioriteit. Gezien het lopende politieonderzoek kan ik niet specifiek op dit geval in gaan. Wel kan ik in algemene zin zeggen dat we stevig blijven inzetten op de bestrijding van dit fenomeen. In de opleidingen van het personeel wordt aandacht besteed aan onder meer het herkennen van signalen van voortgezet crimineel handelen en hoe daar op te handelen. Daarnaast zijn er inmiddels twee afdelingen Intensief Toezicht (AIT) operationeel en wordt er een derde ingericht. Ook is er in iedere PI een Bureau inlichtingen en veiligheid (BIV) opgezet. Deze bureaus werken met de Gedetineerden Relatie Monitor (GRM), een tool om onderlinge netwerken in beeld te krijgen. Zoals ik in de brief van 11 juli 2019 bekend heb gemaakt is er 3 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor de strijd tegen smokkelwaar.5 Onder andere hekwerk, camera’s en netten zijn hiermee gerealiseerd. Tevens is het aantal speurhonden verdubbeld van twintig naar veertig. DJI voert diverse controles uit, zoals toegangscontroles en controles van cellen en luchtplaatsen. De penitentiaire scherpte van het personeel is hierbij van groot belang. Daarnaast is het naar binnen brengen van contrabande per 1 november 2019 strafbaar gesteld. Op de invoer van verboden spullen staat een geldboete van de derde categorie of een gevangenisstraf van maximaal zes maanden. Ook is DJI bezig te onderzoeken wat de mogelijkheden en kosten zijn om gsm-signalen te detecteren en te verstoren. Bij het constateren van ongewenst of crimineel gedrag bij gedetineerden worden er disciplinaire straffen opgelegd. Bij strafbaar gedrag is het uitgangspunt dat altijd aangifte wordt gedaan zodat gedetineerden strafrechtelijk vervolgd kunnen worden. De Wet Straffen en Beschermen laat gedrag tijdens detentie zwaarder meewegen bij de verlening van verlof en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Het in gevaar brengen van de veiligheid van medewerkers zal dus consequenties hebben bij een beslissing over het verlenen van verlof of v.i.
Toezicht op en van advocatenkantoor Houthoff op haar cliënten |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel van Follow the Money «Advocatenkantoor Houthoff: het Kremlin aan de Zuidas»?1 Wat is hierop uw algemene reactie?
Ja. Advocaten nemen een bijzondere positie in onze rechtsstaat. De samenleving moet erop kunnen vertrouwen dat advocaten deze bijzondere positie waarmaken door de op hen van toepassing zijnde regelgeving na te leven. Het gaat dan onder meer om de regels bij of krachtens de Advocatenwet, de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en verordeningen en andere beroeps- en gedragsregels van de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA). Dit geldt voor alle advocaten en advocatenkantoren, dus ook het advocatenkantoor Houthoff
Wat vindt u ervan dat één van de grootste advocatenkantoren van Nederland zo sterk inzet op elite-cliënten tegen uurtarieven van 795 euro per uur, terwijl er serieuze aanwijzingen zijn dat in de drang naar enorme winstmaximalisatie het onderzoek naar cliënten in ieder geval gebrekkig en deels ook echt niet op orde was?
Het staat commerciële advocatenkantoren vrij om hun eigen tarieven te bepalen. Het is aan cliënten van deze kantoren om te bepalen of zij bereid zijn deze tarieven te betalen. De NOvA heeft aangegeven dat de meeste grote advocatenkantoren tarieflijsten hanteren met een bepaalde bandbreedte, van ongeveer € 200,– oplopend naar ongeveer € 900,–. Het gemiddelde uurtarief ligt aanmerkelijk lager dan het genoemde toptarief. Het toptarief wordt slechts gehanteerd in bijzondere gevallen. Daarbij valt te denken aan internationale kwesties, uiterst complexe rechtsvragen of zaken waar sprake is van een bijzonder grote tijdsdruk.
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven moeten alle advocaten en advocatenkantoren de op hen van toepassing zijnde regelgeving naleven. Advocaten moeten op grond van de Wwft en ook op grond van de Verordening op de advocatuur (Voda) weten wie hun cliënten zijn. Indien het noodzakelijk is om de dienstverlening niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat, mag met de zakelijke relatie worden gestart voordat het cliëntenonderzoek volledig is afgerond. De identiteit van de cliënt moet dan alsnog zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt worden geverifieerd (artikel 4 lid 3 Wwft).
Houthoff is in het kader van een thematisch onderzoek naar de naleving van de Wwft door advocatenkantoren in 2019 doorgelicht door de toezichthouder. Van de NOvA heb ik begrepen, dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd (zie verder bij de beantwoording van vraag 3).
Welke interne en externe toezicht en controle zou in dit soort gevallen een rol moeten spelen en hoe heeft dat volgens u hier gefunctioneerd?
Onder intern toezicht versta ik in dit verband de compliance door het advocatenkantoor zelf. De Wwft gaat uit van een risico gebaseerde benadering. Instellingen, waaronder advocaten en advocatenkantoren, moeten hun processen met betrekking tot de Wwft afstemmen op de risico’s van het kantoor in het algemeen (dat wil zeggen type dienstverlening en aard en omvang van het kantoor) en op de risico’s van een concrete zakelijke relatie of transactie. Daarbij behoren kantoren in ieder geval rekening te houden met risicofactoren die verband houden met type cliënt, product, dienst, transactie en leveringskanaal en met landen of geografische instellingen (artikel 2b lid 2 Wwft).
De resultaten van het vaststellen en beoordelen van risico’s op witwassen en financieren van terrorisme moeten worden vastgelegd en continu worden gemonitord. De gegevens moeten op verzoek worden verstrekt aan de toezichthouder (artikel 2b lid 3 Wwft). Daarnaast moeten kantoren, afhankelijk van de aard en de omvang, maatregelen nemen om het risico op witwassen en terrorismefinanciering vast te stellen en te beoordelen (artikel 2b lid 1 Wwft), deze risico’s te beperken en effectief te beheersen (artikel 2c lid 1 Wwft). De Wwft bepaalt dat advocatenkantoren verplicht zijn één persoon die het dagelijks beleid van kantoor bepaalt, aan te wijzen die wordt belast met de verantwoordelijkheid voor de naleving van de regelgeving met betrekking tot de Wwft (artikel 2d lid 1 Wwft).
Daarnaast moeten advocatenkantoren, voor zover passend bij de aard en omvang van het advocatenkantoor, beschikken over een onafhankelijk en effectieve compliance officer. Deze compliancefunctie is gericht op het controleren van de naleving van wettelijke regels en interne regels die de het advocatenkantoor zelf heeft opgesteld (artikel 2d lid 2 en 3 Wwft). In de beleidsregel Toezicht Wwft 20182 van de toezichthouder op advocaten (de dekens) is opgenomen dat deze verplichting in ieder geval geldt voor grote kantoren (kantoren met meer dan 50 advocaten). Grote kantoren, waaronder Houthoff, dienen dus altijd over een onafhankelijke en effectieve compliance officer te beschikken. Daarnaast geldt dat een advocatenkantoor, voor zover passend bij de aard en omvang van het kantoor, zorg moet dragen voor de uitoefening van een onafhankelijke auditfunctie. De auditfunctie dient de naleving door de advocaten van een kantoor van de verplichtingen die voor de advocaten gelden op grond van de Wwft te controleren (artikel 2d lid 4 Wwft). In de praktijk blijkt dat als kantoren een compliance officer hebben, er ook een auditfunctie is ingericht.
Advocaten zijn bovendien ook op grond van de Verordening op de advocatuur (Voda) gehouden een cliëntenonderzoek uit te voeren en de dienstverlening te weigeren als dit niet mogelijk is, of indien in redelijkheid aanwijzingen bestaan dat de opgedragen diensten strekken tot de voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten (afdeling 7.1 Voda).
Van de NOvA heb ik begrepen dat Houthoff het interne toezicht als volgt heeft ingericht en dat deze inrichting door de toezichthouder op orde is bevonden: i) een compliance afdeling die momenteel uit acht personen bestaat; ii) een compliance- en risicocommissie samengesteld uit de compliance officer, de voor compliance verantwoordelijke bestuurder, een notaris, een fiscalist en een tweetal advocaten; iii) een Wwft-auditor. Cliëntenonderzoek kan ertoe leiden dat de zakelijke relatie niet wordt aangegaan. Dit komt bij Houthoff met enige regelmaat voor.
Onder extern toezicht versta ik in dit verband het toezicht dat op Houthoff wordt uitgeoefend. Voor wat betreft de advocaten van Houthoff wordt dit toezicht uitgeoefend door de lokale deken en voor wat betreft de notarissen door het Bureau Financieel Toezicht (BFT).
De lokale deken wordt bij het toezicht op de Wwft ondersteund door medewerkers van de unit Financieel Toezicht Advocatuur (unit FTA) van de NOvA. Zij voeren in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de lokale deken onder meer Wwft-onderzoeken. Houthoff is in het kader van een thematisch onderzoek naar de naleving van de Wwft door advocatenkantoren in 2019 doorgelicht door de toezichthouder. Van de NOvA heb ik begrepen, dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Wel zijn er enkele aanbevelingen geweest, die met name zien op verbetering van de administratieve processen. Zo hanteerde het kantoor het beleid dat standaard in alle zaken het cliëntenonderzoek op grond van de Wwft werd uitgevoerd, hoewel dit strikt genomen niet noodzakelijk was. De praktijk bij Houthoff was dat alle zaken standaard als Wwft-plichtig werden aangemerkt, ook als dat niet het geval was. Het cliëntenonderzoek was dus ruimer dan strikt genomen noodzakelijk. Houthoff volgt nog steeds Wwft-cliëntenonderzoek voor alle zaken maar registreert nu ook een separate lijst met zaken die binnen de reikwijdte van de Wwft vallen.
Het toezicht op de advocatuur is vorig jaar geëvalueerd. Met mijn beleidsreactie d.d. 21 september 2020 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van die evaluatie.3 In diezelfde brief heb ik toegezegd uw Kamer in de tweede helft van 2021 te informeren welke opvolging ik ga geven aan de aanbevelingen uit de evaluatie.
Welke toezichthouder(s) zou(den) hier volgens u alsnog stevig onderzoek naar kunnen en moeten uitvoeren om te controleren of advocatenkantoor Houthoff zich aan alle regels houdt?
Het is niet aan mij, maar aan de lokale deken(s) en/of het BFT om al dan niet nader onderzoek te verrichten. Zoals gezegd, is Houthoff in 2019 in het kader van een thematisch onderzoek door de toezichthouder doorgelicht. De NOvA heeft mij laten weten dat daarbij geen onregelmatigheden zijn geconstateerd.
Klopt het dat Houthoff betrokken is geweest bij smeergeldbetalingen die volgens de huidige regels niet door de beugel hadden gekund?
De Wwft is de afgelopen jaren op grond van aangepaste standaarden van de Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijn sterk gewijzigd en aangescherpt. Zaken die vroeger niet onder de reikwijdte van de Wwft vielen, kunnen daar nu wel onder vallen. Deze wetswijzigingen hadden geen terugwerkende kracht. De toenmalige praktijk dient dan ook aan de hand van de toenmalig geldende regelgeving te worden beoordeeld.
Wat vindt u ervan dat meerdere oud-medewerkers in het artikel het beeld bevestigen dat winstgevendheid belangrijker was dan compliance? Wat zegt dit volgens u?
Zie antwoord op vraag 1
Deelt u de observatie dat hier mogelijk sprake is van een trend dat de bovenwereld, bijvoorbeeld gerenommeerde advocaten en notarissen en hun kantoren, er dubieuze praktijken op nahouden, geregeld weg lijken te komen met dit gedrag, en daarmee de onderwereld of bijvoorbeeld cliënten met geld met dubieuze herkomst faciliteren?
De poortwachtersfunctie die advocaten en notarissen en hun kantoren op grond van de Wwft bekleden, is een belangrijk onderdeel van integrale aanpak om het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en terrorismefinanciering te voorkomen en te bestrijden. Poortwachters kunnen worden gebruikt door criminelen om crimineel geld in de legale economie te brengen. Dit is onderkend in meerdere studies, waaronder de National Risk Assessment (NRA) witwassen van 2019.4
In het plan aanpak witwassen5 is een scala aan maatregelen opgenomen om de effectiviteit van de aanpak van witwassen naar een hoger niveau te tillen. Deze zien op het verhogen van de barrières zodat het voor criminelen moeilijker is om illegaal verkregen inkomsten binnen het financiële stelsel te brengen, het vergroten van de effectiviteit van de poortwachtersfunctie en het toezicht en het versterken van de opsporing en vervolging. Periodiek is uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van deze aanpak.6 Zo is een deel van de daarin aangekondigde wetgeving inmiddels aangenomen door de Eerste Kamer, en al in werking getreden. Ook is de samenwerking tussen partijen geïntensiveerd in bijvoorbeeld het Financieel Expertise Centrum (FEC) en het Anti Money Laundering Centre (AMLC) en zijn nieuwe vormen van samenwerking ontstaan zoals de Serious Crime Task Force en de Fintell Alliance. Dit plan staat verder nadrukkelijk in verbinding met en is complementair aan de eveneens reeds ingezette aanpak om georganiseerde, ondermijnende criminaliteit en de daarmee gepaard gaande criminele geldstromen verder terug te dringen.7 Daaronder valt onder meer de oprichting van het multidisciplinair interventieteam (MIT), dat het blootleggen en duurzaam doen verstoren van criminele structuren, bedrijfsprocessen en verdienmodellen, die verweven zijn met of gebruik maken van legale structuren en legale economie als doelstelling heeft. Hierover wordt uw Kamer separaat nader geïnformeerd.
Wat gaat u doen om deze belangrijke strijd tegen de facilitators op te voeren en er voor te zorgen dat toezicht en controle op transacties met geld met dubieuze herkomst aanmerkelijk verbetert?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat de datadiefstal bij de GGD veel groter is dan gemeld en dat gedupeerden niet zijn geïnformeerd |
|
Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de datadiefstal bij de GGD veel groter is dan gemeld en dat gedupeerden niet zijn geïnformeerd?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht en contact opgenomen met GGD GHOR Nederland. Voor zover nu bekend gaat het om 1.250 gedupeerden. GGD GHOR Nederland heeft mij aangegeven dat uit onderzoek tot op heden niet blijkt dat de datadiefstal groter is dan gemeld noch dat er gedupeerden niet zouden zijn geïnformeerd.
Wanneer werd bekend bij de GGD dat de gegevens van veel meer mensen zijn gestolen dan eerder werd gemeld?
In juni kreeg GGD GHOR Nederland het signaal dat RTL mensen benaderde met de vraag of zij geïnformeerd waren door GGD GHOR Nederland dat hun data deel uitmaakte van de datadiefstal. GGD GHOR Nederland heeft daarop RTL benaderd met de vraag of RTL beschikte over (nieuwe) databestanden gestolen uit de systemen van de GGD. GGD GHOR Nederland heeft RTL twee keer gevraagd om eventuele bestanden met hen of de politie te delen in het kader van het onderzoek en het informeren van getroffen burgers. RTL heeft dit verzoek beide keren op journalistieke gronden naast zich neergelegd.
Of «de datadiefstal veel groter is dan gemeld» is op grond van het bericht van RTL niet te zeggen. RTL geeft aan dat zij de bestanden eerder dit jaar hebben verkregen en daarvan een tiental personen te hebben gebeld met de vraag of zij zijn geïnformeerd door de GGD. Omdat RTL de bestanden niet wil delen (en stelt deze inmiddels verwijderd te hebben) kan niet worden vastgesteld of dit gaat om de persoonsgegevens van mensen die nog niet door de GGD geïnformeerd zijn.
Hoe komt het dat de GGD onvoldoende in kaart heeft van welke mensen de gegevens zijn gestolen?
GGD GHOR Nederland heeft destijds door externe partijen onderzoek laten doen naar de datadiefstal binnen de systemen CoronIT en HPZone. Uit deze onderzoeken zijn geen aanwijzingen gevonden om te stellen dat de datadiefstal groter is dan gemeld. De resultaten van die onderzoeken zijn gedeeld met de politie.
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar de datadiefstal uit systemen van de GGD onder gezag van het openbaar ministerie. Het onderzoek is lopend en tot nu toe zijn zeven verdachten aangehouden. De politie heeft aan GGD GHOR Nederland de bestanden die aangetroffen zijn bij verdachten doorgegeven. Op basis van die bestanden zijn circa 1.250 mensen door GGD GHOR Nederland per brief geïnformeerd. Een organisatie kan alleen mensen informeren waarvan zij weet dat zij gedupeerd zijn.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld heeft GGD GHOR Nederland direct nadat de datadiefstal in januari bekend werd aanvullende maatregelen getroffen om datadiefstal te detecteren en tegen te gaan.2
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van het feit dat de datadiefstal veel meer mensen betrof dan zijn geïnformeerd? Waarom heeft u de Kamer hier niet van op de hoogte gesteld?
In eerdere brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over de potentiële slachtoffers van de datadiefstal en de communicatie van GGD’en richting de vastgestelde slachtoffers. GGD GHOR Nederland kan de vermeende gedupeerden in het meest recente bericht van RTL niet verifiëren omdat RTL niet is ingegaan op het verzoek van GGD GHOR Nederland om inzage te geven in de gegevens of het bestand te delen.
Hoe kon het gebeuren dat slechts 1250 mensen zijn geïnformeerd dat hun data is gestolen, terwijl het nu om «vele duizenden tot tienduizenden personen» blijkt te gaan?
Of «de datadiefstal veel groter is dan gemeld» is op grond van het bericht van RTL niet te zeggen. De 1.250 personen waarvan kon worden vastgesteld dat de gegevens zijn gestolen, zijn door GGD GHOR Nederland geïnformeerd. Een ieder die meer informatie heeft roep ik op deze informatie te delen met de politie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle mensen van wie de gegevens zijn gestolen hierover zo snel mogelijk worden geïnformeerd?
Alle personen waarvan is vastgesteld dat de gegevens zijn gestolen, zijn door GGD GHOR Nederland geïnformeerd.
Kunt u een volledig overzicht geven van hoeveel mensen zijn getroffen door de datadiefstal bij de GGD en hoeveel mensen hiervan op de hoogte zijn gesteld?
De politie doet strafrechtelijk onderzoek naar de datadiefstal en heeft aan GGD GHOR Nederland de namen van gedupeerden doorgegeven die zijn aangetroffen bij de betreffende verdachten. Het betreft circa 1.250 mensen en zij zijn allemaal door GGD GHOR Nederland per brief geïnformeerd.
Hoe staat het inmiddels met de informatieveiligheid bij de GGD, in het bijzonder binnen CoronIT en HPZone Lite? Zijn alle stappen die in de Kamerbrief van januari hierover zijn aangekondigd reeds doorlopen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 2 februari 20213, 12 februari 20214, 23 februari 20215, 23 maart 20216, 13 april 20217, 11 mei 20218, 18 juni 20219, 6 juli 202110 en 13 augustus 202111.
Wat is er gebleken uit de externe audit die is uitgevoerd? Zijn daaruit nog resterende risico’s op het gebied van informatieveiligheid naar boven gekomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn brieven aan uw Kamer van 11 mei 202112, 13 en 18 juni 202114.
Het artikel ‘Woede om zoektocht Halsema naar ’waarnemers’ bij preventief fouilleren: ’Klap in gezicht agenten’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Woede om zoektocht Halsema naar »waarnemers» bij preventief fouilleren: »Klap in gezicht agenten»» van 11 augustus jl?1
Ja.
Onderkent u dat wapenbezit onder jongeren een steeds groter probleem wordt en dat dit tot een toename van het aantal geweldsincidenten leidt?
Dat onderken ik zeker. In het aan uw Kamer gezonden Actieplan Wapens en Jongeren van 11 november 2020 is dit tot uitdrukking gekomen, maar ook al in de Kamerbrief bestuurlijk instrumentarium straatterreur van 20 februari 2020.2 In deze laatste brief is naar aanleiding van deze problematiek ook specifiek aandacht gegeven aan het belang preventief fouilleren.
Kunt u aangeven waarom willekeurig gefouilleerd wordt en niet op basis van een analyse van daders bij geweldsincidenten, is dat niet effectiever?
Preventief fouilleren is een (controle)bevoegdheid die de politie heeft op basis van de Wet wapens en munitie. Dit is conform art. 151b van de Gemeentewet, waarbij de gemeenteraad de burgemeester de bevoegdheid kan toekennen om, voor een bepaalde tijd, een gebied aan te wijzen alwaar preventief gefouilleerd kan worden.
Deze bevoegdheid wordt toegepast in een gebied dat is aangewezen waarbij de openbare orde wordt verstoord door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Een concrete preventieve fouilleeractie kan alleen plaatsvinden na een bevel van de officier van justitie.
In het aangewezen veiligheidsrisicogebied kan de fouilleerbevoegdheid vervolgens tegen iedereen worden ingezet, dus aselectief en willekeurig. Zo kan er bijvoorbeeld voor worden gekozen elke vijfde passant in een gebied te fouilleren.
De toepassing van preventief fouilleren vormt overigens een onderdeel van de landelijke evaluatie waartoe uw Kamer heeft verzocht en waarover ik uw op 29 juni jl. nader berichtte.3 4 Deze evaluatie zal in het voorjaar van 2022 zijn afgerond.
Kunt u aangeven of bij de controlelocaties rekening gehouden is met het aantal geweldsincidenten op/rondom die locaties?
Hier wordt inderdaad rekening mee gehouden. Een aanwijzing tot veiligheidsrisicogebied moet door de burgemeester worden onderbouwd. Over het algemeen ligt hier een voorstel vanuit de politie aan ten grondslag. Een analyse van aantal, aard en locatie van (wapen)geweldsincidenten maakt daar deel van uit. Aard en ernst van het (wapen gerelateerde) geweld in dat gebied en dus ook de noodzaak om tot aanwijzing van dat veiligheidsrisicogebied te komen, moeten vaststaan.
Deelt u de mening dat wapengebruik onder jongeren teruggedrongen moet worden, om het leven van jonge tieners te beschermen, en dat dit prevaleert boven het voorkomen van gevoeligheden?
Het (in het antwoord op vraag 2) genoemde actieplan is mede opgesteld om de activiteiten van landelijke en lokale overheden te bundelen tot een integrale aanpak van de wapenproblematiek onder jongeren. Het bestrijden en voorkomen van wapengebruik (en – bezit), ook onder jongeren, is dus een breed gedeelde opgave en verantwoordelijkheid in de veiligheidsketen en daarbuiten (onderwijs, opvoeding). Wanneer inzet van het instrument «preventief fouilleren» wordt overwogen moet daarbij altijd een belangenafweging gemaakt te worden door het lokale gezag.
Bent u van mening dat van agenten professionaliteit verlangd wordt en dat zij deze professionaliteit op de politieacademie en in de praktijk opdoen?
Ja, die mening deel ik. Dit principe is binnen de Nederlandse politie al sinds lange tijd verankerd. In politieopleidingen, bij de dagelijkse uitvoering van de politietaak en in de regelgeving zoals de Ambtsinstructie is opgenomen dat van elke politiefunctionaris op ieder moment vakmanschap en een professionele werkwijze en houding wordt verwacht.
Wat is uw oordeel over de controle van politieagenten door willekeurige burgers? Schaadt dat het vertrouwen in een betrouwbaar politiekorps?
In het debat met uw Kamer over etnisch profileren op 9 september jl. heb ik u toegelicht dat de beslissing om burgerwaarnemers in te zetten bij fouilleeracties een besluit was van het lokale gezag op uitdrukkelijke wens van de gemeenteraad.5 Hierover heb ik geen enkele zeggenschap. Ook heb ik in datzelfde debat aangegeven dat ik alle vertrouwen heb in de professionaliteit en de eerlijkheid van de politieambtenaren. Uw Kamer heeft zich inmiddels uitgesproken tegen de Amsterdamse praktijk om burgerwaarnemers in te zetten.6 Mij is verzocht een soortgelijk signaal over te brengen bij de lokale autoriteiten van de gemeente Amsterdam.7
Deelt u de mening dat de oproep van een burgemeester burgercontroles op de politie uit te voeren getuigt van wantrouwen richting de politie en dat dit een «klap in het gezicht van agenten» is?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat zijn de bevoegdheden van de controlegroep? Waar brengen zij verslag uit?
In de brief van de burgemeester aan de raad op 30 augustus jl. staat dat dit burgers betreft die bij fouilleeracties aanwezig mogen zijn en in de gelegenheid zijn om te observeren hoe deze acties verlopen. Zij zijn erop gewezen dat zij zich te allen tijde aan de aanwijzingen van de politie dienen te houden. De waarnemers koppelen hun bevindingen mondeling tijdens de debriefings terug aan de politie tijdens en na afloop van de fouilleeracties. Daarnaast worden zij na afloop gevraagd om een enquête in te vullen van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam.
Vindt aan het einde van de «proef» een evaluatie plaats? Zo ja, wegen de observaties van de waarnemers daarin mee? Zo ja, leiden negatieve observaties van waarnemers ertoe dat er een einde komt aan preventief fouilleren?
Ja, de proef met preventief fouilleren wordt geëvalueerd. Daarbij zal aandacht zijn voor de harde informatie (aantallen gevonden wapens, ingezette manuren politie, enzovoorts) en voor de subjectieve beleving. In dat verband zullen burgerwaarnemers en buurtbewoners worden bevraagd door middel van een enquête. Tot slot zal in de evaluatie aandacht zijn voor eventuele klachten naar aanleiding van gerichte wapencontroles.
Bent u voornemens preventief fouilleren ook in andere plaatsen in te zetten?
Preventief fouilleren wordt in verschillende gemeenten ingezet. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 3 betreft het aanwijzen van een veiligheidsrisicogebied een bevoegdheid van de burgemeester die wordt toegekend door de gemeenteraad. Ik heb hierin geen verantwoordelijkheid, mar weet dat dit instrument ook in andere gemeenten wordt ingezet In het genoemde actieplan Wapens en Jongeren is preventief fouilleren overigens genoemd als een belangrijk instrument in het terugdringen van wapenbezit.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat een asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat een Nigeriaanse asielzoeker is aangeklaagd voor zeven moordpogingen in het asielzoekerscentrum (AZC) Echt?1
Zoals uw Kamer bekend is, ga ik niet in op individuele zaken.
Bent u ervan op de hoogte dat deze buitenlandse indringer instak op een vrouw die haar kind bij zich droeg?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u verklaren waarom deze asielterrorist Nederland is binnengekomen en waarom u deze levensgevaarlijke messentrekker vrij liet rondlopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens dat de Nederlander er schoon genoeg van heeft dat u dit soort buitenlanders nog steeds met honderden per week ons land binnenlaat? Zo nee, waarom niet?
Mijn beeld is dat er in Nederland draagvlak is voor het bieden van asielbescherming aan diegenen die daadwerkelijk vluchten voor geweld of vervolging. Overlast en criminaliteit is onacceptabel en het ondermijnt dit draagvlak. Dat is waarom het aanpakken van criminaliteit en overlast een van mijn prioriteiten is. Om die reden heb ik al diverse maatregelen genomen, waarover ik uw Kamer ook meerdere keren uitgebreid heb geïnformeerd2.
Bent u het voorts eens dat u als bestuurder medeverantwoordelijk bent voor de aanslagen die asielzoekers plegen in Nederland aangezien u,ondanks het overduidelijke gevaar, ze maar blijft binnenhalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze asielterrorist na zijn gevangenisstraf het land uit te zetten en de grenzen te sluiten voor alle asielzoekers en voor immigranten uit islamitische landen? Zo nee, waarom niet?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik graag naar mijn eerdere reactie op Kamervragen van soortgelijke strekking.
De mishandeling van een veertienjarig meisje |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Familie van mishandelde Frédérique (14): «Ongekend verdrietige aanval, maar overrompeld door warme reacties»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de mishandeling van het genoemde meisje afschuwelijk en onbegrijpelijk is? Zo ja, waarom? Zo nee, welke kwalificaties zou u aan deze mishandeling willen geven?
Het is onacceptabel dat niet iedereen overal zichzelf kan zijn. Met het kabinet blijven we streven naar een Nederland waarin iedereen gelijk wordt behandeld en zich veilig kan voelen. Het kabinet wijst iedere vorm van discriminatie af, of het nu gaat om seksuele gerichtheid, ras, godsdienst, levensovertuiging, geslacht of welke grond dan ook. Het zijn zaken met vaak grote gevolgen voor het slachtoffer, die ook de samenleving als geheel raken.
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek in deze casus kan ik daar verder geen uitspraken over doen. Het is aan het Openbaar Ministerie en (waar deze betrokken wordt) de rechtspraak om op basis van het onderzoek te beoordelen of sprake is van strafbare feiten en hoe deze gekwalificeerd moeten worden.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn als u vanwege uw functie in de publiciteit duidelijk kenbaar zou maken wat u van deze misdaad vindt? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Met het kabinet zetten wij ons met een overheids-brede aanpak in voor het tegengaan van discriminatie. Voor discriminatie, op welke grond dan ook, is geen plaats in onze samenleving. Deze boodschap dragen wij ook uit. Ik zie geen aanleiding om dit nu extra te benadrukken.
Deelt u de mening dat het ook goed zou zijn als u het slachtoffer en haar familie zou laten weten dat u achter hen staat en dat u benadrukt dat het van belang is dat de daders worden opgespoord? Zo ja, heeft u dat al gedaan of gaat u dat nog doen? Zo nee, waarom niet?
Bij het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw mening over het invoeren van een verhoogd strafmaximum voor een strafbaar feit dat met een discriminatoir oogmerk is begaan?
In dit verband breng ik graag het initiatiefwetsvoorstel van de leden Buitenweg (GL) en Segers (CU) tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de invoering van het discriminatoir oogmerk als strafverzwaringsgrond onder de aandacht2. Eerder heb ik naar aanleiding van rechtsvergelijkend onderzoek al aangegeven dat de introductie van een discriminatoir oogmerk als algemene wettelijke strafverzwaringsgrond naar mijn oordeel belangrijke voordelen oplevert3. Daarmee wordt een duidelijke norm gesteld die uitdrukking geeft aan de maatschappelijke afkeuring van discriminatoir handelen. Wettelijke verankering kan ook bevorderen dat de officier van justitie bij zijn strafeis en de rechter bij de strafoplegging zich rekenschap geven van het discriminatoir motief en dat de afweging die daaromtrent is gemaakt in elke strafzaak zichtbaar is. Met het invoeren van een wettelijke regeling op dit punt zou Nederland een stap zetten die al is of zal worden gezet in enkele ons omringende landen.
De aanhoudende incidenten op de bussen in en rondom Ter Apel |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de aanhoudende incidenten op de bussen in en rondom Ter Apel?1
Ik vind het bijzonder vervelend dat, ondanks de inzet van de pendelbus en overige maatregelen, nog steeds overlast wordt ervaren op de buslijn 73 Ter Apel-Emmen. Wel wil ik meegeven dat het aantal incidenten op deze buslijn in vergelijking met 2017 en 2018 fors is gedaald (van gemiddeld 50 naar 5 per week), maar elk incident is er natuurlijk één teveel.
Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van uw recente bezoek aan Ter Apel?
Om de zorgen van de chauffeurs zoveel mogelijk weg te nemen, is besloten de reeds ingezette maatregelen, zoals de inzet van de ketenmariniers, de Top-X aanpak te continueren en om de pendelbus voor dit jaar weer volledig (vier blokken) te laten rijden. De gemeente Westerwolde heeft hiervoor al, vanwege de unieke positie van de aanmeldlocatie, een financiële bijdrage ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Voor eventuele extra kosten heeft de provincie Drenthe aangegeven eveneens een bijdrage te willen leveren. Verder is naar aanleiding van de constatering dat de onderlinge communicatie voor verbetering vatbaar is, besloten hier meer op te investeren, onder meer door de chauffeurs te betrekken bij de diverse overlegvormen. Daarnaast heeft de gemeente Westerwolde toegezegd boa’s toezicht te laten houden rond de bushalte van 73 in Ter Apel, dit ter aanvulling van de handhavers die gemeente Emmen reeds langere tijd in het stationsgebied inzet. Bovendien continueert het COA, via de beveiligers van Trigion, de begeleiding bij het instappen bij de pendelbus.
Heeft u tijdens uw bezoek ook met buschauffeurs gesproken? Zo ja, wat is daar uitgekomen?
Tijdens mijn bezoek heb ik met vier chauffeurs werkzaam op de lijn 73 tussen Emmen en Ter Apel als afvaardiging van Qbuzz gesproken. Zie verder mijn antwoord op vraag twee.
Wat gaat u doen met de aanbevelingen in de brief die u kreeg van de buschauffeurs?
De prioriteiten van de chauffeurs zien op zaken ten aanzien van sociale veiligheid. De werkgever is hiervoor het eerste aanspreekpunt. Ten aanzien van het verzoek om de pendelbus in te blijven zetten, zijn inmiddels nieuwe afspraken gemaakt waardoor de pendelbus dit jaar volledig wordt ingezet. Zie ook antwoord vraag twee.
Bent u nog altijd van mening dat het lokale gezag voldoende doet om de incidenten een halt toe te roepen?
Ja. Ik ben met name blij met de toezegging van de gemeenten Emmen en Westerwolde om te voorzien in extra toezicht bij het in- en uitstappen in het stationsgebied van Emmen en de halte van buslijn 73 in Ter Apel. Ook de provincie, de politie en het COA zetten zich in om overlast zoveel mogelijk te voorkomen en/of aan te pakken. Daarvoor is het van belang dat alle partijen goed met elkaar samenwerken. In deze samenwerking heeft een ieder een eigen rol, verantwoordelijkheid en bevoegdheid.
Bent u inmiddels bereid om zelf in te grijpen, nu lokale maatregelen uitblijven? Zo nee, waarom niet?
Ik herken mij niet in uw constatering dat lokale maatregelen uitblijven. Daarom zie ik geen noodzaak om in te grijpen. Dit neemt niet weg dat ik continu met alle betrokken partijen bekijk hoe wij de integrale aanpak van overlast kunnen optimaliseren.
Wat onderneemt u om op korte termijn tot veilige buslijnen te komen? Bent u bereid over te gaan op standaardbeveiliging op de bussen, permanente beveiliging bij de in- en uitstap in Ter Apel en permanente beveiliging op station Emmen?
Zoals reeds aangegeven hebben verschillende partijen hun rol en bevoegdheid in de aanpak van overlast. De beslissing over beveiliging in de bus noch het plaatsen van beveiliging op een station vallen niet onder mijn bevoegdheid. Gelet op het feit dat een gedeelte van de overlast is terug te voeren op asielzoekers en omdat een lokale aanpak om maatwerk vraagt, heb ik besloten om gemeenten te ondersteunen met de inzet van lokale maatregelen. Dit doe ik door één miljoen beschikbaar te stellen, middels een specifieke uitkering.2 Deze specifieke uitkering kan voor 1 oktober 2021 door gemeenten worden aangevraagd en kan gebruikt worden om lokale maatregelen uit te voeren ten behoeve van de aanpak van overlast veroorzaakt door asielzoekers buiten de (COA)opvanglocatie.
De verkoop van zelfmoordpoeder |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u aangeven, nu het bekend is geworden dat een man uit Eindhoven zogenoemd zelfmoordpoeder heeft verkocht aan mogelijk honderden mensen, van wie mogelijk zeker zes mensen zijn overleden, waarom er niets is ondernomen tegen de verkoop van dodelijk poeder op Marktplaats, daar waar dit middel drie jaar geleden al voor slechts 20 euro te koop was, terwijl u in september 2018 al beloofde de verkoop van dergelijke stoffen zoveel mogelijk te zullen beperken?1
Ik vind het onwenselijk dat zogenoemd zelfmoordpoeder in omloop is en dat mensen in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional de fatale stap van zelfdoding kunnen zetten.
Ik deel niet uw mening dat sinds september 2018 niks meer is vernomen om de verkoop van dergelijke stoffen tegen te gaan. Op 26 juni 2019 is de code «Signalering van risico’s op suïcide met behulp van chemische stoffen» door VWS samen met 113 Zelfmoordpreventie, Raad Nederlandse Detailhandel, Thuiswinkel.org2, het Verbond van Handelaren in Chemische Stoffen en de Vereniging van de Nederlandse Chemische Industrie ondertekend. De code bevat een aantal afspraken met de chemiebranche om de verkoop aan particulieren van stoffen waarvan vastgesteld is dat zij mogelijk bij suïcide gebruikt worden te monitoren, en om kennis over deze stoffen met elkaar te delen in een overleg.3 De deelnemers aan de code zijn de afgelopen jaren enkele keren bij elkaar geweest. Daarbij is niet gebleken dat naast de al bekende stoffen, andere stoffen op grote schaal gebruikt worden. Tegelijkertijd is er internationaal gesondeerd of in andere landen veel bekend is over het gebruik van deze stoffen. Deelnemers van de code beschouwen het nog steeds als een nuttig instrument om misbruik van chemicaliën voor suïcide te voorkomen.
Het Ministerie van VWS zal via een extra overleg met de deelnemers aan de code bezien of de afspraken die in de code zijn vastgelegd naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom de beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel moeten worden aangepast.
Hoe kijkt u terug op uw besluit uit 2018, na een gesprek met nabestaanden, om niet tot een vergunning- of ontheffingsplicht voor twee zelfmoordmiddelen te komen, omdat u de namen van de middelen niet in de wettekst wilde noemen. Bent u bereid om dit besluit te heroverwegen?2
Het leven verdient onze bescherming en daarom wil het kabinet gebruik van stoffen voor suïcide, waar mogelijk, voorkomen. Zoals ik al eerder heb aangegeven is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect heeft.6 Om deze reden heeft het kabinet op 3 september 2018 maatregelen getroffen om de levering van stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide te reguleren. De inzet van maatregelen is gericht op het opwerpen van een drempel voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.7
Naar aanleiding van een verkenning is er bewust niet gekozen voor juridische maatregelen. Bestaande wetgeving biedt geen grond om de verkoop van bekende stoffen aan particulieren te reguleren. Eventuele juridische maatregelen om de beschikbaarheid van dergelijke stoffen voor suïcide te beperken (bijvoorbeeld particuliere verkoop), vragen dus om nieuwe wetgeving. Nadere beschouwing laat echter zien dat nieuwe wetgeving weleens contraproductief zou kunnen zijn voor het voorkomen van suïcide door deze stoffen. Dit heeft de volgende redenen:8 juridische maatregelen geven bekendheid aan stoffen,9 een uitputtende lijst met stoffen die gebruikt kunnen worden voor suïcide en daarom via wetgeving worden gereguleerd, is niet mogelijk,10 regulering van de verkoop aan particulieren is disproportioneel, omdat dit gevolgen heeft voor de wel wenselijke bestaande toepassingen,11 het vraagt grote handhavingsinspanningen, inclusief een verregaande documentatieplicht,12 met een wetgevingstraject is het lastiger om ook in de toekomst snel beperkingen te realiseren voor het geval later van andere stoffen het beeld ontstaat dat deze gebruikt kunnen worden voor suïcide.13 Aangezien bovenstaande redenen nog steeds van toepassing zijn, lijkt nieuwe wetgeving nog steeds contraproductief te zijn voor het voorkomen van suïcides door deze stoffen en blijf ik inzetten op de huidige maatregelen om suïcides door dergelijke stoffen te voorkomen.
Bent u het ermee eens dat het een onwenselijke situatie is dat pas tot vervolging kan worden overgegaan wanneer er niet alleen een zelfdodingsmiddel is verkocht, maar daarna ook een zelfdoding heeft plaatsgevonden?
Strafrechtelijk uitgangspunt is dat het verlenen van hulp bij de gedraging van een ander alleen strafbaar is als het handelen van die ander een strafbaar feit oplevert. Een (poging tot) zelfdoding is niet strafbaar. In dat licht bezien voorziet de huidige strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding in artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht al in ruime strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het bereik van deze aansprakelijkheid wordt beperkt door het vereiste dat die hulp door een zelf verkozen levensbeëindiging is gevolgd. Het laten vervallen van dit vereiste zou – toegespitst op de vraag – meebrengen dat in de kern de enkele verkoop van een zelfdodingsmiddel strafbaar wordt. Op de wenselijkheid van strafbaarstelling daarvan wordt in het antwoord op vraag 4 ingegaan.
Bent u alsnog bereid om de wet aan te passen, zodat er een verbod komt op de immorele verkoop van dodelijke poeders die zelfdoding faciliteren, omdat naar verluidt minimaal zes doden het op zijn minst de moeite waard maakt om de praktische bezwaren niet op voorhand als argument aan te voeren om daarvan af te zien?3
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het aanzienlijke verschil dat er ligt tussen de duur van een gevangenisstraf voor hulp bij zelfdoding (3 jaar) in vergelijking tot de gevangenisstraf die staat voor poging tot doodslag (10 jaar) of poging tot moord (20 jaar)?
Strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding en (poging tot) doodslag en (poging tot) moord heeft tot doel het menselijk leven te beschermen. Tegelijk verschilt hulp bij zelfdoding wezenlijk van de twee andere levensdelicten. In het geval van hulp bij zelfdoding gaat het erom of de betrokkene het door zijn handelen voor de ander mogelijk of gemakkelijk heeft gemaakt om zichzelf te doden, terwijl daarnaast de zelfdoding heeft plaatsgevonden.14 De strekking van deze strafbaarstelling is begunstiging van zelfdoding te voorkomen. Bij hulp bij zelfdoding heeft degene die is overleden, zichzelf van het leven beroofd en dus zijn eigen dood veroorzaakt. Doodslag daarentegen is het opzettelijk doden van een ander mens. Doodslag met voorbedachte raad is moord. Doodslag en moord zijn ernstigere levensdelicten omdat ze worden gezien als een aanslag tegen een persoon. Hiermee onderscheiden ook de pogingsvarianten van deze levensdelicten zich wezenlijk van hulp bij zelfdoding. Bij poging tot doodslag heeft de betrokkene (de dader) immers uitvoering gegeven aan zijn voornemen om eigenhandig een ander (het slachtoffer) buiten diens wil van het leven te beroven. Bij poging tot moord is daarbovenop sprake van voorbedachte raad. Dat verschillende karakter rechtvaardigt naar mijn oordeel het verschil in strafbedreiging tussen hulp bij zelfdoding enerzijds en (poging tot) doodslag en (poging tot) moord anderzijds.
Acht u «hulp bij zelfdoding» een reële beoordeling van het opsturen van middelen met als doel iemand van het leven te beroven, overwegende dat iemand veroordeeld zou worden voor poging tot doodslag of poging tot moord na het verzenden van een taart met rattengif met als doel iemand te laten sterven?
Het verschil tussen de situaties die u schetst is dat degene die een taart met rattengif ontvangt, er daarbij in zijn algemeenheid redelijkerwijs niet vanuit zal hoeven te gaan dat deze rattengif bevat en dus evenmin dat consumptie daarvan tot zijn (onverkozen) levenseinde zal leiden. Dat is anders bij degene die zijn leven wil beëindigen en om die reden bewust een zelfmoordpoeder inneemt. Dat onderscheid rechtvaardigt dat degene die het zelfmoordpoeder verstrekt aan iemand die zichzelf wil doden, niet onder de strafbaarstelling van moord valt, maar onder de bijzondere strafbaarstelling van hulp bij zelfdoding.
Erkent u dat het mogelijke averechtse effect van een verbod op de verkoop van zelfmoordpoeders in geen verhouding staat tot de vrije verkoop daarvan aan mogelijk honderden mensen, wat waarschijnlijk tot de dood van al zeker zes mensen heeft geleid?
Niemand zou in anonimiteit en zonder begeleiding van een arts of andere professional de fatale stap van zelfdoding moeten kunnen zetten. Ik deel de conclusie in de vraagstelling echter niet. Een verbod met een dergelijk beperkte reikwijdte is lastig te handhaven. Een volledig verbod, dus ook voor professionele toepassingen, vind ik niet proportioneel en het is onwaarschijnlijk dat dit Europees stand zal houden. Ook moet niet vergeten worden dat er verwante stoffen zijn met een vergelijkbare toxiciteit waarvoor ook geen formeel verbod geldt. Geen enkele maatregel lijkt alle suïcides door inname van dergelijke stoffen te voorkomen. Ondanks recente berichtgeving blijf ik van mening dat de meest effectieve route de huidige is, waarbij handelspartijen zelf in de gaten houden aan wie zij deze producten verkopen.
Wel zal, zoals ook in antwoord op vraag 1 aangegeven, het Ministerie van VWS een extra overleg met de deelnemers van de code initiëren om te bezien of de afspraken die in de code zijn vastgelegd naar aanleiding van de laatste ontwikkelingen rondom beschikbaarheid van het zelfdodingsmiddel moeten worden aangepast.
Wat doet u met signalen dat Alex S. actief betrokken lijkt te zijn bij instellingen als de Australische Voluntary Euthanasia Party, bij Philip Nitschke, oprichter en directeur van de pro-euthanasiegroep Exit International, en bij de Coöperatie Laatste Wil (CLW), de organisatie die de mogelijkheden van het «zelfmoordpoeder» onthulde?4
In het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek kunnen wij hierover geen mededelingen doen.
Wat doet u met cijfers van het Nationaal Vergiftigingen Informatie Centrum (NVIC), waaruit blijkt dat jongvolwassenen met psychische problemen de weg naar de CLW weten te vinden?
Artsen kunnen het Nationaal Vergiftigingen Informatiecentrum (NVIC) consulteren bij misbruik van chemische stoffen voor een suïcidepoging. Het NVIC registreert vervolgens deze cijfers. Aanvullende informatie over de achtergrond van de slachtoffers wordt niet bijgehouden en ik kan dus ook geen uitspraken doen over mogelijk psychische problemen bij deze jongvolwassenen.
Uiteraard vind ik het onwenselijk dat mensen die zich in een kwetsbare periode van hun leven bevinden zonder medische interventie zelf hun leven beëindigen met een zelfdodingsmiddel. Zoals eerder bij antwoord op de vragen 2 en 4 aangegeven, is wetenschappelijk aangetoond dat het verhogen van de drempel voor het verkrijgen van dergelijke stoffen, een preventief effect heeft. Om deze reden werpt het kabinet dan ook een drempel op voor de beschikbaarheid van deze stoffen voor particulieren.
Het opwerpen van drempels voorkomt echter niet dat mensen worstelen met suïcidale gedachten. Van groot belang is het realiseren van openheid en doorbreken van het taboe op spreken over suïcidaliteit. Wanneer mensen open kunnen zijn over hun suïcidale gedachten kunnen zij (tijdig) steun en hulp inroepen en/of ervaren en mogelijk een ander handelingsperspectief zien. Dit kabinet zet daarom stevig in op suïcidepreventie. Ik heb u over de inzet op het terrein van suïcidepreventie met de brief van 8 juli geïnformeerd.16 Onderdeel van de inzet is de derde Landelijke agenda suïcidepreventie die een looptijd van vijf jaar kent en die ik uw Kamer op 29 oktober 2020 aangeboden heb.17 De uitvoering van deze agenda bevat concrete doelstellingen en activiteiten voor meerdere jaren en vergt inzet van organisaties/partners zowel binnen als buiten de zorg.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat de CLW niet langer als officieuze spil kan functioneren van illegale activiteiten, zoals handelen en dealen in zelfmoordpoeders, die officieel buiten de organisatie om plaatsvinden?
Zoals aangegeven in eerdere antwoorden op vragen van het lid Van der Staaij (SGP) is er aangifte gedaan tegen de Coöperatie Laatste Wil wegens hulp bij zelfdoding. Over het strafrechtelijk onderzoek dat door de officier van justitie van het parket Den Haag is gestart kunnen wij echter in het belang van het onderzoek verder geen mededelingen doen.18
Houdt u actief zicht op online fora waarop zelfdoding wordt verheerlijkt en zelfmoordpoeders worden aangeraden en bent u, indien u geen of onvoldoende zicht heeft op wat zich op deze fora afspeelt, bereid het toezicht aan te scherpen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 kunnen wij in het belang van het lopende strafrechtelijke onderzoek hierover geen mededelingen doen.
Heeft u zicht op personen zoals Alex S. die tot het netwerk van CLW kunnen worden gerekend en die zich op online fora bezighouden met het propageren en het faciliteren van zelfdoding?
Zie antwoord vraag 11.
De gevolgen voor Nederland van het Pegasus-hack-schandaal |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de gevolgen van het hackschandaal met behulp van de Pegasus-software waarbij door landen die de software van het Israëlische particuliere bedrijf NSO hebben aangeschaft tal van politici, journalisten, advocaten en mensenrechtenverdedigers in tal van landen hebben afgeluisterd?1 Deelt u de opvatting over soft ware van NSO dat «Targeted surveillance is a serious threat facing human rights defenders globally. Though often carried out by states, this practice is enabled by digital surveillance tools provided by private companies?»2 Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving.
In algemene zin kan gesteld worden dat de (online) veiligheid van mensenrechtenverdedigers en journalisten een mensenrechtenprioriteit is van het Nederlandse buitenlandbeleid. Onder leiding van Nederland en Estland heeft een coalitie van 32 landen (de Freedom Online Coalition) in 2020 een gezamenlijke verklaring uitgebracht over «the human rights impact of cybersecurity laws, practices and policies». In de verklaring werd onder andere gewezen op mensenrechtenrisico’s die voortkomen uit het gebruik van bepaalde technische middelen, als die op onwettige of willekeurige wijze worden ingezet. Landen werden opgeroepen om wetgeving en beleid voor cyberveiligheid te ontwikkelen die in overeenstemming zijn met internationaal mensenrechtenkader. Potentiële negatieve effecten op kwetsbare groepen en het maatschappelijk middenveld, waaronder mensenrechtenverdedigers en journalisten, zouden tot een minimum moeten worden beperkt.
Bepaalde cybersurveillancegoederen en -technologieën staan ingevolge het potentiële gebruik in civiele of militaire toepassingen onder exportcontrole. Dit geldt ook voor goederen voor het maken en besturen van binnendringsoftware. Nederland spant zich internationaal in om aanvullend cybersurveillancegoederen in relatie tot mensenrechtenschendingen onder exportcontrole te brengen. In het Wassenaar Arrangement vergt dit consensus van alle deelnemende landen. Deze goederen zijn in de EU gecontroleerd via de EU Dual-Use-verordening. De herziene EU Dual-Use-verordening die op 9 september 2021 in werking treedt, bevat een expliciete uitbreiding van controles op de export van cybersurveillancetechnologie.
Is u bekend dat ook Nederlandse politici, advocaten, mensenrechtenverdedigers en journalisten via andere landen die Pegasus-software gebruiken zijn gehackt? Kunt u melden om hoeveel personen het gaat en welke beroepen zij hebben? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is het kabinet niet bekend. Het kabinet beschikt niet over de lijst waarop nummers zouden staan van personen die zijn gehackt met het middel. Overigens is ook de status van deze lijst niet geheel duidelijk. Daarnaast beschikt het kabinet evenmin over een lijst van telefoonnummers van Nederlandse politici, journalisten, advocaten en mensenrechtenverdedigers, die dan zou kunnen worden vergeleken met de nummers op de eerdergenoemde lijst.
Zijn er Nederlandse instellingen die gebruik maken van Pegasus-software?3 Zo ja, welke? Hebt u contact opgenomen met deze instellingen naar aanleiding van dit nieuws?
In het algemeen geldt dat het Nederlandse instellingen niet is toegestaan binnen te dringen in geautomatiseerde werken. Uitzonderingen zijn gemaakt voor justitie en politiediensten ter opsporing van strafbare feiten, en voor inlichtingen- en veiligheidsdiensten ter bescherming van de nationale veiligheid. Deze organisaties kunnen onder omstandigheden en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruikmaken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden kan ik in het openbaar geen mededelingen doen. Tot slot kan het, voor zover het mandaat daartoe opdracht geeft en de juridische kaders dat toelaten, ook de Krijgsmacht toegestaan zijn om in het kader van militaire missies en operaties geautomatiseerde werken binnen te dringen.
Hebben deze Nederlandse instellingen contact opgenomen met NSO, de leverancier? Zo ja, wat was de inzet en wat het resultaat? Deelt u de opvatting dat een einde moet worden gemaakt aan het gebruik van deze software? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennis genomen van de veroordeling tot zes jaar gevangenisstraf voor de Marokkaanse journalist Omar Radi, een veroordeling op basis van chats die zijn verkregen met behulp van een met Pegasus-software gehackte telefoon?4
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichtgeving in de media over veroordeling en vermeende hacks van de telefoon van Omar Radi. Nederland volgt de ontwikkelingen in de rechtsgang tegen Omar Radi. Het kabinet beschikt echter niet over het vonnis en kan niet aangeven op basis van welke bewijslast Omar Radi is veroordeeld.
Deelt u de opvatting dat het hier om een politieke veroordeling gaat en dat deze moet worden afgekeurd zeker nu blijkt dat gebruik wordt gemaakt van hacking? Zo nee, waarom niet?5
Nederland volgt rechtszaken tegen journalisten in Marokko nauwlettend. Nederland heeft geen beschikking gekregen over de tekst van het vonnis en kan geen uitspraken doen of de veroordeling heeft plaatsgevonden op basis van gegevens verkregen door hacking. Het is aan de Marokkaanse autoriteiten om een eerlijke rechtsgang te garanderen.
Deelt u de opvatting dat de buitenlandse politiek ten opzichte van Marokko aan herziening toe is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor uw houding ten opzichte van de Marokkaanse regering in het licht van «onuitzetbaren» uit Nederland naar het veilige land Marokko? Is Marokko een veilig land en kunnen uitgeprocedeerde asielzoekers worden teruggestuurd?
De betrekkingen tussen Nederland en Marokko zijn veelzijdig en complex en omvatten veel wederzijdse belangen. Deze relatie is, net als relaties met andere landen, voortdurend in beweging. In die brede context blijft Nederland onverminderd inzetten op medewerking van Marokko aan effectieve terugkeer van Marokkanen zonder geldige verblijfstitel.
De beoordeling met betrekking tot Marokko als veilig land is terug te vinden in de brief aan uw Kamer van 6 mei 2021.6
Deelt u de kritiek van de EU dat gebruik van het Pegasus-software onaanvaardbaar is? Zo ja, op welke manier hebt u daarvan mededeling gedaan en aan wie?6
De wijze waarop in de mediaberichtgeving wordt bericht dat de hacksoftware wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet eveneens onaanvaardbaar.
Het bericht ‘Mokumse homohater vaak een allochtoon.’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mokumse homohater vaak een allochtoon»1 en het onderliggende onderzoeksrapport «Actieonderzoek anti-discriminatie LHBTIQ+»?
Ja.
Bent u ermee bekend dat slachtoffers van zowel verbale als fysieke anti-homoagressie in dit onderzoek aangeven dat de veelal jonge daders in veel gevallen «een niet-Nederlandse achtergrond» hebben en «lichtgetint» zijn?
In Nederland heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld en ongeacht de achtergrond van de daders, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Het aangehaalde Actieonderzoek heeft echter alleen betrekking op de Amsterdamse situatie en het heeft bovendien een beperkte reikwijdte.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Justitie en Veiligheid2 wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Het onderzoek zal betrekking hebben op zowel fysiek als online geweld.
Deelt u de observatie dat de Amsterdamse situatie wat dit betreft bepaald niet op zichzelf staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid ruiterlijk te erkennen dat agressie tegen homo’s in veel gevallen inderdaad uit de hoek van Marokkaanse jongens komt? Zo nee, waarom negeert u de wetenschap, de persoonlijke ervaringen van slachtoffers en de professionele ervaringen van politieagenten en hulpverleners?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 2 en 3.
Deelt u de opvatting dat de homogemeenschap in Nederland niet geholpen is met de symboolpolitiek die nu vaak rond dit thema wordt opgetuigd, maar met een harde en gerichte aanpak van de groepen die zich in de praktijk schuldig maken aan anti-homoagressie? Zo nee, waarom niet?
Uw opvatting deel ik in zoverre dat repressie inherent deel uitmaakt van het beleid gericht op de bescherming van LHBTI-ers, zoals verwoord in het Actieplan Veiligheid LHBTI3. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Tegelijkertijd moeten wij ook oog hebben voor preventie en het tegengaan van de onderliggende oorzaken van dit geweld.
Vanuit het emancipatiebeleid wordt nadrukkelijk ingezet op het tegengaan van genderstereotypen en het bevorderen van sociale veiligheid en acceptatie. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. Dit neemt niet weg dat er nog veel winst te behalen is. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken, bij sportclubs, op straat en in het uitgaansleven afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Daarom wordt er, mede naar aanleiding van het amendement Bergkamp5, extra geïnvesteerd in de samenwerking met gemeenten. Daarnaast worden projecten en allianties die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–20206.
Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid concreet wijzigen naar aanleiding van de Amsterdamse bevindingen?
Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de Amsterdamse bevindingen. Maar gezien de beperkte omvang van het onderzoek vormen zij op zichzelf geen grondslag om direct het nationale beleid te wijzigen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3, wordt aanvullend onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd. Naar aanleiding daarvan zal worden bezien of er aanknopingspunten zijn voor het aanpassingen in het beleid.
Op welke wijze gaat u homodiscriminatie aan de orde stellen binnen de islamitische gemeenschap?
Er is binnen het emancipatiebeleid aandacht voor sociale acceptatie van LHBTI personen binnen religieuze en bi-culturele gemeenschappen. Het kabinet ondersteunt onder meer de activiteiten van de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie is gericht op het bevorderen van de sociale veiligheid en de acceptatie van gender- en LHBTI gelijkheid in vluchtelingen en migrantengemeenschappen. De alliantie bestaat uit het Consortium Zelfbeschikking van zeven ervaren landelijke (koepel)organisaties van en voor migranten en vluchtelingen.
Daarnaast worden er vanuit het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid twee projecten uitgevoerd die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking bij LHBTI’ers:
Kunt u bij het college van B en W van Amsterdam, dat zich nota bene als «regenboogstad» manifesteert, nagaan waarom dit belangwekkende onderzoek een half jaar in de la is blijven liggen en pas in het zomerreces naar de raad is gestuurd?
De reden of redenen waarom er tijd heeft gezeten tussen de afronding van het onderzoek en de verzending ervan naar de Amsterdamse gemeenteraad, zijn mij niet bekend. Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om zich, zo nodig, over de gang van zaken te verantwoorden. Ik stel wel vast dat het onderzoek nu algemene bekendheid geniet en bijdraagt aan de vergroting van de kennis over dit fenomeen.
Het schietincident bij de ggz-locatie Parnassia |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Neergeschoten beveiliger Martin (53) van Parnassia is overleden, dader raakte eerder wapenvergunning kwijt?» Kent u de advertentie van De Nederlandse ggz over dit geweldsincident?1, 2
Ja.
Is het waar dat eerder de vuurwapenvergunning van de verdachte was ingetrokken? Zo ja, waarom was de vergunning ingetrokken?
Het verlof (de wapenvergunning) van de dader werd in januari 2021 direct ingetrokken toen hij misbruik maakte van zijn vuurwapen. De politie heeft omwille van de veiligheid het vuurwapen en de wapenvergunning ingenomen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en het individu.
Deelt u de mening dat mensen waarvan de vuurwapenvergunning is ingetrokken extra gemonitord dienen te worden op het in bezit hebben van een vuurwapen? Zo ja, waarom en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van personen wier wapenvergunning is ingetrokken noch de registratie van het intrekken van een vergunning zijn specifiek in de Wet wapens en munitie geregeld. Zodra een vergunning is ingetrokken, komt de betrokkene in dezelfde rechtspositie als elke andere Nederlandse burger. Wel kan bij een aanvraag van een vergunning worden gekeken of de aanvrager eerder gedwongen zorg heeft ontvangen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Bij een nieuwe aanvraag voor een wapenvergunning, zullen gegevens over een eerdere titel voor gedwongen zorg mee wegen in de beoordeling van de aanvraag.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geweldsincidenten tegen ggz-medewerkers in de afgelopen twee jaar en daarbij aangeven wat de aard van deze incidenten was?
Geweld tegen hulpverleners is niet meldingsplichtig en wordt niet op een eenduidige manier vastgelegd in de politiesystemen. Het is dan ook onmogelijk om op een eenduidige, betrouwbare manier een overzicht te geven van het aantal geweldsincidenten tegen GGZ-medewerkers.
Wel is het goed om te melden dat de Nederlandse ggz heeft aangegeven na gebeurtenissen zoals deze met haar leden het gesprek aan te gaan over geweld en veiligheid.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te helpen bij het verbeteren van de veiligheid van hun personeel?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en zij hebben een verantwoordelijkheid in het goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om hiermee zo goed mogelijk om te gaan en aangifte te doen.
VWS ondersteunt werkgevers en werknemers in de GGZ en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor MZS heeft de Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
De eerste stap was een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april jl. gedeeld met de Kamer.4 Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. Zij hebben de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen.
Het probleem van verbaal of fysiek geweld speelt niet alleen bij GGZ-instellingen, maar in de hele samenleving en dus hebben ook alle hulpverleners ermee te maken. Hierbij wil ik wel uitdrukkelijk de boodschap van de Nederlandse GGZ onderschrijven dat een heel groot deel van de GGZ-cliënten geen geweldpleger is.
Tot slot heb ik op 19 december 2019 de Kamer geïnformeerd over de Handreiking voor de samenwerking van politie en GGZ.5 Dit betreft een aanvulling op een reeds bestaand convenant en richt zich op de invulling van de samenwerking politie en GGZ bij geweldsincidenten bij behandelsituaties. In de handreiking zijn afspraken tussen politie en de GGZ opgenomen over informatiedeling en de inzet van politie in noodsituaties of bij een vermoeden van een strafbaar feit in GGZ-instellingen en ambulante behandelsituaties. Het uitgangspunt hierbij is dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. De GGZ-instelling kan een beroep op de politie doen indien zij daar zelf niet in slaagt. De politie komt dan onmiddellijk.
Samen met de Staatssecretaris VWS zoek ik de samenwerking met de sector, politie, OM als het gaat om het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid. De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Hoe gaat u in woord en daad reageren op de oproep in de genoemde advertentie om op te staan tegen geweld in welke vorm dan ook richting hulpverleners in de ggz?
Zie antwoord vraag 5.
De afschuwelijke onverdoofde slacht van tienduizenden dieren tijdens het Offerfeest en het toezicht hierop |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u gezien dat Comité Dierennoodhulp waarschuwt voor illegale slacht van dieren tijdens het Offerfeest? Wat voor maatregelen heeft u getroffen om illegale slacht te voorkomen?1
Ja, dit bericht heb ik gezien. Gedurende het Offerfeest zijn er naast de NVWA-teams in de slachthuizen mobiele NVWA-teams onderweg die onder andere controleren op illegale slacht. De NVWA staat in nauw contact met de politie en reageert op meldingen en tips over mogelijke illegale praktijken. Hiervoor is de NVWA 24 uur per dag bereikbaar en inzetbaar. Op 20 juli jl. heeft de NVWA, in samenwerking met de politie en de omgevingsdienst, in de Gelderse plaats Acquoy in een schuur bij een melkveehouder een illegale schapenslachterij aangetroffen na een anonieme melding. Een dag later troffen de NVWA en politie achter een woonhuis in Gelderland 6 illegaal geslachte schapen en 2 levende schapen aan. Deze schapen hadden geen oormerken, waardoor niet duidelijk is waar ze vandaan kwamen. De levende dieren zijn daarom overgedragen aan Comité Dierennoodhulp.
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar in juni een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe, waar particulieren dieren mochten uitzoeken om ze eigenhandig te slachten? Welke maatregelen zijn uiteindelijk opgelegd in deze zaak en wat was de hoogte van eventuele boetes?2
Het Functioneel Parket heeft mij geïnformeerd dat de zaak nog niet is afgedaan. In mei 2021 zijn er nog twee aanvullende processen-verbaal aangeleverd. De zaak zal medio oktober 2021 inhoudelijk worden behandeld door de economische politierechter te Arnhem.
Kunt u bevestigen dat de NVWA vorig jaar tijdens het Offerfeest op nog eens twee plekken stuitte waar schapen illegaal werden geslacht? Welke maatregelen zijn hierbij opgelegd en wat was de hoogte van eventuele boetes?
Dat kan ik bevestigen. In één van de zaken betrof het een (veel-)pleger die in totaal 22.000 euro aan bestuurlijke boetes, 20 uur taakstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg opgelegd. In een ander geval werd een bedrijfssubsidiekorting opgelegd en loopt er daarnaast nog een strafrechtelijke procedure.
Vindt u het nog steeds verstandig dat het aantal NVWA-medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd is in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, heeft u de toezichtteams uitgebreid?
Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten (kenmerk 2020D34011)3 wordt de beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Op basis van toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn op 20, 21 en 22 juli jl. respectievelijk 18, 16 en 14 inspecteurs actief geweest.
Kunt u bevestigen dat van alle dieren die in heel 2020 onverdoofd zijn geslacht, meer dan 37% is geslacht tijdens het Offerfeest, namelijk 24.195 van de in totaal 64.431 onverdoofd geslachte dieren?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat er tijdens het Offerfeest in 2020 in totaal 46.739 dieren zijn geslacht, waarvan meer dan de helft onverdoofd is gedood?
Ja, dit kan ik bevestigen. Tijdens het Offerfeest in 2020 is 51,8% van de dieren onbedwelmd aangesneden.
Hoeveel slachthuizen hebben zich dit jaar gemeld voor slachtingen in het kader van het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2021 hebben 48 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 46 uiteindelijk ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2021 zijn er voor de eerste slachtdag 90 toezichthouders, voor de tweede slachtdag 78 toezichthouders en voor de derde slachtdag zeven toezichthouders beschikbaar gesteld voor NVWA-werkzaamheden op de deelnemende slachthuizen. KDS heeft voor de eerste slachtdag 90 officiële assistenten, voor de tweede slachtdag 55 officiële assistenten en voor de derde slachtdag twee officiële assistenten beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de post-mortem keuring op de deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal toezichthouders op een slachthuis dat slacht ten behoeve van het Offerfeest afhangt van o.a. de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat experts van de Verenigde Naties melden dat er orgaanhandel plaatsvindt in China |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Hanneke van der Werf (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht van het Hoog Commissariaat van de Mensenrechten (OHCHR): «China: UN human rights experts alarmed by «organ harvesting» allegations»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen van het Hoog Commissariaat dat etnische, linguïstische en religieuze minderheden die gevangen zitten in China, zoals Falung Gong beoefenaars, Oeigoeren, Tibetanen, Moslims en Christenen, geforceerd worden om bloedtesten en orgaanonderzoeken te ondergaan zonder geïnformeerde toestemming en zodoende in een database terecht komen, waarbij er vervolgens organen worden verwijderd bij deze gevangenen zoals harten, levers en hoornvliezen?
Het kabinet acht de berichtgeving inzake gedwongen orgaantransplantatie in China, waarvan met name leden van religieuze groepen het slachtoffer zouden zijn, zeer zorgwekkend en blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen. Het kabinet is niet in staat om deze aanklachten te verifiëren noch te ontkrachten.
Bent u bekend met het rapport van de China Tribunaal: «Independent Tribunal Into Forced Organ Harvesting of Prisoners of Conscience in China»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevindingen in dit rapport die vele voorbeelden van directe en indirecte orgaanroof betreffen, waarbij organen zoals harten en levers op grote, zelfs industriële, schaal worden verwijderd bij levende personen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe de Chinese wetgeving omtrent orgaanhandel zich verhoudt tot de internationale wetgeving, en kunt u daarbij voornamelijk ingaan op de naleving van de in 2007 geïntroduceerde Chinese wetgeving die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt?
De Chinese overheid heeft in het verleden het probleem van illegale orgaanhandel erkend. In 2007 is in China nationale regelgeving aangenomen die expliciet gedwongen orgaandonatie en orgaanhandel strafbaar stelt. Volgens de Chinese autoriteiten is deze wet opgesteld met steun van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) om de wetgeving in lijn te brengen met internationale normen. Echter, Nederland en de EU blijven bezorgd over de implementatie van de regelgeving en de onduidelijkheid rondom de statistieken van orgaantransplantaties, waardoor onduidelijkheid bestaat over de afkomst van organen. Er zijn vermoedens dat er nog steeds een handel in illegaal verkregen organen bestaat.
Zijn er na 2007 wetten aangenomen in China omtrent orgaandonatie en orgaanhandel? Dan wel aanscherpingen of versoepelingen?
De ambassade in Peking heeft twee ontwikkelingen geregistreerd sinds 2007. Ten eerste is er een aanscherping geweest op het toezicht van orgaantransplantatie «Notice of the Ministry of Health on Further Tightening the Suvervision on Human Organ Transplantation, effective as of 11th June, 2009»3. Ten tweede is een amendement aangenomen, namelijk «Amendment VIII to the Chinese Criminal Law (Presidential Decree No. 41)» waarin het niet volgen van procedures van instemming strafbaar is vanaf 1 mei 20114.
Bent u bereid de kwestie van orgaanroof en orgaanhandel hoog op de EU-agenda te plaatsen, en daarbij aan te sturen op medewerking van China om onafhankelijk onderzoek te laten plaatsvinden naar deze zwarte markt?
Het kabinet deelt de mening dat orgaanverwijdering zonder instemming van de persoon, waar ook ter wereld, onaanvaardbaar is. Nederland zal zich blijven inspannen om deze kwestie op de agenda van de EU te houden.
Hoe staat het met de ratificatie van het Verdrag van de Raad van Europa tegen de handel in menselijke organen? Hoe staat het met de toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken om de Kamer hier schriftelijk over te informeren?3
Over de ondertekening en ratificatie van dit Verdrag vindt overleg plaats tussen de Ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Justitie en Veiligheid (JenV) en Buitenlandse Zaken (BZ). Er wordt een brief voorbereid om Uw Kamer hierover voor eind 2021 te informeren.
Bent u bereid China in de VN Mensenrechtenraad aan te bespreken op dit onderwerp?
Nederland, in gezelschap van gelijkgezinde landen, spreekt China aan op de mensenrechtensituatie in het land, tijdens bijeenkomsten van de VN Mensenrechtenraad. Meest recent steunde Nederland op 22 juli 2021 een gezamenlijke verklaring met 43 andere landen met daarin o.a. uiting van zorgen over de situatie in Tibet, Hongkong en Xinjiang. Nederland zal zich inzetten om ook zorgen over orgaanhandel in de tekst van een volgende verklaring op te nemen.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met Nederland, bijvoorbeeld door het uitreizen van Nederlandse staatsburgers naar China voor nieuwe organen? Zo ja, om hoeveel mensen gaat dit?
Er zijn geen concrete aanwijzingen dat Nederlandse staatsburgers specifiek naar China afreizen voor nieuwe organen. Het is wel bekend dat het soms voorkomt dat iemand vanuit Nederland naar het buitenland afreist voor een orgaantransplantatie. Indien iemand in Nederland in aanmerking komt voor een orgaantransplantatie, wordt diegene op de wachtlijst van Eurotransplant geplaatst. De Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS) krijgt jaarlijks data van Eurotransplant over het aantal nier-, long- en levertransplantaties die hebben plaatsgevonden bij Nederlandse burgers buiten het Eurotransplant netwerk en dus van de lijst af zijn gehaald. Sinds 2010 tot op heden zijn er 2 op een totaal van 900 longen, 1 op een totaal van 1778 levers en 24 op een totaal van 10.368 nieren getransplanteerd buiten het Eurotransplant netwerk. Er is op dit moment bij de NTS geen informatie bekend waar deze transplantaties dan wel hebben plaatsgevonden en of ze binnen of buiten het reguliere lokale transplantatienetwerk plaats heeft gevonden.
Zijn er aanwijzingen dat de orgaanhandel in China verband heeft met artsen of ziekenhuizen in Nederland? Zo ja, wat wordt hier aan gedaan?
Volgens de Nederlandse Transplantatie Stichting zijn er geen signalen bekend dat er een verband zou kunnen bestaan tussen artsen of ziekenhuizen in Nederland met de orgaanhandel in China.
Heeft u een indicatie van de ziekenhuizen in China waar illegale orgaandonatie en orgaanhandel plaatsvindt? Kunt u deze ziekenhuizen op een zwarte lijst plaatsen?
Aangezien onafhankelijke verificatie of bevestiging van de verdachtmakingen tot nu toe niet mogelijk is gebleken, is het opstellen van een zwarte lijst van Chinese ziekenhuizen niet aan de orde.
Kunt u uiteenzetten hoe de zwarte markt voor orgaanhandel in elkaar steekt en hoe gestolen organen uiteindelijk in landen als Nederland terecht komen?
Hiervoor beschikt het kabinet op dit moment niet over voldoende gegevens.
Onderschrijft u de conclusie van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel dat het «van groot belang [is] dat ook in Nederland meer kennis wordt ontwikkeld over het slachtofferschap, de werkwijzen van daders en eventuele internationale netwerken betrokken bij deze ernstige vorm van uitbuiting»?4 Zo ja, wat gaat u doen om deze kennis te ontwikkelen?
De Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen heeft in zijn laatste Slachtoffermonitor 2015–20197 gesteld dat vanwege het feit dat de aanwezige meldingen niet eenduidig zijn en ook vanwege de kleine totale aantallen, geen concluderende uitspraken kunnen worden gedaan over gedwongen orgaanverwijdering in Nederland. Wel beveelt de Nationaal Rapporteur aan om actief beleid te voeren tegen deze vorm van uitbuiting. Het kabinet onderschrijft dat indien deze vorm van uitbuiting voorkomt hier tegen opgetreden moet worden.
Om een beter beeld te krijgen van de omvang van deze illegale activiteiten en waar mensen eventueel naar afreizen voor een mogelijke illegale orgaantransplantatie worden er momenteel voorbereidingen getroffen voor de inrichting van een meldpunt voor het melden van vermoedens van orgaanhandel.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het commissiedebat over China (gepland op 7 september a.s.) beantwoorden?
Ja.