Witwaspraktijken bij de landsadvocaat. |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de roep van een expert om Pels Rijcken te vervolgen voor witwassen? Wat vindt u van de bevindingen dat met gestolen geld rekeningen van Pels Rijcken zijn betaald?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen. Aangezien het strafrechtelijk onderzoek nog lopende is, kan ik in het belang van het onderzoek geen inhoudelijke uitspraken hierover doen.
Kunt u een laatste stand van zaken geven omtrent de onderzoeken die nu nog lopen naar het handelen van notaris Oranje en het kantoor van de landsadvocaat?
Het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris is nog in volle gang. Daarbij geldt – net als bij ieder ander onderzoek – dat het OM ook kijkt naar de mogelijke betrokkenheid van andere (rechts-)personen. Verdere informatie over het strafrechtelijk onderzoek kan op dit moment in het belang van het lopende onderzoek niet gegeven worden. Ik wijs er bovendien op – zoals door mijn ambtsvoorganger gemeld aan uw Kamer op 13 augustus 20212 en 19 november 20213 – dat zowel door de Deken van de Haagse Orde van Advocaten als door Bureau Financieel Toezicht onderzoek is gedaan en dat deze toezichthouders de maatregelen hebben getroffen die zij noodzakelijk achtten.
Hoe staat het met het voornemen, zoals uitgesproken door uw voorganger tijdens het tweeminutendebat Juridische beroepen op 16 december 2022, om te komen met een commissie van experts die zou gaan kijken hoe de juridische advisering bij geschillen aan de Staat, en ook andere overheden, in de toekomst vorm moet krijgen? Is deze commissie al aangesteld? Wanneer worden de conclusies en de beleidsreactie verwacht?
De opdracht van deze commissie heeft mijn ambtsvoorganger bij brief van 19 november 2021 aan uw Kamer gestuurd.4 Het kabinet verwacht uw Kamer binnen afzienbare termijn over het instellingsbesluit en de samenstelling van de commissie te kunnen informeren.
Zou Pels Rijcken door een Bibob-toets komen als zij daar nu aan onderworpen zou worden, gezien de betrokkenheid van het kantoor bij de witwaspraktijken van notaris Oranje? Zo nee, waarom gaat de Staat dan vooralsnog nog steeds door het met afnemen van diensten van dit kantoor?
Mijn ambtsvoorganger heeft uw Kamer bij brief van 19 november 2021 bericht een onderzoekscommissie in te stellen om advies uit te brengen over zowel de mogelijke positionering en vormgeving als de inhoudelijke reikwijdte van de advocatuurlijke dienstverlening aan de rijksoverheid. U verwijst in vraag 3 naar deze toezegging. Deze commissie wordt ook gevraagd zich uit te laten over de vraag welke eisen de Staat zou moeten stellen aan een advocatuurlijke dienstverlener vanwege diens bijzondere positie. Of het aangewezen is voor een eventuele opdrachtverlening een Bibob-toets uit te voeren, kan door de commissie worden betrokken in haar onderzoek. Ik zie nu geen aanleiding hierop vooruit te lopen. Daarbij is van belang dat er geen aanwijzingen zijn dat er sprake was van betrokkenheid bij de fraude van de andere notarissen of van advocaten van het kantoor van de Landsadvocaat.
Snapt u dat het gek is dat een bedrijf als ING in 2018 voor 775 miljoen euro strafvervolging afkocht wegens nalatigheden bij voorkomen van witwassen, maar dat Pels Rijcken tot nog toe geen enkele sanctie is opgelegd, terwijl in het geval van Pels Rijcken toch ook beargumenteerd kan worden dat tekort is geschoten in de controle? Zo nee, waarom niet?
In het strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank heeft het OM onderzoek gedaan naar jarenlange en structurele overtreding van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Na afronding van het onderzoek heeft het OM toen besloten dat het afdoen van de strafzaak met een transactie ex art. 74 Wetboek van Strafrecht ter grootte van 775 miljoen euro – gelet op alle omstandigheden van het geval5 – een passende afdoening was. Die transactie is door ING Bank betaald en daarmee is het betreffende strafrechtelijk onderzoek naar ING Bank geëindigd.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is het strafrechtelijk onderzoek naar het handelen van de voormalig notaris en mogelijke andere verdachten nog in volle gang. Pas op het moment dat het onderzoek is afgerond en alle feiten en omstandigheden van het geval bekend zijn geworden, zal ten aanzien van eventuele verdachten een vervolgbeslissing worden genomen.
Het feit dat advocatenkantoor Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat advocatenkantoor Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld om onderzoek te doen naar de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland?1 2
Ja. Laat ik vooropstellen dat ik geschrokken ben van de ernstige situatie rondom de voormalig deelnemers van The Voice of Holland. Mij is bekend dat Van Doorne N.V. door ITV is ingeschakeld en dat er inmiddels meerdere aangiften zijn gedaan bij de politie. Het feit dat er in opdracht van ITV onderzoek wordt gedaan, doet niets af aan de eigenstandige afweging van het openbaar ministerie (OM) zelf strafrechtelijk onderzoek te doen. Het OM bekijkt per aangifte of er aanleiding is voor een strafrechtelijk onderzoek.
In hoeverre bent u van mening dat een advocaat, als zijnde partijdig zoals de kernwaarden van de advocatuur ook voorschrijven, «onafhankelijk extern onderzoek» kan doen naar mogelijke strafbare feiten en misstanden die plaatsvonden tijdens en rondom de productieactiviteiten van de opdrachtgever?
Onafhankelijkheid en partijdigheid zijn beide kernwaarden van de advocatuur.3 Dat de advocaat bij zijn beroepsuitoefening partijdig is, lijkt op het eerste gezicht op gespannen voet te staan met het vereiste van onafhankelijkheid. Partijdige belangenbehartiging en onafhankelijkheid zijn echter complementair aan elkaar.4 De advocaat is in zijn taakuitoefening onafhankelijk, niet alleen ten opzichte van bijvoorbeeld de overheid, maar ook ten opzichte van zijn cliënt. De advocaat is tevens partijdig en dient daarmee primair het belang van de cliënt, maar hij is en blijft daarbij kritisch en heeft ook oog voor de belangen van andere betrokkenen (zoals de wederpartij of derden).
In antwoord op eerdere Kamervragen is door de toenmalig Minister van Justitie en Veiligheid aangegeven dat de geldende beroeps- en gedragsregels en het tuchtrecht voldoende mogelijkheden geven om een mogelijke spanning tussen partijdigheid en onafhankelijkheid het hoofd te kunnen bieden.5 Ik onderschrijf dat, evenals het uitgangspunt dat de positie en de rechten van slachtoffers van zedendelicten dienen te worden gerespecteerd.
Het is op zichzelf te prijzen dat ITV zelf onderzoek wil laten uitvoeren naar mogelijke misstanden bij het televisieprogramma The Voice of Holland. Een dergelijk onderzoek kan ook door een advocatenkantoor worden uitgevoerd, zolang is gewaarborgd dat de advocaat zelf of het onderzoeksteam waaraan hij leiding geeft of waarvan hij deel uitmaakt, over voldoende deskundigheid beschikt op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De advocaat is namelijk op grond van de eigen regelgeving van de NOvA verplicht om alleen zaken aan te nemen waarvoor hij de deskundigheid bezit dan wel waarvoor hij gebruik maakt van de deskundigheid van anderen.6
Onderschrijft u dat een onderzoek door ingeschakelde advocaten slechts kan dienen ter bepaling van de rechtspositie van de opdrachtgever en dus altijd tot het inkleuren van partijbelang zal leiden, zoals ook blijkt uit het standpunt van de Orde van Advocaten, en dus niet primair gericht is op waarheidsvinding? Zo ja/nee, waarom?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is de advocaat een partijdige belangenbehartiger die in zijn werk onafhankelijk dient te opereren. Het feit dat de advocaat een partijdige belangenbehartiger is, maakt dat het onderzoek primair bedoeld is voor de bepaling van de rechtspositie van de cliënt. In de beantwoording op eerdere Kamervragen is reeds toegelicht dat het OM een onderzoek dat in opdracht van een bedrijf is verricht, kan betrekken bij het opsporingsonderzoek, bijvoorbeeld naar mogelijke financieel-economische delicten. In een dergelijk geval wordt het externe onderzoek door het OM gecontroleerd en geverifieerd op voldoende diepgang, volledigheid en juistheid.7
Hoe ziet u de relatie tussen ITV en de ingeschakelde advocaten en daarmee de status van het onderzoek juist in het licht van het feit dat de advocaten onderzoek doen ter bepaling van de rechtspositie van de opdrachtgever ITV?
Uit het persbericht van ITV blijkt dat ITV het advocatenkantoor Van Doorne heeft ingeschakeld om onderzoek te doen naar wat er gebeurd is bij het televisieprogramma The Voice of Holland. Dat maakt dat er sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen Van Doorne en ITV. Zoals bij vraag 2 en 3 is aangegeven, betekent dit dat Van Doorne de werkzaamheden uitvoert binnen de kernwaarden en andere beroeps- en gedragsregels die gelden voor advocaten.
Wat vindt u ervan dat ITV slachtoffers heeft opgeroepen zich te melden bij het door haar ingeschakelde advocatenkantoor Van Doorne?
Het klopt dat ITV iedereen die het slachtoffer is geworden of getuige is geweest van ongepast gedrag rond het televisieprogramma The Voice of Holland aanmoedigt om contact op te nemen met het ingeschakelde advocatenkantoor. Tegelijkertijd heeft ITV ten zeerste aangeraden dat slachtoffers of getuigen van strafbare feiten direct aangifte doen bij de politie. Ik vind dat een verstandig advies. De opsporing van strafbare feiten en de strafrechtelijke vervolging ervan zijn bevoegdheden van de politie en het OM.
Hoe groot is volgens u het risico dat de (rechts)positie van slachtoffers verslechtert, indien zij spreken met advocaten die namens de opdrachtgever onderzoek verrichten naar mogelijke strafbare feiten en misstanden die plaatsvonden tijdens en rondom de productieactiviteiten van de opdrachtgever?
Het belang van slachtoffers staat voorop. Het is van groot belang dat slachtofferrechten worden gerespecteerd, ook in de fase van onderzoek en opsporing. Een particulier onderzoek naar gebeurtenissen beperkt niet de rechten van slachtoffers en beperkt ook niet de mogelijkheden om een opsporingsonderzoek te starten. Slachtoffers zijn bovendien niet verplicht om medewerking te verlenen aan het onderzoek door het ingeschakelde advocatenkantoor.
In het kader van het onderzoek, dat nu in opdracht van ITV wordt uitgevoerd, wijzen de onderzoekers van het advocatenkantoor erop dat slachtoffers bij vermoedens van strafbare feiten daarvan melding doen bij de politie. Dit om te waarborgen dat verklaringen van slachtoffers bruikbaar zijn in het strafproces en te voorkomen dat hun rechtspositie verslechtert.
Deelt u de mening dat slachtoffers zich bij vermeende strafbare feiten altijd primair dienen te melden bij de politie en beschermd dienen te worden? Zo ja/nee, waarom?
Ja. Slachtoffers kunnen zich altijd rechtstreeks kunnen melden bij de politie, maar bijvoorbeeld ook bij Slachtofferhulp Nederland. Als een slachtoffer zich meldt bij de politie wordt een slachtoffer een persoonlijk en informatief gesprek aangeboden. Als blijkt dat er mogelijk iets strafbaars is gebeurd, dan kan het slachtoffer als deze dat wil, vervolgens aangifte doen bij de politie. Dat besluit is aan slachtoffers zelf. Daarnaast biedt de politie algemene voorlichting aan op de website www.politie.nl over het melden of doen van aangifte in zedenzaken.8
De politie kan na een eerste beoordeling van een aangifte en na besluitvorming door de officier van justitie een strafrechtelijk onderzoek starten. De belangen van slachtoffers wegen zwaar mee bij de afweging of en zo ja, hoe in een zedenzaak strafrechtelijk opgetreden moet worden.
Zowel de politie als het OM nemen zaken rondom seksueel misbruik buitengewoon serieus. Strafrechtelijke onderzoeken worden uitgevoerd door deskundige teams bestaand uit gespecialiseerde rechercheurs en officieren van justitie. Het verkrijgen van bewijs in zedenzaken is vaak lastig en kan veel tijd in beslag nemen. In zedenzaken is het daarom uiterst belangrijk dat zorgvuldig onderzocht en zo precies mogelijk vastgesteld wordt wat er is gebeurd. Dit stelt het OM vervolgens in staat om zorgvuldige vervolgingsbeslissing te kunnen nemen.
Hiervoor is het nodig dat aangevers en (andere) getuigen zoveel mogelijk afzonderlijk worden gehoord door de politie, zodat (ook onbewuste) beïnvloeding wordt voorkomen. Bij het voeren van gesprekken met anderen dan de professionals van de politie en het OM bestaat de kans dat dit een negatieve invloed heeft op het vervolg van een eventueel opsporingsonderzoek.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de NOvA en Slachtofferhulp Nederland over de ontstane ongewenste situatie en gaat u de ontwikkelingen in deze zaak betrekken bij het onderzoek dat het WODC nu verricht naar de voor- en nadelen van zelfonderzoek door advocaten? Zo ja/nee, waarom?
Ja, zowel met de NOvA als Slachtofferhulp Nederland heb ik regelmatig overleg. Ik zal bij hen aandacht blijven vragen voor de rechten en de positie van slachtoffers in zedenzaken. Het is van belang dat rechten van slachtoffers door een ieder worden gerespecteerd en dat er oog is voor hun kwetsbaarheid. Dat is niet alleen een verantwoordelijkheid van werkgevers, maar ook van ingeschakelde onderzoekers, advocaten of andere deskundigen.
Het onderzoek dat in opdracht van het WODC is gestart, richt zich op de voor- en nadelen van zelfonderzoek en zelfmeldingen door bedrijven specifiek in fraude- en corruptiezaken.9 De wet- en regelgeving, praktijkervaringen en de opsporing van fraude- en corruptiezaken is niet vergelijkbaar met die van zedenzaken. Dat betekent ook dat voor (onderzoek naar) fraude- en corruptiezaken of zedenzaken zeer verschillende expertise nodig is. Het is gelet op de uitvoering van dat onderzoek niet mogelijk om de focus op fraude- en corruptiezaken te wijzigen met het oog op zedenzaken. Ik zal uw Kamer informeren na afronding van het WODC-onderzoek en ik zal dan bezien of en zo ja, welke stappen dienen te worden genomen met betrekking tot de huidige werkwijze waarin bedrijven zelf onderzoek laten verrichten.
Op welke wijze gaat u verder toezien op de bescherming van de (rechts)positie van de slachtoffers in deze zaak?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is toegelicht, neemt de politie alle meldingen en aangiften met aandacht op. Het borgen van de positie van het slachtoffer is een speerpunt van dit kabinet. In de afgelopen jaren zijn in wetgeving verbeteringen aangebracht om slachtoffers beter te beschermen en ook een prominentere rol te geven binnen het strafproces. Slachtoffers worden actiever gewezen op de rechten die zij hebben, zoals het recht op informatie, hulp, bescherming en het doen van een aangifte. Zo werd in 2021 de Wet uitbreiding slachtofferrechten aangenomen.10 Alle slachtoffers kunnen bovendien altijd bij Slachtofferhulp Nederland terecht voor kosteloze juridische hulp bij een strafproces en emotionele steun. Voor slachtoffers van zedenzaken geldt bovendien dat zij recht hebben op kosteloze rechtsbijstand als zij een advocaat willen inschakelen.
Het bericht 'Vandalen coronarellen ontlopen betalen van aangerichte schade' |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vandalen coronarellen ontlopen betalen van aangerichte schade»?1
De rellen in januari 2021 gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat was niet alleen een grove aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers tot slachtoffer waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Na de betreffende rellen stond in de eerste plaats het opsporen en berechten van de daders centraal. Ten aanzien van de toegebrachte schade heeft mijn ambtsvoorganger in debat met uw Kamer2 toegezegd dat de getroffen ondernemers schadeloos gesteld zouden worden voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de rellen voor zover dit niet door een verzekering of anderszins gedekt wordt. Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade.
Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het de inzet was dat de daders van de rellen zoveel als mogelijk zouden opdraaien voor de schade die zij hebben veroorzaakt. Het verhalen van de schade op de daders verloopt via verschillende routes, namelijk via het strafproces en via het vorderen op daders van vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen uitgekeerde schade. Dit is ten dele en met name via het strafproces succesvol geweest. De afwikkeling daarvan is nog niet afgerond, zodat het nog te vroeg is voor een eindoordeel over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Is het correct dat gemeenten, de overheid en verzekeraars opdraaien voor de miljoenenschade die vandalen een jaar geleden hebben aangericht bij de avondklokrellen in plaats van de vandalen zelf?
Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven3, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van de rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en Openbaar Ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper bepaalde schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van deze schade niet mogelijk.
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.4 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Op dit moment wordt onderzocht of en op welke wijze de uit de Regeling vergoede schade op de daders kan worden verhaald. Ik verwijs u op dit punt verder naar de beantwoording op vraag 5.
In welke mate is dit (het gestelde onder vraag2 te wijten aan fouten van justitie en het gebrek aan prioriteit?
Graag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2, waarin duidelijk wordt hoezeer de politie, het OM en de Rechtspraak hebben ingezet op het opsporen, vervolgen en berechten van geweldplegers en het vorderen van schadevergoedingen. Ik heb geen aanwijzingen dat het niet kunnen verhalen van schade op de dader te wijten is aan het tekortschieten van het justitiële apparaat.
Is het correct dat diverse relschoppers veroordeeld zijn tot het storten van geldbedragen in een schadefonds en dat dit schadefonds (bijvoorbeeld voor Amsterdam n.a.v. Museumpleinrellen), zou niet zijn opgericht vanwege wettelijke drempels? Welke wettelijke drempels liggen in de weg aan het oprichten van een schadefonds? Waarom is de Kamer daar niet eerder op gewezen dat er wettelijke drempels te slechten zijn voor het oprichten van een schadefonds? Bent u bezig met een wetsvoorstel om deze wettelijke drempels te slechten? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten? Zo nee, waarom niet?
Specifiek voor de betreffende rellen heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd te komen met zoiets als een fonds om getroffen ondernemers schadeloos te stellen voor de schade die zij niet vergoed krijgen van de verzekering. Deze toezegging heeft uiteindelijk vorm gekregen in een Regeling die is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zoals bij brief aan Uw Kamer is gemeld6 en in de Staatscourant is gepubliceerd7. Er zijn in het kader van de rellen waarvoor de regeling gold, voor zover mij bekend, geen strafzaken waarbij een rechter tot veroordeling van storting van een geldbedrag in een fonds is overgegaan.
In antwoord op het geweld tijdens de Museumpleinrellen in Amsterdam, die over een langere periode hebben plaatsgevonden, heeft de rechter als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde een geldbedrag moet betalen op het moment dat er een fonds wordt opgericht ter vergoeding van schade aan gedupeerden/de gemeente Amsterdam. Anders dan bij de rellen waarvoor de regeling gold ging het hier niet zozeer om schade aan ondernemingen, maar om schade aan bijvoorbeeld wegdek van de gemeente en politievoertuigen. Van deze 37 zaken waren er op 19 januari 2022 13 zaken bij het CJIB aangeleverd met een totaalbedrag van € 5.200,–. Inmiddels is gebleken dat in twee zaken daarvan de bijzondere voorwaarde tot storting in een op te richten fonds in hoger beroep niet meer is opgelegd. Momenteel wordt in overleg met het OM, het CJIIB en de gemeente Amsterdam bekeken op welke wijze deze bijzondere voorwaarde het beste ten uitvoer gelegd kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van een lokaal fonds.
Hoe groot acht u de kans dat het geld dat door de overheid is uitbetaald via de «Regeling bedrijvenschade coronarellen» nog via civiele procedures op daders kan worden verhaald? Welke stappen onderneemt u hiertoe?
Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering op een (eventuele) dader overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen berichten.
Hoe beoordeelt u de uitspraken over het verhalen van schade op daders in Nederland van onderzoeker Arlette Schijns aan de VU Amsterdam «Het is eigenlijk het vijfde wiel aan de wagen bij strafzaken» en «Er wordt gewoon te weinig aandacht aan besteed»? Waarom is dat zo?
Bij een strafzaak staat de vervolging van de verdachte voor een strafbaar feit centraal. De afgelopen jaren hebben de rechten van slachtoffers, waaronder het verhalen van schade van het slachtoffer, een steeds belangrijker plek in het strafproces gekregen. Als voorbeeld wijs ik op de OM-Aanwijzing Slachtofferrechten8 waarin het beleid van het OM ten aanzien van schadeverhaal is opgenomen en dat inhoudt dat het OM het slachtoffer zo goed als mogelijk ondersteunt bij het verkrijgen van een vergoeding van diens materiële en immateriële schade. Tegelijkertijd heb ik ervaren dat de mogelijkheden om de schade op de daders te verhalen in de praktijk begrensd blijken te zijn en dat hier nog verbeteringen in mogelijk zijn, zoals ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» in haar rapport9 concludeert. De Commissie benadrukt hierin het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die het slachtoffer lijdt. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Is het ook uw beeld dat er grote regionale verschillen zijn in het verhalen van schade op relschoppers, zoals in het onderzoek van RTL Nieuws? Kunt u ons nader informeren over die regionale verschillen en eventuele onderliggende oorzaken van die verschillen?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
Is er een mogelijkheid dat het CJIB alsnog de geldbedragen waartoe relschoppers zijn of worden veroordeeld int en deze «parkeert» op een G-rekening om deze bedragen alsnog later uit te kunnen keren waar ze voor bedoeld zijn?
Graag verwijs ik u naar mijn beantwoording op vraag 4. Momenteel wordt in overleg met het OM, het CJIB en de gemeente Amsterdam bekeken op welke wijze deze bijzondere voorwaarde het beste geëxecuteerd kan worden.
Welke motivering ligt eraan ten grondslag dat in veel gevallen door het Openbaar Ministerie (OM) geen schadevergoeding geëist is van de relschoppers? Kan dit worden verholpen?
Graag verwijs ik u naar mijn beantwoording van vraag 2. Mijn Ministerie staat doorlopend in contact met het OM teneinde te bezien hoe eventuele praktische knelpunten kunnen worden opgelost.
Daarnaast heeft de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» in haar rapport ook voorstellen gedaan voor de situatie waarin de verantwoordelijkheid voor specifieke schade van een slachtoffer niet aan een dader kan worden toegerekend. In de beleidsreactie zal hierop nader worden ingegaan.
Welke motivering heeft de rechter erbij om in veel gevallen het opleggen van schadevergoeding af te wijzen?
De strafeis van de officier van justitie kan niet (geautomatiseerd) uit de informatiesystemen van de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie worden afgeleid. Het is daarom niet mogelijk om na te gaan in welke strafzaken de rechter een van de strafeis afwijkende beslissing heeft genomen ten aanzien van de vordering benadeelde partij en welke motivering daaraan ten grondslag lag.
Ben u in gesprek of bent u bereid om in gesprek te gaan met OM en de rechterlijke macht om te verkennen of er praktische knelpunten liggen in het verhalen van schade op relschoppers en welke oplossingsmogelijkheden vanuit de praktijk van OM en rechterlijke macht daarin worden gezien?
Zie antwoord vraag 9.
Is het mogelijk en bent u voornemens om een «script» klaar te hebben liggen, zoals de suggestie van deskundige Arlette Schijns, hoe om te gaan met verhaal van schade na rellen op de relschoppers voor onverhoopte toekomstige situaties?
Wij zullen deze suggesties betrekken bij de in het antwoord op vraag 6 aangegeven gezamenlijke uitwerking van de voorstellen van de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten».
Het bericht dat de vandalen van de coronarellen het betalen van aangerichte schade ontlopen |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Vandalen coronarellen ontlopen betalen van aangerichte schade» en «Veel vandalen hoeven forse schade coronarellen niet te vergoeden»?1 2
De rellen in januari 2021 gingen gepaard met volstrekt onacceptabel en strafbaar gedrag, zoals vandalisme, plunderingen en geweld tegen de politie. Dat was niet alleen een grove aantasting van de rechtsorde, maar maakte ook moedwillig medeburgers, waaronder reeds door corona zwaar getroffen ondernemers, tot slachtoffer. Voor slachtoffers is het verhalen van schade van groot belang. Niet alleen omdat dit zorgt voor materieel herstel, maar ook omdat dit zorgt een vorm van erkenning van het aangedane leed. Dat de dader de door hem aangerichte schade moet betalen, staat hierbij uiteraard voorop. Iedereen is in beginsel verantwoordelijk voor de gevolgen van zijn of haar handelen en dus ook voor het vergoeden van veroorzaakte schade.
Na de betreffende rellen stond in de eerste plaats het opsporen en berechten van de daders centraal. Ten aanzien van de toegebrachte schade heeft mijn ambtsvoorganger in debat met uw Kamer3 toegezegd dat de getroffen ondernemers schadeloos gesteld zouden worden voor de schade die zij hebben geleden als gevolg van de rellen voor zover dit niet door een verzekering of anderszins gedekt wordt. Het algemene beeld is dat de daarvoor in aanmerking komende ondernemers inderdaad zijn gecompenseerd voor hun schade.
Daarnaast heeft mijn ambtsvoorganger aangegeven dat het de inzet was dat de daders van de rellen zoveel als mogelijk zouden opdraaien voor de schade die zij hebben veroorzaakt. Het verhalen van de schade op de daders verloopt via verschillende routes, namelijk via het strafproces en via het vorderen op daders van vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen uitgekeerde schade. Dit is ten dele en met name via het strafproces succesvol geweest. De afwikkeling daarvan is nog niet afgerond, zodat het nog te vroeg is voor een eindoordeel over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Kloppen de in de artikelen genoemde getallen? Hoeveel mensen zijn nu precies veroordeeld voor deze rellen, hoe vaak is de dader veroordeeld voor het vergoeden van de schade, om welke bedragen gaat dit en in welk deel van de gevallen is dit reeds betaald of verhaald?
Op basis van cijfers van het OM, de Rechtspraak en het CJIB kan ik u het volgende meedelen over hetgeen tot nu toe is verhaald aan schade op daders.4 Wat betreft verhaal via het strafproces heeft het OM 404 verdachten van de betreffende rellen geregistreerd, waarvan 312 verdachten zijn gedagvaard of opgeroepen. Hierbij ging het om diverse strafbare gedragingen, ook om delicten waarbij geen sprake was van schade. In een aantal zaken heeft zich een benadeelde partij gevoegd. Bij het CJIB zijn van 55 daders vonnissen bekend waarbij een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. Hiermee is een totaal schadebedrag van ruim € 551.000,– gemoeid. Deze schadevergoedingen komen ten goede aan 70 benadeelde partijen. Op het moment dat de vonnissen bij het CJIB binnenkomen, begint het CJIB direct met het innen van de schadevergoedingsmaatregelen. Op 19 januari 2022 was ruim € 36.700,– geïnd. Aan de inning van het resterende geld wordt volop gewerkt. Daarnaast zijn er nog 180 strafzaken waarin door de rechter een straf is opgelegd, maar die nog moeten worden aangeleverd aan het CJIB. Hierbij zitten mogelijk ook vonnissen waarin een schadevergoedingsmaatregel is opgelegd.
Vanuit de Regeling bedrijvenschade coronarellen is aan 36 ondernemers in totaal een bedrag van € 228.150,– aan schade vergoed. Op dit moment wordt onderzocht of en op welke wijze de uit de Regeling vergoede schade op de daders kan worden verhaald. Ik verwijs u op dit punt verder naar de beantwoording van vraag 7.
Wat zijn uw verklaringen voor het feit dat slechts zo weinig schade op de daders kan worden verhaald, waardoor niet de daders maar de gemeenten, rijksoverheid, verzekeraars, bedrijven en particulieren opdraaien voor de schade?
Daders van strafbare feiten moeten de schade die het gevolg is van die strafbare feiten vergoeden. Dat is het uitgangspunt van het stelsel van schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten. Dat uitgangspunt geldt dus ook voor de schade die vorig jaar door ondernemers is geleden als gevolg van vernielingen tijdens de rellen. Echter, bij deze schade was op het moment zelf van nog groter belang dat de door corona al zwaar getroffen ondernemers in eerste instantie een beroep zouden kunnen doen op hun verzekeraar voor snel schadeherstel, zodat de vernielde winkels weer snel open zouden kunnen. Daartoe is ook, vooruitlopend op de totstandkoming van de Regeling Bedrijvenschade, nauw overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars.
Het merendeel van de ondernemers was, zoals mijn voorganger in zijn brief van 9 februari 2021 heeft aangegeven5, verzekerd tegen dit soort schade en verzekeraars keren in de regel snel uit bij meldingen van materiële schade.
De totale verzekerde schade als gevolg van de rellen wordt door het Verbond van Verzekeraars geschat op € 1 mln. Verzekeraars kunnen vervolgens via subrogatie in de rechten van het slachtoffer treden, waarbij zij in een civiele procedure de schade kunnen verhalen op de daders. In hoeverre verzekeraars van deze mogelijkheid gebruik maken is een keuze die aan de verzekeraars is. Ik sta in contact met het Verbond van Verzekeraars om te vernemen hoe dit verloopt.
Bij rellen zoals deze gaat het in de regel om onoverzichtelijke, chaotische situaties. Het vergt daardoor uitvoerig onderzoek om te kunnen achterhalen of veroorzaakte schade aan een dader kan worden toegerekend. Politie en openbaar ministerie hebben hier veel tijd in gestoken. Als uit camerabeelden, getuigenverklaringen of processen-verbaal van aanwezige politieambtenaren niet kan worden vastgesteld of een relschopper schade heeft veroorzaakt, is het eisen en opleggen van het vergoeden van de schade niet mogelijk.
Gelet op het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregelen en de strafzaken die nog moeten worden aangeleverd bij het CJIB zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, kan nog geen eindoordeel kan worden gegeven over de mate waarin het verhaal op daders is gelukt. Ik kan u echter verzekeren dat het mijn ambitie is om daders zoveel als mogelijk te laten betalen voor de aangerichte schade.
Is ook een van de redenen dat relschoppers veroordeeld zijn tot het storten van geldbedragen in een schadefonds, maar dat er nooit een cent in het fonds is gestort omdat dit fonds door Justitie nooit is opgericht? Hoe kan dat?
Specifiek voor de betreffende rellen heeft mijn ambtsvoorganger toegezegd te komen met zoiets als een fonds om getroffen ondernemers schadeloos te stellen voor de schade die zij niet vergoed krijgen van de verzekering. Deze toezegging heeft uiteindelijk vorm gekregen in een Regeling die is uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) zoals bij brief aan Uw Kamer is gemeld6 en in de Staatscourant is gepubliceerd7. Er zijn in het kader van deze rellen voor zover mij bekend geen strafzaken waarbij een rechter tot veroordeling van storting van een geldbedrag in een fonds is overgegaan.
In antwoord op het geweld tijdens de Museumpleinrellen in Amsterdam, die over een langere periode hebben plaatsgevonden, heeft de rechter als bijzondere voorwaarde opgelegd dat de veroordeelde een geldbedrag moet betalen op het moment dat er een fonds wordt opgericht ter vergoeding van schade aan gedupeerden/de gemeente Amsterdam. Anders dan bij de rellen waarvoor de regeling gold ging het hier niet om schade aan ondernemingen, maar om schade aan bijvoorbeeld wegdek van de gemeente en politievoertuigen. Van deze 37 zaken waren er op 19 januari 2022 13 zaken bij het CJIB aangeleverd met een totaalbedrag van € 5.200,–. Inmiddels is gebleken dat in twee zaken daarvan de bijzondere voorwaarde tot storting in een op te richten fonds in hoger beroep niet meer is opgelegd. Momenteel wordt in overleg met het OM, het CJIB en de gemeente Amsterdam bekeken op welke wijze deze bijzondere voorwaarde het beste ten uitvoer gelegd kan worden, bijvoorbeeld in de vorm van een lokaal fonds.
Klopt het dat er grote verschillen zijn tussen de regio’s, en dat bijvoorbeeld in Oost-Brabant veel meer schade verhaald wordt op de daders dan bijvoorbeeld in de regio Rotterdam? Wat is uw verklaring hiervoor en wat kan hiervan geleerd worden?
Cijfers rondom het strafrechtelijk vorderen van de schademaatregelen worden niet geregistreerd. Hierdoor kan niet inzichtelijk worden gemaakt of er grote verschillen zijn tussen de regio’s.
In meer algemene zin is bij de aanpak na de rellen ervaren dat het grote aantal personen dat kon worden berecht en bestraft, behaald is door nauwe samenwerking tussen OM en politie en het direct na de rellen inrichten van gezamenlijke werkprocessen.
Is het toepassen van snelrecht in dit soort gevallen wel zo’n goed idee, of is dat soms ook belemmerend voor het bewijzen en uiteindelijk veroordelen tot schadevergoeding?
Het snelrecht is geschikt voor strafzaken waarbij de bewijsvoering voor een delict binnen enkele dagen rond kan zijn. Bij rellen als hier aan de orde is doorgaans sprake van onoverzichtelijke situaties waarbij meer tijd nodig is om – bijvoorbeeld aan de hand van camerabeelden – het bewijs rond te krijgen en te kunnen vaststellen welke schade door verdachten is veroorzaakt. Bij de rellen is snelrecht ingezet in de zaken waar dat naar het oordeel van het OM mogelijk was.
Wat zijn de mogelijkheden om alsnog, bijvoorbeeld via civiele weg, de schade te verhalen op de daders? Wordt dit ook gedaan?
Bij de vormgeving van de Regeling Bedrijvenschade is opgenomen dat de ondernemers die via de RVO een beroep doen op deze regeling daarmee automatisch hun vordering op een (eventuele) dader overdragen aan de overheid. Dit is gebeurd via een zogenaamde akte van cessie. De achterliggende gedachte was dat zodoende de schade waarvoor een uitkering was verstrekt alsnog op de daders kan worden verhaald. Het is mijn intentie om dit ook zoveel mogelijk te doen, vanuit de gedachte dat als iemand schade veroorzaakt deze er ook voor moet opdraaien. Tegelijkertijd ben ik mij ervan bewust dat dit een complexe aangelegenheid is, onder meer vanwege de privacywetgeving. Op dit moment bekijk ik daarom samen met het OM of en zo ja op welke wijze de schade waarvoor een tegemoetkoming is gegeven gekoppeld kan worden aan een dader. Ik verwacht uw Kamer hierover voor de zomer nader te kunnen berichten.
Herinnert u zich dat uw voorganger stevige taal sprak, namelijk dat alles op alles gezet zou worden om de schade «tot de laatste cent» te verhalen op «dat tuig»? Wat vindt u zelf dat daar van terecht is gekomen?
Mijn ambtsvoorganger heeft in het debat van 27 januari 2021 over de rellen en de daaropvolgende brief van 9 februari 2021 aangegeven dat hij het van groot belang vond dat de getroffen ondernemers hun schade vergoed zouden krijgen. Hiervoor is de Regeling Bedrijvenschade ingesteld die op 1 april 2021 in werking trad.
Daarnaast heeft hij aangegeven het belangrijk te vinden dat de schade tijdens de rellen zoveel als mogelijk op de daders wordt verhaald. Ook ik vind het belangrijk dat daders zoveel mogelijk de door hen aangerichte schade betalen. Zoals in het bovenstaande is aangegeven is dit via verschillende wegen ook gebeurd. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven is een significant bedrag aan schade ook daadwerkelijk gevorderd bij de daders. Er is door verschillende organisaties veel tijd en energie gestoken om dit voor elkaar te krijgen. Daarnaast lopen er nog diverse strafzaken die nog tot veroordelingen tot het vergoeden van schade kunnen leiden.
Voor het verhalen van de schade die via de Regeling Bedrijvenschade is uitgekeerd laat ik op dit moment onderzoeken of verhaal op basis van de akte van cessie mogelijk is (zie vraag 7). Op dit moment is het beeld dat ondernemers zijn gecompenseerd voor hun schade en dat diverse daders zijn veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding, maar dat lang niet alle schade aan daders gekoppeld en dus op hen verhaald zal kunnen worden.
Wat doet volgens u met het vertrouwen, als dit soort beloftes loze woorden blijken te zijn, of in ieder geval niet waargemaakt kunnen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe gaat u er voor zorgen dat in de toekomst meer schade op de daders verhaald kan en zal gaan worden? Wat is daar volgens u voor nodig?
Ook de Commissie «Onderzoek stelsel schadevergoeding voor slachtoffers van strafbare feiten» benadrukt in haar rapport8 het uitgangspunt dat de dader aansprakelijk is voor de schade die hij veroorzaakt heeft. In het verlengde daarvan doet de commissie voorstellen om de mogelijkheden om de dader te verplichten tot een financiële schadevergoeding te bevorderen en te verruimen, ook wanneer dit niet rechtstreeks vertaald wordt in een vergoeding voor de schade van het slachtoffer. Op dit moment wordt samen met de betrokken ketenpartners gesproken over de inhoud van het rapport. De voorstellen worden gezamenlijk uitgewerkt, waarbij de consequenties, uitvoerbaarheid en kosten in kaart worden gebracht. De Minister voor Rechtsbescherming zal uw Kamer voor het einde van het jaar middels een inhoudelijke beleidsreactie op het advies nader informeren.
Toenemende intimidaties in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de resultaten van de peiling die FNV heeft gehouden onder gevangenispersoneel?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het signaal van de medewerkers die aangeven zich onveilig te voelen en dit ook direct koppelen aan de door hen gevoelde onderbezetting in het gevangeniswezen en het vertrek van ervaren personeel?
Laat ik voorop stellen dat de directie van Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en ikzelf dergelijke signalen zeer serieus nemen. In de peiling van de vakbond FNV heeft meer dan de helft van de ruim 1800 ondervraagde gevangenismedewerkers aangegeven dat intimidatie en geweld binnen de gevangenissen de afgelopen jaren is toegenomen. Dit beeld vind ik zorgelijk: elke bedreiging of (geweld)incident is er een te veel. Tegelijkertijd heeft het personeel te maken met een complexe doelgroep en zijn incidenten nooit uit te sluiten. Of er een koppeling gemaakt kan worden met een mogelijk tekort aan (ervaren) personeel is moeilijk vast te stellen. Dat het een uitdaging is om voldoende personeel werkzaam te hebben, is een feit. Dit komt onder meer door de leeftijdsopbouw van het personeel waardoor de komende tijd ervaren personeel uitstroomt en nieuw personeel instroomt, en een krappe arbeidsmarkt. Daarnaast beïnvloedt het hoge aantal coronabesmettingen tijdelijk de inzetbaarheid van medewerkers.
De werving van personeel vraagt dus om continue aandacht van DJI. De afgelopen periode is ingezet op de professionalisering en optimalisatie hiervan. Zo zijn er «sourcers» en «recruiters» aangesteld die gericht nieuwe medewerkers benaderen en start dit voorjaar een arbeidsmarktcampagne. Verder voer ik, mede naar aanleiding van de brief van de Centrale Ondernemingsraad (COR) van DJI van oktober 2021 en de brief3 die ik uw Kamer stuurde op 19 november 2021, reeds gesprekken met de directie van DJI over een veilige werkomgeving en voldoende, goed opgeleid personeel en welke maatregelen daarvoor nodig zijn. De uitkomsten van de FNV-enquête worden daarin meegenomen, evenals de uitkomsten van het medewerkerstevredenheidsonderzoek van 2021, waarin 20% van de medewerkers aangaf zich geïntimideerd te voelen door gedetineerden. Over de uitkomsten van deze gesprekken zal ik uw Kamer bij de volgende voortgangsbrief over de visie op het gevangeniswezen informeren.
Trekt u het zich aan dat gevangenispersoneel onomwonden zegt elkaar niet te vertrouwen? Wordt er volgens u voldoende aan gedaan om te voorkomen dat medewerkers die foute bedoelingen hebben worden aangenomen, of dat medewerkers het verkeerde pad op worden getrokken (al dan niet door bedreiging of het vooruitzicht van grote sommen geld) door criminelen? Zo ja, waaruit blijkt dat?
Ja, dat trek ik mij aan. Weerbaarheid is een belangrijk thema binnen DJI en de integriteit van medewerkers moet buiten kijf staan. Deze thema’s maken daarom onderdeel uit van basisopleidingen van medewerkers en leidinggevenden en zijn daarna onderdeel van de personeels- en functioneringsgesprekken. Daarnaast heeft mijn voorganger in de brief over de aanpak van georganiseerde criminaliteit in detentie en bij berechting een aantal maatregelen genoemd om de weerbaarheid en integriteit verder te versterken.4 Zo maakt de nieuwe CAO Rijk 2021 het mogelijk dat medewerkers van DJI om de vier jaar een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) moeten overleggen, in plaats van alleen bij indiensttreding. Medewerkers die dit niet kunnen, worden geschorst. Met invoering van de recent gewijzigde versie van de ontwerpregeling aanwijzing functies VOG politiegegevens kunnen naast veroordelingen ook aangiftes en meldingen die bij de politie zijn gedaan worden meegewogen. Als een medewerker ná indiensttreding in aanraking komt met justitie, moet DJI dit weten. Ook is in eerdergenoemde brief aangekondigd dat onderzocht wordt of medewerkers die een risicofunctie op een bijzondere locatie binnen DJI bekleden, zoals medewerkers bij de Extra Beveiligde Inrichting (EBI), een zogeheten veiligheidsonderzoek kunnen krijgen. Ik zal uw Kamer in het voorjaar over de voortgang hiervan informeren.
Zijn de huidige afspraken over personele bezetting nog wel te rechtvaardigen bij een gevangenenpopulatie die, in den breedte, alsmaar zwaardere vormen van crimineel gedrag en psychische problemen vertoont? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat gaat u eraan doen om hierin een beter evenwicht te vinden?
Het gevangeniswezen heeft te maken met een specifieke en soms moeilijke doelgroep. Met DJI kijk ik naar wat dit onder meer voor de regimes en de personele bezetting betekent. Er worden verschillende maatregelen getroffen die er onder meer op gericht zijn dat personeel hun werk veilig kan blijven uitvoeren. Zo is in elke penitentiaire inrichting (PI) een Bureau Inlichtingen en Veiligheid (BIV) ingericht, waar centraal signalen van en informatie over voortgezet crimineel handelen bij elkaar worden gebracht zodat maatregelen kunnen worden genomen. Daarnaast zorg ik voor een landelijk dekkend netwerk van hoogbeveiligde voorzieningen voor de «zware» gedetineerden. Zo komt er een tweede EBI in Vlissingen en er zijn op dit moment twee Afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in Leeuwarden en Krimpen aan den IJssel. Medio 2022 komt er een derde AIT in Alphen aan den Rijn. Daarnaast ben ik in gesprek met DJI en de Penitentiaire Psychiatrische Centra (PPC’s) over de rol van de PPC’s in het forensische stelsel en wat dit betekent voor de benodigde randvoorwaarden, zoals de inzet van personeel. Ook is de afgelopen jaren extra geïnvesteerd in training en opleiding van personeel, bijvoorbeeld in vakmanschap met de middelen die met het convenant «Werken aan een solide personeelsbeleid» beschikbaar zijn gesteld.
Bent u bereid de werkcultuur binnen DJI eens goed tegen het licht te houden en actie te ondernemen als blijkt dat inderdaad sprake is van een ongezonde werkcultuur van intimiderende, neerbuigende en onvriendelijke bejegening onder personeel?
Ik vind het van groot belang dat er bij DJI een gezonde werkcultuur bestaat. Dit vraagt om permanente reflectie en aandacht en geen eenmalige actie. De uitkomsten van de FNV-enquête geven aanleiding om daar extra op in te zetten. Een neerbuigende en onvriendelijke bejegening en zelfs intimidatie is op geen enkele manier acceptabel. In het geval van intimidatie treedt de leiding van DJI op en zij doet alles wat in haar mogelijkheid ligt om dit te voorkomen. Het personeelsbeleid van DJI is erop gericht negatieve bejegening van medewerkers te voorkomen. In de leiderschapsprogramma’s besteedt DJI onder andere aandacht aan goede gespreksvoering. Leidinggevenden volgen de nodige opleidingen en trainingen voor het bevorderen van een gezonde werkcultuur, zoals trainingen voor personeels- en functioneringsgesprekken. Medewerkers volgen trainingen zoals «Praten over je vak», «Pesten op de werkvloer» of de training «Uitspreken, Bespreken, Aanspreken, Afspreken» om onderling gedrag positief te bevorderen. Wanneer een medewerker zich in de praktijk toch onheus bejegend voelt, kan hij dit bespreekbaar maken met zijn leidinggevende of een hogere leidinggevende die vervolgens gepaste actie onderneemt. Daarnaast kunnen medewerkers zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon als zij of hij te maken krijgt met onheuse bejegening of ontoelaatbaar gedrag.
Oplichters die te koop staande woningen te huur aanbieden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verschijnsel dat oplichters advertenties van te koop staande huizen gebruiken om deze voor de verhuur aan te bieden?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat mensen de dupe worden van dit soort oplichting? Welke rol speelt de krapte aan woningen volgens u bij dit soort trucs?
Iedere vorm van fraude en oplichting is verboden en onacceptabel, zo ook de hier aangehaalde praktijk. Ik kan mij voorstellen dat de krapte aan woningen dit verschijnsel in de hand werkt. Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling, omdat mensen de schaarste aan woningen dan misbruiken en zichzelf daarmee financieel verrijken ten koste van anderen.
Welke mogelijkheden ziet u om oplichting bij de verhuur van een woning tegen te gaan? Welke rol kan verdere regulering van het verhuurproces daarbij een rol spelen?
Oplichting is niet toegestaan en strafbaar. Dit moet dan ook aangepakt worden. Dit kan op verschillende manieren.
Op de eerste plaats verdient het de aanbeveling om je als woningzoekende goed te (laten) informeren over de aangeboden woningen en de aanbieder daarvan. Voorts werk ik aan een verdere regulering van het verhuurproces via het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Onderdeel van dit voorstel is het introduceren van een landelijke basisnorm die ziet op goed verhuurderschap. Door de introductie van deze norm wordt het voor verhuurders en verhuurbemiddelaars duidelijk hoe het gedrag dat van hen verwacht mag worden er in de praktijk uit ziet. Deze norm wordt wettelijk vastgelegd in de vorm van algemene regels en heeft betrekking op alle fases van het verhuurproces. Naast bewustwording biedt het voorstel de mogelijkheid dat gemeenten handhavend kunnen optreden als verhuurders of verhuurbemiddelaars ongewenst gedrag vertonen en daarmee de norm overtreden. Dit wetsvoorstel moet er zodoende aan bijdragen dat het verhuurproces correct verloopt en dat de informatiepositie van woningzoekenden en huurders verbetert.
Verder vind ik dat ook platforms een verantwoordelijkheid dragen en dat van hen verwacht mag worden dat zij hun eigen maatregelen nemen om fraude te voorkomen. Dit doen zij bijvoorbeeld al door het stellen van gebruikersvoorwaarden aan adverteerders, waarbij het overtreden van deze voorwaarden kan leiden tot verwijdering van de advertentie. Zodra een platform er weet van heeft dat er onrechtmatige content op de website is geplaatst, dient zij deze te verwijderen. De Autoriteit Consument & Markt (ACM) ziet erop toe dat tegen misleiding door adverteerders (op platforms) wordt opgetreden en kan bij overtreding bestuursrechtelijk richting de adverteerder optreden, bijvoorbeeld in de vorm van een last onder dwangsom of een boete. De ACM heeft de woningmarkt dit jaar benoemd als agendathema en daarmee als prioriteit. Dit betekent onder andere dat signalen over misleidende huuradvertenties met voorrang worden behandeld.
Tot slot kunnen gedupeerden, behalve bij de ACM, ook terecht bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting van de politie en de Fraudehelpdesk.
Deelt u de mening dat platforms waarop deze frauduleuze advertenties worden aangeboden ook een verantwoordelijkheid dragen? Zo ja, wat mogen consumenten volgens u verwachten van platforms die deze advertenties hosten wanneer ze worden opgelicht?
Zie antwoord vraag 3.
Treedt u op tegen dit soort praktijken? Bent u het ermee eens dat ook deze vorm van oplichting aangepakt moet worden?
Zie antwoord vraag 3.
De bescherming van deelnemers van tv programma’s zoals the Voice of Holland. |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «RTL legt the Voice stil na beschuldigingen seksueel grensoverschrijdend gedrag»?1
Ja.
In hoeverre is het Ministerie van OCW door RTL op de hoogte gesteld van de beschuldigingen van seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik bij The Voice of Holland? Kunt u aangeven of het ministerie wordt betrokken bij het vervolg van dit proces en zo ja, op welke wijze?
Allereerst wil ik kenbaar maken dat de verhalen van de vrouwen die in de uitzending van het BNNVARA programma BOOS aan bod kwamen ronduit verschrikkelijk en misselijkmakend zijn en mij hebben aangegrepen. Mensen die slachtoffer zijn van seksueel grensoverschrijdend gedrag verdienen onze steun en aandacht. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en aangepakt.
Net als uw Kamer hebben de eerste berichtgevingen rond grensoverschrijdend gedrag bij The Voice of Holland mij via de verschillende mediakanalen bereikt. Naar aanleiding van deze berichtgeving en de uitzending van BOOS, heb ik contact opgenomen met zowel RTL, Talpa alsook de NPO. Het waren eerste verkennende gesprekken waarbij inzet is om alle vormen van grensoverschrijdend gedrag zoveel mogelijk te voorkomen of op tijd te signaleren. Voor dergelijke praktijken mag in de samenleving als geheel en dus ook in de culturele en creatieve sector geen ruimte zijn.
In mijn rol als Staatssecretaris zet ik in op een drietal interventies. Ten eerste ga ik met de sector in gesprek, zij zijn als werkgevers en opdrachtgevers in eerste instantie aan zet. Ik zie het als mijn taak om partijen bij elkaar te brengen. Daartoe organiseer ik op korte termijn een rondetafelgesprek met stakeholders uit de sector. Daarbij zal ik ook experts op het gebied van gedrag en sociale veiligheid betrekken. Het startpunt van die gesprekken is dat er geen cultuur mag zijn waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag kan plaatsvinden en in stand wordt gehouden. Preventie is hierin belangrijk. Hiermee wil ik de organisaties binnen de mediasector aanmoedigen om met een gezamenlijke aanpak te komen die leidt tot een daadwerkelijk veiliger werkklimaat.
Ten tweede blijf ik het meldpunt mores.online dit jaar ondersteunen. Dit is een eigen meldpunt van de culturele en creatieve sector (waaronder de televisie-sector) dat melders adviseert over welke weg zij het beste kunnen bewandelen. Mores.online ontvangt subsidie vanuit het Rijk (de zes Rijkscultuurfondsen). Ook hen nodig ik uit voor de ronde tafel.
Tot slot is de Raad voor Cultuur eerder gevraagd om advies uit te brengen met als doel zicht te krijgen op wat er nu speelt met betrekking tot grensoverschrijdend gedrag in de culturele en creatieve sector. Op het terrein van voorkoming, signalering, stoppen en het tijdig bieden van passende hulp aan slachtoffers. Centrale vragen zijn daarbij: hoe kan de sector (koepels, werkgevers, opdrachtgevers) haar verantwoordelijkheid goed vormgeven? Wat zou de sector anders kunnen doen? En hoe kan het ministerie dit ondersteunen? De zaak rond The Voice zal de Raad hierbij ook betrekken, zoals ook andere casussen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Dit advies, dat ik begin deze zomer verwacht, zal ik gebruiken om te kijken hoe we de rol van het ministerie verder kunnen optimaliseren. Ik informeer uw Kamer hier zo spoedig als mogelijk over.
Kunt u aangeven of het klopt dat kandidaten van The Voice of Holland strenge contracten moeten tekenen, maar in het contract geen afspraken worden opgenomen over het beschermen van de kandidaat in de werkrelatie tussen het jurylid en de kandidaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, welke afspraken zijn er dan opgenomen?
ITV, de producent van The Voice, heeft mij laten weten dat kandidaten van The Voice een contract tekenen waarin over en weer verplichtingen zijn opgenomen die verband houden met deelname aan het format. Het contract bevat bepalingen over muziekrechten, rechten van intellectueel eigendom en een geheimhoudingsclausule. Dit zijn afspraken die in de muziek- en entertainmentindustrie niet ongebruikelijk zijn. Omdat deelname aan een talentenjachtprogramma gepaard gaat met (fysiek en mentaal) intensieve activiteiten en veel media-aandacht die als belastend kunnen worden ervaren, is in het contract medische/psychologische ondersteuning van de kandidaten opgenomen.
ITV heeft mij laten weten dat ter bescherming van kandidaten de afgelopen jaren wordt gewerkt met een vertrouwenspersoon waartoe kandidaten zich kunnen wenden om op vertrouwelijke basis te spreken over eventuele problemen waar de kandidaat tegenaan loopt.
Kunt u aangegeven op welke wijze kandidaten bij tv-programma’s, zoals bijvoorbeeld the Voice of Holland, worden beschermd tegen seksueel overschrijdend gedrag en machtsmisbruik? Hoe zou er meer toezicht kunnen worden gehouden bij dergelijke werkrelaties?
Grensoverschrijdend gedrag op de werkvloer moet in de sector en organisaties zelf worden aangepakt. In de Arbowet is vastgelegd dat de primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen van ongewenst gedrag op de werkvloer bij de werkgever ligt. De werkgever moet concrete maatregelen treffen om seksuele intimidatie op de werkvloer te voorkomen en aan te pakken. De Arbowet is van toepassing op werknemers, zzp-ers die onder gezag werken en vrijwilligers. Alleen als er een gezagsrelatie is tussen de werkgever en kandidaten is de Arbowet op kandidaten van toepassing; dit hangt af van het contract en de feitelijke omstandigheden. Dit kan door onderzoek door de Nederlandse Arbeidsinspectie worden vastgesteld. De Nederlandse Arbeidsinspectie is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Arbowet en werkt daarbij programmatisch en risicogericht. Het arbeidsrecht biedt mogelijkheden voor werkgevers om op te treden tegen werknemers die zich tegenover kandidaten van een programma schuldig maken aan grensoverschrijdend gedrag. Veel cao’s kennen bepalingen over disciplinaire sancties, zoals berisping of schorsing, in geval van verwijtbare gedragingen van werknemers. In geval van ernstige misdraging kan ontslag (op staande voet) worden gegeven. Daarnaast kan het strafrecht van toepassing zijn wanneer sprake is van grensoverschrijdend gedrag. Kandidaten kunnen aangifte doen vanwege bijvoorbeeld aanranding of verkrachting, wat een aantal kandidaten inmiddels lijkt te hebben gedaan.
Tegelijkertijd laten de recente onthullingen zien dat extra inzet noodzakelijk is om mensen te beschermen tegen seksueel grensoverschrijdend gedrag en machtsmisbruik. Dit is een probleem dat zich niet beperkt tot de mediasector of de werkvloer maar helaas in de hele samenleving voorkomt. Daarom wordt onder onze centrale regie toegewerkt naar een integrale en gecoördineerde aanpak van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld. Wij zullen het huidige pakket aan maatregelen bezien en waar nodig (opnieuw) onder de aandacht brengen, versterken, versnellen en aanvullen met nieuwe maatregelen. Er is in de samenleving een brede groep die het verschil kan maken, maar behoefte heeft aan duidelijkheid en handvatten om goed te handelen bij ongewenst gedrag. Denk aan duidelijke normen, kaders en informatie. Hier ligt een kans voor het verbeteren van de informatievoorziening en het voeren van het maatschappelijk debat via bijvoorbeeld branches en sectoren. Dit vraagt een rijksoverheid die bewustwording creëert, faciliteert, normeert, handvatten biedt en waar nodig sanctioneert. Ter ondersteuning en versterking van deze inzet heeft het kabinet een onafhankelijke regeringscommissaris aangesteld die de beoogde afname van grensoverschrijdend gedrag kan aanjagen en richting kan geven aan het maatschappelijk debat2.
Bent u het ermee eens dat bij tv-programma’s waar kinderen kandidaat zijn, zij extra beschermd dienen te worden, zoals deelnemers van The Voice of Holland Kids? Zo ja, op welke wijze gebeurt dit en op welke wijze kan dit volgens u worden verbeterd?
Ja. In het algemeen geldt, dat waar het gaat om minderjarigen ter bescherming van hun veiligheid en welzijn extra waakzaamheid is geboden gezien hun kwetsbare positie. De Arbowet en de Arbeidstijdenwet voorzien in specifieke beschermende bepalingen die betrekking hebben op werksituaties waarbij minderjarigen zijn betrokken. Kinderen tot 13 jaar mogen pas deelnemen aan een tv-programma als het programma voor hen een ontheffing van het verbod op kinderarbeid heeft gekregen. De Nederlandse Arbeidsinspectie geeft alleen een ontheffing als de werkgever maatregelen heeft getroffen om het kind te beschermen zoals benoemd in de Beleidsregel inzake ontheffing verbod van kinderarbeid 2016. Wat wel en wat niet mag ten aanzien van oudere kinderen, staat in de Nadere Regeling Kinderarbeid (NRK). Deze regeling beschermt kinderen tegen te lang, te vaak of te zwaar werk. De regeling heeft specifieke artikelen voor het meewerken in uitvoeringen in de culturele sector, zoals het optreden in musicals of het spelen in films en televisieseries.
Wat betreft The Voice Kids, heeft ITV mij laten weten dat er meerdere specifieke regels en voorzorgen gelden. Zo worden de minderjarige deelnemers tijdens de voorbereidingen op en de opnames zelf altijd begeleid door kinderbegeleiders. Er is een externe kinderpsycholoog voor hen aanwezig die de kinderen begeleidt en workshops geeft. Ook is een VOG vereist voor alle productiemedewerkers die verantwoordelijk zijn voor het aansturen op en rondom de set van de minderjarige deelnemers en de leden van het redactieteam. Op de werkvloer gelden specifieke regels met betrekking tot lichamelijk contact o.a. bij het aanbrengen van zenders en bij de styling. Ouders worden intensief betrokken bij de gang van zaken rondom de productie. En in geval van eventuele klachten, kunnen deze worden gemeld aan een specifiek aangewezen vertrouwenspersoon en/of de kinderpsycholoog.
Wat vindt u in algemeen van het feit dat kandidaten van tv-programma’s zeer strenge contracten moeten tekenen met boetes die vaak als buitenproportioneel worden ervaren? Kan dit volgens u in de hand werken dat kandidaten overschrijdend gedrag minder durven te melden?
Over het algemeen kan ik begrijpen dat ter bescherming van het programmaformat gebruik wordt gemaakt van contracten waarin concrete waarborgen en voorwaarden zijn opgenomen. De inhoud van dit contract moet wel proportioneel zijn. Wanneer strenge contracten zodanig worden opgevat dat dit ertoe leidt of kan leiden dat het melden van grensoverschrijdend gedrag wordt belemmerd, is dit onwenselijk. Ik verwacht dat alle relevante issues in het gesprek aan de orde mogen komen tijdens de ronde tafel en daarmee ook dit onderwerp.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de verschillende publieke en commerciële partijen om te onderzoeken of dit soort beschuldigingen breder spelen bij tv-programma’s en te bespreken hoe kandidaten in de toekomst beter kunnen worden beschermd? Zo ja, wanneer bent u dit van plan te doen en hoe wordt de Kamer hierover op te hoogte gehouden?
Zie antwoord 2.
Het bericht dat UWV op illegale wijze wachtlijsten wegwerkt: uitkeringen worden verstrekt zonder de beoordeling van een arts. |
|
Daan de Kort (VVD), Bart Smals (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Het UWV werkt wachtlijsten op illegale wijze weg: uitkering verstrekt zonder beoordeling arts»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk en onwettig is dat Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)-kantoren arbeidsongeschiktheidsuitkeringen hebben toegekend zonder keuringen toe te passen?
Ik vind het onwenselijk dat dergelijke proeven zonder mijn medeweten en dat van uw Kamer worden gestart. De Raad van Bestuur van UWV heeft geconstateerd dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen en heeft aangegeven dat te betreuren.
Naar aanleiding van vragen van RTL Nieuws heeft UWV laten weten dat in het district Zwolle een kleinschalige proef is uitgevoerd met een andere wijze van claimbeoordeling voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) voor een specifieke doelgroep. In Hengelo was er sprake van een plan dat niet is uitgevoerd. In Zwolle heeft een arbeidsdeskundige bij een groep van dertig zieke werknemers van zestig jaar en ouder een (plausibiliteits-)beoordeling gedaan. In negentien gevallen is een WIA-uitkering (WGA 80–100) toegekend gekregen zonder beoordeling door een verzekeringsarts. Daarmee is UWV afgeweken van artikel 6, eerste lid, van de WIA. In dit artikel is bepaald dat de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd wordt op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Ik deel de mening dat deze proef niet conform de wet is geweest.
Vindt u dat het mogelijk moet zijn om buitenwettelijke pilots en experimenten uit te voeren om wachtlijsten weg te werken?
Ja. Uitgangspunt is en blijft dat beleid wordt uitgevoerd binnen de wettelijke kaders. In bijzondere situaties kunnen er legitieme redenen zijn voor buitenwettelijke pilots en experimenten. Er gelden strikte kaders voor het afwijken van vigerende wetgeving. Zo is het belangrijk dat er een goede belangenafweging heeft plaatsgevonden, het buitenwettelijk beleid begunstigend is, beperkt is in tijd en dat de Tweede Kamer geïnformeerd is. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5 van het lid Stoffer over hetzelfde onderwerp.
Is bij u bekend of ook andere UWV-kantoren dezelfde werkwijze toepassen?
UWV heeft laten weten dat deze proef eenmalig was en op één kantoor heeft plaatsgevonden.
Als reden voor het verstrekken van uitkeringen zonder keuring, wordt in het artikel genoemd dat het gaat om het wegwerken van wachtlijsten, zijn er nog andere acties ondernomen om de wachtlijsten weg te werken? Zo ja, welke zijn dat, en passen deze binnen de wet?
Bij brief van 9 april 2021 is uw Kamer geïnformeerd over het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen en over de maatregelen die – binnen de wettelijke kaders- in gang zijn gezet.2 Ik noem hier de omslag naar een regiemodel voor sociaal-medische dienstverlening en een effectievere inzet van de verzekeringsarts in de Ziektewet. Dit knelpunt zorgt voor wachttijden en (financiële) onzekerheid bij werknemers en werkgevers. Lange wachttijden kunnen ook tot gevolg hebben dat de re-integratie later begint, waardoor de werkhervattingskansen van mensen mogelijk afnemen. De nood is hoog, en daarmee de noodzaak om nieuwe werkwijzen te bezien. In dit perspectief zie ik de pilots in Zwolle en Hengelo.
Gelet op de ingrijpende effecten die nieuwe manieren van werken met zich mee kunnen brengen, ben ik, samen met UWV en de Nederlandse Vereniging voor Verzekeringsgeneeskunde (NVVG), in overleg met de sociale partners hoe we de consequenties van verschillende opties om het knelpunt bij sociaal-medische beoordelingen te verkleinen, met elkaar wegen. Zoals aangegeven in de Stand van de Uitvoering van december vorig jaar, zal ik de Tweede Kamer zo snel mogelijk, maar uiterlijk in het voorjaar, informeren over de uitkomsten.3
Over (andere) acties die het wettelijk kader (mogelijk) te buiten gaan, heeft UWV mij niet geïnformeerd. Ik heb UWV verzocht de vraag of er andere buitenwettelijke acties zijn ondernomen te betrekken bij de evaluatie van de voorbereiding, besluitvorming en uitvoering van de pilot, die UWV laat uitvoeren. De uitkomsten hiervan deel ik uiterlijk in het voorjaar met uw Kamer.
Welke oplossingsrichtingen ziet u nog meer voor het verder wegwerken van de wachtlijsten en welke wetswijzigingen zijn daar voor nodig?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, ben ik hierover in gesprek met UWV, NVVG en de sociale partners. Daarbij heb ik toegezegd uw Kamer uiterlijk in het voorjaar te informeren over de uitkomsten van dit traject.
Bent u op de hoogte van het feit of eenzelfde werkwijze is toegepast bij andere uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)?
Nee. UWV heeft laten weten dat eenzelfde werkwijze alleen is toegepast bij de beoordeling van WIA-aanvragen. Naar aanleiding van de bij vraag 5 genoemde evaluatie ga ik nader in gesprek met UWV over de vraag of eenzelfde werkwijze ook buiten de WIA is toegepast.
Hoe gaat u voorkomen dat in het vervolg arbeidsongeschiktheidsuitkeringen worden toegekend zonder dat er vooraf een keuring plaatsvindt?
UWV heeft in reactie op de berichtgeving aangeven dat deze pilot niet hadden mogen gebeuren en dat het besluitvormingsproces niet op de juiste manier is verlopen. Ik vertrouw erop dat UWV lessen trekt uit de evaluatie die het laat doen en ik blijf hierover in gesprek met UWV.
De actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de actuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders in Oekraïne?
De Russische troepenopbouw in het grensgebied met Oekraïne past niet in het reguliere beeld. Deze opbouw leidt tot onrust en brengt het risico van incidenten mee. Het kabinet blijft de ontwikkelingen nauwlettend volgen via de sporen van de EU, NAVO, OVSE, en via bilaterale contacten. Op dit moment hebben wij geen aanleiding om te spreken van een dreigende situatie voor Nederlanders in Oekraïne.
Bent u ermee bekend dat het Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken het reisadvies voor heel Oekraïne heeft aangemerkt als niveau 4 «Do not travel», het hoogste waarschuwingsniveau?
Ja.
Bent u voornemens het reisadvies voor heel Oekraïne aan te scherpen van oranje naar rood. Zo nee, waarom niet?
Het reisadvies voor Oekraïne is voor het grootste deel oranje en is rood voor de provincies Donetsk, Loegansk (Donbas regio) en de Krim om veiligheidsredenen. Daarmee is aan Nederlandse burgers het advies gegeven alleen strikt noodzakelijke reizen te maken naar de «oranje» gebieden in Oekraïne. T.a.v. de provincies waarvoor het rode reisadvies geldt, is het advies niet naar die gebieden te reizen omdat het er te gevaarlijk is. Dit rode reisadvies geldt al sinds de illegale annexatie van de Krim in 2014.
Bent u ermee bekend dat de Verenigde Staten haar burgers adviseert om iedere reis naar Oekraïne te heroverwegen vanwege de militaire dreiging vanuit Rusland?
Ja.
Bent u voornemens om het reisadvies voor Oekraïne aan te scherpen vanwege de actuele militaire dreiging door Rusland?
De Russische troepenopbouw aan de grens is reeds in het reisadvies opgenomen. Daarnaast is de waarschuwing opgenomen dat gebeurtenissen in Oekraïne snel gaan en men klaar moet zijn om plannen op korte termijn te veranderen. Ook wordt aangegeven dat militaire actie de mogelijkheden tot consulaire ondersteuning van de ambassade in Kiev kan verhinderen. Het reisadvies zal opnieuw worden bijgewerkt wanneer de actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven. De reisadviezen van Frankrijk, Duitsland en het VK zijn in lijn met het Nederlandse reisadvies.
Heeft u een goed beeld van het aantal Nederlanders in Oekraïne, ook van degenen die zich niet bij de ambassade hebben geregistreerd?
Nederlanders worden herhaaldelijk opgeroepen zich aan te melden bij de informatieservice van Buitenlandse Zaken. Alleen door aanmelden bij de informatieservice heeft BZ een beeld van welke Nederlanders in Oekraïne zijn, waar ze precies zijn en hoe we hen kunnen bereiken als dat nodig is. Op dit moment hebben zich ongeveer 74 Nederlanders aangemeld. Dat getal hoeft niet per se representatief te zijn voor het daadwerkelijke aantal Nederlanders in Oekraïne, omdat er geen registratieplicht is voor Nederlanders in het buitenland (vanwege privacy). Daarom is niet aan te geven hoeveel Nederlanders er in Oekraïne zitten die zich niet hebben aangemeld.
Welk contact heeft u met Nederlandse burgers en bedrijven in Oekraïne over de Russische militaire dreiging?
Op de website en sociale media van de ambassade is aandacht gegeven aan het gewijzigde reisadvies voor Oekraïne, waarbij de ambassade Nederlanders eveneens opriep om zich aan te melden bij de informatieservice. In het geval van een crisis kan er via de informatieservice van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gecommuniceerd worden met de Nederlanders die zich geregistreerd hebben.
Welk advies heeft u voor Nederlanders in Oekraïne om zich voor te bereiden op een eventuele militaire escalatie? Adviseert u hen (indien mogelijk) het land uit voorzorg te verlaten?
Buitenlandse Zaken adviseert Nederlanders in Oekraïne om de actuele ontwikkelingen te volgen en het reisadvies in de gaten te houden en alleen naar oranje gebieden te reizen indien strikt noodzakelijk.
Hoe adviseert u Nederlanders Oekraïne te verlaten in het geval van militaire escalatie en een mogelijke aanval op de Oekraïense luchtverdediging? Heeft u voorbereidingen getroffen om een eventuele evacuatie te ondersteunen?
Vooropgesteld geldt dat Nederlanders op dit moment verschillende opties hebben om het land te verlaten, waaronder met een lijnvlucht van een commerciële luchtvaartmaatschappij. Het evacueren van staatsburgers door Nederland vindt slechts in zeer uitzonderlijke situaties plaats, te weten wanneer er geen enkele andere mogelijkheid is om zelfstandig een bepaald gebied veilig te verlaten en Nederland daadwerkelijk de mogelijkheid heeft om staatsburgers uit het gebied te evacueren. Vanzelfsprekend zijn verschillende opties om het land te verlaten in kaart gebracht. Op dit moment is er geen reden voor Nederland om over te gaan tot het daadwerkelijk organiseren van een evacuatie van Nederlanders uit Oekraïne.
Beschouwt u gezien de huidige Russische dreiging delen van het Oekraïense en Russische luchtruim als onveilig? Vindt u dat de Europese Commissie een ad hoc Common EU Risk Assessment moet uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het luchtruim boven Oost- en Zuid-Oekraïne is een door EASA gepubliceerde Conflict Zone Information Bulletin (CZIB) van kracht.
Het luchtruim in Oost-Oekraïne, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Dnipropetrovsk, is gesloten. In het luchtruim boven Zuid-Oekraïne, nabij de Krim en het zuidelijk deel van de Zwarte Zee, onderdeel van het vluchtinformatiegebied Simferopol, kan alleen via bepaalde luchtwegen (corridors) worden gevlogen.
Voor het luchtruim in het midden (waarin Kiev ligt) en westen van Oekraïne gelden geen restricties voor internationale luchtvaartmaatschappijen.
Deze maatregelen zijn mede het resultaat van reguliere en ad hoc uitgevoerde integrated risk assessments van de EU. Vanwege de aanhoudende gespannen situatie worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden door de Nederlandse, Europese en overige buitenlandse overheidsinstanties, waaronder de Amerikaanse FAA, die elkaar met grote regelmaat op de hoogte houden.
Indien de situatie daarom vraagt, wordt op nationaal en internationaal niveau bijeengekomen om de situatie opnieuw te beoordelen.
Welke lessen uit de aanslag op MH-17 en het desbetreffende rapport van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid neemt u mee voor het tijdig al dan niet onveilig verklaren van delen van het Oekraïense en/of Russische luchtruim?
Sinds het neerhalen van vlucht MH17 in 2014 delen nationale en internationale overheden sneller en beter informatie met elkaar ten aanzien van risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden. Op nationaal niveau is hiertoe het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart afgesloten. Op Europees niveau heeft de Europese Unie het integrated risk assessment systeem ingesteld. Daarnaast zijn diverse internationale expertgroepen inzake risicobeheersing met betrekking tot vliegen over en nabij conflictgebieden opgericht. De in de beantwoording van vraag 10 genoemde maatregelen voor de luchtruimen boven Oost- en Zuid-Oekraïne zijn op basis van deze informatie-uitwisseling tot stand gekomen.
De OVV heeft in 2019 geconcludeerd dat deze veranderingen hebben geleid tot een impuls voor een betere beheersing van de risico’s voor het vliegen over en nabij conflictgebieden. Ook heeft de risicobeheersing met betrekking tot vliegen over conflictgebieden een concrete plek gekregen in de risicobeoordelingen van de luchtvaartsector, zowel in Nederland als wereldwijd.
Op de aanbevelingen die de OVV in zijn recente rapport (2021, veilige vliegroutes) heeft gedaan voor verdere verbeteringen heeft uw Kamer een uitgebreide Kabinetsreactie ontvangen op 26 november jl.1
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, in ieder geval voor het RBZ-debat deze week?
Deze vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De moorden op, geweld tegen en zelfdodingen door trans personen in Nederland. |
|
Lisa van Ginneken (D66), Jeanet van der Laan (D66), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kuipers , Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is de Minister bekend met de berichten over de moord op een trans vrouw, de 40-jarige Briza, in Wassenaar op 1 januari 2022? Kan zij deze berichten bevestigen of ontkennen?
Ja, ik ben bekend met de berichten. Het strafrechtelijk onderzoek is nog gaande, om deze reden kan ik mij niet uitspreken over deze zaak.
Zijn er officiële cijfers bekend omtrent het aantal moorden op trans personen in Nederland?
In onderstaande beantwoording wordt louter ingegaan op discriminatie van transgender personen en de daarover beschikbare cijfers. Bij de cijfers van het Openbaar Ministerie (OM) betekent dit dat het feit dat het slachtoffer een transgender persoon is, een rol heeft gespeeld bij het motief of de aanleiding van het plegen van het feit, of dat het feit indringender is geworden door bijvoorbeeld discriminatoire uitlatingen gedurende het delict. Er kunnen zich daarnaast echter ook gevallen van levens- en geweldsdelicten op transgender personen voordoen waarbij het feit dat het slachtoffer een transgender persoon is, geen rol heeft gespeeld. Omdat bij deze feiten geen discriminatieaspect aanwezig wordt geacht, wordt dit niet apart geregistreerd en kunnen hierover geen uitgesplitste cijfers worden gegeven.
Het Openbaar Ministerie publiceert jaarlijks een cijferrapportage (Cijfers in beeld) over het aantal bij het OM ingestroomde discriminatiefeiten en commune feiten met een discriminatieaspect (codis-feiten). Sinds 2020 wordt in deze rapportage apart inzichtelijk gemaakt wanneer het bij registratie van de discriminatiegrond «geslacht» ging om discriminatie op grond van een genderidentiteit die anders is dan het geboortegeslacht. Hierdoor wordt inzichtelijk hoe vaak de discriminatiegrond «transgender» geregistreerd is ten opzichte van het totaal aantal geregistreerde discriminatiegronden, zowel bij de specifieke discriminatiefeiten1 als bij de codis-feiten.2 Bij de codis-feiten, waar levensdelicten en geweldsincidenten tegen transgender personen onder kunnen vallen, werd in 2020 de subgrond transgender personen in 2% van het totaal aantal geregistreerde gronden geregistreerd.3 Alleen met verdergaand onderzoek op dossierniveau is uit de beschikbare gegevens af te leiden hoe vaak het specifiek ging om een levensdelict dan wel een geweldsincident. Uit de jaarrapportage van het OM uit 2020 is af te lezen dat geen van de codis-feiten «doodslag» dan wel een ander levensdelict betrof.
In de discriminatiecijfers van de politie en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s), die jaarlijks worden gepubliceerd4, worden ook cijfers van discriminatie tegen transgender personen (als onderdeel van discriminatie op grond van geslacht) apart inzichtelijk gemaakt. In 2020 was 8% van het aantal meldingen dat bij een ADV binnenkwam op basis van de grond geslacht, en 22% daarvan tegen transgender personen.
De politie registreerde in 2020 41 discriminatie-incidenten op grond van geslacht. Veruit het grootste deel van deze incidenten gaat over transgender personen die uitgescholden, achtervolgd, gepest of mishandeld werden in de openbare ruimte vanwege hun genderexpressie.5
Transgender Netwerk Nederland (TNN) registreerde in 2020 in totaal 33 meldingen van transgender personen. De meldingen hadden onder andere betrekking op incidenten bij voorzieningen die van overheidswege geregeld zijn (10), op internet of in de media (7) en in de eigen buurt/wijk of openbare ruimte (7). Bij de incidenten was sprake van omstreden bejegening (22), vijandige bejegening (9) en in twee gevallen was er geweld in het spel. TNN verwijst meldingen door naar ADV’s, politie en andere instanties.6
Bovengenoemde cijfers geven een beeld van het aantal meldingen geregistreerd bij ADV’s, het aantal incidenten (zowel meldingen als aangiften) bij de politie, het aantal specifieke discriminatiefeiten en codis-feiten waarbij de discriminatiegrond «transgender» is geregistreerd door het OM en meldingen die binnenkwamen bij TNN. Niet alles wat strafbaar is, komt in beeld bij justitie of wordt gemeld. Daarnaast zijn ook niet alle gevallen van discriminatie bekend bij een ADV. Dit kan onder meer verklaard worden doordat niet in alle gevallen door het slachtoffer aangifte en melding wordt gedaan van discriminatie. Het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid is daarom onderdeel van het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022.7 Ook is het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gestart met een onderzoek naar het meldingsproces bij ADV’s waarin wordt uitgezocht hoe het meldingsproces optimaal moet worden ingericht. De meldings- en aangiftebereidheid blijft een belangrijk punt van aandacht voor het kabinet.
In het licht van het beschikbare materiaal, zie ik geen aanleiding om een aanvullend registratiesysteem in te richten. Het inrichten van een aanvullend registratiesysteem zal tevens ten koste gaan van de beschikbare capaciteit die beter direct ten behoeve van de aanpak van het probleem zelf en ten gunste van de slachtoffers van het geweld kan worden aangewend.
Indien deze cijfers niet bekend zijn: is de Minister bereid om met zelforganisaties uit de verschillende trans gemeenschappen te zoeken naar wegen om, uiteraard met respect voor privacy van slachtoffers, een registratiesysteem voor moorden op trans personen op te zetten, met het doel om beter zicht te krijgen op de omvang van moorden op trans personen in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er officiële cijfers bekend omtrent het aantal geweldsincidenten tegen trans personen in Nederland? Zo ja, in welke mate zijn deze representatief in het licht van een lage aangiftebereidheid onder deze doelgroep?
Zie antwoord vraag 2.
Indien deze cijfers niet bekend zijn: is de Minister bereid om met zelforganisaties uit de verschillende trans gemeenschappen te zoeken naar wegen om, uiteraard met respect voor privacy van slachtoffers, een registratiesysteem voor geweldsincidenten tegen trans personen op te zetten, met het doel om beter zicht te krijgen op de omvang van geweld tegen specifiek trans personen in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Welk beleid en welke overheidsinitiatieven bestaan er om het geweld tegen specifiek trans personen in Nederland terug te dringen?
Het kabinet blijft werken aan de acceptatie, veiligheid en emancipatie van de LHBTI+ gemeenschap. Het kabinet streeft ernaar dat iedereen zichzelf kan zijn in de maatschappij, ongeacht iemands geslachtskenmerken, genderidentiteit of genderexpressie of welke grond dan ook. Helaas is dit niet altijd het geval. Transgender personen krijgen in Nederland vaker dan gemiddeld te maken met geweld, voelen zich twee keer zo vaak onveilig en worden zeven keer zo vaak mishandeld of daarmee bedreigd.8
De Minister van OCW ondersteunt daarom onder andere de alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk» van het COC, TNN en de NNID. Deze alliantie richt zich op de sociale acceptatie en veiligheid van LHBTI+-personen. Er worden binnen deze alliantie verschillende preventieve activiteiten uitgevoerd om de veiligheid van transgender personen te vergroten, bijvoorbeeld door in te zetten op voorlichting en bewustwording op scholen. Een ander voorbeeld is de jaarlijkse aandacht voor de slachtoffers van transfobie en geweld rondom de Transgender gedenkdag.
Daarnaast ondersteunt de Minister van OCW TNN bij het organiseren van een internationaal congres over transfobie en geweld tegen transgender personen. Dit congres zal plaatsvinden in mei 2022. Ook werkt de Minister van OCW samen met Regenboogsteden aan meer veiligheid van LHBTI+-personen. Hierbij werken gemeenten met een maatwerk aanpak aan de veiligheid in de wijk van LHBTI+-personen.
Bovenop de preventieve maatregelen bevat het Actieplan Veiligheid LHBTI 2019–2022 verschillende initiatieven die zich specifiek richten op de vergroting van de veiligheid van LHBTI-personen. Zo worden in het samenwerkingsverband aanpak discriminatie tussen OM, politie en ADV’s, de politiesystemen continu landelijk gescreend om zicht te krijgen op de aard en omvang van discriminatie-incidenten, waaronder de incidenten die LHBTI-gerelateerd zijn. Alle eenheden ontvangen tweewekelijks een overzicht hiervan en de politie neemt deze informatie mee naar het reguliere regionaal discriminatieoverleg met het OM en de antidiscriminatievoorzieningen (ADV’s).
Om de norm te versterken dat discriminatie, en daarbinnen discriminatoir geweld, absoluut niet toelaatbaar is, heeft het Openbaar Ministerie op 22 juni 2021 een bijeenkomst gehouden met mijn ministerie, LHBTI-belangenorganisaties en media-experts over de vraag hoe de strafrechtelijke aanpak van LHBTI-discriminatie beter over het voetlicht kan worden gebracht.
Daarnaast werk ik aan een onderzoeksvoorstel dat zich richt op de daderprofielen van daders van geweld tegen LHBTI-personen. Hierbij betrek ik de Minister van OCW. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik later dit jaar. Ik ga ervan uit dat deze kennis ook kan bijdragen aan verder beleid en initiatieven gericht op het tegengaan van geweld tegen transgender personen.
Welk beleid en welke overheidsinitiatieven bestaan er om de aangiftebereidheid onder trans personen te verhogen? Zijn de doelen van dit beleid meetbaar en wordt de effectiviteit gemeten? Zo ja, kan de Minister de resultaten van deze metingen aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat zijn de ambities van de Minister in effectieve maatregelen, alsook met betrekking tot de meetbaarheid daarvan, om de aangiftebereidheid onder trans personen te verhogen?
Het in behandeling nemen van discriminatiezaken is primair een taak van alle politie-eenheden. Expertise voor de eenheden op het specifieke gebied van discriminatie wordt binnen de politie op landelijk niveau verder ontwikkeld. Als onderdeel van het realisatieprogramma Politie voor Iedereen voert de politie in opvolging van de motie-Paternotte9 gedurende de komende vier jaar een pilot uit met de landelijke inzet van gespecialiseerde rechercheurs voor de aanpak van discriminatie. Materiedeskundigen en discriminatierechercheurs van het Expertise Centrum Aanpak Discriminatie – Politie (ECAD-P) zullen expertise ontwikkelen en delen over de opvolging van meldingen en aangiftes op discriminatiegebied in den brede. Het expertisecentrum zal via deze landelijke kennis- en informatiefunctie de politie-eenheden en hun ketenpartners beter in staat stellen om discriminatievraagstukken te herkennen, op te pakken en af te handelen. Om de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers van discriminatoir geweld te vergroten, zet de politie in op de ondersteuning van het slachtoffer bij het doen van een melding of aangifte en op het vergroten van de kennis en expertise door de inzet van het Netwerk Divers Vakmanschap waar het netwerk Roze in Blauw deel van uitmaakt. Deze netwerken zijn beschikbaar voor politiecollega’s om uit eigen ervaring informatie te delen die helpend kan zijn bij discriminatievraagstukken. De aanname is dat een betere herkenning en afhandeling van discriminatie-incidenten ook zal leiden tot een grotere aangiftebereidheid omdat het slachtoffer toenemend vertrouwen zal hebben in een goede afhandeling van de aangifte door de politie en het Openbaar Ministerie.
Het is van belang om de externe effecten van Politie voor iedereen, zoals het vertrouwen en de beleving van burgers, en daarmee samenhangend de aangiftebereidheid, te meten en te monitoren. Er worden daarbij verschillende manieren van monitoring gebruikt die een beeld geven over de politie als geheel – zoals de tweejaarlijkse CBS Veiligheidsmonitor, de Vertrouwen en Reputatiemonitor van de politie en de jaarlijkse rapportage over discriminatiecijfers.
Daarnaast is er voor de komende vier jaar een bedrag van 2 miljoen voor de politie vrijgemaakt om geweld tegen LHBTI-personen tegen te gaan. Op dit moment wordt verkend op welke manier deze middelen kunnen worden ingezet om expertise te vergroten en goede werkwijzen uit te dragen, onder andere door middel van praktijkgericht of wetenschappelijk onderzoek. Hierover vindt ook afstemming plaats met het COC.
Zijn er officiële cijfers bekend over het aantal zelfdodingen door trans personen in Nederland?
Uit de meest recente cijfers blijkt dat suïcidepogingen 4,5 keer vaker voorkomen onder jonge LHBTI’s dan onder heteroseksuele jongeren. Onder transgender jongeren heeft een op de vijf een suïcidepoging gedaan10. Daarom is de LHBTI-groep een van de groepen waarop wordt ingezet vanuit de derde landelijke agenda suïcidepreventie (2021–2025). Vanuit deze agenda wordt ingezet op het ondersteunen en activeren van LHBTI-netwerken, waarbij ook wordt samengewerkt met bi-culturele en religieuze organisaties. Daarnaast wordt vanuit de landelijke agenda ook ingezet op een leesprogramma voor jongeren en het verder brengen van de producten vanuit «Stayin Alive». Deze producten zijn in de tweede landelijke agenda ontwikkeld door Movisie, het COC en 113 Zelfmoordpreventie voor verschillende doelgroepen met onder andere als doel hun omgeving sensitiever te maken. De website www.iedereenisanders.nl is hiervoor vernieuwd. Jaarlijks worden de actuele suïcidecijfers van het CBS gepubliceerd en gedeeld met de Kamer.11
Indien deze cijfers niet bekend zijn: is de Minister bereid om met zelforganisaties uit de verschillende trans gemeenschappen te zoeken naar wegen om, uiteraard met respect voor privacy van slachtoffers, een registratiesysteem voor zelfdodingen door trans personen op te zetten, met het doel om beter zicht te krijgen op de omvang van zelfdoding door specifiek trans personen in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Welk beleid en welke overheidsinitiatieven bestaan er voor suïcidepreventie bij trans personen, buiten de psychische en medische ondersteuning vanuit de transzorg? Wat is er bekend over het aantal trans personen dat in ernstige psychische nood verkeert, die op de lange wachtlijsten voor transzorg staan en welke maatregelen worden er genomen op het gebied van preventie tegen suïcide bij trans personen die op de wachtlijsten staan voor de transzorg?
De impact van de wachttijden op transgender personen en het leed dat hiermee samenhangt is een belangrijke aanleiding geweest om (samen met Zorgverzekeraars Nederland) een kwartiermaker voor de transgenderzorg aan te stellen. De kwartiermaker stelt samen met betrokken partijen alles in het werk om de wachttijden terug te dringen en beweging in de transgenderzorg te bewerkstelligen. Hij heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat de transgenderzorg bij meer partijen in het veld – zorgaanbieders, zorgverzekeraars en anderen – hoog op de agenda is komen te staan. Mede dankzij zijn inspanningen is er sinds eind 2018 sprake van een sterke uitbreiding van het aanbod aan transgenderzorg (met name in de endocrinologische zorg). Omdat de vraag naar transgenderzorg nog harder stijgt dan de uitbreiding van het aanbod, zijn de wachttijden voor (met name) psychologische zorg nog steeds lang.12 De kwartiermaker blijft met alle veldpartijen zoeken naar wat er nodig is om verdere stappen te zetten in de aanpak van de wachttijden. Daarnaast heeft de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport opdracht gegeven tot evaluatie van de Kwaliteitsstandaard Transgenderzorg Somatisch, en gevraagd in dit traject in ieder geval aandacht te besteden aan (onder meer) de psychische evaluatie als voorwaarde voor de indicatiestelling voor somatische zorg voor transgenderpersonen, en de suggestie die is gedaan om triagecriteria in te voeren.13
Uit het laatste onderzoek van de kwartiermaker naar de ervaringen en behoeften van transgender personen in de zorg14 is gebleken dat een steunende omgeving de psychische problematiek van transgender jongeren kan verminderen. Wachttijden worden voor elke vorm van zorg door het merendeel van de respondenten in het onderzoek als te lang ervaren. Een grote meerderheid geeft aan psychische last te ervaren van het wachten. Dat kan frustratie of stress zijn, maar een deel meldt ook depressieve gevoelens of suïcidale gedachten. Het onderzoek naar de ervaringen en behoeften van transgender personen zal aan het eind van dit jaar worden herhaald. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal uw Kamer te zijner tijd over de uitkomsten hiervan informeren.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar de ervaringen en behoeften van transgender personen in de zorg15 heeft de Minister van VWS een opdracht verstrekt aan de transgenderorganisaties voor het opzetten van een alliantie die ervaringsdeskundigen een rol kan geven binnen de jeugd-GGZ. Het doel hiervan is om het welzijn van transgender jongeren en jongeren met identiteitsvraagstukken te bevorderen. Ook heeft het Ministerie van VWS subsidie verstrekt aan TNN en Transvisie voor het opzetten van de chatline Genderpraatjes (www.genderpraatjes.nl), die bewezen heeft te voorzien in een grote behoefte onder jongeren. Het is de afgelopen periode gebleken dat jongeren deze chat- en informatielijn goed weten te vinden. Op dit moment is het Ministerie van VWS in gesprek met de organisatie van Genderpraatjes.nl over een mogelijke verlenging van de activiteiten.
Bovenal zet het kabinet in op een betere acceptatie – en daarmee het verhogen van het welzijn – van deze jongeren. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) steunt bijvoorbeeld de Alliantie «Gedeelde trots, gedeeld geluk», om samen te werken aan de sociale veiligheid en acceptatie van LHBTI personen.
Oproepen tot geweld in uitzending FunX |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat in een uitzending van FunX opgeroepen wordt om geweld te gebruiken tegen de presentatoren Jan Roos en Dennis Schouten van het succesvolle YouTube programma Roddelpraat?1
Ik ben bekend met het fragment waar op wordt gedoeld.
Bent u op de hoogte van het feit dat het oproepen tot geweld bij wet verboden is?
Ja, daar ben ik van op de hoogte. Aanzetten tot geweld is strafbaar gesteld in artikel 137d van het Wetboek van Strafrecht.
Wat vindt u van het feit dat zowel FunX als de Nederlandse Publieke Omroep hier niet ingrijpen?
Volgens artikel 2.88, eerste lid, Mediawet 2008 bepalen publieke media-instellingen zelf vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod. Ze zijn daar dus ook zelf verantwoordelijk voor. Die onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Het is niet aan mij als Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om een oordeel te geven over de inhoud van uitzendingen van de publieke omroep.
Welke actie(s) gaat u ondernemen? Kunt u een een toelichting geven?
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vallen onder de (grond)wettelijk gewaarborgde vrijheid van meningsuiting ook uitlatingen die anderen in de samenleving mogelijk kwetsen, choqueren of verontrusten.2 Wat voor de een als verontrustend wordt ervaren, kan door de ander als aanvaardbaar worden ervaren. Als er aangifte is gedaan bij de politie en het openbaar ministerie zou overgaan tot vervolging, dan bepaalt de rechter als onafhankelijke instantie uiteindelijk of de grenzen van het recht zijn overschreden.
Het artikel ‘Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij’ |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Oud-tbs’er Zouo A. vrijdag voorgeleid in Nederland voor dodelijke schietpartij»?1
Ja, ik heb hiervan kennisgenomen.
Wat vindt u van het feit dat iemand aan wie tbs was opgelegd, meteen na beëindiging van zijn behandeling in de criminaliteit terugvalt, terwijl het Openbaar Ministerie daar uitdrukkelijk voor waarschuwde?
Het past mij niet om op een individuele casus in te gaan. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maatregel is gericht op het voorkomen van recidive. Gedurende de tbs-maatregel worden de risico’s voor de veiligheid van de samenleving altijd scherp in het oog gehouden, onder meer aan de hand van risicotaxaties en klinische oordelen. Als iemand ondanks de tbs-behandeling recidiveert is dat ernstig en moet de dader worden vervolgd en gestraft. Iedereen zet zich maximaal in om recidive te voorkomen, maar we kunnen nooit garanderen dat personen niet recidiveren.
Wat vindt u ervan dat Reclassering Nederland, herhaaldelijk beoordeelde dat het risico op herhaling van het plegen van strafbare feiten laag zou zijn?
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 2 aangaf, past het mij niet om in te gaan op de specifieke afwegingen in deze individuele casus. In het algemeen maakt de reclassering voor het inschatten van het recidiverisico gebruik van het risicotaxatie-instrument RISC. Met dit instrument brengt de reclassering op gestructureerde wijze de risico- en beschermende factoren in beeld en maakt een inschatting van het recidiverisico. Onderdeel van de RISC is de OXREC, een risicotaxatie-instrument van de University of Oxford waarmee op basis van statische en dynamische factoren een statistische berekening wordt gemaakt van het recidiverisico.
De University of Oxford heeft de OXREC in 2017 gevalideerd voor Nederland op basis van data van het CBS, het WODC en de drie reclasseringsorganisaties. Daarnaast heeft de Vrije Universiteit in 2021 een validatiestudie naar de risico- en beschermende factoren van de RISC afgerond, waarin geconcludeerd is dat de leefgebieden de relevante risicofactoren omvatten.2 Indien nodig kan de reclassering ook gebruik maken van verdiepende instrumenten, bijvoorbeeld bij zedendelinquenten of relationeel geweld.
Gegeven de totstandkoming en wetenschappelijke validatie van het instrumentarium, de werkwijze van de reclassering en de kwaliteitsborging daarvan acht ik dit instrumentarium actueel en toereikend.
Welk toetsingskader hanteert Reclassering Nederland in dit soort gevallen om tot een oordeel te komen? Acht u dit toetsingskader actueel en toereikend?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van het feit dat een voormalig onder terbeschikkinggestelde verdacht wordt van het doodschieten van iemand, een zeer ernstig strafbaar feit?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe staat de implementatie van alle lessen en maatregelen naar aanleiding van de zaak Michael P. ervoor?
Zoals vermeld in de voortgangsbrief forensische zorg van 12 mei 2021 op basis van de onafhankelijke toets op de implementatie door Significant Public, is de implementatie afgerond.3 De aanpassingen in regelgeving die toen nog moesten worden doorgevoerd zijn inmiddels allemaal afgerond.
Hoe beoordeelt u het feit dat de laatste jaren zeer ernstige strafbare feiten zijn gepleegd door tbs-gestelden of voormalig tbs-gestelden?
Zie het antwoord op vraag 2. Daarbij vind ik van belang te vermelden dat uit onderzoek door het WODC volgt dat de cijfers voor recidive voor een zeer ernstig delict na tbs met dwangverpleging relatief laag zijn (binnen twee jaar na uitstroom recidiveert 4,2 procent).4 Uit ditzelfde onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat dit cijfer voor personen die alleen tijdens een detentie forensische zorg hebben gekregen 11 procent is.
Hoe gaat u de balans bewaken tussen het veilig houden van de samenleving en de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden?
Zoals beschreven in de Visie forensische zorg is het voor de voorbereiding op een veilige terugkeer in de maatschappij van tbs-gestelden van belang om stapsgewijs vrijheden toe te kennen.5 Dit doen we door scherpe risicotaxatie, goede informatieoverdracht en passende begeleiding en toezicht. Het evenwicht tussen beveiliging, behandeling en rechtsbescherming moet continu bewaakt worden zodat het past bij het rechtsgevoel in de samenleving én ruimte biedt voor verantwoorde terugkeer. Dit uitgangspunt is verder uitgewerkt in het Kwaliteitskader Forensische Zorg. Na besluitvorming over financiering van hieruit voortkomende meerkosten wordt het naar verwachting dit jaar ingevoerd. In het kwaliteitskader zijn door de sector normen vastgelegd die bepalen wat kwalitatief goede forensische zorg is.
Kunt u in gesprek gaan met de Inspectie J&V over onderhavige casus en daarbij bespreken of de Inspectie J&V als toezichthouder op de tenuitvoerlegging van tbs-maatregelen aanleiding ziet om een (verkennend) onderzoek te doen naar een betere bescherming van de samenleving tijdens het resocialisatietraject van tbs-gestelden? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie is op de hoogte van deze casus, omdat de reclassering conform protocol de Inspectie over deze casus heeft geïnformeerd. Daarbij heeft de reclassering aangegeven – zoals vaker gebeurt – een interne evaluatie uit te voeren. De Inspectie heeft – als onafhankelijk toezichthouder – bij mij aangegeven de uitkomsten van de evaluatie af te wachten alvorens de melding af te sluiten of verder in behandeling te nemen.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken?
Ik informeer uw Kamer voor de zomer in de volgende voortgangsbrief forensische zorg over capaciteitsuitbreidingen bij tbs-klinieken.
Grootschalige rooftochten van Oost-Europese bendes |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten over het grote aantal katalysatoren dat door Oost-Europese dieven wordt gestolen?1 2 3
Ja, ik ben bekend met deze berichten.
Wat doet u om deze brutale roversbendes te bestrijden? Graag een toelichting, met cijfermatige onderbouwing qua arrestanten, opgelegde straffen en dergelijke.
Mobiel banditisme is een paraplubegrip voor het stelselmatig en in georganiseerd verband plegen van vermogensdelicten, zoals auto-, lading-, en winkeldiefstal, auto- en woninginbraak en zakkenrollerij, door rondtrekkende dadergroepen die zowel in Nederland als in andere landen actief zijn. Met een stevige publiek-private aanpak wordt erop ingezet Nederland onaantrekkelijk te maken als delictgebied voor mobiele dadergroepen, waaronder de in de vraag genoemde grootschalige rooftochten van Oost-Europese bendes.
Een succesvol resultaat van deze aanpak is de ontwikkeling van een barrièremodel: kijkend naar de modus operandi van rondtrekkende bendes worden barrières opgeworpen om het hen zo moeilijk mogelijk te maken. Het gaat dan om maatregelen op het gebied van in-reis, verblijf, gebruik infrastructuur, delictpleging, opslag gestolen goederen, vervoer en handel (heling) en opsporing en vervolging. Een voorbeeld van een maatregel op het gebied van verblijf is de samenwerking met Nederlandse gemeenten om te voorkomen dat buitenlandse katvangers zich eenvoudig kunnen inschrijven. Andere resultaten zijn verbeterde informatie-uitwisseling tussen politie en detailhandel (samenwerking met stichting Gemeenschappelijke Informatie Organisatie), en een speciaal voor Mobiel Banditisme ontwikkelde strafvorderingsrichtlijn (1 mei 2019 in werking getreden) waardoor hogere straffen kunnen worden geëist en verdachten direct in voorlopige hechtenis kunnen worden geplaatst om vluchtgevaar te voorkomen.
Er bestaat in het Wetboek van Strafrecht geen delict «mobiel banditisme».
Het is daarom niet mogelijk om uit de registratie van politie, Openbaar Ministerie en de Raad voor de Rechtspraak een overzicht te geven van het aantal arrestanten, de strafeisen en de opgelegde straffen met betrekking tot Mobiel Banditisme. De Raad voor de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie houden geen registratie bij van wat er gestolen wordt: er kan daarom geen inzicht worden gegeven in de strafeisen en opgelegde straffen met betrekking tot de diefstal en heling van katalysatoren.
De nieuwsberichten waaraan wordt gerefereerd, gaan over de diefstal van auto-katalysatoren door roversbenden (Mobiele Bandieten). Een katalysator is onderdeel van de uitlaat van een auto en bevat diverse edelmetalen zoals platina en palladium. Deze edelmetalen zijn relatief veel geld waard. Politiecijfers over het aantal meldingen en aangiften van (poging tot) katalysatordiefstal/-heling zijn wel bekend. Op basis van deze cijfers is een forse stijging zichtbaar:
In 2020 en 2021 werden respectievelijk ongeveer 250 en 500 verdachten aangemerkt voor zaken gerelateerd aan de diefstal van katalysatoren (diefstal, heling, poging diefstal, het voorhanden hebben van inbrekerswerktuigen met als kennelijk doel katalysatoren weg te nemen). In 2021 had minder dan de helft van de gekoppelde verdachten aan deze feiten omtrent katalysatordiefstallen geen Nederlands adres of inschrijving. Dat betekent overigens niet dat (al) deze gevallen onder mobiel banditisme vallen. Over 2020 zijn deze cijfers niet beschikbaar.
Wat doet u om crimineel geld van deze Oost-Europese rovers afhandig te maken?
Het Openbaar Ministerie volgt de aanwijzing afpakken bij de afweging of en hoe crimineel geld van daders kan worden afgepakt. Van belang is dat zicht is op vermogen waar beslag op kan worden gelegd, zodat criminele winsten daadwerkelijk kunnen worden afgepakt.
Met de wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie in verband met de uitvoering van Verordening (EU) nr. 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad zijn de Europese mogelijkheden voor beslaglegging uitgebreid. Deze wijziging is in werking getreden met ingang van 19 december 2020. Dit biedt kansen bij beslaglegging op crimineel vermogen in het buitenland. Het Openbaar Ministerie kan, gezien de recente inwerkingtreding van de wijziging, nog geen resultaten benoemen.
Wat doet u tegen / met de landen van herkomst om deze rovers te bestrijden? Graag een toelichting, met daarbij ook antwoord op de vraag of u bereid bent te onderzoeken of landen van daders in Europees verband gesanctioneerd kunnen worden als zij weigeren mee te werken aan strafvervolging.
De internationale (operationele) samenwerking op het vlak van Mobiel Banditisme bestaat onder andere uit het uitwisselen van informatie over personen en modus operandi. Daarnaast worden er meerdere malen per jaar gezamenlijke internationale acties opgezet om deze vormen van criminaliteit aan te pakken. Controleacties versterken de nationale aanpak en internationale aanpak van Mobiel Banditisme en versterken de samenwerking tussen de verschillende landen en Europol. Bij deze door de Nederlandse politie gecoördineerde internationale actie Trivium werken inmiddels meer dan 20 landen samen in de strijd tegen Mobiel Banditisme. In 2021 zijn er in totaal 402 personen aangehouden waarvan 61 in Nederland. Verder wordt in opdracht van de Taskforce gesproken met de bronlanden om de preventieve aanpak van Mobiel Banditisme te versterken.
Volgens de politie en het Openbaar Ministerie verloopt de samenwerking met bronlanden (landen van herkomst) en de ons omliggende landen goed. Er worden gegevens uitgewisseld en in de gevallen waarin dat nodig is wordt door middel van wederzijdse rechtshulpverzoeken bijstand verleend. Daarnaast zijn de geldende internationale afspraken van toepassing op individuele strafzaken. Deze afspraken voorzien in de strafrechtelijke aanpak van dit fenomeen. Hiervoor valt te denken aan de overlevering van verdachten of veroordeelden en het overdragen van de strafvervolging.
Momenteel zie ik geen aanleiding nader onderzoek te doen, daar deze internationale afspraken volgens de politie en het Openbaar Ministerie in de behoefte voorzien en geen aanvullende afspraken noodzakelijk zijn.
Bent u bereid om een Taskforce in het leven te roepen om deze grootschalige georganiseerde misdaad te bestrijden en om onze goederen te beschermen? Zo ja, bent u bereid om hierbij ook andere Oost-Europese roverspraktijken, zoals zakkenrollen, te betrekken? Graag een toelichting.
Onder de paraplu van het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing4 is in 2018 de Taskforce Mobiel Banditisme ingesteld dat zowel preventieve als repressieve maatregelen neemt. De Taskforce kent een bestuurlijke vertegenwoordiging vanuit gemeente Roermond (voorzitter), Transport en Logistiek Nederland, detailhandel, politie, Openbaar Ministerie en mijn ministerie. Alle vermogensdelicten – dus ook zakkenrollerij – gepleegd door mobiele bandieten vallen onder de aanpak van de Taskforce.
Wat doet u eraan om heling op dit gebied te voorkomen? Graag een toelichting
Voor de helingbestrijding zijn drie digitale instrumenten ontwikkeld die de pakkans aanzienlijk verhogen:
Voor het optreden tegen heling baseert de politie zich niet uitsluitend op de meldingen van burgers en bedrijven via Stop Heling en op de notificaties vanuit het DOR. Zij kan ook zelf in het DOR kijken of specifieke goederen ingekocht zijn. Denk bijvoorbeeld aan gestolen sieraden, specifieke metalen, kunst en antiek, die (nog) geen notificatiemelding met de database van Stop Heling genereren.
Via het DOR heeft de politie een landelijk zicht op de opgekochte goederen, waardoor ze kan zien of dezelfde personen in alle delen van het land gestolen spullen inleveren. In de praktijk draagt het DOR daardoor ook al bij aan de daadwerkelijke opsporing van mobiele bendes.
Verder wordt door politie samen met de Automotive branche gekeken naar manieren om katalysatoren uniek en herleidbaar te maken. Hiermee zullen helers worden ontmoedigd deze katalysatoren op te kopen daar de politie bij controle kan herleiden of een katalysator van diefstal afkomstig is. Ook voert de politiecontroles uit op personen en voertuigen die bekend zijn met de diefstal of heling van katalysatoren.
De resultaten van de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoeksrapport naar de pilot vergoeding eigen risico zorgverzekering voor slachtoffers van seksueel geweld?1
Mijn ambtsvoorganger heeft samen met de toenmalige Ministers van VWS en voor Medische Zorg en Sport deze pilot ingericht en tegelijkertijd dit onderzoek laten uitvoeren om te achterhalen of het eigen risico door slachtoffers ook werkelijk als drempel ervaren wordt bij het zoeken van hulp. Het onderzoeksrapport is op 16 december 2021 bij de voortgangsrapportage Geweld Hoort Nergens Thuis (Kamerstuk 28 345, nr. 252) aan uw Kamer toegezonden. De bevindingen uit het rapport worden begin 2022 besproken met relevante stakeholders, zoals de Stichting Landelijk Centrum Seksueel Geweld en Schadefonds Geweldsmisdrijven. Een inhoudelijke beleidsreactie ten aanzien van het vervolg wordt in het voorjaar van 2022 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Erkent u dat het voor slachtoffers van seksueel geweld nu vaak als zeer oneerlijk voelt als ze het eigen risico moeten betalen bij behandeling van hun trauma en zelfs kan voelen als een vorm van secundaire victimisatie, terwijl een vergoeding van de zorg juist kan voelen als een stukje erkenning en daarmee kan bijdragen aan het herstel van het slachtoffer?
In het onderzoekrapport is te lezen dat slachtoffers zich er vaak niet van bewust zijn dat er kosten zijn verbonden aan hulp, maar dat het vergoeden van het eigen risico gedurende de pilot inderdaad als een vorm van erkenning voelt.
Waarom is er in de pilot voor gekozen om een onderscheid te maken tussen slachtoffers die binnen zeven dagen om hulp vragen en slachtoffers die na zeven dagen om hulp vragen? Vindt u dit, gegeven het feit dat veel slachtoffers pas na die eerste zeven dagen hulp zoeken, een wenselijk onderscheid voor eventuele toekomstige regelgeving? Zo ja, waarom?
De CSG’s zijn opgericht om slachtoffers in de acute fase snel de juiste hulp te kunnen bieden, ook met het oog op opsporing. Daarom is voor deze pilot aangesloten bij slachtoffers in de acute fase. Dit zijn slachtoffers die de eerste zeven dagen nadat het seksueel geweld heeft plaatsgevonden hulp zoeken.
Wat voorkomen moet worden is dat slachtoffers van seksueel geweld die acute zorg nodig hebben geen hulp zoeken omdat zij het eigen risico als een financiële drempel ervaren. Door tijdige medische, psychische en forensische hulp in de eerste dagen na het geweld, kunnen een hoop ongewenste gevolgen voor slachtoffers op langere termijn worden voorkomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan behandelingen gericht op ongewenste zwangerschappen en seksueel overdraagbare ziekten. Een snelle start van een psychische behandeling voorkomt mogelijk psychische schade in de toekomst. Daarnaast geldt voor de acute categorie slachtoffers ook een opsporingsbelang. Sporenonderzoek kan worden verricht als het feit maximaal zeven dagen geleden is voorgevallen. De kans om daders op te sporen en te vervolgen wordt door snel handelen dus vergroot. Dat is ook van belang voor het herstel van het slachtoffer.
De resultaten van het onderzoek zullen wij goed wegen en bespreken met het veld en daarbij zullen we ook de afbakening van de doelgroep betrekken.
Bent u bereid zo snel als mogelijk het eigen risico te schrappen voor slachtoffers van seksueel geweld als zij hulp zoeken, ongeacht het moment waarop zij hulp zoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 ontvangt u nog een inhoudelijke beleidsreactie op het onderzoeksrapport, nadat het is besproken met betrokken partijen. In die reactie zal worden ingegaan op het vervolg, ook ten aanzien van het eigen risico voor deze slachtoffers.
Wat gaat u doen om overige drempels, die slachtoffers ervaren, om hulp te zoeken weg te nemen?
Om slachtoffers van seksueel geweld te stimuleren om zo snel mogelijk professionele hulp te zoeken is in de afgelopen drie jaar de campagne www.watkanmijhelpen.nl uitgevoerd. Door middel van een website en activiteiten met name op social media is geprobeerd om steeds meer slachtoffers de stap te laten nemen om zich te melden voor hulp, onder andere via de Centra Seksueel Geweld (CSG). Daarnaast start er in 2022 een onderzoek naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar de verschillende drempels die slachtoffers van (seksueel) geweld ervaren bij het zoeken naar hulp.2 Het onderzoek naar de pilot eigen risico laat ook zien dat er verschillende samenhangende of versterkende redenen zijn om geen hulp te zoeken zoals bijvoorbeeld schuld, schaamte, angst voor victim blaming en bedreiging door de dader. Op basis van de resultaten wordt het gesprek aangegaan met de betrokken ketenpartners over de vraag of en op welke wijze de organisatie van laagdrempelige hulp- en meldpunten voor slachtoffers van seksueel geweld gewijzigd dient te worden, zodat deze beter aansluit op de behoeften van de slachtoffers.
Het rapport Kwetsbaar door software – Lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Raymond Knops (CDA), Ferdinand Grapperhaus (CDA), Stef Blok (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en het bericht Fundamenteel ingrijpen is nodig voor Nederlandse digitale veiligheid?1
Het kabinet is bekend met het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid OVV «Kwetsbaar door software – lessen naar aanleiding van beveiligingslekken door software van Citrix» en het bijbehorende bericht van de OVV. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 16 december 2021 zal het kabinet het rapport zorgvuldig bestuderen en binnen de wettelijke reactietermijn van zes maanden schriftelijk richting de OVV reageren. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.2
Bent u het eens met de stelling dat de veiligheid van software allereerst de verantwoordelijkheid is van de softwarefabrikant en dat deze fabrikanten meer zouden moeten investeren om de veiligheid van software voortdurend te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat deze verantwoordelijkheid in de praktijk feitelijk bij softwarefabrikanten komt te liggen?
Zoals aangegeven in de Nederlandse Cybersecurity Agenda en de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software zijn organisaties in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor cybersecurity. Voor softwarefabrikanten geldt dat zij primair verantwoordelijk zijn voor de digitale veiligheid van de door hen aangeboden producten en diensten. Daarnaast kunnen afnemers van ICT-producten en diensten (consumenten en organisaties) de vraag naar digitaal veilige ICT-producten en diensten stimuleren. Dit stimuleert aanbieders om te investeren in de digitale veiligheid van hun ICT-producten en diensten. De overheid staat voor de publieke belangen, stimuleert marktpartijen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen en is zelf ook een afnemer van ICT-producten en diensten. Zoals de OVV aangeeft zijn alle partijen van elkaar afhankelijk om de digitale veiligheid in de samenleving en economie te borgen. De afgelopen kabinetsperiode is met een samenhangend pakket aan maatregelen in de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software ingezet op het verhogen van het digitale veiligheidsniveau van ICT-producten en diensten. Over de jaarlijkse voortgang van de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software bent u geïnformeerd door de Minister van Economische Zaken en Klimaat op 30 november 2021.3 Voorbeelden van maatregelen uit deze roadmap zijn de inzet van EZK voor de begin dit jaar gerealiseerde Europese cybersecurity markttoegangseisen voor draadloos verbonden apparaten onder de Radio Equipement Directive, de ontwikkeling van Europese cybersecurity certificering voor ICT-producten, diensten en processen onder de Cyber Security Act, een non-paper over de in ontwikkeling zijnde Cyber Resilience Act als horizontale Europese regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten en de door BZK en EZK ontwikkelde cybersecurity inkoopeisen voor alle overheidsorganisaties. De Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software is onderdeel van de rijksbrede Nederlandse Cybersecurity Agenda. Over de jaarlijkse voortgang van de Nederlandse Cybersecurity Agenda bent u voor het laatst geïnformeerd op 28 juni 2021.4
Daarnaast wordt momenteel gewerkt aan het ontwikkelen van een integrale Nederlandse Cybersecuritystrategie waarin met name ook de ambities uit het coalitieakkoord nader worden uitgewerkt. Deze strategie wordt zodra gereed met uw Kamer gedeeld. De digitale veiligheid van ICT-producten en diensten zal hier integraal onderdeel van zijn. Ook zal uiteraard worden bezien op welke wijze het kabinet de verschillende aanbevelingen van de OVV kan meenemen ten behoeve van de ontwikkeling van deze strategie en het verder versterken van het cybersecuritystelsel in Nederland en Europa.
Hoe gaat u invulling geven aan het advies om een voortrekkersrol te nemen voor Nederlandse organisaties en consumenten om gezamenlijk veiligheidseisen te formuleren en af te dwingen bij softwarefabrikanten?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het kabinet het OVV-rapport zorgvuldig aan het bestuderen en zal het voor de zomer hierop een kabinetsreactie geven. Het rapport van de OVV laat zien dat cybersecurity een complex vraagstuk is en de aanbevelingen van de OVV in samenhang moeten worden bezien. Er is niet één afzonderlijke maatregel die de digitale veiligheid kan realiseren. Bij de besluitvorming over de opvolging van deze aanbeveling zal het bestaande instrumentarium in volle breedte in ogenschouw moeten worden genomen.
Een voorbeeld hiervan is de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO), die van kracht is op de aanschaf van ICT-producten en diensten door de overheid. De BIO schrijft voor dat overheidsorganisaties ook bij inkoop op basis van risicomanagement bepalen aan welke veiligheidseisen bijvoorbeeld ICT-producten en -diensten moeten voldoen. Om hen daarbij te helpen, hebben de Ministeries van BZK en EZK gezamenlijk een inkoophulpmiddel ontwikkeld, de zogenaamde ICO-wizard.5 De overheid is een grote afnemer van ICT-producten en diensten en kan als grote marktpartij de vraag in de markt stimuleren naar digitaal veilige ICT-producten en diensten.
Wat gaat u ondernemen om bij softwarefabrikanten af te dwingen dat ze meer investeren in structurele en toetsbare oplossingen voor veiligheidsproblemen in software, in plaats van dat softwarefabrikanten de softwaregebruikers overladen met patches en updates?
Europese samenwerking op dit terrein is van groot belang. Een voorbeeld van een van de huidige maatregelen is de inzet op de ontwikkeling van Europese cybersecuritycertificeringschema’s onder de Cyber Security Act. De Cyber Security Act is het Europese raamwerk waarbinnen cybersecuritycertificeringsschema’s worden ontwikkeld voor verschillende categorieën ICT-producten, diensten en processen. Nederland zet hierbij in op de ontwikkeling van een certificeringschema voor softwarebeveiliging. Ook voor deze vraag geldt dat het kabinet de aanbevelingen op dit vlak nog nader zal bestuderen en daarop zal ingaan in de eerdergenoemde kabinetsreactie.
Hoe gaat u opvolging geven aan het advies om softwarefabrikanten aansprakelijk te stellen voor de gevolgen van softwarekwetsbaarheden?
Zoals aangegeven bij vraag 1 is het kabinet het OVV-rapport zorgvuldig aan het bestuderen. Het wettelijk vastleggen van de verantwoordelijkheid van fabrikanten voor veilige software en hun aansprakelijkheid voor de gevolgen van eventuele kwetsbaarheden zal op Europees niveau geregeld moeten worden. De OVV heeft deze aanbeveling dan ook gericht aan de Europese Commissie. Eventuele inzet in lijn met deze aanbeveling vanuit het kabinet zou dan ook gericht zijn op het beïnvloeden van besluitvorming hierover op Europees niveau.
Hoe gaat u invulling geven aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid om op Europees niveau kwaliteitseisen aan software te stellen om softwarefabrikanten te dwingen verantwoordelijkheid te nemen voor de veiligheid van hun product?
Zoals aangegeven in de beantwoording op vraag 5 is deze aanbeveling van de OVV gericht aan de Europese Commissie. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van de markt voor ICT-producten en – diensten ligt het in algemene zin voor de hand om dergelijke eisen op te leggen in internationaal en Europees verband. Gedurende de afgelopen periode heeft Nederland zich op basis van de Roadmap Digitaal Veilige Hard- en Software sterk gemaakt voor Europese maatregelen zoals cybersecurity certificering van ICT-producten, diensten en processen onder de Cyber Security Act en wettelijke cybersecurityeisen voor Europese markttoegang voor verbonden apparaten onder de Radio Equipment Directive.
Ook gaat Nederland actief het gesprek aan met de Europese Commissie over de ontwikkeling van horizontale regulering voor de cybersecurity van ICT-producten en diensten via de Cyber Resilience Act. Hiervoor is een non-paper opgesteld en aangeboden aan Uw Kamer op 14 december 2021.6
Waarom Nederland het Dataprotectieverdrag nog niet geratificeerd heeft |
|
Lisa van Ginneken (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kan de Minister toelichten waarom Nederland er voor gekozen heeft dit verdrag nog niet te ratificeren? Welke obstakels bestaan er met betrekking tot dit besluit?
Ik ga ervan uit dat wordt gedoeld op het Protocol tot wijziging van het Verdrag tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens van de Raad van Europa, ook wel bekend als Conventie 108+. In mijn brief van 9 december 20211 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken met betrekking tot de ratificatie van Conventie 108+. Ik heb daarbij aangegeven dat de goedkeuringsprocedure in afwachting van een externe analyse van recente uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake bulkinterceptie/bulkdata wordt aangehouden zodat de Raad van State, als laatste adviseur van de regering, kan beschikken over alle relevante informatie. De externe analyse is inmiddels gereed en zal op korte termijn tezamen met de CZW-analyse worden gedeeld met uw Kamer. De goedkeuringsprocedure zal nu, in lijn met de wens van de TIB en de CTIVD, hervat worden.
Is het demissionaire kabinet van plan dit verdrag alsnog te ratificeren? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe apprecieert de Minister de memo van de Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) en Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) waarin opgeroepen wordt de conventie zo spoedig mogelijk te ratificeren?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: Hackers konden meegluren»?1
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Hoeveel studenten zijn de afgelopen maanden gemakkelijk te hacken geweest, omdat zij verplicht werden onveilige software voor online proctoring te installeren? Om welke instellingen en opleidingen gaat het?
Ik heb geen zicht op het aantal studenten dat gebruik heeft gemaakt van de software van Proctorio. Ook de koepels Vereniging Hogescholen (VH) en Universiteiten van Nederland (UNL) houden hier geen cijfers over bij. Wel hebben zij aangeven dat, zoals ik in eerdere beantwoording van schriftelijke vragen heb aangegeven, met uitzondering van de RUG alle universiteiten op enig moment online proctoring hebben gebruikt. Negen universiteiten hebben op enig moment de software Proctorio gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de VH onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe wordt de veiligheid van studenten die deze onveilige software moeten gebruiken gegarandeerd? Welke rol ziet u voor zichzelf bij het waarborgen van de privacy en de bescherming van persoonsgegevens van studenten?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef kan onderwijsinnovatie met ICT bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Kwint/Wassenberg?2 Onder welke uitzonderlijke voorwaarden kan online proctoring worden ingezet?
Zoals ik in mijn antwoord op de schriftelijke vragen van de leden Westerveld en Bouchallikht (beiden GroenLinks) ook aangeef, ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Naast de privacyregelgeving, heb ik mede op aandringen van uw Kamer in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument3 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP4 en SURF5».
Momenteel vindt de evaluatie van de coronamaatregelen in het mbo en hoger onderwijs plaats, waarbij ook aandacht is voor afstandsonderwijs. Zoals aangegeven tijdens de afgelopen begrotingsbehandeling van het onderwijs, ben ik voornemens om na de evaluatie, samen met het onderwijs een visie te ontwikkelen hoe digitalisering doordacht ingezet kan worden. De motie van de leden Kwint en Wassenberg6 neem ik mee in deze visie.
Op welke wijze is het afschalen van online proctoring, zoals de motie-Futselaar vroeg3, ingezet?
Zoals ik reeds heb aangegeven ga ik niet over de inzet van software die samenhangt met didactische keuzes die de onderwijsinstelling maakt. Dit is aan de docenten en examencommissies, in samenspraak met de medezeggenschap. Wel kan ik eisen stellen aan het gebruik van proctoring. Zoals mijn ambtsvoorganger heeft aangegeven in het servicedocument hoger onderwijs, dient een instelling alleen proctoring software te gebruiken als er geen alternatieven beschikbaar zijn. Instellingen moeten voortdurend verkennen of er geen alternatieve vormen van toetsing te bedenken/maken zijn waarbij de inzet van proctoring software niet nodig is. Indien een instelling een tentamen kan laten afleggen op een fraudebestendige manier die minder inbreuk maakt op de privacy van studenten, dan dient de instelling voor die alternatieve toetsingsvorm te kiezen. Daarnaast is het binnen de huidige coronamaatregelen voor onderwijsinstellingen mogelijk om tentamens op locatie te organiseren. Met bovenstaande uitgangspunten zet ik in, conform de motie van het lid Futselaar, op het afschalen van het gebruik van proctoring software.
Bent u bereid om software voor online proctoring op onderwijsinstellingen zo snel mogelijk af te schalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat er strengere regels moeten komen voor het gebruik van software voor online proctoring? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bestaande privacyregelgeving, op zowel Europees als nationaal niveau, biedt voldoende mogelijkheden en duidelijkheid om de privacy van studenten te borgen. Ter verduidelijk heeft de Autoriteit Persoonsgegevens speciaal voor het thema online proctoring verheldering gegeven in haar aanbevelingen. Ook SURF biedt onderwijsinstellingen handvatten voor het gebruik van online proctoring conform privacyregelgeving.
Op welke wijze ondersteunt u instellingen bij het garanderen van de privacy en bescherming van persoonsgegevens van studenten? Bent u bereid om in gesprek te gaan met instellingen om te inventariseren waar zij mee geholpen zijn bij het waarborgen van de online veiligheid en privacy van studenten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht 'Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren' |
|
Bouchallikh , Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Omstreden software studenten blijkt onveilig: hackers konden meegluren»?1
Ja
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat vele tienduizenden Nederlandse studenten maandenlang gemakkelijk te hacken zijn geweest, omdat hun opleiding hen verplichtte onveilige antispieksoftware te installeren?
Sinds de coronacrisis is het voor onderwijsinstellingen lastiger om tentamens op locatie te organiseren. In sommige gevallen is voor onderwijsinstellingen het gebruik van proctoring software noodzakelijk om de studievoortgang van studenten te garanderen. Indien de gebruikte software achteraf gezien onveilig bleek, dan beschouw ik dat als onwenselijk. De onderwijsinstellingen dienen hierom het gesprek aan te gaan met de softwareleverancier, zodat de software beter beveiligd wordt.
Bent u voornemens om instellingen erop te wijzen dat software zoals Proctorio alleen in uitzonderlijke gevallen moet worden gebruikt, bijvoorbeeld als een student niet fysiek naar een tentamen kan komen vanwege een functiebeperking?
Mede op aandringen van uw Kamer heeft mijn ambtsvoorganger in samenspraak met de hoger onderwijsinstellingen in het servicedocument2 afspraken gemaakt over de inzet van proctoring software. In het servicedocument is onder andere afgesproken dat de inzet van proctoring alleen een geschikte optie kan zijn om een tentamen af te leggen als er geen goed alternatief is. Daarnaast: «voor het juiste gebruik van online surveillance en proctoring dienen instellingen gebruik te maken van de handreikingen van de AP3 en SURF4».
Het inzetten van proctoring kan een oplossing bieden aan studenten die niet naar een instelling kunnen komen. Voorbeelden hiervan zijn studenten met een functiebeperking, maar ook studenten met een kwetsbare gezondheid, mantelzorgers, topsporters en studenten die in quarantaine zitten.
Is bekend op welke onderwijsinstellingen de software Proctorio op dit moment wordt gebruikt en welke instellingen sinds het begin van de coronapandemie Proctorio hebben ingezet?
Bij navraag door de Universiteiten van Nederland (UNL) is gebleken dat negen universiteiten op enig moment de software Proctorio hebben gebruikt. Bij een eerdere rondvraag van de Vereniging Hogescholen (VH) onder 25 hogescholen gaf ongeveer de helft aan gebruik te maken van online proctoring. Welk aandeel van deze hogescholen de software Proctorio gebruikt, wordt niet actief gemonitord.
Hoe zijn studenten die Proctorio van de onderwijsinstelling hebben moeten installeren op de hoogte gebracht van het lek?
Onderwijsinstellingen communiceren via hun interne kanalen over (het gebruik van) Proctorio. Denk hierbij aan nieuwsberichten of Q&A’s. Wat betreft het beveiligingslek geldt dat er ondanks het lek, voor zover bekend, geen gegevens gelekt of gestolen zijn.
Welke maatregelen hebben instellingen die Proctorio verplichtten genomen, nadat bekend is geworden dat de software onveilig is?
Onderwijsinstellingen zijn nagegaan of het gevonden lek bij Proctorio gedicht is. Proctorio heeft aangegeven dat het lek binnen een week gedicht is.
Welke andere antispieksoftware wordt op dit moment gebruikt door hogeronderwijsinstellingen en hoe wordt gecontroleerd of die wel veilig genoeg is?
Onderwijsinstellingen maken gebruik van verschillende proctoring software. Voorbeelden hiervan zijn Proctorio, Proctorexam en Proctor-u. Onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor een veilige werk- en leeromgeving. Daarom gaan zij onder andere via risicoanalyses, pentesten en afspraken over security audits en Data Protection Impact Assessment (DPIA) na of de software veilig is. Daarnaast trekken de onderwijsinstellingen samen met SURF op om gezamenlijk eisen te stellen aan alle proctoring software.
Aan welke privacy-eisen moeten hogeronderwijsinstellingen voldoen voor het gebruiken van antispieksoftware?
Hoger onderwijsinstellingen moeten altijd voldoen aan privacyregelgeving. In het kader van de inzet van online proctoring heeft de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen gepubliceerd op 2 oktober 2020 in het document «Aanbevelingen online proctoring onderwijs». Hierin staat onder andere dat online proctoring alleen wordt ingezet als het noodzakelijk is en de privacyinbreuk moet zo klein mogelijk zijn. Voor online proctoring vindt de Autoriteit Persoonsgegevens het van belang dat onderwijsinstellingen instellingsbrede afspraken of richtlijnen opstellen voor het beschermen van de privacy.
De Whitepaper online proctoring: surveilleren op afstand(april 2020) van SURF kan hoger onderwijsinstellingen ook helpen bij de keuze van het wel of niet inzetten van antispieksoftware.5
Hoe wilt u de privacy van studenten en medewerkers in de toekomst garanderen nu steeds meer toepassingen in het onderwijs digitaal zijn en geleverd worden door commerciële partijen?
Onderwijsinnovatie door middel van digitalisering kan bijdragen aan kwalitatief goed en flexibeler onderwijs. Onderwijsinstellingen willen daarom de kansen die digitalisering biedt, benutten voor beter onderwijs. Ik ondersteun dat. Maar digitalisering brengt ook uitdagingen met zich mee. Onderwijsinstellingen kunnen online kwetsbaar zijn. Gegevens van bijvoorbeeld studenten en medewerkers dienen goed beschermd te zijn.
Onderwijsinstellingen en commerciële aanbieders van software dienen zich altijd te houden aan privacyregelgeving en zijn verantwoordelijk voor de privacy van studenten en medewerkers. Daar krijgen onderwijsinstellingen ondersteuning bij van SURF. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) houdt toezicht op de naleving van privacyregelgeving. OCW is en blijft in gesprek met de koepels over het thema privacy. In specifieke gevallen kan OCW optreden zoals gebeurde in de gezamenlijke Data Protection Impact Assessment(DPIA) inzake Google.
Kunt u in kaart brengen welke andere privacyrisico’s studenten en medewerkers nu lopen?
Het is de verantwoordelijkheid van hoger onderwijsinstellingen om de privacy op orde te hebben. Daarover leggen hoger onderwijsinstellingen geen verantwoording af bij OCW.
Bent u voornemens om aanvullende protocollen op te stellen voor het gebruik van antispieksoftware, zoals instemmingsrecht van de medezeggenschap?
Antispieksoftware wordt door het hoger onderwijs gebruikt om fraude te voorkomen. Fraudebestrijding is niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Er is geen voornemen om daar iets aan te wijzigen in de wet. Dit neemt niet weg dat zorgvuldig moet worden omgegaan met het gebruik van antispieksoftware met inachtneming van privacyregelgeving. De medezeggenschap kan desgewenst proactief het gesprek aangaan met het bestuur. Ik moedig de studenten en onderwijsinstellingen nog steeds aan om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.
In mijn antwoord op vraag 3 benoemde ik al dat de Autoriteit Persoonsgegevens aanbevelingen heeft gegeven aan instellingen over het omgaan met antispieksoftware. Ook refereerde ik aan het Whitepaper over antispieksoftware van SURF. Er is geen aanleiding voor mij om hiernaast nog aanvullende protocollen op te stellen.
Hoe kijkt u, tegen deze achtergrond, terug op uw antwoorden op eerdere Kamervragen waarin u aangaf dat instellingen zelf mogen bepalen of de medezeggenschap meebeslist over online proctoring?2
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat meer dan de helft van de Amsterdamse taxichauffeurs betrokken was bij strafzaken in de afgelopen drie jaar. |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (CDA), Dennis Wiersma (minister zonder portefeuille onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat meer dan de helft van de Amsterdamse taxichauffeurs betrokken was bij strafzaken in de afgelopen drie jaar?1
Ik heb kennisgenomen van het onderzoek dat Bureau Beke in opdracht van het RIEC Amsterdam Amstelland heeft uitgevoerd.
Kunt u zeggen of dit ook geldt voor andere steden? Zo ja, kunt u aangeven in welke gebieden van het land deze problematiek zich afspeelt?
Vanuit andere steden of gebieden is mij geen beeld bekend met recente cijfers over betrokkenheid van taxichauffeurs bij strafzaken in de afgelopen drie jaar.
Kunt u aangeven of op andere plekken dan Amsterdam de taxichauffeurs vaak betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit? Zo ja, op welke plekken?
Zie het antwoord op vraag twee.
Wat doet u om taxichauffeurs weerbaar te maken tegen de georganiseerde criminaliteit?
Het percentage taxichauffeurs in Amsterdam dat betrokken is bij verschillende vormen van criminaliteit zoals uit het aangehaalde onderzoek blijkt is zorgelijk. Echter, het percentage taxichauffeurs dat betrokken is bij georganiseerde criminaliteit is relatief klein. Desondanks is het zorgwekkend en is het belangrijk om taxichauffeurs weerbaar te maken tegen alle vormen van criminaliteit. In 2021 is door het Ministerie van Justitie en Veiligheid een campagne gestart gericht op ondernemers om criminele inmenging te voorkomen. Met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de gemeente Amsterdam, de Inspectie Leefomgeving en Transport, het Openbaar Ministerie, de politie, de Regionale Informatie en Expertise Centra en de Belastingdienst wordt naar aanleiding van het onderzoek van Bureau Beke verkend welke maatregelen er kunnen worden getroffen. Hierbij wordt niet alleen gefocust op weerbaarheid van chauffeurs, maar wordt ingezet op het breder aanpakken van georganiseerde criminaliteit in de taxibranche.
Hoe houdt u toezicht op de taxichauffeurs en vindt u dit toezicht voldoende om de georganiseerde criminaliteit een hak te zetten?
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) bewaakt de toegang tot het beroep en tot de markt middels controle op ondernemersvergunningen en chauffeurskaarten op basis van de Wet personenvervoer 2000. Ondernemers en chauffeurs moeten een verklaring omtrent gedrag (VOG) overleggen om respectievelijk de vergunningen en de chauffeurskaarten te krijgen en te behouden. Chauffeurs met een chauffeurskaart worden continu gescreend door Dienst Justis. Dit houdt in dat elke verandering in de justitiële documentatie van kaarthouders wordt doorgegeven aan Dienst Justis. Indien blijkt dat een chauffeur een overtreding heeft begaan die leidt tot het oordeel dat hij of zij niet langer in aanmerking komt voor een VOG, wordt de chauffeurskaart ingetrokken. Daarnaast wordt er ook lokaal toezicht gehouden. De ILT, de politie, de gemeente Amsterdam en het RIEC Amsterdam-Amstelland werken hierbij samen. Momenteel wordt er met betrokken organisaties verkend welke additionele maatregelen nodig zijn om georganiseerde criminaliteit tegen te gaan, zie ook het antwoord op vraag vier.
Herkent u dat vaak taxichauffeurs met eenmanszaken verantwoordelijk zijn voor faciliteren van georganiseerde criminaliteit? Zo nee, wat klopt er niet aan de statistieken die blijken uit het betreffende onderzoek?
In het aangehaalde onderzoek komt naar voren dat veel taxichauffeurs zelfstandig ondernemer zijn, vaak in de vorm van een eenmanszaak. Een klein percentage van de taxichauffeurs is veroordeeld voor het faciliteren van georganiseerde criminaliteit. De onderzoekers hebben niet geconstateerd dat er een direct verband bestaat tussen taxichauffeurs met eenmanszaken en georganiseerde criminaliteit.
Waarom denkt u dat taxichauffeurs over gaan op het faciliteren van de georganiseerde criminaliteit? Komt dit volgens u, bijvoorbeeld door slechte arbeidsomstandigheden dankzij platforms zoals Uber?
Er zijn geen aanwijzingen dat er een verband is tussen het faciliteren van criminaliteit en het aanbieden van taxidiensten via een platform. Er loopt momenteel een onderzoek naar de gevolgen van corona op de financieel-economische situatie van taxichauffeurs, hier zult u binnenkort door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over geïnformeerd worden.
Denkt u dat de komst van grote taxiplatforms zoals Uber ervoor hebben gezorgd dat de georganiseerde criminaliteit makkelijker kan werken? Zo nee, waarom niet?
In het aangehaalde onderzoek wordt de kwetsbaarheid van de taxibranche verklaard door een aantal risicofactoren. Risicofactoren volgens de onderzoekers zijn onder andere de zelfstandigheid, de sociale aard van het beroep (in aanraking komen met veel verschillende mensen) en het gebruik van contant geld. Dit geldt voor zowel de opstap- als de bestelmarkt.
Bent u bereid te kijken naar het indammen van grote taxiplatforms, om de georganiseerde criminaliteit het lastiger te maken om drugs, wapens of geld te vervoeren door steden?
Uit het aangehaalde onderzoek volgt niet dat het indammen van grote taxiplatforms georganiseerde criminaliteit tegengaat. De onderzoekers constateren dat de taxibranche aantrekkelijk is voor criminele organisaties. Dit betekent dat er gekeken moet worden op zowel bedrijfsniveau als individueel chauffeursniveau waar knelpunten zitten en hoe deze kunnen worden aangepakt. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag vier werken genoemde partijen met het aangehaalde onderzoek in de hand aan een integrale aanpak van de problemen. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangekondigd dit jaar te gaan starten met de periodieke evaluatie van de taxiwet- en regelgeving, onderdeel van de Wet Personenvervoer 2000. In 2023 wordt de evaluatie afgerond. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft, zal er een wetstraject gestart worden om de wet- en regelgeving aan te passen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met taxiplatforms die gebruik maken van zzp’ers om ervoor te zorgen dat malafide taxichauffeurs geweerd worden uit de branche?
Op dit moment spreken zowel het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, de ILT als de gemeente Amsterdam periodiek met taxiplatforms. In samenspraak met hen en andere betrokken departementen kan het Ministerie van Justitie en Veiligheid bij deze gesprekken aansluiten.
Het bericht 'Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: ‘Mensen gaan hierdoor kapot’' |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Beelden van misbruik van Marcels dochter blijven rondgaan: «Mensen gaan hierdoor kapot»»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de vragen van het lid Van Wijngaarden over het jaarrapport van de Internet Watch Foundation?2
Ja.
Waarom lukt het journalisten wel om op darkweb kinderpornografisch materiaal te detecteren en duurt het langer voordat de politie darkweb kinderpornografisch materiaal kan detecteren?
Helaas is het voor iedereen mogelijk om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik op het internet te vinden. In Nederland is het een strafbaar feit om op het internet, waaronder ook het darkweb, te zoeken naar beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. De strafrechtelijke onderzoeken van de politie strekken zich uit over het gehele internet, waaronder ook het darkweb. Vanwege het operationeel belang wordt niet nader ingegaan op de opsporingsmethoden. In aanvulling hierop richt de aanpak van online seksueel kindermisbruik door de politie zich vooral op het identificeren van slachtoffers van actueel misbruik. De politie maakt hiertoe in een zo vroeg mogelijk stadium een onderscheid tussen oud en nieuw materiaal, zodat de kans om slachtoffers van actueel misbruik te ontdekken wordt vergroot. Verder zet de politie in op het opsporen en vervolgen van vervaardigers/misbruikers, sleutelfiguren (keyplayersen facilitators),de netwerken daarachter en downloaders/verspreiders. Deze aanpak is als prioriteit opgenomen in de Veiligheidsagenda.
Ook de internetsector zelf zet zich in om het openbaar maken, verspreiden en opslaan van online seksueel kindermisbruik tegen te gaan. Het Expertisebureau Online Kindermisbruik (EOKM) stuurt verwijderverzoeken van grote hoeveelheden online kindermisbruikmateriaal uit naar bedrijven. Deze werkwijze is zeer effectief en leidt tot verwijdering van grote hoeveelheden online kindermisbruik. Met de oprichting van de Autoriteit Terroristisch en Kinderpornografisch materiaal zet het kabinet in op bestuursrechtelijke handhaving op de verwijderverzoeken waaraan geen gehoor wordt gegeven door aanbieders van communicatiediensten die beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik doorgeven of hebben opgeslagen.
Klopt het dat de IWF (Internet Watch Foundation) wederom concludeert dat het percentage van het door hun gevonden kinderpornografisch materiaal dat wordt gehost in Nederland is gestegen van 71% naar 77%?
Het rapport van IWF over 2020 concludeert dat er dit jaar 77% van het door hun gevonden beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik in Nederland wordt gehost. Dit ten opzichte van de 71% in het rapport van de IWF over 2019.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording op vragen van het lid Van Wijngaarden3 zijn er kanttekeningen te maken bij de conclusies van de IWF. Het percentage wordt beïnvloed door meldingen die ze van burgers ontvangen, eigen zoekgedrag en (instellingen van) crawlers. De cijfers kunnen niet één op één worden door vertaald naar een mondiaal beeld.
Hoe beoordeelt u het feit dat ondanks uw inspanningen om de hosting van kinderpornografische afbeeldingen in Nederland te verminderen, zowel de aantallen als het percentage van het door IWF gevonden materiaal dat wordt gehost in Nederland stijgt?
Het tegengaan van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik vraagt blijvende inzet. Om die reden blijven de sector, de politie, het OM, het EOKM en mijn ministerie via meerdere maatregelen inzetten op het voorkómen dat beeldmateriaal (opnieuw) online komt en het zo spoedig mogelijk verwijderen van materiaal dat wordt gemeld. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 3 en 6.
Welke maatregelen hebben Nederlandse webhosters afgelopen jaren geïmplementeerd om te voorkomen dat kinderpornografisch materiaal wordt gehost?
De afgelopen jaren heeft de sector zich erg ingespannen voor een internet vrij van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik. Dit heeft geleid tot goede resultaten. Zo heeft de sector afgesproken dat in de Notice-And-Takedown-procedure (NTD) dergelijk materiaal binnen 24 uur offline gehaald moet worden. Verder is er ingezet op de ontwikkeling van technische tools. Zo is de HashCheckService ontwikkeld, waarmee voorkomen kan worden dat bekend beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik geüpload wordt, en helpt het innovatieve meldingsverwerkingssysteem SCART het EOKM bij het geautomatiseerd verwerken van meldingen. Ook is er door de sector meegedacht over de monitor van de TU Delft, waardoor duidelijk wordt welke hosters dit materiaal hosten en hoe snel zij dit verwijderen na een NTD-melding. Op deze manier wordt de spiegel voorgehouden aan hosters die zich onvoldoende inspannen voor een schoon netwerk en roepen we slecht presterende providers ter verantwoording.
In hoeverre heeft het openbaar maken van de namen van webhosters die onvoldoende doen tegen het weren van kinderporno reeds effecten gesorteerd en op welke wijze wordt dit ook voor de Kamer inzichtelijk?
In oktober 2020 is de eerste rapportage van de TU Delft naar de Kamer verzonden4. De volgende rapportage van de TU Delft wordt naar verwachting in het voorjaar van 2022 naar de Kamer verzonden. Deze zal, net zoals de voorgaande keer, voorzien zijn van een begeleidende brief. De afgelopen metingen tonen dat er bedrijven zijn die maatregelen hebben genomen en hun prestaties hebben verbeterd. Verder tonen de metingen een wisselend beeld qua bedrijven die hierin voorkomen. De opgevoerde druk in Nederland heeft ook als gevolg dat materiaal zich naar het buitenland heeft verplaatst. Om die reden is het zeer belangrijk om dit ook op Europees niveau aan te pakken, zie ook de beantwoording van vragen 11, 12 en 13.
De TU Delft monitor is echter maar één van de vele maatregelen. Het is daarom lastig om bewegingen in de markt of ontwikkelingen in het aantal meldingen van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik toe te schrijven aan de effectiviteit van enkel de monitor.
Kunnen webhosters die aantoonbaar onvoldoende doen tegen het weren van kinderporno niet alleen bestuursrechtelijk worden aangepakt, maar ook strafrechtelijk worden vervolgd wegens medeplichtigheid aan het verspreiden van kinderporno?
Op grond van Europese regelgeving en de Nederlandse implementatie daarvan zijn hostingproviders onder voorwaarden niet aansprakelijk voor de gedragingen van hun klanten. De beperking van aansprakelijkheid voor hostingproviders die wordt geregeld in artikel 14 van de E-Commercerichtlijn is geïmplementeerd in artikel 54a Sr. Artikel 54a Sr stelt dat hostingproviders in beginsel niet vervolgd kunnen worden vanwege wederrechtelijke materiaal dat door klanten op hun servers wordt geplaatst, indien zij doen wat redelijkerwijs van hen gevergd kan worden wanneer ze op bevel van de officier van justitie (125p Sv) – en straks ook op bevel van de Autoriteit – gegevens ontoegankelijk moeten maken. Verder is het voor het strafrechtelijk vervolgen van hosters voor medeplichtigheid aan strafbare feiten die op hun servers plaatsvinden, zoals het verspreiden van beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik, noodzakelijk om het opzet of het voorwaardelijke opzet van de hoster te bewijzen. In de praktijk blijkt (voorwaardelijke) opzet bij hosters lastig te bewijzen.
Wanneer wordt de volgende monitoringsrapportage van de TU Delft over webhosters naar de Kamer gestuurd?
De volgende rapportage van de TU Delft wordt naar verwachting in het voorjaar van 2022 naar de Kamer gestuurd.
Op welke wijze worden (vertegenwoordigers van) slachtoffers en ouders betrokken bij de maatregelen om kinderporno tegen te gaan, zoals de doorontwikkeling van monitor van TU Delft?
In de aanpak van online seksueel kindermisbruik wordt intensief samengewerkt met het EOKM. Het EOKM houdt zich bezig met het voorkomen en bestrijden van (online) seksueel misbruik van kinderen. Een programma van het EOKM is HelpWanted.nl, dat als kerntaak heeft het bieden van acute hulp bij (dreigend) online seksueel geweld. Kinderen en jongeren, maar ook ouders, verzorgers, docenten en hulpverleners, kunnen hier onder andere terecht voor advies en informatie bij online seksueel misbruik. Het is goed dat de Motie-Hermans het mogelijk heeft gemaakt om verder te investeren in het EOKM en HelpWanted.nl. Hierover heb ik uw Kamer op 13 oktober jl. reeds geïnformeerd5.
Daarnaast zijn preventie en bewustwording twee belangrijke pijlers in de aanpak van (online) seksueel kindermisbruik. De digitale wereld speelt een grote rol in het onderlinge contact tussen minderjarigen, ook op het gebied van seksualiteit. Dit maakt dat het (onbewust) vervaardigen, delen en verkrijgen van beeldmateriaal door minderjarigen gemakkelijk is, terwijl minderjarigen de risico’s daarvan lang niet altijd overzien. In 2020 is daarom een lesprogramma en een wegwijzer ontwikkeld, om de bewustwording van online risico’s te vergroten en de seksuele weerbaarheid van kinderen te versterken.
Kunt u de laatste stand van zaken schetsen met betrekking tot het in EU-verband gezamenlijk optreden tegen webhosters die onvoldoende doen om kinderporno te verwijderen?
Zie antwoord 12.
Wanneer wordt het voorstel van de Europese Commissie om een Europese Autoriteit op te richten al gepubliceerd en kunt u binnen twee weken na publicatie van het voorstel een BNC-fiche over het voorstel met de Kamer delen?
Het aangekondigde wetgevende voorstel van de Europese Commissie voor de aanpak van online seksueel kindermisbruik wordt begin maart 2022 verwacht. Het voorstel zal zich richten zich op de verantwoordelijkheid van aanbieders van onlinediensten en de oprichting van een Europees Centrum ter bestrijding van online seksueel kindermisbruik. Na publicatie van het wetgevende voorstel zal mijn reactie binnen het vastgestelde termijn van 6 weken in een BNC-fiche naar de Tweede Kamer worden verzonden.
In hoeverre is uw inzet dat een eventueel op te richten Europese Autoriteit – indien u het voorstel van de Europese Commissie positief beoordeelt ten aanzien van subsidiariteit en proportionaliteit – het beste in Nederland kan worden gevestigd?
Ik verwacht dat een Europees centrum om (online) seksueel kindermisbruik te voorkomen en te bestrijden tot verbetering kan leiden. De overweging om dit centrum eventueel in Nederland te vestigen is de beoogde nauwe samenwerking met Europol in Den Haag, waarbij een korte afstand wenselijk is. Daarbij is Nederland een belangrijk internetknooppunt, waardoor het een hoofdrol in de mondiale internetindustrie speelt. Veel betrokken bedrijven zijn in Nederland gevestigd en Nederland heeft reeds een lopende constructieve samenwerking met de internetsector. Ik zie met belangstelling uit naar de uitwerking van het voorstel van de Commissie om te beoordelen of Nederland als vestigingsplaats voor het Europees centrum kan dienen.
Hoe beoordeelt u de inzet van algoritmen zoals NeuralHash van Apple om kinderpornografisch materiaal eerder te signaleren en wat is de inzet van Nederland in Brussel hierover?
In de strijd tegen deze verschrikkelijke vorm van criminaliteit is het belangrijk dat ook bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen. Dit heb ik nogmaals benadrukt op de ministeriële bijeenkomst van het Europees Internetforum op 8 december jl. Het is een hoopvolle ontwikkeling dat een aantal bedrijven deze verantwoordelijkheid serieus neemt en actie onderneemt. Ik heb met Apple gesproken over hun plannen om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik online tegen te gaan. Apple heeft zich aangesloten bij de nationale publiek-private werkgroep tegen online seksueel kindermisbruik. Dit is een goede plek om gezamenlijk een schoner internet te realiseren en van elkaar te leren wat wel en niet werkt. Het is belangrijk dat bij de proactieve maatregelen om beeldmateriaal van seksueel kindermisbruik online te detecteren wordt gezocht naar een goede balans tussen het respecteren van privacy en het beschermen van kinderen.