Vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving over vakantieparken die mogelijk misbruikt worden door criminelen om hun geld wit te wassen?1
Ja.
Hoe kan het volgens u dat criminelen zo’n stevige grip hebben gekregen op vakantieparken en andersoortige recreatieobjecten? Sinds wanneer speelt dit probleem en wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om dit probleem aan te pakken?
Uit het RIEC-rapport waar in het artikel aan wordt gerefereerd blijkt dat de afgelopen jaren de vraag naar recreatief vastgoed is gestegen. Ook de coronamaatregelen hebben aan de vraag naar recreatiewoningen een stimulans gegeven. Door de sterk toegenomen vraag naar (en prijs van met name luxere) recreatieobjecten is het zowel voor bonafide, als voor malafide partijen aantrekkelijk om in deze vastgoedmarkt te investeren. Zie voor meer informatie het RIEC-rapport.2
Bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties staat dit probleem al geruime tijd op het netvlies. In de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3 is de aanpak van deze problematiek een belangrijke doelstelling: «Veilige vakantieparken met bonafide ondernemers waarbij situaties van overlast, criminaliteit en andere ondermijnende activiteiten worden voorkomen en beëindigd.» Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De acties op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn met name gericht op het beter in beeld krijgen van de betreffende parken en meer inzicht in de problematiek, op meer bewustwording onder bestuurders en een steviger agendering, en op het vergroten van het handelingsperspectief. Daartoe zijn er bijvoorbeeld regionale leerkringen georganiseerd door het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) en door Platform31, en ook landelijke (digitale) kennisbijeenkomsten. Verder zijn er handreikingen ontwikkeld om partijen te ondersteunen bij de aanpak en is er een website opgericht voor professionals waar publicaties, onderzoeken, handreikingen en instrumenten te vinden zijn4. Recent is ook een barrièremodel gepubliceerd. Dit model maakt inzichtelijk welke barrières opgeworpen kunnen worden om ondermijning op vakantieparken tegen te gaan en om in een vroeg stadium het criminele circuit in de kiem te smoren.5
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken is daarnaast onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl. heb ik u hierover geïnformeerd.6
Wat vindt u ervan dat de burgemeester van Arnhem, heer A. Marcouch, tevens voorzitter van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) voor een landelijke aanpak pleit en de bevindingen alarmerend noemt?
De bevindingen in het RIEC-rapport zijn zorgelijk. Er wordt al in een landelijke aanpak, waar de heer Marcouch voor pleit, voorzien. Er wordt met alle betrokken ministeries gezamenlijk gewerkt aan de landelijke Actie-agenda (zie antwoord op vraag7, 8. Hierin is de aanpak van georganiseerde criminaliteit een van de doelstellingen, waaronder ook het tegengaan van witwassen valt.
Waarom worden de koop en verkoop van chalets en stacaravans niet geregistreerd in het Kadaster? Zou hier een oplossing voor het probleem in zitten?
In de Basisregistratie Kadaster (BRK) wordt alleen de koop en verkoop geregistreerd van onroerend goed. In de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) bestaat wel de mogelijkheid voor gemeenten om verplaatsbare objecten in beeld te brengen door standplaatsen en ligplaatsen aan te wijzen. Op die manier ontstaan er voor objecten, zoals chalets en stacaravans, adressen, zodat de objecten vindbaar zijn en personen die er permanent verblijven in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven kunnen worden. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 is een traject gestart om op vakantieparken de informatiepositie voor gemeenten te verbeteren. Om beter zicht te krijgen op parken worden gemeenten door een extern bureau ondersteund om adresseerbare verblijfsobjecten en standplaatsen van een adres te voorzien en te registreren in de BAG. Het Ministerie van BZK heeft voor de uitvoering van dit BAG-traject eind 2021 een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan alle provincies. Op initiatief van de provincies zijn er de afgelopen periode in diverse provincies voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor gemeenten. Eerdere kennis en ervaringen die zijn opgedaan in de provincie Gelderland worden hierbij benut.9
Ik wil het resultaat van deze actie uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af te wachten en vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. In het kader van de eindrapportage van de Actie-agenda wordt uw Kamer hierover begin 2023 geïnformeerd.
Hoe kan het dat aan- en verkoop van chalets, stacaravans en parken veelal kan met contant geld? Zijn campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans verplicht om melding te maken van verdachte transacties bij de Financial Intelligence Unit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gebeurt dit naar uw inschatting ook vaak genoeg en als dit niet genoeg gebeurt waar komt dit volgens u dan door?
Verschillende private instellingen zijn als poortwachters van het financiële stelsel verplicht om cliëntenonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Het werk dat private instellingen in dit kader verrichten heeft een preventieve werking om het financiële stelsel «schoon» te houden en te voorkomen dat zij betrokken raken bij voornoemde criminaliteitsvormen. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelen in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van € 10.000 of meer. De Wwft is gebaseerd op de internationale standaarden van de Financial Action Task Force en de Europese anti-witwasrichtlijn. Campingeigenaren dan wel eigenaren van chalets en stacaravans zijn daarin niet genoemd.
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
Kunt u verduidelijken waar aan gedacht moet worden als gesproken wordt over «betalingen die door gewiekste constructies vaak moeilijk zijn te traceren»? Moet hierbij gedacht worden aan constructies die de betrokkenheid vragen van notarissen, advocaten, trustkantoren, et cetera? Zo ja, hoe kan het dat deze dienstverleners zich dan klaarblijkelijk laten lenen voor het witwassen van criminele gelden?
Bij georganiseerde criminaliteit kunnen (rechts)personen betrokken zijn die het criminele proces al dan niet bewust faciliteren. Het rapport noemt een achttal facilitators die betrokken kunnen zijn bij criminele investeringen in vakantieparken, te weten de notaris, taxateur, makelaar, financiële dienstverleners, beleggingsinstellingen, advocaat, accountant en administratiekantoren, en het openbaar bestuur.10 Voor al deze (rechts)personen en organisaties geldt dat zij alert moeten zijn dat wat hen wordt gevraagd niet wordt gebruikt voor georganiseerde criminaliteit, of het nu een juridische of financiële dienst betreft, of het verlenen van een vergunning. De risico-indicatoren die in het rapport worden genoemd bieden daarvoor goede handvatten.
Ook merk ik op, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, dat veel potentiële facilitators, zoals advocaten, notarissen, trustkantoren en andere instellingen, poortwachters zijn van het financiële stelsel. Zo moeten zij op grond van de Wwft en voor trustkantoren ook de Wet toezicht trustkantoren 2018 (Wtt) cliëntenonderzoek verrichten en ongebruikelijke transacties melden bij de FIU-Nederland.
Daarnaast verwijs ik naar de geactualiseerde National Risk Assessment (NRA) witwassen, waarin risico’s op witwassen periodiek worden geïdentificeerd door betrokken publieke én private partijen. Uit de geactualiseerde NRA uit 2019 blijkt dat criminele gelden verhuld kunnen worden door witwassen via onder meer (complexe) juridische entiteiten en constructies, zoals door gebruik te maken van allerlei soorten rechtsvormen.11 Om te voorkomen dat misbruik wordt gemaakt van juridische entiteiten en constructies verwijs ik naar de concrete maatregelen, zoals opgenomen in het plan van aanpak witwassen van 30 juni 2019.12
Is het RIEC-rapport voor u aanleiding om de vakantieparkensector beter te reguleren dan wel om beter toezicht te gaan houden op deze sector? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier(en)?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is een bevestiging van het belang om op die manier de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie.
Bent u bereid het RIEC-rapport aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport is openbaar te raadplegen.13
Bent u het ermee eens dat er een stop moet komen op de opkoop van campings door roofinvesteerders, waaronder naar nu blijkt dus ook veel criminelen zitten? Kunt u reageren op de punten uit het Manifest en daarbij aangeven of deze punten in hun samenhang bezien ook zouden kunnen helpen bij het terugdringen van crimineel geld en crimineel handelen uit deze sector?2
In het genoemde manifest wordt opgeroepen om de opkoop van campings te stoppen en de recreanten en de natuur te beschermen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar deze punten.15
Naar aanleiding van het onderzoek Opkopen Vakantieparken kunnen we concluderen dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Volgens de onderzoekers varieert de impact van de transities/herstructurering van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema. Na een transitie zijn deze parken zelf in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen. Gemeenten hebben overigens goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen.
Het is bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van EZK is daarom het gesprek gestart met de sector waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. De Minister voor VRO zal het rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden. Met deze acties verwachten de ministeries dat er meer aandacht komt voor de belangen van de huurders, maar ook leefomgeving en natuur.
Uit RIEC-rapport blijkt overigens niet dat er onder investeerders die campings opkopen veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Bent u het ermee eens dat een BIBOB-aanvraag verplicht moet worden gesteld bij de aankoop van een recreatiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel ik het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches erken, vind ik het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Ik vind het belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risico-inschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Bent u het ermee eens dat sommige gemeenten en provincies enorme steken hebben laten vallen en zich hebben laten misleiden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland wordt ingegaan op het investeren door criminelen in vakantieparken. Ook wordt benoemd welke zogenaamde «facilitators» betrokken kunnen zijn. Het onderzoek toont echter ook aan dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland. Op basis van de Rapportage Vakantieparken of andere berichten kan niet geconcludeerd worden dat bestuursorganen steken hebben laten vallen of zich hebben laten misleiden. Wel is dankzij de inspanningen van het RIEC Oost-Nederland inzichtelijk gemaakt waar de risico’s zich bevinden. Dit kan bestuursorganen helpen om een betere risico-inschatting te maken en het Bibob-instrument zo nog meer gericht in te zetten.
Bent u bereid te onderzoeken welke rol gemeenten en provincies in deze opkoop van vakantieparken spelen en gespeeld hebben? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In het onderzoek naar het opkopen van vakantieparken dat recentelijk naar uw Kamer is gestuurd, is ook gekeken naar de rol van gemeenten en provincies16. Gemeenten hebben goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Bij het inzetten van deze instrumenten worden decentrale overheden echter geconfronteerd met de lastige afweging tussen de belangen van de ondernemers en die van de huurders, waardoor hier niet altijd gebruik van wordt gemaakt. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal dit rapport onder de aandacht brengen van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat lokale overheden mogelijk met criminelen samen hebben gewerkt?
Het RIEC-rapport geeft aan dat lokale overheden gevoelig kunnen zijn voor aantrekkelijke plannen voor de realisatie van nieuwe vakantieparken, maar ook voor de investering in het revitaliseren van verloederde vakantieparken, bijvoorbeeld tot nieuwe parken of woonwijken. Ook kan het openbaar bestuur, veelal onbewust, criminelen faciliteren wanneer projectplannen zonder gedegen onderzoek worden goedgekeurd, als er geen kritische houding wordt aangenomen ten aanzien van vergunningaanvragen. Het is aan de lokale bestuurders om daar alert op te zijn. Daarnaast bieden het Rijk en de provincies ondersteuning om de bewustwording bij de betrokken professionals en lokale bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te delen. Zie ook antwoord 2 en 7.
Hoe kijkt u met de kennis van nu tegen de antwoorden op de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628)?
De Minister voor VRO staat nog steeds achter de beantwoording van de eerder gestelde schriftelijke vragen van de SP over de opkoop van de vakantieparken Meerzicht (nr. 1721) en Het Berkenven (2022Z00628). Het rapport «Opkopen vakantieparken» en de reactie daarop is op 6 juli naar uw Kamer gestuurd17. Naar aanleiding van dit onderzoek ziet de Minister geen aanleiding om de antwoorden te herzien.
Bent u het ermee eens dat de grote zorgen van standplaatshouders onvoldoende serieus zijn genomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder gezegd, is het bij transities of herstructureringen van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Daarom zal het Ministerie van EZK in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat bijna elke gemeente te maken gehad heeft met één of meerdere risico-indicatoren voor criminele investeringen maar desondanks de opkoop van recreatieparken zo massaal heeft kunnen plaatsvinden?
Het onderzoek van het RIEC heeft zich enkel gefocust op gemeenten in Oost-Nederland (provincies Overijssel en Gelderland). In dezelfde regio zijn ook voorbeelden van gemeenten die heel alert zijn op crimineel misbruik. Hierbij kan, zoals ook in antwoord op vraag 7, het Ariadne project worden genoemd. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid om eventueel in samenspraak met uw collega bewindspersonen van Economische Zaken en Volkshuisvesting & Ruimtelijke Ordening per direct in te grijpen in deze massale opkoop totdat alle (vervolg)onderzoeken zijn afgerond? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. In het antwoord op vraag 2 hiervoor ben ik ingegaan op de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 en heb ik kort uiteengezet wat er op dit moment wordt gedaan om meer zicht te krijgen op de problematiek rondom criminele investeringen in vakantieparken. Het kabinet wacht het resultaat van deze acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022 eerst af en zal vervolgens bezien in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het beter zicht krijgen op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. Daarbij verwijs ik u ook naar de antwoorden op vraag 4, 7 en 9.
Hoe kijkt u in het licht van dit alarmerend bericht naar een eerder artikel over de vergunning van Europarcs in Kaatsheuvel?3
Uit het aangehaalde artikel uit het Brabant Dagblad van 2 juni 2022 blijkt onder meer dat Europarcs in Kaatsheuvel in strijd heeft gehandeld met het bestemmingsplan en dat er sprake was van permanente bewoning. Dit zijn volgens de Rapportage Vakantieparken van het RIEC Oost-Nederland risico-indicatoren die kunnen duiden op een verhoogde kans op een criminele investering. Het plegen van strafbare feiten dat hiermee gepaard kan gaan is naar mijn mening zeer ongewenst. Uit het artikel blijkt ook dat het bestuursorgaan Loon op Zand een Bibob-toets heeft gedaan en advies bij het Landelijk Bureau Bibob (LBB) heeft ingewonnen. In het artikel wordt gesteld dat uit het onderzoek van het LBB naar voren is gekomen dat er sprake is van een ernstig gevaar dat er strafbare feiten kunnen worden gepleegd met de vergunning. Vanwege de vertrouwelijkheid van het advies worden hier geen uitspraken over gedaan. Wel kan in algemene zin gesteld worden dat de mate van gevaar een indicatie is dat de kans bestaat dat met gebruik van de vergunning strafbare feiten zullen worden gepleegd. Op basis van in het verleden (vermoedelijk) gepleegde strafbare feiten wordt de kans op misbruik ingeschat, en daarvoor geldt in principe hoe hoger het aantal strafbare feiten, hoe eerder sprake is van de categorie ernstig gevaar. In deze beoordeling wordt door het LBB niet gekeken naar de ernst van de feiten. Het is namelijk bij wet bepaald dat de beoordeling van de ernst van de feiten is voorbehouden aan het bestuursorgaan. De ernst van de feiten wordt gerelateerd aan de impact van misbruik van een vergunning. De impact van misbruik is onder meer afhankelijk van de lokale context, wat het beste lokaal kan worden beoordeeld. Daarmee kan het dus voorkomen dat er sprake is van een ernstig gevaar, maar dat een intrekking of weigering van een vergunning niet proportioneel is. In dat soort gevallen kan bijvoorbeeld een vergunning onder voorwaarden worden verleend, waarbij de voorwaarden zijn bedoeld om de kans op misbruik te verkleinen.
Bent u het eens met de stelling dat gemeenten te makkelijk en soms onterecht een vergunning afgeven ondanks een BIBOB-toetsing waaruit volgens dit artikel blijkt dat de vergunning mede zou worden gebruikt voor het plegen van strafbare feiten? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs voor dit antwoord naar de beantwoording van vraag 18.
Bent u bekend met het bericht «Patty en Herman moeten na 54 jaar vertrekken van de Zwarte Bergen»?4
Ja.
Hoe kijkt u tegen de vermeende bedreigingen van de exploitant van deze camping tegen een raadslid van de Lokale Partij Bergeijk dat het raadslid aan Omroep Brabant bevestigd heeft?
Iedere volksvertegenwoordiger moet veilig zijn of haar ambt kunnen uitoefenen. De Minister van BZK heeft 8 maart jl. uw Kamer geïnformeerd over verdere acties en stappen in het kader van intensiveringen van weerbaar bestuur.20 Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van vermeende intimidaties en bedreigingen richting politieke ambtsdragers. Uit het artikel begrijp ik dat er aangifte is gedaan bij de politie en dat het onderzoek bij justitie ligt.
Bent u bereid, zeker nu vast is komen te staan dat er criminele activiteiten afspelen op vakantieparken, een onderzoek in te stellen naar intimidatie en bedreigingen van standplaatshouders en gemeenteraadsleden c.q. andere mensen in dienst van de lokale overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer kunnen we de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Uit het onderzoek van het RIEC Oost Nederland komen geen signalen naar voren dat intimidatie en bedreigingen regelmatig aan de orde zijn in relatie tot vakantieparken. Uit het geschetste profiel van criminele investeerders in vakantieparken blijkt dat criminelen, die iets nodig hebben van een gemeente of andere overheidsinstelling, juist goed zijn in een «charmeoffensief» en zich op een slimme manier weten te presenteren. Wel vind ik het belangrijk om te vermelden dat mijn ministerie op de hoogte is van diverse situaties waarbij burgemeesters geïntimideerd zijn naar aanleiding van problematiek op vakantieparken. Ik vind deze signalen zeer zorgelijk. Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Het Ministerie van BZK laat iedere twee jaar de Monitor Integriteit en Veiligheid uitvoeren. Deze geeft inzicht in de mate waarin politieke ambtsdragers bij decentrale overheden en medewerkers in het bredere openbaar bestuur te maken krijgen met agressie en geweld door burgers en de wijze waarop hier beleidsmatig mee wordt omgegaan. De monitor maakt daarbij niet inzichtelijk hoe incidenten met agressie en geweld gerelateerd zijn aan verschillende maatschappelijke problemen, zoals mogelijk misbruik door criminelen van vakantieparken, maar biedt daarentegen wel altijd veel aanknopingspunten voor verdere acties en stappen in het kader van de intensiveringen van weerbaar bestuur. In haar brief van 6 juli jl. aan uw Kamer heeft de Minister van BZK uiteengezet welke stappen er naar aanleiding van de Monitor Integriteit en Veiligheid 2022 worden gezet.21
Was u op de hoogte van het onderzoek dat door RIEC uitgevoerd werd? Zo ja, per wanneer?
Op ambtelijk niveau is mijn ministerie in april geïnformeerd over het fenomeenonderzoek. Het behoort tot de taken van de RIEC’s om dergelijke onderzoeken te doen. Door het blootleggen van criminele fenomenen in de verschillende regio’s kunnen deze door gezamenlijke partners in de RIEC’s ook beter worden aangepakt.
Het bericht ‘Geen cel maar taakstraf voor drugsuithalers: 'Dit is een enorme domper'’ |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Streep door celstraffen «drugsuithalers» «dit is een enorme domper»»?1
Ja.
Deelt u de teleurstelling van het Openbaar Ministerie over de straffen die zijn opgelegd in deze zaak?
De problematiek van de uithalers is in de afgelopen jaren fors toegenomen. Veelal jonge jongens worden door criminelen uit de drugsindustrie geronseld om in ruil voor een groot geldbedrag harddrugs in de havens te verplaatsen. Voorheen konden deze uithalers niet effectief worden vervolgd, tenzij sprake was van een (directe) link met drugs. De jongens konden met weinig risico grote geldbedragen ontvangen voor het faciliteren van de drugsindustrie. De inwerkingtreding van artikel 138aa Sr biedt sinds het begin van dit jaar de politie en het Openbaar Ministerie de ruimte om deze jongens op te pakken en effectief te vervolgen. De wet heeft niet alleen als doel om uithalers beter te kunnen opsporen en vervolgen, zodat deze handelingen niet meer winstgevend zijn, maar ook om potentiële uithalers preventief af te schrikken.
De rechtbank Rotterdam heeft in verschillende zaken onvoorwaardelijke vrijheidsstraffen opgelegd aan uithalers die zich schuldig hebben gemaakt aan overtreding van artikel 138aa Sr. In hoger beroep heeft het Hof Den Haag de onvoorwaardelijke gevangenisstraffen voor first offenders omgezet in voorwaardelijke gevangenisstraffen en taakstraffen. Anders dan de rechtbank is het Hof van oordeel dat bij first offenders voor dit delict ook een taakstraf voldoende afschrikwekkend werkt. Daarbij heeft het Hof opgemerkt dat bij herhaling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede ligt.
Het is niet aan mij om mij uit te laten over opgelegde straffen in individuele strafzaken. Dat is aan de onafhankelijke rechter ter beoordeling. Wel acht ik het van belang om de ontwikkeling van de jurisprudentie in dit type zaken de komende tijd goed te volgen. Buiten kijf staat dat het niet lonend moet zijn voor uithalers om georganiseerde criminaliteit te faciliteren. Ik heb uw Kamer tijdens het Commissiedebat Ondermijning toegezegd een brief te sturen op het moment dat er nieuwe jurisprudentie beschikbaar is met betrekking tot de uithalers.
Zijn er ten tijde van de aanhouding van de verdachten drugs aangetroffen in het havengebied? Zo ja, waarom kon desondanks volgens het hof geen verband worden aangetoond tussen de aangetroffen verdachten en de aangetroffen drugs? Zo ja, dient de haven dienaangaande maatregelen te treffen in uw ogen?
Indien een verband tussen de verdachten en de veelal in de buurt aangetroffen drugs kan worden aangetoond, vindt er vervolging plaats voor feiten uit de Opiumwet. Dat is in een aantal andere zaken onlangs het geval geweest en daarbij zijn personen vervolgd voor delicten uit de Opiumwet. In onderhavige Uithalers-zaken heeft het Hof, in het kader van de straftoemeting, geoordeeld over de intentie van de verdachten met betrekking tot drugssmokkel. Volgens het Hof kon namelijk niet aannemelijk worden gemaakt dat deze uithalers in de haven verbleven met het oogmerk om drugs te verplaatsen. Verdachten zijn dus wel voor artikel 138aa Sr veroordeeld, maar het Hof heeft gemotiveerd dat een gevangenisstraf niet in de rede ligt, nu de intentie van drugssmokkel niet kon worden aangetoond.
Bedrijven in de haven hebben zeker een verantwoordelijkheid in het opwerpen van barrières, onder meer om te voorkomen dat uithalers gemakkelijk terreinen kunnen betreden. Rond de haven van Rotterdam vindt er intensief overleg plaats over deze problematiek tussen publieke en private partners. In het najaar informeer ik uw Kamer over het plan van aanpak om drugssmokkel op grote logistieke knooppunten tegen te gaan, waarin ook aandacht uit zal gaan naar barrièrevorming.
Hebben deze uitspraken als gevolg dat ook ten aanzien van andere verdachten die worden aangetroffen bij de haven er moeilijker een verband kan worden aangetoond met drugshandel, ook indien wel drugs worden aangetroffen in het havengebied?
Voor veroordeling voor dit artikel is het niet vereist dat een link kan worden gelegd met aangetroffen drugs. Deze uitspraken hebben dus geen gevolgen voor de strafbaarheid van verdachten voor dit artikel an sich.
Acht u de invoering van art. 138aa Sr per 1 januari dit jaar ondanks deze aanzienlijk lagere straffen nog doeltreffend in de aanpak van drugshandel vanuit de haven van Rotterdam? Zo nee, welke maatregelen bent u van plan te gaan treffen?
De doeltreffendheid van dit artikel zit enerzijds in het feit dat vervolging effectiever kan worden ingezet en dat zwaardere straffen kunnen worden opgelegd, en anderzijds in de afschrikwekkende werking ervan. Uithalers liepen voorheen weinig risico, maar ontvingen wel grote geldbedragen voor het faciliteren van de drugsindustrie. Zij werden dan heengezonden met hooguit een geldboete, dat op geen enkele wijze in verhouding stond tot hetgeen zijn ontvingen vanuit de criminele wereld, en werden zij vaak nog dezelfde avond opnieuw aangetroffen op het terrein. Nu lopen zij grote risico’s om opgepakt, vervolgd en vastgezet te worden. Recidivisten krijgen namelijk wel gevangenisstraffen opgelegd en first-offenders krijgen voorwaardelijke straffen, wat inhoudt dat zij bij herhaling meteen worden vastgezet. Ik acht het raadzaam om de verdere ontwikkelingen in de jurisprudentie rond de uithalers af te wachten, en zal Uw Kamer hierover nader informeren.
Acht u het wenselijk dat ook ten aanzien van art. 138aa Sr oriëntatiepunten voor straftoemeting door de rechtspraak worden opgesteld om er zo voor te zorgen dat vrijheidsstraffen de norm worden voor dit delict? Zo ja, gaat u in gesprek hierover met de rechtspraak? Zo nee, waarom niet?
Oriëntatiepunten van de rechtspraak komen tot stand aan de hand van reeds gewezen vonnissen en arresten. Deze oriëntatiepunten hebben niet het karakter van een instructie vooraf, maar zijn een weergave van hoe rechters gemiddeld met veel voorkomende zaken omgaan. Oriëntatiepunten worden opgesteld ter bevordering van de rechtseenheid en dienen als een houvast voor rechters. Het ligt derhalve niet in de rede om hierover in gesprek te gaan met de rechtspraak. Wel voer ik gesprekken met zowel het Openbaar Ministerie als met de rechtspraak over de mogelijkheden van registratie van artikel 138aa Sr zaken.
Het bericht ‘’Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nelson M. van verboden pedofielenclub Martijn met wapen en kinderporno opgepakt in Mexico»?1
Ja.
Klopt het dat de uit Nederland gevluchte pedo-activist Nelson M. is gearresteerd in Mexico-Stad? Klopt het voorts dat hij in Mexico politiek asiel had aangevraagd?
De Nederlandse opsporingsautoriteiten waren niet betrokken bij de aanhouding van Nelson M. De bijzonderheden rond zijn aanhouding, en informatie over zijn asielaanvraag, zijn pas later bekend geworden. Het OM heeft mij laten weten deze zaak, en ontwikkelingen daarin, nauwgezet te volgen en waar mogelijk stappen te ondernemen.
Hoe kan het dat een verdachte, die al eerder naar het buitenland was gevlucht, gedurende een lopende strafzaak met verdenking van ernstige strafbare feiten, naar het buitenland kan afreizen?
Het OM heeft mij laten weten dat Nelson M. op 18 februari 2020 is aangehouden op verdenking van het bezit van kinderporno. Voor dit strafbaar feit is voorlopige hechtenis toegelaten. De voorlopige hechtenis is echter op 4 juni 2020 door de rechtbank onder bijzondere voorwaarden geschorst. Vluchtgevaar werd hierbij door de rechtbank niet aangenomen. Een verdachte mag in zo’n geval naar het buitenland reizen.
Nelson M. is vervolgens op 17 mei 2021 aangehouden wegens overtreding van een van de bijzondere voorwaarden. Op 19 mei 2021 is de voorlopige hechtenis wederom door de rechtbank geschorst. Toen daarna bleek dat hij wederom de bijzondere voorwaarden overtrad, is opnieuw een bevel tot aanhouding afgegeven. Nog voordat hij kon worden aangehouden, is hij afgereisd naar Mexico.
Welke voorzieningen kunnen worden getroffen om het vluchtrisico van een verdachte te beperken bij het schorsen van de voorlopige hechtenis?
Nederland kent een aantal opsporings- en tegenhoudmiddelen, waaronder een Green Notice, een internationale signalering, de paspoortmaatregel en de Schengensignalering.
Een Green Notice is een wereldwijd waarschuwingsmiddel dat door de politie kan worden uitgevaardigd. Dit is een zwaar middel waar strenge eisen aan worden gesteld, zoals een veroordeling voor ernstige seksuele misdrijven en een verhoogd recidiverisico.
Aan een internationale signalering zijn ook vereisten verbonden. Zo is signaleren enkel mogelijk voor feiten waarvoor een voorlopige hechtenis kan worden opgelegd. Daarnaast kan vanuit veiligheidsoverwegingen worden overwogen om een persoon niet internationaal te signaleren.
Om te voorkomen dat iemand het land verlaat, kan op grond van artikel 18 van de Paspoortwet een paspoort worden ingenomen.
Tot slot is het mogelijk om iemand te signaleren in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Op basis hiervan kan iemand worden aangehouden in een Schengenland.
Waarom wordt er bij een schorsing van de voorlopige hechtenis niet gekozen om verdachten een enkelband te laten dragen en het paspoort in te nemen?
Het is uiteindelijk aan het oordeel van de rechter of voor (een van) de genoemde maatregelen wordt gekozen. In het algemeen kan ik zeggen dat de toepassing van reis-beperkende maatregelen afhangt van de specifieke omstandigheden van een concrete casus. Hierbij speelt een rol de ernst van de feiten waarvan iemand wordt verdacht, en de inschatting in hoeverre er sprake is van vluchtgevaar.
Kunt u bevestigen dat wanneer een verdachte vlucht naar het buitenland en als gevolg daarvan een strafproces in Nederland vertraging oploopt, dat nooit een reden kan zijn om te oordelen dat een schending van de redelijke termijn ertoe leidt dat een verdachte strafvermindering krijgt?
Het is aan de rechter om te oordelen of een schending van de redelijke termijn moet leiden tot strafvermindering. Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar uitlatingen over te doen.
Wat heeft u eraan gedaan om ervoor te zorgen dat Nelson M. opgespoord werd? Was u ervan op de hoogte dat hij in het buitenland verbleef?
Dit betreft een zaak die in Nederland nog onder de rechter is en waarvan de eventueel getroffen opsporingsmaatregelen onderdeel uitmaken. Over een lopende strafzaak doe ik, zoals bekend, geen mededelingen.
De aanpak van voetbalgerelateerde criminaliteit en het opleggen en handhaven van stadionverboden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het bezoeken van een voetbalwedstrijd een feest moet zijn, maar dat dit feest helaas te vaak verstoord wordt door relschoppers, waar echte supporters de dupe van zijn?
Ik deel deze mening. Ik ben verbijsterd over de intensiteit en omvang van incidenten die ik de afgelopen periode heb gezien. Personen die agenten te lijf gaan, vuurwerk gooien naar een vak waar ook kinderen zitten en zelfs spelers vanaf de tribune slaan, zijn geen voetbalsupporters meer. Daar moet hard tegen worden opgetreden, zodat de echte supporters kunnen blijven genieten van het betaald voetbal.
Klopt het dat het afgelopen voetbalseizoen meer stadionverboden zijn opgelegd dan in voorgaande jaren?
Het aantal opgelegde stadionverboden is dit seizoen significant hoger dan in voorgaande seizoenen. De afgelopen jaren werden gemiddeld 600 stadionverboden over een heel seizoen opgelegd. Op een derde van het seizoen 2021–2022 waren dit er al 354. De Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) zal na 30 juni 2022 de totaalcijfers in kaart gaan brengen. In de zomer zullen zij deze cijfers met de partners bespreken.
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen de afgelopen jaren op civielrechtelijke basis (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) of Betaald voetbalorganisatie (BVO)) en in hoeveel gevallen op strafrechtelijk basis stadionverboden zijn uitgedeeld?
Stadionverboden worden met name op civielrechtelijke basis opgelegd. In onderstaande tabel wordt het in totaal door de KNVB en betaald voetbal organisaties (bvo’s) opgelegde stadionverboden in de voorgaande seizoenen weergegeven.
2017–2018
550
2018–2019
595
2019–2021
420
2020–2021
133
Het OM beschikt niet over totaalcijfers van strafrechtelijk opgelegde stadionverboden.
Erkent u dat een stadionverbod eigenlijk gecombineerd zou moeten worden met een meldplicht, omdat dat er voor kan zorgen dat iemand effectief geweerd kan worden uit stadions? Zo niet, waarom niet?
Civielrechtelijke stadionverboden en strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zijn complementair aan elkaar en in sommige gevallen is het wenselijk deze gecombineerd in te zetten. De lokale vierhoeken (gemeente, politie, OM en bvo) moeten hierin samenwerken.
In de eerste instantie is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de betaald voetbalorganisaties (bvo’s). De burgemeester, officier van justitie of strafrechter (hierna: gezagsdragers) kunnen bestuursrechtelijk of strafrechtelijk een gebiedsverbod opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Zij kunnen dit doen voor het gebied waar bijvoorbeeld (de omgeving van) het stadion of een uitgaansgebied onder valt. Aan een gebiedsverbod kan vervolgens een meldplicht worden gekoppeld.
Het is echter niet haalbaar of wenselijk dat alle civielrechtelijke stadionverboden worden gecombineerd met strafrechtelijke of bestuursrechtelijke maatregelen zoals een gebiedsverbod met een meldplicht. Dit instrument is niet in alle gevallen proportioneel. Bovendien kunnen de gezagsdragers een (gebiedsverbod met) meldplicht dus alleen opleggen als er sprake is van (vrees voor) openbare ordeverstoringen. Sommige misdragingen, bijvoorbeeld voorwerpen op het veld gooien of illegaal doorverkopen van kaarten, vallen hierbuiten en worden alleen civielrechtelijk aangepakt. Het is aannemelijk dat de gezagsdragers aan de personen die hiervoor een stadionverbod krijgen, geen gebiedsverbod met meldplicht opleggen.
Zoals toegelicht in de Kamerbrief van 15 juni jl.1 hebben we met de partners afgesproken dit wel te doen bij toonaangevende en zwaardere voetbalvandalen.
Gemeente Den Haag bijvoorbeeld kijkt naar de dossiers die zij ontvangen naar aanleiding van de gebeurtenissen bij ADO Den Haag – Excelsior op 29 mei jl. aan welke personen een gebiedsverbod of meldplicht opgelegd moet worden. Het is dus noodzakelijk dat bvo’s en gemeenten samenwerken hierin.
Kunt u uiteenzetten hoe vaak een stadionverbod wordt gecombineerd met een meldplicht?
Helaas zijn hiervan geen cijfers beschikbaar.
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over de digitale meldplicht rondom voetbalwedstrijden?1
Ja, die herinner ik mij.
Hoe vaak is de digitale meldplicht de afgelopen jaren opgelegd? Klopt het dat dit nu al jaren bestaat maar nog niet of nauwelijks gebruikt wordt in de praktijk, wat zijn daarvoor de redenen?
De digitale meldplicht is in 2015 wettelijk mogelijk gemaakt met de aanscherping van de Wet maatregelen bestrijding voetbalvandalisme en ernstige overlast (Wet MBVEO). In de praktijk wordt hier tot op heden echter geen gebruik van gemaakt, omdat er nog geen geschikte digitale faciliteit is die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. In het antwoord op vraag 8 ga ik daar nader op in.
Bent u het er mee eens dat er in de praktijk de afgelopen jaren weinig voortgang is geweest op het gebied van de digitale meldplicht? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd onder vraag 7, ontbreekt een geschikte digitale faciliteit die voldoet aan alle juridische en technologische eisen. Hiervoor zijn in het verleden initiatieven gestart, maar deze zijn bij het gebrek aan draagvlak en financiering niet voortgezet. In 2020 is met de komst van het programma Ons Voetbal Is Van Iedereen (OVIVI) financiering beschikbaar gekomen en heeft mijn departement in samenwerking met de partners een herstart gemaakt met het traject digitale meldplicht. Het doel van het traject is het beschikbaar stellen van een geschikte faciliteit (een applicatie voor smartphones) waarmee een meldplichtige kan aantonen dat hij zich op een bepaald tijdstip niet in een verboden gebied bevindt.
Door het ontwikkelen van deze faciliteit worden praktische en juridische bezwaren tegen het opleggen van een meldplicht weggenomen. De verwachting is dat de meldplicht vaker zal worden opgelegd en zo verstoringen van de openbare orde en strafbare feiten efficiënter en effectiever voorkomen kunnen worden. Deze verwachting is getoetst met een draagvlakverkenning onder gemeente, politie en het OM.
De voortgang van de digitale meldplicht is afhankelijk van belangrijke randvoorwaarden. Een daarvan is de technische haalbaarheid. Al betreft het ogenschijnlijk een eenvoudige applicatie voor smartphones, er zit een aantal functionaliteiten in die deze ontwikkeling niet alleen uniek maken in het bouwen van deze voorziening, maar juist ook in de toepassing en het gebruik. Ik wil ter verduidelijking hier twee functionaliteiten benoemen. De eerste functionaliteit betreft het vaststellen van de identiteit aan de hand van een gezichtsherkenning en de tweede functionaliteit betreft het nauwkeurig vaststellen van de locatie van de melder. De uitdaging hierbij is het voorkomen van fraude. Want als hier gemakkelijk mee kan worden gefraudeerd, is het instrument niet effectief. Uit onderzoek blijkt dat het risico hierop hoog is, omdat er toegankelijke en eenvoudige tools bestaan om te frauderen met gezichtsherkenning en de locatie. Het vinden van de juiste en geschikte software om zulke fraude op te sporen of tegen te gaan, is dan ook een kritische succesfactor, waarbij nadrukkelijk vanaf de start, in het ontwerp al, rekening wordt gehouden met de privacy van de melder. Daarom wordt er op dit moment gewerkt aan een Data Protection Impact Assessment (DPIA) om de privacy risico’s te bepalen en een Project Start Architecture (PSA) om in kaart te brengen wat de aanpassing en impact gaat zijn op de bestaande organisatie, de processen, de informatievoorziening en de technische infrastructuur.
Samenvattend gaat het om een voorziening die robuust, veilig en breed toepasbaar moet zijn. Dit vraagt om een gedegen en zorgvuldige voorbereiding op dit dossier en dat vergt tijd. In de Kamerbrief van 15 juni jl.3 heb ik een stand van zaken over de huidige voortgang gegeven.
Kunt u aangeven wat u in het kader van de digitale meldplicht verwacht van de kant van de clubs en de KNVB? Wat kan u hieraan bijdragen?
Zoals uiteengezet onder vraag 4, is de handhaving van stadionverboden de verantwoordelijkheid van de bvo’s. De (digitale) meldplicht is een complementaire maatregel die gezagsdragers kunnen opleggen ter bescherming van de openbare orde. De digitale meldplicht is geen alternatief voor een goede veiligheidsorganisatie en goed toegangsbeleid van een bvo. Zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.4, hebben we met de partners afspraken, die we nu intensiveren, om ongeregeldheden bij voetbalwedstrijden te voorkomen. Het capaciteits- en kwaliteitsniveau van de beveiliging en stewards van bvo’s en het toezien op de gemaakte afspraken hierover, is onderdeel hiervan.
Van bvo’s en de KNVB wordt verwacht dat personen die zich misdragen worden geïdentificeerd en er dossiers worden opgemaakt om maatregelen zoals stadionverboden en boetes op te leggen, maar ook bestuursrechtelijke en strafrechtelijke maatregelen. Ik ondersteun de bvo’s en de KNVB hierin met de financiering van de Landelijke Taskforce ondersteuning bij voetbalincidenten (hierna: Landelijke Taskforce). De Landelijke Taskforce ondersteunt bvo’s bij het uitlezen van camerabeelden om personen te identificeren en het opmaken van dossiers.
Bent u bereid te kijken hoe de ketensamenwerking op lokaal niveau tussen partijen, supporters en clubs kan worden versterkt, om tot een betere uitsluiting van relschoppers bij voetbalwedstrijden te komen? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de recente ongeregeldheden heb ik hiernaar gekeken. Op 15 juni jl. heb ik in een brief aan uw Kamer aangegeven dat ik constateer dat er genoeg mogelijkheden zijn om straffen uit te delen aan supporters die zich misdragen, maar dat resultaten achterblijven. Daarom zijn met de partners aanvullende afspraken gemaakt die in aanloop naar het nieuwe seizoen worden uitgewerkt. Dit is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.5
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de KNVB over hoe de veiligheid tijdens wedstrijden verder versterkt kan worden?
Mijn departement is doorlopend in gesprek met de KNVB. Voor de afspraken die zijn gemaakt verwijs ik u naar vraag 10.
Bent u bekend met het programma Hooligans in beeld? Kunt u aangegeven of dit programma nog steeds in de praktijk wordt ingezet?
Hooligans in Beeld is een project wat ruim 10 jaar geleden gedraaid heeft als integrale persoonsgerichte aanpak van hooligans. De kern van Hooligans in Beeld was dat toonaangevende ordeverstoorders rondom het voetbal op basis van informatie uit de anonimiteit worden gehaald en gericht werden aangepakt, waardoor de openbare ordeverstoringen door de groep(en) afnamen. De aanpak liep – afhankelijk van de kenmerken en achtergronden van de persoon – van preventie tot repressie. Het programma op zichzelf wordt niet meer ingezet, de persoonsgerichte aanpak van ordeverstoorders wel. Over de persoonsgerichte aanpak is een stand van zaken gegeven in de Kamerbrief van 15 juni jl.6
Bent u bereid te kijken naar de mogelijkheid van slimme camera’s in stadions om op die manier mensen met een stadionverbod die toch in het publiek staan te kunnen signaleren? Zo nee, waarom niet?
Om daders te vervolgen, maar ook om de persoonsgerichte aanpak te laten slagen, is het van cruciaal belang om daders te identificeren. Zoals gezegd draagt de Landelijke Taskforce eraan bij om optimaal gebruik te maken van camera’s. Voor een lik-op-stuk aanpak is bij het opsporen van daders niet alleen het juiste gebruik maar ook de kwaliteit van de camera’s van belang. Kwalitatief goede camera’s in en rond het stadion leveren een belangrijke bijdrage aan identificatie en vervolging. De KNVB werkt daarom aan een aangepaste licentie-eis met betrekking tot camera’s, waardoor het verplicht wordt om twee camera’s op het uitvak en het harde kern-vak te hebben. Deze wordt ter stemming voorgelegd in de Algemene Vergadering Betaald Voetbal eind juni en zal bij akkoord ingaan vanaf seizoen 22/23.
Daarnaast is in het kader van Ons Voetbal is Van Iedereen, de gezamenlijke aanpak van racisme en discriminatie van de rijksoverheid en het voetbal, door het Ministerie van VWS een wedstrijd, de Challenge (Slimme) Technologie, uitgeschreven. Hiermee wordt de markt uitgedaagd om met concrete oplossingen te komen om spreekkoren in het voetbalstadion te kunnen vastleggen. Bvo’s zullen hiermee beter gefaciliteerd worden om vast te kunnen leggen wat er precies wordt gezongen of geschreeuwd waardoor het wellicht eenvoudiger wordt om die personen die zich daadwerkelijk schuldig maken aan discriminerende of kwetsende spreekkoren aan te pakken. Nog dit jaar wordt in samenwerking met drie bvo’s de ontwikkelde technologie getoetst in een realistische (stadion)setting.
Slimme camera’s kunnen al dan niet met behulp van bovenstaande pilot ook worden ingezet om mensen te signaleren met een stadionverbod, mits binnen de kaders van de regelgeving betreffende inzet technologie.
In hoeverre is het juridisch mogelijk om in en rondom stadions een verbod op gezichtsbedekkende kleding (zoals capuchons of sjaals voor de gezichten) in te stellen, om het daarmee lastiger te maken voor eventuele relschoppers om zich in anonimiteit te hullen?
Het zodanig bedekken van het gezicht is nu al niet toegestaan in de stadions en in de directe omgeving van het stadion (stadionterrein). Dit is opgenomen in de KNVB standaardvoorwaarden en de Richtlijn termijn stadionverbod. Voor het zodanig bedekken van het gezicht waardoor herkenning (deels) onmogelijk wordt gemaakt kan een landelijk stadionverbod van 18 maanden met een geldboete worden opgelegd. In de richtlijn voor nieuwe seizoen (2022/’23) wordt het mogelijk ook voor bezit en/of voorhanden hebben van maskeringen (zoals een bivakmuts) een stadionverbod op te kunnen leggen. Het is ook mogelijk om in een Algemene Plaatselijke Verordening regels over gezichtsbedekkende kleding op te nemen, bijvoorbeeld voor het gebied rondom een stadion.
Wat kunt u er verder nog aan bijdragen om ervoor te zorgen dat het bezoeken van voetbalwedstrijden weer een feestje wordt en de rotte appels beter worden aangepakt en worden geweerd uit de stadions?
Ik blijf mij samen met de vertegenwoordigers van de supporters, de KNVB, politie, OM en gemeenten inzetten voor veilig en gastvrij voetbal zodat alle liefhebbers met plezier een wedstrijd in het Nederlandse betaal voetbal kunnen bezoeken.
Hoe wij hier gezamenlijk aan bijdragen is verder uiteengezet in de Kamerbrief van 15 juni jl.7 Uiteindelijk hebben we een gezamenlijk doel om personen die zich schuldig maken aan voetbalgerelateerd wangedrag buiten een stadion te houden. Zodat iedereen die wil genieten van een potje voetbal, dat ook met plezier in veiligheid kan doen.
Het monitoren van zedendelinquenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Advocaat: verdachte in zaak-Gino eerder veroordeeld voor misbruik»1?
Ja.
Deelt u de mening dat het te vaak voorkomt dat zedendelinquenten te vaak opnieuw over schreef gaan?
Zedenmisdrijven hebben veel impact op de slachtoffers en de maatschappij. Daarom werkt de gehele strafrechtketen samen om herhaling van misdrijven, en daarmee (nieuw) slachtofferschap, zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat is er gedaan met de conclusies van het onderzoek Van de Bunt, Holvast en Plaisier uit 2011 dat concludeerde dat het toezicht op zedendelinquenten verbeterd kan worden? Kunt u hierover een gedetailleerd antwoord geven?
De samenwerking tussen reclassering en politie was in de jaren dat het rapport van Van de Bunt, Holvast & Plaisier (2011) werd opgesteld minder structureel en intensief, dan in de huidige tijd. Dit rapport was één van de aanleidingen voor reclassering, Openbaar Ministerie en politie om de samenwerking in het toezicht op zedendelinquenten met een hoog recidiverisico te verbeteren.
In 2015 startte een pilot ter voorbereiding op de Wet langdurig toezicht (Wlt).2 Het doel van de pilot was om vast te stellen wat nodig was voor de optimale samenwerking bij verdachten of veroordeelden, waarbij een hoog risico op recidive werd ingeschat.
De opbrengsten van de pilot hebben in 2018 geresulteerd in samenwerkingsconvenanten tussen reclassering, Openbaar Ministerie en politie in het kader van ketensamenwerking bij zedenzaken, waarbij tevens ruimte is voor het bieden van maatwerk. Onder andere het werken met vaste contactpersonen per organisatie, waarbij risicofactoren en andere relevante aandachtspunten tussen politie en reclassering gedeeld werden, bleek bij te dragen aan effectiever toezicht houden.
Wat zijn de ontwikkelingen van het monitoren van zedendelinquenten nadat in 2018 het startpunt van intensievere samenwerking met de reclassering en openbaar ministerie werd gegeven? Is teruggekeken op leerpunten en ontwikkelingen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de groep zedendelinquenten, waarvan daadwerkelijk recidive is te verwachten, groter is dan de groep met toezichtmaatregelen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Of er toezichtmaatregelen en/of behandeling wordt opgelegd, is afhankelijk van het vastgestelde recidiverisico. Wanneer dat risico substantieel is, is het gebruikelijk om toezicht en/of behandeling te adviseren. De rechter besluit vervolgens of hij dit daadwerkelijk oplegt. Ik zet hieronder de werkwijze uiteen.
Als iemand verdacht wordt van een strafbaar feit, kan het OM de reclassering en/of het NIFP de opdracht geven een adviesrapport op te stellen. De reclassering en het NIFP maken op basis van wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten een inschatting van het risico op herhaling van delictgedrag. Indien een gemiddeld of hoog risico wordt ingeschat of als er een andere aanleiding is voor de inzet van bijvoorbeeld behandeling of begeleiding om het risico te verminderen, dan zal hierover worden geadviseerd.
Bij zedenverdachten wordt vaak het meewerken aan een (ambulante) behandeling bij een forensische zorginstelling geadviseerd als bijzondere voorwaarde of als onderdeel van een maatregel. In het geval er een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een Tbs-maatregel wordt opgelegd, kan ook een Gedragsbeïnvloedende en Vrijheidsbeperkende Maatregel (GVM)3 worden opgelegd. Deze maatregel maakt langdurig toezicht op de veroordeelde mogelijk.
Een laag risico op herhaling of andere persoonlijke omstandigheden van de verdachte kunnen reden zijn om weinig of geen interventies in te zetten. Uit onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat zware en ingrijpende interventies een averechts effect kunnen hebben bij laagrisico delinquenten.4
Het OM kan in de strafeis het advies van de reclassering of het NIFP volgen. De rechter beslist welke straf, maatregel of voorwaarden worden opgelegd.
Bij hoeveel procent van de zedendelinquenten worden bijzondere voorwaarden opgelegd, zoals het opleggen van een gebiedsverbod, een verplichting tot behandeling door een zorginstelling of een verbod contact te leggen met bepaalde personen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Op basis van beschikbare informatie van de Raad voor de Rechtspraak blijkt dat in 2021 door de rechter in eerste aanleg 931 zedenzaken bewezen zijn verklaard5. Hiervan werd in 917 zaken een straf opgelegd en in 14 zaken werd geen straf opgelegd. In de zaken waarin een straf werd opgelegd, werden in 405 zaken ook een of meerdere bijzondere voorwaarden opgelegd bij een voorwaardelijke straf of als onderdeel van een zelfstandige maatregel. In 54 zaken werd enige vorm van TBS opgelegd en in 6 zaken een PIJ-maatregel.
De straf of maatregel wordt opgelegd voor de gehele zaak. Er zijn echter zaken waarin meerdere feiten bewezen zijn verklaard. In die gevallen kan de strafoplegging mede voor andere feiten zijn dan enkel zedenfeiten.
Indien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, kunnen bijzondere voorwaarden ook worden verbonden aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
Hoe is de politiële toezichttaak op zedendelinquenten geborgd waarbij u duidelijkheid schept over de uitvoering door de betrokken politiemensen? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven?
Uitsluitend in het geval van bijzondere voorwaarden strekkend tot vrijheidsbeperking, zoals contactverboden, locatiegeboden en -verboden, en verboden om Nederland te verlaten kan de politie een rol vervullen. De politie kan bijvoorbeeld handhavend optreden indien de justitiabele zich niet aan de opgelegde maatregel(en) houdt. De rol van de politie in deze is primair reactief. Indien er een meldplicht is bij de reclassering of gecertificeerde instelling (jeugdreclassering), kan de politie in individuele gevallen hierbij actieve ondersteuning bieden. Denk hierbij aan het afleggen van een huisbezoek aan de justitiabele, waarbij risicosignalen worden gedeeld met de reclassering.
Instanties en organisaties die betrokken zijn bij het toezicht op zedendaders voelen een grote verantwoordelijkheid om het proces van terugkeer van deze personen in de samenleving op veilige en verantwoorde wijze te laten verlopen. Ter bevordering van de samenwerking en het terugdringen van de recidive is wet- en regelgeving (o.a. de Wet langdurig toezicht) ontwikkeld en zijn diverse ketenafspraken gemaakt tussen het OM, de politie en de reclassering. Deze ketenafspraken maken voor de betrokken partijen duidelijk wat hun rol en verantwoordelijkheid is binnen de re-integratie van zedendaders in de maatschappij en wat men van elkaar kan verwachten.
In 2018 is een landelijk ketenoverleg zeden ingericht en de regionale ketensamenwerking zedenzaken geïmplementeerd. Ook hebben het OM, de politie en de reclassering in elke regio een contactfunctionaris die het proces van terugkeer, toezicht en samenwerking binnen toezicht coördineert. Daarnaast is in iedere regio een periodiek casus-gestuurd ketenoverleg georganiseerd.
Hoe is de samenwerking tussen de betrokken instanties inzake het monitoren van zedendelinquenten? Is het voor de reclassering duidelijk wat zij van de politie mag verwachten en vice versa? Kunt u hiervan een gedetailleerd antwoord geven mede in het licht dat binnen de politie werd getwijfeld of het monitoren van zedendelinquenten wel een primaire politietaak is?
Zie antwoord vraag 7.
Aanranding door asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Asielzoeker uit Hardenberg verdacht van aanranding slapende vrouw (19) in trein» en «Asociale asielzoekers beloond met eigen bus»?1 2
Ja.
Deelt u de mening dat asielzoekers die de wet overtreden hun kansen op asiel hebben verkeken en Nederland moeten worden uitgezet? Zo neen, waarom niet?
Ik deel de mening dat er daadkrachtig moet worden opgetreden tegen wetsovertredingen door iedereen, en dus ook asielzoekers. Asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, worden in Nederland vervolgd. Het is aan de rechter om te oordelen over schuldigverklaring en, bij schuldigverklaring, over een op te leggen sanctie.
Ten aanzien van het beschermingsvraagstuk, is het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.
Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap, in artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Een veroordeling voor een (bijzonder) ernstig misdrijf kan dus grond zijn om geen verblijfsvergunning te verlenen. Na een afwijzend besluit van de IND start de DT&V het terugkeerproces. Dit kan ook vanuit strafdetentie of vreemdelingenbewaring.
Heeft u de bereidheid om de drie asielzoekers die betrokken zijn geweest bij de aanranding van een vrouw met pek en veren uit te zetten, waarbij de man die de vrouw heeft betast bij schuld eerst zijn straf moet uitzetten? Zo neen, waarom niet?
Zoals gezegd worden asielzoekers die in Nederland een misdrijf plegen, in Nederland vervolgd met als uitgangspunt dat vreemdelingen die misdrijven plegen, niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland.
Momenteel loopt het strafrechtelijk onderzoek. Zoals u bekend, kan ik niet ingaan op individuele zaken.
Zonder strafrechtelijke veroordeling bestaat er geen juridische grondslag om over te gaan tot verblijfsbeëindiging en uitzetting.
Deelt u de mening dat Nederland veel te coulant is richting zich misdragende asielzoekers? Zo neen, hoe duidt u dan het feit dat zich misdragende asielzoekers eerder een eigen bus hebben gekregen?
Nee, die mening deel ik niet. We treden op tegen overlastgevende en criminele asielzoekers. Zo is er een Vreemdeling in de Strafrechtketen (VRIS)-protocol waarbij voor alle door vreemdelingen begane strafrechtelijke vergrijpen wordt bezien welke gevolgen deze vergrijpen hebben voor hun verblijfsrecht.
Uiteraard worden desalniettemin maatregelen genomen om overlast verder te beperken.
Naar aanleiding van de overlast op buslijn 73 tussen Emmen en Ter Apel is sinds 2019 een pendelbus ingezet die tussen station Emmen en het aanmeldcentrum in Ter Apel rijdt. Door de inzet van de pendelbus en de inzet van onder andere hosts op het station Emmen is de overlast aanzienlijk afgenomen.
Uitgangspunt is dat deze pendelbus een tijdelijke oplossing is en dat er structurele oplossingen komen voor het overlastprobleem. Ik ben daarom samen met IenW en vervoerders in gesprek over de verdere aanpak van overlast in het openbaar vervoer. Ik informeer uw Kamer zodra deze verdere aanpak gereed is.
Wilt u per heden alle wetsovertredingen van asielzoekers melden aan de Kamer, met daarbij de uitzettingen die u daaraan koppelt? Zo neen, waarom niet?
Ik informeer uw Kamer jaarlijks over incidenten in de migratieketen middels de incidentenrapportage. Daarnaast informeer ik uw Kamer over vertrek via de Staat van Migratie. Deze beide documenten worden uw Kamer op korte termijn. toegezonden. Ik zie geen aanleiding om van deze overeengekomen werkwijze af te wijken.
Het bericht ‘Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: ’Op korte afstand dodelijk’’ |
|
Ulysse Ellian (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Steeds vaker zelfgeprinte 3D-vuurwapens in onderwereld: «Op korte afstand dodelijk»»?1
Ja.
Klopt het dat het aantal zelfgeprinte 3D-vuurwapens steeds meer in opkomst is? Hoe wordt hier tot dusver op geanticipeerd?
Ja, dat klopt. De politie en het Openbaar Ministerie constateren dat het aantal zelfgeprinte 3D-wapens in opkomst is. Op grond van de Wet wapens en munitie is het verboden om zonder vergunning wapens te vervaardigen. Het geven van een printopdracht om een 3D-wapen, of wapenonderdeel, te vervaardigen zonder vergunning levert dan ook een strafbaar feit op.
Er wordt vanuit verschillende fronten geanticipeerd op zelfgeprinte 3D-wapens.
Door de Dienst Landelijke Recherche van de politie is een fenomeenonderzoek verricht naar 3D-geprinte vuurwapens. In dit onderzoek is onder meer aandacht besteed aan het juridisch kader en zijn aanbevelingen gedaan voor de verdere opvolging en monitoring van dit probleem. Zoals bijvoorbeeld het instellen van een landelijk aanspreekpunt 3D-geprinte vuurwapens, de online monitoring van de ontwikkeling van 3D-geprinte vuurwapens, het opstellen en verspreiden van een «Informatieblad» 3D-printing vuurwapens. Er zijn ook aanbevelingen gedaan voor interventies die zien op het opsporen en vervolgen van verdachten die zich bezighouden met dit fenomeen, alsmede alternatieve bestrijdingsmethoden op basis van publiek-private-samenwerking. De politie is bezig om in samenwerking met andere partners gevolg te geven aan de aanbevelingen uit het fenomeenonderzoek.
Eind mei 2022 is door de politie een internationale conferentie georganiseerd in samenwerking met Europol, het European Multidisciplinary Platform Against Criminal Threats (EMPACT) en de Universiteit Leiden om de ontwikkelingen rond 3D-geprinte wapens te bespreken. De conferentie heeft bijgedragen aan een steviger internationaal netwerk voor de aanpak van het probleem, er is een duidelijker beeld van de huidige aard en omvang van de problematiek en er zijn interventie strategieën besproken. In Nederland zal er bijvoorbeeld op korte termijn meer aandacht worden besteed aan de voorlichting en informatievoorziening richting politieambtenaren, zodat de 3D-wapens, onderdelen hiervan en printers beter worden geïdentificeerd.
De Europese Vuurwapenrichtlijn besteedt expliciet aandacht aan nieuwe technologieën zoals het printen van 3D-wapens. De Europese Commissie rapporteert elke vijf jaar over de effecten hiervan. De volgende rapportage wordt in 2025 verwacht. De Europese Commissie heeft inmiddels op 27 oktober 2021 aan het Europees Parlement en de Raad laten weten dat zal worden nagegaan of er behoefte is aan specifieke regels op EU-niveau voor het voorhanden hebben van en de handel in blauwdrukken voor 3D-printen, waaronder het verbod op het voorhanden hebben, de bekendmaking en de verspreiding van digitale of gedrukte blauwdrukken door niet-erkende wapenhandelaren, waarvan is aangetoond dat zij de vervaardiging van essentiële onderdelen van vuurwapens mogelijk maken.2
Tenslotte wil ik de Wet wapens en munitie toekomstbestendig maken en anticiperen op nieuwe ontwikkelingen en technologieën. Daarom heb ik aan de door mij ingestelde Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Klopt het voorts dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens nog niet expliciet verboden is?
Het klopt dat het publiceren en verspreiden van de ontwerpen van 3D-wapens niet expliciet verboden is. Ik acht het zeer ongewenst dat aan de hand van ontwerpen van wapens relatief eenvoudig 3D-wapens kunnen worden geprint. Dat is ook de reden dat ik, zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht heb meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden. De Commissie Wet wapens en munitie zal uiterlijk in oktober 2022 haar eindrapport opleveren. Ik wil hier verder niet op vooruit lopen.
Dit betekent niet dat dergelijke handelingen nooit tot een strafrechtelijke vervolging en veroordeling kunnen leiden. Bijvoorbeeld in het geval dat het publiceren en verspreiden van ontwerpen van 3D-wapens kan worden aangemerkt als strafbare voorbereidingshandelingen.
Hoe staat u tegenover strafbaarstelling van het verspreiden en publiceren van 3D-geprinte vuurwapens?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke termijn zou een dergelijke strafbaarstelling mogelijk zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de constatering dat deze wapens een nieuwe doelgroep bereiken, namelijk mensen met extremistisch gedachtegoed? Past dit in de trend van opkomende rechts-extremistische (accelerationistische) groepen?
Het baart mij zorgen dat toegang tot 3D-geprinte wapens de drempel tot het bezit van illegale wapens en het daadwerkelijk plegen van (terroristisch) geweld kan verlagen. Indien interesse in 3D-geprinte wapens door extremisten een trend zou worden is dit verontrustend. Op dit moment is er één casus bekend en op basis daarvan kan niet worden gesproken van een trend. Wél laat het Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN 56) zien dat er onder rechts-extremistische personen een fascinatie voor (vuur)wapens in het algemeen bestaat.
Is er bij u bekend of ontwerpen voor 3D-vuurwapens rondgaan op rechts-extremistische fora of in chatgroepen? Weet u of er in die groepen ook instructies over het monteren van dergelijke wapens rondgaan?
Het is mij bekend dat die ontwerpen rondgaan. De politie ziet deze bestanden zo nu en dan ook terug bij Nederlandse rechts-extremisten en in hun groepen. Lang niet alle bezitters van zulke bestanden zullen echter in staat of voornemens zijn om daadwerkelijk een 3D-wapen te printen. Wie daar wel toe kan en wil overgaan, vindt online relatief eenvoudig instructievideo’s. Zoals ik reeds in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, heb ik de Commissie Wet wapens en munitie de opdracht meegegeven om ook de mogelijkheden in kaart te brengen om het verspreiden en publiceren van ontwerpen van 3D-wapens te verhinderen, waaronder het verbieden.
Kunnen de afspraken en/of uitkomsten van het Interpol-congres over dit soort wapens, wat op dit moment plaatsvindt, met de Kamer gedeeld worden?
De internationale conferentie aangaande de ontwikkelingen rond 3D-wapens is georganiseerd door de Nederlandse politie in samenwerking met Europol. Op de website van Europol kunt u een verslag met conclusies van de conferentie vinden: https://www.Europol.Europa.eu/media-press/newsroom/news/printing-insecurity-tackling-threat-of-3d-printed-guns-in-europe.
Toenemend aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer |
|
Hans Smolders (FVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Buschauffeur krijgt harde vuistslagen van reiziger die niet betaalde»?1
Ja, ik ben bekend met het door u genoemde bericht.
Klopt het dat er, zeker sinds corona, weer een toenemende tendens is waar te nemen van het aantal geweldsincidenten in het openbaar vervoer (ov)? Kunt u bij uw antwoord het aantal geweldsincidenten van het afgelopen jaar vermelden?
Voorop staat dat ieder geweldsincident er één teveel is. In 2021 hebben er 2.327 incidenten plaatsgevonden. In 2020 ging het om 2.083 incidenten. In hoeverre gesproken kan worden over een toenemende tendens is op dit moment nog niet te zeggen. In antwoord op recente Kamervragen van de leden Michon-Derkzen en Minhas is ingegaan op de impact van Corona op de sociale veiligheid in het openbaar vervoer.2 Vervoerders verklaarden het agressieve gedrag in het OV door de algehele onrust en vermoeidheid in de maatschappij, met een patroon van pieken na iedere verandering van de coronamaatregelen. Door minder reizigers was er ook sprake van minder sociale controle op verlaten stations en lege treinen, in combinatie met minder zichtbaar personeel.
Deelt u de mening dat het totaal onaanvaardbaar is om ov-medewerkers fysiek en verbaal te mishandelen? Zo ja, hoeveel (landelijke) ov-verboden zijn er het afgelopen jaar opgelegd?
Ja, ik deel uw mening dat het onaanvaardbaar is om OV-medewerkers fysiek en verbaal te mishandelen. OV-personeel moet zich veilig voelen op het werk. Agressie of geweld tegen OV-personeel is dan ook volstrekt onacceptabel. Als een persoon zich schuldig maakt aan een geweldsdelict, zal door de politie een proces-verbaal van geweld tegen een medewerker met een publieke taak worden opgemaakt. Ook kan de vervoerder deze persoon een reis-of verblijfsverbod opleggen. Het afgelopen jaar zijn er 1.050 OV-verboden uitgevaardigd op verschillende lijnen waarop vervoerders rijden.
Heeft u de bereidheid om te streven naar het standaard opleggen van landelijke ov-verboden bij agressief geweld van reizigers? Zo ja, hoe gaat u dit verder uitwerken? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Op dit moment worden reisverboden opgelegd door vervoerders op lijnen waarop desbetreffende vervoerders rijden. Voor wat betreft het bereik van een reisverbod, geldt dat een reisverbod moet worden beperkt in tijd, omvang en plaats. Hiertoe is een leidraad opgesteld door het Openbaar Ministerie in samenwerking met vervoerders en Politie waarin delicten met bijbehorende strafmaten staan beschreven. Bij het bepalen van de omvang van het verbod, zoals een permanent OV-verbod, is het belangrijk om de proportionaliteit niet uit het oog te verliezen. In de leidraad voor het opleggen van reis- en verblijfsverboden (2015) heeft het Openbaar Ministerie hierom ook opgenomen dat het geen mogelijkheden ziet voor een landelijk reisverbod3.
Om de opties te verkennen voor een breder bereik voor reisverboden, wordt er door de provincies Overijssel, Gelderland en (regionale) vervoerders een pilot opgestart voor een regionaal reisverbod in Oost-Nederland. De pilot regionaal reisverbod is bedoeld om inzicht te bieden in de juridische en organisatorische mogelijkheden voor het opleggen en handhaven van een regionaal reisverbod door meerdere vervoerders op meerdere lijnen bij geweldsmisdrijven. De pilot start in de tweede helft van 2022.
Wilt u, net als in Rotterdam, zorgen voor een uitgebreid ov-verbod, waar ook spuugincidenten en wapenbezit in worden opgenomen? Kunt u hierop een gedetailleerd antwoord geven?
Op dit moment is er bij reisverboden op OV-trajecten een categorisering van incidenten op basis van de zwaarte en ernst van de overtreding. De categorisering in A, B en C-incidenten met daaraan gekoppeld de duur van een verbod, is door het Openbaar Ministerie in afstemming met de vervoerders in de eerder genoemde leidraad in detail vastgelegd. A-incidenten gelden als strafbare feiten (waaronder agressie- en geweldsincidenten), B-incidenten als overtredingen van de Wet personenvervoer en C-incidenten worden aangemerkt als overtredingen van het Besluit personenvervoer of de geldende huisregels. Deze categorisering laat zien dat er een breed scala van ongewenst gedrag is gedefinieerd, waaronder ook spugen en wapenbezit, dat valt onder het bereik van een reisverbod. Een vervoerder die reis- of verblijfsverboden wil gaan toepassen moet in overleg met het Openbaar Ministerie aangeven en in een plan van aanpak omschrijven voor welke concrete typen incidenten de vervoerder het verbod wil kunnen gaan opleggen.
Berichten over wangedrag in azc’s |
|
Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Asielzoeker verminkte azc-personeel met opzet»?1
Ja.
Kunt u inmiddels bevestigen dat verdachte Tarek S. inderdaad kort voor deze zware mishandeling cq. poging doodslag op 27 januari jl. te horen had gekregen dat hij Nederland uitgezet zou worden? Zo ja, wat zou de reden zijn geweest voor uitzetting van Tarek S.?
Zoals uw Kamer bekend is, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u naar aanleiding van dit incident van mening dat, indien een asielzoeker in de toekomst een soortgelijk bericht krijgt, er aanvullende maatregelen genomen dienen te worden met het oog op de veiligheid van de medewerkers en andere bewoners van een asielzoekerscentrum (azc)? Zo ja, welke maatregelen zouden hier naar uw mening passend en geboden zijn?
De veiligheid van medewerkers en bewoners heeft continu mijn aandacht en dat van het COA. Ik leef mee met de medewerkers die het slachtoffer zijn geworden van deze daad en wens hen sterkte in hun herstel.
Indien gesprekken op een opvanglocatie plaatsvinden, wordt vooraf een inschatting gemaakt op welke wijze het gesprek het meest passend kan plaatsvinden. Indien de inschatting wordt gemaakt dat er een dreigende situatie kan ontstaan, zijn diverse faciliteiten, trainingen en procedures op locaties (zoals een spreekkamer met een nooddeur en meerdere alarmeringsmogelijkheden, gespreksvoering, portofoons, gezamenlijk met een collega een gesprek voeren, afspraken met beveiliging) beschikbaar. Wanneer de situatie fysiek of verbaal dreigend wordt, kan, indien nodig gezamenlijk, de-escalerend opgetreden worden.
Ik acht het van groot belang dat – ook naar aanleiding van incidenten als deze – vinger aan de pols wordt gehouden of er aanscherpingen of aanvullende maatregelen nodig zijn om de veiligheid van medewerkers en bewoners te borgen. Zoals toegezegd, zal ik uw Kamer voor het zomerreces nader informeren over aanvullende maatregelen in het voorkomen en aanpakken van overlastgevend en crimineel gedrag. Daarbij vind ik het wel belangrijk om te benadrukken dat, ondanks maatregelen die worden getroffen, incidenten nooit helemaal kunnen worden voorkomen.
Bent u het eens met de stelling dat het zeer wrang is dat een misdrijf zoals het vermoedelijk door Tarek S. gepleegde, kan betekenen dat hij het daarmee door hem beoogde doel, te weten het rekken van zijn verblijf in Nederland, ook bereikt? Zo ja, overweegt u regelgeving op deze onwenselijkheid af te stemmen?
Uitgangspunt van het beleid is, dat personen die maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag vertonen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Als er incidenten zijn waarbij COA-medewerkers belaagd worden, doet het COA aangifte bij de politie.
In de gevallen waarin sprake is van ernstige strafbare feiten, waar het opportuun is om te vervolgen, kan het OM aangeven dat er bezwaar is tegen de gedwongen terugkeer van de vreemdeling. In deze zaken is er immers een strafvorderlijk belang.
Indien de vreemdeling wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf zal, als het vertrek aan de orde is, dat in beginsel aansluitend aan de strafrechtelijke detentie plaatsvinden. Daarbij is van belang dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling, maar wel vervroegd de inrichting kan verlaten als hij direct aansluitend vertrekt. In de regel zal een vreemdeling ook een inreisverbod zijn opgelegd. Mocht dit door omstandigheden niet te realiseren zijn, dan zal er aansluitend op de strafrechtelijke detentie over worden gegaan tot vreemdelingenbewaring als aan de juridische voorwaarden wordt voldaan.
Het feitelijk verblijf in Nederland wordt derhalve alleen verlengd met het oog op de strafrechtelijke vervolging en het ondergaan van de strafrechtelijke sanctie. De IND zal doorgaan met de behandeling van de asielaanvraag en deze afwijzen wanneer daar gronden voor zijn. Waar relevant voor de afhandeling van de aanvraag zal de IND wachten op het vonnis in de strafzaak en deze waar nodig tegenwerpen. In die zin ben ik het er niet mee eens dat er een verkeerd signaal vanuit gaat naar andere asielzoekers.
Bent u van mening dat in algemene zin voldoende rekening wordt gehouden met de veiligheid van medewerkers van azc’s? Zo ja, waar baseert u die mening op? Zo nee, welke aanvullende maatregelen zijn in algemene zin passend en geboden naar uw oordeel?
De veiligheid van medewerkers in de opvang heeft mijn constante aandacht, zoals ook aangegeven bij het antwoord op vraag 3. Ik realiseer me daarbij dat de arbeidsbelasting en werkdruk voor de medewerkers in de opvanglocaties zeer groot is door diverse ontwikkelingen, zoals de langere verblijfstijden in de opvang door lange wachttijden voor de procedures, een achterblijvende uitstroom en de oplopende bezettingsgraden in de opvanglocaties als gevolg van een tekort aan opvangcapaciteit. Deze ontwikkelingen hebben invloed op de situatie in de opvanglocaties en kunnen gevolgen hebben voor de veiligheid en de beleving daarvan. Tegelijkertijd speelt ook dat een kleine groep asielzoekers crimineel of overlastgevend gedrag vertoont dat een grote impact kan hebben op de medewerkers.
De maatregelen die beschikbaar zijn voor het voorkomen en de aanpak van crimineel en overlastgevend gedrag van bepaalde asielzoekers helpen om de zowel de woon- als de werkomgeving veilig te houden. Voor het zomerreces verwacht ik meer toelichting te kunnen geven op de maatregelen in het voorkomen en aanpakken van crimineel en overlastgevend gedrag.
Is het juist dat de uitzetting van Tarek S., ofwel vanwege de reeds aanwezige aanleiding voor uitzetting of met als aanleiding het plegen van dit strafbare feit, pas kan worden geëffectueerd na onherroepelijke veroordeling, met als gevolg dat dit met inbegrip van hoger beroep en cassatie nog vele jaren kan duren en hij al die tijd rechtmatig in Nederland kan verblijven? Zo ja, kan hier naar uw oordeel het verkeerde signaal van uitgaan naar andere asielzoekers die zich wel goed gedragen en die wel uitgezet worden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toezeggen dat, indien inderdaad reeds tot uitzetting is besloten, zodra Tarek S. de gevangenis om welke reden dan ook verlaat, hij direct voordat hij de Nederlandse maatschappij opnieuw in gevaar kan brengen, zal worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het bericht «Ruzie over drugs aanleiding steekpartij azc Echt»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of een drugsgerelateerd incident inderdaad aanleiding is geweest voor het steekincident?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Bent u het eens met de stelling dat de reeds overbelaste asielketen en politie in Nederland haar spaarzame capaciteit niet zou moeten kunnen benutten voor asielzoekers die een veilig heenkomen zoeken in Nederland, in plaats van asielzoekers die Nederland onveiliger maken?
Ervan uitgaande dat het woordje «niet» een verschrijving is, ben ik het eens met deze stelling. Ik merk hierbij overigens op dat op dit moment meer dan 40.000 asielzoekers worden opgevangen in de COA-opvang. Het zal dus nooit zijn te voorkomen dat zich in de opvang, net als in de Nederlandse maatschappij, incidenten voordoen.
Bent u het eens met de stelling dat de financiële middelen die een asielzoeker ter beschikking gesteld krijgt vanuit de Nederlandse overheid niet bedoeld zijn voor de aanschaf van verdovende middelen?
Een asielzoeker is vrij om binnen de grenzen van de wet zijn geld te besteden.
In hoeverre bent u, zowel ten aanzien van het azc in Echt, als in algemene zin op de hoogte van de beschikbaarheid, de handel en het gebruik van drugs en het aantal en aandeel aan drugs gerelateerde incidenten in de Nederlandse azc’s?
Het gebruik van drugs in het azc is niet toegestaan. Zodra iemand met drugs wordt gevonden, wordt dit afgepakt. In hoeverre drugsgebruik een rol speelt bij incidenten is moeilijk te achterhalen, omdat deze gegevens niet worden geregistreerd. Dat er door een aantal bewoners ongemerkt drugs kan worden gebruikt, is niet uit te sluiten.
Wat wordt op dit moment gedaan ter voorkoming van de beschikbaarheid, handel en gebruik van drugs in azc’s? Welke maatregelen bent u van plan aanvullend te nemen naar aanleiding van voornoemd nieuwsbericht waaruit blijkt dat drugs voorhanden is en bovendien geweldsconflicten oplevert?
In het nieuwsbericht wordt door getuigen de suggestie gewekt dat er sprake zou zijn van een drugs gerelateerd incident. De politie heeft geen uitsluitsel kunnen geven over de precieze oorzaak van het incident.
In zijn algemeenheid kan aangegeven worden dat het COA huisregels hanteert waarin onder andere staat aangegeven dat illegale drugs verboden zijn op COA-opvanglocaties. De COA-medewerkers gaan met regelmaat op kamerbezoek en kamercontrole. Indien er een verdenking is van bv illegaal drugsbezit kan er vaker een controle worden uitgevoerd of kan de politie worden ingeschakeld voor een controle.
Welke delicten hebben de betrokkenen, waarvan duidelijk is geworden dat zij al eerder in aanraking zijn geweest met politie, in het verleden gepleegd? Zijn dit ernstige delicten geweest die aanleiding destijds hadden kunnen zijn voor uitzetting uit Nederland van betrokkenen? Zo ja, waarom is dit niet gebeurd?
Zoals hiervoor ook aangegeven, kan ik over individuele zaken geen mededelingen doen.
Heeft u zicht op de vraag of de gepleegde strafbare feiten die aanleiding zijn voor dit nieuwsbericht aanleiding kunnen zijn voor alsnog uitzetting van de betrokken asielzoekers? Zo ja, zijn hiertoe reeds stappen gezet?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Havens in Noord-Nederland moeten 'beducht zijn' voor snellere toename drugscriminelen, als Rotterdam overstapt op zwaardere controles’. |
|
Inge van Dijk (CDA), Evert Jan Slootweg (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Aukje de Vries (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Havens in Noord-Nederland moeten «beducht zijn» voor snellere toename drugscriminelen, als Rotterdam overstapt op zwaardere controles»?1
Ja.
Herkent u het oordeel van het onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap dat de controle in havens in Noord-Nederland redelijk gering, zo niet ondermaats is en dat politie en handhavingsorganisaties als douane en Marechaussee weinig zicht hebben op georganiseerde misdaad op locaties aan zee aldaar? Zo ja, wat is hiervan de reden? Zo nee, waarom niet?
De Douane, Koninklijke Marechaussee en Politie beschikken over een goede informatiepositie in de Noordelijke zeehavens. Het onderzoek van Politie en Wetenschap is echter wel een aanleiding om, zowel afzonderlijk als in gezamenlijkheid, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de informatiepositie over de mogelijke malafide praktijken in de Noordelijke zeehavens verder te versterken.
De Douane, de Koninklijke Marechaussee en de Politie werken als ketenpartners zoveel mogelijk samen om de veiligheid in het gebied te vergroten. Dit gebeurt o.a. door actieve informatie uitwisseling en gezamenlijke acties. Bij gesignaleerde risico’s wordt pro actief de samenwerking gezocht en zo mogelijk gezamenlijk actie ondernomen. De Douane en de Koninklijke Marechaussee controleren risicogericht en stemmen hun handhavingsniveau, in samenspraak met het opdrachtgevend departement Justitie en Veiligheid (JenV), af op basis van landelijke risicoanalyse. Om dit te valideren, doet de Douane regelmatig aan risicovinding en worden steekproefcontroles uitgevoerd. De Douane controleert en zet haar mensen en middelen in waar de risico’s zich voordoen. Ook de Koninklijke Marechaussee voert steekproefsgewijs controles uit en acteert actief op signalen. De betrokken teams van de Politie Noord Nederland werken samen de maritieme afdeling van de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid aan de integrale informatiepositie.
Zijn er cijfers beschikbaar over de aantallen onderschepte drugs bij de havens in Noord-Nederland? Kunt u aangeven of de georganiseerde (drugs)criminaliteit in en rondom deze havens toeneemt?
De cijfers voor Noord-Nederland laten vooralsnog een relatief stabiel beeld zien. De Douane heeft in 2020 2 zendingen cocaïne onderschept met totaal een gewicht van ruim 151 kg. In 2021 onderschepte de Douane 2 zendingen cocaïne met een totaalgewicht van 99 kg en dit jaar tot dusver 1, met een gewicht van 260 kg.
Dit jaar is het gewicht van de in beslag genomen zending cocaïne licht gestegen ten opzichte van het totaalgewicht van onderschepte zendingen in jaren ervoor. De Douane kan nog niet zeggen of er sprake is van een toenemende cocaïnesmokkel in die havens.
In hoeverre bestaat het risico dat (drugs)criminaliteit zich verplaatst naar andere havens (waaronder die in Noord-Nederland) als de controles in de havens van Rotterdam en Antwerpen worden opgevoerd? Welke stappen kunt u nemen om dit te voorkomen? Zijn politie en handhavingsorganisaties als douane en Marechaussee voldoende in staat om hierop te anticiperen?
In de huidige dominante modi operandi voor drugssmokkel wordt vooral gebruik gemaakt van grote havens. Europol en het UNODC bevestigen in een recent rapport dat drugscriminelen steeds meer gebruik zijn gaan maken van containerzendingen via «high volume ports» als Antwerpen, Rotterdam en Hamburg.2 Criminelen beschikken echter over een groot aanpassingsvermogen, dus zullen we verplaatsingseffecten scherp (blijven) monitoren, zeker bij een intensivering van de aanpak.
De Douane voert dan ook op landelijk niveau risicoanalyses uit en stemt het hieruit voortvloeiende handhavingsniveau af met haar opdrachtgever JenV. Op basis van risico’s en risicoselectie worden controles uitgevoerd op de plaatsen waar de risico’s zich lijken voor te doen.
De Douane en KMar staan in nauw contact met ketenpartners (o.a. politie, Inspectie Leefomgeving en Transport, Rijkswaterstaat, Kustwacht, Havenmeesters, gemeenten) om verandering in activiteit te monitoren. Ook signalen van bijvoorbeeld ketenpartners kunnen tot verschuivingen leiden in de controle-aanpak.
Bovendien werken de partners die werkzaam zijn rond de haven van Rotterdam, actief samen met de partners die werkzaam rond andere havens in Nederland.
Acht u het wenselijk dat, buiten de havens van Rotterdam en Antwerpen, er ook bij andere havens in Nederland (waaronder die in Noord-Nederland) een 100%-controle komt op bepaalde categorieën producten uit risicolanden om zo het gevaar dat hoofdofficier Greive in het artikel benoemt in te perken?
De verwachting is dat bij het 100% scannen of controleren van één of meerdere specifieke goederensoorten uit risicolanden (in welke maritieme haven dan ook) gedragsverandering van criminelen zal optreden. Daarom wordt er niet geïnvesteerd in 100%-controle van één of meerdere goederensoorten (ook niet in Rotterdam en Antwerpen), maar in het controleren van alle containers die op basis van een risicoanalyse worden geselecteerd. Het is dan ook van belang een goede en steeds up-to-date risicoanalyse te hebben. Daar wordt doorlopend aan gewerkt.
De Douane is verantwoordelijk voor het controleren van goederen die vanuit derde landen in Nederland de EU binnen komen. Bij toenemende risico’s zal de Douane over gehele linie haar toezichtsactiviteiten intensiveren, om zodoende te anticiperen op deze gedragsverandering van criminelen. Om zo effectief mogelijk toezicht uit te oefenen op de binnenkomende stroom containers, investeert de Douane in haar informatiepositie, onder andere door het plaatsen van liaisons op meerdere locaties, zoals in Zuid- en Midden-Amerika. Door vroegtijdig informatie van Douanediensten ter plekke te kunnen toevoegen aan de risicoanalyse, kan door de Douane nog gerichter op cocaïne worden gecontroleerd in binnenkomende ladingen. De Douane kan hierdoor tijdig acteren op veranderende routes en andere gedragsveranderingen van criminele groepen.
Is inmiddels bekend hoe de 24 miljoen euro die eind vorig jaar door de vorige Minister van Justitie en Veiligheid beschikbaar is gesteld ter voorkoming van misbruik van infrastructuur door criminelen voor drugshandel, besteed gaat worden? Zo ja, zullen deze middelen ook worden ingezet voor een betere controle en handhaving bij de havens in Noord-Nederland? Zo ja, waarvoor zullen deze middelen concreet worden ingezet bij die locaties?
Er is bij Prinsjesdag 2021 een bedrag oplopend tot 24 miljoen euro structureel beschikbaar gemaakt voor de aanpak van drugssmokkel via mainports/grote logistieke knooppunten. De 13 miljoen die voor 2022 beschikbaar is, wordt geïnvesteerd in de aanpak op vijf van deze grote knooppunten, namelijk de haven van Rotterdam, het havengebied Zeeland – West-Brabant, het Noordzeekanaalgebied met de haven van Amsterdam, de luchthaven Schiphol en de bloemenveilingen.3 Uit onder meer de cijfers en wetenschappelijke publicaties over deze locaties blijkt dat de problematiek van grootschalige drugssmokkel daar groot is, of dat daarop (directe) risico’s bestaan. Dit heeft onder meer te maken met de dominante modi operandi binnen de georganiseerde drugssmokkel en, daarmee samenhangend, de soorten goederen die via de genoemde knooppunten worden getransporteerd en vanuit welke bronlanden deze goederen arriveren. De precieze verdeling van de structurele middelen (vanaf 2023) voor de aanpak van drugssmokkel via mainports/grote logistieke knooppunten wordt, voorzien van een structureel plan, dit najaar bekendgemaakt.
Door deze focus wordt versnippering van de beschikbare middelen tegengegaan. Tegelijk hebben ook andere logistieke knooppunten te kampen met drugssmokkel. Voor deze knooppunten, zoals in Noord-Nederland, kan voor intensivering van de aanpak een beroep worden gedaan op de regionale versterkingsgelden, die eveneens bij Prinsjesdag 2021 zijn vrijgemaakt en een structureel karakter kennen. Bovendien worden de lessen die geleerd worden op de vijf genoemde grote knooppunten beschikbaar gesteld aan andere knooppunten en monitoren de betrokken partners gezamenlijk of er verplaatsingseffecten optreden, met als doel hier adequaat op te reageren.
Het bericht ‘Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie’ |
|
Songül Mutluer (PvdA), Kati Piri (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nauwere samenwerking tussen Nederlandse en Marokkaanse politie»?1
Ja.
Op welk moment was u voornemens de Kamer te informeren over deze vergaande samenwerking tussen de Nederlandse en Marokkaanse politie?
Marokko is een belangrijk partnerland in de aanpak van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit, hieronder valt ook het opsporen en ontnemen van illegaal verkregen vermogen. In de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer d.d. 14 december 2021 inzake Marokko is aangegeven dat wordt gestreefd naar versterking van de politiesamenwerking met Marokko. Middels het eerste halfjaarbericht Politie 2022 is uw Kamer nader geïnformeerd over de stand van zaken van de samenwerking tussen Nederland en de Marokkaanse politie.2
Waarom bent u overgegaan tot deze vergaande samenwerking voordat u middels de beantwoording van de gestelde vragen in het kader van het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko van 19 januari jl. verantwoording heeft afgelegd aan de Kamer?2 Wanneer worden deze vragen eindelijk beantwoord?
Het bezoek van de korpschef aan Marokko stond in het teken van nadere kennismaking, het aanhalen van de relaties en het bespreken van de wederzijdse belangen in betere samenwerking om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. De antwoorden op het schriftelijk overleg over de brede relatie met Marokko zijn op 11 mei aan de Kamer verzonden4. Hierin zijn ook nog de uitkomsten meegenomen van het gesprek dat de Minister van Buitenlandse Zaken had met zijn collegaminister in de marge van de Anti ISIS Coalitie Ministeriele.
Is dit besluit een opmaat naar een uitleveringsverdrag tussen Nederland en Marokko? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik verwijs hierbij naar de Kamerbrief van 14 december 2021 en het antwoord 31 op de Reactie op verzoek van de commissie Buitenlandse Zaken over de brede relatie met Marokko (ref. nr. Kamerstuk 35 925 V, nr. 61).
In deze Kamerbrief is het bilateraal actieplan toegelicht, dat op 8 juli 2021 door Nederland en Marokko op hoogambtelijk niveau is ondertekend. In het Actieplan is afgesproken te starten met gesprekken om de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag te verkennen. Zowel Nederland als Marokko hebben baat bij goede samenwerking op het gebied van rechtshulp, justitiële samenwerking en dus ook uitlevering.
Internationale samenwerking is essentieel bij de aanpak van grensoverschrijdende criminaliteit. Om deze reden is er reeds een verdrag voor wederzijdse rechtshulp en een verdrag op het gebied van overdracht van gevonniste personen (WOTS) gesloten met Marokko. De verkenning van de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag past bij een voortgaande ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking met Marokko. De gesprekken omtrent samenwerking op justitieel niveau, en de mogelijkheid van een uitleveringsverdrag, moeten nog plaatsvinden.
Bent u zich ervan bewust dat aangezien Marokko eerder al blijk heeft gegeven achter mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders (o.a. van de Hirak-beweging) in het buitenland aan te gaan, het besluit tot vergaande samenwerking tussen de politiediensten tot angst leidt onder politieke tegenstanders in Nederland? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
Voor het bestrijden van grensoverschrijdende criminaliteit, drugshandel, terrorisme en extremisme dient er sprake te zijn van goede samenwerking. Nederland houdt zich in deze samenwerkingsverbanden aan de geldende nationale en internationale wetgeving en kaders waar het bijvoorbeeld uitwisseling van informatie betreft. Het kabinet staat voor het beschermen van de rechten van iedereen in Nederland.
Bent u zich ervan bewust dat de Marokkaanse politiediensten zich in het verleden onder andere schuldig hebben gemaakt aan martelingen in de gevangenissen van leden van de Hirak-beweging?3? Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot deze vergaande samenwerking?
Ik ben bekend met de berichtgeving van Human Rights Watch waar u naar verwijst. Anders dan informatie van Human Rights Watch over deze vermeende martelingen en mediaberichten beschik ik niet over eigenstandige informatie die de berichtgeving bevestigd, het is aan de Marokkaanse autoriteiten zelf om hier onderzoek naar te doen.
Nederland heeft belang bij een goede samenwerking met de Marokkaanse politie gezien het belang dat wij hechten aan het gezamenlijk optreden tegen grensoverschrijdende criminaliteit en bijvoorbeeld de aanpak van drugshandel, terrorisme en extremisme.
Bent u zich ervan bewust dat dhr. Abdellatif Hammouchi tevens de baas is van de Marokkaanse inlichtingendienst en geheime politie, die in het verleden onder andere is beschuldigd van intimidatie van kritische journalisten door middel van de inzet van het spywareprogramma Pegasus?4 Zo ja, waarom bent u dan alsnog overgegaan tot vergaande samenwerking?
De manier waarop de hacksoftware volgens mediaberichtgeving wordt ingezet, namelijk het onrechtmatig afluisteren van advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten, acht het kabinet onaanvaardbaar, zoals ook aangegeven in eerdere reactie op Kamervragen.7
Bent u bekend met het online gepresenteerde onderzoek naar aanleiding van de WOB documenten over de aansturing van het LIMC door de NCTV1 en het artikel «Ontluisterend: de landmacht beschouwt haar eigen volk als vijand»2?
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u tijdens het Vragenuurtje van 15 maart jl. de Kamer stellig en bij herhaling meldde dat het NCTV geen inhoudelijke noch aansturende rol had, maar slechts de «briefkop» leverde?
Ik kan mij dit herinneren. Echter, het antwoord dat ik op 15 maart jl. gaf had betrekking op vragen over omgevingsanalyses die het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) heeft gemaakt en het gegeven dat hierin uitingen op sociale media van Kamerleden voorkomen. De vragen zoals gesteld door uw Kamer van 15 maart jl. hadden geen enkele betrekking op gevoerd overleg over het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC).
Hoe is dit te rijmen met de tekstfragmenten uit de gewobte documenten?1 Kunt u bevestigen of ontkennen of de aansturende rol van de NCTV op zijn minst onderwerp van discussie was en als noodzakelijk werd beschouwd voor de werkzaamheden van het LIMC? Kunt u bevestigen of ontkennen of de NCTV bij nader inzien toch een inhoudelijke en aansturende rol had?
In de periode maart 2020 tot en met oktober 2020 is de NCTV in gesprek geweest met Defensie over de mogelijkheid de capaciteit van het LIMC te benutten voor het signaleren en duiden van desinformatie met betrekking tot COVID-19. Gedurende deze periode is onder meer overleg gevoerd over het opstellen van een zogeheten verzoek om Militaire Steunverlening in het Openbaar Belang (MSOB) met bijbehorende gegevensverwerkingsovereenkomst. Er is door de NCTV echter niet overgegaan tot het indienen van een MSOB-verzoek, onder meer vanwege onduidelijkheid over de kaders van de eventuele samenwerking.
Bent u bekend met het feit dat een OSINT-analist van de Nationale Politie, met de bevoegdheid om beroepsmatig op de sociale media actief te zijn, wekelijks vergaderde met het LIMC om de inhoudelijke samenwerking «in beweging» te krijgen?
In het kader van overzichtelijke beantwoording geef ik eerst graag wat algemene informatie over de verkenning van de (on)mogelijkheden van samenwerking tussen de politie en het LIMC. Gezien de vraag om individuele beantwoording van de vragen komt deze informatie in gedeeltes bij latere vragen terug. De verkennende gesprekken hadden overwegend plaats tussen 24 september en 28 oktober 2020.
Het onderwerp van de verkenning was een overzicht krijgen van de omvang, aard en verschijningsvormen van desinformatie, mede ingegeven door het effect van desinformatie bij strafbare feiten en verstoringen van de openbare orde. De verkenning had tot doel om te bezien wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en de politie op dit gebied waren, en om te zien of het mogelijk was om elkaar op dit onderwerp te versterken.
Tussen 24 september 2020 en 28 oktober 2020 heeft een OSINT-medewerker van de politie deelgenomen aan de wekelijkse overleggen met het LIMC. Het doel van deelname van deze medewerker was meerledig:
De rol van de OSINT-medewerker in het overleg bestond uit het geven van uitleg en toelichting op de werkwijze van de politie, en omgekeerd het kennisnemen van de werkwijze van Defensie. Op 28 oktober 2020 is de verkenning naar samenwerking gestopt, mede in verband met het ontbreken van een juridische grondslag voor het potentieel delen van (tijdens de reguliere taakuitvoering door de politie verzamelde) (persoons-)gegevens.
Bent u bekend met het voornemen om de aanwezigheid van Open Source Intelligence (OSINT)-analist uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-analist toe te voegen? Is dat voornemen gerealiseerd? Kan worden afgeleid dat er sprake was van een intensieve samenwerking?
Er is inderdaad sprake geweest van een voornemen om de aanwezigheid van de OSINT-medewerker uit te breiden tot twee dagen per week en een extra OSINT-medewerker toe te voegen. Dit voornemen is niet gerealiseerd. Slechts enkele malen zijn er twee OSINT-medewerkers op locatie bij Defensie geweest om te overleggen en af te stemmen over de onder beantwoording van vraag 4 genoemde doelen. Hierbij zijn geen persoonsgegevens uitgewisseld.
De verkenning had een oriënterend karakter. Van intensieve samenwerking was dus geen sprake, dat was overigens ook niet het vooraf bepaalde doel.
Wie heeft opdracht gegeven voor deze samenwerking en met welk doel?
Er was geen opdracht tot samenwerking, omdat het ging om een verkenning. Dit is in onderling overleg tussen Defensie en de politie tot stand gekomen.
Zoals reeds aangegeven in de beantwoording van vraag 4 was doel van de verkenning om te bezien wat de kennis, expertise en methoden van Defensie en politie op het gebied van OSINT ten tijde van een nationale crisis en om te zien of het mogelijk was om elkaar hierbij te versterken.
Welke periode besloeg de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie? Is de samenwerking en de uitwisseling van gegevens nog steeds gaande?
De verkennende gesprekken hadden overwegend plaats tussen 24 september en 28 oktober 2020. Deze verkenning is gestopt per 28 oktober 2020.
Er is geen sprake geweest van een continue gegevensuitwisseling. Er zijn drie documenten door de politie gedeeld met Defensie. Eén daarvan gaat over een demonstratie, de andere over des- of misinformatie. Geen van de gedeelde documenten bevatte persoonsgegevens. Deze documenten zijn opgesteld aan de hand van informatie verkregen op grond van artikel 3 Politiewet. Er is geen gebruik gemaakt van bijzondere opsporingsbevoegdheden. Deze documenten zijn niet geschikt voor openbaarmaking, omdat zij inzicht geven in de werkwijze van de politie, maar zullen vertrouwelijk ter inzage worden aangeboden aan de Kamer.
De activiteiten van het LIMC zijn op 27 november 2020 stilgelegd. De Kamer is hier destijds over geïnformeerd.4 Er vindt dus geen samenwerking meer plaats. Op 1 februari 2022 is de Kamer door de Minister van Defensie geïnformeerd dat er een onafhankelijk onderzoek naar het LIMC wordt uitgevoerd.
Kunt u de verslaglegging (notulen, besluitenlijsten, en dergelijke) van de wekelijkse vergaderingen van LIMC en de Nationale Politie aan de Kamer sturen? Kunt u daarbij ook de verslaglegging over 24 september 2020 meesturen, toen de OSINT-analist bevindingen presenteerde aan het LIMC? Kunt u aangeven welke vervolgacties zijn afgesproken naar aanleiding van deze presentatie?
Van de vergaderingen zijn geen verslagen gemaakt. Wel zal ik – zoals gemeld in de beantwoording op vraag 7 – de door de politie met het LIMC gedeelde documenten vertrouwelijk ter inzage aanbieden.
Klopt het dat in de driehoek LIMC, NCTV en de Nationale Politie op grote schaal is overgegaan tot het actief volgen van burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid in twijfel trokken? Kunt u een uitputtende lijst vertrouwelijk naar de Kamer sturen met de personen die zijn gevolgd vanwege hun coronastandpunt? Zo nee, waarom niet?
Dit klopt niet. In de verkenning tot samenwerking tussen het LIMC en de politie is de NCTV geen partij geweest. Het doel van deelname aan de overleggen met het LIMC was om in het kader van desinformatie te verkennen wat de respectievelijke kennis, expertise en methoden van politie en Defensie in dit opzicht waren, en hoe deze elkaar konden versterken.
Het volgen van burgers die op de één of andere manier het coronabeleid van de overheid in twijfel trokken maakte geen onderdeel uit van de in de beantwoording van vraag 4 genoemde doelen en is noch door politie, noch door LIMC gedaan, zoals bleek uit het Avg-onderzoek dat de onafhankelijke Functionaris Gegevensbescherming Defensie heeft uitgevoerd (7 mei 2021). Hier is overigens ook geen juridische grondslag voor.
Bent u ermee bekend dat uit de onderzochte WOB stukken blijkt dat de Nationale Politie de social media afspeurt op personen met een «pseudowetenschappelijke mening»? Op grond van welke kennis en vaardigheden beoordeelt een OSINT-medewerker of een mening «pseudowetenschappelijk» is? Vindt u dat een taak van de politie? Bent u bereid onmiddellijk dit soort «onderzoek» naar pseudowetenschappelijke meningen te stoppen?
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met een zgn. «pseudowetenschappelijke mening». Hiervoor ontbreekt ook een bevoegdheid.
Bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen kunnen wel diverse personen die zich uitlaten over maatschappelijke ontwikkelingen aangetroffen worden. Het doel is daarbij echter niet om deze personen te vinden. Het doel is wel het onderzoeken en duiden van maatschappelijke ontwikkelingen gerelateerd aan de taken van de politie. We verwachten dit ook van de politie. Een steeds groter deel van het leven speelt zich af op het internet en van de politie wordt verwacht dat zij op de hoogte is van ontwikkelingen in de samenleving. Daarbij is het niet nodig een mening (voor zover niet strafbaar) te beoordelen, ook niet het zgn. pseudowetenschappelijke karakter daarvan.
Wel kan zijn dat de politie bij onderzoek naar maatschappelijke ontwikkelingen mogelijk strafbaar handelen onderkent. Een OSINT-medewerker met opsporingsbevoegdheid kan dan overgaan tot strafvorderlijk gericht onderzoek. Voor het onderzoek naar personen is, afhankelijk van de context, een aanwijzing of verdenking noodzakelijk en onderzoek van dien aard vindt plaats onder gezag van de officier van justitie.
Sinds wanneer speurt de Nationale Politie beroepsmatig de social media af op meningen van personen en met welke doel?
De politie zoekt niet op sociale media naar personen met bepaalde meningen. In het kader van ander onderzoek binnen haar taakstelling kan de politie wel online geuite meningen aantreffen. De politie beweegt zich op het internet, omdat een steeds groter deel van het maatschappelijke leven zich afspeelt op het internet. Het hoort bij een betrokken en waakzame politie om de maatschappelijke ontwikkelingen te volgen, onder andere ten behoeve van een informatiebeeld over mogelijke verstoringen van de openbare orde. Voor diepergaand onderzoek naar personen is een aanwijzing of verdenking van een strafbaar feit noodzakelijk en onderzoek van dien aard vindt plaats onder gezag van de officier van justitie.
Wat is het juridisch kader van de social media surveillance door de Nationale Politie? Kunt u deze vraag feitelijke en uitgebreid beantwoorden met verwijzing naar de relevante wet- en regelgeving?
De gestelde vragen lijken te suggereren dat de politie onder de noemer surveillance systematisch social media en het internet afspeurt met de bedoeling uitlatingen van burgers op het internet te vinden en vast te leggen. Dat is niet het geval. De politie handelt op basis van het bestaand wettelijk kader.
Volgens artikel 3 van de Politiewet 2012 bestaat de politietaak uit handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Deze wettelijke taakstelling ziet op strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, handhaving van de openbare orde en het verlenen van hulp bij nood. Deze basis geldt voor optreden in de fysieke wereld, maar ook voor optreden in de digitale wereld.
Als in het kader van de uitoefening van de politietaak slechts een beperkte inbreuk op grondrechten wordt gemaakt is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad geen expliciete wettelijke basis nodig en volstaat artikel 3 Politiewet als grondslag.5 Niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit leveren een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op.
Als de politie in het kader van de uitvoering van haar taak een meer dan geringe inbreuk moet maken, bijvoorbeeld om onderzoek te doen naar een misdrijf, dient daarvoor een expliciete wettelijke grondslag te zijn. Dit betreft veelal specifieke opsporingsbevoegdheden, zoals beschreven in het Wetboek van Strafvordering, zoals de bevoegdheid tot stelselmatige inwinning van informatie (126j SV). Bij de inzet van deze bevoegdheid mag de politie op bevel van een officier van justitie onderzoek doen waarbij een min of meer volledig beeld van bepaalde aspecten van het persoonlijk leven van een persoon kan worden verkregen. De inzet van dergelijke bevoegdheden dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De politie valt voor wat betreft de strafrechtelijke handhaving onder het gezag van de officier van justitie en voor wat betreft handhaving van de openbare orde en hulpverlening onder het gezag van de burgemeester. De bevoegdheid van de Nederlandse politie is beperkt tot het grondgebied van Nederland.
In hoeverre passen de werkzaamheden van de OSINT-analist die wekelijks vergaderde met het LIMC in dit juridische kader? Hebben de betreffende analist en diens meerderen zich aan het voor hen geldende juridisch kader gehouden? Zo nee, is hier actie op ondernomen?
Zoals reeds gemeld in de beantwoording van vraag vier waren de doelen van deelname aan het overleg door de OSINT-medewerker kennisdeling over methoden en werkwijzen op het gebied van OSINT, komen tot begrip van elkaars werkwijzen en begrippen en het verkennen van de samenwerking.
Het is goed om hierbij op te merken dat deelname aan vergaderingen niet gelijk staat aan het delen van (operationele en/of persoons-) gegevens. Het delen van methoden, werkwijzen en inzichten daarover valt niet binnen een specifiek juridisch kader, onder andere omdat het niet ging om persoonsgegevens of operationele gegevens. De drie door politie gedeelde documenten bevatten geen persoonsgegevens en het delen daarvan past binnen het juridisch kader zoals geschetst in de beantwoording van vraag 12.
Hoeveel fte van de Nationale Politie is betrokken bij social media surveillance? Wat waren de kosten hiervoor voor de afgelopen 10 jaar?
Binnen de politie is online informatievergaring een relatief nieuw vakgebied, aangezien de criminaliteit van de fysieke wereld naar de digitale wereld verschuift en ook de samenleving digitaliseert. Online informatievergaring wordt uitgevoerd binnen de domeinen opsporing (digitale recherche), intelligence (OSINT) en GGP (digitale wijkagent). De werkzaamheden binnen deze domeinen worden niet uitgesplitst naar type in aantallen fte, daarom is geen specifiek antwoord te geven op de vraag hoeveel fte (en hoeveel kosten) er naar online informatievergaring gaan.
Welke technieken worden gebruikt voor social media surveillance? Welke bedrijven krijgen in dit verband opdrachten? Hoe worden deze bedrijven geselecteerd? Wat wordt er met de verzamelde gegevens van gevolgde personen gedaan? Worden ze opgeslagen? Zo ja, door wie en hoelang? Zijn de gegevens over coronastandpunten van personen inmiddels vernietigd?
De politie verzamelt geen gegevens over de coronastandpunten als zodanig, er is daarom geen sprake van een noodzaak tot vernietiging van gegevens.
Niet valt uit te sluiten dat in onderzoek van de politie op andere gronden (zoals individuele strafrechtelijke onderzoeken) ook standpunten over corona en coronabeleid zijn of worden vastgelegd. Deze gegevens zullen op de reguliere wijze worden afgedaan (conform de bewaartermijnen in de Wpg), met de uitkomst van het onderzoek waarvan zij onderdeel zijn.
Door wie wordt toezicht gehouden op de social media surveillance door de Nationale Politie? Wordt dat in de praktijk daadwerkelijk gedaan? Op welke manier en hoe vaak? Zijn er voorbeelden te geven waarbij de Nationale Politie tot de orde is geroepen door de toezichthouder vanwege het ongeoorloofd volgen van personen op de social media? Heeft de toezichthouder u gerapporteerd over het volgen van personen met een mening die afwijkt van het coronabeleid? Zo ja, wat heeft de toezichthouder gemeld? Zo nee, vindt u dat dat wel had moeten gebeuren of bent u tevreden over de manier waarop toezicht wordt gehouden?
In de dagelijkse politietaak is de invulling van de gezagsrol door de burgemeester en Officier van Justitie een vorm van toezicht. Daarnaast houdt de Inspectie van Justitie en Veiligheid toezicht op de taakuitvoering van de politie. De Autoriteit Persoonsgegevens is de toezichthouder op de verwerking van persoonsgegevens. Daarnaast kunnen individuele gevallen voor de rechter komen, waarbij de rechter toetst of politiebevoegdheden rechtmatig zijn ingezet.
De Inspectie van Justitie en Veiligheid en de Autoriteit Persoonsgegevens hebben geen lopend of afgerond onderzoek waarbij specifiek is gekeken naar het al dan niet volgen van personen met een mening die afwijkt van het coronabeleid. Ik zie geen aanleiding om hier expliciet om te vragen.
Kunt u aangeven op welke inhoudelijke terreinen de politie momenteel social media surveillance uitvoert? Kunt u specifiek bevestigen of ontkennen dat social media surveillance wordt ingezet op de beleidsterreinen klimaat, EU en migratie?
Zoals reeds opgemerkt in de beantwoording van vraag 12 leveren niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Ook is in de beantwoording van vraag 12 reeds aangegeven dat er geen sprake is van het onder de noemer surveillance systematisch sociale media en het internet afspeuren met de bedoeling uitlatingen van burgers op het internet te vinden en vast te leggen. Een aanzienlijk deel van de activiteiten op het internet is juist niet gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen, maar gericht op het bepalen van een algemeen beeld van (potentiele) verstoringen van de openbare orde die politie-inzet nodig hebben of kunnen gaan hebben. De politie verricht onderzoek op sociale media in het kader van de primaire taken handhaving van de openbare orde en opsporing. Het doel hiervan is het (vroegtijdig) kunnen waarnemen van verstoringen van de openbare orde of tot strafbare feiten.
De (prioritering van de) inzet van de politie vindt plaats op vooraf vastgestelde thema’s. De Nationale Veiligheidsagenda is daarbij leidend. In afstemming met het gezag worden daarin de landelijke prioriteiten bepaald.
Bent u het met mij eens dat het volgen van burgers op social media met een mening die afwijkt van het overheidsbeleid, verwerpelijk is? Bent u het met mij eens dat als de Nationale Politie meeleest met meningen en daar een oordeel over heeft, we richting een politiestaat gaan?
Het kabinet hecht het grootste belang aan een open debat. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij altijd voorop. Verscheidenheid aan opvattingen en kritische debatten geven zuurstof aan onze democratie. Dit dient ook altijd beschermd te worden. Wel is het de taak van de politie om strafbare uitingen – ook wanneer deze online plaatsvinden – te onderzoeken. Het gaat dan bijvoorbeeld om haat zaaien of opruien tot geweld. Daarbij is het belangrijk om de grens hiertussen goed in de gaten te blijven houden en daar niet overheen te gaan. Tevens mogen wij verwachten dat de politie meebeweegt met maatschappelijke ontwikkelingen. Als een steeds groter deel van het maatschappelijke leven zich op internet afspeelt, zal de politie ook daar aanwezig moeten zijn en moeten monitoren of zij daar in het kader van strafrechtelijke rechtshandhaving, hulpverlening of handhaving van de openbare orde een taak te vervullen heeft. Het is echter niet zo dat de politie mensen volgt of onderzoekt om de enkele reden dat zij een mening hebben of verkondigen die afwijkt van het overheidsbeleid.
Hoe kijkt u aan tegen het aanbellen bij burgers door de politie als gevolg van een tweet met een mening? Kunt u een geanonimiseerd overzicht geven van alle keren in de afgelopen vijf jaar dat de politie een huisbezoek heeft afgelegd naar aanleiding van een tweet met daarin een mening? Kunt u daarbij aangeven of en hoe vaak er sprake was van een strafbaar feit, bijvoorbeeld het oproepen tot haat? Indien er geen sprake was van een strafbaar feit, wat was dan de grond om een huisbezoek af te leggen?
De politie geeft aan mij aan dat zij de kracht van sociale media ziet en onderkent. Met name omdat berichten snel veel mensen kunnen bereiken. Eventuele actie van de zijde van de politie is niet op de mening gericht, maar kan wel zien op de gevolgen van dit soort berichten wanneer deze in de richting van strafbare feiten of verstoringen van de openbare orde gaan. De politie richt zich dan op de-escalatie en het voorkomen van problemen. De afzender van de boodschap heeft ook niet altijd de intentie om problemen te veroorzaken, maar op sociale media worden dingen eenvoudig uit hun verband gerukt of worden op hoog tempo verspreid door anderen, waardoor onbedoeld door de afzender toch problemen ontstaan. Een goed voorbeeld hiervan is Project X (incident uit 2012, in Haren), waarbij een onschuldige uitnodiging voor een feestje thuis tot rellen leidde.
Registratie over huisbezoeken specifiek op grond van tweets (of andere uitingen op sociale media) wordt niet uitgevoerd. Daarom zijn hierover geen gegevens beschikbaar.
Bent u met mij van mening dat social media surveillance op gespannen voet staat met de vrijheid van meningsuiting en derhalve alleen in zeer uitzonderlijke geoorloofd zou mogen zijn?
Zoals bij de beantwoording van vraag 12 aangegeven leveren niet alle activiteiten die de politie op het internet ontplooit een meer dan geringe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op. Een groot deel van de activiteiten op het internet is juist niet gericht op het verkrijgen van een compleet beeld van individuen
De aanwezigheid van de politie op het internet kan op gespannen voet staan met de (gevoelde) vrijheid van meningsuiting door burgers. Daarom moet zeer zorgvuldig worden omgegaan met de aanwezigheid van de politie op het internet. Deze grondrechten zijn fundamenteel voor een vrije en veilige samenleving en verdienen bescherming. Tegelijk is het zo dat voor de uitvoering van haar taak de politie in bepaalde gevallen een inbreuk mag en soms zelfs moet maken op deze grondrechten. Deze inbreuk moet dan wel proportioneel zijn tot de taak van de politie en moet zijn gebaseerd op een wettelijke grondslag. De politie zelf, maar ook de gezagen en uiteindelijk de rechter, beoordelen in elk afzonderlijk geval of een eventuele inbreuk die wordt gemaakt proportioneel en rechtmatig is. Ik ben het met u eens dat niet lichtzinnig worden omgegaan met inbreuken op grondrechten van burgers.
Het bericht ‘Oekraïense centrales slaan cyberaanval af’. |
|
Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Oekraïense centrales slaan cyberaanval af»?1?
Ja.
Klopt het bericht dat Russische hackers een mislukte aanval op Oekraïense energiecentrales hebben uitgevoerd?
In publieke berichtgeving van het Oekraïense «Computer Emergency Response Team» (CERT-UA) en het beveiligingsbedrijf ESET wordt dit beeld geschetst.2 3 Hoewel dit zeer voorstelbaar is, is technische attributie complex en kan het bericht daarom niet met zekerheid door het kabinet worden bevestigd.
Wat is bij u bekend over de nieuwste malware vorm «Industroyer» en de aan Russische veiligheidsdiensten gelieerde groep «Sandworm»? Is bekend welke veiligheidsmaatregelen moeten worden genomen tegen deze nieuwe malware? Zo ja, worden hier al stappen voor gezet? Zo nee, waarom niet?
Industroyer is kwaadaardige software die in 2016 is ingezet in Oekraïne om een gedeelte van de elektriciteitsvoorziening uit te schakelen. Het recent gebruikte Industroyer2 is een nieuwe variant van deze malware.
De digitale aanval wordt door beveiligingsbedrijf ESET en CERT-UA met een hoge mate van zekerheid toegeschreven aan de Sandworm-groep. Deze groep wordt door Amerikaanse en Britse overheidsinstanties geacht gelieerd te zijn aan de Russische militaire inlichtingendienst de GRU en is door de EU in 2020 op de cybersanctielijst gezet.4 In Nederland doen inlichtingen- en veiligheidsdiensten onderzoek naar statelijke actoren. Over dergelijke inlichtingenonderzoeken wordt doorgaans niet publiekelijk gecommuniceerd.
De Industroyer2-malware is specifiek geconfigureerd om een Oekraïense energieleverancier aan te vallen. Aanvullend handelingsperspectief tegen deze malware is niet bekend, omdat de genomen maatregelen niet van toepassing zullen zijn op andere organisaties vanwege deze specifieke configuratie. Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) adviseert in algemene zin waakzaam te blijven en de basismaatregelen te treffen die op de website van het NCSC zijn gepubliceerd.5
Is de gebruikte malware «Industroyer» ook al gebruikt als cyberaanval op Nederlandse organisaties? Zo ja, waar is deze malware gebruikt? Zo nee, verwacht u cyberaanvallen met de malware «Industroyer» op Nederlandse organisaties in de nabije toekomst?
Op dit moment zijn er bij het NCSC geen aanwijzingen van de inzet van een van de varianten van Industroyer in een cyberaanval op Nederlandse organisaties.
Toekomstige aanvallen en eventuele gevolgen daarvan voor Nederland kunnen echter niet worden uitgesloten. Daarom is het belangrijk dat ook Nederlandse organisaties waakzaam en alert blijven en zich voorbereiden op een mogelijk incident.
Is er verhoogde paraatheid bij onze vitale aanbieders om een eventuele (indirecte) aanval met Industroyer af te wenden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Het NCSC staat mede met oog op deze casus, samen met veiligheidspartners (onder andere met cybersecuritybedrijven en via de Cyber Intel/Info Cel), in nauw contact met vitale aanbieders in de energiesector.6 Op 13 april jongstleden heeft het NCSC relevante vitale aanbieders geïnformeerd over Industroyer2. Vanwege de eerdere variant van Industroyer uit 2016 heeft dit type malware al langer de aandacht van het NCSC.
Zijn er sinds de oorlog in Oekraïne al voorbeelden waarbij Russische hackers grootschalige cyberaanvallen uitvoeren op Nederlandse vitale bedrijven? Zo ja, hoe zijn deze cyberaanvallen verlopen? Zo nee, hoe groot acht u de kans dat deze bedrijven binnen korte tijd getroffen zullen worden door een grootschalige Russische cyberaanval?
Op basis van de huidige beschikbare informatie, kan geconcludeerd worden dat er vooralsnog geen grootschalige Russische cyberaanvallen op Nederlandse vitale bedrijven zijn uitgevoerd. Het NCSC houdt de situatie sinds de oorlog en de aanloop daarnaartoe nauwlettend in de gaten en heeft intensief contact met de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Wel is het voorstelbaar dat Nederlandse belangen direct of indirect geschaad kunnen worden door digitale activiteiten omtrent de oorlog in Oekraïne. Het NCSC is dan ook waakzaam op eventuele veranderingen in de digitale dreiging richting Nederlandse belangen.
In hoeverre worden Nederlandse bedrijven voorbereid op grootschalige Russische cyberaanvallen door de rijksoverheid?
De verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen is primair de verantwoordelijkheid van de bedrijven die het betreft zelf. De overheid heeft echter ook tot taak bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Om de risico’s in de samenleving te beperken is er de afgelopen weken door het NCSC en het Digital Trust Center (DTC) extra aandacht gevraagd voor het belang van cyberweerbaarheid en waakzaamheid. Het NCSC voorziet daartoe in verschillende algemene producten en houdt een informatiepagina bij op de eigen website. Het DTC heeft op verschillende momenten partners en doelgroeporganisaties opgeroepen waakzaam te zijn, waarbij de nadruk wordt gelegd op het treffen van preventieve maatregelen.
Zo hebben het DTC en het NCSC op 9 maart gezamenlijk een online informatiesessie verzorgd met als titel «Huidig beeld en digitale impact van de oorlog in Oekraïne». Dit webinar was toegankelijk voor alle organisaties in Nederland en kan worden teruggekeken op het YouTube-kanaal van het DTC.7 Deze informatiesessie is door ongeveer 4.000 bezoekers bekeken.
Ook het «Cyber Security Incident Response Team» voor digitale dienstverleners (CSIRT-DSP) verstrekt een wekelijks overzicht van (internationaal) cybersecurity nieuws gerelateerd aan de oorlog in Oekraïne aan digitale dienstverleners en monitort de situatie nauwlettend voor een actueel dreigingsbeeld voor digitale dienstverleners in Nederland.
Uit een recente sterke toename van het aantal bezoeken aan de Basisscan Cyberweerbaarheid lijkt de oproep tot verhoogde cyberweerbaarheid en waakzaamheid weerklank te vinden.8
In hoeverre zijn kleinere bedrijven voldoende beschermd tegen cyberaanvallen vanuit Rusland? Wat is de status van de aangenomen motie Hermans c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 120) om ondernemers beter te beschermen tegen digitale aanvallen en dreigingen?
Ook hiervoor geldt dat de verantwoordelijkheid om beschermende maatregelen te nemen primair de verantwoordelijkheid is van de bedrijven zelf, en dat de overheid desalniettemin de taak heeft om bedrijven te informeren over digitale dreigingen, incidenten en weerbaarheid.
Naast de activiteiten uiteengezet in antwoord op vraag 7 publiceert het DTC sinds 2018 informatie over digitale dreigingen gericht op het Nederlandse bedrijfsleven. De vijf basisprincipes van veilig digitaal ondernemen zijn opgesteld om aanvallers, ongeacht de oorsprong, buiten de deur te houden. Daarnaast informeert het DTC sinds de zomer van 2021 individuele bedrijven over specifieke dreigingen en kwetsbaarheden in hun netwerk- en informatiesystemen.
De Tweede Kamer wordt voor de zomer geïnformeerd over de uitvoering van de motie Hermans c.s.9
Het bericht 'Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit' |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Halsema: drugseconomie draait op volle toeren, jongeren sneller in zware criminaliteit» en met de Regionale Veiligheidsrapportage Amsterdam-Amstelland (RVR) 2021?1
Ja.
Bent u net als het CDA geschrokken van de bevindingen uit de veiligheidsrapportage, die het beeld oproepen van een stad die ondermijnd wordt door de drugsmaffia?
Elk rapport over drugsproblematiek laat opnieuw zien hoe groot de problemen zijn waar mee we te maken hebben en hoe urgent het is ze aan te pakken. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is daarom van groot belang voor dit kabinet en zal voor mij de komende periode topprioriteit zijn. In mijn Kamerbrief van 26 april jl. over de aanpak van georganiseerde criminaliteit op hoofdlijnen heb ik het belang van een consistente en samenhangende repressieve en preventieve aanpak benadrukt.2 Ook lokaal kennen de verschillende steden hun eigen aanpak en daarbinnen hun eigen prioriteiten.
In hoeverre hebben de conclusies van de rapporteurs u verrast? Hoezeer is de situatie in Amsterdam exemplarisch voor die in andere Nederlandse gemeenten? Welke factoren maken de Amsterdamse situatie anders of uniek?
Zie ook mijn reactie op vraag 2. Georganiseerde drugscriminaliteit en de ondermijnende effecten daarvan doen zich op meer plekken voor dan alleen in Amsterdam. Uit onderzoek en ondermijningsbeelden blijkt wel dat de gemeente Amsterdam een andere en een meer omvangrijke problematiek kent dan andere gebieden in Nederland. Deze problematiek kwam onder andere al naar voren in het onderzoeksrapport «de achterkant van Amsterdam» van Pieter Tops en Jan Tromp.
Factoren die de Amsterdamse situatie anders maken zijn dat Amsterdam fungeert als belangrijk knooppunt in de drugsindustrie en dat verschillende internationale criminele groeperingen opereren vanuit onze hoofdstad. Amsterdam is daarmee niet alleen het financieel centrum van ons land, maar ook het operationeel machtscentrum en financiële hart van de cocaïnemarkt. Dit maakt dat Amsterdam meer dan andere steden wordt geconfronteerd met specifieke ondermijnende effecten van de drugscriminaliteit, zoals extreem geweld, bedreiging, intimidatie en ondermijning van het democratisch gezag.
Amsterdam onderscheidt zich daarnaast vanwege haar sterke internationale karakter en haar toeristische aantrekkingskracht. Daarmee heeft de stad een aantrekkelijke positie ten opzichte van andere Nederlandse gemeenten als het gaat om investeringen van internationale bedrijven in vastgoed. Deze investeringen brengen helaas ook witwasrisico’s met zich mee. Daarnaast raken branches zoals de horeca en het toerisme ontwricht door het witwassen van drugsgelden.
Kunt u, in het licht van de veiligheidsrapportage waaruit blijkt dat criminelen veelvuldig drugs uit zeecontainers halen in de havens van Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen, aangeven of het opnemen van de (verruiming van) de strafbaarstelling van uithalers (138aa Sr) in de wet per 1 januari impact heeft op de hoeveelheid drugs die de havens van Nederland binnengebracht wordt? Zijn er cijfers en/of signalen beschikbaar waaruit blijkt dat er sindsdien hogere straffen worden opgelegd dan de € 95 geldboete die tot 1 januari kon worden opgelegd aan uithalers? Worden er inmiddels gevangenisstraffen opgelegd conform 138aa Sr?
Sinds de inwerkingtreding van de zogenaamde Uithalerswet zijn door de Rechtbank van Rotterdam meerdere verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 3 tot 6 maanden. Dat is aanzienlijk hoger dan de boete van 95 euro. Dit lijkt tot nu toe geresulteerd te hebben in een daling van de hoeveelheid aangetroffen uithalers in de haven van Rotterdam. Het positieve effect van de nieuwe maatregel is daarmee duidelijk aanwezig in de haven van Rotterdam. Het is echter lastig aan te tonen in hoeverre een specifieke maatregel effect heeft op de totale omvang van drugstransport in dergelijke grote havens. Cijfers omtrent drugstransport zijn bovendien gebaseerd op aangetroffen en onderschepte hoeveelheden drugs en niet op de hoeveelheid die daadwerkelijk getransporteerd wordt. De impact van deze maatregel op de totale drugstransporten in havens is daarom niet aan te tonen, maar in de praktijk blijkt een positieve impact op de uithalersproblematiek.
Ziet u net als de burgemeester van Amsterdam dat in bepaalde wijken van grote steden «parallelle samenlevingen» (zijn) ontstaan, waarin ondermijnende criminaliteit wordt getolereerd of zelfs gestimuleerd? Welke informatie hebt u hierover? Wat zijn bijvoorbeeld de kenmerken van dergelijke wijken en zijn deze allemaal bij de overheid in beeld? Welke maatregelen lopen er om deze parallelle samenlevingen terug te dringen, bijvoorbeeld op het gebied van preventie om te voorkomen dat jongeren op vroege leeftijd in de criminaliteit terechtkomen?
Ook ik maak me zorgen over de ontwikkelingen in sommige gebieden in Nederland. Die zorgen ontstaan niet alleen door wat ik van deskundigen en ook de politie en bestuurders hoor, maar ook door rapportages en monitors die al jarenlang uitgevoerd worden. Ik noem er een paar: de monitor Jeugdcriminaliteit van het WODC, de Leefbaarometer van BZK, het Dashboard Zicht op ondermijning, politiedata etc. Doordat deze rapportages en monitors al jarenlang teruggaan hebben mijn collega’s van OCW, SZW, BZK en ik een goed beeld van de meest kwetsbare gebieden in Nederland. Kenmerken van kwetsbare wijken zijn: een relatief laag veiligheidsgevoel van bewoners, een relatief hoog aantal delicten en relatief veel bewoners met multiproblematiek, zoals schulden, werkloosheid en/of het hebben van een (licht) verstandelijke beperking. Deze wijken vormen een voedingsbodem voor georganiseerde en ondermijnende criminaliteit. Hoewel de jeugdcriminaliteit al jaren gestaag daalt, zien we tegelijkertijd dat het voor sommige jongeren steeds lastiger wordt de verleidingen van drugscriminaliteit te weerstaan. Het beeld ontstaat dat jongeren steeds vroeger en sneller geweld gebruiken, naar wapens grijpen en zich keren tegen de samenleving. En dat is zeer zorgelijk. Er is geen tijd te verliezen. Als we niks doen komen meer jongeren in de drugshandel terecht en wordt de macht van de drugsorganisaties in kwetsbare wijken steeds groter.
Om te voorkomen dat jongeren en jongvolwassenen het criminele pad op gaan of daarin verder afglijden, investeer ik, zoals onlangs aangekondigd, 82 miljoen in preventie en start ik met een wijkgerichte aanpak in de 15 gemeenten waar de problematiek het grootst is. Ik sluit daarbij aan bij de geprioriteerde gebieden van het Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligheid. Later dit jaar volgen er meer wijken. Er worden extra inspanningen gepleegd op scholen, bijvoorbeeld met het programma Kapot Sterk waar kinderen uit groep 8 wordt geleerd sterker te staan tegen de verleiding en aanzuigende werking van criminaliteit. Lokaal wordt de samenwerking gezocht met ondernemers voor bijvoorbeeld stages en leer-werkplekken, zodat jongeren een aantrekkelijk toekomstperspectief geboden wordt. Er wordt geïnvesteerd in jongerenwerk waar risicojongeren samen met school, ouders en straatcoaches permanent in de gaten worden gehouden en gestimuleerd worden (verder) te leren of te gaan werken. Die steun en stimulans zijn niet vrijblijvend. Jongeren die over de schreef gaan, worden dichtbij huis aangepakt, door bijvoorbeeld de inzet van gebiedsgerichte officieren van justitie die de lokale omstandigheden en risicogroepen goed kennen. Waar mogelijk zet ik in op wijkrechtspraak, waardoor meer rekening kan worden aan de lokale mogelijkheden en behoeften voor straf en genoegdoening.
Beschikken overheden volgens u over voldoende instrumenten om gerichte wapencontroles te kunnen uitvoeren, waarvan de Amsterdamse driehoek van burgemeester, Openbaar Ministerie en politie aangeeft dat ermee moet worden doorgegaan? Vindt u dat preventief fouilleren breder en makkelijker mogelijk gemaakt zou moeten worden, daar uit de veiligheidsrapportage naar voren komt dat wapenbezit onder jongeren veel voorkomt en er veelvuldig (dodelijke) steekincidenten plaatsvinden?
Om wapenbezit en -gebruik onder jongeren tegen te gaan is het actieplan Wapens en Jongeren opgesteld.3 In dit gezamenlijke actieplan tegen wapenbezit onder jongeren – waaraan de gemeente Amsterdam deelneemt – wordt onder meer het inzetten van preventief fouilleren gestimuleerd. Ik vind preventief fouilleren een belangrijk instrument om het aantal wapens op straat te verminderen en bij te dragen aan het versterken van het veiligheidsgevoel in het publieke domein. Momenteel wordt het instrument preventief fouilleren geëvalueerd. Hierin wordt ook onderzocht of het nuttig zou kunnen zijn het instrument te wijzigen naar eventuele andere eisen van de tijd. Verschillende zaken, zoals de ervaringen met de aanwijzingsprocedure, de operationele toepassing in de praktijk, de eventuele verruiming van preventief fouilleren naar andere voorwerpen (bijvoorbeeld (zwaar) vuurwerk) en de mogelijkheden voor groeps- en persoonsgerichte toepassing van het middel, worden in het kader in de evaluatie meegenomen. Overigens kan de burgemeester op basis van artikel 174b van de Gemeentewet in onvoorziene en spoedeisende situaties een gebied voor maximaal twaalf uur aanwijzen als een veiligheidsrisicogebied. Voor deze spoedeisende variant van preventief fouilleren is het niet nodig dat de gemeenteraad vooraf de bevoegdheid heeft verleend aan de burgemeester.
Het bericht 'Erdogans Trolle schwören sich auf den Wahlkampf in Deutsland ein' |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Erdogans Trolleschwören sich auf den Wahlkampf in Deutsland ein»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat Turks-Duitse kiezers via Turkse verenigingen en social media, onder andere via influencers en trollen in aanloop naar de Turkse premier- en parlementsverkiezingen van 2023, beïnvloed worden in hun politieke keuzes?
In het algemeen geldt dat het kabinet die vormen van buitenlandse inmenging waarmee statelijke actoren het fundament van de Nederlandse democratische rechtsorde en open samenleving kunnen aantasten, volstrekt ongewenst vindt (de integriteit van politieke en bestuurlijke besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak, vrije en eerlijke verkiezingen en fundamentele vrijheden zoals persvrijheid en vrijheid van meningsuiting). Nederlandse burgers moeten, ongeacht hun achtergrond, in staat zijn in vrijheid eigen keuzes te maken als het gaat om de inrichting van hun leven, politieke voorkeur en de band met een land van herkomst of dat van hun ouders of grootouders. Mogelijke ongewenste activiteiten door vertegenwoordigers van de Turkse overheid en de veronderstelling dat deze activiteiten onderdeel zijn van een bewuste politiek, kunnen bij sommige Nederlanders van Turkse komaf voor een permanent gevoel van onveiligheid zorgen. Dit kan zo ver gaan dat deze mensen zich beperkt voelen in hun vrijheid van meningsuiting of zelfcensuur toepassen. Ook kan op deze wijze de export van spanningen vanuit Turkije naar ons land worden versterkt.
Dergelijke vormen van ongewenste buitenlandse inmenging zijn onacceptabel. Dit betekent dat de Turkse autoriteiten zich dienen te onthouden van ongewenste bemoeienis met de keuzes die Nederlandse burgers maken. Wanneer het kabinet constateert dat het Turkse diasporabeleid de grenzen van onze rechtsstaat overschrijdt, dan wel participatie van Nederlanders met een Turkse achtergrond belemmert, zal het kabinet niet aarzelen de Turkse autoriteiten op deze activiteiten aan te spreken. Dit optreden richting Turkije bij ongewenste buitenlandse inmenging past in de generieke – landen-neutrale – aanpak waarover uw Kamer in maart 2018 is geïnformeerd.2
In hoeverre is in Nederland ook sprake van deze patronen van politieke beïnvloeding, al dan niet via social media in aanloop naar deze verkiezingen? Zo ja, welke signalen duiden hierop?
Het is van belang een onderscheid te maken tussen het diasporabeleid van de Turkse overheid, dat onder meer wordt vormgegeven via Diyanet – het Turkse presidium voor Godsdienstzaken – en de verkiezingscampagne van de AKP in aanloop naar de verkiezingen in 2023. Het is bekend dat de AKP, net als andere Turkse partijen, steun hoopt te verwerven onder de stemgerechtigden die buiten Turkije wonen. Dat doen Nederlandse politieke partijen bij verkiezingen in Nederland ook in het buitenland, waarbij zij binnen de door dat land gestelde kaders dienen te blijven. Aangezien de AKP al lange tijd aan de macht is, bestaat er overlap tussen het diasporabeleid van de Turkse overheid en de uitgangspunten van de AKP. Er zijn ons op dit moment echter geen signalen bekend dat de Turkse overheid invloed probeert uit te oefenen ten behoeve van de verkiezingen in 2023. Uiteraard worden de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten gehouden.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk en zorgelijk is dat Turkije via de Turkse diaspora in Europa haar invloed probeert uit te oefenen ten behoeve van de Turkse premier- en parlementsverkiezingen van 2023?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de huidige stand van zaken omtrent de contrastrategie om ongewenste bemoeienis uit Turkije jegens Nederlanders met een Turkse achtergrond tegen te gaan? Hoe vaak heeft u de afgelopen vier jaar de Turkse autoriteiten hierop aangesproken?
In maart 2018 is uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van ongewenste buitenlandse inmenging. Deze aanpak is ook in 2022 onverminderd van kracht en er wordt doorlopend bekeken of de aanpak nog volstaat. De aanpak is landen-neutraal en bestaat uit de volgende drie onderdelen:
In de brede relatie tussen Turkije en Nederland vinden regelmatig gesprekken plaats tussen de Nederlandse en Turkse autoriteiten over diverse onderwerpen. Ook de relatie tussen de Turkse overheid en Nederlanders met een Turkse achtergrond is regelmatig het onderwerp van gesprek. De in het antwoord op vraag 2 en 4 genoemde boodschap wordt in deze gesprekken consequent uitgedragen.
Welke signalen over deze aankomende verkiezingen zijn bekend als het gaat om het benaderen en zelfs trainen van Turkse-Nederlanders zoals wordt geschetst in het aangehaalde artikel, om de gunst van de Turkse gemeenschap te winnen voor de AKP-partij van president Erdogan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is de huidige stand van zaken van het weerbaarder maken van Nederlanders met een niet-westerse afkomst die kans lopen door middel van diasporapolitiek te worden benaderd voor bewuste politieke doeleinden in het land van herkomst? . Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het ondersteuningsaanbod voor gemeenten en gemeenschappen ter bevordering van de sociale stabiliteit en versterking van de weerbaarheid?
De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV) (waaronder de NCTV en de Nationale Politie) spannen zich samen met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters (NGB) in om de sociale stabiliteit te bevorderen en de weerbaarheid van de samenleving in brede zin te versterken.
Binnen het Ministerie van SZW heeft de Expertise Unit Sociale Stabiliteit (ESS) de afgelopen jaren netwerken in verschillende gemeenschappen opgebouwd. Dit betreft onder andere de Turkse, Marokkaanse, Eritrese, Somalische, Syrische, islamitische en Afro-gemeenschap. ESS staat in contact met in totaal twaalf kennisnetwerken uit deze gemeenschappen. Hier worden expertise en handelingsperspectieven m.b.t. veerkracht en weerbaarheid gedeeld. Daarnaast adviseert ESS gemeenten over hoe om te gaan met onder andere polarisatie en spanningen in deze gemeenschappen. In 2021 is door negenenzeventig gemeenten een beroep gedaan op de kennis en kunde van ESS.
Gemeenten kunnen met hulpvragen onder meer terecht bij het Ondersteuningsnetwerk maatschappelijke onrust voor duiding of advies in gevallen van (dreigende) situaties van maatschappelijke onrust. Vanuit het netwerk is er in 2021 contact geweest met twintig gemeenten. Ook heeft de UvA in 2021 dertig cases van maatschappelijke onrust onderzocht. De bevindingen van dit onderzoek worden dit najaar gepubliceerd.
Om er voor te zorgen dat gemeenten en gemeenschappen zelf beter in staat zijn de sociale stabiliteit te bevorderen is het aanbod aan handreikingen, factsheets, opleidingen en contactpunten bij de rijksoverheid en andere partners op de brede thematiek van «maatschappelijke stabiliteit» sinds december 2021 gebundeld op de website https://maatschappelijkestabiliteit.nl/. Dit leeraanbod wordt periodiek geactualiseerd en samenwerkende partners onderhouden contacten met gemeenten en gemeenschappen om te signaleren op welke onderwerpen men extra ondersteuning wenst. De site is inmiddels 1700 keer geraadpleegd.
Naast bovenstaande wordt op dit moment gewerkt aan een nieuwe Agenda Veerkracht en Weerbaarheid. Zoals aangekondigd in de planningsbrief SZW zal de Minister van SZW uw Kamer hier na de zomer nader over informeren.3
Hoeveel gemeenten en gemeenschappen maken hier tot op heden gebruik van en wat doet u om dit aanbod onder de blijvende aandacht te brengen?
Zie antwoord vraag 7.
Is u bekend hoeveel kandidaten voor de afgelopen gemeenteraadsverkiezingen zijn getraind door de Union of European Turkish Democrats (UETD)?
Zie antwoord vraag 7.
Wat doet u om te voorkomen dat post wordt gestuurd met een stemadvies vanuit de Turkse regering naar Nederlanders met een Turkse achtergrond?
Deze cijfers zijn niet bekend bij de rijksoverheid.
Bent u bereid streng toe te zien op de richtlijn van Buitenlandse Zaken, die tot stand is gekomen naar aanleiding van onze Kamervragen, om campagnevoeren in de laatste drie maanden voor de verkiezingen door buitenlandse politieke ambtsdragers uit niet-EU-landen op Nederlands grondgebied te verbieden?
In aanloop naar de Turkse verkiezingen in 2023 zal Nederland de boodschap overbrengen dat het geven van persoonlijk stemadvies door de Turkse overheid aan Nederlanders met een Turkse achtergrond niet gewenst is in welke vorm dan ook.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om buitenlandse/politieke beïnvloeding op sociale media platforms tegen te gaan wanneer het illegale content of desinformatie betreft, met het oog op verwachte wet- en regelgeving zoals de «Digital Services Act»?
Absoluut. Sinds februari 2021 is het voor vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid van buiten de EU niet meer toegestaan campagne te komen voeren in Nederland vanaf drie maanden voorafgaand aan verkiezingen in het desbetreffende derde land. Vertegenwoordigers van een buitenlandse overheid dienen daarnaast vooraf melding te maken bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken indien zij voornemens zijn naar Nederland af te reizen om een campagne-activiteit te ondernemen in de periode tot drie maanden voorafgaand aan verkiezingen in dat derde land. Buiten kijf staat dat het Nederlandse burgers is toegestaan om campagne-activiteiten en -bijeenkomsten te organiseren, ook over verkiezingen in derde landen. In aanloop naar de Turkse verkiezingen zal de Nederlandse overheid Turkije actief op de richtlijn van Buitenlandse Zaken wijzen.
Het bericht 'Schandalen PostNL bij ons niet minder erg dan in België' |
|
Renske Leijten , Bart van Kent |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat de wantoestanden bij PostNL een schande zijn?1
Op een lopende juridische procedure zoals de casus in het artikel uit uw vraag, die zich bovendien in een buurland heeft voorgedaan, kan ik niet ingaan.
Herkent u het beeld dat de situatie in Nederland precies hetzelfde is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om een beeld te kunnen herkennen, moet duidelijk zijn hoe de situatie is geweest en hoe een bedrijfsvoering in België zich verhoudt tot die in Nederland. Omdat het onderzoek van de Belgische justitie nog loopt, ben ik niet op de hoogte van de details en de achtergrond van de situatie. Op voorhand is daarom niet eenvoudig te zeggen dat de situatie precies hetzelfde is.
Hoe kan het dat de controle in Nederland op deze misstanden tekortschiet?
Het geschetste beeld dat de controle in Nederland tekortschiet herken ik niet. De Nederlandse Arbeidsinspectie houdt de afgelopen jaren aanhoudend risicogericht en actief toezicht op deze branche om goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden te bevorderen. Misstanden bij opdrachtgevers en onderaannemers worden aangepakt en waar nodig worden boetes opgelegd.2 Verder houdt de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onder andere toezicht op de aanwezigheid van een vergunning, eis van dienstbetrekking, rij- en rusttijden en overbelading.3
Wat gaat u doen om een einde te maken aan deze schandalen bij een Nederlands bedrijf?
Al eerder meldde mijn collega van SZW u dat groot belang wordt gehecht aan eerlijk, gezond en veilig werk voor alle werknemers.4 Werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor goede arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden voor hun werknemers. Bij geconstateerde misstanden kunnen, afhankelijk van de overtreding, door verschillende toezichthouders boetes en andere sancties worden opgelegd. De Arbeidsinspectie confronteert de grote opdrachtgevers in de pakketbezorging met bevindingen over wat zich feitelijk binnen hun keten afspeelt. Dat doet zij door met de grote marktpartijen het gesprek aan te gaan, te signaleren wat wordt aangetroffen en hen aan te zetten tot betere interne beheersprocessen. De Arbeidsinspectie is in 2020 in het programma Transport en Logistiek met deze strategie gestart en vervolgt deze in 2022. Hiermee wordt beoogd dat opdrachtgevers uiteindelijk alleen met bedrijven die zich aan de geldende wet- en regelgeving houden in zee gaan. Deze meerjarige aanpak legt de focus op het terugdringen van oneerlijke concurrentie en van onderbetaling, illegale tewerkstelling, arbeidsuitbuiting en het gebruik van schijnconstructies in onder meer de pakket- en koerierssector. In het commissiedebat over arbeidsrecht van 13 april jl. heeft mijn collega van SZW een brief aan uw Kamer toegezegd waarin zij zal ingaan op de problematiek in de sector. Bij deze brief wordt de inbreng van de Arbeidsinspectie betrokken.
Wat vindt u van de plannen van de Belgische regering om bedrijven te verplichten een groot deel van de bezorgers in dienst te nemen?
Aangetroffen misstanden in de pakket- en koerierssector kunnen worden geplaatst in het kader van de brede bezorgmarkt. De pakket- en koerierssector is een onderdeel van deze (sterk) opkomende markt. Dit vraagt om meer generieke regelgeving zodat voor sectoren met gelijksoortige arbeid een eenduidig regulerend kader en concurrentie op arbeidsvoorwaarden kan worden voorkomen.
In beginsel zijn generieke maatregelen ter bescherming van kwetsbare werknemers daarom te verkiezen boven sectorspecifieke maatregelen, zoals de invoering van een percentage vaste dienstverbanden in een sector. Maar wanneer misstanden zich in een bepaalde sector zouden blijven voordoen, kunnen maatregelen die zich richten op specifiek die sector in de rede liggen.
Gezien de misstanden waar de media melding van maken en gegeven de verscheidene nationale arrangementen, is het voorstelbaar dat de Belgische overheid opties verkent die zich daartoe verhouden, waaronder sectorspecifieke. Voorts is bij het overwegen van dergelijke sectorspecifieke regelgeving toetsing aan de Europese interne markt regelgeving van belang. Het voornemen van de Belgische overheid om bedrijven te verplichten om een deel van de bezorgers in vaste dienst te nemen, blijf ik dan ook met interesse volgen.
Hoe staat het in Nederland met het in dienst nemen van postbezorgers en hoe kan het dat dit nog steeds voor schandalen zorgt?
Volgens artikel 2 van het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 moet een postvervoerbedrijf een arbeidsovereenkomst hebben met ten minste 80% van de postbezorgers die voor hem postvervoer verzorgen. Volgens de definitie in de Postwet 2009 is een postbezorger iemand die geadresseerde brieven en geadresseerde periodieken op afzonderlijke adressen aflevert. Daarnaast kunnen sorteerwerkzaamheden, indien deze worden verricht naast de bezorging, ook tot de definitie van postbezorger behoren.
Het bezorgen van pakketten valt niet onder deze definitie en het Tijdelijk Besluit Postbezorgers 2011 heeft derhalve ook geen betrekking op pakketvervoerders. Zie verder het antwoord op vraag 4 voor wat betreft het tegengaan van geconstateerde misstanden bij pakketbezorgers.
Het artikel 'Problemen bij kinderzedenzaken: schrijnend tekort aan forensisch artsen' |
|
Jacqueline van den Hil (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Kuipers , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Problemen bij kinderzedenzaken: schrijnend tekort aan forensisch artsen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het tekort aan forensisch artsen in Nederland ten koste gaat van adequate hulpverlening aan minderjarige slachtoffers in zedenzaken? Is er volgens u sprake van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet?
Het is zeer ernstig dat het sporenonderzoek bij minderjarige slachtoffers van zedendelicten onder druk staat door het tekort aan forensische artsen. Het is onacceptabel als het slachtoffer langer moet wachten om onderzocht te kunnen worden. Het gaat hier om een zeer kwetsbare groep en ernstige feiten, waardoor het des te meer van belang is dat er adequaat onderzoek wordt verricht. Een langere wachttijd is bovendien potentieel nadelig voor de bewijskracht van de te bemonsteren sporen. Het vinden van oplossingen voor capaciteitstekort verdient dus de hoogste prioriteit.
Zoals eerder aan uw Kamer gemeld was er in de maand maart gedurende enkele weken sprake van een acuut probleem2. Door inhuur door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO is de situatie voor de leeftijdsgroep 0–12 jaar, die het meest kwetsbaar is, op dit moment weer op orde. Dit is een tijdelijke oplossing. Voor de leeftijdsgroep 13–15 jaar wordt nog gewerkt aan een oplossing en zoekt de politie op dit moment ad-hoc oplossingen. Gelukkig is het tot nu toe steeds gelukt om een redelijke oplossing te vinden en zo de gevolgen van dit capaciteitstekort voor minderjarige slachtoffers in zedenzaken beperkt te houden. Ondertussen worden de mogelijkheden voor een structurele borging samen met de partners in de uitvoering onderzocht.
Wat is de inzet om op korte termijn het tekort aan forensisch artsen op te lossen? In hoeverre kunnen deze noodoplossingen structureel worden geïmplementeerd?
Door het NFI, het Forensisch Medisch Genootschap, de GGD‘en en samenwerkende organisaties als de Forensische Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR) en het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO (LOEF) wordt alles op alles gezet om de dreigende tekorten aan te pakken.
Zo wordt steeds meer tussen de regio’s samengewerkt en heeft GGD-GHOR Nederland recent een meerjarige subsidie ontvangen voor de promotie van de forensische geneeskunde, waaronder het organiseren van een wervingscampagne.
Voor de regio’s waar de 24/7 beschikbaarheid van forensisch artsen voor de gemeentelijke lijkschouw en het forensisch medisch onderzoek niet meer op verantwoorde wijze kan worden ingevuld, is voor één jaar (tot maart 2023) een noodmaatregel toegepast. In die regio’s kunnen tijdelijk basisartsen, huisartsen, GGD-artsen en andere medisch-specialisten die de introductiemodule forensische geneeskunde volgen, worden ingezet voor de lijkschouw die wordt uitgevoerd onder supervisie van een forensisch arts. Om het acute capaciteitsprobleem op het terrein van zedenonderzoek minderjarigen te kunnen opvangen, huurt het NFI op dit moment het landelijk onderzoeks- en expertisebureau FMO in.
Bekeken wordt op welke wijze het forensisch medisch onderzoek – waaronder het zedenonderzoek minderjarigen – en lijkschouw voor de toekomst structureel en robuust kan worden georganiseerd. Daarvoor zijn uiteenlopende maatregelen nodig gericht op instroom en behoud van forensisch artsen, eventuele herschikking van het takenpakket en op de bovenregionale of landelijke organisatie van de dienstverlening. Bezien wordt ook of de noodmaatregelen die nu zijn ingezet een structurele oplossing kunnen zijn voor forensisch medische specialismen.
In hoeverre verwacht u dat de huidige problemen groter worden, aangezien het werven en opleiden van forensisch artsen een aantal jaren kost? Zo ja, hoe gaat u de effecten voor de slachtoffers dempen?
Gelet op de huidige te beperkte instroom van studenten in de profielopleiding voor forensisch arts gecombineerd met de uitstroom wordt voorzien dat het tekort in de komende jaren zal toenemen. Om het capaciteitstekort zo goed mogelijk op te kunnen vangen, wordt dit moment in pilots bij de GGD-en onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor taakherschikking in de forensische geneeskunde, waarbij met name wordt verkend of basisartsen en verpleegkundigen taken of taakcomponenten kunnen overnemen en wat er nodig is om de kwaliteit van de dienstverlening goed te kunnen borgen. De eerste resultaten worden deze zomer verwacht. Aan de hand van de resultaten uit de pilots worden de mogelijkheden voor implementatie in overleg met de uitvoerende partijen in kaart gebracht.
Bent u van mening dat taakherschikking kan bijdragen aan het oplossen van het tekort aan forensisch artsen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is taakherschikking een belangrijk instrument dat bij kan dragen om in te spelen op de veranderende en stijgende zorgvraag. Door taakherschikking komt er tijd vrij bij professionals voor werkzaamheden die echt tot hun kerntaken en specialisme behoren. Taakherschikking past ook bij het idee dat iedere professional moet doen waar hij goed in is en de patiënt hierbij maximaal is geholpen.
Vanuit beroepsgroepen en instellingen in de langdurige zorg is de afgelopen jaren meermaals de vraag naar voren gekomen of de (niet complexe) lijkschouw zoals deze nu door behandelend artsen wordt uitgevoerd, ook door physician assistants en verpleegkundig specialisten zou kunnen worden uitgevoerd. Redenen die daarvoor worden aangedragen hebben te maken met de capaciteitsplanning, de inzetbaarheid van artsen in de ANW-uren (Avond, Nacht, Weekeinde) en de mogelijkheden die de physician assistants en de verpleegkundig specialisten hebben om een bijdrage aan de lijkschouw te kunnen leveren. Gezien de behoefte uit het veld en de potentie van dit plan wordt er momenteel een onderzoek uitgezet waarin de inzet van de physician assistants en verpleegkundig specialisten bij lijkschouw, zoals deze nu door de behandelend artsen wordt uitgevoerd, nader wordt verkend. Zoals in de beantwoording van vraag 4 aangegeven wordt in pilots bij de GGD-en daarnaast ook onderzocht of taakherschikking een oplossing voor het capaciteitsprobleem kan zijn. Hierbij wordt onder meer gedacht aan het uitvoeren van laag complexe handelingen, zoals het laten prikken van bloed door verpleegkundigen. Afhankelijk van de uitkomsten van de pilots wordt vervolgens binnen het onderzoeksprogramma forensische geneeskunde van ZonMW een tender uitgezet om de mogelijkheden voor taakherschikking binnen de forensische geneeskunde verder te onderzoeken. De ervaringen uit de pilots worden hierin meegenomen.
Hoe bent u van plan opvolging te geven aan de resultaten van een onderzoek naar taakherschikking dat in het tweede kwartaal van 2022 uit zal komen?
Het onderzoek aangaande de mogelijkheden van de inzet van physician assistants en verpleegkundig specialisten bij lijkschouw is inmiddels uitgezet. De opvolging is mede afhankelijk van de resultaten van de bovengenoemde onderzoeken. Zie antwoorden vragen 4 en 5.
Wanneer verwacht u effecten te zien van de maatregelen die zijn aangekondigd in de brief van 15 november 2021 om de personeelstekorten tegen te gaan?
In de brief van 15 november 2021 worden verschillende maatregelen aangekondigd die gericht zijn op vergroting van de instroom en het binden van forensisch artsen3. De afgelopen jaren is incidenteel geld beschikbaar gesteld om een begin te kunnen maken met de uitvoering van de maatregelen. Zo is er nu een driejarige profielopleiding, is er een wetenschappelijke agenda en ontvangt de GGDGHOR een subsidie voor een wervingscampagne. Er wordt ingezet op het aantrekkelijker maken van het beroep van forensisch arts, zodat de forensische geneeskunde de status krijgt die het verdient, de instroom wordt vergroot en forensische artsen dit belangrijke werk blijven doen en niet uitstromen naar andere (medische) beroepen. Het is moeilijk aan te geven wanneer deze maatregelen vruchten afwerpen. De arbeidsmarkt is schaars en de forensische geneeskunde concurreert met andere (medische) beroepen. Het capaciteitsorgaan zal naar verwachting eind 2022 een nieuwe raming voor de forensische geneeskunde opleveren.
Op welke manier wordt in dit maatregelenpakket rekening gehouden met de groei aan zedenzaken, door de actualiteit? Hoe wordt de inzet van forensisch personeel toekomstbestendig gemaakt?
Voor de instroom en dus opleiding van forensisch artsen geldt dat maar gedeeltelijk tegemoet kan worden gekomen aan de capaciteitsraming omdat er om allerlei redenen onvoldoende animo is voor het beroep van forensisch arts. De forensische geneeskunde concurreert met andere medische disciplines in de huidige krappe arbeidsmarkt. Voor de meer specifieke onderzoeksgebieden, zoals zeden, geldt eveneens dat er voldoende gekwalificeerde forensisch artsen moeten zijn voor de uitvoering van deze werkzaamheden. De uitvoering van de aangekondigde maatregelen om de forensische geneeskunde en daarmee ook de dienstverlening aan politie en OM te versterken, zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen. De Ministeries van VWS, BZK en JenV zoeken samen naar een oplossing.
Wat betekent het tekort aan forensisch artsen voor de doorlooptijden bij zedenzaken? Kunt u hierbij onderscheid maken in de doorlooptijd bij de politie en de doorlooptijd bij het Openbaar Ministerie?
Een tekort aan forensische artsen heeft effect op de duur van de doorlooptijd en de behandeling van zedenzaken bij en door de politie. Het kan voor het slachtoffer zeer onwenselijk en belastend zijn als de behandeling van een zedenzaak lang duurt, daarom wil de politie in ieder geval zo vroeg als mogelijk het eerste bewijsmateriaal veiligstellen. Er wordt dan ook gewerkt aan het terugdringen van het tekort aan forensisch artsen. Over de andere maatregelen die worden genomen om de doorlooptijden van zedenzaken verder te beperken is uw Kamer op 30 mei jl. geïnformeerd door de Minister van Justitie en Veiligheid.
Op welke manier is er in uw strategie met de betrokken partijen aandacht voor het behoud van personeel? Met andere woorden, hoe wordt voorkomen dat artsen die hun opleiding tot forensisch specialist hebben afgerond alsnog voor een andere baan kiezen?
In de strategie om te komen tot voldoende forensisch artsen is er naast de inzet om extra personeel te werven ook aandacht voor het behoud van personeel. Zo wordt gewerkt aan bovenregionale borging en een robuustere vormgeving van het vakgebied door samenwerking in de forensisch medische dienstverlening op de schaal van de 10 politie-eenheden. Op deze wijze is het ook beter mogelijk om forensisch artsen een volwaardig dienstverband aan te bieden. Daarnaast wordt er gekeken naar een kwaliteitsslag door middel van het opzetten en onderhouden van professionele richtlijnen, een kennisinfrastructuur en de versterking van de wetenschappelijke basis van het vak. Verder is er aandacht voor een marktconforme beloning voor de forensisch geneeskundige professionals met het oog op voldoende instroom van de opleiding voor forensisch artsen en de binding van artsen aan het vak. Zoals eerder bij de beantwoording van vraag 5 en 6 wordt er ook onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van taakherschikking.
Stelende asielzoekers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Het is even niet zo leuk in overvol Ter Apel: «De rest van Nederland laat ons in de steek»»?1
Ja.
Kunt u reflecteren op dit artikel en op het feit dat inwoners en ondernemers in Ter Apel zich door u in de steek gelaten voelen?
Zoals de eigenaar van de Jumbo het terecht stelt: Het opvangen van asielzoekers is een gedeelde verantwoordelijkheid. De druk op Ter Apel is buitenproportioneel met alle gevolgen van dien. Ik begrijp dat de inwoners en ondernemers zich in de steek gelaten voelen. Er staat een grote druk op hen, maar ook op bewoners en medewerkers van het aanmeldcentrum. Zoals bekend is de belangrijkste reden voor deze problematiek het landelijke tekort aan opvangcapaciteit voor asielzoekers.
Er wordt een forse inspanning gepleegd door alle betrokken overheden om tot meer opvangcapaciteit en daarmee een betere doorstroom uit Ter Apel te kunnen komen. Dit gebeurt enerzijds door het verlengen van aflopende overeenkomsten en zoeken naar nieuwe opvanglocaties, anderzijds door het zo snel mogelijk huisvesten van de grote aantallen vergunninghouders die nog in de COA-opvang verblijven. Daarnaast ben ik voornemens om op zo kort mogelijke termijn extra aanmeldcentra te realiseren, en deze zo goed mogelijk over het land te verdelen zodat niet alles op het aanmeldcentrum in Ter Apel aankomt. Zoals bekend is hiervoor wel nodig dat geschikte locaties door gemeenten beschikbaar kunnen worden gesteld.
Daarnaast verken ik een dwingend juridisch instrumentarium voor de opvang van asielzoekers. Dit naar aanleiding van een brief van het Veiligheidsberaad en de Commissarissen van de Koning van 30 maart jl. waarin onder andere werd verzocht om een juridisch instrumentarium om de druk van de stroom asielzoekers op de samenleving gelijkmatig te verdelen. Het kabinet heeft in reactie laten weten hier welwillend naar te kijken en de mogelijkheden te verkennen. Op 21 april jl. heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd dat een dwingend juridisch instrumentarium serieuze doordenking vraagt om te voorkomen dat er een nieuwe wettelijke taak of opdracht bij gemeenten wordt neergelegd zonder dat de kaders en rolverdeling duidelijk is. Uw Kamer wordt daarom uiterlijk begin juni geïnformeerd over de uitkomsten van de verkenning.
Wat vindt u van het feit dat asielaanvragers zich met enige regelmaat schuldig maken aan winkeldiefstallen en andersoortige vormen van overlast, zoals openbare dronkenschap?
Overlast is volstrekt onacceptabel en tast het draagvlak aan voor de opvang van personen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Misdrijven zoals winkeldiefstallen zijn al helemaal uit den boze. Tegenover het recht op een eerlijke behandeling van de asielaanvraag staat de plicht om je aan de Nederlandse wet- en regelgeving te houden. Ik ben blijvend in gesprek met ketenpartners, de strafrechtketen, vervoerders, andere departementen en het lokaal bestuur over het voorkomen en het aanpakken van overlast en criminaliteit door asielzoekers.
Momenteel onderzoek ik samen met deze partijen grondig welke aanvullende acties de overlastaanpak meer kracht bij kunnen bijzetten. Hierbij wordt onder meer gekeken naar maatregelen in het kader van versobering van de opvang, inbewaringstelling en de procedures. Tijdens het commissiedebat op 9 maart 2022 heb ik het lid Brekelmans (VVD) toegezegd om binnen een maand een brief over de aanpak van overlastgevende asielzoekers met uw Kamer te delen. Vanwege het onderzoek naar aanvullende acties in de voorkoming en aanpak van overlast dat momenteel in volle gang is, zal ik uw Kamer tegelijkertijd met de Staat van Migratie informeren over de acties die daadwerkelijk geïmplementeerd gaan worden. De Staat van Migratie deel ik voor de zomer met uw Kamer.
Deelt u de mening dat bij asielzoekers die stelen als de raven de asielaanvraag per direct gestopt moet worden en dat een enkele reis richting land van herkomst geboekt moet worden? Zo ja, kunt u de cijfers weergeven van het aantal uitgezette asielzoekers die na diefstal hebben moeten terugkeren naar het land van herkomst? Zo nee, hoe legt u de ondernemers in Ter Apel uit dat u niets onderneemt tegen de stelselmatige overlast die zij van sommige stelende asielzoekers ondervinden?
Zoals bekend, is het uitgangspunt van het openbare-ordebeleid dat vreemdelingen die misdrijven plegen niet in aanmerking komen voor verblijf in Nederland. Op grond van Europese regelgeving kan de IND de vluchtelingenstatus of een subsidiaire beschermingsstatus echter alleen weigeren of intrekken op grond van openbare orde indien de vreemdeling (onherroepelijk) is veroordeeld voor een (bijzonder) ernstig misdrijf. Hiervan is sprake als een straf is opgelegd van minimaal zes maanden («ernstig misdrijf» in geval van subsidiaire bescherming) of tien maanden («bijzonder ernstig misdrijf» bij een vluchtelingenstatus). Ook moet er sprake zijn van een gevaar voor de gemeenschap, in artikel C2/7.10.1 van de Vreemdelingencirculaire (Openbare orde als afwijzingsgrond) is een verdere invulling van dit begrip gegeven. Daarnaast dient voor een intrekking van een reeds verleende vergunning gekeken te worden naar de zogenoemde glijdende schaal in het kader van de openbare orde (art. 3.86 Vb). Hoe langer de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft, hoe hoger de straf moet zijn om tot beëindiging van het verblijfsrecht over te kunnen gaan.
Diefstal zal (meestal) niet zwaar genoeg wegen om van een (bijzonder) ernstig misdrijf te spreken, en zeker niet van een gevaar voor de gemeenschap. Hierbij is ook van belang om op te merken dat een afwijzing op grond van de openbare orde pas aan de orde is als de vreemdeling op grond van zijn asielmotieven in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Indien hij niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel worden de antecedenten wel betrokken bij het verkorten van de vertrektermijn en een eventueel op te leggen inreisverbod. Er wordt niet geregistreerd hoeveel vreemdelingen die een diefstal plegen vervolgens ook uitgezet zijn. Deze cijfers kan ik daarom niet weergeven.
De bredere overlastaanpak met de eerdergenoemde aanvullende acties moet ervoor zorgen dat ook de winkeldiefstal afneemt. In mei breng ik een bezoek aan de winkeliers in Ter Apel. Samen met hen bekijk ik wat er nodig is aan tussenoplossingen om de overlast in het winkelgebied van Ter Apel een halt toe te roepen. Zo kunnen de winkeliers het bedrag dat het COA normaliter uitgaf aan beveiligers in het winkelgebied tegenwoordig naar eigen inzicht inzetten waar nodig.
Mijn voorganger is in haar brief van 1 juli 2020 ingegaan op het bestaande openbare-ordebeleid en de gedachte erachter.2 In die brief is u ook toegezegd terug te komen op enkele aspecten van dit beleid. Mijn voorganger heeft deze toezegging niet kunnen nakomen, onder meer vanwege de demissionaire status waarin het vorige kabinet kwam te verkeren. Ik verwacht u hierover voor het zomerreces alsnog te kunnen berichten.
Het bericht ‘Grondeigenaren moeten opdraaien voor drugsafval op hun terrein’ |
|
Mirjam Bikker (CU), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Grondeigenaren moeten opdraaien voor drugsafval op hun terrein»1, 2 en «Hij weet van niks, maar is verantwoordelijk voor alles» in Trouw van 31 maart?
Ja.
Bent u het met ons en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten eens dat het niet de bedoeling kan zijn dat onschuldige inwoners, of andere particulieren, de dupe worden van de alsmaar zwaardere en brutalere ondermijnende drugscriminaliteit als het met name gaat om drugsdumpingen? Zo ja, hoe wilt u dit aanpakken en voorkomen?
Ja; onschuldige inwoners mogen niet de dupe worden van ondermijnende drugscriminaliteit. Daarom zet ik in op het voorkomen van drugsafval door de aanpak van de drugsproductie. Zoals ik ook heb benadrukt in mijn brief van 26 april 2022 aan de Kamer, zet het kabinet aanzienlijke extra structurele middelen in om de georganiseerde ondermijnende criminaliteit aan te pakken.3 Door de ondermijnende criminaliteit keihard aan te pakken wordt het voor producenten van synthetische drugs moeilijker hun waren in Nederland te produceren, wat naar verwachting resulteert in minder dumpingen.
Het hangt van de specifieke omstandigheden af welke verantwoordelijkheid op een perceeleigenaar rust ten aanzien van de gevolgen van drugsdumpingen. Sinds 2015 wordt vanuit het Rijk geld beschikbaar gesteld voor particulieren en gemeenten ter (co)financiering van de geleden schade (zie ook het antwoord op vraag 5).
Is het juist dat de schadevergoeding van maximaal 25.000 euro in 2021 in veel gevallen toereikend was, maar dat deze ook in negen gevallen niet toereikend was waardoor particulieren, natuurorganisaties of lokale overheden ernstig gedupeerd zijn? Zo nee, wat zijn dan de gegevens die u bekend zijn? Is hieruit gebleken dat het aantal drugsdumpingen in de afgelopen jaren is toegenomen?
Navraag bij het IPO en BIJ12 als uitvoerder van de Regeling leert dat de Regeling voor het merendeel van de drugsdumpingen toereikend was. In 2021 waren er 64 aanvragen, waarvan 12 aanvragen de 25.000 euro overschreden (met een maximumbedrag van 190.000 euro). Daarnaast waren er in 2021 twee situaties bekend waar de kosten de grens van 25.000 euro zeer ruim overschrijden, waaronder de situatie in Zundert die de aanleiding vormde voor deze Kamervragen. Uit cijfers van de politie blijkt dat het aantal drugsdumpingen 206 in 2017, 292 in 2018, 191 in 2019, 178 in 2020 en 208 in 2021 betrof. Het is van belang hierbij op te merken dat dumpingen onderling enorm verschillen in aard en omvang. Al deze dumpingen tellen in dezelfde mate mee in bovenstaande cijfers.
De politie geeft aan dat er in 2021 weliswaar meer dumpingen hebben plaatsgevonden, maar dat het vermoeden bestaat dat het volume van het totaal aangetroffen drugsafval minder is dan het voorgaande jaar.
Bent u met ons van mening dat bij grootschalige drugsdumping dit niet alleen gevolgen heeft voor de grondeigenaar maar ook voor mens en natuur in de omgeving van de locatie? Ziet u derhalve dat er dus ook een maatschappelijk belang is om zo snel mogelijk tot zorgvuldig opruimen over te gaan en dat onduidelijkheid over de vergoeding van hoge kosten hierin een reële belemmering kan vormen?
Ik ben met u eens dat er gevolgen kunnen zijn voor mens en natuur in de omgeving van een locatie waar een grootschalige drugsdumping heeft plaatsgevonden. Deze risico’s moeten zoveel mogelijk worden beperkt. Het is aan het bevoegd gezag om op een goede manier invulling te geven aan wat in de lokale situatie nodig is. Een eventuele belemmering daarin als gevolg van onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid voor deze kosten is uiteraard onwenselijk. Zie onder vraag 5 over lopende gesprekken hierover.
Welke rol heeft de rijksoverheid volgens u wanneer gemeenten, provincies of juist particulieren een beroep doen op expertise en financiële hulp wanneer zij te maken krijgen met grootschalige drugsdrumping op hun grondgebied?
Het Rijk heeft geen wettelijke verantwoordelijkheid voor het financieren van de schade van drugsafvaldumpingen. Sinds 2015 wordt er vanuit het Rijk desalniettemin geld beschikbaar gesteld voor particulieren en gemeenten ter cofinanciering van de geleden schade. Vanaf 2019 kunnen particulieren 100% van de kosten vergoed krijgen en gemeenten 50% tot een maximum van 25.000 EUR. BIJ12, als uitvoeringsorganisatie van het Interprovinciaal Overleg, voert deze Regeling uit. We zien sinds vorig jaar dat de kosten van het opruimen van sommige drugslozingen het maximum van 25.000 EUR overschrijdt. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid is samen met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met het Interprovinciaal Overleg, BIJ12 en de provincie Noord-Brabant over de problematiek van grootschalige drugslozingen. We kijken hoe we gezamenlijk een oplossing kunnen vinden voor de problematiek. In deze gesprekken zal ook de behoefte aan landelijke expertise verkend worden. Ik zal uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, voor de zomer informeren over de stand van zaken hiervan.
Bent u bereid de rechtsbescherming van grondeigenaren die te maken krijgen met grootschalige drugsdumpingen of extreme vervuiling vorm te geven op een manier die meer aansluit bij het algemeen rechtsgevoel dan op dit moment het geval is in de Wet bodembescherming? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, vindt u dat de huidige wetgeving voldoende rechtsbescherming biedt?
In het geval van drugsafvaldumpingen zijn, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie wie er verantwoordelijk is voor het opruimen van het afval. De problematiek van dit soort grootschalige drugslozingen, met grote gevolgen voor bodem en water, is relatief nieuw. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, ben ik over deze problematiek in gesprek met betrokken partijen. Als uit deze gesprekken juridische knelpunten naar voren komen, zal ik uw Kamer hier, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, over informeren.
Is het bedrag van één miljoen euro voor schadevergoeding bij drugsafval in 2021 genoeg gebleken, of was er sprake van onderuitputting danwel overuitputting van de regeling in 2021? Zo ja, hoe is hiermee omgegaan? Zo nee, hoe zal in de toekomst met eventuele onder- dan wel overuitputting worden omgegaan? Hoe vaak is er in 2022 al een beroep gedaan op de schadevergoeding?
In 2021 is er 517.000 euro uitgekeerd, dit betekent dat er een onderuitputting was van 483.000 euro. Navraag leert dat dit mede komt doordat er een maximum vergoeding van 25.000 euro geldt, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3. Ook speelt mee dat elke provincie een eigen Regeling (met identieke inhoud) heeft en de verdeling van het geld met een verdeelsleutel over de provincies geschiedt. De verdeelsleutel is gemaakt op basis van historische cijfers van drugsdumpingen in de twaalf provincies. Dit betekent dat het subsidieplafond bij de ene provincie al bereikt kan zijn, terwijl de andere provincie nog wel financiële ruimte heeft op basis van de Regeling. Om problematiek over de verdeelsleutel in de toekomst te voorkomen, zijn de uitvoeringsorganisaties in gesprek over een andere techniek achter de Regeling. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven zijn we in gesprek over de bredere problematiek met betrokken partijen. Hierbij is ook aandacht voor de vraag of het huidige budget toereikend is. In 2022 is er tot dusver 22 keer een aanvraag gedaan voor subsidie van de opruimingskosten van drugsafval.
Bent u bereid te komen met een regeling voor particulieren en lokale overheden waarin maatwerk wordt geleverd wanneer grondeigenaren te maken krijgen met grootschalige drugsdumpingen en/of -vervuilingen op hun perceel? Zo ja, op welke wijze, binnen welke termijn en bent u bereid om maatwerk te leveren als het gaat om de hoogte van de vergoedingen?
Zoals aangegeven bij vraag 5 zijn mijn ambtenaren samen hun collega’s van Infrastructuur en Waterstaat in gesprek met het Interprovinciaal Overleg, BIJ12 en de provincie Noord-Brabant over de problematiek van grootschalige drugslozingen. We kijken hoe we gezamenlijk een oplossing kunnen vinden voor de problematiek. Ik zal uw Kamer, mede namens de Staatssecretaris van IenW, informeren over de uitkomsten hiervan.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus’ |
|
Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkoopverbod of niet: jongeren kopen massaal snus»?1
Ja.
Hoe verklaart u het dat sinds het per november vorig jaar ingevoerde verbod op de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035mg nicotine, snus nog steeds volop verkrijgbaar is?
Er zijn (Europese) landen waar deze producten niet verboden zijn en waar deze producten legaal gekocht kunnen worden. Deze bedrijven mogen nicotinezakjes niet verhandelen naar Nederland of zich richten op Nederlandse consumenten. Desondanks komt het voor dat personen deze producten via websites of sociale media uit het buitenland bestellen. De NVWA voert risicogericht toezicht uit op deze buitenlandse bedrijven en verzoeken bedrijven de verhandeling van nicotinezakjes naar Nederland te staken.
Kunt u aangeven wat de uitkomsten zijn geweest van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)-controle bij vier grote importeurs?
De NVWA geeft aan dat bij alle vier de importeurs de nicotinezakjes in bewaring zijn genomen. Dat wil zeggen dat de nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, niet meer verplaatst mochten worden totdat er een passende oplossing gevonden werd voor de producten. Twee importeurs hebben de nicotinezakjes naar een ander Europees land gestuurd, waar verhandeling van deze producten nog toegestaan was. De andere twee importeurs hebben de nicotinezakjes laten vernietigen. Alle vier de importeurs hebben hun afnemers, zoals winkeliers, op de hoogte gesteld van het verbod op nicotinezakjes en hebben hen gevraagd de voorraad niet meer te verkopen.
Zijn er cijfers bekend van het aantal keer dat de NVWA sinds het verbod in heeft moeten grijpen bij online verkooppunten?
De NVWA heeft zich in eerste instantie gericht op de importeurs van nicotinezakjes die de producten in Nederland in de handel brengen. Op deze manier wordt de toevoer van nicotinezakjes naar online winkels die deze producten in Nederland verkopen, tegengegaan. Onlangs heeft de NVWA een potentiële vijfde importeur geïnspecteerd. Dit bleek een bedrijf in een andere lidstaat te zijn waar de verhandeling van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg per zakjes, wel is toegestaan. Dit bedrijf verkocht nicotinezakjes in Nederland via verschillende Nederlandse websites. De NVWA heeft dit bedrijf gewezen op het verbod op nicotinezakjes in Nederland en heeft hem verzocht de verhandeling naar Nederland te staken. De ondernemer heeft aan dat verzoek voldaan en de websites daarop aangepast. Recent is de NVWA begonnen met het toezicht op webwinkels.
Welke instrumenten heeft de NVWA op dit moment in handen om aanbod van snus op bijvoorbeeld social media-kanalen aan te pakken?
Het verhandelen van nicotinezakjes, met meer dan 0,035 mg nicotine per zakje, is voor zover deze is gericht op consumenten in Nederland ook via social media niet toegestaan. De NVWA doet bij sociale media-kanalen melding van onrechtmatige uitingen, waar het aanbod van nicotinezakjes een voorbeeld van is. Hiermee worden de sociale media-kanalen (mede)verantwoordelijk voor deze uitingen. De sociale media-kanalen kunnen de content dan verwijderen, waarmee zij niet meer verantwoordelijk voor deze content zijn. Dit proces van melden en verwijderen van onrechtmatige content wordt door de NVWA «notice and take down» genoemd.
Hoe kunnen social media-kanalen op dit moment hun verantwoordelijkheid nemen indien bij wet verboden producten op hun kanalen worden aangeboden? Welke instrumenten zijn hierbij voorhanden?
Het is in eerste instantie aan de sociale mediaplatformen om te bepalen hoe zij hun verantwoordelijkheid voor de verkoop van illegale producten en waren kunnen en willen invullen. Een sociaal mediaplatform dat weet dat er via zijn platform nicotinezakjes worden verkocht kan bijvoorbeeld de content verwijderen of voorlichting geven aan gebruikers over het illegale karakter van de verkoop van nicotinezakjes, en wijzen op de gezondheidseffecten die de consumptie daarvan kan hebben.
Bent u het eens dat het zeer zorgelijk is dat er zo makkelijk en openlijk via sociale media verboden middelen aangeboden en gekocht kunnen worden?
Het is inderdaad zorgelijk dat nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine, een illegaal product, online aangeboden worden.
Welke mogelijkheden ziet u op korte termijn om de verkoop van snus op sociale mediaplatformen tegen te gaan, ook met het oog op de verwachte Europese wetgeving en in het bijzonder de Digital Services Act?
Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Op dit moment wordt er door het Europees Parlement, de Raad, en de Europese Commissie onderhandeld over de Digital Services Act (DSA). Onder voorbehoud van de uitkomsten daarvan zal de DSA een aantal instrumenten creëren die relevant kunnen zijn voor het bestrijden van de verkoop van nicotinezakjes via sociale mediaplatformen.
Zo komt er waarschijnlijk een verplichting voor deze bedrijven om een mechanisme in te richten waarmee zij door gebruikers en anderen gewezen kunnen worden op illegale inhoud op hun platform, zoals de illegale verkoop van nicotinezakjes. Wanneer deze bedrijven een dergelijke melding ontvangen moeten zij daar tijdig actie op ondernemen. Bijvoorbeeld door het illegale aanbod te verwijderen. Laten zij na om actie te ondernemen dan kunnen ze aansprakelijk worden gesteld voor het illegale aanbod.
Onder de DSA worden sociale mediaplatformen ook verplicht om gebruikers die veelvuldig illegale inhoud plaatsen, zoals aanbiedingen voor nicotinezakjes, tijdelijk de toegang tot het platform te ontzeggen door diens account te schorsen. Zij moeten zo’n beslissing richting de betreffende gebruiker ook motiveren. In dat kader kunnen zij wijzen op het feit dat de verkoop van nicotinezakjes met meer dan 0,035 mg nicotine verboden is en tevens de voorlichting verrichten die in het antwoord op vraag 6 is beschreven.
Bent u daarnaast bereid met de NVWA in gesprek te gaan om te onderzoeken hoe illegale verkoop van snus harder aangepakt kan worden?
Ik ben met de NVWA in gesprek over hoe de handhaving geïntensiveerd kan worden. Het is goed om daarbij op te merken dat de NVWA constateert dat na de aankondiging van het verbod op nicotinezakjes door de NVWA in november 2021 in verschillende verkoopkanalen minder aanbod van nicotinezakjes is gevonden. Ook hebben producenten de zakjes niet groots in Nederland gelanceerd. Dit is op zichzelf een mooi resultaat.
Daar wil ik aan toevoegen dat een aanpak met strenge handhaving door de NVWA niet de enige oplossing is voor dit maatschappelijke probleem. Ik wil de verkopers van deze producten aanspreken op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid en hen oproepen te stoppen met de verkoop van deze producten.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat Nederlanders bewust zijn van de gevaren van het gebruik van producten, zoals snus (met tabak) en nicotinezakjes (zonder tabak). Er is informatie beschikbaar omtrent de gezondheidseffecten van snus en nicotinezakjes via informatiekanalen zoals de website Rokeninfo.nl en het de Facebook en Instagrampagina’s van Opvoeding en Uitgaan2. Ook wil ik zicht houden op het gebruik van nicotinezakjes en snus bij de Nederlandse bevolking. Het Trimbos instituut zal hier via de Leefstijlmonitor uit 2022 onderzoek naar doen.