Megafraude met subsidie kinderoppas |
|
Karin Straus (VVD), Helma Neppérus (VVD) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel betreffende megafraude met subsidie kinderoppas?1
Ja.
Kunt u aangeven wat vermoedelijk de totale omvang van de fraude is?
Met de fraude zijn vermoedelijk miljoenen euro’s gemoeid.
Waar bestaan de dubbele controles uit die u volgens het krantenartikel gaat invoeren om de fraude in te dammen?
De dubbele controle bestaat eruit, dat bij aanvragen voor een kinderopvangtoeslag na afloop van het toeslagjaar, extra bewijsstukken (bijvoorbeeld contracten, facturen en jaaroverzichten) worden opgevraagd en navraag wordt gedaan bij de kinderopvanginstelling of daadwerkelijk opvang heeft plaatsgevonden, voordat tot betaling van de kinderopvangtoeslag wordt overgegaan.
Is de controle geïntensiveerd naar aanleiding van het feit dat ook in de zomer van 2010 reeds een veroordeling met celstraf heeft plaatsgevonden naar aanleiding van fraude met kinderopvangtoeslag?
De veroordeling met celstraf in de zomer van 2010 betrof een geval van fraude door een gastouderbureau. De fraude waar het krantenartikel van vraag 1 op doelt, betreft fraude door vijf verdachten die ten onrecht kinderopvangtoeslag voor zichzelf en voor een omvangrijke groep vraagouders hebben aangevraagd. Het toezicht van de Belastingdienst is risicogericht. Dat betekent dat het toezicht wordt geïntensiveerd als het risico op niet naleving van wet- en regelgeving daartoe aanleiding geeft.
Overweegt u, eventueel in overleg met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, structurele maatregelen om fraude in de toekomst te voorkomen anders dan de bovengenoemde controles? Waar denkt u dan aan? Zo nee, waarom niet?
De ministeries van Financiën en Sociale Zaken en Werkgelegenheid gaan op korte termijn de uitvoering en de regelgeving van de kinderopvangtoeslag doorlichten op frauderisico’s. Afhankelijk van de uitkomst van deze doorlichting, zal bezien worden of en welke maatregelen verder moeten worden genomen.
Deelt u de mening dat in deze tijd waarin bezuinigingen op de kinderopvang plaatsvinden het zeker niet zo kan zijn dat vervolgens miljoenen aan toeslagbedragen via frauduleuze praktijken wegvloeien? Deelt u de mening dat er dus stevig moet worden opgetreden om de dader te pakken en testraffen?
Jazeker, kinderopvangtoeslag stelt hardwerkende ouders in staat om verantwoorde opvang voor hun kinderen te regelen. Dit doel mag niet door fraude in gevaar worden gebracht en fraude moet dan ook stevig worden aangepakt. Naast de hierboven genoemde controlemaatregelen en doorlichting van de uitvoering en regelgeving op frauderisico’s, heeft de Belastingdienst een apart team opgericht dat de aanpak van de fraude coördineert en een meldpunt ingesteld, waar het publiek terecht kan met tips over misbruik of oneigenlijk gebruik.
Deelt u de mening dat we alles op alles moeten zetten om deze bedragen tot op de laatste cent terug te halen bij de daders?
Ja, de Belastingdienst zal alle mogelijke middelen gebruiken om de ten onrechte verkregen toeslagen terug te vorderen, inclusief dwanginvordering. Het Openbaar Ministerie heeft het voornemen de verdachten te vervolgen. Als het Openbaar Ministerie besluit niet tot vervolging over te gaan, heeft de Belastingdienst nog de mogelijkheid om een bestuurlijke boete op te leggen.
Een kinderpornozaak op een basisschool |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kinderpornozaak schokt basisschool»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat vanwege privacyredenen het Openbaar Ministerie (OM) de school niet heeft ingelicht over het feit dat de adjunct-directeur verdachte was in een kinderpornozaak? Is dit staand beleid bij het OM in zaken waar kinderen bij betrokken zijn?
Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 977).
Deelt u de mening dat in dit soort gevallen de privacy van de verdachte niet opweegt tegen de belangen van de kinderen, ouders en betrokken school? Zo nee, waarom niet?
In mijn antwoord op vraag 4 van de eerder genoemde vragen van het lid Van der Steur heb ik het wettelijk kader van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg uiteen gezet. Binnen dit wettelijk kader moet altijd een afweging worden gemaakt tussen een zwaarwegend algemeen belang en de belangen van de betrokken partijen. Voor wat betreft de maatregelen die door het OM worden getroffen naar aanleiding van dit incident verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 3 en 5 van het lid Van der Steur.
Bent u bereid in dit soort gevallen, waar het gaat om verdenking van kinderporno of andere zaken die kinderen raken en de verdachte tevens nauw samenwerkt met kinderen, de privacy van de verdachten minder zwaar te laten wegen dan de belangen van de kinderen? Zo nee, welke maatregelen denkt u dan te treffen om te voorkomen dat een school in het ongewisse blijft van de verdenking van kinderporno tegen één van haar medewerkers?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in overleg met het OM te treden hoe voortaan te handelen in dit soort gevallen en de Kamer over de uitkomst van dit overleg te informeren?
Ik ben evenals de voorzitter van het College van procureurs-generaal van oordeel dat het huidig wettelijk kader voldoende aanknopingspunten biedt voor (vroegtijdige) informatieverstrekking aan derden, zoals werkgevers van verdachten met gevoelige functies. Ik vertrouw erop dat met de maatregelen die het OM treft om officieren van justitie beter over de wijze van informatieverstrekking te informeren een herhaling van de gang van zaken zoals bij de onderhavige basisschool wordt voorkomen.
Autobranden |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Auto’s in Den Bosch en Rosmalen in brand»?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke misdrijven, die veel onrust geven en tot grote schade leiden, om bijzondere aandacht van de politie vragen? Zo ja, op welke wijze wordt die bijzondere aandacht aan deze misdrijven geschonken?
Zodra er medio oktober 2010 het vermoeden bestond van seriematige autobranden in Vught is een districtelijke Staf Grootschalig en Bijzonder optreden opgericht, met ondermeer een districtelijk rechercheteam. Daarnaast zijn vanuit het verantwoordelijke politieteam Boxtel ’s nachts extra politiemensen ingezet om de kans op heterdaad te vergroten. Naar behoefte wordt ook geschoven met personeel binnen het district c.q. de regio. Tot slot zijn verschillende technische hulpmiddelen ingezet.
Wordt ten aanzien van dergelijke delicten expertise uitgewisseld tussen de diverse korpsen?
Naar aanleiding van de autobranden in Vught is onder meer contact gelegd met korpsen in Groningen, Noord-Brabant, Overijssel en Limburg. Binnen het korps was overigens, naar aanleiding van de serie autobranden in Boxmeer, reeds de nodige expertise beschikbaar.
Zou een landelijke aanpak van autobranden uitkomst kunnen bieden, nu in de afgelopen maanden over het land verspreid ongeveer 150 auto’s in brand gestoken zijn?
Er vindt landelijk reeds informatie-uitwisseling plaats over daderprofielen en over mogelijke opsporingstactieken. Bij langdurig extra toezicht in de nachtelijke uren kan bijstandsverlening worden overwogen. Vooralsnog acht ik deze maatregelen voldoende.
Geweldsincidenten in Eindhoven |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Geweld door wietcriminaliteit» en «Eindhoven is nog steeds onveilig»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de Eindhovense burgemeester over deze verontrustende toename van het geweld? Zo ja, wat gaat uw bijdrage zijn aan het beëindigen hiervan? Zo nee, waarom niet?
Die zorgen deel ik. Om die reden heb ik direct actie ondernomen. Op donderdagavond 2 december jl. heb ik met onder meer de (loco-) burgemeesters van de gemeenten Breda, Helmond, Eindhoven, ’s Hertogenbosch en Tilburg een Taskforce ingesteld. Daaraan nemen ook de politie (nationale recherche en regionale korpsen), het openbaar ministerie, de Koninklijke Marechaussee en de Belastingdienst deel.
Ik verwijs verder naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
In hoeverre is er sprake van een wietoorlog binnen de onderwereld? Is dit alleen een probleem in Eindhoven of krijgt u signalen uit andere steden? Zo ja, welke signalen zijn dat en hoe gaat u dit bestrijden?
Georganiseerde criminaliteit, waaronder hennepteelt en daarmee verbonden activiteiten, komen niet alleen in Brabant, maar op tal van plaatsen in het land voor. De aanpak van georganiseerde criminaliteit is een topprioriteit van dit kabinet. Zoals ik heb aangegeven tijdens de begrotingsbehandeling op 24 en 25 november jl. is het mijn doelstelling om het aantal aangepakte criminele organisaties te verdubbelen. De bestrijding van de georganiseerde hennepteelt maakt daarvan onderdeel uit, niet alleen in Brabant maar overal waar deze zich voordoet.
Specifiek voor de Brabantse situatie is een Taskforce ingesteld die ervoor zal zorgen dat de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad aldaar per direct wordt geïntensiveerd (zie ook het antwoord op vraag 2). Alleen door een gecombineerde inzet van bestuurlijke, strafrechtelijke en fiscale instrumenten kan de georganiseerde misdaad de voet worden dwarsgezet.
Tevens zullen de Regionale Informatie en Expertise Centra (RIEC’s) bijdragen aan de bestrijding van georganiseerde misdaad. Zie daarover ook mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat, naast wetgeving, de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit in Nederland vooral een kwestie van handhaving en opsporing is? Zo ja, hoe gaat u dit doen en is daar een uitbreiding van capaciteit boven de bestaande politiesterkte voor nodig? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat handhaving en opsporing een belangrijk deel uitmaken van de aanpak van drugsgerelateerde criminaliteit. Een effectieve bestrijding van georganiseerde misdaad vraagt echter om een geïntegreerde aanpak op lokaal en (boven)regionaal niveau, waarbij opsporing en vervolging aansluiten op preventieve en bestuurlijke handhavende maatregelen. Om deze geïntegreerde aanpak te ondersteunen zijn de RIEC’s actief. Deze RIEC’s hebben als doel informatie van de verschillende partijen regionaal te bundelen en te analyseren, waardoor een zo goed mogelijk beeld ontstaat van criminele organisaties en criminele activiteiten in de gehele regio. De overheidspartijen gaan zich nu beter organiseren om adequaat te kunnen handelen. We doen wat nodig is.
Wat is uw mening over het gestelde dat vanwege de door deze zaak gevergde recherchecapaciteit, in Eindhoven andere zaken moeten blijven liggen?
Het maken van keuzes en het stellen van prioriteiten is onvermijdelijk. We doen wat nodig is. In het kader van de Taskforce zullen de drie regiokorpsen in Brabant als één team gaan werken en zal de Nationale Recherche ondersteuning leveren.
In hoeverre is criminaliteit in het algemeen en geweldscriminaliteit in het bijzonder een structureel probleem in Eindhoven en omgeving in die zin dat daar criminaliteit per hoofd van de bevolking vaker voorkomt dan bij vergelijkbare gemeenten elders in het land?
De Brabantse gemeenten scoren al jaren hoog op de gemeentelijke veiligheidsindex. Uit onderzoek2 blijkt dat dit direct én indirect samenhangt met de verwevenheid tussen (een deel van de) «reguliere zichtbare probleemgroepen» (jeugdgroepen, straatdealers, veelplegers e.d.) en minder zichtbare criminele samenwerkingsverbanden (georganiseerde criminaliteit).
Uit het voornoemde onderzoek blijkt dat voor de Brabantse situatie ondermeer geldt:
In het onderzoek wordt een aantal aanbevelingen gedaan te weten: komen tot een betere informatiepositie, meer bovenregionale politiële én bestuurlijke samenwerking en een verdere uitbouw van het bestuurlijk veiligheidsbeleid. Deze aanbevelingen worden door de Taskforce opgepakt en uitgewerkt. Ik verwijs daarvoor naar mijn brief van 3 december 2010 aan uw Kamer.
Hoeveel politiecapaciteit krijgt Eindhoven en omgeving extra op basis van het nieuwe budgetverdeelsysteem? Op welke termijn wordt deze extra capaciteit gerealiseerd?
De invoering van het herijkte budgetverdeelsysteem zal onderdeel uitmaken van het bestuursakkoord met de korpsbeheerders waaraan nu wordt gewerkt. Ik kan nog niets zeggen over de exacte omvang van het budget vanaf 2012 en de gevolgen voor de verdeling daarvan over de politieregio’s.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat meer controle op de aanvoer van drugs naar de coffeeshops tenminste een deel van de problematiek oplost? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening niet. Het drugsgerelateerde geweld benadrukt de noodzaak tot een intensivering van de bestuurlijke en justitiële aanpak van de georganiseerde misdaad in Brabant. Het gaat dan om het bestrijden van hennepteelt over de gehele keten. Daar past een gecontroleerde aanvoer en het toestaan van het kweken van wiet door coffeeshops niet bij. De kracht zit in een geïntegreerde aanpak, zoals de Taskforce dan ook beoogt.
Deelt u de mening van de Eindhovense burgemeester dat het toestaan dat coffeeshops zelf, via een systeem van een besloten club, voor hun klantenwiet kunnen gaan telen, zal bijdragen aan het terugbrengen van de drugsgerelateerde geweldscriminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dit systeem faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre hebben versnippering van taken, verschil van visie, te veel gepraat over te veel schijven gezorgd voor een gebrek aan slagkracht en hebben het opdrogen van rijksgeld en de gemeentelijke bezuinigingen bijgedragen aan de huidige situatie in Eindhoven?
De Eindhovense situatie heeft geleid tot een onderzoek onder de vier grootste Brabantse gemeenten naar de achtergronden van de hoge scores op de gemeentelijke veiligheidsindex. De aanbevelingen uit dit onderzoek (zie vraag 6), en de concretisering daarvan, zijn al in de zomer opgepakt door een samenwerkingsverband van de gemeenten Breda, Tilburg, Helmond, ’s-Hertogenbosch en Eindhoven, de zogenoemde «B5».
De actualiteit heeft inmiddels genoodzaakt tot het versneld aanpakken van de problematiek waarbij de overheid nu als één front maximaal inzet op de bestuurlijke en justitiële aanpak. Door de instelling van de Taskforce ga ik, samen met de burgemeesters, ervoor zorgen dat per direct maximaal gebruik wordt gemaakt van alle bestuurlijke, fiscale en justitiële instrumenten in de gehele regio.
De moord op een Nederlander door de Russische geheime dienst |
|
Frans Timmermans (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de Nederlandse architect Hans Elkerbout, alsmede vijf buitenlandse verpleegkundigen, zouden zijn vermoord door de Russische geheime dienst?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat Rusland de moord indertijd nooit heeft willen onderzoeken?
Het onderzoek naar de moord op zes Rode Kruis-medewerkers werd in 1996 door de lokale autoriteiten in Tsjetsjenië geopend en werd enkele jaren later overgedragen aan de landelijke autoriteiten, die het onderzoek nooit hebben gesloten. Het betreft dus een nog lopende zaak.
Heeft u uw zorgen geuit richting de Russische autoriteiten over deze zaak? Kunt u aangeven of u bereid bent al uw invloed uit te oefenen om ervoor te zorgen dat deze zaak alsnog tot op de bodem wordt uitgezocht? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft meerdere malen bij de Russische autoriteiten zijn zorgen geuit over het uitblijven van voortgang bij het justitieel onderzoek naar de moord op de Rode Kruis-medewerkers. Tevens onderhoudt het ministerie van Buitenlandse Zaken contact met het Rode Kruis over de kwestie en zijn herdenkingsdiensten voor de slachtoffers bijgewoond.
Zowel in 1996 als bij deze verklaring neemt het Rode Kruis, als werkgever van betrokkenen, het initiatief in de contacten met de Russische autoriteiten. Het Rode Kruis heeft onlangs gemeld in contact te staan met de Russische autoriteiten over het onderzoek.
Mede gelet op de reactie van het Rode Kruis en het feit dat het vooralsnog om speculaties lijkt te gaan, is vooralsnog afgezien van een demarche richting de Russische autoriteiten, zoals die in het verleden is uitgevoerd. Uiteraard zal ik hierover contact blijven houden met het Rode Kruis.
Kinderporno op de computer bij leraar bassischool |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «kinderporno op basisschool» waaruit blijkt dat een basissschool in Avenhorn pas deze week heeft gehoord dat twee jaar geleden kinderporno is gevonden op de computer van de adjunct-directeur?1
Ja.
Klopt het dat het Openbaar Ministerie pas twee jaar nadat de kinderporno is gevonden de basisschool op de hoogte heeft gesteld?
Ja.
Kunt u aangeven waarom het Openbaar Ministerie de school niet eerder op de hoogte heeft gesteld? Zo nee, waarom niet?
Het OM had de schoolleiding al eerder op de hoogte behoren te stellen van de verdenking tegen hun directeur. Ik begrijp de ontevredenheid die hierover leeft bij de betrokken ouders en medewerkers van de school. Met de voorzitter van het College van procureurs-generaal betreur ik de gang van zaken.
Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat het geregeld voorkomt dat gevoelige instellingen als scholen te laat worden geïnformeerd, zal het OM, gelet op het belang dat het hier aan hecht, toch intern maatregelen nemen om herhaling te voorkomen.
Kunt u aangeven of er bij het openbaar ministerie beleid bestaat inzake het melden van verdenkingen van dit soort ernstige feiten bij personen die beroepsmatig veel met kinderen te maken hebben en zo ja, wat houdt dat beleid in? En zo nee, bent u voornemens hier beleid voor te formuleren?
Het beleid van het OM wordt in deze bepaald door de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Aanwijzing Wjsg. Hierin staan diverse doelen genoemd op basis waarvan (vroegtijdig) kan worden overgegaan tot het op de hoogte brengen van derden van strafvorderlijke informatie. Werkgevers van «gevoelige bedrijven of instellingen» waar met kinderen wordt gewerkt, worden in de Aanwijzing specifiek als ontvanger van de informatie genoemd. Zo kan de strafvorderlijke informatie worden verstrekt met het oog op het voorkomen van strafbare feiten (art. 39f sub a Wjsg). Ook kan bijvoorbeeld een schoolbestuur worden ingelicht zodat maatregelen kunnen worden getroffen voor de interne veiligheid op school (art. 39f sub b Wjsg). Verder kunnen aan werkgevers die gegevens worden verstrekt die nodig zijn om rechtspositionele maatregelen te kunnen treffen tegen een verdachte werknemer, waarvan wordt gemeend dat deze zijn functie niet meer op integere wijze kan vervullen (art. 39f sub e Wjsg).
In gevallen waarbij sprake is van een combinatie van een gevoelige functie en de verdenking van kinderporno of kindermisbruik, wordt over het algemeen al snel een zwaarwegend algemeen belang alsmede een spoedeisend belang aanwezig geacht die een informatieverstrekking aan derden kunnen rechtvaardigen. Het OM zal in dergelijke zaken in beginsel informatie verstrekken indien de officier van justitie heeft besloten om daadwerkelijk tot vervolging van de verdachte over te gaan, en nog voordat de rechter zich over de bewijsbaarheid heeft uitgelaten.
Deelt u de mening dat de school direct op de hoogte had moeten worden gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Geweld tegen winkelpersoneel |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Caissières bespuugd en geschopt»?1
Ja.
Is het waar dat een derde van de kwart miljoen caissières en vakkenvullers afgelopen jaar werd bedreigd of gemolesteerd door klanten? Herkent u dit beeld? Zo nee, welk beeld hebt u dan wel van de omvang van deze problematiek?
In de aankondiging van een uitzending op 24 november 2010 van Eén Vandaag, waarop De Telegraaf zich baseert, wordt gemeld dat een derde van het personeel in supermarkten te kampen heeft met agressie en geweld van klanten. Voor deze reportage is Eén Vandaag in drie gemeenten bij een aantal supermarkten langs geweest. In de uitzending wordt niet duidelijk op welk onderzoek het percentage bedreigde personeelsleden is gebaseerd. In het algemeen kan wel gesteld worden dat agressie en geweld op de werkvloer voorkomen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat in de sector detailhandel supermarkten relatief vaak te maken hebben met geweld tegen het personeel: op jaarbasis 17% van het personeel tegen 5% gemiddeld voor de hele sector. Meestal gaat het om bedreiging, die door 75% van de slachtoffers genoemd wordt, gevolgd door mishandeling (29%). In recent onderzoek naar agressie op de totale werkvloer, in opdracht van de FNV onder de eigen leden, komt naar voren dat bijna vier op de tien het afgelopen jaar geconfronteerd is met agressie en geweld op het werk.
Wat is de oorzaak van geweld en agressie tegen winkelpersoneel? Draagt de verkoop van alcohol en tabak in supermarkten en het verbod van deze verkoop aan jongeren bij aan bedreigingen en geweld door jongeren omdat die deze producten toch willen kopen? Zo ja, welke conclusies trekt u hier uit?
Agressie en geweld zijn geen fenomen die exclusief voorkomen in winkels. Ook elders – in het verkeer, het openbaar vervoer, de sport, op scholen, tijdens het uitgaan en bij evenementen – komen geweldsincidenten voor. Ze weerspiegelen de verruwing van de omgangsvormen in de samenleving. Geweld is een complex verschijnsel dat niet uit één enkele oorzaak verklaard kan worden. Deels is de oorzaak gelegen in individuele kenmerken, zoals ADHD, psychische stoornissen en de mate van frustratie. Deels hangt ze samen met de invloed van de sociale (opvoeding) en fysieke (verstedelijking) omgeving. En deels vindt het geweld een voedingsbodem in maatschappelijke factoren, zoals de opvattingen in bepaalde (sub)culturen over hetgeen onder normoverschrijdend gedrag wordt verstaan. Het Centraal Bureau Levensmiddelen (CBL) onderschrijft de zienswijze dat agressie in supermarkten in een bredere context geplaatst moet worden. De weigering om alcohol en tabak te verkopen kan soms leiden tot een agressieve reactie, maar is zeker niet de enige aanleiding. Dit laat onverlet dat jongeren – ook tegen hun wil – beschermd dienen te worden tegen voor hen schadelijke stoffen.
Is het waar dat terwijl bedreigde ambtenaren en ambulancemedewerkers op extra juridische bescherming kunnen rekenen, waardoor de daders altijd vervolgd worden, er voor winkelpersoneel helemaal niets (is) geregeld? Zo ja, deelt u de mening dat ook voor winkelpersoneel, dat uit de aard van de functie een kwetsbare positie inneemt, extra bescherming nodig is? Zo ja, hoe gaat u hier vorm aan geven? Zo nee, waarom niet?
Ik deel het beeld niet dat er helemaal niets geregeld zou zijn voor winkelpersoneel dat slachtoffer is van geweld. Geweld is een ernstig delict, dat kan rekenen op prioriteit bij de behandeling in het juridische traject.
Bij wet wordt het als strafverzwarende omstandigheid aangemerkt, indien het slachtoffer een ambtenaar is die in de uitoefening van zijn openbare orde dienst geconfronteerd wordt met een aantal specifieke basisdelicten, waaronder geweld. Een ambtenaar kan zich immers minder makkelijk onttrekken aan een situatie waarin hij het slachtoffer van een misdrijf dreigt te worden, dan een doorsnee burger. In de vervolgingsrichtlijnen van het Openbaar Ministerie is bepaald dat deze redenering ook opgaat voor niet-ambtenaren, wanneer zij in het kader van de uitoefening van hun beroep met een van deze delicten worden geconfronteerd. Dit geldt onder meer voor winkelpersoneel. Daarmee is dus al voorzien in een hogere strafeis voor geweld tegen winkelpersoneel.
Herkent u het geschetste beeld dat de politie nauwelijks optreedt en het doen van aangifte geen zin lijkt te hebben? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Van de bedrijven in de detailhandel die geweldsdelicten bij de politie melden, geeft 78% in de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 aan dat de politie de melding registreert en 56% dat de politie proces-verbaal opmaakt. 40% meldt dat de politie het geweldsmisdrijf is gaan onderzoeken. Als het gaat om supermarkten liggen deze percentages hoger. De meest genoemde redenen om géén aangifte te doen zijn dat het probleem zelf aangepakt is (29%), de schade te gering was (26%) en op de derde plaats dat de politie er toch niets aan doet (24%).
Mits er voldoende aanknopingspunten zijn voor de opsporing dient de politie geweldszaken met voorrang te onderzoeken. Mogelijk wordt het beeld van een politie die onvoldoende in actie komt tegen geweld mede veroorzaakt door een onvoldoende terugkoppeling van de opsporingsresultaten. Ik tref thans, conform het voornemen in het Regeerakkoord, voorbereidingen om het aangifteproces te vereenvoudigen en versnellen en daarbij ook tijdig informatie te doen verstrekken over wat er met de aangifte gebeurd is.
Deelt u de mening dat voor alle werknemers die in uitoefening van hun beroep in voor publiek toegankelijke bedreigd of slachtoffer van geweld worden, extra bescherming nodig is? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat dit tot uitdrukking dient te komen in een hogere strafeis? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat werkgevers van winkelpersoneel voor hun werknemers aangifte zouden moeten doen? Zo ja, gebeurt dat naar uw mening voldoende? Zo nee, waarom niet?
In het Regeerakkoord is aangegeven dat werkgevers in de publieke sector de aangifte van werknemers kunnen overnemen die slachtoffer van geweld zijn geworden. Ik acht het van belang dat deze mogelijkheid in ieder geval altijd geboden wordt aan werknemers die zelf geen aangifte durven te doen.
Het in antwoord 2 aangehaalde onderzoek van de FNV naar agressie op het werk geeft een indicatie van de ondersteuning die werkgevers daarbij bieden: onder de werknemers die van hun laatste geweldsincident aangifte deden, vroeg een derde om ondersteuning van de werkgever en heeft 66% van hen de ondersteuning ook daadwerkelijk gekregen. Uit de Monitor Criminaliteit Bedrijfsleven 2009 blijkt dat 58% van de bedrijven in de detailhandel die met geweld geconfronteerd worden, hiervan melding maakt bij de politie. Supermarkten lopen hierbij voorop met een meldingsbereidheid van 83%. Afgezet tegen de gemiddelde aangiftebereidheid die – zoals blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor – op een derde van de ondervonden geweldsdelicten ligt, onderscheidt de detailhandel zich daarmee in positieve zin. Zowel voor een goed zicht op de criminaliteitsontwikkelingen als voor het niet onbestraft laten van strafbaar gedrag is aangifte natuurlijk van groot belang.
Worden er in het kader van het verstrekken van het certificaat Keurmerk Veilig Ondernemen voor winkelgebieden eisen gesteld over maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel? Zo ja, welke eisen? Zo nee, deelt u de mening dat deze eisen in dit kader wel moeten worden opgenomen?
Het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) voor winkelgebieden stelt geen specifieke eisen aan het invoeren van maatregelen tegen agressie tegen winkelpersoneel. Wel is aan het keurmerk de module «Agressie en geweld» toegevoegd, die als hulpmiddel kan dienen voor een veiliger werkomgeving. Deze module is primair ontwikkeld voor KVO-samenwerkingsverbanden, maar kan ook elders worden toegepast. Het stellen van eisen op het gebied van agressie en geweld in het KVO acht ik niet nodig, omdat deze verplichting al in de Arbowet is opgenomen. In deze wet is bepaald dat werkgevers verplicht zijn hun medewerkers te beschermen tegen agressie en geweld op het werk. Specifiek voor supermarkten geldt bovendien dat in de cao die in 2009 is afgesloten, bepaald is dat iedere nieuwe werknemer binnen zes maanden een cursus «omgaan met agressie» moet krijgen.
Worden middelen, zoals winkelverboden en het verspreiden van foto’s (onder winkelpersoneel) van bekende overlastgevers, voldoende gebruikt om agressie tegen winkelpersoneel te bestrijden? Welke beperkingen in wet- en regelgeving staan het gebruik van deze middelen in de weg?
Volgens het CBL worden (collectieve) winkelverboden en het onderling delen van informatie over overlastgevers regelmatig toegepast, maar is niet bekend in welke omvang dit gebeurt. Deze maatregelen worden niet alleen tegen overlast- en geweldplegers ingezet, maar ook tegen anderen die de «huisregels» overtreden, zoals winkeldieven. Conform artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk) kan iemand de toegang van een winkel ontzegd worden. Op preventieve middelen als cameratoezicht en het hanteren van een «zwarte lijst» als collectieve ontzegging is de Wet bescherming persoonsgegevens van toepassing.
De gevolgen van het softdrugsbeleid voor steden |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Amsterdam wil geen pasjessysteem coffeeshops»1, en op het onderzoek van de Universiteit van Tilburg naar het zogenoemde «pasjessysteem»? 2 Deelt u de mening van de burgemeester van Amsterdam dat de omstandigheden in Amsterdam anders zijn dan die in grensplaatsen? Ziet u ook dat ook in andere grote steden en gemeenten de situatie anders is dan in genoemde grensgemeenten? Erkent u dat de overlast van softdrugsgrenstoeristen in gedrag, overlast en problematiek danig verschillen? Zo nee, zijn er gegevens waaruit dat zou blijken? 3 Bent u bereid de voorgenomen maatregelen allereerst te bespreken in de grensregio's en rond de verdere opschaling in overleg te treden met de gemeenten? Bent u bereid maatwerk toe te staan naar gelang de problematiek vraagt en daarbij lokale ervaring en wensen serieus te nemen? 4 Bent u bereid een brief aan de Kamer te doen toekomen met een reactie op de verschillende onderdelen van het onderzoek van de Universiteit van Tilburg naar het pasjessysteem, waaruit zou blijken dat de pas illegale straathandel bevordert en averechts werkt, ten gevolge waarvan gemeente Maastricht minder enthousiast is het systeem in te voeren?
Wij hebben kennisgenomen van zowel het bericht als het rapport. In de drugsbrief waarnaar uw Kamer op 11 november jongstleden om gevraagd heeft, komen we terug op onderdelen van dat onderzoek.
De schietincidenten en het aanzwellend geweld in Amsterdam Zuidoost |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over de schietincidenten en het aanzwellend geweld in Amsterdam Zuidoost?1
Ja.
Wat is de oorzaak van het geweld?
Voor zover er informatie is over de achtergronden van de schietincidenten is dit voornamelijk afkomstig uit strafrechterlijk onderzoek. Daaruit ontstaat het beeld dat de directe aanleidingen sterk verschillen. Belangrijke oorzaak is, naast handel in verdovende middelen, het onvermogen ruzie of conflicten op een andere manier dan middels geweld op te lossen. Het is verder bekend dat dader en slachtoffer elkaar in vele gevallen kennen. De politie heeft zicht op de populatie, maar omdat sprake is van grillige patronen in aanleiding is het feitelijk voorkomen van schietpartijen met preventieve maatregelen slechts beperkt mogelijk.
Herinnert u zich dat in 2009 de politie naar aanleiding van 22 schietincidenten, waarbij drie doden vielen, intensiever is gaan patrouilleren en Holendrecht tot veiligheidsrisicogebied werd uitgeroepen? Is dit verscherpt optreden nog steeds van kracht of is dit in de afgelopen tijd weer opgeheven?
Het veiligheidsrisicogebied is naar aanleiding van de incidenten in Amsterdam Zuidoost uitgebreid. Die uitbreiding is nog steeds van kracht. Daarnaast is het preventief fouilleren geïntensiveerd, wordt er intensiever gehandhaafd op het Holendrechtplein (ondermeer samenscholing) en is er meer toezicht, ook particulier, ingezet.
In antwoord op Kamervragen uit 2009 over de Amsterdamse wijk de Bijlmer2 werd aangekondigd dat er een brede persoonsgerichte aanpak zou worden gestart? Vindt dit plaats en wat heeft die opgeleverd?
Voor de maatregelen die genomen zijn en de – voorlopige resultaten – daarvan verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 en 9 van de leden Marcouch en Recourt (vraagnummer 2010Z17077, ingezonden 18 november 2010).
Wat wordt gedaan om het vuurwapenbezit terug te dringen?
Zie antwoord vraag 4.
Maakt de korpsbeheerder gebruikt van zijn bevoegdheid om de noodtoestand uit te roepen? Zo nee, waarom niet?
Het inroepen van de noodtoestand op basis van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is geen bevoegdheid van de korpsbeheerder van het regionale politiekorps. De bevoegdheden van de burgemeester, zoals omschreven in artikel 172 van de Gemeentewet, zijn primair van toepassing bij een concrete of voorziene verstoring van de openbare orde. Deze bestuursdwang is hier niet noodzakelijk gezien hetgeen al extra wordt ingezet en is ook geen effectief middel bij het bestrijden van gefragmenteerd voorkomende schietincidenten.
Kent u de toezegging dat er in het korps Amsterdam-Amstelland eind 2010 65 wijkagenten bij zouden komen en dat extra politie in stadsdeel Zuidoost zou worden ingezet? Is deze doelstelling bereikt?
De korpsbeheerder van de regio Amsterdam-Amstelland bericht mij dat de wijkgebonden politiezorg reeds krachtig is ontwikkeld. Conform de afspraak dienen de 65 functies met voorrang te worden vervuld in de tien wijkteams die vallen binnen de door het vorige kabinet aangewezen WWI-wijken. Eén van deze tien wijkteams is gelegen in Amsterdam Zuidoost. De realisatie van deze afspraak per eind 2011 ligt op schema.
Klopt het dat het nu niet zou gaan om schietincidenten in het wilde weg, maar om incidenten tussen groepen criminelen die elkaar naar het leven staan? Heeft de politie deze groepen in beeld? Kent zij de deelnemers? Wat valt er over deze groepen te zeggen?
Zie antwoord vraag 2.
Gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Daders schietpartijen zwaarder straffen»1 en herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen d.d. 7 oktober 2009 over de Amsterdamse wijk de Bijlmer?2 Heeft u kennisgenomen van het laatste nieuws over een schietpartij met dodelijke afloop in Amsterdam Zuidoost?
Ja.
Deelt u de zorg over het aanhouden van het gewapend geweld in Amsterdam Zuidoost en de slachtoffers die daarbij vallen? Wat zijn de ontwikkelingen in de aanpak ten opzichte van uw eerdere antwoorden?
Ik deel de zorg over incidenten en het (wapen)geweld in Amsterdam Zuidoost. De incidenten zijn onacceptabel. De in 2009 gestarte aanpak – zowel repressief als preventief – wordt onverminderd voortgezet, waarbij het terugdringen van wapenbezit een belangrijk onderdeel is. In de Amsterdamse driehoek is gesproken over mogelijke extra maatregelen, zoals de hieronder geschetste intensieve aanpak. Want alles moet in het werk worden gesteld om het bezit van wapens aan te pakken. Uiteraard worden de voortgang en de resultaten van de maatregelen door de lokale driehoek continu in de gaten gehouden.
Wat de aanpak betreft, waarover ook in eerdere antwoorden is3 gesproken: stadsdeel Zuidoost en de centrale stad zijn samen met de politie en het openbaar ministerie een intensieve aanpak gestart die zich richt op zowel de repressie als op preventie. Een intensieve aanpak van de notoire top 50 maakt hiervan onderdeel uit. Deze is vanuit het veiligheidshuis gestart op een door de politie opgestelde lijst. Dit zijn mensen die bij herhaling voor veel criminaliteit en overlast hebben gezorgd op een aantal hotspots in het stadsdeel Zuidoost waaronder het Holendrechtplein.
De eindevaluatie van deze aanpak is begin 2011 gereed. Daarop vooruitlopend kan ik u het volgende melden:
Herkent u het beeld dat er een dadergroep van geweld is, die op een volstrekt gewetenloze manier te werk gaat? Zo ja, hoe vindt u dat de samenleving zich hier met behulp van het strafrecht tegen teweer moet stellen? Zo nee, waar baseert u dat op?
Uiteraard baart het mij zorgen dat er onder andere in Amsterdam Zuidoost mensen zijn die geweld als enige mogelijkheid zien, dan wel makkelijk een wapen pakken om ruzies te beslechten. Voor wat betreft de genomen maatregelen verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 en dat op vraag 8 van het lid Çörüz (vraagnummer 2010Z17078, ingezonden 18 november 2010).
Heeft u, naast de uitspraken van de politiecommissaris in Amsterdam Zuidoost, meer signalen dat de strafmaat tegen daders van ernstig geweld een effectieve aanpak belemmert? Bent u bereid hierover op korte termijn met betrokken partijen het gesprek aan te gaan?
Ik herken deze signalen, zie verder het antwoord op vraag 9. Naast een afschrikkende strafmaat is vooral van groot belang dat er sneller en consequenter wordt gestraft. Hiertoe is recentelijk overlegd tussen de driehoek en de president van de rechtbank en zijn afspraken gemaakt over het versnellen van lik-op-stuk.
Kunt u een overzicht geven van de aanhoudingen van verdachten van gewapend geweld en wapenbezit waar de politiecommissaris op doelt, en de veroordelingen waar dit toe geleid heeft?
Van de vuurwapenincidenten uit 2009 is mede door extra recherche-inzet het merendeel van de incidenten, 17 van de 24, opgelost in die zin dat verdachten zijn aangehouden.
In 2010 zijn er 14 schietincidenten geweest met één dodelijk slachtoffer. In deze zaken zijn 18 verdachten aangehouden en er lopen nog onderzoeken.
Aangezien veroordelingen niet worden geregistreerd per stadsdeel kan hiervan geen overzicht worden verstrekt.
Hoe vordert het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem en het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politiekorpsen?
In het betreffende politiekorps, Amsterdam-Amstelland, is de lokaal aanwezige vuurwapenkennis voor de behandeling van de onderhavige incidenten toereikend. Landelijk vorderde het opbouwen van vuurwapenkennis bij de politie aanvankelijk traag, maar is op dit moment sprake van een inhaalslag. De inhaalslag bestaat er uit dat vorig jaar is besloten om vuurwapenkennis en -expertise onder te brengen in het nieuw in te richten Forensische Service Centrum van de politie. Dit betekent dat medio 2012 in het gehele land die kennis eenduidig en uniform georganiseerd en beschikbaar zal zijn bij alle politiekorpsen. In de voor dit Forensische Service Centrum benodigde kennis wordt verder voorzien door een nieuwe opleiding binnen de Nederlandse Politieacademie. Deze opleiding wordt thans ontwikkeld. Het gebruik van het Vuurwapen Data Systeem behoeft bij de korpsen nog de nodige aandacht Ik zal mij met het korpsbeheerdersberaad verstaan om te bezien op welke wijze dit verder versneld kan worden. Ik kan u alvast melden dat de KMar eind vorig jaar is begonnen met het vullen en gebruiken van het Vuurwapen Data Systeem.
Hoe beoordeelt u de analyse dat het voor handen hebben van wapens de drempel verlaagt om conflicten door middel van geweld op te lossen? Kent u de verhalen dat de schietpartijen in Zuidoost volgden op een conflict waarna men een wapen ging halen?
Ik deel de verwachting dat het bestrijden van vuurwapenbezit een positief effect op het terugdringen van het aantal vuurwapenincidenten. Daarom is, na de incidenten in 2009, het preventief fouilleren in frequentie opgevoerd en flexibeler uitgevoerd naar tijd en plaats. In 2010 zijn er 56 acties gehouden.
In een enkel geval wordt in het strafrechtelijk onderzoek bevestigd dat een vuurwapen (thuis) is opgehaald en vervolgens is gebruikt naar aanleiding van een eerder conflict. Hieruit kan de voorlopige conclusie worden getrokken dat het als gewoonte bij zich dragen van een vuurwapen op de openbare weg als te risicovol wordt ervaren. Voor zover dat veronderstelde risico het gevolg is van het geïntensiveerde politietoezicht in het algemeen en het preventief fouilleren in het bijzonder zie ik dat als bemoedigend.
Is het waar dat een huiszoeking moeilijk te realiseren is op basis van enkel een verdenking van verboden wapenbezit, zoals informatie die bekend is bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE)? Vindt u ook dat aan deze informatie onder omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend mag worden? Zo ja, hoe wilt u dat bevorderen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van artikel 49 van de Wet wapens en munitie (WWM) kunnen opsporingsambtenaren te allen tijde op plaatsen waar zij redelijkerwijs kunnen vermoeden dat wapens of munitie aanwezig zijn, ter inbeslagneming een doorzoeking doen. Deze bepaling biedt een ruim bemeten bevoegdheid tot doorzoeking ter inbeslagneming. De strengere eis van een redelijk vermoeden van het bestaan van een strafbaar feit (art 27 Wetboek van Strafvordering) wordt niet gesteld.
De Hoge Raad heeft nog recentelijk (HR 22 december 2009, LJN: BJ8622) en in lijn met eerdere jurisprudentie (HR 25 september 2001, LJN: ZD1858), uitgemaakt dat CIE-informatie voldoende kan zijn om een doorzoeking op grond van artikel 49 WWM te rechtvaardigen. Wel dient – in geval van toepassing van dwangmiddelen – (anoniem verkregen) informatie te worden getoetst op haar juistheid en gestaafd met nadere onderzoeksgegevens (HR 13 juni 2006, LJN: AV4179).
Of dergelijke informatie toereikend is voor de toepassing van het bij artikel 49 WWM voorziene dwangmiddel, is in belangrijke mate afhankelijk van de aan de feitenrechter voorbehouden weging en waardering van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan een rol spelen of de CIE-informatie als betrouwbaar is aangemerkt en of de CIE-informatie recent is verkregen.
Naar mijn mening biedt artikel 49 WWM voldoende mogelijkheden om verboden wapenbezit aan te kunnen aanpakken.
Deelt u de mening dat er op basis van het cv een bewezen dader gerichter gezocht zou mogen worden naar wapens bij personen waarvan vermoed wordt dat zij wapens bezitten? Wat wilt u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen niet opnieuw wapens kunnen bezitten en weten dat ze hierop in de gaten gehouden worden?
De justitiële documentatie van een persoon, waaruit blijkt dat iemand is veroordeeld voor een wapenincident en/of verboden vuurwapenbezit, in combinatie met een CIE-melding, is voldoende basis om gericht te zoeken. Aangezien het bezit en het gebruik van vuurwapens in Amsterdam Zuidoost streng dient te worden bestraft, formuleren de officieren van justitie ter terechtzitting hoge strafeisen. De rechtbank heeft in een aantal zaken bij de strafmaatoverwegingen de problemen in Zuidoost (strafmaatverhogend) betrokken. Daarnaast is een specifieke beleidslijn opgesteld tussen Team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en District 3 van de politie Amsterdam-Amstelland. Indien een verdachte wordt aangehouden in Zuidoost voor vuurwapenbezit neemt de politie contact op met de teamleider van team Noord-Oost van het arrondissementsparket Amsterdam en wordt in beginsel een voorgeleiding bij de rechter-commissaris afgesproken.
Bent u van mening dat het voor een goede aanpak van geweld noodzakelijk is om de lokale samenleving goed te kennen en dat in dit geval kennis van de Antilliaanse gemeenschap van groot belang is? Zo ja, hoe waarborgt u financieel en organisatorisch dat die kennis in de toekomst gehandhaafd blijft? Zo nee, waarom vindt u deze kennis niet waardevol?
De kennis van en de binding met de lokale gemeenschap is in het algemeen van groot belang bij het uitoefenen van de politietaak. Amsterdam Zuidoost staat bekend om de rijke schakering van nationaliteiten en culturen. De gebiedsgebonden politiezorg is sterk ontwikkeld; er zijn contacten met de meest belangrijke groeperingen, naast de Antilliaanse ook de West-Afrikaanse en Surinaamse gemeenschap. Dat is ook bij de bestrijding van vuurwapenincidenten aan de orde. Deze invulling van de gebiedsgebonden politiezorg wordt gehandhaafd.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel van de Telegraaf «Ontvoerders zo asielprocedure in»1 waarin staat dat het eenvoudig is om met valse paspoorten misbruik te maken van de Nederlandse asielprocedure?
Ja.
Bent u bereid het onderzoeksrapport, waaruit dit zou blijken toe te zenden aan de Tweede Kamer? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van een onderzoeksrapport. Graag verwijs ik uw Kamer naar de beantwoording van de over dit onderwerp op 15 november 2010 door de heer Fritsma gestelde vragen2, met name naar het antwoord op vragen 2 en 3.
Is het waar dat de valse paspoorten de echtheidscontrole van de Koninklijke Marechaussee (KMar) hebben doorstaan? Zo ja, deelt u de mening dat dit absoluut ontoelaatbaar is en deelt u voorts de mening dat de echtheidscontroles per direct moeten worden verscherpt? Zo nee, waarom niet?
Nee. De valsheid is direct bij inreis door de Koninklijke Marechaussee onderkend.
Zijn er meer gevallen bekend, waarbij de asielprocedure in ons land is misbruikt? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan en is hier vervolgens actie op ondernomen? Zo nee, waarom niet?
In 2009 is in ruim dertig gevallen een verblijfsvergunning asiel, zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd, ingetrokken nadat gebleken was dat de desbetreffende vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt. Voor 2010 gaat het tot en met begin december om ruim twintig gevallen. Hierbij merk ik op dat het daarbij ook kan gaan om andere redenen dan het overleggen van een vals paspoort.
Het verstrekken van onjuiste gegevens kan een reden zijn om een asielaanvraag af te wijzen. Binnen het kader van de beoordeling van een asielverzoek is het verstrekken van onjuiste gegevens geen zelfstandige afwijzingsgrond. Wel wordt dit betrokken in de toetsing van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Indien blijkt dat een asielzoeker al eerder onder een andere naam een asielaanvraag heeft ingediend, zich na binnenkomst in Nederland niet onverwijld heeft gemeld, valse of vervalste documenten heeft overlegd, of documenten heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben, zal zijn relaas niet snel geloofwaardig worden bevonden. Indien de asielzoeker desondanks meent dat hij bescherming behoeft, wordt van hem een grotere inspanning verwacht om de noodzaak hiertoe aannemelijk te maken.
Zijn er ook bij de reguliere procedure gevallen bekend van misbruik van valse paspoorten? Zo ja, om hoeveel gevallen zou dit gaan?
In reguliere procedures wordt een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend bij het IND-loket. Bij de indiening van de aanvraag dient tevens een geldig paspoort te worden overlegd. De IND heeft de expertise en de middelen om valse documenten te herkennen. Indien wordt vastgesteld dat sprake is van een vals paspoort, wordt hiervan aangifte gedaan bij de politie. De aanvraag wordt afgewezen met als reden dat geen geldig document voor grensoverschrijding is overgelegd waarmee de identiteit en nationaliteit is vast komen te staan.
Cijfers over het aantal afwijzingen wegens het overleggen van een vals paspoort zijn niet voorhanden. Dit geldt eveneens voor het intrekken van de verblijfsvergunning als sprake is van een vals of vervalst paspoort.
Hebt u de zaak van de kidnappers besproken met uw Amerikaanse ambtgenoot, omdat uit het artikel blijkt dat deze zaak in Amerika tot grote beroering heeft geleid? Zo nee, waarom niet?
Nadat de Amerikaanse autoriteiten in oktober 2010 hadden laten weten dat beide verdachten mogelijk in Nederland verbleven, heeft het openbaar ministerie de verdachten laten opsporen en aanhouden. De Amerikaanse autoriteiten hebben laten weten dat zij tevreden zijn met de Nederlandse medewerking en de snelle aanhouding.
Grensoverschrijdende samenwerking van de politie ten behoeve van opsporing |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Aangifte strandt op politie»?1
Ja.
Is het waar dat in diverse gevallen geen aangifte kan worden gedaan bij de Nederlandse politie? Is het waar dat als er wel bereidheid is om de aangifte op te nemen, er vervolgens geen bereidheid is om het onderzoek op te pakken? Zo nee, waar baseert u dit op? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is?
De politie is op grond van artikel 163 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering verplicht om aangiftes van een strafbaar feit op te nemen. Indien het feit in het buitenland is gepleegd, is de Nederlandse opsporingsambtenaar uitsluitend verplicht een aangifte op te nemen, indien de Nederlandse strafwet van toepassing is.
De beslissing welke aangifte leidt tot het instellen van een opsporingsonderzoek wordt genomen aan de hand van de criteria die zijn vastgelegd in de Aanwijzing voor de opsporing (Stcrt 2003, nr. 41. Deze betreffen onder meer de ernst van het strafbare feit en de aanwezigheid van opsporingsindicaties.
Klopt het dat andere prioriteiten en de capaciteitsproblemen bij de Nederlandse politie de oorzaken zijn? Zo nee, welke oorzaken liggen hier dan aan ten grondslag? En welke maatregelen gaat u nemen om dit op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u het belang van een goede registratie van ladingdiefstallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit voor eens en altijd te bewerkstelligen?
Het belang van een goede registratie van transportcriminaliteit (inclusief ladingdiefstallen) wordt door alle betrokken publieke en private partijen onderschreven. Hiertoe is in het 2e Convenant Aanpak Criminaliteit Transportsector een actielijn afgesproken. Publieke en private partijen gaan eenduidige definities hanteren. De definities zijn recentelijk vastgesteld. De komende maanden zullen de convenantpartijen hun registratiesystemen en automatisering gaan aanpassen op de geformuleerde definitie. Ook zal informatie over transportcriminaliteit tussen betrokken partijen gedeeld worden. Hiermee zal een vollediger en duidelijker beeld van de problematiek ontstaan.
Hoe staat u tegenover het genoemde convenant waarin de publiekprivate samenwerking in dezen zou moeten worden geregeld?
Dit convenant geeft een krachtige impuls aan de bestrijding van transportcriminaliteit. Aanvullende convenanten specifiek gericht op rechtshulpverzoeken van buitenlandse politiediensten op transportcriminaliteit lijken mij niet noodzakelijk. De huidige (juridische) structuur van rechtshulp is naar mijn mening afdoende voor dergelijke verzoeken.
Eerwraak |
|
André Rouvoet (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het programma «3DOCs code Rood: Eerwraak»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks honderden Nederlandse meisjes door hun eigen familie met de dood worden bedreigd omdat zij de eer van de familie zouden hebben geschonden?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is, kan ik dat niet bevestigen.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat kinderen onder de 16 jaar zonder toestemming van hun ouders aangifte kunnen doen in het geval van doodsbedreigingen door ouders of familieleden?
Dit is al mogelijk. Art. 161 Sv stelt: ieder die kennis draagt van een begaan strafbaar feit is bevoegd daarvan aangifte te doen. Er is dus geen leeftijdsgrens gesteld.
Wanneer verwacht u de evaluatie van de twee pilots uitgevoerd door hulpverleningsorganisatie Fier Fryslân naar de Kamer te kunnen sturen met uw reactie?
De – in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport – uitgevoerde evaluatie wordt binnenkort tezamen met het kabinetsstandpunt op het rapport van de Commissie de Jong over het stelsel onderzoek vrouwenopvang naar de Kamer gestuurd.
Wat is uw reactie op de onderzoeksresultaten van Fier Fryslan die zijn gebundeld in het boek Dochters van Zahir (Zahir is de naam van de opvanglocatie)?
Ik neem de uitkomsten van het onderzoek van Fier Fryslân over het vóórkomen van seksueel misbruik, serieus. Daarom heb ik het landelijke Partnership Aanpak Seksueel Geweld2 gevraagd mij over de gesignaleerde problematiek te adviseren.
Bent u tevens bereid, aangezien in de reguliere (jeugd)zorg nog onvoldoende expertise aanwezig is rond deze problematiek, om de financiering van de in 2007 gestarte twee pilots, waar meiden en jonge vrouwen uit eerculturen terecht kunnen voor veilige opvang en hulp, EVA en Zahir ook in 2011 voort te zetten en het aantal opvangplaatsen uit te breiden?
De looptijd van de twee pilots EVA en Zahir zijn – in afwachting van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) – reeds verlengd tot 1 januari 2012. Dit advies biedt het kader voor de structurele oplossing voor de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Met de twee pilots zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn in de pilots dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang.
Eergerelateerd geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de documentaire «code rood»1 over slachtoffers van eergerelateerd geweld?
Ja.
Kunt u aangeven welke maatregelen u van plan bent te nemen om slachtoffers van eergerelateerd geweld beter te beschermen en de daders die hierbij betrokken zijn op te sporen en te vervolgen?
Voor de oplossing van mogelijke eerconflicten en ter voorkoming van escalatie is het soms aangewezen dat het slachtoffer eerst in een veilige omgeving wordt opgevangen voordat actie kan worden ondernomen richting dader en familie.
De bescherming van slachtoffers van eergerelateerd geweld is het primaire doel van de samenwerking tussen alle betrokken ketenpartners. Dit doel komt onder meer tot uitdrukking in de richtlijnen voor de aanpak van eergerelateerd geweld zoals die door de vrouwenopvang en door het Openbaar Ministerie zijn opgesteld.
Met de Aanwijzing huiselijk- en eergerelateerd geweld van het Openbaar Ministerie en de verdere uitrol van de landelijke methode voor de aanpak van eergerelateerd geweld binnen de politiekorpsen zijn maatregelen getroffen om de opsporing en vervolging van daders van eergerelateerd geweld nader vorm te gegeven. Wat betreft de maatregelen voor bescherming en opvang van slachtoffers verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7 en 8 hieronder. Op basis van de Aanwijzing beveiliging van personen, objecten en diensten draagt de hoofdofficier van justitie van de woonplaats van de bedreigde persoon het gezag over bewakings- en beveiligingsmaatregelen.
Wat is uw mening over het feit dat het altijd de slachtoffers zijn die moeten vluchten, en de daders in veel gevallen vrij rondlopen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat slachtoffers van eergerelateerd geweld nog steeds niet altijd de opvang en de hulp krijgen die zij nodig hebben, en dat instellingen – zoals jeugdzorg, scholen en andere hulpverlenende instanties – nog steeds niet weten hoe zij met signalen van eergeralateerd geweld moeten omgaan? Op welke manier gaat u bewerkstelligen dat deze instanties adequaat handelen bij eergerelateerd geweld? Op welke manier wordt specifieke deskundigheid door deze instanties verworven?
Professionals hebben een belangrijke rol in het vroegtijdig signaleren van geweld in afhankelijkheidsrelaties, waaronder eergerelateerd geweld. Ik zal daarom krachtig inzetten op het versterken van die rol. U ontvangt begin volgend jaar een brief over de maatregelen die ik daarvoor wil inzetten.
Verder heeft de Federatie Opvang in het kader van de deskundigheidsbevordering van professionals in de opvang en hulpverlening handreikingen opgesteld voor de begeleiding van slachtoffers van eergerelateerd geweld. Hoewel primair ontwikkeld voor de vrouwenopvang zijn deze handreikingen (beschikbaar via www.eergerelateerdgeweld.info) ook bruikbaar voor aanbieders van jeugdzorg, medewerkers van de Steunpunten Huiselijk Geweld, bureaus jeugdzorg, onderwijsinstellingen, huisartsen, politie etc. De handreikingen zijn afgelopen voorjaar tijdens een door de Federatie Opvang georganiseerde slotconferentie gepresenteerd en breed verspreid onder de ketenpartners. Om ervoor te zorgen dat jongeren snel de juiste hulp krijgen aangeboden, is samenwerking tussen onderwijs, gemeente, zorg- en veiligheidsinstanties noodzakelijk. Deze samenwerking heeft in de afgelopen jaren in de vorm van Zorg- en Adviesteams (ZAT’s) vorm gekregen.
Kunt u aangeven hoeveel gevallen van eergerelateerd geweld jaarlijks bekend zijn? Wordt eergerelateerd geweld door de politie en het steunpunt huiselijk geweld apart geregistreerd?
Op basis van de informatie die bij mij bekend is valt de omvang van de problematiek niet goed in te schatten. Op dit moment registreren slechts enkele Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) eergerelateerd geweld apart.
Herinnert u zich de mondelinge vragen van het lid Arib over de specifieke opvang Zahir en Eva?2 Wat is er sindsdien gebeurd om de opvang van slachtoffers van eergerelateerd geweld uit te breiden?
Ja. Met de twee pilots Zahir en EVA zijn de capaciteitsproblemen besproken. Vanaf april 2010 zijn beide pilots daarom uitgebreid met elk twee extra plekken (er zijn nu in totaal 20 plaatsen). Mocht er in het geval van een acute situatie niet direct een plek zijn dan worden de meisjes/jonge vrouwen ergens anders ondergebracht. Hierover zijn onder meer afspraken gemaakt tussen het LEC EGG en de vrouwenopvang. Daarnaast kunnen minderjarige slachtoffers door bureau Jeugdzorg worden doorverwezen naar de reguliere (gesloten) jeugdzorginstellingen.
Kent u de toezegging van uw ambtsvoorganger dat in maart 20103 een evaluatie van beide projecten naar de Kamer zou worden toegezonden? Zo ja, waarom is dit nog steeds niet gebeurd? Bent u bereid de evaluatie zo snel mogelijk naar de Kamer te sturen?
In de betreffende brief van 28 november 2009 heeft mijn ambtsvoorgangster aangeven dat het onderzoek van de commissie «Stelselonderzoek Vrouwenopvang» (commissie De Jong) in maart 2010 wordt verwacht. Bij dit onderzoek worden de huidige pilots meegenomen. De commissie De Jong heeft eind maart 2010 aan voormalig minister van VWS gemeld enige maanden langer nodig te hebben voor het onderzoek. Het onderzoek is inmiddels afgerond. De evaluatie en het kabinetsstandpunt op het rapport van de commissie De Jong worden zo spoedig mogelijk naar de Kamer gezonden.
Bent u bereid de pilots Zahir en Eva die de opvang, hulp en behandeling aan slachtoffers van eergerelateerd geweld bieden structureel te financieren en de opvang uit te breiden?
De pilots zijn tijdelijk opgezet om meer te leren over de aard en omvang van de problematiek rond eergeweld. Het advies van de commissie De Jong biedt het kader voor de structurele oplossing voor de hulp en opvang van specifieke (nieuwe) groepen, waaronder slachtoffers van eergerelateerd geweld.
Het bericht dat criminele vreemdelingen met valse paspoorten moeiteloos kunnen onderduiken in Nederlandse asielzoekerscentra |
|
Sietse Fritsma (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontvoerders zo asielprocedure in»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zo gemakkelijk om de tuin is te leiden door dergelijke fraudeurs?
Beide vragen bevatten aannames die ik niet kan onderschrijven. Aan de desbetreffende vreemdelingen is geen verblijfsvergunning verleend.
Bij hun inreis in Nederland op 12 maart 2010 hebben zij zich bediend van valse Bulgaarse paspoorten. Dit is door de Koninklijke Marechaussee direct bij de inreis op de luchthaven Schiphol onderkend. Deze constatering is door betrokkenen niet bestreden. Betrokkenen zijn na binnenkomst derhalve eerst een strafrechtelijk traject ingegaan en werden als gevolg hiervan voor de eerste maal gearresteerd. Vervolgens hebben zij op 17 maart 2010 in het Aanmeldcentrum Schiphol asiel aangevraagd.
Het feit dat een asielzoeker niet beschikt over authentieke en echte identiteitsdocumenten en is ingereisd met valse of vervalste documenten kan, onder meer op grond van het Vluchtelingenverdrag, niet in de weg staan aan het indienen van een asielaanvraag. Immers, juist in de asielprocedure moet worden onderzocht of het gebruik van valse of vervalste documenten verband houdt met de reden van vertrek en de redenen waarom er om internationale bescherming wordt verzocht.
Betrokkenen hebben in de asielprocedure aangegeven de Armeense nationaliteit te bezitten en zij zijn gehoord in de Armeense taal. De asielaanvraag van betrokkenen is afgewezen. Op het moment dat zij voor de eerste maal werden gearresteerd, waren betrokkenen in afwachting van behandeling van het tegen de afwijzende besluiten ingestelde beroep.
Zoals gebruikelijk is voorafgaand aan de asielprocedure een identificatieonderzoek verricht, waarbij de vingerafdrukken van betrokkenen zijn nagetrokken in de nationale en internationale opsporingsregisters. Omdat de Amerikaanse autoriteiten de betrokken vreemdelingen niet internationaal gesignaleerd hadden, is op dat moment nog niet aan het licht gekomen dat zij werden gezocht door de Amerikaanse autoriteiten. De ware identiteit van betrokkenen kon uiteindelijk als gevolg van een internationaal rechercheonderzoek door de Nederlandse, Amerikaanse en Griekse autoriteiten worden vastgesteld. Naar aanleiding van het verzoek van Amerika werden betrokkenen voor de tweede maal gearresteerd.
Realiseert u zich dat deze praktijk vele andere asielbedriegers zal aantrekken omdat hiermee het signaal wordt afgegeven dat bedrog een probaat middel is om verblijf in Nederland te verkrijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verbeterstappen bent u voornemens te ondernemen om dergelijke, kennelijk kinderlijk eenvoudige fraudepraktijken bij asielaanvragen in de toekomst te voorkomen?
Naar mijn mening is in deze casus adequaat gereageerd. Dit blijkt uit de beantwoording van de vragen 2 en 3. Om die reden is het inzetten op een verbetertraject niet nodig. Wel blijkt uit deze casus duidelijk het belang van het registeren van op te sporen personen in de opsporingsregisters. Het natrekken van een vreemdeling in de opsporingsregisters kan vanzelfsprekend alleen succesvol zijn, wanneer het land dat een belang heeft bij opsporing van een persoon, deze als zodanig in de opsporingsregisters signaleert.
Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te voorkomen dat dergelijke frauderende vreemdelingen ooit nog een verblijfsvergunning in Nederland kunnen verkrijgen?
In de Vreemdelingenwet is afdoende geborgd dat verstrekking van onjuiste gegevens leidt tot afwijzing van de asielaanvraag, of, indien inmiddels een verblijfsvergunning is verleend, tot intrekking van de verblijfsvergunning. Ik zie dan ook geen aanleiding tot het nemen van aanvullende maatregelen.
Zoals hiervoor aangegeven zijn betrokkenen niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning. Hun asielaanvraag is afgewezen en zij waren op het moment dat zij zijn gearresteerd in afwachting van de behandeling van de tegen de afwijzende beslissingen ingediende beroepschriften.
Zowel bij de asielaanvraag als na hun arrestatie zijn de vingerafdrukken bij betrokkenen afgenomen en geregistreerd. Bij een eventuele volgende asielaanvraag zullen betrokkenen «herkend» worden en is hun voorgeschiedenis direct voorhanden. Door het registratiesysteem Eurodac zal dit ook in andere EU-lidstaten het geval zijn.
Bent u bereid om de volledige kosten die met de asielprocedure en de opvang van deze twee oplichters gepaard zijn gegaan op hen te verhalen? Bent u tevens bereid om van een dergelijke terugvordering vast beleid te maken wanneer wordt vastgesteld dat vreemdelingen op leugenachtige gronden een asielaanvraag hebben ingediend? Zo nee, waarom niet?
Ik acht dat niet goed uitvoerbaar. Ik heb begrip voor de gedachte om vreemdelingen, die als gevolg van misleidend gedrag ten onrechte kosten veroorzaken voor de Nederlandse Staat, die kosten zelf te laten betalen. Echter moet worden aangenomen dat in de regel de kans op verhaal klein is en de hiermee gemoeide kosten hoog zijn. Mijn inzet is er op gericht de aanvraag van vreemdelingen die op oneigenlijke gronden een asielaanvraag indienen zo snel mogelijk af te wijzen en betrokkenen vervolgens op de kortst mogelijke termijn uit te zetten. Ik heb in ieder geval wel de bevoegdheid om de kosten van de terugkeer en de opvang op de vreemdeling te verhalen. Dat gaat echter in veel gevallen niet eenvoudig. Indien de vreemdeling geld of andere goederen van waarde bij zich heeft, kunnen deze uiteraard worden aangewend om de kosten van zijn terugkeer te dekken. In het geval een vreemdeling geen geld of goederen van waarde bezit, is een terugvorderingsactie alleen kansrijk als te achterhalen is dat de vreemdeling eigen vermogen heeft, duidelijk is wie de vreemdeling is en wat zijn woonplaats is. Bovendien kost het ook geld om een dergelijke gerechtelijke procedure uit te voeren. Advocaten en deurwaarders in het buitenland moeten worden ingeschakeld. Dit zijn de belangrijkste redenen waarom een succesvol verhaal van de kosten niet waarschijnlijk is.
Ik vind het belangrijk bij het efficiënt inzetten van handhavinginstrumenten een afweging te maken, waarbij de kans op succes een rol speelt. Om die reden besluit ik voor het moment niet te proberen om de met de asielprocedure en de opvang gemoeide kosten te verhalen. Dat laat onverlet dat ik ten aanzien van de kosten van de terugkeer een bevoegdheid heb om de kosten te verhalen.
De aanpak van huiselijk geweld |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het tv-programma Editie.nl waarin aandacht werd besteed aan de campagne van Postbus 51 «my secretscosmetics» tegen huiselijk geweld?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze campagne, waarbij eerst wordt uitgelegd welke cosmetische producten te koop zijn om blauwe plekken, kapotte lippen en bloedrestjes als gevolg van huiselijk geweld weg te werken en waarbij aan het eind slechts kort het nummer van het steunpunt huiselijk geweld wordt getoond, zijn doel, namelijk het tegengaan van huiselijk geweld, voorbij schiet? Zo ja, op welke termijn gaat u deze campagne stoppen? Zo nee, wordt het steunpunt door deze campagne aantoonbaar vaker gebeld en hoe vaak?
Nee. De campagne tegen huiselijk geweld bestaat uit verschillende onderdelen: 1) tv- en radio-spots, 2) de website «My secrets cosmetics», 3) banners op veelbezochte publiekssites en 4) de website www.shginfo.nl. De onderdelen 1 tot en met 3 waren tijdelijk en zijn inmiddels gestopt.
Het landelijke nummer van de SHG’s is in de maand na de start van de campagne op 16 oktober jongstleden 2645 keer gebeld. Dit zijn ongeveer 1000 extra telefonische contacten bovenop het gemiddelde van circa 1600 in de voorgaande maanden.
Deelt u de mening dat met deze campagne ook kan worden bereikt dat slachtoffers van huiselijk geweld leren hoe zij op een makkelijke manier blauwe plekken kunnen maskeren? Zo ja, wat draagt dat bij aan het voorkomen van huiselijk geweld? Zo nee, waarom niet?
Nee. «My secrets cosmetics» is een onorthodoxe manier om mensen te confronteren met hun eigen gedrag. Bezoekers worden even op het verkeerde been gezet, maar snel is duidelijk dat het maskeren van blauwe plekken geen oplossing is voor huiselijk geweld. Bij iedere doorklik op een te bestellen pseudo-artikel verschijnt steeds onmiddellijk de campagneboodschap: «Nu is het genoeg – er is een betere oplossing tegen huiselijk geweld, namelijk hulp zoeken», incl. telefoonnummer en website.
«My secrets cosmetics» is confronterend, maar slaat wel aan bij de beoogde doelgroep. Uit reacties van bezoekers van de site en van een slachtoffergroep blijkt dat de boodschap achter de site goed wordt begrepen en gewaardeerd.
Klopt het dat uit de evaluatie van de eerdere publiekscampagne huiselijk geweld 2009 blijkt dat slechts 8% van de doelgroep na de campagne bekend is met het telefoonnummer dat slachtoffers kunnen bellen voor hulp? Zo ja, wat hebt u met deze conclusie gedaan? Zo nee, wat was het resultaat van de campagne dan wel?
Ja. Uit de tussenmetingsresultaten van de huidige campagne 2010 blijkt dat de bekendheid met het telefoonnummer op een veel hoger niveau ligt. Van het algemeen publiek is 24% bekend met het telefoonnummer om huiselijk geweld te melden, onder de doelgroep «betrokkenen» is dit 36%.
Wat hebben de publiekscampagnes tegen huiselijk geweld tot nu toe gekost? Wat heeft de specifieke campagne «My secrets Cosmetics» gekost en welke advies- en reclamebureaus zijn hierbij betrokken?
2007 € 1 256 000
2008 € 914 900
2009 € 788 000
2010 € 505 000
Van deze bedragen zijn de produktiekosten (o.a. website, tv- en radiospots, print, banners, toolkit t.b.v. SHG’s), de mediakosten (postbus 51 radio en tv en online), de onderhoudskosten (voor website en het online forum en het telefoonnummer) en de personele kosten voor campagneontwikkeling en -begeleiding betaald.
De kosten voor conceptontwikkeling en productie (film, fotografie, banners, website) waren € 52 000. De kosten voor media-inkoop waren € 50 000.
Wat vindt u ervan dat het bellen met het nummer 0 900 126 266 – het steunpunt huiselijk geweld – 5 cent per minuut kost en dat dit nummer alleen overdag bereikbaar is? Deelt u de mening dat de kosten en de beperkte bereikbaarheid van dit nummer een obstakel zijn voor slachtoffers van huiselijk geweld? Zo ja, bent u bereid dit nummer gratis en 24 uur per dag open te stellen? Klopt het dat dit ook voor het meldpunt Kindermishandeling geldt?
Als het landelijk nummer van de SHG’s gebeld wordt, worden bellers doorgeschakeld naar een SHG in de regio. Buiten kantooruren komt het voor dat bellers worden doorgeschakeld naar een ander nummer, bijvoorbeeld een crisisdienst, een SHG in een nabij gelegen grote stad of naar Stichting Korrelatie. De staatssecretaris van VWS zal samen met de branches van de SHG’s onderzoeken op welke wijze een 24-uursbereikbaarheid in Nederland voor de SHG’s het beste kan worden ingericht. Daarbij zal zij tevens de mogelijkheden onderzoeken om van het landelijk nummer een gratis nummer te maken. Indertijd is gekozen voor een niet-gratis nummer om misbruik te voorkomen.
De Advies- en Meldpunten Kindermishandeling maken onderdeel uit van de bureaus jeugdzorg. De bureaus jeugdzorg zijn 24 uur per dag 7 dagen in de week beschikbaar voor crisissituaties. Bellen met het AMK kost overigens eveneens 5 cent per minuut.
Is het waar dat de Verenigde Naties (VN) Nederland heeft berispt om het hulpnummer vanwege de kosten en de beperkte bereikbaarheid? Zo ja, op welke wijze is dit door de VN aan Nederland kenbaar gemaakt? Wilt u deze informatie naar de Kamer zenden?
Een dergelijke berisping is mij niet bekend.
Herinnert u zich de motie-Arib over het registreren van het aantal dodelijke slachtoffers als gevolg van huiselijk geweld en eergerelateerd geweld?2 Zo ja, wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van deze motie?
Ja. De politiekorpsen inventariseren momenteel, op verzoek van de Raad van Korpschefs, de gegevens over het aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld over de periode 1 januari 2009 tot 1 oktober 2010. De resultaten van deze inventarisatie worden voor het eind van het jaar naar de Kamer gezonden.
Daarnaast worden de politiesystemen aangepast, zodat de gegevens over het aantal dodelijke slachtoffers van huiselijk geweld beschikbaar komen via een geautomatiseerd registratiesysteem.
Wanneer zult u het wetsvoorstel over verplicht meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling bij de Kamer indienen?
De staatssecretaris van VWS zal uw Kamer begin 2011 een brief sturen over de meldcode en meldplicht. In deze brief zal ook de planning met betrekking tot het wetsvoorstel aan bod komen.
Bestrijding van cybercrime |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie weet weinig van internetcrimineel»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat geschetst wordt in het artikel dat politie te weinig kennis heeft van internetcriminaliteit? Zo nee, waarom niet?
Ik herken dit beeld slechts gedeeltelijk. Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op vraag 7 van het lid Recourt van uw Kamer (Kamervragen 2010Z15331, ingezonden 27 oktober 2010) en voeg daaraan toe dat het verbeteren van de intake van cybercrimezaken onderdeel is van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie.
Is de geschetste kennis van de politie over internetcriminaliteit bij de zes politiekorpsen tekenend voor de kennis van de politie op dit punt bij alle politiekorpsen?
Het onderzoek waaraan in het Algemeen Dagblad (1 november 2010) gerefereerd wordt, is verricht in het kader van het Programma Aanpak Cybercrime van de politie. Het doel was inzicht te verkrijgen in de manier waarop de politie omgaat met het werkaanbod aan cybercrimezaken. Binnen dit programma bestaat in zijn algemeenheid goed inzicht in de ontwikkelingen binnen de politie. Op basis daarvan verwacht ik dat de uitkomsten van dit onderzoek grotendeels ook gelden voor de andere politiekorpsen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vragen 2, 4 en 7.
Wat moet er gebeuren om de kennis bij de politie op het gebied van de bestrijding van cybercrime te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de bestrijding van cybercrime in de regel regionaal of landelijk opgespoord? Welke zaken worden regionaal opgespoord en welke landelijk?
Op landelijk (en internationaal) niveau is het team High Tech Crime van het KLPD verantwoordelijk voor de aanpak van de zwaardere vormen van cybercrime, zoals het bestrijden van botnets. De bovenregionale rechercheteams (BRT’s) en de regionale korpsen zijn verantwoordelijk voor de aanpak van overige vormen van cybercrime.
Hoeveel zaken zijn het afgelopen jaar niet door het landelijk team opgespoord? In hoeveel zaken heeft dit geleid tot vervolging en in hoeveel zaken heeft dit geleid tot een veroordeling?
In antwoord op vragen van het lid Gesthuizen van uw Kamer (Kamerstukken II, 2010–2011, Aanhangsel Handelingen 158) heeft de toenmalige Minister van Justitie aangegeven dat cybercrime een veelomvattend begrip is. Om die reden wordt cybercrime niet als apart fenomeen geregistreerd in de systemen van de politie en het Openbaar Ministerie. Ik kan de gevraagde cijfers daarom niet verstrekken.
Hoe is de kennis ten aanzien van cybercrime en de aanpak daarvan bij de politiekorpsen geborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Doorgifte van seriennummers van navigatiesystemen na diefstal |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autokrakers stelen graag uit Volkswagen»?1
Ja.
Is het waar dat de Wet Politiegegevens de politie verbiedt om na aangifte van diefstal van navigatiesystemen het serienummer aan de fabrikant door te geven? Zo ja, kunt u de redenen hiervoor aangeven?
Nee, de Wet Politiegegevens verzet zich niet tegen doorgifte van serienummers van navigatiesystemen aan de fabrikant. Het recht op bescherming van de persoonlijke levensfeer is hier niet in het geding. De fabrikant beschikt immers al over de serienummers en de daaraan gekoppelde NAW-gegevens. Naar mijn mening ligt het primair op de weg van de aangever zelf het om serienummer van het navigatiesysteem aan de fabrikant door te geven om zodoende te bewerkstelligen dat het onmogelijk wordt gemaakt het gestolen apparaat in te bouwen in een andere auto.
Is het waar dat in de rest van Europa wel doorgifte van serienummers van gesloten navigatiesystemen aan de fabrikant plaatsvindt? Weet u of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd?
Voor zover mij bekend is er alleen in Duitsland sprake van dat de politie stelselmatig diefstal van navigatiesystemen aan bepaalde autofabrikanten doorgeeft. In geval van diefstal van navigatiesystemen uit een BMW, Mercedes of een voertuig van de VAG-groep geeft de politie het kenteken van het voertuig (en dus niet de serienummers van gestolen navigatiesystemen!) door aan de bewuste autofabrikant. Het is mij niet bekend of dit in de praktijk privacyproblemen heeft opgeleverd.
Bent u in navolging van andere Europese landen bereid de Wet Politiegegevens in deze te wijzigen?
Nee, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven is wijziging van de Wet Politiegegevens niet noodzakelijk om doorgifte van serienummers van navigatieapparatuur mogelijk te maken.
Is het waar dat diefstal van navigatiesystemen geen prioriteit heeft voor de politie? Wat gaat u ondernemen opdat diefstal van navigatiesystemen wel hogere prioriteit geniet?
Diefstal van navigatiesystemen is een vorm van auto-inbraak. Auto-inbraak betreft zowel diefstal van losse items die in de auto worden achtergelaten («diefstal uit auto») alsook de vaste componenten of ingebouwde accessoires van de auto (airbags, vaste navigatieapparatuur, etc. zogenaamd «diefstal vanaf auto»). Dit onderscheid is van belang omdat ook het type inbreker verschilt. Diefstal uit auto’s betreft veelal (verslaafde) veelplegers die wijkgebonden opereren. Diefstal vanaf auto’s waaronder begrepen diefstal van navigatiesystemen, komt vaak voor rekening van wat wel wordt genoemd mobiel banditisme. Min of meer georganiseerde criminaliteit die gepleegd wordt door rondtrekkende groeperingen. Beide categorieën auto-inbrekers vergen een eigen aanpak in zowel preventieve als repressieve zin.
Op dit moment voert het Korps Landelijke Politie Diensten een analyse uit op de meer georganiseerde vormen van auto-inbraak. Op grond daarvan kan besloten worden een opsporingsonderzoek te starten dat vanwege de (inter)nationale aspecten het meest geëigend is voor een bovenregionaal rechercheteam.
Overigens ben ik van mening dat waar het specifiek om preventie van diefstal van navigatiesystemen gaat de autofabrikanten een grote verantwoordelijkheid dragen. Het is nu nog te gemakkelijk om een systeem in zijn geheel en zonder schade uit een voertuig te halen en te hergebruiken in een ander voertuig. Ook op het vlak van preventie valt er dus nog veel te winnen.
De stichting Aanpak voertuigcriminaliteit – die ook in het bewuste krantenartikel in Trouw van 22 oktober 2010 wordt genoemd en waarin een tiental publiek private partijen samenwerkt waaronder ook de politie, en het openbaar ministerie – heeft recentelijk voorstellen gedaan voor een integrale aanpak van auto-inbraak. Ik ga bezien in hoeverre de uitvoering van deze voorstellen wenselijk en mogelijk is.
Over de bestrijding van cybercrime |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur over cybercrime?1
Ja.
Bent u het met een aantal geïnterviewden, waar onder de officier van justitie gespecialiseerd in cybercrime, eens dat de bevoegdheden van politie en justitie moeten worden uitgebreid ten aanzien van cybercrime, meer in het bijzonder de mogelijkheid om «terug te hacken», ongeacht de plaats waar de computer zich bevindt?
Is het waar dat in de uitzending de optredende officier van justitie om een dergelijke wetswijziging heeft verzocht?
Bent u bereid aan dit verzoek te voldoen?
Kunt u een dergelijke bevoegdheidsuitbreiding realiseren binnen de nationale wetgeving? Zo ja, hoe? Zo nee, op welke wijze kunt u op korte en lange termijn deze vorm van grensoverschrijdende criminaliteit effectief aanpakken?
De bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 4 aangehaalde bevoegdheden zijn in beginsel binnen de nationale wetgeving te realiseren. En daartoe zal ik voorstellen doen. Voor de internationale dimensie merk ik op dat veel bevoegdheden nationaal vast te leggen zijn, maar het grensoverschrijdende gebruik ervan mede afhangt van de rechtsmacht die op de opsporing en vervolging van grensoverschrijdende of buiten Nederland plaatsvindende misdrijven gelegd wordt en in hoeverre die door de betreffende staat gelegde rechtsmacht internationaal geaccepteerd wordt. Zoals bekend hanteert Nederland een terughoudend beleid op dit punt.
Bent u bereid extra opsporings- en vervolgingscapaciteit in te zetten voor dit soort misdaad?
In het kader van het programma versterking aanpak cybercrime zijn reeds extra gelden beschikbaar gesteld, waarmee opsporing en vervolging een nieuwe impuls hebben gekregen. Ook binnen de bestaande middelen van het OM en de politie zijn aanpassingen gedaan om te voldoen aan de eisen die voortkomen uit de ontwikkelingen in de cybercrime.
Is er voldoende kennis en kunde aanwezig op dit terrein bij justitie en politie?
Het kennisniveau bij gespecialiseerde afdelingen zoals het Team Hightech Crime en het Team Digitaal & Internet van de Dienst Nationale Recherche van het KLPD is hoog. Nederland staat wereldwijd goed bekend wat betreft de bestrijding van hightech crime. Dat neemt niet weg dat het kennisniveau bij de politie en het Openbaar Ministerie nog in ontwikkeling is. In Nederland is in 2006 een Nationale Infrastructuur Bestrijding Cybercrime opgezet en in 2007 een intensiveringsprogramma ontwikkeld. Het doel van deze maatregelen is, onder andere, het verspreiden en opbouwen van kennis en vaardigheden. Voor de aanpak van bijvoorbeeld phishing en botnets zijn zogenaamde proeftuinen ingericht.
De mislukte concurrentie in de post en het bericht dat bankrekeningen geplunderd zijn na het stelen van post met bankgegevens |
|
Sadet Karabulut |
|
Wat is uw reactie op het bericht over plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens?1
Ik heb naar aanleiding van deze berichtgeving navraag gedaan bij TNT Post. Zij hebben mij laten weten dat post aan rekeninghouders van enkele financiële instellingen is onderschept, waarna door de dader(s) – zich uitgevend voor de geadresseerden – om een vervangende pinpas/pincode werd gevraagd. In een aantal gevallen zouden deze frauduleuze aanvragen zijn gehonoreerd, en zijn vervangende passen en de bijbehorende nieuwe pincodes door de betreffende financiële instellingen verzonden. Deze post is opnieuw door de dader(s) onderschept, waarna bankrekeningen zijn geplunderd. Op welke wijze deze post is onderschept, is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post.
Is het stelen van post eenvoudiger geworden na de berichten over kostenreducties die TNT doorvoert in verband met de concurrentie in de post, waardoor de postbezorging faalt en op sommige einddistributiepunten aanhangwagentjes op parkeerterreinen worden ingezet of zelfs zakken die onbeheerd in de publieke ruimte staan?2
De wijze waarop deze fraude heeft kunnen ontstaan is nog onduidelijk. Dit is nog in onderzoek bij de politie en TNT Post. Voordat conclusies kunnen worden getrokken, dienen de resultaten van het onderzoek van politie en TNT Post naar de fraude en de resultaten van het onderzoek van OPTA te worden afgewacht.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13075 (van 17 september 2010) doet OPTA onderzoek naar het mogelijk door TNT Post niet zorgvuldig behandelen van de post (zoals het onbeheerd achterlaten van postzakken op steunpunten) in het kader van diens plicht ervoor te zorgen dat het briefgeheim niet wordt geschonden. Zoals vermeld in de beantwoording van de kamervragen 2010Z13437 (van 23 september 2010) heb ik OPTA gevraagd het aspect van mobiele depots mee te nemen in het onderzoek.
Het is aan OPTA om te bepalen in hoeverre deze berichtgeving relevant is voor diens onderzoek. Ik kan mij voorstellen dat de resultaten van het onderzoek van politie Amsterdam en TNT Post over de wijze waarop deze fraude heeft kunnen plaatsvinden van wezenlijk belang kunnen zijn voor de afweging van OPTA.
Kan de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (OPTA) deze berichten betrekken bij het onderzoek naar de wijze waarop TNT haar verantwoordlijkheid voor het bewaren van het briefgeheim invult?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze berichten over het plunderen van bankrekeningen na het stelen van post met bankgegevens het zoveelste bewijs is dat de concurrentie in de postsector is mislukt, na de eerdere berichten over de onderbezetting bij TNT en het sjoemelen met post door de leiding, de falende postbezorging, de verhoging van de prijs van de postzegel, werknemers die te maken krijgen met intimidatie op de werkvloer, 15 000 mensen die hun baan dreigen te verliezen en postwerkers die niet eens het minimumloon krijgen?
Nee, die mening deel ik niet. Het ontvreemden van poststukken kwam (helaas) ook vóór de datum van volledige opening van de postmarkt voor.