Seks met de leraar |
|
Metin Çelik (PvdA), Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Kent u de uitzending over seks met de leraar?1
Ja.
Is het waar dat bijna de helft van alle middelbare scholen de afgelopen tien jaar te maken heeft gehad met een docent die een seksuele relatie had met een leerling, zoals uit een enquête van het programma Brandpunt blijkt? Zo ja, welke middelen staan u ter beschikking om hier wat aan te doen? Zo nee, waaruit blijkt dat?
De cijfers van de Onderwijsinspectie en van de enquête van Brandpunt zijn onvergelijkbaar. De bevindingen van de Onderwijsinspectie geven per jaar het aantal meldingen weer in de categorie seksueel misbruik en seksuele intimidatie. Uit het meest recente Onderwijsverslag 2008–2009 blijkt dat de vertrouwensinspecteurs 350 meldingen verwerkten waarvan 94 meldingen over seksueel misbruik. Van deze meldingen is niet te zeggen hoeveel daarvan een relatie tussen leraar en leerling betreffen.
In het onderzoek van Brandpunt is docenten gevraagd of zij ooit seksueel contact met een leerling hebben gehad. 1% Van de 611 docenten heeft hier bevestigend op geantwoord.
Gezien de onvergelijkbaarheid van beide rapportages is niet te beoordelen of er sprake is van onverklaarbare verschillen.
Hoe verklaart u dat de cijfers uit deze enquête veel hoger liggen dan uit eerdere onderzoeken is gebleken?
Blijkens het onderzoek van Brandpunt is er geen sprake van dat slechts 8% van de docenten melding zou doen van een seksuele relatie. Uit de resultaten van de enquête blijkt juist dat de meeste leraren het noodzakelijk vinden actie te ondernemen bij (een vermoeden van) een relatie tussen leraren en leerlingen. Er is maar een klein percentage (4%) dat aangeeft dat geheim houden de beste oplossing is. De 8% waar in de vraag naar verwezen wordt, gaat over het percentage leraren dat aangeeft de afgelopen jaren daadwerkelijk melding te hebben gedaan van een (vermoedelijke) relatie.
Bent u bereid te onderzoeken hoe vaak het in Nederland voorkomt in Nederland dat docenten een relatie aanknopen met minderjarige leerlingen? Zo nee, waarom niet?
Nader onderzoek lijkt mij niet nodig. Wel ben ik van mening dat er (bij een vermoeden van) een seksuele relatie tussen leraar en leerling altijd actie moet worden ondernomen. Ik vind het daarom van belang dat scholen en docenten zich bewust zijn van de wettelijke meldplicht. Uit de berichtgeving rond dit onderwerp komt het beeld naar voren dat juist als het gaat om een vrijwillige relatie tussen leraar en leerling scholen en leraren niet altijd op de hoogte zijn van deze meldplicht. In samenwerking met de sectororganisaties zal ik deze wettelijke verplichting daarom opnieuw onder de aandacht brengen.
Klopt het dat docenten dergelijke incidenten nauwelijks melden bij het schoolbestuur en het schoolbestuur op zijn beurt nauwelijks bij de politie en de Inspectie van het Onderwijs, ondanks de wettelijke meldplicht? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat het toezicht op de naleving van de wettelijke regels deugdelijk gaat plaatsvinden?
Is het mogelijk dat een docent die een seksuele relatie heeft met een leerling van 16 jaar of ouder niet strafbaar is? Zo ja, onder welke voorwaarden?
In hoeveel gevallen is in dit verband bij de politie aangifte gedaan tegen een docent en hoe vaak is men overgegaan tot vervolging? Zo ja, welke redenen lagen hieraan ten grondslag?
Het artikel 'KNVB gaat vechtende speler harder straffen' |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «KNVB gaat vechtende speler harder straffen»?1
Ja, hiervan heb ik kennis genomen.
Is het waar dat er elk weekend 20 tot 25 meldingen zijn van excessen als vechtpartijen of het molesteren van scheidsrechters? Heeft u inzicht in het aantal meldingen van geweld op het veld dat jaarlijks ingediend wordt bij de KNVB? Zo ja om welke aantallen gaat het en is er sprake van een toename van dit geweld?
In een volledig speelweekend worden ongeveer 32 500 wedstrijden gespeeld
in het voetbal. Bij 25 tot 30 van deze wedstrijden is er sprake van een exces.
De KNVB spreekt van een exces wanneer er sprake is van molestatie van de scheidsrechter, een collectieve vechtpartij of individuele mishandeling van spelers onderling.
De KNVB houdt al jaren cijfers bij van het aantal molestaties van arbiters en het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden. Bij het staken van wedstrijden wegens wanordelijkheden kan er sprake zijn van geweld, maar dit is niet altijd het geval. Het aantal molestaties schommelt de afgelopen jaren tussen de 200 en 250 per jaar. Het aantal gestaakte wedstrijden wegens wanordelijkheden varieert tussen de 2700 en 3100 per jaar, en neemt de laatste jaren iets af.
Gelet op een jaarlijks aantal wedstrijden van 600 000 zijn de verschuivingen op het gebied van molestaties en gestaakte wedstrijden niet groot.
Deelt u de mening dat naast afdoening door de KNVB ook justitieel ingrijpen gewenst is? Zo ja, op welke schaal gebeurt dit al? Zo nee, waarom niet?
Bij het beantwoorden van deze vragen moet onderscheid worden gemaakt tussen gedragingen in en buiten een spelsituatie. Deelnemers aan een sport, waaronder ook voetbal, hebben tot op zekere hoogte gevaarlijke gedragingen (waartoe het spel uitlokt) over en weer van elkaar te verwachten. Het gebruik van geweld, gaat vanzelfsprekend te ver. Primair beoordeelt de tuchtcommissie van de betreffende sportbond of in spelsituaties sprake was van overtredingen van de door de sport zelf vastgestelde spelregels. Indien een slachtoffer aangifte doet, kan dat ertoe leiden dat het Openbaar Ministerie tot vervolging besluit. Ook in de context van strafrechtelijk ingrijpen zijn de spelregels volgens de Hoge Raad (uitspraak van 22 april 2008, LJN: BB7087) mede van belang voor het bepalen van de grenzen van de wederrechtelijkheid van gedragingen.
Dit betekent dat de omstandigheid dat de gedraging is verricht in een sport- of spelsituatie van belang zou kunnen zijn voor de vraag of het bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd als mishandeling (vergelijk Hoge Raad 10 september 1996, DD 97.004).
Het belang van spelregels voor het bepalen van de grenzen van de weder-rechtelijkheid geldt volgens de Hoge Raad in de regel niet voor het toebrengen van letsel buiten een spelsituatie. Hierbij moet worden gedacht aan geweld tussen spelers op het moment dat het spel stilligt, of aan geweld van een speler tegen een scheidsrechter of toeschouwer. Dergelijke gevallen worden door politie en Openbaar Ministerie dan ook niet anders behandeld dan vergelijkbaar geweld dat buiten een sportveld is gepleegd.
Op welke schaal vervolging plaatsvindt na het doen van een aangifte van een (gewelds)incident binnen of buiten een spelsituatie op een voetbalveld, is niet bekend. Deze incidenten worden niet apart geregistreerd als voetbalincident of geweld tijdens sportbeoefening. Ze worden als regulier geweldsincident geregistreerd en behandeld.
Bent u van mening dat het doen van aangifte na ernstig geweld op het veld gestimuleerd moet worden? Zo ja, ziet u hierin een rol voor zichzelf? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Recent heb ik u het Actieplan «Naar een veiliger sportklimaat» gestuurd.
Dit actieplan is erop gericht om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan en ervoor te zorgen dat een ieder veilig kan sporten bij de sportvereniging. Dit geldt niet alleen voor het voetbal, maar geldt ook voor alle overige sporten. Met dit actieplan wordt onder meer ingezet op de handhaving en het sportbreed invoeren van verbeterde (kennis van) spel- en gedragsregels en het versterken en
aanscherpen van het tuchtrecht. Daarnaast wordt stevig ingezet op de aanpak
van excessen in en bij de sport. Het doen van aangifte van strafbare feiten maakt daarvan een belangrijk onderdeel uit. Ik weet dat de KNVB voor zijn leden de lijn hanteert dat in geval van excessen altijd aangifte wordt gedaan bij de politie.
Wordt geweld op het veld door politie en justitie anders behandeld dan vergelijkbaar geweld buiten het sportveld? Zo ja, kunt u aangegeven waarom dat zo is en op welke wijze er door politie en justitie anders omgegaan wordt met deze vormen van geweld? Op welke wijze wordt er in de jurisprudentie rekening gehouden met de omstandigheid dat het geweld in het kader van een sportwedstrijd is gepleegd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Maakt het tegengaan van geweld op het veld onderdeel uit van uw missie om van voetbal weer een schone sport te maken? Bent u bereid in uw sportnota die dit voorjaar naar de Kamer komt in te gaan op geweld in het veld? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid wel aandacht aan deze problematiek te gaan schenken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Het onbestraft blijven van het downloaden van kinderporno |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Kent u het bericht dat het downloaden van kinderporno waarschijnlijk onbestraft blijft?1
Ja.
Herkent u zich in het standpunt dat gebrek aan bewijs een struikelblok zou zijn om in het geval van gebruikers van Boylovers.net huiszoeking te doen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Nee. In de berichtgeving over dit onderwerp is ten onterechte de suggestie gewekt dat het grote Europol-onderzoek naar de website Boylovers.net strafbare feiten aan het licht heeft gebracht die op dit forum zouden hebben plaatsgevonden. Er is echter niet gebleken dat bezoekers de website gebruikten om kinderpornografisch materiaal uit te wisselen. De website wordt gebruikt als discussieforum. Het enkele feit dat mensen genoemde website hebben bezocht levert geen verdenking op van het plegen van strafbare feiten. Er is dan ook geen aanleiding om een strafvorderlijk dwangmiddel zoals doorzoeking tegen deze personen in te zetten. Wel is gebleken dat sommige bezoekers van de website Boylovers.net buiten het forum om contact met elkaar opnamen en via andere kanalen strafbaar materiaal uitwisselden. Hiernaar wordt in Nederland, maar ook in andere landen, momenteel onderzoek gedaan. In enkele landen heeft dit al geleid tot aanhoudingen op grond van de verdenking van kinderpornografie en kindermisbruik.
Deelt u de mening van de geïnterviewde politieman dat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). (Bedoeld zal zijn artikel 97 jo 67 Sv) aan huiszoeking ter opsporing van kinderporno in de weg zou staan omdat er kennelijk bij gebleken gebruik van de site geen bevoegdheid zou bestaan tot het doen van huiszoeking? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de alternatieven? Bent u voornemens om – indien zich op dit punt een probleem zou voordoen dat probleem te repareren? Zo ja hoe?
Zoals vermeld in mijn antwoord op vraag 2 levert het bezoek van een website voor pedofielen op zichzelf geen concrete verdenking op dat men zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven die met kinderporno of kindermisbruik samenhangen. Als uit ander strafrechtelijk onderzoek deze verdenking wel ontstaat, dan staat artikel 67 van het Wetboek van Strafvordering op geen enkele manier eraan in de weg om de woningen van deze verdachten te doorzoeken. De in artikel 67 genoemde categorie misdrijven waarvoor bij een verdenking een doorzoeking van de woning kan plaatsvinden is erg breed. Ook de verdenking van kinderporno of kindermisbruik valt hieronder.
Loopt het Openbaar Ministerie bij de opsporing en de vervolging van downloaders van kinderporno tegen andere (wettelijke) beperkingen aan? Zo ja, op welke wijze zult u die beperkingen wegnemen?
De College van procureurs-generaal heeft mij laten weten van mening te zijn dat het Wetboek van Strafvordering voldoende bevoegdheden biedt om downloaders van kinderporno strafrechtelijk aan te pakken. Strafvorderlijk en bewijsrechtelijk worden geen knelpunten ervaren. De beperkingen die wel worden ervaren zijn vooral organisatorisch en capacitair van aard. Om aan deze beperkingen het hoofd te kunnen bieden ontwikkelen Openbaar Ministerie en politie momenteel onder mijn verantwoordelijkheid een nieuwe aanpak van kinderporno. Ik verwijs hiervoor verder naar het voortgangsbericht over de aanpak van kinderpornografie (Kamerstukken II, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86).
Het detentieregime van een moeder die vervangende hechtenis ondergaat |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere Kamervragen over het niet op tijd terug betalen van de schadevergoedingsmaatregel door mevrouw L.?1
Ja (de antwoorden op de eerdere Kamervragen zijn mij bekend).
Wat schieten volgens u de slachtoffers die recht hebben op schadevergoeding op met de vervangende hechtenis van mevrouw L.? Wat zijn de kosten van de vervangende hechtenis van een jaar?
Ik verwijs u hieromtrent naar het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut, ingezonden op 8 juli 2010, nummer 2010Z10654) en het antwoord op de vragen 2 en 3 van het lid Karabulut (ingezonden op 6 augustus 2010, nummer 2010Z11482). Ook als in dit geval de vervangende hechtenis niet zal leiden tot betaling van de openstaande schuld, dan nog is het om de redenen als uiteengezet in de aangehaalde antwoorden wenselijk dat het oordeel van de rechter wordt gevolgd en de hechtenis ten uitvoer wordt gelegd.
De kosten van een jaar hechtenis van één persoon bedragen voor het Ministerie van Veiligheid en Justitie ongeveer € 85 000 per jaar. Overigens speelt het feit dat hechtenis voor de samenleving aanzienlijke kosten met zich meebrengt, geen doorslaggevende rol in de afweging of een rechterlijk oordeel ten uitvoer moet worden gelegd.
Nu er volgens het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en het ministerie van Veiligheid en Justitie geen enkele mogelijkheid is een betalingsregeling te treffen en gijzeling onvermijdelijk is geworden, welke mogelijkheden zijn er om een geschikt detentieregime te kiezen voor iemand die de zorg heeft voor een 6-jarig kind?
Bij de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis wordt iemand op grond van de Penitentiaire Beginselenwet (PBw)2 in een regulier detentieregime geplaatst. Er wordt in de PBw geen uitzondering gemaakt voor iemand die vervangende hechtenis moet ondergaan en die de zorg heeft voor een minderjarig kind. Tijdens de reguliere bezoektijden kunnen kinderen op bezoek komen bij de ouder die de vervangende hechtenis ondergaat. Ook is er minimaal vier keer per jaar gelegenheid tot een speciaal ouder-kind bezoek. Daarvoor worden binnen de inrichtingen speciale activiteiten georganiseerd. Begin 2011 is bovendien gestart met de invoering van het avond- en weekendprogramma in de penitentiaire inrichtingen. Hiermee worden de bezoekmogelijkheden voor gedetineerden verruimd en kan door een gedetineerde eens per drie weken in het weekend bezoek worden ontvangen. Overigens heeft betrokkene de gelegenheid gehad om voor de ingangsdatum van de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis maatregelen te treffen voor de zorg of opvang van het minderjarige kind. Daarnaast wil ik, zoals ook al in eerdere antwoorden aangegeven, benadrukken dat de maatregel vervangende hechtenis een uiterste middel is om aan te zetten tot betaling en om ervoor te zorgen dat zij zich er in de toekomst van zal weerhouden zich schuldig te maken aan dit soort misdrijven.
Is het waar dat de betreffende moeder van een 6-jarig kind zich op de afgesproken datum moet melden, dan eerst enkele dagen in een politiecel zal verblijven en vervolgens een jaar lang in een Huis van Bewaring-regime zal verblijven? Waarom geldt dit strikte regime voor de volledige periode van de vervangende hechtenis?
De betreffende moeder zal zo spoedig mogelijk nadat zij zich heeft gemeld en in een politiecel is geplaatst, overgeplaatst worden naar een Huis van Bewaring waar zij, zolang zij de schadevergoedingsmaatregel niet kan of wil voldoen, 365 dagen in vervangende hechtenis zal verblijven. Vervangende hechtenis is geen vrijheidsstraf maar een maatregel, die pas wordt opgelegd als de betrokkene niet voldoet aan de door de rechtbank opgelegde schadevergoedingsmaatregel. Iemand die een vrijheidsstraf ondergaat, komt in beginsel in aanmerking voor detentiefasering en kan mitsdien na verloop van tijd in een beperkt of zeer beperkt beveiligde inrichting worden geplaatst. Anders dan bij een vrijheidsstraf staat bij vervangende hechtenis de einddatum in beginsel niet vast. Betrokkene zou immers op ieder moment de benadeelden financieel tegemoet kunnen komen en de schuld kunnen voldoen. Gelet op het doel en het karakter van de maatregel zie ik geen aanleiding om ook detentiefasering aan te bieden aan iemand die een vervangende hechtenis ondergaat.
Waarom kan iemand die strafbare feiten heeft gepleegd op enig moment in een open of half-open inrichting worden geplaatst, maar iemand die een schadevergoedingsmaatregel moet uitzitten niet? Bent u bereid dit te veranderen, zodat ook iemand die gegijzeld wordt of vervangende hechtenis ondergaat in een regime kan worden geplaatst dat rekening houdt met de omgang met (jonge) kinderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het experiment in de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten |
|
Nine Kooiman |
|
Is het waar dat u op het voorstel van de gemeente Utrecht een legale cannabisclub op te richten1 reeds heeft gereageerd door dit experiment af te wijzen en te zeggen dat «deze vorm van getolereerde teelt niet zal worden getolereerd»2 en dat «dit niet gaat gebeuren»?3
Van de berichten over de plannen van de gemeente Utrecht om te experimenteren met gereguleerde, gecontroleerde teelt voor eigen gebruik, heb ik kennisgenomen. Ik sta afwijzend tegenover deze plannen.
Staat het belang van de volksgezondheid voor u voorop in het drugsbeleid? Zo ja, waarom wijst u dit experiment, waarbij de kwaliteit tenminste in de gaten gehouden kan worden en het THC-gehalte binnen de perken blijft af?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers, die van de bescherming van de volksgezondheid en die van de veiligheid en rechtshandhaving.
De plannen van de gemeente Utrecht, zoals deze in de media zijn beschreven, zijn in strijd met de wet. De teelt van cannabis is verboden, ook van vijf planten of minder. Zoals ik uw Kamer op 15 maart jl. in het vragenuur heb gemeld, heeft overleg met de gemeente Utrecht over dit voorstel daarom weinig zin. Dit heb ik inmiddels ook aan de burgemeester van Utrecht laten weten.
Met welke argumenten heeft u precies dit voorstel voor een experiment, dat nader uitgewerkt moet worden, zo rigoureus afgewezen? Waarom wacht u de nadere uitwerking niet eerst af en gaat u niet in gesprek met de gemeente Utrecht om tot overeenstemming te komen over een experiment waarbij de effecten op volksgezondheid, overlast en criminaliteit kunnen worden beoordeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid dit experiment een kans te bieden en de effecten op de volksgezondheid, overlast en criminaliteit in de gaten te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wietteelt in woningen |
|
Ger Koopmans (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechter inzake het niet sluiten van een woonhuis waar hennepplanten zijn aangetroffen1 en van het artikel «Venlo mag «hasjpand» niet sluiten»?2
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de vraag of artikel 13b van de Opiumwet gebruikt kan worden voor het aanpakken van illegale wietteelt in woningen?
Het telen van hennep is een strafbaar feit. Voor de bestrijding van deze vorm van criminaliteit biedt de Opiumwet een ruim strafrechtelijk instrumentarium. Artikel 13b van de Opiumwet is als bestuursrechtelijk instrument in de wet opgenomen om te kunnen optreden tegen ongewenste situaties die met inzet van het strafrecht niet duurzaam konden worden beëindigd. Dit betreft situaties waarbij het strafrechtelijk optreden, dat per definitie is gericht tegen de dader, niet kan verhinderen dat zijn plaats onmiddellijk wordt ingenomen door een derde die de criminele activiteiten voortzet. Dat is ook de reden dat artikel 13b is beperkt tot het verkopen, afleveren en verstrekken van drugs.
Het telen van hennep in woningen kan adequaat worden beëindigd met behulp van artikelen 3 jo 11 van de Opiumwet. Daarbij wordt de hele kweekinstallatie ontmanteld en worden de planten en al het materiaal dat voor het telen is gebruikt in beslag genomen. Daarmee wordt tevens voorkomen dat de verboden activiteit wordt voortgezet door een derde.
Voor de goede orde wijs ik overigens op een ontwikkeling in de jurisprudentie (zie bijvoorbeeld LJN: BN8193 en LJN: BO4798) waarin wordt geoordeeld dat artikel 13b van de Opiumwet kan worden toegepast ten aanzien van een woning in geval van hennepteelt, als aannemelijk is dat de in die woning aangetroffen hennepplanten een handelshoeveelheid betreffen. Tenslotte vermeld ik nog dat de burgemeester met toepassing van bestuursdwang kan overgaan tot het sluiten van een woning op grond van artikel 17 van de Woningwet (artikel 97 van de Woningwet oud), als bij het telen van hennep in die woning sprake is van gevaarzetting en een klaarblijkelijk gevaar op herhaling van de overtreding bestaat.
Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding de reikwijdte van artikel 13b van de Opiumwet te wijzigen.
Deelt u de opvatting dat, als het kunnen gebruiken van artikel 13b van de Opiumwet niet aan de orde is, het noodzakelijk is om met een wetswijziging te komen die het mogelijk maakt om in het geval van (bedrijfsmatige) teelt van verdovende middelen in een woning het pand door de gemeente (tijdelijk) te laten sluiten?
Zie antwoord vraag 2.
De partydrug GHB |
|
Sabine Uitslag (CDA), Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Hulp GHB schiet tekort»?1
Ja.
Deelt u de mening dat GHB «het bewustzijn van de mens kan beïnvloeden en bij gebruik door de mens kan leiden tot schade aan de gezondheid en schade voor de samenleving» (artikel 3a, lid 2 Opiumwet)? Deelt u daarnaast de mening dat door drugsverslaving vaak niet alleen de verslaafde zelf, maar ook de gezinnen eromheen onder de verslaving lijden?
GHB werd vroeger als narcosemiddel gebruikt. In kleinere hoeveelheden werkt GHB ontremmend en geeft het een euforisch gevoel met een effect dat vaak wordt beschreven als een alcoholroes. GHB is moeilijk te doseren. Een gebruiker neemt al snel te veel, waardoor een toestand van bewusteloosheid («out gaan») kan optreden. Dit levert gezondheidsrisico’s op voor de individuele gezondheid van de gebruiker (ademhalingsmoeilijkheden, kans op stikken) en bij deelname aan het verkeer risico’s op schade en letsel voor zowel de gebruiker als voor andere verkeersdeelnemers. Op grond van deze overwegingen is GHB sinds 2002 op lijst II van de Opiumwet geplaatst. Ik ben van mening dat iedere verslaving niet alleen negatieve gevolgen heeft voor de verslaafde zelf, maar ook voor diens sociale omgeving.
Is er een causaal verband tussen schooluitval en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Uit de beschikbare gegevens (Nationale Drugs Monitor, Monitor drugsincidenten) is af te leiden dat GHB relatief weinig door middelbare scholieren wordt gebruikt. Uit het in 2009 gepubliceerde onderzoek2 naar middelengebruik (alcohol en cannabis) en voortijdig schoolverlaten is af te leiden dat middelengebruik onderdeel is van een breder leefpatroon met ook andere risicofactoren die in relatie staan tot problemen op school. Hoewel er geen stevig bewijs is voor een causale relatie tussen middelengebruik en schoolproblemen komt uit dit onderzoek wel het beeld naar voren dat vroeg en zwaar gebruik van alcohol en cannabis indicatoren zijn voor problemen op school. Het gaat echter te ver om schooluitval alleen toe te schrijven aan het gebruik van GHB of andere softdrugs.
Is er een causaal verband tussen de instroom in de jeugdzorg en het gebruik van GHB en andere vormen van softdrugs? Zo ja, kunt u deze gegevens aan de Kamer overleggen?
Een dergelijk verband is mij niet bekend. Uit het visiedocument «Jeugd-ggz: Investeren in de toekomst3», waarin in kader 9 de meest voorkomende diagnoses in de Jeugd-ggz in 2009 – uitgesplitst naar leeftijd – zijn weergegeven, is af te leiden dat aan middelen gebonden stoornissen van jongeren tot 18 jaar niet en van jongvolwassenen van 18 tot 22 jaar in zeer geringe mate (2%) in de Jeugd-ggz worden gediagnosticeerd.
Vindt u dat er een integrale aanpak moet komen voor zowel preventie als behandeling van GHB-verslaafden? Zo ja, hoe wilt u dit vorm gaan geven?
In deze verwijs ik naar de beantwoording van de door Kamerlid Bouwmeester gestelde vragen 5 en 7 over GHB (2011Z01628).
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat verslaving valt onder de definitie van chronisch ziek zijn en dus ook als zodanig behandeld moet worden?
Wetenschappelijke onderzoeksresultaten leiden steeds sterker tot de conclusie dat verslaving een zodanige verandering in de hersenen tot gevolg heeft, dat gesteld kan worden dat verslaving een hersenziekte is. Verslaving tast het beloningssysteem aan en het systeem waarmee controle wordt uitgeoefend over de keuzes die iemand maakt. Verslaafden beschikken niet meer over een adequate zelfcontrole. Afhankelijk van frequentie en duur van het gebruik en de aard van het middel of van de middelen kan dit tot onherstelbare schade leiden, terwijl ook na behandeling vanwege het defect van het belonings- en zelfcontrolesysteem het risico op terugval blijft bestaan, hetgeen een verklaring vormt voor het chronische karakter van verslaving.
Bent u bekend met het feit dat er wachtlijsten bestaan bij de verslavingscentra, waardoor verslaafden maandenlang moeten wachten op hulp? Hoe kunt u ervoor zorgen dat deze wachtlijsten worden teruggedrongen?
Uit een inventarisatie van de hulpvraag bij verslavingszorginstellingen voor behandeling van GHB-verslaving is gebleken dat dergelijke behandelingen vooral voorkomen in West-Brabant, Friesland, omgeving Zutphen, de kop van Noord-Holland, de stad Groningen en Zuid-Oost Drenthe. De wachtlijstproblematiek doet zich lang niet bij alle verslavingszorginstellingen voor, maar met name in Brabant en Noord-Nederland. Deze problematiek geldt alleen voor de klinische detoxificatiefase.
Mede gelet op de gezondheidsrisico’s die kunnen optreden bij het detoxificatieproces als onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving stimuleer ik een project waarbij de verslavingszorginstellingen participeren in het onder wetenschappelijke begeleiding ontwikkelen van een nieuw detoxificatieprotocol voor GHB-verslaving. Doel daarvan is het realiseren van een adequaat protocol waarmee elke verslavingszorginstelling dit onderdeel van de behandeling van GHB-verslaving succesvol kan hanteren. Daardoor kan de behandelcapaciteit worden uitgebreid.
Ziet u aanleiding GHB te verplaatsen van lijst II naar lijst I van de Opiumwet door middel van een algemene maatregel van bestuur (artikel 3a, lid 2 Opiumwet), dan wel met spoed via een ministeriële regeling (artikel 3a, lid 5 Opiumwet)?
Ik heb onlangs het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) opdracht gegeven een nieuwe risicobeoordeling van GHB op te stellen. Het resultaat van deze beoordeling kan aanleiding zijn GHB van lijst II naar lijst I te verplaatsen. Ik heb het CAM gevraagd deze risicobeoordeling voor 1 juli 2011 af te ronden.
De belangenafweging bij ontruiming van een kraakpand |
|
Arie Slob (CU), Jan van Bochove (SGP), Betty de Boer (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Gerechtshof in Amsterdam, waarin ontruiming van het kraakpand aan de Passeerdersgracht in Amsterdam wordt afgewezen?
Ja.
Is een gevolg van dat arrest dat er voortaan bij ontruiming van een kraakpand een belangenafweging moet worden gemaakt? Hoe moet de belangenafweging worden gemaakt? Wie wordt geacht die belangenafweging te maken?
Naar de opvatting van de regering bevat de Wet kraken en leegstand voldoende mogelijkheden om het eigendomsrecht te beschermen en strafrechtelijk te ontruimen. Recent zijn vorderingen tot het verbieden van strafrechtelijke ontruimingen afgewezen door de rechter (ik verwijs naar uitspraken van rechtbank Assen (2 maart 2011, LJN: BP6603) en rechtbank Amsterdam (18 maart 2011, LJN: BP8115). Andere juridische procedures lopen nog. Zo heeft de Staat cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2010. In deze cassatieprocedure is de ruimte voor een belangenafweging aan de orde gesteld. In afwachting van de uitkomsten van deze cassatieprocedure bestaat er voor mij geen aanleiding aanvullende maatregelen te nemen ter bescherming van het eigendomsrecht.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat het huisrecht van de kraker zwaarder kan wegen dan het belang van de eigenaar van het gekraakte pand en het belang van de openbare orde, terwijl het de bedoeling van de wet is om het eigendomsrecht van de eigenaar te beschermen? Wat bent u voornemens te doen om er voor te zorgen dat het eigendomsrecht van de eigenaar beter wordt beschermd dan nu het geval lijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Alzheimer patiënten |
|
Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Kent u de tv-uitzending «Alzheimer patiënten makkelijke financiële prooi»?1
Ja.
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om een openbaar register op te zetten waarin bewindvoerders staan geregistreerd?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de beantwoording van vraag 4 van de leden Van der Steur en Venrooy-Van Ark (beide VVD) over de uitzending «Alzheimerpatiënten steeds vaker opgelicht» (2011Z04865).
Wat vindt u van het voorstel van Alzheimer Nederland om de termijn in de Colportagewet voor personen die een bewindvoerder hebben te verlengen van zeven tot veertien dagen om zo de bewindvoerder een ruimere termijn te geven een overeenkomst op grond van deze wet te ontbinden?
In beginsel is het uitgangspunt bij consumentenwet- en regelgeving de gemiddelde consument. Het kabinet is geen voorstander van het creëren van afzonderlijke regels voor bepaalde doelgroepen. Wel maakt het kabinet zich hard voor goede consumentenbescherming. Zo wordt in Europees verband bezien wat mogelijk is met betrekking tot het extra beschermen van consumenten bij verkoop buiten verkoopruimten. Op dit moment wordt in EU-verband onderhandeld over een richtlijnvoorstel consumentenrechten. Dit voorstel bevat, om de positie van de consument bij colportage te versterken, onder meer een verlenging van de bedenktijd van 7 naar 14 dagen voor colportage-overeenkomsten. Het Kabinet heeft zich hier al eerder positief over uitgelaten (Kamerstukken II, 2009/10, 22 112, nr. 992, p. 11). Tegelijkertijd wil het kabinetniet op de uitkomsten van dit richtlijnvoorstel vooruitlopen.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voldoende beschermd tegen malversaties door hun bewindvoerder dit in het licht van de zeer beperkte controle door de kantonrechter?
Ik meen dat de mensen met Alzheimer voldoende wettelijke bescherming wordt geboden tegen misbruik. Een nieuw wetsvoorstel over curatele, beschermingsbewind en mentorschap zal binnen enkele weken aan de Ministerraad en de Raad van State verzonden worden. Dit wetsvoorstel voorziet onder andere in een uitbreiding van het curateleregister. Ook personen over wiens goederen beschermingsbewind is uitgesproken, kunnen in aanmerking komen voor publicatie in het register. Hiermee kunnen potentiële schuldeisers kennis nemen van onderbewindstelling en worden hun verhaalsmogelijkheden op de rechthebbende beperkt. Daarmee kan het aangaan van nieuwe schulden worden afgeremd. Het wetsvoorstel voorziet niet in een register van bewindvoerders. Een register als zodanig biedt geen waarborg tegen misbruik. Het wetsvoorstel voorziet verder in kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Bewindvoerders kunnen zich bovendien aansluiten bij een branchevereniging, zoals de Branchevereniging voor Professionele Bewindvoerders BPBI, die nu reeds kwaliteiteisen aan haar leden stelt.
Zijn patiënten met de ziekte van Alzheimer voor wie een bewindvoerder is aangesteld, gezien hun zeer kwetsbare positie, in zijn algemeenheid voldoende beschermd tegen misbruik?
Zie antwoord vraag 4.
Het sluiten van de Doggershoek |
|
Nine Kooiman , Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Rijksinrichting voor Jongeren De Doggershoek in Den Helder per 1 maart 2011 wordt gesloten en dat het niet is gelukt alternatieven te vinden voor deze inrichting?
Conform het capaciteitsplan justitiële jeugdinrichtingen (JJI) dat ik uw Kamer op 16 november 2010 heb toegezonden (TK 2010–2011, 24 587 nr. 403) en waarover ik met u tijdens het Algemeen Overleg over de JJI’s op 9 december 2010 heb gesproken, is justitiële jeugdinrichting (JJI) De Doggershoek per 1 maart 2011 buiten gebruik gesteld.
Zoals ik tijdens genoemd Algemeen Overleg van 9 december 2010 heb meegedeeld, onderzoek ik de mogelijkheid om (een deel van) De Doggershoek in te zetten voor het huisvesten van jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB) die onder de verantwoordelijkheid van zorginstelling Lijn 5 vallen. Dit onderzoek is op dit moment nog gaande. Het betreft een gecompliceerd traject waarin (onder meer) personele, financiële en gebouwelijke aspecten moeten worden afgewogen door de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) en Lijn 5. Conform mijn toezegging in genoemd Algemeen Overleg zal ik uw Kamer uiterlijk in juni 2011 informeren over de uitkomsten.
Bent u nog steeds van mening «dat het doodzonde is dat een goed werkende jji als De Doggershoek in Den Helder zou moeten sluiten» en «dat je dit eigenlijk niet zou moeten doen»?1
In het Algemeen Overleg van 9 december 2010 heb ik gezegd dat ik absoluut niet blij ben dat ik de beslissing heb moeten nemen om De Doggershoek en enkele andere JJI-locaties buiten gebruik te stellen. Gezien de enorme leegstand en gezien de financiële middelen die mij ter beschikking staan, was dit besluit echter onvermijdelijk.
Kunt u uiteenzetten welke alternatieven zijn onderzocht, hoe die verkenningen zijn verlopen en waarom deze toch zijn mislukt?
Het onderzoek naar de haalbaarheid van een samenwerking met Lijn 5 is nog gaande. Deze zorginstelling zoekt plaatsen voor de opvang en behandeling van LVB-jongeren. In het lopende onderzoek wordt door Lijn 5 en DJI de haalbaarheid van een samenwerking in kaart gebracht inzake het gebruik van het gebouw, de inzet van de medewerkers van De Doggershoek en de financiële voorwaarden.
Eerder is onderzocht of De Doggershoek zou kunnen worden ingezet voor forensisch-klinische zorg. Er is echter onvoldoende behoefte aan een uitbreiding van klinische plaatsen in strafrechtelijk kader.
Welke mogelijke alternatieven voor De Doggershoek zijn nog wel aan de orde? Wat zijn uw verwachtingen op dit punt? Om hoeveel plekken gaat het? Op welke termijn verwacht u hierover duidelijkheid te kunnen geven?
Zie het antwoord op vraag 3.
Waarom betrekt u het personeel van De Doggershoek niet of nauwelijks bij uw plannen, ondanks toezeggingen om beter te communiceren met de medezeggenschapsorganen?
Ik deel uw opvatting niet dat het personeel van De Doggershoek niet of nauwelijks bij de plannen wordt betrokken. De medewerkers worden via een wekelijks nieuwsbericht op de hoogte gehouden over alle zaken met betrekking tot hun mobiliteit, vacatures en ontwikkelingen. Medewerkers ontvangen ook thuis via e-mail een attendering op het nieuwsbericht. Teams komen zoveel mogelijk wekelijks bij elkaar. Daarnaast vindt met enige regelmaat een informatiebijeenkomst plaats voor alle medewerkers.
Verder wordt er vanuit De Doggershoek en de sectordirectie JJI van DJI actief gecommuniceerd met de betrokken medezeggenschapsorganen. Zodra meer zicht is op de haalbaarheid van de in onderzoek zijnde alternatieven wordt hierover breder gecommuniceerd.
Hoeveel medewerkers uit de Doggershoek zijn al naar ander werk toegeleid?
Inmiddels zijn ruim 50 medewerkers van de Doggershoek naar ander werk toegeleid. Daarnaast zijn circa 70 medewerkers elders binnen of buiten DJI gedetacheerd.
Per wanneer treedt fase 3 van «gedwongen mobiliteit» in werking? Is er nog steeds sprake van een vertragingstermijn voor het personeel van twaalf tot achttien maanden voordat de eindfase is bereikt? Zijn gedwongen ontslagen nog steeds voorlopig niet aan de orde?2
De medewerkers van De Doggershoek krijgen vanaf 1 mei 2011 de Herplaatsingstatus (HPK). Sinds 1 april 2011 kunnen medewerkers al een beroep doen op het ruimere pakket voorzieningen behorende bij fase 3. Conform het Rijksbrede Beleid kunnen de medewerkers 18 maanden een beroep doen op de Herplaatsingstatus. Deze termijn kan in enkele specifieke situaties verlengd worden met 12 maanden tot maximaal 30 maanden.
Mijn inzet is om gedwongen ontslagen zo veel mogelijk te voorkomen. De tot nu toe bereikte «mobiliteitsresultaten» (zie het antwoord op vraag 6) van De Doggershoek bevestigen mij in mijn overtuiging dat de medewerkers, ondersteund door DJI, er alles aan doen hun loopbaan op een actieve wijze ter hand te nemen.
Is het waar dat de justitiële jeugdinrichting in dezelfde regio, Amsterbaken, momenteel behoorlijk vol zit en dat hiervoor zoveel aanmeldingen zijn dat de jongeren nauwelijks op tijd geplaatst kunnen worden? Zo ja, is er dan op dit moment nog wel een goede reden om De Doggershoek volledig buiten gebruik te stellen?
JJI Amsterbaken heeft inderdaad een vrij hoge bezetting. Dat heeft onder andere te maken met de verbouwing van een deel van JJI Amsterbaken. De laatste drie units worden eind oktober 2011 opgeleverd. Er is echter geen sprake van het niet op tijd kunnen plaatsen van jongeren.
Bent u bereid om intensief te zoeken naar mogelijke alternatieven voor personeel en gebouw, met name vanuit het oogpunt van behoud van werkgelegenheid in deze regio, gelet op de toezeggingen die hierover zijn gedaan in het verleden? Bent u bereid de Kamer hierover eerder dan juni dit jaar te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden kunt u opmaken dat ik momenteel mogelijke alternatieven voor personeel en gebouw intensief onderzoek. Zoals toegezegd zal ik u in juni 2011, of zoveel eerder als mogelijk, informeren over de uitkomsten van dat onderzoek.
Het aantrekken van foute ondernemers naar aanleiding van het bericht "Britse BV-vorm snel misbruikt" |
|
Bruno Braakhuis (GL) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieele Dagblad van 24 februari «Britse BV-vorm snel misbruikt»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over de het feit dat door middel van de buitenlandse rechtsvormen als Britse «limited companies» (Ltd’s) en euro-BV’s de strenge Nederlandse eisen aan het starten van een onderneming ontweken kunnen worden?
Vennootschappen die zijn opgericht in een lidstaat van de Europese Unie beschikken op grond van artikel 49 en 54 Verdrag betreffende werking van de EU (voorheen: artikel 43 en 48 EG-Verdrag) over het recht van vrijheid van vestiging. In het kader van de vrijheid van vestiging heeft het Europese Hof van Justitie in een aantal arresten (van 9 maart 1999, JOR 1999, 117 (Centros); 5 november 2002, JOR 2003/4 (Überseering) en 30 september 2003, JOR 2003 (Inspire Art)) bepaald dat lidstaten van de Europese Unie rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, moeten erkennen en accepteren dat die rechtspersonen worden beheerst door het recht van dat land. Aldus kunnen in het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland opgerichte limiteds in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooien zonder dat zij aan de Nederlandse vereisten voor de oprichting van een vennootschap behoeven te voldoen. Dit betekent niet dat in het geval van faillissement van een limited de schuldeisers onbeschermd zijn. Het recht van het Verenigd Koninkrijk voorziet in een streng aansprakelijkheidsregime voor bestuurders indien komt vast te staan dat zij op enige wijze onbehoorlijk hebben gehandeld en de vennootschap of de crediteuren daardoor zijn gedupeerd. Dit regime geldt ook voor limiteds die hun activiteiten geheel of nagenoeg geheel in Nederland uitoefenen en strekt dus mede ter bescherming van Nederlandse schuldeisers, naast de mogelijkheden tot het verkrijgen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Overigens hechten wij er belang aan op te merken dat van de vrijheid van vestiging voor in de Europese Unie opgerichte vennootschappen niet alleen gebruik wordt gemaakt door buitenlandse ondernemingen die in Nederland zakelijke activiteiten willen verrichten. Ook Nederlandse ondernemingen profiteren van de vrijheid van vestiging. Zij kunnen daardoor immers gemakkelijker grensoverschrijdend zaken doen nu Nederlandse vennootschappen in de hele Europese Unie erkend moeten worden en door andere lidstaten niet telkens aan nieuwe of aanvullende voorschriften mogen worden onderworpen.
Kunt u een inschatting geven hoeveel schade deze Britse Ltd’s veroorzaken voor de Nederlandse economie door faillissementsfraude en wanbetaling aan bedrijven en aan hun eigen werknemers? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, bent u bereid hier onderzoek naar in te stellen?
Uit gegevens van de Kamers van Koophandel blijkt dat limiteds in ongeveer 65% van de gevallen binnen 5 jaar na inschrijving weer van de markt verdwijnen. Bij Nederlandse ondernemingen is dat gemiddeld 50%. Daarmee is niet gezegd dat in het geval van limiteds in hogere mate sprake is van faillissementsfraude dan het geval is met BV’s. Over de omvang van faillissementsfraude waarbij de limited als rechtsvorm gebruikt wordt en de eventueel daaruit voortvloeiende schade, is geen specifieke informatie bekend. Deze informatie kan alleen worden verkregen door (een voldoende grote steekproef van) individuele dossiers te analyseren. Dit is uitermate arbeidsintensief en dus kostbaar. Gezien het zeer beperkte aandeel van limiteds op de Nederlandse markt, het betreft ongeveer 700 limiteds tegenover ruim 780 000 BV’s, en in het licht van de aanstaande invoering van een nieuw toezichtmodel dat wél vat heeft op buitenlandse rechtspersonen, achten wij een onderzoek op dit moment niet aangewezen.
Is Nederland het enige land dat de dupe is van deze Britse BV-vorm, waarbij de screening door Justitie wordt omzeild? Hoe gaan andere landen hiermee om? Hoe verhoudt de Nederlandse faillissementsfraude zich tot de faillissementsfraude in andere landen?
Wij zetten hierboven in het antwoord op vraag 2 reeds uiteen dat op grond van de vestigingsvrijheid van artikel 43 en 48 EU-Verdrag en de jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie lidstaten van de Europese Unie gehouden zijn om rechtspersonen die in andere lidstaten zijn opgericht, te erkennen. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar voor alle lidstaten van de Europese Unie. De oprichtingsvereisten voor vennootschappen zijn in de Europese Unie niet geharmoniseerd. Zij verschillen daarom per lidstaat. Niet alle lidstaten kennen een voorafgaande screening, een minimumkapitaal of een uitkeringstoets. De lidstaten die dergelijke voorschiften niet kennen, leggen ter bescherming van diegenen die met de vennootschap zaken doen veeleer de nadruk op de persoonlijke aansprakelijkheid van bestuurders of feitelijk leidinggevenden, die intreedt indien de vennootschap binnen afzienbare tijd na oprichting failliet gaat. Ons is geen specifieke informatie bekend waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen.
Wat kunt u doen om deze internationale witteboordencriminaliteit aan te pakken? Is hiervoor aanpassing van Europese regelgeving nodig? Zo ja, bent u bereid uw Europese collega’s hierop aan te spreken? Zo nee, bent u bereid nationale wetgeving te ontwikkelen waardoor dit voorkomen kan worden?
Wij gaven in het antwoord op vraag 6 al aan dat uit cijfers van de Kamers van Koophandel niet blijkt van een groeiend aantal limiteds. Nu daarnaast geen specifieke kwantitatieve informatie bekend is waaruit volgt dat limiteds in Nederland of in andere landen van de Europese Unie in hogere mate bij faillissementsfraude zijn betrokken dan nationale rechtsvormen, zien wij vooralsnog geen reden om dit punt specifiek aan de orde te stellen. In voorkomende gevallen van fraude bestaan bovendien zowel op nationaal als op Europees en internationaal niveau al samenhangende beleidsprogramma’s om financieel economische fraude te bestrijden. Ook vindt ten aanzien van het probleem van de faillissementsfraude thans al onderzoek plaats. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie draagt bij aan de financiering van de leerstoel «Faillissementsfraude» die onlangs door de Radboud Universiteit Nijmegen is ingesteld. De leeropdracht van de betreffende leerstoelhouder is te onderzoeken wat de oorzaken van faillissementsfraude zijn en wat de indicatoren van faillissementsfraude zijn alsmede hoe faillissementsfraude zo efficiënt mogelijk kan worden bestreden. Bij het onderzoek zal worden samengewerkt met deskundigen uit de praktijk, de overheid en verschillende wetenschappelijke disciplines, waaronder de juridische en de accountancy.
Verwacht u dat aanpassing van de Nederlandse kapitaaleisen voor BV’s ertoe leidt dat het aantal Britse Ltd’s zal afnemen? Welke andere mogelijkheden ziet u om de wildgroei aan Ltd’s een halt toe te roepen?
Wij zouden willen benadrukken dat naar onze mening niet kan worden gesteld dat sprake is van een wildgroei aan limiteds. Het aantal bij de Kamer van Koophandel geregistreerde limiteds was in het afgelopen jaar immers het laagste in de laatste 7 jaren. Een van de belangrijkste redenen waarom startende ondernemers er nu in voorkomende gevallen voor kiezen om een limited op te richten in plaats van een BV, is dat voor de oprichting van een limited geen minimumkapitaal nodig is. Thans is voor de oprichting van een besloten vennootschap nog wel een minimumkapitaal vereist. Op grond van artikel 2:178 lid 2 BW bedraagt dat minimumkapitaal € 18 000. Het wetsvoorstel vereenvoudiging en flexibilisering van het BV-recht (Kamerstuknummer 31 058) voorziet in de afschaffing van het verplichte minimumkapitaal. Daartegenover stelt het wetsvoorstel een belangrijke waarborg voor schuldeisers. Deze waarborg is de codificatie van bestaande rechtspraak en betreft de zogenaamde uitkeringstest (vergelijk het voorgestelde artikel 2:216 lid 2). De uitkeringstest voorziet erin dat telkens wanneer bestuurders en aandeelhouders besluiten geld aan de vennootschap te onttrekken, zij moeten bezien of de vennootschap daarna nog in staat zal zijn om door te gaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Wanneer nadien blijkt dat de BV niet langer kan voortgaan met betalen, zijn de bestuurders en de aandeelhouders aansprakelijk voor daaruit voortvloeiende schade.
Het wetsvoorstel behelst verder de aanpassing van bepaalde regels die door de praktijk als te gecompliceerd worden ervaren. Daardoor zullen aandeelhouders meer dan thans het geval is in staat worden gesteld de vennootschap zoveel mogelijk volgens de eigen behoeften in te richten zonder dat aan de waarborgen voor schuldeisers en andere bij de vennootschap betrokkenen wordt afgedaan. Wij verwachten dat de in het wetsvoorstel voorgestelde aanpassingen tot gevolg zullen hebben dat minder vaak zal worden gekozen voor een limited.
Ziet u aanleiding om onderzoek in te stellen naar het groeiende aantal Ltd’s en de gevolgen voor faillissementsfraude en witwaspraktijken?
Zie antwoord vraag 5.
De mogelijkheid om de wietpas te weigeren |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Stad mag de wietpas negeren»?1
Ja.
Klopt de analyse van de hoogleraar dat gemeenten zelf kunnen bepalen of zij de wietpas willen invoeren of niet? Zo nee, welke rechtsregel heeft de hoogleraar gemist waaruit blijkt dat de gemeenten wel moeten voldoen aan de door het kabinet opgelegde eis om de wietpas in te voeren?
Zodra de maatregelen uit het Regeerakkoord zijn vormgegeven, zullen deze gaan gelden voor alle gemeenten. Het kabinet zal uw Kamer dit voorjaar over de vormgeving informeren.
Bent u bereid om het invoeren van de wietpas als een advies aan de gemeenten voor te leggen in plaats van proberen de gemeenten te verplichten om de wietpas in te voeren?
Nee. Conform het Regeerakkoord wordt landelijk het principe van een besloten club ingevoerd. Een dergelijke invoering voorkomt dat zich een waterbed-effect voordoet en er regionaal coffeeshoptoerisme op gang komt. Uiteraard is er wel overleg met gemeenten en (grens-)regio’s over hoe dit het beste kan gebeuren.
Deelt u de mening van de hoogleraar die beweert dat er een reële kans is dat de handel dan ondergronds gaat? Zo nee, waarom denkt u dat juist bij de introductie van de wietpas de handel niet ondergronds gaat? Zo ja, bent u bereid af te zien van het invoeren van de wietpas?
Het is niet uitgesloten dat een deel van de gebruikers zonder pasje zijn toevlucht zal proberen te nemen tot illegale verkooppunten. Illegale verkooppunten worden conform de wettelijke mogelijkheden aangepakt door het lokale bestuur, het Openbaar Ministerie en de politie. Zij vormen geen beletsel voor de introductie van de maatregelen uit het Regeerakkoord.
Deelt u de mening van de hoogleraar dat de met de handel in softdrugs een groot economisch belang is gemoeid in Amsterdam dat verder strekt dan de softdrugs zelf? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse drugsbeleid steunt op twee pijlers. Die van de bescherming van de volksgezondheid enerzijds en van de bestrijding van overlast en criminaliteit anderzijds. Het drugsbeleid heeft niet tot doel de bescherming van economische belangen.
Wat is uw oordeel over de «wietknip»?
Voor zover ik uit de krant heb begrepen, maakt de wietknip het voor buitenlanders mogelijk om cannabis te kopen in een coffeeshop. Dit gaat in tegen het beleid, verwoord in het Regeerakkoord. Coffeeshops worden besloten clubs die alleen toegankelijk zijn voor meerderjarige ingezetenen van Nederland.
Extra rechercheurs voor opsporing van kinderporno |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Kinderporno overstelpt politie; Expertisecentrum pleit voor extra rechercheurs»?1
Ja.
Is het waar dat de capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs volledig gebruikt wordt? Zo ja, wat betekent dit voor nieuwe zaken van kinderporno en zaken die nog op de plank liggen? Zo nee, hoeveel capaciteit is er dan nog wel beschikbaar?
De capaciteit van de in de opsporing van kinderporno gespecialiseerde rechercheurs wordt volledig gebruikt. Ik verwijs naar mijn recente voorgangsbericht betreffende de aanpak van kinderporno aan de Tweede Kamer van 4 maart 2011 (Kamerstukken II, 2010–2011, 32 500 VI, nr. 86). Het terugdringen van de werkvoorraad heeft in de afgelopen twee jaar de hoogste prioriteit gekregen en er zijn diverse (tijdelijke) maatregelen in gang gezet om dat te bereiken. Desondanks blijft de werkvoorraad, mede door de niet te beïnvloeden instroom van zaken uit internationaal onderzoek, op een te hoog niveau. De politie en het OM zijn daarom momenteel een voorstel aan het uitwerken voor een nationale aanpak van kinderpornografie, met het doel om meer dan nu Nederlandse kindermisbruikers, vervaardigers en verspreiders van kinderporno aan te pakken. Dit voorstel zal tevens een raming van de totaal benodigde recherchecapaciteit voor de aanpak van kinderpornografie bevatten. In de eerstvolgende voortgangsbrief over de aanpak van kinderpornografie zal ik u nader informeren over de (in)richting van een nationale aanpak.
Deelt u de verwachting van de in het artikel aangehaalde persofficier van het Openbaar Ministerie dat op basis van cijfers uit voorgaande jaren er nog veel meer zaken aan het licht komen? Zo ja, deelt u dan ook de mening van deze persofficier dat de capaciteit voor recherche op het terrein van kinderporno moet worden uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
In het voortgangsbericht over de aanpak van kinderporno van 16 juli 2010 (Kamerstukken II, 2009–2010, 32 123 VI, nr. 120) heb ik uw kamer al bericht dat het OM in het jaarbericht over 2009 constateert dat als gevolg van de toegenomen inspanningen bij de politie bij het OM ten opzichte van 2007 ongeveer 10% meer zaken zijn ingediend (landelijk bezien gaat het om 443 zaken in 2009 tegen 387 in 2007). Het OM verwacht een verdere toename van de instroom. Voor wat betreft de vraag over capacitaire inzet verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat hoewel het landelijk expertisecentrum kinderpornografie en de technologie helpen bij het opsporen van kinderporno, dat «meer handen en voeten» ook nodig zijn? Zo ja, hoe gaat u hier gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is de situatie ten aanzien van de capaciteit voor de opsporing van kinderporno in andere politieregio’s dan de regio Rotterdam-Rijnmond? Hebt u meer signalen over een tekort aan capaciteit ontvangen? Zo ja, welke signalen zijn dat en tot welke conclusies heeft dit bij u geleid?
Landelijk bestaat het beeld dat recherchecapaciteit volledig wordt ingezet. Dat is mede de aanleiding voor de veranderde aanpak zoals verwoord in mijn voortgangsbericht.
Deelt u de urgentie die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie op 2 december 2010 in een algemeen overleg uitsprak? Zo nee, waarom deelt u die urgentie niet? Bent u op de hoogte van zijn toezegging om met u te gaan spreken over de uitbreiding van de capaciteit voor de aanpak van kinderporno met 75 fte’s? Zo ja, wat is de actuele stand van zaken ten aanzien van de uitbreiding van het aantal fte’s?
Ik deel het gevoel van urgentie met de Staatssecretaris. Dat moge blijken uit mijn voortgangsbericht waarin ik extra inspanningen aankondig voor de komende periode. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Welke criteria worden er gehanteerd ten aanzien van de urgentie en wenselijkheid van politiecapaciteit die gericht wordt op het tegen gaan van dierenleed, te weten de zogenoemde «animal cops», en hoe zich dit verhoudt tot de urgentie en wenselijkheid van de uitbreiding van de capaciteit ten aanzien van de bestrijding van kinderporno?
De politietaak is veelomvattend. Onder strafrechtelijke handhaving, handhaving van de openbare orde en het verlenen van noodhulp valt naast tal van andere aandachtsgebieden ook het bestrijden van dierenmishandeling. Zoals u kunt lezen in mijn brief over de politieprioriteiten van 19 februari 2011 hebben zowel dierenpolitie als de aanpak van kinderporno prioriteit.
De verviervoudiging van het aantal overvallen in Zuid-Limburg |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Fors meer gewapende overvallen Zuid-Limburg» op de website van Dagblad de Limburger op 21 februari 2011?1
Ja.
Hoeveel van de overvallen die de laatste drie jaren zijn gepleegd, zijn opgelost? Welke dadergroepen waren verantwoordelijk voor deze criminaliteit?
De oplossingspercentages van overvallen in Limburg-Zuid zijn volgens het korps tot op heden: 17% in 2008, 25% in 2009 en 30% in 2010.
Op 9 februari 2011 heb ik het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit naar uw Kamer gestuurd. Als bijlage heb ik het onderzoek «Overvallen in Nederland» meegestuurd, waarin vele aspecten van de overvalproblematiek en de aanpak ervan de revue passeren (Kamerstukken II, 2010–2011, 28 684, nr. 305, bijlage 99524). Professor Fijnaut c.s. beschrijven in dit onderzoek ook de dadergroep en concluderen dat deze voor het overgrote deel bestaat uit mannen. De leeftijd van de helft van de overvallers wordt geschat tussen de 20 en 30 jaar, een kwart op 20 jaar of jonger, en circa 15% ouder dan 30 jaar. Verdachten van overvallen zijn doorgaans goede bekenden van de politie, het gaat vaak niet om een instapdelict. Ruim 80% heeft criminele antecedenten; in de meeste gevallen gaat het daarbij om vermogensdelicten.
Spelen de grensligging van het gebied en de grensoverschrijdende drugshandel mee in de snelle toename van deze overvallen? Zo ja, wat betekent dit voor de politiesterkte die in deze regio nodig is? Zo nee, waarop baseert u die conclusie?
Het korps Limburg-Zuid heeft mij meegedeeld dat uit de onderzoeken naar de recente overvallen niet is gebleken dat de grensligging of grensoverschrijdende drugshandel daarin een rol speelden.
Wat zijn de gevolgen van de beoogde herverdeling van het politiebudget op de politiesterkte in Zuid-Limburg?
Ik neem binnenkort een besluit over het te herijken budgetverdeelsysteem, waarna verdere uitwerking zal plaatsvinden. Ik zal uw Kamer daarover informeren.
Bent u bereid om Zuid-Limburg extra ondersteuning te bieden bij het bestrijden van deze ernstige criminaliteit, zoals u ook de autoriteiten in Brabant ondersteunt? Zo ja, op welke wijze wilt u helpen? Zo nee, waarom niet?
De Task Force Brabant waar in de vraag op wordt gedoeld is opgericht omdat sprake bleek van een structurele en hardnekkige problematiek in de Brabantse regio op het gebied van de drugsgerelateerde georganiseerde criminaliteit. Het lokale bestuur heeft mij daarom verzocht de aanpak hiervan te ondersteunen.
De situatie ten aanzien van de overvallen in Limburg-Zuid is hiermee niet vergelijkbaar. De overvallenproblematiek laat fluctuaties zien, die niet altijd zijn toe te schrijven aan duidelijke oorzaken. Een toename die zich gedurende een aantal maanden voordoet, kan een paar maanden later weer ingezakt zijn. Dat neemt niet weg dat er ook ten aanzien van overvallen enkele regio’s te onderscheiden zijn waar de problematiek over een langere periode bezien ernstiger is. Deze krijgen dan ook extra aandacht in het kader van het eerdergenoemde Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit. Limburg-Zuid behoort niet tot deze regio’s. Mocht de problematiek in Limburg-Zuid echter toch bestendig blijken, dan kan extra aandacht voor deze regio gerechtvaardigd zijn.
Zoals in het Actieprogramma is beschreven, komt er in ieder geval in elke regio een vast politieteam voor de aanpak van overvallen en ook het Openbaar Ministerie richt op de regioparketten speciale «high impact crime» teams in voor de aanpak van dit type delicten.
Welke overvalmethoden worden gebruikt? Speelt vervoer een belangrijke rol bij deze overvallen?
Uit het eerdergenoemde onderzoek van Fijnaut c.s. blijkt dat zo’n vier op de tien overvallen wordt gepleegd in de detailhandel, een kwart op particulieren, circa 14% in de horeca en 12% tijdens transport. In de afgelopen tien jaar is sprake van een stijging van overvallen op woningen.
Analyse van de beschikbare bronnen wijst uit dat het aandeel hit-and-run (impulsieve, weinig voorbereide) overvallen in de afgelopen tien jaar niet substantieel is veranderd.
Bij overvallen is per definitie sprake van het gebruik van geweld. In zo’n 55% van de gevallen gaat het om enige vorm van fysiek geweld. In 35% tot 45% betreft het verbale bedreiging van het slachtoffer. Vooral overvallen op woningen zijn erg gewelddadig: in 80% tot 85% van de gevallen wordt fysiek geweld gebruikt.
In bijna de helft van de overvallen wordt ten minste één (hand)vuurwapen gebruikt. In 20% tot 25% van de gevallen is er sprake van een slag- of steekwapen. Bij zo’n 15% – meestal bij overvallen op straat, gericht op taxichauffeurs, particuliere waardetransport en maaltijdbezorgers – wordt geen wapen gebruikt. Sinds 2006 is het aantal overvallen gepleegd met een vuurwapen sterk toegenomen (met 77%).
Volgens de «routine-activiteit-theorie» plegen mensen vooral delicten in de omgeving waar ze regelmatig verblijven, zoals in de eigen woonbuurt of in de buurt waar vrienden of kennissen wonen. Dat geldt ook voor veel overvallers: gemiddeld wordt 70% van de overvallen in de eigen regio gepleegd. Mobiliteit blijkt ook samen te hangen met de criminele carrière. Naarmate het aantal antecedenten toeneemt, groeit ook de kans dat een overval buiten de eigen regio wordt gepleegd. Grosso modo geldt dat overvallen die verder van huis zijn gepleegd, vaker professioneel van karakter zijn. Mobiliteit impliceert dat overvallers zich verplaatsen naar de plaats van de overval en na afloop vluchten, al dan niet gebruik makend van een vervoermiddel.
Deelt u de mening dat de daders van deze overvallen op een slimme, effectieve manier gestraft moeten worden? Zo ja, kan aan deze daders als aanvullende straf de rijbevoegdheid voor langere tijd, vijf of tien jaar, ontnomen worden waarna opnieuw rijexamen gedaan moet doen? Zo nee, wilt u dit mogelijk maken? Zo ja, wilt u het Openbaar Ministerie vragen een dergelijke aanvullende straf te eisen?
Overvalcriminaliteit moet stevig aangepakt worden. De pakkans moet omhoog en het aantal overvallen dat wordt gepleegd moet omlaag. Daarom heb ik de uitvoering van het Actieprogramma Ketenaanpak Overvalcriminaliteit tot een van mijn prioriteiten benoemd. Om grip te houden op recidiverende daders is verder in het Actieprogramma aangekondigd dat wordt bezien of andere vormen van toezicht en het vorderen van voorwaarden door het Openbaar Ministerie, zoals een locatieverbod in combinatie met elektronisch toezicht, nuttig kunnen zijn om herhaling te voorkomen.
De rechter kan een ontzegging van de rijbevoegdheid nu al opleggen bij delicten op basis van de Wegenverkeerswet. Voor het opleggen van een dergelijke bijkomende straf in andere gevallen is een afzonderlijke wettelijke basis nodig. Ik ben vooralsnog niet van plan om wetgeving te initiëren die dit mogelijk zou maken omdat ik twijfel aan de effectiviteit van een dergelijke maatregel. Bovendien moet een (bijkomende) straf relatie hebben met het delict. In dit geval zie ik die relatie niet.
Overigens is het zo dat voertuigen die overvallers of straatrovers (bij de voorbereiding) gebruiken in beslag kunnen worden genomen en door de rechter verbeurd kunnen worden verklaard.
Infiltratie binnen de milieubeweging |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Roel van Duijn wint zaak tegen AIVD»?1
Ja.
Is het waar dat de in het bericht genoemde oud-politicus gedurende lange tijd door de toenmalige Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) geschaduwd is? Zo ja, gedurende welke periode?
De heer van Duijn heeft met name in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw de aandacht gehad van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD), de voorganger van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). Deze aandacht paste in een beleid waarbij organisaties met een buitenparlementaire opstelling – zoals Provo – de interesse van de BVD hadden. Overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV) 2002 kan ik niet nader ingaan op de vraag waaruit deze aandacht voor de heer Van Duijn bestond. Ik kan wel aangeven dat de BVD heeft gehandeld op basis van zijn wettelijke taken en dat rehabilitatie daarom niet aan de orde is.
Kunt u uiteenzetten of voor het schaduwen van deze oud-politicus uitdrukkelijke toestemming door het College van procureurs-generaal is gegeven? Zo ja, wanneer, voor welke periode en op welke gronden? Zo nee, hoe valt dit te rijmen met uw antwoorden van 5 februari 2011?2
Er bestaat een onderscheid tussen activiteiten van de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste instellingen enerzijds en de activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten anderzijds. Per abuis is in de antwoorden op vragen van het lid Thieme (kenmerk 2011Z00976, beantwoord op 15 februari 2011) niet helder naar voren gekomen dat de uitdrukkelijke toestemming die het College van procureurs-generaal (het College) moet geven alleen betrekking heeft op de inzet van het opsporingsmiddel infiltratie door het Openbaar Ministerie (OM). De inzet van dit opsporingsmiddel is alleen mogelijk als het OM een redelijk vermoeden heeft van een strafbaar feit. Zoals ik in de eerdergenoemde antwoorden heb aangegeven, kunnen ten aanzien van de inzet van het opsporingsmiddel infiltratie op voorhand geen maatschappelijke sectoren of organisaties worden uitgesloten.
De toestemming van het College is niet vereist voor de inzet van de bijzondere bevoegdheid door de AIVD om gebruik te maken van natuurlijke personen die onder verantwoordelijkheid en instructie van de AIVD zijn belast met het gericht verzamelen van gegevens omtrent personen of organisaties die voor de taakuitvoering van de dienst van belang zijn. Voor een uiteenzetting van de vereisten waaraan voldaan moet zijn wanneer de AIVD de bevoegdheid wil inzetten om gebruik te maken van natuurlijke personen voor het gericht verzamelen van gegevens omtrent personen of organisaties, verwijs ik naar de eerdergenoemde antwoorden.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze inzet van het bijzondere inlichtingenmiddel gegrond was op basis van noodzakelijkheid, subsidiariteit en proportionaliteit? In hoeverre was sprake van organisaties en/of personen die, door de doelen die zij nastreefden, dan wel door hun activiteiten, aanleiding gaven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat?
Zie antwoord vraag 2.
Is over het schaduwen op enig moment de voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten geïnformeerd zoals noodzakelijk in voorkomende gevallen? Zo ja, wanneer is deze informatie verstrekt? Zo nee, waarom niet?
Met de inwerkingtreding van de WIV 2002 is ook de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) ingesteld. In de periode dat de BVD aandacht had voor de heer Van Duijn bestond een dergelijke commissie niet.
Deelt u de mening dat het langdurig schaduwen niet gebaseerd was op een redelijk vermoeden van gevaar voor de democratische rechtsorde dan wel voor de veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat? Zo ja, bent u bereid de oud-politicus te rehabiliteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat politici/vertegenwoordigers van politieke partijen gevrijwaard zouden moeten worden van infiltratie, telefoon- en internettaps en schaduwen wanneer het College van procureurs generaal geen redelijk vermoeden van strafbare feiten heeft? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Niet bestrafte fraudegevallen aan de Universiteit Maastricht |
|
Tanja Jadnanansing (PvdA) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over fraude aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit Maastricht die wel vastgesteld is maar niet bestraft?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze situatie waarbij besloten is studenten, die betrapt zijn op fraude bij een tentamen, om «interne redenen» niet te bestraffen en hen ook niet uit te sluiten van het tentamen?
De Inspectie van het Onderwijs heeft vanuit haar wettelijke toezichttaak het signaal opgepakt en een onderzoek verricht. Zij concludeert op basis hiervan, dat voor de opleiding als geheel op dit moment de garantie van het niveau niet in het geding is. Daarbij is het van belang dat het om één van de deelopdrachten van het eerstejaars 4 ECTS-vak «Vaardigheden voor juristen A» gaat. Voor het vak als geheel kan een voldoende of een onvoldoende worden behaald. Een student scoort een voldoende voor het vak als hij minimaal 21 van de 38 te verdienen deelpunten behaalt. Dan is het vak pas succesvol afgerond. Voor deze deelopdracht (het paper) geldt dat de student een maximaal aantal van 82 van de 38 deelpunten kon behalen. Bij controle van deze deelopdracht is bij 17 van de 276 studenten geconstateerd dat er vergelijkbare passages in de opdrachten waren opgenomen. Deze constatering is aangekaart bij de betreffende examencommissie. De examencommissie heeft besloten dat de hierbij betrokken studenten bestraft worden met een berisping die vervolgens wordt opgenomen in het dossier van de betrokken student. Deze berisping wordt zwaar meegewogen bij een eventueel volgende overtreding.
Verder is het zo dat de in deze opdracht te demonstreren vaardigheid nog ruim aan bod komt in het vervolg van het onderwijsprogramma namelijk o.a. «Vaardigheden voor juristen B» en later in de scriptie. Daarom concludeert de Inspectie dat de garantie van het niveau van de opleiding niet in het geding is.
deelt u de mening dat dit een onverstandige en ergernis oproepende handeling van de examencommissie van de faculteit is, aangezien zij onduidelijkheid laat bestaan over de achtergronden van haar besluit, maar hiermee wel het vertrouwen in de examenkwaliteit onder druk zet?
Ja, het is onverstandig dat de examencommissie onvoldoende heeft toegelicht wat de achtergrond van haar besluit is geweest en dat er vervolgens onvoldoende is gecommuniceerd over de uitvoering van dit besluit tussen de examencommissie en de docent.
Hoe beoordeelt u verder de uitermate vreemde reactie van de faculteit op de actie van de universitair hoofddocent die deze situatie aanhangig heeft gemaakt en die als signaal alle studenten nu een ruime voldoende heeft gegeven? Vindt u dit ook een vorm van druk zetten op personeel wat opkomt voor onderwijskwaliteit en transparantie rond fraudegevallen die het vertrouwen schaden?
Het valt zowel de examencommissie, de faculteit als de docent te verwijten dat onvoldoende is gecommuniceerd over het besluit van de examencommissie en de uitvoering hiervan. Het kan niet zo zijn dat een docent op eigen houtje elke student een voldoende geeft voor een deelopdracht. Overigens, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is geen sprake geweest van een ruime voldoende. Het staat een docent vrij om met deze kwestie naar buiten te treden, maar het had mijn voorkeur gehad als het gesprek intern adequaat was gevoerd. Daarnaast zijn er verschillende interne procedures beschikbaar om een dergelijke kwestie aanhangig te maken. Ik heb geen aanwijzingen, dat in dit geval sprake is van onoorbare druk op het personeel. Op dit moment zijn er gesprekken gaande tussen de faculteit, de docenten en de examencommissie over hoe men moet omgaan met dergelijke situaties.
Welke mogelijkheden en bereidheid heeft u om duidelijk te maken aan de betreffende universitaire faculteit dat hier minstens duidelijkheid over de beweegredenen moet worden gegeven en dat aangetoonde fraude consequent en duidelijk bestraft moet worden?
Zie het antwoord op 4.
Verder wijs ik erop dat de wetgever bij gelegenheid van de wijziging van de Wet op het Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (wet versterking besturing, Stb. 2010, 119) de positie van de examencommissie heeft versterkt. De examencommissie heeft een eigen verantwoordelijkheid om ten behoeve van de kwaliteit van de examinering regels vast te stellen die een goede gang van zaken rond de toetsen waarborgen.
Op basis van het onderzoek heeft de inspectie zich ervan vergewist dat het niveau van de opleiding niet in het geding is. Het is niettemin van het grootste belang dat in het gesprek tussen de inspectie en de instelling expliciet aan de orde is op welke wijze de examencommissie in de toekomst beter is voorbereid op dergelijke voorvallen. Hierover zal op korte termijn een overleg plaatsvinden. Hiermee heeft de inspectie al haar wettelijke mogelijkheden benut. Ik zie geen mogelijkheid om verder in te grijpen.
Het falen van de opsporing |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Opsporing verzocht» op de site van het tv- programma Zembla?1
Ik heb in de beantwoording van vragen van het lid Brinkman (Handelingen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1645) aangegeven dat BVH-gebruikers in een aantal regio’s hebben gekampt met storingen. Er zijn geen cruciale gegevens kwijt geraakt, omdat de BVH wordt ondersteund door een apart systeem waarin gegevens worden opgeslagen. Bij storingen kunnen gegevens worden teruggeplaatst.
Deelt u de mening dat daarin een beeld wordt geschetst van een politieorganisatie die niet of tenminste te weinig in staat is iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit? Zo ja, herkent u de politieorganisatie hierin? Zo nee, hoe zou u dat beeld dan wel willen noemen?
De bestrijding van zware criminaliteit is een prioriteit van dit kabinet en om die reden ook opgenomen in de landelijke prioriteiten van de politie. Ik herken mij niet in het beeld dat de politie niet of te weinig in staat zou zijn iets te doen aan de opsporing van zware criminaliteit.
Wel geldt dat bij de keuze welke zaken als eerste worden opgepakt de Aanwijzing voor de opsporing van het Openbaar Ministerie (Staatscourant, jaargang 2003, nr. 41) leidend is. De aanwijzing bepaalt dat het in principe zo moet zijn dat aan ieder delict zo veel aandacht wordt gegeven als nodig is om tot opheldering te komen, maar dat het in de praktijk zo kan zijn dat opsporing in een bepaalde zaak achterwege moet blijven omdat opsporingscapaciteit nodig is voor (nog) ernstigere kwesties.
Tenslotte wijs ik op de resultaten van de Integrale Veiligheidsmonitor waarover ik uw Kamer op 1 maart 2011 informeerde (Tweede Kamer, 2010–2011, 28 864, nummer 308). Hieruit blijkt dat de veelvoorkomende criminaliteit de afgelopen vijf jaar geleidelijk is gedaald.
Is er een direct of indirect verband tussen een gebrekkig centraal computersysteem enerzijds en een lagere effectiviteit van de politie anderzijds? Zo ja, in welke mate is dat computersysteem de oorzaak van het een minder effectief functioneren van de politie? Zo nee, waarom niet?
De invoering van de systemen BVH en BVO heeft tijdelijk veel capaciteit gekost om medewerkers vertrouwd te maken met deze nieuwe systemen. Vertraging in de registratie van zaken is daarvan een van de gevolgen geweest. Tegelijkertijd kan worden geconstateerd dat de criminaliteit is afgenomen in 2010, zoals ook blijkt uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2010. Ook dat kan een verklaring zijn voor een verminderd aanbod van zaken. Exacte informatie over het aantal verdachten OM over 2010 komt binnenkort beschikbaar.
Weet u of het computersysteem binnen de politieorganisatie in brede zin daadwerkelijk «als een ramp» wordt ervaren? Zo ja, wat doet u concreet met deze wetenschap? Zo nee, kunt u dan meteen onderzoeken in welke mate het gebrekkige computersysteem bijdraagt aan de frustratie van politiemensen die hun werk niet goed kunnen uitoefenen?
De Inspectie OOV heeft in haar onderzoek naar de Samenwerkingsafspraken 2008 – Stand van zaken 2010 geconstateerd dat «veel gebruikers van de BVH menen dat sinds de ingebruikname van BVH geen sprake is van verbetering van de uitvoering van de werkprocessen en dat de BVH de werkprocessen minder ondersteunt dan de voorgangers (BPS, Genesys en XPOL). De Inspectie OOV constateert echter ook dat sommige gebruikers tevreden zijn. Er is, naar mijn mening, naast de bestaande rapporten van de Inspectie OOV en de commissie Rookhuijzen en het nog komende rapport van de Algemene Rekenkamer geen aanvullend onderzoek nodig.
De maatregelen op korte termijn zijn gericht op het verbeteren van de gebruiksvriendelijkheid en betrouwbaarheid van de basisvoorzieningen. Zie ook mijn brief aan uw Kamer (Tweede Kamer, 2010–2011, 32 500 VII, nummer 6). Op langere termijn zullen beide systemen worden verbeterd en/of vernieuwd. De mogelijke scenario’s worden thans onderzocht. Voordat ik daarover een beslissing neem, wacht ik eerst het rapport van de Algemene Rekenkamer af.
Is het waar dat burgers na het doen van aangifte vaak niets meer horen van de politie, zelfs al kunnen zij de vermeende dader aanwijzen? Zo ja, hoe vaak gebeurt dit en hoe komt dit? Zo nee, wat klopt er dan niet aan het hier gestelde?
De politie streeft er te allen tijde naar om de aangever op de hoogte stellen van de voortgang en afhandeling van de aangifte. In 2010 zijn bijna zes op tien inwoners (58 procent) die contact hadden met de politie tevreden of zeer tevreden over optreden politie bij aangifte/melding. De tevredenheid over het optreden van de politie bij aangifte/melding is in 2010 niet wezenlijk anders dan in beide voorgaande jaren. Een goede kwalitatieve afhandeling van en communicatie over aangiftes door de politie is een van de prioriteiten van mijn beleid. Daarom streef ik naar spoedige landelijke invoering van het aangiftevolgsysteem. Hiermee kan de politie de burger actief over de voortgang en afhandeling van aangiftes informeren en bovendien kunnen burgers zelf dit systeem altijd raadplegen.
Wat is uw reactie op de in de uitzending of op de site genoemde concrete zaken rondom aangiftes van misbruik van een tienjarig kind, een gewapende roofoverval en oplichting? Kunt u zich verplaatsen in de gevoelens van onvrede van deze burgers?
Ik kan mij zeker verplaatsen in de onvrede die burgers voelen als zij de indruk hebben dat het onderzoek in hun zaak te lang duurt, of als na onderzoek blijkt dat hun zaak niet opgehelderd kan worden. Het beeld dat in de uitzending werd geschetst van de drie zaken komt echter niet overeen met de informatie die mij door het Openbaar Ministerie is verstrekt. In de zaak van het tienjarige kind is een verdachte aangehouden, en deze is inmiddels ook veroordeeld. In de zaak van de gewapende roofoverval is door de politie wel degelijk onderzoek gedaan, alleen heeft dit helaas niet geleid tot een concrete verdachte. In de zaak van de vakantiewoning was door de politie al voordat het slachtoffer zich tot de rechter wendde onderzoek gedaan, maar dit leverde onvoldoende bewijs op. Na de uitspraak van de rechter is er nog verder onderzoek gedaan, maar dit leidde helaas niet tot relevante aanvullende informatie, waarna de rechter heeft bepaald niet tot vervolging over te gaan.
Kunt u zich indenken dat de aangiftebereidheid van burgers niet groot is als zij er geen vertrouwen in hebben dat er serieus met hun aangiftes wordt omgegaan? Zo ja, hoe gaat u zorgen dat dit verbetert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe hoog is de aangiftebereidheid gemiddeld in Nederland en hoe groot is die per stad in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Den Haag, Leeuwarden, Eindhoven, Tilburg? Wat zijn de verschillen met vier jaar geleden?
Uit de integrale veiligheidsmonitor 2010 blijkt dat in 2010 een op de vier delicten (25%) werd aangegeven bij de politie. Dit wijkt niet wezenlijk af van voorgaande jaren waar vergelijkbare cijfers beschikbaar voor zijn. Zo was de aangiftebereidheid in 2009 27% en in 2008 26%. De cijfers over 2007 zijn op een andere wijze berekend en daardoor niet goed vergelijkbaar.
Een overzicht van de aangiftebereidheid in de genoemde steden, voor zover vergelijkbare cijfers bekend zijn, is in onderstaande tabel te vinden.
Gemeente
2008
2009
2010
Amsterdam
22,2
21,6
21,2
Rotterdam
28,8
30,8
–
Utrecht
20,3
24,2
–
Den Haag
27,4
25,0
26,4
Leeuwarden
–
24,7
–
Eindhoven
–
37,9
27,3
Tilburg
–
35,4
–
Is het waar dat «rechercheurs zo min mogelijk met het nieuwe computerprogramma werken en dat daardoor cruciale informatie verloren gaat en verdachten vrij rond blijven lopen? Zo ja, wat gaat u hieraan op korte termijn aan verbeteren? Zo nee, wat klopt dan niet hieraan?
De Inspectie OOV heeft geconstateerd dat «alle korpsen aangeven dat zij naast BVO nog andere systemen vullen met opsporingsinformatie, waardoor deze informatie niet in BVO komt». Hierdoor wordt informatie-uitwisseling weliswaar bemoeilijkt, maar er gaat geen informatie verloren. Ik heb geen aanwijzingen waaruit blijkt, dat hierdoor verdachten vrij rond blijven lopen. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Is het waar dat vanwege een quotum om jaarlijks 250 000 verdachten aan te leveren bij het Openbaar Ministerie de politie kiest voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten? Zo ja, deelt u dan de mening dat dit zeer ongewenst is en hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, wat is er dan niet waar aan het gestelde?
De afspraak over het aanleveren van verdachten aan het OM stamt uit de landelijke prioriteiten 2008–2011. Het kwantitatieve deel van deze afspraak luidt: «de korpsen dragen er gezamenlijk zorg voor dat het aantal OM-verdachten ligt op 250 909 per jaar.» Een kwalitatieve beoordeling van het dossier was bij deze kwantitatieve afspraak niet aan de orde. Teneinde een beter beeld te krijgen (in de ontwikkeling) van de kwalitatieve prestaties van de korpsen werden twee indicatoren bijgehouden: het gemiddeld aantal celdagen per verdachte OM per regio en de algemene verdachtenratio per regio. Het gemiddeld aantal celdagen is een maat voor de zwaarte van de misdrijven aangeleverd in een regio. De celdagequivalent maakt derhalve inzichtelijk of korpsen makkelijk oplosbare zaken aanleveren. Het landelijk celdagequivalent bedroeg over de jaren 2007, 2008 en 2009 respectievelijk 53.73, 52.57 en 54.87. Uit deze cijfers blijkt derhalve niet dat de politie in deze jaren heeft gekozen voor de afwikkeling van minder ingewikkelde of minder ernstige delicten.
Het kabinet heeft inmiddels een aanpassing van de landelijke prioriteiten bewerkstelligd. In deze nieuwe landelijke prioriteiten is er geen sprake meer van een kwantitatieve afspraak maar wordt er gestuurd op het verhogen van de pakkans van verdachten van high impact crime. Ik informeerde uw Kamer daarover bij brief van 18 februari 2011.
Heeft de politie eerder gemeld dat het politiesysteem zware criminele gegevens doet verdwijnen of wordt dit voor het eerst nu in deze aangekondigde Zembla-documentaire gedaan?Zo ja, wanneer is dit aan wie gemeld? Zo nee, wat vindt u daarvan en hoe gaat u regelen dat de politie schaamte over zichzelf niet belangrijker vindt dan de schade die de samenleving lijdt?
Het bericht dat er sprake is van corruptie en hoge kosten bij zorgverzekeraar Agis |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Corruptie en te hoge kosten: veel mis bij Agis in Marokko»?1 Zo ja, deelt u de mening dat de geschetste cultuur van steekpenningen, monopolies en vriendjespolitiek, onder toeziend oog van de directeur van het Agis-steunpunt ter plaatse, onacceptabel is?
Het bericht in de Volkskrant van 18 februari jl. dat Agis zaken doet met een corrupt netwerk van klinieken in Marokko en dat deze zorgverzekeraar Nederlandse verzekerden dwingt zich te laten behandelen door bevriende artsen tegen te hoge kosten is naar ik heb begrepen niet in overeenstemming met de werkelijkheid.
Agis heeft een servicecentrum in Marokko gevestigd, net zoals in Turkije en Suriname. Verzekerden die zich bij zo’n servicecentrum melden, krijgen op basis van hun diagnose een advies over een te kiezen kliniek waarmee Agis een overeenkomst heeft gesloten.
Agis heeft mij laten weten alleen overeenkomsten te sluiten met klinieken waarvan de kwaliteit van de zorg, de transparantie van de administratieve afhandeling en de prijsstelling is getoetst en positief beoordeeld. Adviserend geneeskundigen vanuit Nederland bezoeken en beoordelen de klinieken op deze punten. Agis spreekt met hen prijzen af conform de Marokkaanse prijsstelling die ruim onder het Nederlandse tarief ligt.
Verzekerden hebben in het buitenland, net als in Nederland, vrije artsenkeuze, dus ze hoeven dit advies van het servicecentrum niet op te volgen. Als verzekerden naar een door Agis gecontracteerde kliniek gaan, hoeven ze de kosten van de behandeling niet voor te schieten. Als verzekerden ervoor kiezen naar een kliniek van hun eigen keuze te gaan, dan kunnen ze de gemaakte kosten, uiteraard alleen indien de behandeling binnen de dekking van de verzekering valt, achteraf in Nederland declareren.
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat er geen sprake kan zijn van de beschuldigingen die zijn geuit in het betreffende Volkskrant artikel.
Zoals u weet is het Kabinet voornemens de werelddekking van de ziektekostenverzekering af te schaffen en de vergoeding te beperken tot de landen van de Europese Unie. Als deze maatregel geëffectueerd is, vervalt de wettelijke grondslag van bovenstaande afspraken voor wat betreft het basispakket.
Deelt u de mening dat Agis de uitkomsten van het onderzoek per direct openbaar moeten maken?
Van Agis heb ik begrepen dat er geen sprake is van een onderzoek. Wel is het zo dat zorgverzekeraars standaard controles uitvoeren om te bezien of zorgaanbieders zich aan de met hen gemaakte afspraken houden. Uit regulier onderzoek door de interne accountantsdienst van Agis en uit de controle door de externe accountant blijkt dat de handelwijze van het servicekantoor en de financiële stromen in overeenstemming zijn met de afspraken die met de gecontracteerde zorgverleners zijn gemaakt.
Bent u bereid de ten onrechte uitgegeven Nederlandse premiegelden terug te vorderen bij zorgverzekeraar Agis? Zo nee, waarom niet?
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgkantoren en zorgverzekeraars en op de gedeclareerde zorg in de Zvw en AWBZ. De NZa heeft mij laten weten dat zij naar aanleiding van de nu voorliggende informatie en het contact dat zij hierover met Agis hebben gehad, geen aanleiding ziet om een aanvullend onderzoek in te stellen. Zodra er in de toekomst nadere informatie boven water zou komen zal de NZa hierop alert zijn en zal zij zonodig handhavend en eventueel corrigerend optreden.
Het bericht 'Duitse veroordeling gehalveerd' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Kent u het bericht: «Duitse veroordeling gehalveerd.» «Politie boos om strafvermindering drugssmokkelaar»?1
Ja.
Klopt het dat een Nederlandse hoofdverdachte in Duitsland tot bijna zeven jaar is veroordeeld in verband met een internationale wietsmokkelzaak en dat de Nederlandse rechter deze straf heeft doen verdampen tot 36 maanden?
Betrokkene is door een Duitse rechter veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaar en tien maanden. Deze straf is door de Nederlandse rechter omgezet in een Nederlandse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden. Bij de tenuitvoerlegging in Nederland wordt vervolgens de tijd die veroordeelde voor deze zaak al in Nederland en Duitsland in detentie heeft doorgebracht, in mindering gebracht.
Deelt u de mening dat dit voor politie en justitie, welke ruim twee jaar aan de zaak gewerkt hebben, op zijn zachts gezegd frustrerend is, zeker gezien het feit dat de hoofdverdachte door deze beslissing al over negen maanden weer vrij kan komen? Zo nee, waarom niet?
De gang van zaken in deze zaak kan voor de betrokkenen in Nederland en de Duitse collega’s geen verrassing zijn geweest. Dit houdt nauw verband met de omstandigheden van de zaak. De zaak betreft de overlevering van een Nederlandse onderdaan aan Duitsland. Op grond van zijn Nederlanderschap kon hij voor de in het Europees aanhoudingsbevel opgenomen strafbare feiten ook in Nederland worden vervolgd. Nederland levert desondanks Nederlanders meestal over aan het buitenland, omdat door een berechting aldaar de waarheidsvinding wordt bevorderd. Tegelijkertijd eist Nederland voorafgaand aan de overlevering conform de Overleveringswet de garantie dat een Nederlander die na zijn overlevering wordt veroordeeld tot een vrijheidsstraf, naar Nederland kan terugkeren om de straf te ondergaan. In die garantie moet de buitenlandse autoriteit ook aangegeven dat ermee wordt ingestemd dat voorafgaand aan de executie in Nederland de straf zal worden omgezet naar een straf die in Nederland voor een soortgelijk feit gebruikelijk is. Bij de omzetting wordt een Nederlandse straf bepaald aan de hand van de omstandigheden van de zaak en de persoon van de verdachte. De redenen voor die strafaanpassing zijn dat betrokkene bij berechting in Nederland, waarvoor niet is gekozen, ook een Nederlandse straf zou hebben gekregen en dat de enkele overlevering en berechting in het buitenland er niet toe dient dat betrokkene een zwaardere straf krijgt.
Ook in deze zaak is een dergelijke terugkeergarantie gevraagd en door de Duitse autoriteiten afgegeven. De Nederlandse rechtbank heeft dus niets anders gedaan dan wat voorafgaand aan de overlevering al bekend was. Bovendien is het bij de Duitse autoriteiten algemeen bekend dat in Nederland de straf voor een drugsdelict anders kan uitvallen. Er is dan ook geen sprake van dat Nederland internationaal te kijk staat.
Hoe beoordeelt u het commentaar van politie en justitie in IJsselland dat ze bij hun Duitse collega’s een modderfiguur slaan en dat de Duitse collega’s straks misschien liever niet meer samenwerken met Nederland indien er Nederlanders daarbij betrokken zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het op zijn zachtst gezegd zuur is wanneer er veel tijd en werk in een zaak zit, en de straf na overname van de zaak door Nederland een stuk korter wordt waardoor Nederland dan internationaal te kijk staat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat waren de overwegingen van de rechter die ten grondslag lagen aan de beslissing om de straf van de hoofdverdachte met een dergelijke omvang te verlagen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) eens kritisch tegen het licht te houden? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Uit mijn antwoorden op vragen 3 tot en met 6 volgt dat ik daartoe geen aanleiding zie.
Het bericht 'Urk doet hasj en wiet in de ban' |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
|
|
Kent u het bericht over het voornemen van de gemeenteraad van Urk om het gebruik van wiet onder jongeren aan te pakken?
Hoe kunt u de burgemeester van Urk helpen om het gebruik van wiet door jongeren te voorkomen, aangezien alcohol en drugsgebruik op Urk een groot probleem voor de gezondheid is?
Deelt u de mening dat vooraf voorkomen dat jongeren wiet kopen en gebruikers beter is en meer ellende voorkomt dan achteraf bestraffen?
Bent u nog steeds van mening dat kinderen die softdrugs gebruiken aan de schandpaal moeten worden genageld, zoals u in de discussie over drugs op scholen heeft gezegd? Deelt u de mening dat «naming en shaming» kan uitmonden in «naming en faming» omdat de jongeren dat stoer vinden?
Kunnen gemeenten ander beleid voeren ten aanzien van drugs dan landelijk is afgesproken, zoals de burgemeester en waarschijnlijk de gemeenteraad van plan zijn omdat zij het niet eens zijn met het landelijk beleid? Zo ja, geldt dat ook voor de wietpas?
Kan er een totaal verbod van gebruik van softdrugs in een gemeente via de Algemene Politie Verordening (APV) worden vastgelegd met doel de gezondheid van kinderen te beschermen? Zo ja, acht u dit effectief? Zo nee, op welke manier wilt u de gezondheid wel beschermen?