Het bericht ‘Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Lisa Westerveld (GL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Studenten eisen dat UvA banden verbreekt met Shell, bezetten universiteitsgebouw»?1
Ja.
In hoeverre vindt u onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie te rijmen met richtlijnen zoals opgenomen in de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit als uit onderzoek blijkt dat onderzoeksfinanciering door de fossiele industrie ertoe leidt dat onderzoekers aanmerkelijk positiever over gas schrijven dan onderzoekers die niet of minder fossiele onderzoeksfinanciering ontvangen?
Samenwerking tussen onderzoekers, het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is en blijft belangrijk. Om te kunnen innoveren, en zodat onderzoek en onderwijs goed blijft aansluiten bij de ingewikkelde vragen en grote uitdagingen in onze maatschappij. Daarom biedt de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) in mijn ogen terecht de mogelijkheid aan universiteiten om mensen uit de praktijk binnen te halen, en om bijzondere leerstoelen te creëren voor private organisaties die wetenschappelijk onderwijs en onderzoek op hun naam en onder hun verantwoordelijkheid willen laten verzorgen, of om onderzoek uit te voeren via de derde geldstroom.
Tegelijkertijd staat buiten kijf dat we te allen tijde de volledige onafhankelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek moeten bewaken. Dat gebeurt onder andere met de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit (NGWI). Deze stelt normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen voor een integere wetenschapsbeoefening. De NGWI baseert zich op de volgende vijf principes: eerlijkheid, zorgvuldigheid, transparantie, onafhankelijkheid en verantwoordelijkheid. Alle universiteiten en hogescholen onderschrijven deze code. Het is essentieel dat de NGWI effectief is en nageleefd wordt. Daarom heb ik de opstellers2 van de NGWI verzocht deze te laten evalueren door een onafhankelijke commissie. Afhankelijk van de uitkomsten van de evaluatie zal ik bezien of en wat er verder noodzakelijk is in overleg met de opstellers van de code. In aanvulling daarop zal met de universiteiten een dialoog worden gevoerd3.
Welke andere richtlijnen of (verplichtende) kaders zijn er ten aanzien van onderzoeksfinanciering door externen en organisaties waarmee universiteiten publiek-private samenwerkingen aangaan? Staan hier eisen in voor partners ten aanzien van bijvoorbeeld klimaatdoelen, duurzaamheid, de rechtsstaat en mensenrechten?
Naast de academische vrijheid die in acht genomen moet worden aan de instellingen, vastgelegd in de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschap, zijn er verschillende kaders en richtlijnen die van toepassing zijn op onderzoek verricht in samenwerking met derde organisaties. Dit zijn met name de Verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid, de NGWI en de Spelregels voor privaat-publieke samenwerking bij programmering en uitvoering van fundamenteel en toegepast onderzoek. Daarnaast adviseert de KNAW een verklaring van wetenschappelijke onafhankelijkheid te tekenen wanneer een onderzoekssamenwerking met een opdrachtgever wordt aangegaan. Op basis van academische vrijheid is het aan kennisinstellingen zelf om binnen wettelijke kaders een afweging te maken met welke partij zij willen samenwerken en met welke niet. Net als het Rathenau-instituut vind ik het belangrijk dat instellingen hierin bewuste en strategische keuzes maken.4
Bent u van mening dat een bedrijf zoals Shell, dat een grote bijdrage levert aan klimaatverandering, een lange geschiedenis heeft van mensenrechtenschendingen en het verspreiden van misinformatie over klimaatverandering, past binnen een adequaat duurzaamheidskader voor publieke-private samenwerking van universiteiten? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe zouden deze eisen aangescherpt kunnen worden?
De Nederlandse universiteiten zijn vanwege hun academische vrijheid en integriteit autonoom en moeten dus op eigen kracht binnen de wettelijke kaders de keuze maken over het aangaan van samenwerkingen met private partijen. Op basis van deze vrijheden kan niet inhoudelijk gestuurd worden op de publiek-private samenwerkingen die universiteiten aangaan en kunnen geen kaders gesteld worden die inbreuk maken op de academische vrijheid.
Het is aan de universiteiten om de keuzes in samenwerkingen goed af te wegen, bijvoorbeeld door middel van een advies van ethische commissies. Daarin wordt de onafhankelijkheid en integriteit van de wetenschap en de wetenschappers zelf als harde voorwaarde meegenomen, evenals de publicatievrijheid. Het kabinet is van mening dat het goed is dat binnen de academische gemeenschap het debat over het wel of niet aangaan van samenwerkingen met bepaalde private partners gevoerd wordt.
Heeft u in kaart welke hoger onderwijsinstellingen onderzoeksfinanciering ontvangen vanuit de fossiele industrie? Kunt u een overzicht geven per onderwijsinstelling met het percentage van het onderzoek dat bekostigd wordt door deze bedrijven en de bijzondere leerstoelen die door hen gefinancierd worden?
De colleges van bestuur van de universiteiten zijn verantwoordelijk voor het borgen van de onafhankelijkheid van de wetenschap en de academische vrijheid. Dit geldt ook voor externe onderzoeksfinanciering vanuit de fossiele industrie en de transparantie daarover. Implementatie en toezicht op de naleving hiervan is de verantwoordelijkheid van de bestuurders en het interne toezicht.
Er zijn geen gegevens beschikbaar over de onderzoeksfinanciering per economische sector bij hogeronderwijsinstellingen. Uit onderzoek van het Rathenau Instituut blijkt wel dat gemiddeld ongeveer 4% van de totale inkomsten van universiteiten afkomstig is van contractonderzoek voor bedrijven. Dit is vergelijkbaar met bijvoorbeeld het percentage van financiering dat afkomstig is van non-profit organisaties.5
De Universiteiten van Nederland heeft aangegeven dat iedere universiteit informatie over bijzondere hoogleraren met de bijhorende externe financieringsbronnen op haar website zet. UNL heeft deze informatie gebundeld tot een overzicht dat op haar website staat en raadpleegbaar is6.
Op welke wijze heeft de medezeggenschap invloed op de onderzoekbekostiging door externen en publiek-private samenwerkingen?
De medezeggenschap van universiteiten heeft in alle gevallen adviesrecht op de begroting. Uit navraag bij de Universiteit van Amsterdam (UvA) volgt dat het college van bestuur (CvB) van de UvA daarnaast ook twee keer per jaar aan de medezeggenschap instemming op de hoofdlijnen van de begroting vraagt. Individuele onderzoeksprojecten worden daarbij echter niet beschouwd als een hoofdlijn van de begroting. De UvA geeft daarbij aan dat het CvB al langer in gesprek is met de medezeggenschap over onderzoekssamenwerking met derden. De ethische commissie (waarin de medezeggenschap vertegenwoordigd is) adviseert over dit soort samenwerkingen. Naar aanleiding van de discussie over samenwerking met Shell wordt gekeken of aanpassing van de richtlijnen voor samenwerking nodig is.
Klopt het dat de jarenlange ontoereikende bekostiging van universiteiten ertoe heeft geleid dat zij voor hun onderzoeksfinanciering inzake belangrijke maatschappelijke thema’s afhankelijk zijn private bedrijven die hun eigen (financiële) belangen voorop stellen?
Het percentage van contractonderzoek voor bedrijven in de totale inkomsten van universiteiten ligt al sinds 2008 rond de 4%7 en is daarmee relatief bescheiden. De belangrijkste inkomstenbronnen voor universiteiten blijven die uit publieke middelen, zoals de eerste en tweede geldstroom.
Bent u van mening dat onderwijsinstellingen financiering zouden mogen ontvangen vanuit de fossiele industrie voor onderzoek in gebieden waar het een duidelijk financieel belang heeft?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de publiek-private samenwerking op universiteiten in het voordeel is van gevestigde belangen, doordat startups op de duurzame markt vaak de tijd, menskracht en geld ontberen om samenwerkingen aan te gaan met universiteiten en dat hierdoor oneerlijke concurrentie ontstaat?
Dat beeld deel ik niet. Het staat universiteiten en bedrijven van alle soorten en maten vrij om elkaar op te zoeken om samen te werken bij wetenschappelijk onderzoek of om bijvoorbeeld contractonderzoek te (laten) doen. Dat behoort te gebeuren binnen de kaders van de – met name- nationale en Europese wet- en regelgeving. Daarmee wordt oneerlijke concurrentie voorkomen. Binnen die kaders wordt ook samenwerking tussen universiteiten, startups en mkb vanuit het overheidsbeleid gestimuleerd, bijvoorbeeld met een financieel instrument als de Mkb-innovatiestimulering Regio en Topsectoren (MIT).
Klopt het dat universiteiten beperkte middelen en menskracht hebben en dat door onderzoek dat wordt gefinancierd door de fossiele industrie een bias groeit in het type onderzoek?
Nee, dat klopt niet. Gelet op het grote verschil tussen de omvang van de investeringen uit publieke middelen voor onderzoek en die vanuit het bedrijfsleven, acht ik het onwaarschijnlijk dat de fossiele industrie bevoordeeld wordt in het type onderzoek dat wordt gedaan. In juni 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de investeringen die dit kabinet doet in het hoger onderwijs en wetenschap. Daaronder vallen onder andere het fonds voor Onderzoek en Wetenschap van € 5 miljard voor tien jaar en de structurele reeks voor vervolgopleidingen/onderzoek (€ 700 miljoen per jaar structureel). Deze investeringen hebben deels ten doel om kennisinstellingen beter in staat te stellen om een bijdrage te leveren aan maatschappelijke uitdagingen en het aanjagen van transities. Op deze manier waarborgt het kabinet dat de maatschappelijke impact van kennisinstellingen verstevigd wordt8.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de DJI bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
Ja.
Bent u op de hoogte gehouden van het onderzoek van het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtszaak? Zo ja, waarom1?
Nee, ik ben niet op de hoogte gehouden van dit onderzoek.
Is er in deze procedure een conceptdagvaarding gedeeld met Justis? Zo ja, waarom?
Justis behandelt aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) namens de Minister voor Rechtsbescherming. Ik ga er daarom vanuit dat u met deze vraag doelt op een VOG-aanvraag. Over specifieke VOG-aanvragen doe ik geen uitspraken. Een VOG-beoordeling verloopt via een vaste procedure, die ik hieronder verder toelicht. Hierbij wordt eerst getoetst aan een objectief criterium, en vervolgens aan het subjectieve criterium. Voor het zorgvuldig nemen van een beslissing kan door Justis daarnaast nadere informatie bij het OM worden opgevraagd over (lopende) strafzaken. Dit in navolging van artikel 36, lid 3 van de Wjsg.
Binnen het objectieve criterium wordt allereerst beoordeeld of de justitiële gegevens op naam van de aanvrager in het Justitieel Documentatie Systeem, wanneer de gedragingen die aan de gegevens ten grondslag liggen herhaald zouden worden, een belemmering vormen voor het doel waarvoor de VOG is aangevraagd, gelet op het risico voor de samenleving. Als voldaan wordt aan het objectieve criterium, oftewel er is sprake van relevante strafbare feiten binnen de terugkijktermijn, wordt de aanvraag getoetst aan het subjectieve criterium.
Bij de subjectieve beoordeling wordt afgewogen of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om toch over te gaan tot afgifte van de VOG. Bij die afweging worden in elk geval betrokken: de hoeveelheid antecedenten, de strafrechtelijke afdoening daarvan en hoelang geleden de strafbare feiten zijn gepleegd. Daarbij wordt beoordeeld of het belang van de aanvrager bij het verkrijgen van de gevraagde VOG zwaarder dient te wegen dan het risico voor de samenleving.
Werd er een instructie gegeven om op 23 maart 2022 de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) op basis van deze dagvaarding af te wijzen? Zo ja, waarom?
Ik doe geen uitspraken over de inhoud van specifieke VOG-aanvragen. Een VOG-beoordeling vindt altijd plaats volgens de beschreven procedure in het antwoord op vraag 3. Binnen het proces van de VOG-beoordeling is geen ruimte voor eventuele beïnvloeding of instructies door derden. Dit geldt voor alle VOG-aanvragen.
Heeft u bij de rechtbank een verzoek tot geheimhouding van een of meerdere stukken gedaan?2 Zo ja, waarom?
Over een specifieke procedure doe ik geen uitspraak. Ik kan wel uitleggen hoe de algemene procedure eruitziet. Een VOG-aanvrager kan een beroepsprocedure starten om een weigering van een VOG te laten toetsen door de bestuursrechter. Voor een beroepsprocedure moeten alle relevante stukken worden ingebracht door de betrokken partijen. Bij het indienen van de stukken kunnen beide partijen op grond van artikel 8:29 van de Awb de rechtbank verzoeken om een stuk onder geheimhouding in te brengen. Dit houdt in dat uitsluitend de rechtbank kennis mag nemen van het desbetreffende stuk. Justis maakt zeer terughoudend gebruik van deze mogelijkheid, maar kan genoodzaakt zijn om zo’n verzoek in te dienen als zij een stuk heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie over een openstaande strafzaak. Het verzoek tot geheimhouding wordt door de rechtbank beoordeeld of kan tussentijds worden ingetrokken door de verzoeker. Als de rechtbank het verzoek afwijst of het verzoek wordt tussentijds ingetrokken, dan kan het desbetreffende stuk alsnog worden vrijgegeven aan de andere procespartij.
Waarom werd het document uiteindelijk toch vrij gegeven?
Zie antwoord vraag 5.
Is het gebruikelijk dat stukken van het OM op deze manier worden gedeeld met andere diensten?
Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich niet met de lopende strafzaak. In het kader van de VOG-beoordeling geldt dat in artikel 36, lid 1 van de Wjsg staat dat de Minister alle justitiële gegevens bij de beoordeling kan betrekken. Voor een goede en volledige oordeelsvorming in het kader van de VOG vallen daar ook openstaande strafzaken onder. Deze zaken worden enkel voor de beoordeling van de VOG-aanvraag betrokken. De strafzaak staat geheel los van de VOG-beoordeling. De VOG-beoordeling betreft een bestuursrechtelijke procedure, er wordt daarin geen oordeel gegeven over de (on)schuld van de betrokkene. Door het meenemen van een openstaande strafzaak in de VOG-beoordeling bemoeit het ministerie zich dan ook niet met de lopende strafzaak.
Is het gebruikelijk dat het ministerie zich op deze wijze bemoeit met zaken die nog voor de rechter moeten worden gebracht?
Zie antwoord vraag 7.
Waarom mocht het Kamerlid Van Haga niet op bezoek bij Engel in de Penitentiaire Inrichting (PI) Hoogvliet?
Op 28 maart 2022 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie Hoogvliet, het lid Van Haga per mail laten weten dat hij van harte welkom is in de inrichting om een aldaar verblijvende gedetineerde te bezoeken. Daarbij is randvoorwaardelijk dat de gedetineerde hiertoe het initiatief neemt. De directeur heeft hem geïnformeerd dat hij, als lid van de Tweede Kamer, volgens de Penitentiaire beginselenwet behoort tot de groep van geprivilegieerd bezoek en toegang heeft tot de gedetineerde op de in de huisregels vastgestelde tijd en plaats (art. 38.7 PBW).
Bent u het eens dat deze beslissing verkeerd was, gelet op art. 68 en 70 van de Grondwet die resulteren in art. 37.1b Penitentiaire beginselenwet: de geprivilegieerde status van Kamerleden?
Zie antwoord vraag 9.
Is er contact geweest tussen het ministerie en de directie van PI Hoogvliet? Zo ja, waarom?
Nee, er is geen contact geweest met tussen de directie van de PI en het ministerie.
De betrokkenheid van het ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV bij de zaak Engel |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de zaak Engel (dossiernummer 10-043746-22)?
De Minister van Justitie en Veiligheid wordt door het Openbaar Ministerie op hoofdlijnen geïnformeerd over het verloop van bepaalde strafrechtelijke onderzoeken voor zover de Minister deze nodig heeft zoals wettelijk is geregeld in artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie. Door mij te informeren over de hoofdlijnen van een strafzaak word ik in staat gesteld mijn politieke verantwoordelijkheid te kunnen nemen voor de gedragingen van het Openbaar Ministerie. Ik ben echter niet betrokken bij de inhoudelijke afwegingen die het Openbaar Ministerie in zaken heeft gemaakt of zal maken. De zaak die u in vraag 1 noemt valt hieronder en dus ben ik over die zaak zoals voornoemd geïnformeerd.
Is er contact geweest tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het ministerie over de zaak Engel?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte gebracht van het onderzoek van het OM en de rechtszaak? Zo ja, waarom?1, 2, 3
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, hoe lang is de Minister al betrokken bij deze zaak?
Zie antwoord vraag 1.
Zo ja, kunt u al het email-, SMS-, WhatsAppverkeer of enige andere communicatie aangaande de zaak Engel openbaar maken?
Ik lees in deze vraag aldus dat er door het lid Van Haga een beroep wordt gedaan op artikel 68 van de Grondwet teneinde gevraagde informatie van het Openbaar Ministerie aan de Tweede Kamer te doen verstrekken. De Tweede Kamer heeft op grond van artikel 68 van de Grondwet recht op inlichtingen van het kabinet en zulks kan slechts worden geweigerd indien de verstrekking daarvan in strijd is met het belang van de Staat. In dit geval doet zich zo’n belang voor, alleen al omdat de gevraagde informatie gaat over een strafzaak die nog niet onherroepelijk is. Gelet daarop zal ik niet tot verstrekking overgaan.
Zo ja, bent u ook betrokken bij andere strafzaken?
Zoals ik in antwoord op de vragen 1 tot en met 4 heb aangegeven word ik op grond van artikel 129 Wet op de rechterlijke organisatie door het Openbaar Ministerie geïnformeerd over strafrechtelijke onderzoeken zodat ik in staat ben mijn politieke verantwoordelijkheid te nemen voor gedragingen van het OM.
Heeft de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) contact gehad met het OM en het ministerie inzake de zaak Engel? Zo ja, waarom?
Nee.
Verzamelt de NCTV data over actiegroepen?4 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
De NCTV verzamelt voor zijn coördinatiefunctie alleen gegevens gericht op het in beeld brengen van trends en fenomenen op het terrein van nationale veiligheid. Het kan voorkomen dat bij de uitoefening van die functie ook gegevens van actiegroepen in beeld komen als die onlosmakelijk verbonden zijn met fenomenen die voor de taken van de NCTV relevant zijn. Er zijn echter geen op organisaties gerichte dossiers opgebouwd.
In afwachting van de totstandkoming van het voorstel van wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid is de NCTV gestopt met het signaleren en duiden van dergelijke ontwikkelingen die onlosmakelijk verbonden zijn met (uitingen en gedragingen van) personen op sociale media.
Worden specifieke accounts gemonitord?5 Zo ja, waarom en op basis van welke juridische grondslag wordt dit gedaan?
Nee, de NCTV monitort geen specifieke accounts van organisaties.
Houdt de NCTV zich bezig met individuele rechtszaken?6 Zo ja, waarom?
Waar het strafrechtelijke onderzoeken betreft waarbij sprake is van een verdenking van een terroristisch misdrijf verloopt de informatievoorziening van het Openbaar Ministerie richting de Minister via de NCTV. De reden hiervoor is dat de NCTV verantwoordelijk is voor het beleidsterrein contraterrorisme.
De racistische leuzen op de Erasmusbrug |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het NOS bericht aangaande de racistische leuzen op de Erasmusbrug in Rotterdam die live te zien waren tijdens de jaarwisseling?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat rechts-extremistische groepen erin slagen hun gedachtegoed zo publiekelijk te verkondigen? En dat dit weerklank vindt in de politiek? Is dit door de regering afgekeurd? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat er absoluut geen plaats is voor rechts-extremistische en racistische uitingen of opvattingen in onze democratische rechtsorde. Zowel de Minister van Justitie en Veiligheid als de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben zich herhaaldelijk uitgesproken tegen racisme en extremisme. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid direct na de jaarwisseling heeft gezegd, horen racistische uitingen niet in ons land thuis2. In het debat met uw Kamer over de staat van de rechtsstaat heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties recentelijk uitgebreid stilgestaan bij de dreiging die het kabinet uit ziet gaan van rechts-extremisme.3
De projecties op de Erasmusbrug laten zien dat er geprobeerd wordt om rechts-extremistisch gedachtegoed onder de aandacht te brengen bij een breed publiek. Het kabinet maakt zich hier om twee redenen zorgen over. Ten eerste gaat er een dreiging uit van het normaliseren van het uitsluiten van minderheden. Dit tast de sociale cohesie aan en kan de democratische rechtsorde op termijn ondermijnen. Zoals in het meest recente Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) beschreven draagt het openlijk en kritiekloos bespreken van racistisch gedachtegoed bij aan de sociale acceptatie ervan4. Ten tweede bestaat het risico dat verspreiding van dergelijk gedachtegoed inspireert tot (voornemens voor) geweldpleging.
De AIVD heeft in het Jaarverslag 2021 beschreven dat er een groei is waargenomen van het rechts-extremisme in Nederland.5 Daarnaast heeft de NCTV in het meest recente DTN6 beschreven dat de verspreiding van rechts-extremistische content kan bijdragen aan het normaliseren van het gedachtegoed. In de brief van 7 november jl.7 onderschrijft het kabinet tevens het belang van gericht en daadkrachtig optreden tegen rechts-extremisme.
Het gaat om leuzen die gebruikt worden in neonazistische en Amerikaanse witte racistische kringen. Is u bekend wie dit zijn en hoe groot deze groep is in Nederland? Het Openbaar Ministerie doet nu onderzoek naar het strafrechtelijk karakter van deze actie; kunnen de uitkomsten daarvan spoedig worden verwacht?
De politie is onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) een strafrechtelijk onderzoek gestart naar de uitingen die zijn geprojecteerd op de Erasmusbrug tijdens de jaarwisseling. Over lopende strafrechtelijke onderzoeken kunnen wij geen verdere uitspraken doen.
De AIVD doet onderzoek naar personen of organisaties waarbij het vermoeden bestaat dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel de nationale veiligheid of andere gewichtige belangen van de staat. Zoals eerder door de AIVD is beschreven kan in algemene zin wel worden gesteld dat rechts-extremistische groepen meer aanhang krijgen en proberen zij hun wereldbeeld normaal te laten lijken voor een groter publiek.8 Over specifieke organisaties of personen doet de AIVD in het openbaar geen uitspraken.
Om zijn coördinerende rol goed uit te kunnen voeren, kijkt de NCTV naar trends en fenomenen die een bedreiging kunnen vormen voor de nationale veiligheid, zoals rechts-extremisme. De NCTV heeft geen zicht op specifieke personen binnen deze kringen of de omvang van de groep. Daarnaast geldt dat de NCTV gebeurtenissen, zoals de projectie op de Erasmusbrug, beperkt kan duiden in afwachting van de Wet verwerking persoonsgegevens coördinatie en analyse terrorismebestrijding en nationale veiligheid, die een grondslag moet creëren voor het verwerken van persoonsgegevens.
Via berichten uit een Telegramgroep kan worden opgemaakt dat er mogelijk meer acties gaan komen, zoals tijdens de Nationale Dodenherdenking op de Dam. Hoe bent u voornemens dit soort schandalige acties te voorkomen? Wat gaat u daarvoor ondernemen?
Het kabinet is van mening dat er in Nederland absoluut geen plaats is voor racistische en rechts-extremistische uitingen. Hier past een gericht en daadkrachtig optreden. Uw kamer is over deze aanpak nader geïnformeerd in de brief van 7 november jl.9 Het kabinet blijft zich inzetten om te voorkomen dat jongeren radicaliseren en verstrengeld raken in het rechts-extremistische gedachtegoed. In het antwoord op vraag 6 wordt hier nader op ingegaan. Er is door het kabinet breed geïnvesteerd in het vergroten en versterken van kennis en bewustwording bij veiligheidspartners en professionals en er wordt nationaal en zeker ook internationaal gewerkt aan het tegengaan van extremistische en terroristische content online. Daarnaast bent u met de brief van 23 december jl.10 geïnformeerd over de bevoegdheden van burgemeesters ten aanzien van het tegengaan van (online) radicalisering en extremisme. Hierin zijn onder meer de instrumenten benoemd waar aan wordt gewerkt om lokale bestuurders in staat te stellen om online aangejaagde openbare orde verstoringen aan te pakken. Deze kunnen ook relevant zijn voor de aanpak van extremisme.
Indien soortgelijke acties zich opnieuw voordoen zal het Openbaar Ministerie per actie beoordelen of er een strafrechtelijk onderzoek gestart dient te worden. Het uitgangspunt is dat waar er door middel van een aangifte om vervolging wordt verzocht, het OM daartoe bij bewijsbare en strafbare discriminatie opportuniteit heeft. Ook zonder aangifte kan het Openbaar Ministerie optreden ter bescherming van de belangen zoals die door de wetgever in de discriminatieartikelen opgenomen zijn.
Ook is te lezen dat de groep soortgelijke samenwerking graag wil zien «tussen andere groepen in onze Blanke landen» wat wijst op een internationaal opererende club. Welke acties gaat u ondernemen om met uw collega’s in het buitenland (o.a. in Duitsland) hierover het gesprek te voeren om toekomstige acties te voorkomen?
Uiteraard werken we op internationaal, en zeker Europees, vlak nauw samen. Binnen Europese, en bilaterale, samenwerkingsverbanden, zoals de EU-raadswerkgroepen op het gebied van terrorisme en extremisme en het Radicalisation Awareness Network, zijn de ontwikkelingen en de aanpak van rechts-extremisme geprioriteerd en een vast onderwerp van gesprek. Zo organiseert dit netwerk sessies voor eerstelijns professionals over dit thema.
Rechts-extremisme is ook onderwerp van gesprek in het terrorisme comité van de Raad van Europa (CDCT) en de onderliggende werkgroepen op het gebied van extremisme. Nederland neemt hier actief deel aan. Ook binnen het Global Counterterrorism Forum (GCTF) en Verenigde Naties (VN) verband, waar het thema eveneens aan prioriteit heeft gewonnen. Zo is er door de Verenigde Staten en Noorwegen in GCTF verband een toolkit met beleidsaanbevelingen ontwikkeld die lidstaten kan ondersteunen bij de aanpak van rechts-extremisme en -terrorisme. Daarnaast heeft de Secretaris-Generaal van de VN een sessie georganiseerd over de internationale dreiging van rechts-extremisme waarin prioriteiten en aanbevelingen worden gedeeld.
Incidenten, zoals de uitingen op de Erasmusbrug, kunnen in dergelijke gremia ook worden besproken om kennis en ervaring te delen. Nederland zal zich in internationaal verband actief in blijven zetten in het tegengaan van rechts-extremisme. Dit doen we zowel bilateraal, o.a. met Duitsland, als in Europese en andere internationale samenwerkingsverbanden.
Vooral kwetsbare jongeren kunnen vatbaar zijn voor dit soort rechts-extremistisch gedachtengoed. Hoe wilt u deze jongeren in bescherming nemen? Welke plannen zijn daarvoor in de maak of worden al uitgevoerd?
Het is zorgelijk en kwalijk dat rechts-extremistisch gedachtegoed breed verspreid wordt en een aantrekkingskracht uitoefent op met name kwetsbare jonge mannen, niet zelden minderjarig. Het kabinet is er alles aan gelegen om jongeren hiertegen te beschermen en weerbaar te maken, niet alleen vanwege de dreiging van extremistisch en/of terroristisch geweld maar ook voor de kansen en toekomst van deze jongeren. In het voorkomen en tegengaan van rechts-extremistische radicalisering wordt dan ook de aansluiting gezocht met partners in het sociale- en zorgdomein en gemeenten.
Als er sprake is van radicalisering of zelfs mogelijk terroristische activiteiten kunnen ook jongeren worden opgenomen in de lokale persoonsgerichte aanpak. Daar waar nodig kan en zal, passend bij de leeftijd van betrokkene, het bestaande instrumentarium uit de contraterrorisme aanpak ingezet worden met interventies die hun effect inmiddels hebben bewezen. Zo biedt het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE) advies en ondersteuning aan organisaties en professionals die met (rechts-) extremisme te maken krijgen.
Aangezien het online domein een belangrijke rol speelt bij rechts-extremistische radicalisering, is het van belang te voorkomen dat kwetsbare jongeren op alternatieve en gesloten platformen steeds extremere content tegenkomen. De implementatie van de EU-verordening ter voorkoming van de verspreiding van terroristische online inhoud (TOI-verordening) en de inrichting van de Autoriteit online Terroristisch Materiaal (ATKM) dragen hieraan bij. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert u dit voorjaar over een onderzoek naar de versterkende werking van algoritmen.
Zoals onder vraag 2 aangegeven is in de brief van 7 november jl. uitgebreid ingegaan op de huidige inzet van het kabinet op het tegengaan van deze vormen van extremisme en -terrorisme. In deze brief is ook aangekondigd dat medio 2023 zowel de verdere uitwerking van de aanpak van online radicalisering als de strategie tegen extremisme gereed zullen zijn.
Het geweld tegen hulpverleners. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichtgeving dat ondanks toenemende aandacht voor het onderwerp het geweld tegen hulpverleners in het afgelopen jaar niet is afgenomen?1
Ja.
Deelt u de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg dat het onacceptabel is dat geweld tegen hulpverleners niet afneemt en, als je kijkt naar het aantal agressie-incidenten tegen ambulancepersoneel en politieagenten, sinds 2017 zelfs gestaag is toegenomen?
Er is geen plaats voor agressie en geweld tegen hulpverleners. Dit geweld is onacceptabel. Politiemensen, ambulancepersoneel, brandweerlieden en andere hulpverleners zijn elke dag aan het werk voor onze veiligheid en voor ons welzijn. Zij staan vooraan wanneer het moet en zij helpen andere mensen wanneer die in nood verkeren. Ik vind het onacceptabel dat zij bij de uitoefening van hun taken keer op keer te maken hebben met agressie en geweld.
Ik deel dan ook de mening van de voorzitter van V&VN Ambulancezorg. Het grote aantal incidenten van agressie en geweld tegen hulpverleners en de steeds verder stijgende lijn die we al enkele jaren op rij hierin zien, vind ik zeer verontrustend. De aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners en anderen die belast zijn met de uitvoering van een publieke taak is een prioriteit van het kabinet. Wij treden op tegen agressie en geweld met een harde aanpak richting de daders en met maatregelen ter voorkoming van agressie en geweld. Werkgevers hebben en nemen een belangrijke verantwoordelijkheid in het beschermen van hun werknemers. Werkgevers zijn verantwoordelijk voor het nemen van preventieve maatregelen richting hun werknemers en het zorgen voor goede ondersteuning en nazorg van slachtoffers als een incident met agressie en geweld heeft plaatsgevonden. In de navolgende antwoorden zal ik nader ingaan op de aanpak richting daders en de rol van de werkgevers.
Deelt u de mening dat daders van geweld tegen hulpverleners, zoals ambulancepersoneel, extra straf moeten krijgen en dat gemeenten de mogelijkheid moeten hebben ze uit hun huis te zetten en te korten op de bijstand, los van de straf die de rechter oplegt? Zo ja, heeft u de bereidheid om dit met burgemeesters nader uit te werken? Graag een gedetailleerd antwoord.
Werknemers met een publieke taak dienen hun werk veilig en onbelemmerd te kunnen uitoefenen. Personen die agressie en geweld gebruiken tegen hulpverleners moeten daarom met voorrang worden vervolgd en streng worden bestraft. Indien iemand wordt verdacht van agressie en geweld tegen hulpverleners, betrekt het Openbaar Ministerie (hierna: OM) dit bij het bepalen van de strafeis. Het OM eist dan een 200% hogere straf. Met deze flinke strafverzwaring (verdrievoudiging) wordt een duidelijk signaal afgegeven dat dit soort crimineel gedrag niet wordt getolereerd.
In het strafrecht bepaalt de rechter de strafsoort en de hoogte van de straf die, alle omstandigheden van de concrete zaak in ogenschouw nemend, passend en geboden wordt geacht. Het in aanvulling op een strafrechtelijke veroordeling opleggen van een extra straf door de burgemeester of ander overheidsorgaan is in strijd met het una via-beginsel. Dit algemene rechtsbeginsel houdt in dat indien een gedraging zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk kan worden afgedaan, gekozen dient te worden voor ofwel bestuursrechtelijke ofwel strafrechtelijke bestraffing. Straffen uit beide stelsels kunnen dus niet worden gecombineerd.
Worden de richtlijnen van het Openbaar Ministerie (OM) om een dubbele straf te geven voor geweld tegen hulpverleners voldoende nagekomen? Graag een gedetailleerd antwoord.
In lijn met de toezegging die ik heb gedaan aan uw Kamer naar aanleiding van vragen van het lid Michon-Derkzen tijdens het Commissiedebat Politie van 17 februari 2022 en in een brief over deze toezegging2, heb ik het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) verzocht een onderzoek uit te laten voeren naar de vraag hoe de officier van justitie en de rechter een strafeis, strafbeschikking of strafvonnis formuleren in zaken waarbij sprake is van agressie en geweld tegen mensen die zijn belast met de uitvoering van een publieke taak. Dit onderzoek moet tevens inzicht bieden in de straffen die worden geëist en opgelegd bij deze zaken en de mate waarin een strafverhoging wordt toegepast. Het WODC verwacht het onderzoek in september 2023 aan mijn ministerie aan te bieden. Ik zal het onderzoek, vergezeld van een beleidsreactie, nadien aan uw Kamer toesturen.
Graag geef ik wel nog het volgende mee. De toepassing van een strafverzwaring door een 200% hogere strafeis bij delicten tegen functionarissen met een publieke taak is vastgelegd in de Aanwijzing kader voor strafvordering meerderjarigen van het OM. Bij het bepalen van de strafeis (of sanctie bij het opleggen van een strafbeschikking) neemt de officier van justitie de in richtlijnen voorgeschreven sanctie met 200% als uitgangspunt, waarna de officier van justitie ook andere strafverzwarende en strafverminderende elementen vanuit de wet, jurisprudentie en andere factoren betrekt bij het bepalen van de strafeis. Denk hierbij aan recidive, de persoon van de verdachte en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en andere elementen waarover in de Aanwijzing is opgenomen dat die strafverhogend of strafverlagend kunnen werken. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om strafverhogende factoren zoals het gebruik van wapens, een evenement of voetbalgeweld, maar ook om strafverlagende aspecten zoals de psychische gemoedstoestand van de verdachte en andere omstandigheden ten tijde van het feit en omtrent de persoon van de verdachte. De rechter is niet gehouden aan de richtlijnen van het OM. De rechter maakt een eigen afweging. In iedere zaak wordt dus maatwerk toegepast.
Wordt er voldoende prioriteit gegeven aan het aanpakken van het toenemende geweld door instanties als justitie? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het kabinet geeft prioriteit aan de aanpak van agressie en geweld tegen hulpverleners. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn afspraken vastgelegd over de opsporing en vervolging van verdachten van agressie- en geweldsdelicten tegen functionarissen met een publieke taak. In de Eenduidige Landelijke Afspraken zijn onder meer een harde daderaanpak en het geven van prioriteit aan aangiften door politie en het Openbaar Ministerie afgesproken.
De werkgevers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid in de preventie en nazorg. Bij hulpverleners zijn de werkgevers vaak overheidspartijen. Het kabinet zet zich dan ook vanuit die eigen werkgeversverantwoordelijkheid in voor de bescherming van zijn werknemers en ondersteunt andere partijen die ook deze werkgeversverantwoordelijkheid dragen zoals in de zorg. Dit doen we onder meer via de Taskforce Onze hulpverleners veilig. Begin 2021 is de Taskforce Onze hulpverleners veilig opgericht. In de Taskforce werken politie, BOA’s, brandweer, wetenschappen, het OM en mijn ministerie samen aan het terugdringen van geweld tegen hulpverleners en beogen dat politiemensen, brandweerlieden en BOA-handhavers hun werk veilig kunnen uitvoeren.
De Taskforce Onze hulpverleners veilig maakt er zich hard voor dat hulpverleners hun werk veilig moeten kunnen doen. Komende jaren richt de Taskforce zich voornamelijk op Veilig Werkgeverschap, Jeugd, en Kennis en Onderzoek. Met een diversiteit aan werkgevers richt de Taskforce zich op het versterken van de werkgeversverantwoordelijkheid in het voorkomen van agressie en geweld, het vergroten van de melding- en aangiftebereidheid, en het bieden van goede (na)zorg aan de werknemers die slachtoffer zijn geworden en hun thuisfront. De ambulancebranche (Verpleegkundigen en Verzorgen Nederland Ambulancezorg, V&VN AZ) en Ambulance Zorg Nederland (AZN) zijn als agendalid aangesloten bij de werkgroep en werken constructief mee aan de initiatieven op zorg en nazorg vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid.
Werkgevers in de zorg worden ondersteund in het (door)ontwikkelen van een eigen branchegerichte aanpak van agressie binnen het programma Toekomstbestendige Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn (TAZ) van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). In de huidige fase van deze aanpak zijn vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers in zorg en welzijn aan zet om – onder andere met behulp van onderzoek en subsidiegelden vanuit VWS – gericht aan de slag te gaan met de ontwikkeling van een aanpak die aansluit op de situatie en ondersteuningsbehoefte in de eigen branche. De ambulancezorg heeft aangegeven via een andere weg – namelijk via de eigen branchevereniging – de eigen branchegerichte aanpak verder te ontwikkelen. Het Ministerie van VWS monitort de ervaren agressie op de werkvloer in zorg en welzijn via jaarlijkse werknemerspanels. Ook wordt er een lerend netwerk opgezet om kennis en ervaring rond de aanpak van agressie en ongewenst gedrag uit te wisselen. AZN neemt deel aan de voorbereidende gesprekken rondom dit netwerk. De bovengenoemde Eenduidige Landelijke Afspraken zijn ook van toepassing op zorgmedewerkers.
Wat gaat u doen om maatregelen te nemen om de aangiftebereidheid te vergroten? Graag een gedetailleerd antwoord.
Het is inderdaad zeer belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van agressie en geweld, en dat zij hierin geen belemmeringen ervaren. Hier ligt ook weer een belangrijke rol voor de werkgever. Door de Taskforce Onze hulpverleners veilig worden in 2023 en 2024 regionale sessies in heel het land gehouden om vanuit de werkgevers de meldings- en aangiftebereidheid onder werknemers te vergroten door bewustwording over het onderwerp en over de mogelijkheden die de werkgever biedt. Deze sessies zijn gericht op de beroepsgroepen waar de Taskforce Onze hulpverleners veilig zich op richt: politie, BOA’s domein 1 en brandweer. Ook andere partijen, zoals de ambulancesector, kunnen aansluiten bij deze sessies en de opbrengsten kunnen ook benut worden door andere beroepsgroepen. Het Openbaar Ministerie en het Bureau slachtofferhulp zullen tevens deelnemen aan de sessies. Ook wordt er momenteel met het Ministerie van VWS, de sector zorg en welzijn, politie en het OM verder verkend hoe de meldings- en aangiftebereidheid in de zorg en welzijn verder kan worden vergroot. De inzet van het Ministerie van VWS is om dit jaar (regionale) bijeenkomsten te organiseren waar werkgevers in zorg en welzijn bijeengebracht worden met politie en het OM om de juiste kennis en informatie uit te wisselen over de ELA en gezamenlijk te bezien waar er verbeteringen in het aangifteproces kunnen worden doorgevoerd. Daarnaast geven de portefeuillehouders Veilige Publieke Taak van het OM en de politie regelmatig voorlichting en advies aan de betreffende beroepsgroepen, onder meer over het aangifteproces.
Een onderzoek naar de oorzaken van de verharding van jeugdcriminaliteit |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Kent het u het bericht «Jeugdcriminaliteit verhardt, maar eigenlijk onderzoekt niemand waarom» en het artikel «Verharding van de jeugdcriminaliteit. Het probleem van de potentiële doorgroeiers»?1, 2
Ja.
Deelt u de mening dat de jeugdcriminaliteit verhardt? Zo ja, uit welke recente cijfers blijkt dat?
Hoewel de jeugdcriminaliteit in algemene zin daalt, raken meer kwetsbare jongeren betrokken bij zware vormen van criminaliteit. Er is een toename van ernstige delicten, een toename in het dragen van (vuur)wapens en in het verhandelen van drugs. De delicten concentreren zich bij bepaalde (groepen) risicojongeren en in een beperkt aantal wijken.3 Dit blijkt uit de Monitor Jeugdcriminaliteit die uw Kamer op 23 juni 2021 heeft ontvangen. Een zorgelijke ontwikkeling waar stevig aanpak voor nodig is. Hierover hebben wij uw Kamer op 1 juli 2022 geïnformeerd met de Kamerbrief brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.4
Deelt u mening dat de Monitor Jeugdcriminaliteit met name de nadruk op de trends in de jeugdcriminaliteit legt en minder in gaat op de redenen van de verharding? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het hoofddoel van de Monitor Jeugdcriminaliteit is het aangeven van de trends in de jeugdcriminaliteit. Het gaat hierbij om de ontwikkelingen onder jeugdigen in de leeftijd 12 tot 23 jaar binnen diverse bevolkingsgroepen, in buurten en naar type delicten. De Monitor Jeugdcriminaliteit komt iedere twee á drie jaar uit, maar binnen de monitor wordt daarnaast ook gewerkt met zogenaamde deelstudies. Zo is door het WODC recent een deelstudie gestart naar de ontwikkeling en nadere duiding van ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen, aan de hand van een nadere analyse van politie- en justitieregistratie, zelfrapportage-onderzoek onder jongeren, vonnisanalyse over meerdere jaren en literatuuronderzoek. Deze studie is naar verwachting in het najaar van 2023 gereed en zal te zijner tijd met uw Kamer worden gedeeld.
Deelt u de mening om tot een effectievere preventie en aanpak van jeugdcriminaliteit te komen en dat daarvoor ook goed inzicht in de redenen van de verharding van de jeugdcriminaliteit nodig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze mening. Daarom worden door het ministerie expertmeetings georganiseerd met organisaties in de jeugdstrafrechtketen en wetenschappers over dit thema. Er is een plan van aanpak opgesteld met acties op zeven thema’s.5 Een van de thema’s is nader onderzoek. Samen met de ketenpartners zetten we in op de realisatie van deze aanpak. Daarbij wordt er gebruik gemaakt van de inzichten die voortkomen uit wetenschappelijk onderzoek.
Ook zet het kabinet in op het weerhouden van jongeren om in de georganiseerde criminaliteit te stappen met de brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Welke (deel)onderzoeken zijn er recent gedaan naar de redenen naar de verharding van jeugdcriminaliteit? Wat waren de conclusies van die onderzoeken?
Er zijn, dan wel worden, verschillende onderzoeken uitgevoerd:
Deelt u de mening dat er geen gedegen overkoepelend onderzoek bestaat naar de achterliggende redenen van de verharding van jeugdcriminaliteit? Zo nee, over welk overkoepelend onderzoek beschikt u dan?
Met het hiervoor, onder 5, genoemde EPIC-project hebben we een grootschalig en meerjarig onderzoek naar de betrokkenheid van jongeren bij georganiseerde criminaliteit. Wat betreft de ontwikkeling en nadere duiding van de ernstige geweldscriminaliteit onder jeugdigen is – zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 – het WODC gestart met een onderzoek, als deelproject van de Monitor Jeugdcriminaliteit. Als de resultaten bekend zijn (najaar 2023) en daartoe aanleiding geven en meer kennis nodig is over de achterliggende redenen van de ontwikkeling in de ernstige geweldscriminaliteit, zullen wij hiernaar vervolgonderzoek laten doen.
Deelt u de mening van de in het eerste bericht genoemde onderzoeker, de Raad voor de Kinderbescherming, de politie, het Openbaar Ministerie en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) dat er overkoepelend onderzoek moet komen naar de redenen achter de verhardingstrend bij jeugdcriminaliteit? Zo ja, hoe en wanneer gaat u er zorg voor dragen dat dit onderzoek er komt? Zo nee, waarom niet?
Wij zijn ook van mening dat dergelijk onderzoek van groot belang is en daarom is dat in gang gezet. Op basis van de resultaten zullen we onze aanpak verder versterken.
Het zo snel mogelijk starten met de volgende fase van het experiment gesloten coffeeshopketen |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Kuipers |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak voor het experiment gesloten coffeeshopketen en de uitvoering van afspraken daaromtrent nodig is om op korte termijn een aantal maatregelen te nemen om (ten minste op sommige plekken) alvast aan te kunnen vangen met een volgende fase en het tempo van de voorbereidingen te versnellen?
Nu het startmoment door de opgelopen vertraging niet in 2023 kan plaatsvinden maar in begin 2024 ligt, kijken we of een alternatief mogelijk is om op kleinere schaal toch in 2023 te starten met de levering aan coffeeshops. Daarvoor werken we een initiatief van de burgemeesters van Breda en Tilburg verder uit. Afgelopen tijd zijn wij met gemeenten, toezichthouders, het openbaar ministerie, de politie, telers en coffeeshophouders in gesprek gegaan over de mogelijkheid van een zogenaamde aanloopfase. Het is belangrijk dat er bij alle partijen voldoende draagvlak is voor dit initiatief. Aan een aanloopfase zitten zowel kansen als risico’s die bij het besluit tegen elkaar worden afgewogen. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid zullen hier binnenkort een besluit over nemen en daarna uw Kamer informeren.
Kunt u gedetailleerd toelichten van welk tijdspad u uitgaat tot het daadwerkelijk starten van de overgangsfase en welke actie(s) u onderneemt om te zorgen/faciliteren dat de obstakels die de verschillende stakeholders in dit proces zijn tegengekomen of tegenkomen weg worden genomen?
Telers zijn om dit moment druk bezig om zich voor te bereiden op de start van het experiment. Op basis van gesprekken met telers verwachten we dat in het eerste kwartaal van 2024 gestart kan worden met de overgangsfase. Naar verwachting is dit het moment dat de kwaliteit, diversiteit en kwantiteit van de geproduceerde cannabis voldoende is om de coffeeshops te bevoorraden. Wij hechten veel waarde aan dit experiment en daarom blijven wij ons ten volste inzetten om dit in goede banen te leiden. Zo hebben we periodieke overleggen met de telers om de voortgang te monitoren waarin we eventuele knelpunten en potentiële oplossingen bespreken. Waar mogelijk ondersteunen we de telers. Zo zijn er telers die moeite hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Via de Nederlandse Vereniging van Banken hebben we de actuele status bij banken geïnventariseerd.
Veel problemen waar telers tegen aan lopen vallen echter buiten onze invloedsfeer, zoals toegenomen (bouw- en energie)kosten en langere levertijden op bouwmaterialen.
Deelt u de mening dat elke gram wiet/hasj die in een coffeeshop wordt verkocht en niet illegaal is geteeld, maar van een gereguleerde teler is ingekocht, winst betekent in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit?
We begrijpen uw redenering, maar we kunnen niet op de zaken vooruit lopen. Het doel van het experiment is om ervaring op te doen met het decriminaliseren van de hele keten en de effecten daarvan op criminaliteit, veiligheid en volksgezondheid onafhankelijk te laten onderzoeken.
Kunt u toelichten wat de laatste stand van zaken is met betrekking tot het toevoegen van de eerstvolgende teler die op de wachtlijst staat?
Zoals in de Kamerbrief van 2 december 2022 vermeld staat, hebben we vanwege het intrekken van de aanwijzing van de tiende teler de eerstvolgende aanvrager op de wachtlijst benaderd voor deelname. Voor deze aanvrager is de selectieprocedure in een vergevorderd stadium. De Bibob-procedure is afgerond en we hebben van de burgemeester van de vestigingsgemeente het advies in het kader van de openbare orde inmiddels ontvangen.
Bent u bereid om te zorgen dat het onverhoopt uitvallen van andere telers niet zal leiden tot verdere vertraging (bijvoorbeeld vanwege een BIBOB-toets) door daar nu reeds de mogelijke voorbereidingen voor te treffen?
Niet alle tien de telers hoeven gereed te zijn voor levering voor de start van de overgangsfase. Naar verwachting zal het uitvallen van een enkele teler dan ook niet voor verdere vertraging zorgen. Desalniettemin zullen wij alles op alles zetten om de aanwijzingsprocedure zo vlot mogelijk te laten verlopen. Elke teler dient echter onderworpen te worden aan een Bibob-toets. Hiervoor gelden de wettelijk bepaalde doorlooptijden, waarop wij geen invloed hebben.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met betrekking tot uw inspanningen om te zorgen dat alle ingelote en door Landelijk Bureau BIBOB getoetste telers toegang krijgen tot een bankrekening? Kunt u daarbij per oplossingsrichting specificeren van welke actoren – in ieder geval ten aanzien van de banken, telers, toezichthouders – u welke handelingen verwacht om op zeer korte termijn tot een daadwerkelijke oplossing te komen?
Zoals bekend geeft een aantal telers dat deelneemt aan het experiment gesloten coffeeshopketen aan problemen te hebben met het verkrijgen van een bankrekening. Banken benadrukken dat geen sprake is van collectieve uitsluiting, wat ook blijkt uit de reeds geopende rekeningen voor een aantal telers. Banken ervaren verschillende belemmeringen met betrekking tot het acceptatiebeleid of de risicobeoordeling. Deze belemmeringen om dienstverlening aan bepaalde telers aan te bieden, vloeit met name voort uit hun verplichtingen vanuit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). De Wwft1 verplicht banken om cliëntenonderzoek te verrichten. Het is de bank niet toegestaan een zakelijke relatie aan te gaan met een klant indien het cliëntenonderzoek niet voltooid kan worden of indien een klant een dermate hoog risico vormt dat dit niet-mitigeerbaar is voor de bank. De belemmeringen hebben met name betrekking op de herkomst van vermogen, dat de bank dient vast te stellenen het moeilijk kunnen voltooien van het cliëntenonderzoek omdat de bedrijfsstructuur niet inzichtelijk is. Hierbij speelt volgens banken tevens hun beperkte informatiepositie met betrekking tot telers een rol. Tot slot zien banken belemmeringen om dienstverlening aan telers aan te bieden vanwege de algemene voorwaarden die zij hanteren, of vanwege het feit dat de teler niet past binnen hun klantenbestand.
In onze brief van 7 juli 2022 (Kamerstuk 24 077, nr. 502) hebben wij de Kamer reeds geïnformeerd dat de concrete belemmeringen om een bankrekening te verstrekken, voor zover bekend, per teler verschillen. Daarbij is aangegeven het van belang blijft dat banken bij de toepassing van de Wwft een individuele risicobeoordeling maken en in gesprek gaan met de teler indien er mogelijke risico’s zijn bij het toewijzen van een bankrekening aan een teler.
De ministeries van JenV, VWS en FIN zijn nog in gesprek met betrokken partijen over de belemmering die sommige telers ervaren bij het verkrijgen van een bankrekening. Begin dit jaar is geconcludeerd dat een informatiedelingsovereenkomst, zoals eerder werd verkend, geen oplossing vormt voor de ervaren belemmeringen. Met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) is afgesproken dat de banken de voor hen relevante informatie- en documentatie zullen delen met telers. Dan is duidelijk wat van de telers verwacht wordt. Verder heeft de NVB een inventarisatie gedaan naar de telers en in welke fase van het verkrijgen van een bankrekening zij zich bevinden. Wij begrijpen dat momenteel vier telers beschikking hebben over een bankrekening, één teler zit in het aanvraagproces en twee telers voeren momenteel gesprekken met banken voorafgaand aan het aanvraagproces. Bij vijf telers is de aanvraag niet gehonoreerd, omdat de bank het Wwft-onderzoek niet kon voltooien, dan wel dat geconstateerde risico’s niet gemitigeerd kunnen worden.2 Verder is afgesproken dat op korte termijn duidelijkheid geboden wordt aan telers over de vraag of zij een bankrekening kunnen krijgen bij een bank. De NVB geeft aan dat een bank er ongeveer zes weken over doet, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van benodigde informatie, om een risicobeoordeling te doen. Een eventuele afwijzing zal gepaard gaan met een toelichting op de afwijzingsredenen. Het staat een teler binnen het experiment vrij om bij meerdere banken een aanvraag in te dienen.
Kunt u daarbij specifiek toelichten hoe het staat met de uitwerking van de suggesties zoals ik die heb gedaan tijdens het commissiedebat drugsbeleid van 12 mei jl. (regulatory sandbox, een vaststellingsovereenkomst vooraf)?
Zoals gemeld in de Kamerbrief van 7 juli jl. is afgelopen jaar het afwijken van bestaande wet- en regelgeving door het bieden van experimenteerruimte (ook wel «regulatory sandbox» genoemd) onderzocht. Er zijn twee mogelijke vormen van experimenteerruimte verkend, die naar onze opvatting onvoldoende soelaas bieden. De eerste optie is het laten vervallen van de geheimhoudingsplicht op het Bibob-onderzoek voor betrokken telers, waardoor deze informatie met de banken gedeeld kan worden. Deze optie wordt als onwenselijk beschouwd om dat de Bibob-toets niet kan dienen ter vervanging van het cliëntenonderzoeken dat de bank moet uitvoeren en het aanpassen van de geheimhoudingsplicht een verregaand instrument is vanwege de zeer privacygevoelige informatie over betrokkenen én derden die deel uitmaken van het Bibob-advies. De tweede mogelijke vorm van experimenteerruimte betreft het aanpassen van de Wet Experiment gesloten coffeeshopketen om de verhouding met de Wwft aan te passen. Met experimenteerwetgeving kan een uitzondering worden gemaakt op onderdelen van de Wwft (rekening houdend met Europese regelgeving) en vereisten aan het cliëntenonderzoek waarbij banken mogen vertrouwen op een Bibob-advies en de aanwijzing als teler voor het experiment. Een uitzondering maken op onderdelen van de Wwft voor bijvoorbeeld telers of verplichtingen voor banken op telers vergt een wetswijziging van de Wwft en is niet mogelijk door middel van een vaststellingsovereenkomst. We zijn van oordeel dat het ook niet wenselijk is dat aangewezen telers integraal worden uitgezonderd van cliëntonderzoek door banken. Dit staat op gespannen voet met de Wwft-verplichting van voortdurende controle op de relatie en transacties. Het is van belang dat banken hun rol als poortwachter blijven vervullen op grond van de Wwft.
Welke mogelijkheden ziet u om aangewezen (ingelote en BIBOB-getoetste) telers, die nog steeds geen bankrekening bij een commerciële bank hebben kunnen krijgen, in staat te stellen een bankrekening te openen bij BNG als deze telers de daarvoor benodigde medewerking verlenen?
BNG Bank is een bank voor de publieke sector. Aangewezen telers vallen buiten het – door de statuten afgegrensde – werkterrein van de bank.
Welke mogelijkheden ziet u voor de aangewezen telers om binnen de regels van het experiment hun rekeningen en/of leningen via een buitenlandse bank te regelen, bijvoorbeeld in landen als Zwitserland of Malta, waar evenals hier initiatieven met de regulering van de cannabisteelt lopen?
Op grond van de regels van het experiment dienen telers een sluitende en transparante administratie te voeren. Zolang aan deze eis wordt voldaan, staat de regelgeving voor het experiment er niet aan in de weg een rekening en/of lening bij een buitenlandse bank aan te vragen. Het is aan de teler en de buitenlandse bank of dit (een) werkbaar (alternatief) is voor de onderneming. Daarbij merken we op dat eventuele wet- en regelgeving van het land in kwestie ook in de weg kunnen staan aan het verlenen van een bankrekening.
Bent u bekend met het feit dat in Canada grote hoeveelheden legaal geproduceerde cannabis/marihuana worden vernietigd, met schattingen van wel 425 miljoen gram vorig jaar?1
Ja.
Deelt u de mening dat er strikte regels gelden voor telers die deze cannabis produceren?2
Ja.
Bent u bereid te verkennen op welke wijze het op korte termijn mogelijk kan worden gemaakt om (mede) middels het importeren van «legaal geteelde» cannabis uit Canada binnen het kader van het experiment een gesloten keten te verzekeren om zo eerder te kunnen starten met een volgende fase, desnoods met de aanloopfase in enkele gemeenten? Zo nee, waarom niet?
Wij waarderen het voorstel voor een oplossing om zo snel mogelijk te starten met het experiment. Maar het is niet mogelijk om cannabis uit het buitenland te importeren. Het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen verbiedt immers het transport van drugs en dus ook cannabis. Hierdoor is het importeren van deze «legaal geteelde» cannabis uit Canada verboden. Het importeren van deze cannabis sluit bovendien niet aan bij de doelstelling van het experiment gesloten coffeeshopketen om te onderzoeken of het mogelijk is een gereguleerde cannabisketen, inclusief de productie ervan, te creëren. We bekijken of het mogelijk is om op kleine schaal in 2023 te starten met het leveren van gereguleerde cannabis aan coffeeshops door een zogenaamde aanloopfase uit te rollen en daarmee het kunnen leveren op kleine schaal te versnellen. We zullen hier binnenkort een besluit over nemen.
Indien u specifiek problemen ziet met betrekking tot Canadese cannabis, zijn er andere landen waarvoor u bovenstaande vragen bevestigend zou kunnen beantwoorden?
Nee, om de in antwoord 12 genoemde reden.
Herkent u de signalen uit het bericht «burgemeester Berry Link van Veendam wil geen wietfabriek, maar die komt er wel: «Ondanks de tegenwerking van de heer Link'»?3
Wij zijn op de hoogte van het artikel. Burgemeester Link heeft zijn zorgen over de vestiging van een teeltbedrijf ook aan ons kenbaar gemaakt, waarna gesproken is over de landelijke eisen die gelden voor telers. Over lokale eisen aan vestiging kunnen wij geen uitspraken doen.
Kunt u nader toelichten welke signalen bij u bekend zijn van problemen met, of vertraging door, het lokaal bevoegd gezag die telers ondervinden bij het verkrijgen van vergunningen of anderszins om hun productielocatie te kunnen bouwen? Kunt u tevens toelichten welke bevoegdheden van burgemeester of gemeenteraad hierbij een rol spelen en welke acties u onderneemt om vertraging hierdoor te voorkomen?
In algemene zin kunnen wij niet ingaan op individuele gevallen van telers of gemeenten waar deze gevestigd zouden kunnen zijn. Bij eventuele signalen van problemen of vertraging door lokaal bevoegd gezag zullen wij altijd in gesprek gaan met de betreffende gemeente. De meeste telers vragen na het verkrijgen van hun aanwijzing een omgevingsvergunning aan. Hierbij heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om een Bibob-onderzoek uit te laten voeren.
Hoe oordeelt u over het op lokaal niveau verplicht stellen van een BIBOB-toets voor telers nu deze ook reeds op landelijk niveau voor deze telers is uitgevoerd?
Het staat een gemeente vrij om zelf een Bibob-onderzoek te starten naar een teler. De wet Bibob is per 1 oktober 2022 gewijzigd. Gemeenten kunnen hierdoor bij het LBB de gevaarsconclusie van het Bibob-onderzoek dat reeds is uitgevoerd opvragen. Dit kan het proces versnellen als daardoor blijkt dat nieuw onderzoek niet nodig is. Omdat die versnelling onze voorkeur geniet, wijzen wij gemeenten actief op deze mogelijkheid die de doorlooptijd voor de integriteitstoets bij een lokale vergunning aanzienlijk kan verkorten.
Kunt u bevestigen dat vanuit de regelgeving, zoals die is gepubliceerd in het Staatsblad nr. 185 van het Koninkrijk der Nederlanden van 15 juni 2020, specifiek staat vermeld dat de Inspectie Justitie en Veiligheid is belast met het toezicht op de geslotenheid van de gehele keten?
Ja. Er zijn door de ministers twee landelijke toezichthouders aangewezen, de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) en de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA). Dit volgt uit artikel 2 van het Besluit aanwijzing toezichthouders naleving Wet experiment gesloten coffeeshopketen [...]. Zoals omschreven in de toelichting van het Besluit experiment gesloten coffeeshopketen, houdt de IJenV toezicht op de naleving van eisen die samenhangen met de geslotenheid van de keten (inclusief beveiliging teeltlocaties, afvalstromen en vervoer). De geslotenheid van de keten loopt vanaf de teelt van cannabis bij de aangewezen teler tot en met de verkoop hiervan in de coffeeshop. De NVWA is toezichthouder op de kwaliteit en de verpakking van de producten. Ten derde zijn de burgemeesters van deelnemende gemeenten verantwoordelijk voor het toezicht ten aanzien van de in die gemeente gevestigde coffeeshophouders.
Kunt u nader toelichten aan welke inrichtingseisen de voertuigen die belast zijn met het transport van de cannabis moeten voldoen? Zijn deze eisen ook al bekend bij de waardetransporteurs die (zullen) meedoen aan het wietexperiment? Zo nee, waarom niet en wanneer worden deze inrichtingseisen gedeeld met de waardetransporteurs?
De aangewezen teler dient zorg te dragen voor het vervoer van de door hem geproduceerde hennep en/of hasjiesj naar de betreffende coffeeshops. Hij is daarbij gehouden aan maatregelen die noodzakelijk zijn voor de beveiliging van de hennep en hasjiesj. Zo moet het vervoer binnen het experiment uitgevoerd worden door een geld- en waardetransportbedrijf dat beschikt over een vergunning op basis van artikel 3, aanhef en onderdeel c, van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (WPBR). Nadere eisen waar de waardetransporteurs aan moeten voldoen zijn opgenomen in artikel 23 en bijlage 5 van de Regeling particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (RPBR). Bijlage 5 is niet openbaar en ligt ter inzage bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De waardetransporteurs met een vergunning zijn bekend met de inhoud van deze bijlage.
Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u toelichten in hoeverre het systeem van beveiligd vervoer entrack and trace gebruiksklaar is? Hoeveel waardetransporteurs hebben op dit moment alle benodigde vergunningen en toestemming om aan te vangen met het vervoeren van gereguleerde geteelde cannabis? Op welke wijze zal de Kamer geïnformeerd worden over de voortgang hieromtrent?
Het track and trace systeem is gebruiksklaar. Het wordt al gebruikt door één teler en de toezichthouders van de NVWA en de IJenV. Medewerkers van teeltbedrijven en coffeeshops en andere toezichthouders worden, voorafgaand aan hun individuele startdatum, geïnstrueerd over de werking van het systeem.
Alle geld- en waardetransportbedrijven met een vergunning op basis van de WPBR is het toegestaan de gereguleerde geteelde cannabis binnen het experiment te vervoeren. Op dit moment beschikken dertien bedrijven over een dergelijke vergunning Op dit moment zijn wij in overleg met de betrokken partijen over eventuele aanvullende eisen of noodzakelijk aanpassingen aan de bijlage met betrekking tot de inrichtingseisen en voor het vervoer van hennep en hasjiesj binnen het experiment. Indien aanpassingen nodig zijn, worden de bedrijven met een vergunning hierover geïnformeerd. Wij streven ernaar de waardetransporteurs op korte termijn duidelijkheid te geven over de definitieve inrichtingseisen van het vervoer binnen het experiment.
Kunt u nader toelichten welke informatie ten grondslag zal liggen aan de conclusie die u voornemens bent in 2024 te trekken, en wat de status van het kabinetsstandpunt zal zijn dat u in 2024 aan de Kamer zal toezenden?4
Aangezien de overgangsfase niet eerder zal starten dan het eerste kwartaal van 2024, zal geen onderzoeksrapportage over het eerste experimentjaar kunnen worden betrokken bij het bepalen van een kabinetsstandpunt in 2024. Wel zijn de afgelopen jaren waardevolle ervaringen opgedaan in de voorbereidende fase van het experiment. Zo heeft het onderzoeksconsortium metingen verricht die de situatie voorafgaand aan het experiment in kaart hebben gebracht (de nulmeting). Ook zal gedurende het eerste experimentjaar nuttige kennis kunnen worden vergaard op allerlei gebieden, waaruit we lessen kunnen trekken. Van de eerste bevindingen over de werking van het track and trace-systeem tot aan de eerste ervaringen van de telers. Tot slot wordt het draagvlak voor het experiment bij alle betrokken partijen in kaart gebracht en worden de internationale ontwikkelingen rond het cannabisbeleid gevolgd ten behoeve van het kabinetsstandpunt. We zullen in 2024 bezien welke conclusies getrokken kunnen worden uit de hierboven genoemde beschikbare informatie en welke status aan het standpunt kan worden gegeven.
De toenemende georganiseerde criminaliteit in Limburg |
|
Raymond Knops (CDA), Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «De Limburgse politie worstelt met zware misdaad»1 en «In Limburg staat de poort voor misdaad wagenwijd open»2?
Ja.
Bent u het eens met de burgemeester van Maastricht dat er een urgentiebesef moet komen om de georganiseerde misdaad in Limburg een halt toe te roepen?
Ja. Ons land is helaas een cruciale spil in de internationale drugshandel. Om de georganiseerde misdaad in Limburg, maar ook in de rest van Nederland, een halt toe te roepen moeten álle onderdelen ervan worden aangepakt. Dat kan alleen met een brede aanpak, een lange adem en door een betere samenwerking tussen betrokken partijen, publiek én privaat, ook over onze landsgrenzen heen. De strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit is voor dit kabinet een topprioriteit. Er is daarom structureel geld vrijgemaakt om de aanpak op alle fronten uit te breiden.
Deelt u de zorgen dat Limburg een ideale schuilplaats lijkt te zijn voor de internationale Taghi’s? Hoe kunt u ervoor zorgen dat dit soort criminelen ons land niet meer kunnen gebruiken als een toevluchtsoord?
Het feit dat leden van (internationale) criminele groeperingen in Nederland verblijven, baart mij uiteraard zorgen. De brede aanpak van georganiseerde criminaliteit is er daarom (ook) op gericht om Nederland zo onaantrekkelijk mogelijk te maken als verblijf- of schuilplaats. Zo is fors geïnvesteerd in de opsporing en vervolging zodat criminelen nog sneller en effectiever worden aangepakt. Ook de inzet van de bestuurlijke aanpak tegen criminaliteit draagt ertoe bij dat criminelen zich minder makkelijk in Nederland kunnen vestigen door een bedrijf op te richten.
Hoe kunt u de effectieve samenwerking tussen politie, Openbaar Ministerie (OM), gemeenten, woningcorporaties, Belastingdienst en Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) verder uitbouwen/versterken, zodat we Limburg beter kunnen beschermen tegen (opkomende) georganiseerde misdaad?
Het kabinet zet fors in op de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. De regionale aanpak is ook een belangrijk onderdeel van deze brede maatschappelijke opgave. Met Prinsjesdag 2021 is in totaal € 40 miljoen beschikbaar gesteld voor de versteviging van de regionale aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Ook wordt jaarlijks € 10 miljoen geïnvesteerd in de regionale Platforms Veilig Ondernemen om in heel Nederland de weerbaarheid van bedrijven tegen georganiseerde en ondermijnende criminaliteit te vergroten.
Deze aanpak wordt in Limburg door het RIEC Limburg en alle lokale partners vormgegeven. De aanpak kent drie versterkingspijlers: 1) «Criminele aanwas jeugd», met als doel het voorkomen dat jeugd op het criminele pad terecht komt, 2) «Weerbare samenleving», met als doel het voorkomen dat ondermijnende criminaliteit voet aan de grond krijgt en 3) «Intergemeentelijke bestuurlijke handhaving», met als doel het verstevigen van de bestuurlijke handhaving in de hele regio.
Binnen deze aanpak zijn meerdere initiatieven opgestart die bijdragen aan het terugdringen van ondermijnende invloeden in Limburg. Zo wordt bijvoorbeeld met het initiatief «Follow the Money» ingezet op het afpakken van crimineel vermogen. Ook wordt er nauw samengewerkt met private partners zoals het Platform Veilig Ondernemen, wordt ingezet op het verstevigen van de bestuurlijke handhaving, en het duurzaam versterken van de opsporingsdiensten zoals de politie en de Belastingdienst.
Op basis van het versterkingsplan van het RIEC Limburg heeft het Ministerie van JenV aan de regio structureel een bedrag van € 2.836.960 per jaar beschikbaar gesteld. Ook is de structurele algemene rijksbijdrage aan het Regionaal Informatie en Expertise Centrum Limburg (RIEC Limburg) met € 700.000 verhoogd. De resultaten van de regionale versterking verwacht het kabinet de komende jaren te gaan zien.
Bent u zich ervan bewust dat er sprake is van een disbalans, omdat 44% van alle verzoeken voor internationale rechtshulp die er landelijk binnenkomen in Limburg terechtkomt terwijl Limburg maar 8% van de nationale capaciteit heeft om deze af te handelen? Hoe kunt u zorgen voor een meer evenredige verdeling van de aanvragen voor internationale rechtshulp?
Ja, ik ben mij ervan bewust dat er sprake kan zijn van een disbalans. De verzoeken over en weer komen voort uit de geografische ligging van Limburg en de transitie van goederen, personen en voertuigen. Hierdoor heeft nagenoeg elk opsporingsonderzoek in Limburg een buitenlandcomponent. Het IRC is verplicht om hieraan te voldoen. Dit maakt dat evenredigheid alleen gerealiseerd kan worden door de capaciteit bij het IRC aan te passen aan het werkaanbod, dat naar de toekomst toe eerder meer en complexer wordt.
Daarom is onderzocht hoe er slimmer gewerkt kan worden met de bestaande capaciteit. De mogelijkheden daartoe blijken echter beperkt. Er wordt aan gewerkt om te komen tot een uniforme registratie, werkwijze, functionaliteiten en capaciteit. Dit proces bevindt zich in de beginfase, waardoor de effecten hiervan nog niet zichtbaar en meetbaar zijn. Ik hou de voortgang in de gaten en verwacht in de loop van het jaar beter zicht op de maatregelen.
In hoeverre deelt u de mening dat, gezien de geografische en demografische situatie in Limburg, het uiterst zorgwekkend is dat deze provincie met afstand de kleinste politie-eenheid heeft?
Politiecapaciteit is schaars, die schaarste wordt in alle eenheden gevoeld. De verdeling van de totale sterkte over de regionale eenheden is gebaseerd op de grootte van de eenheid voor de vorming van de nationale politie.
In de jaren daarna is nieuwe sterkte verdeeld over de eenheden op basis van de sterkteverdelingsystematiek die ten grondslag ligt aan de percentages voor politiesterkte per eenheid uit het Besluit verdeling sterkte en middelen, en op basis van politieke en/of bestuurlijke afspraken voortvloeiend uit maatschappelijke problematiek. De komende jaren wordt gewerkt aan een nieuwe sterkteverdelingsystematiek, waarbij ook de huidige demografische situatie in alle regionale eenheden tegen het licht zal worden gehouden.
Hoe kunt u de coördinatoren georganiseerde misdaad in de Limburgse regio versterken met kennis, training en kunde, zodat georganiseerde misdaad vroegtijdig kan worden herkend en opgerold en er maatwerk in de regio kan worden geleverd?
Binnen RIEC-verband wordt in Limburg goed samengewerkt. Dat wordt ondersteund door adequate organisatiestructuren op zowel bestuurlijk, strategisch als operationeel niveau. Zo kennen alle gemeenten coördinatoren bestuurlijke aanpak die als centraal punt fungeren binnen gemeenten. Zij kunnen voor kennis, training en kunde terecht bij het RIEC Limburg, maar ook voor ook daadwerkelijke ondersteuning met capaciteit door bijvoorbeeld specialisten op het terrein van de Wet Bibob, projectleiders en accountmanagers.
In hoeverre werkt het ministerie samen met de omringende landen en in Europees verband via bijvoorbeeld Europol om deze criminaliteit aan te pakken?
De Minister van Buitenlandse Zaken en ik hebben een internationaal offensief ingezet, waar de samenwerking met ons omringende landen integraal deel van uit maakt3. Dit doen onze ministeries samen met de Nederlandse diensten die al volop werken met internationale partners, zoals het Openbaar Ministerie, de politie, de Douane, de Koninklijke Marechaussee en de Fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD). Samen met België, Frankrijk, Spanje, Duitsland en Italië hebben we een coalitie gesloten om samen op te trekken in de strijd tegen georganiseerde drugscriminaliteit. We hebben een actieplan vastgesteld en zijn nu gestart met de uitvoering.
In EU verband werken bovengenoemde diensten en andere partijen intensief samen in de zogenoemde EMPACT samenwerking (European multi-disciplinary platform against criminal threats) waarbij op basis van dreigingsanalyses en informatie gestuurd acties worden ondernomen tegen door de EU geprioriteerde criminele fenomenen en hoge risico criminele netwerken en hun machtsstructuren. Op basis van jaarlijkse actieplannen op deze fenomenen worden grootschalige opsporingsonderzoeken, controleacties en preventieve acties uitgevoerd en worden Joint Investigation Teams (JIT’s) ingesteld. De nationale instanties van lidstaten worden daarbij sterk ondersteund door Europol, Eurojust en andere EU agentschappen en werken ook met niet-EU landen en derde partijen samen. Europol ondersteunt de lidstaten met behulp van strategische, tactische en operationele analyses, faciliteert het leggen van contacten en samenwerking voor en relaties tussen opsporingsonderzoeken via onder meer de landendesks van de lidstaten bij Europol en verschaft veel hoogwaardige technische expertise via bijvoorbeeld haar Europol Cybercrime Center (EC3). In bijgesloten link vindt u de resultaten van de EMPACT samenwerking in 2021: EMPACT results in 2021 (europa.eu) 4
Hoe kunt u de tijdrovende bureaucratie die grensoverschrijdende opsporingsacties met zich meebrengen indammen? Bent u bereid om met uw Europese collega’s in gesprek te gaan om op korte termijn nauwere en effectievere samenwerking tussen (Europese) grenspolitie en lokale politie te bewerkstelligen?
Een overleg met mijn collega’s in België en Duitsland bestaat reeds. Wat betreft de samenwerking met België, zal het nog in werking te treden Benelux-politieverdrag (dit jaar) de grensoverschrijdende samenwerking makkelijker maken hetgeen de efficiëntie ten goede zal komen. In dit verband vinden reeds gesprekken plaats met de Benelux-landen. Om de samenwerking met Duitsland te verstevigen wordt overleg gepland met Duitsland over reguliere politiesamenwerking.
In hoeverre vindt u dat grensoverschrijdende informatie-uitwisseling tot op heden ontoereikend is gebleken? Hoe kunt u op korte termijn zorgen voor een intensievere samenwerking met internationale opsporingsdiensten om dit soort criminelen op te pakken, voordat ze onze grenzen over komen?
De grensoverschrijdende operationele samenwerking verloopt naar behoren en partijen weten elkaar te vinden. Om grensoverschrijdende informatie-uitwisseling meer te faciliteren loopt een aantal trajecten om de politie operationeel zonder hindernissen te kunnen laten samenwerken, informatie uit te wisselen en met elkaar te communiceren als ware er geen grenzen. Zo zal het aanstaande Benelux-politieverdrag de samenwerking nog meer faciliteren met meer mogelijkheden in de bestrijding van grensoverschrijdende drugscriminaliteit. De mogelijkheden worden in vergelijking met het huidige Senningen-verdrag uitgebreid met het oog op een nog nauwere samenwerking inzake de handhaving van de openbare orde en veiligheid en de voorkoming, verstoring en opsporing van strafbare feiten.
De uitbreiding van de grensoverschrijdende samenwerking ligt op het gebied van informatie-uitwisseling, te weten de rechtstreekse toegang tot elkaars politiedatabanken tijdens gezamenlijke acties en in gemeenschappelijke politieposten en uitwisseling van ANPR-gegevens volgens het eigen geldende recht. Het herziene Verdrag verruimt bovendien de mogelijkheden tot grensoverschrijdende achtervolging. Zo zal een rechtmatig ingezette achtervolging in het eigen land kunnen worden voortgezet over de grens, zonder de drempels voor strafbare feiten die de huidige regeling kenmerken.
Gelet op de bijzondere geografische ligging van Limburg is sprake van een samenwerkingsstructuur in het politieel samenwerkingscentrum genaamd EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Hun politiediensten werken sinds 2005 samen om politiële informatie uit te wisselen en rechtshulpverzoeken uit het grensgebied af te handelen. Nederlandse bijdragen aan EPICC-werkzaamheden vinden plaats via het Internationale Rechtshulpcentrum Limburg, waar het centrum bovendien is gevestigd. Vanuit de Nederlandse Politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners wordt gekeken naar hoe bestaande samenwerking verder kan worden versterkt.
Bij de aanpak van grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit speelt verder het Euregionaal Informatie- en Expertisecentrum (EURIEC) al enkele jaren een belangrijke rol om de bestuurlijke samenwerking tussen België, Duitsland en Nederland te verstevigen. Dat doet het EURIEC door het vergroten van bewustwording bij lokale bestuurlijke overheden in de drie landen en door de kansen en uitdagingen bij grensoverschrijdende informatie-uitwisseling te onderzoeken. Daarnaast ondersteunt het EURIEC ook bij concrete casuïstiek met een internationale component. Inzet daarbij is om te voorkomen dat criminelen die aan de ene kant van de grens effectief worden geweerd, aan de andere kant van de grens ongestoord hun criminele activiteiten kunnen voortzetten.
Ondanks de grote inspanningen van alle betrokken partijen zijn we er nog niet. Ik zal mijn beleid nog meer richten op het zichtbaar maken van obstakels die een effectieve grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de weg staan en daar oplossingen voor aandragen.
Op 14 december jongstleden is met MKB-Nederland en VNO-NCW het nieuwe Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 vastgesteld: hoezeer is daarin ook rekening gehouden met de gegevensuitwisseling tussen private en publieke partijen in de aanpak van criminaliteit?
Bij de uitwerking van de inhoudelijke thema’s van het Actieprogramma Veilig Ondernemen 2023–2026 is aandacht besteed aan een aantal strategische invalshoeken – die als rode draad door het actieprogramma lopen – waaronder informatie- en gegevensdeling. Gedurende het actieprogramma onderzoeken we hoe we meer gestructureerde informatiedeling kunnen aanmoedigen, waar de ruimte in de wetgeving zit voor gegevensdeling met private partners en zoeken we goede praktijkvoorbeelden op het gebied van informatie- en gegevensdeling om breder onder de aandacht te brengen. Daarbij is ook aandacht voor de vraag hoe informatie uit de opsporing, bijvoorbeeld trends en modus operandi, ondernemers kan helpen.
De aanpak van criminele families |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Brabantse families meest gelinkt aan drugscriminaliteit»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling dat de misdaadcijfers over de criminele families die zijn gepubliceerd in de Onderwereldkaart van RTL Nieuws, waaruit blijkt dat 36% van de drugsverdachten tussen 2012 en 2020 ook een familielid had dat verdacht werd van een drugsdelict, zorgwekkend zijn en hierop actie nodig is?
Ja, dat ben ik met u eens.
Welke verklaring(en) hebt u voor deze hoge aantallen, in algemene zin en specifiek in bepaalde provincies?
De onderzoekers Hans Moors en Toine Spapens geven in hun rapport «Criminele families in Noord-Brabant» de verklaring dat in bepaalde provincies families zich al vele generaties bezig houden met georganiseerde criminaliteit2. Dat er in bepaalde provincies meer criminele families zijn kan, volgens bovenstaande onderzoekers, toegeschreven worden aan regionale historische gebeurtenissen en ontwikkelingen. Te denken valt aan het ontstaan van armoede in bepaalde regio’s door het dalen van de werkgelegenheid, maar ook aan de historische context van de regio, en de ligging van de regio zoals langs de landsgrens. Zo vloeit de verbondenheid met Noord-Brabant, volgens het rapport, voort uit de diepe wortels die zijn ontstaan door weinig verhuismobiliteit naar buiten de regio en langdurig ervaren steun door deel uit te maken van de gesloten gemeenschappen in dorpen.
Hoe definieert u de term «criminele families»? Welke criteria zijn hieraan verbonden?
Ik benut de definitie die ook gehanteerd wordt in het rapport «Criminele families in Noord-Brabant»: «families die zich bezig houden met de georganiseerde criminaliteit.» Onder «familie» wordt verstaan «de brede kern van (groot)-ouders, kinderen, ooms en tantes, neven en nichten (extended family) en hun partners.»
Hebt u duidelijk in beeld welke knelpunten naar voren komen in de aanpak van criminele familienetwerken en welke acties u daartoe kunt nemen?
In voornoemd rapport van Hans Moors en Toine Spapens wordt erop gewezen dat een quick fix bij criminaliteit door familienetwerken niet te vinden is. Leden van criminele families blijven graag buiten beeld bij uiteenlopende overheidsinstanties. In de richting van de opsporingsinstanties worden allerlei, veelal relatief simpele afschermingsmethoden toegepast, zoals blijven zwijgen of alles ontkennen. Daarnaast vergt de aanpak van criminele families een integrale aanpak vanuit de diverse overheidsinstanties. Dat maakt een effectieve aanpak gecompliceerd. Er wordt geconcludeerd dat criminele families van elkaar verschillen en dat maatwerk en strategische planning geboden zijn.
Dit maatwerk kan onderdeel uitmaken van lokale en/of regionale aanpakken van gemeenten, zoals in het kader van de aanpak Preventie met gezag. Bij deze aanpak wordt ingezet op het voorkomen van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit, met name in die wijken en gebieden waar de risico’s voor afglijden groot zijn. Professionals in de wijk, die de jongeren en hun gezinnen kennen, weten nu eenmaal wat er speelt. Met deze aanpak zijn we er vroeg bij; al vanaf de basisschool, met gebruik van effectief bewezen interventies. Er wordt ondersteuning ingezet voor de gezinnen en op de omgeving, zoals vrienden, school en werk. Ook zorg- en veiligheidshuizen kunnen met een persoonsgerichte aanpak een rol spelen in het doorbreken van crimineel gedrag. We investeren fors in criminaliteitspreventie met de gemeenten en justitiële partners in de sleutelrol.
Het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid heeft een integrale werkwijze ontwikkeld om criminaliteit binnen familienetwerken aan te pakken. In vijf stappen beweeg je van het opvangen van eerste signalen naar onderzoeken en weten wat er aan de hand is, naar beleidsontwikkeling, uitvoering en voortzetten van de aanpak.
Naast de preventieve aanpak, bestaan er diverse interventies die erop gericht zijn om de risicofactoren te verminderen. Voorbeelden hiervan zijn het terugdringen van drugsgebruik, het verstoren van netwerken en verdienmodellen, de aanpak van logistieke knooppunten en de aanpak van criminele geldstromen3. In de aanpak van de georganiseerde misdaad zetten opsporingsdiensten ook meer in op een strategische aanpak van criminele machtsstructuren om niet alleen kopstukken op te pakken, maar het hele netwerk bloot te leggen en te ontmantelen.
Welke maatregelen neemt u op dit moment om te voorkomen dat criminele carrières binnen de georganiseerde misdaad worden overgedragen van generatie op generatie? Hoe worden specifiek jongeren geholpen om op het rechte pad te blijven?
Hiervoor wil ik u verwijzen naar de brief over de brede preventieaanpak (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit van 1 juli 20224. We investeren samen met de betrokken partners in een brede domein overstijgende preventieve aanpak die moet voorkomen dat kinderen, jongeren en jongvolwassenen in de leeftijd van 8 tot en met 27 jaar in aanraking komen met criminaliteit of daarin verder doorgroeien. We werken aan een lokale, wijkgerichte aanpak. De middelen worden ingezet in gebieden waar de problematiek het hevigst is. De aanpak bestaat uit drie pijlers: voorkomen dat kinderen en jongvolwassenen in aanraking komen met of verleid worden door het criminele circuit; voorkomen dat zij illegale activiteiten uitvoeren of een misdaad plegen; en voorkomen dat zij doorgroeien in de criminaliteit of opnieuw een misdaad plegen. De aanpakken zijn verschillend omdat ze zijn aangepast op de lokale situaties. Deze aanpak wordt aangevuld met versterking van de jeugdstrafketen, door de samenwerking in de jeugdstrafrechtketen te versterken en met de (door)ontwikkeling van straffen en maatregelen voor risicogroepen, zoals doorgroeiers en verharde jonge criminelen.
Bent u op de hoogte van de aanpak van criminele families in Tilburg, in de vorm van een coach die een vertrouwensrelatie opbouwt binnen dergelijke families?2 Bestaan er meer van dit soort initiatieven in andere gemeentes? Indien ja, kunt u er een aantal beschrijven?
Ik ben op de hoogte van de aanpak van criminele families in Tilburg. Zoals ook genoemd, in de voortgangsrapportage high impact crimes 2021–20226 kenmerken gesloten culturele gemeenschappen zich door interne, vaak van de samenleving afwijkende, waarden en normen. Binnen deze systemen is vaak sprake van intergenerationele overdracht van criminaliteit. Dit terwijl hulpverlening geen toegang heeft tot deze gezinnen. Daarom ben ik in 2022 een samenwerking gestart met het Leger des Heils, waarbij eerst bestaand onderzoek over gesloten culturele gemeenschappen wordt samengebracht. Vervolgens wordt een onderbouwde aanpak ontwikkeld die in pilotvorm wordt getest en die met name tot doel heeft de toegang voor professionals, mogelijke coaches, tot deze gemeenschappen te verbeteren.
Bent u het eens met de stelling dat juist een integrale aanpak, dus vanuit meerdere invalshoeken (justitie, zorg, onderwijs etc.), effectief kan zijn in het tegengaan van ernstige criminaliteit en intergenerationele overdacht? Hoe zou een integrale aanpak van criminele families er volgens u uit moeten zien?
Dat ben ik met u eens. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag vijf, is maatwerk en strategische planning geboden bij het bepalen van de aanpak. Het is dan ook belangrijk dat de aanpak wordt afgestemd op de personen in (de omgeving van) de familie en de lokale context Het is daarom niet aan mij om dit te bepalen. Het is wel relevant dat de integrale aanpak diverse aspecten van de criminele families meeneemt. Te denken valt hierbij aan de onderlinge verhoudingen, maar ook middelengebruik, (dreiging met) geweld, en de (sociale) omgeving.
Het kabinet heeft voortdurend aandacht voor een integrale aanpak, en dus ook bij de aanpak van criminele families. Het is belangrijk dat alle relevante partners (jeugdwerk, politie, justitie, onderwijs etc.) met elkaar samenwerken om deze problematiek op een juiste wijze aan te pakken.
Ziet u het grote belang dat de informatiedeling tussen verschillende organisaties, zoals Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC’s) en Zorg- en Veiligheidshuizen, voldoende op orde is, zodat de aanpak van criminele families zo efficiënt mogelijk wordt vormgegeven? Op welke punten kan deze informatiedeling nog worden verbeterd?
Ja, het goed kunnen delen van informatie tussen verschillende organisaties waaronder de Regionale Informatie- en Expertise Centra en de Zorg- en Veiligheidshuizen is van belang voor de aanpak van criminele families. Tegelijkertijd dienen er voldoende waarborgen te zijn om te voorkomen dat de privacy van individuen niet onevenredig wordt geschaad. Ik heb als Kamerlid een amendement7 ingediend om informatie-uitwisseling tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra en Zorg- en Veiligheidshuizen in het wetsvoorstel Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden te verankeren. Dit amendement is aangenomen. Eerder bepleitte de VNG om informatiedeling tussen samenwerkingsverbanden te faciliteren.8
In de meerjarenagenda Zorg- en Veiligheidshuizen 2021–2024 is het versterken van de samenwerking tussen de Regionale Informatie- en Expertise Centra (ondersteund door het Landelijk Informatie- en Expertise Centrum) en Zorg- en Veiligheidshuizen als prioriteit van de (keten)partners opgenomen; dit zodat onder andere de persoonsgerichte aanpak en bestuursrechtelijke interventies op elkaar kunnen worden afgestemd. Binnenkort gaat het concept-Besluit gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) in consultatie. Hierin is informatie-uitwisseling tussen de samenwerkingsverbanden Regionale Informatie- en Expertise Centra en Zorg en Veiligheidshuizen geconcretiseerd. In uitvoering van de meerjarenagenda Zorg- en Veiligheidshuizen 2021–2024 en vooruitlopend op de inwerkingtreding van de WGS worden best practices in de informatie-uitwisseling gedeeld. Zo wordt bijvoorbeeld inmiddels al ingezet op het verbeteren van de kennis over en weer van de rol die Zorg-en Veiligheidshuizen en Regionale Informatie- en Expertise Centra vervullen.
Het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie door Benaouf A. |
|
Ulysse Ellian (VVD) |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank van 6 december 2022 in het zogeheten 13Maracane proces?1
Ja, ik ben bekend met deze uitspraak.
Wat vindt u van het feit dat een Mocro-mafia kopstuk, namelijk Benaouf A., blijkens het vonnis vanuit detentie «huiveringwekkende» moordplannen beraamde, onder andere door het ronselen van zogenaamde «hitters» en het maken van prijsafspraken voor het plegen van moorden?
Ik heb kennisgenomen van de uitspraak van de rechter. Ik vind het onacceptabel dat er vanuit detentie door kon worden gegaan met crimineel handelen. Het bestrijden van voortgezet crimineel handelen tijdens detentie (VCHD) heeft de hoogste prioriteit, waaronder het tegengaan van binnensmokkelen en opsporen van contrabande en in het bijzonder telefoons. Mijn departement en de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) werken hier continu en met grote intensiteit aan, in goede samenwerking met de betrokken ketenpartners. Deze samenwerking is geïntensiveerd met de Taskforce aanpak georganiseerde criminaliteit in detentie en bij berechting. Deze Taskforce heeft onder andere de wijziging van de Regeling Selectie, Plaatsing en Overplaatsing Gedetineerden (RSPOG) gerealiseerd. Deze wijziging is medio december in werking getreden. Hieronder kom ik uitgebreider op deze wijziging terug.
Wat vindt u van het feit dat Benaouf A. «een coördinerende en sturende rol» vervulde vanuit detentie onder andere door het gebruik van PGP-telefoons?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom zit een crimineel kopstuk als Benaouf A., gelet op strafrestant, vervolgstraffen, criminele carrière, macht en middelen, niet in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) te Vught?
Ik ga niet in op de situatie rondom individuele gedetineerden. Ik beantwoord de vragen daarom in algemene zin.
Plaatsingen in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) worden gedaan via de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. In deze adviescommissie zitten vertegenwoordigers van DJI, het OM, het GRIP en een psychiater. Zij geven een advies ten aanzien van de plaatsing.2
De afgelopen jaren hebben we de gevangenispopulatie in Nederland zien veranderen. De groep gedetineerden waarop extra toezicht moet worden uitgeoefend, neemt in omvang toe. In juni 2022 en september 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de maatregelen tegen deze buitencategorie criminelen.3 Met de bouw van het Justitieel Complex Vlissingen (JVC), met daarin een tweede EBI, komt er extra beveiligde gevangeniscapaciteit. Een tweede EBI biedt meer mogelijkheden om gedetineerden van elkaar te scheiden en netwerkvorming tegen te gaan. Om de toename van deze extreem gevaarlijke gedetineerden op te vangen wordt de capaciteit van afdelingen met Intensief Toezicht (AIT) in de komende periode fors uitgebreid. Het doel van dit intensieve toezicht is om vluchtgevaar tegen te gaan en te voorkomen dat gedetineerden door gaan met criminele activiteiten tijdens hun detentie. In de volgende voortgangsbrief van de Taskforce, naar verwachting in maart, ga ik concreter op de nieuwe Afdelingen met Intensief Toezicht in.
Verder is er onlangs een motie van het lid Ellian (VVD) aangenomen.4 Daarin wordt de regering verzocht om te onderzoeken of een (tijdelijke) locatie met hoogbeveiligde cellen gerealiseerd zou kunnen worden. Dit onderzoek is op dit moment in volle gang. Ik informeer uw kamer over de uitkomsten in de volgende voortgangsbrief van de Taskforce.
Door de recente aanpassing van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Rspog) is het nu mogelijk om iemand in een extra beveiligd regime te plaatsen op basis van een dreiging die uitgaat van iemands rol en positie binnen een crimineel netwerk.5 Daarnaast is met deze aanpassing het besluit omtrent verlenging van plaatsing van een gedetineerde in de EBI aangepast van elke zes maanden naar elke twaalf maanden.
In hoeverre ziet u inmiddels in dat een zaak zoals die van Benaouaf A. exemplarisch is, namelijk iemand die nu veroordeeld is voor het aansturen van een criminele organisatie vanuit detentie, voor de te lichte beoordeling van de plaatsing in gevangenissen van criminele kopstukken?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u toelichten welke maatregelen worden getroffen bij het plaatsingsbeleid om te voorkomen dat criminelen (uiteindelijk) niet in het juiste regime worden geplaatst, waardoor zij door kunnen gaan met het aansturen van criminele organisaties?
Afgelopen juni en september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang op de maatregelen die worden onderzocht en getroffen in de strijd tegen voortgezet crimineel handelen tijdens detentie.6 Een van de maatregelen is het verbeteren van de informatiedeling. Er hebben verkennende gesprekken plaatsgevonden tussen DJI en ketenpartners over het optimaliseren van de informatie-uitwisseling zodat de juiste inschatting kan worden gemaakt van mogelijke risico’s zoals VCHD. In de eerstvolgende voortgangsbrief van de Taskforce ga ik hier verder op in. Met goede informatie over het risicoprofiel van een gedetineerde kunnen vanaf de eerste dag in detentie adequate toezichtsmaatregelen worden opgelegd en kan de gedetineerde in een inrichting met het juiste beveiligingsniveau worden geplaatst.
Kunt u toezeggen dat de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), nu nieuwe plaatsingsgronden zijn gecreëerd, op basis van de meest actuele informatie en inzichten, criminele kopstukken zoveel mogelijk in de EBI zal plaatsen?
Gedetineerden worden in de EBI geplaatst op grond van criteria die zijn genoemd in een juridisch kader en op advies van de Selectie Adviescommissie Extra Beveiligde Inrichting. Dit doen zij op basis van de meest actuele informatie en inzichten. Er waren drie hoofdgronden voor plaatsing in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) in Vught: A: een extreem vluchtrisico, B: extreem maatschappelijk risico en C: risico van voorgezet crimineel handelen tijdens detentie. Zoals hierboven aangegeven is door de wijziging van de Rspog medio december 2022 een vierde grond toegevoegd (de D-grond) waarmee plaatsing in de EBI ook mogelijk wordt bij de dreiging die uitgaat van iemands rol en positie in een crimineel netwerk.
Het bericht ‘Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen’ |
|
Ruud Verkuijlen (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jongeren vaker betrokken bij fraude en cybercrime, politie maakt zich zorgen»1?
Ja.
Hoe verklaart u dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij fraude en cybercrime?
Voor zover bekend blijkt niet uit het huidige inzicht dat jongeren steeds vaker betrokken zijn bij online fraude en cybercrime in 2022. Tegen het einde van het eerste kwartaal van 2023 komt het OM met een overzicht dat specifiek ziet op het aantal cybercrimezaken dat in 2022 is afgedaan, volgend uit de afspraken uit de Veiligheidsagenda. Ik vind het belangrijk om meer inzicht te vergaren in de rol van jongeren in criminaliteit. Daarom voert de politie in opdracht van mijn ministerie een onderzoek uit naar de daders achter online fraude, waaronder geldezeldelicten.
Op welke manier probeert u het besef te creëren bij jonge daders en hun ouders dat ze echte slachtoffers treffen, hetgeen nu vaak lijkt te ontbreken?
De overheid organiseert of stimuleert verschillende initiatieven om het besef van online gedrag bij jongeren en hun ouders in het digitale domein te vergroten. Hiervan wordt een aantal hieronder toegelicht.
Begin oktober 2022 is «Mijn Cyberrijbewijs» gelanceerd, een gratis lesprogramma voor groep 7 en 8 van het basisonderwijs. Mijn Cyberrijbewijs gebruikt vijf lessen om jonge mensen bewust te maken van de eigenschappen en risico’s van het internet. Het materiaal is breed beschikbaar via de website of via educatieve platforms zoals LessonUp en Gynzy. Bij Mijn Cyberrijbewijs is het, naast het uitzetten van de interventie binnen het onderwijs, een optie om de lessen door vrijwilligers te laten geven.
De politie maakt met de mobiele game Framed leerlingen bewuster van strafbare gedragingen in de online wereld. Leerlingen kunnen vanuit hun eigen leefwereld ervaren welke ernstige gevolgen door online gedrag kunnen worden veroorzaakt. Bij de afronding van het spel verkrijgt de leerling een fictief strafblad. De campagne Framed is het derde (school)jaar ingegaan. Inmiddels heeft meer dan de helft van alle middelbare scholen zich aangemeld voor het gratis lespakket Framed en hebben ruim 135.000 leerlingen Framed gespeeld.
Halt geeft voorlichting in het voortgezet onderwijs over de risico’s en gevolgen van online fraude en cybercrime. In de lessen maakt de Halt-medewerker leerlingen bewust van de risico’s van online fraude en cybercriminaliteit. Daarnaast krijgen leerlingen handelingsperspectieven aangereikt die moeten helpen bij het herkennen en voorkomen van online fraude en cybercrime. De module bevat de volgende onderwerpen: geldezels, identiteitsfraude, aan- en verkoopfraude, hulpvraagfraude, phishing en hacken.
Via de politie is de interventie re_B00Tcmp ontwikkeld. Re_B00Tcmp maakt jongeren die affiniteit met IT hebben weerbaar tegen het ontwikkelen van een criminele cybercarrière. Jongeren en hun ouders worden geïnformeerd over wat wel en niet mag op het internet. Ook leren jongeren hoe zij hun IT-skills op een positieve manier kunnen inzetten en krijgen carrièreadvies aangeboden.
Daarnaast is er HackShield, dat een module «online grenzen» heeft, waarin jongeren leren hoe zij cybercrime kunnen herkennen en hoe zij kunnen voorkomen dat ze zelf dader of slachtoffer hiervan worden.
In 2020 is de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime van start gegaan met als doel om gemeenten en lokale samenwerkingsverbanden of partijen aan te sporen in de (preventieve) aanpak van cybercriminaliteit. Ook de initiatieven re_B00Tcmp en HackShield zijn vanuit de City Deal gestimuleerd. Succesvolle pilots vanuit de City Deal worden verspreid via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid en in het kader van de preventieve aanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit (Preventie met gezag).
Worden ouders meegenomen bij de aanpak om cybercrime bij jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Ja. In verschillende interventies wordt aandacht besteed aan de rol die ouders kunnen spelen in het voorkomen van criminaliteit van hun kinderen. Zo is er binnen Mijn Cyberrijbewijs een begeleidende ouderbrief en praatplaat ontwikkeld. Deze ouderbrief en praatplaat helpen ouders een gesprek met hun kinderen over hun online gedrag te voeren.
Binnen de Halt-interventie is het een standaardwerkwijze om ouders te betrekken. Halt heeft een module over online fraude en cybercrime, bedoeld voor de ouders. De Halt-medewerker attendeert de ouders op welke gedraging online strafbaar is en geeft hen handvatten voor het aangaan van een gesprek met hun kinderen. Ook is er standaard aandacht voor een vorm van excuus/herstel en, indien van toepassing, schadebemiddeling met het slachtoffer. In de interventie re_B00Tcmp worden ouders voorgelicht over cybercrime en de grenzen die online gelden.
Worden ouders risicoaansprakelijk gesteld voor de financiële schade die de slachtoffers door toedoen van de strafbare handelingen van hun kinderen lopen. Zo ja, hoe vaak gebeurt dit per jaar?
Ouders van kinderen tot en met 15 jaar zijn aansprakelijk, als er schade is als gevolg van een strafbaar feit dat hun kind heeft gepleegd (artikel 6: 169 Burgerlijk Wetboek). Ouders van kinderen vanaf 16 jaar zijn niet aansprakelijk voor de schade die is veroorzaakt door hun kind. Ouders die aansprakelijk zijn voor de schade die is veroorzaakt door hun kind, kunnen in de regel een beroep doen op een aansprakelijkheidsverzekering indien aanwezig. Ik beschik niet over cijfers hoe vaak en in welke mate ouders in dergelijke gevallen daadwerkelijk aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind, of hoe vaak verzekeraars in deze gevallen schade uitkeren. Navraag bij het Verbond van Verzekeraars wijst uit dat ook het Verbond geen gegevens bijhoudt over ingediende claims door ouders die aansprakelijk zijn gesteld voor schade veroorzaakt door hun kind.
Wat zijn de knelpunten bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders voor financiële schade die hun kinderen aan slachtoffers hebben toegebracht en welke maatregelen zijn er mogelijk om deze knelpunten op te lossen?
Er zijn mij geen specifieke knelpunten bekend bij het vaststellen van risicoaansprakelijkheid van ouders.
Op welke manier zijn gemeenten nu druk bezig om te kijken hoe ze kunnen bijdragen om cybercrime bij jongeren terug te dringen?
Gemeenten worden actief aangemoedigd om cybercrime bij jongeren terug te dringen. Dit gebeurt voornamelijk via de City Deal Lokale Weerbaarheid en Cybercrime.
Verschillende succesvolle initiatieven worden in 2023 vanuit de City Deal actief aangeboden aan gemeenten: re_B00Tcmp, HackShield en een interventie tegen geldezels. Dit gebeurt voornamelijk via de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid. Deze samenwerkingsverbanden ontvangen vanuit de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime de middelen om gemeenten aan te moedigen en te faciliteren in de lokale aanpak van cybercrime door jongeren. Ten eerste worden gemeenten aangemoedigd om op lokaal niveau projecten in dit kader te initiëren. Daarnaast wordt ingezet op het borgen van de aanpak cybercrime in de lokale veiligheidsplannen van de gemeenten.
Tot slot is voor de periode 2022–2025 vanuit het programma Preventie met gezag jaarlijks 1 miljoen euro beschikbaar voor de doelgroep jongeren en digitale criminaliteit. In deze periode worden Mijn Cyberrijbewijs, de projecten en opgedane kennis uit de City Deal verder naar gemeenten verspreid.
Wat gaat u eraan doen om de cybersecuritygame «Hackshield» zo snel mogelijk uit te rollen in alle 344 gemeenten?
Zoals te lezen bij de beantwoording van vraag 3, zet het ministerie breed in op het versterken van digitale weerbaarheid van jongeren. De rijksoverheid draagt bij aan de naamsbekendheid en verdere uitrol van HackShield via de City Deal en via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV).
Het komende jaar worden gemeenten door HackShield, in samenwerking met het CCV en de regionale samenwerkingsverbanden openbare orde en veiligheid, actief benaderd om een abonnement af te sluiten. Hierbij wordt de koppeling gezocht met themaweken, zoals de week van het geld, de week van de mediawijsheid en de week van de veiligheid. Met een abonnement kunnen gemeenten onder andere een campagne tot stand brengen en middels deze campagne het aantal spelers verhogen. Ook wordt HackShield genoemd in de «Cybersnackbox» van het CCV. Deze is aan alle gemeenten gestuurd en bevat een handreiking waarmee gemeenten op laagdrempelige wijze aan de slag kunnen met het thema cyberveiligheid en een aantal concrete en succesvolle cyberprojecten.
Momenteel hebben 138 gemeenten een abonnement bij HackShield. Een abonnement is niet noodzakelijk om HackShield te kunnen spelen. Het spel is gratis beschikbaar voor alle kinderen in Nederland. Inmiddels is het spel door 150.000 kinderen gespeeld.
In hoeverre wordt op scholen aandacht besteed aan cybercrime? Lopen er pilots op scholen om cybercrime onder jongeren terug te dringen? Zo ja, op welke wijze is dit vormgegeven? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 4.
In hoeverre wordt Hack_Right nu ingezet? Wat zijn hiervan tot dusver de resultaten? Zijn er verbetermogelijkheden hoe Hack_Right beter ingezet kan worden? Zo ja, wat zijn deze verbetermogelijkheden?
Hack_Right is een interventie voor first offenders (tussen 12–30 jaar) van cybercrimedelicten en kan nu worden ingezet als Halt(+) afdoening, als werkstraf bij de Raad voor de Kinderbescherming of als bijzondere voorwaarde met (jeugd)reclasseringtoezicht. Hack_Right kan ook worden ingezet naast een andere (taak)straf of interventie. Hack_Right kan dus zowel strafrechtelijk als buitenstrafrechtelijk (Halt) worden opgelegd.
Jongeren en jongvolwassenen kunnen deelnemen aan Hack_Right als ze voldoen aan de volgende (inclusie)criteria:
Hack_Right wordt nu nog zeer beperkt ingezet. Hier zijn meerdere redenen voor, zoals prioritering in opsporing en vervolging van dit type zaken, kennis over Hack_Right bij betrokken organisaties of dat de jongeren die een cyberdelict hebben gepleegd niet aan alle (inclusie)criteria voldoen. Voor de jaren 2022–2024 is een subsidie toegekend aan de uitvoeringspartners (Reclassering Nederland, Raad voor de Kinderbescherming en Halt) om Hack_Right te borgen binnen de justitiële processen. Hierbij zijn naast de uitvoeringspartners ook het OM en de politie betrokken. Aanvullend op de aandacht voor bovenstaande twee punten zijn er verbetermogelijkheden die verkend worden, waaronder het eerder inzetten van Hack_Right en het, daar waar aannemelijk effectief, verbreden van de inclusiecriteria.
Hoeveel jonge daders van cybercrime zijn er sinds 2018 opgepakt?
In de politieregistraties zijn in de periode 2018 tot en met 22 november 2022 464 minderjarige verdachten van cybercrime geregistreerd. Het gaat hier om minderjarige verdachten die zijn aangehouden en/of zijn gehoord en/of in verzekering zijn gesteld.
In hoeveel gevallen was er sprake van «dat tientallen tot honderden aangiften naar twee (enkele) daders leiden»?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Wel is de ervaring van politie en OM dat in het gros van de zaken op het gebied van cybercriminaliteit en gedigitaliseerde criminaliteit waarbij de focus financieel gewin is, er sprake kan zijn van tientallen tot honderden slachtoffers.
In hoeveel gevallen zijn kwetsbare geldezels door de «grote vissen» gedwongen om strafbare feiten te plegen?
Deze gegevens worden niet als zodanig geregistreerd. Meer in het algemeen geldt dat een belangrijke drijfveer voor jongeren dikwijls financieel gewin is. Daarbij is het soms lastig om helder te krijgen of sprake is van dwang door derden. Bij de afdoening van deze zogenoemde geldezelzaken is er vanuit politie en OM in het bijzonder aandacht voor de kwetsbare positie waarin sommige van deze jongeren zich bevinden en wordt hiermee ook rekening gehouden.
Indien er sprake is van dwang is, worden de «grote vissen» in die gevallen dan vervolgd voor criminele uitbuiting?
Voor zover dwang door derden kan worden bewezen, volgt uit artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht dat het mogelijk is deze personen te vervolgen voor mensenhandel als er bewijsbaar sprake is van criminele uitbuiting. Artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht wordt aangepast om de mogelijkheden tot vervolging van uitbuiting uit te breiden.
Welke maatregelen worden er vanuit het programma Preventie met Gezag getroffen, die specifiek zien op het voorkomen van cybercriminaliteit onder jongeren?
Vanuit de brede preventieaanpak van (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit wordt onder de noemer «Preventie met gezag» de komende jaren fors en structureel geïnvesteerd in criminaliteitspreventie. Cybercriminaliteit maakt hier deel van uit. In samenwerking met de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime worden de kansrijke projecten HackShield, re_B00Tcmp en een interventie tegen geldezels verspreid in de deelnemende gemeenten. Vanuit de City Deal worden gemeenten die toetreden tot «Preventie met gezag» actief ondersteund met zowel het in kaart brengen van de lokale problematiek rondom cybercriminaliteit door jongeren als de implementatie van deze projecten. Ook projecten die buiten de City Deal Lokale Weerbaarheid Cybercrime vallen, zoals Mijn Cyberrijbewijs, worden actief aangeboden aan de gemeenten binnen Preventie met gezag. Daarnaast wordt binnen het programma Preventie met gezag vanuit Halt ingezet op voorlichtingen, klassendialogen en Halt-spreekuren en preventieve gesprekken op scholen.
Bent u het ermee eens dat naast goede projecten zoals Hackshield, Framed en (B)adwords, het ook belangrijk is dat wanneer jongeren preventief zijn geïnformeerd over de gevaren en gevolgen van cybercrime, ze ook gekoppeld kunnen worden aan initiatieven, zoals een MKB-cybercampus, waar jongeren worden opgeleid tot een specialist op cybersafety en cybersecurity? Zo ja, op welke manier gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om positieve alternatieven aan te dragen, omdat dit de kans op gewenst gedrag vergroot en dus bijdraagt aan zowel preventie van cybercrime als het behoud van ICT-talent voor de samenleving. Vanuit deze gedachte werkt een landelijk netwerk van cybersecuritybedrijven en afdelingen mee aan Hack_Right. Ook dragen dergelijke bedrijven bij aan de door de politie ontwikkelde en uitgevoerde re_B00TCMPs, waarin jongeren leren welke kansen en risico’s de online wereld met zich mee brengt. De doelgroep van deze interventies is jongeren die zowel potentie hebben op het ontwikkelen van een ICT-carrière als een criminele carrière, en hun ouders.
Bent u het ermee eens dat een complete en gezamenlijke aanpak met scholen, ouders, gemeenten, politie en OM nodig is om cybercrime onder jongeren aan te pakken? Zo ja, op welke manier gaan deze actoren dit gezamenlijk vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja. Daarom ben ik ook erg blij dat er vanuit Preventie met gezag uitgebreid aandacht is voor de integrale aanpak van cybercrime onder jongeren.
Oververtegenwoordiging Limburg op de Onderwereldkaart |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Onderwereldkaart?1
Ja.
Bent u bekend met de noodkreet vanuit Limburg inzake de oververtegenwoordiging van deze provincie op de Onderwereldkaart, waarbij naast Heerlen nog drie gemeenten in Zuid-Limburg in de top tien voorkomen: Kerkrade (2), Sittard-Geleen (7), Brunssum (9) en Roermond (10)?
Ja.
Bent u bekend met het feit dat het door heel veel onbewaakte grensovergangen heel gemakkelijk is om ondermijning in Limburg te organiseren? Zo ja, heeft u de bereidheid om grenscontroles in te voeren? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met het feit dat drugscriminelen onze infrastructuur misbruiken voor criminele doeleinden, waaronder de grensovergangen. Daarom intensiveer ik samen met dit kabinet en andere partners de strijd tegen de georganiseerde drugscriminaliteit. Zo heb ik uw Kamer op 28 juni jl. de Toekomstagenda internationaal offensief tegen georganiseerde criminaliteit toegestuurd.
Een grensoverschrijdend probleem vraagt om een grensoverschrijdende aanpak. Het internationale aspect is cruciaal en loopt als een rode draad door de aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit en criminele geldstromen. Criminele machtsstructuren die zich (willen) nestelen in ons land of van de Nederlandse voorzieningen gebruik willen maken, moeten keihard bestreden worden. Daarom werken wij nauw samen met onze buurlanden. Ik zal deze samenwerking nog meer intensiveren. Zo heb ik in oktober 2022 met Ministers en vertegenwoordigers uit België, Duitsland, Frankrijk, Italië en Spanje een meerjarig actieplan afgesproken om meer als één front op te trekken in de strijd tegen georganiseerde misdaad. Door elkaars krachten meer te bundelen worden criminele netwerken en hun verdienmodellen verstoord, doorbroken en neergehaald. Daarnaast is in oktober 2021 gestart met een pilot Grensoverschrijdend Politie Team (GPT) Venlo- Kaldenkirchen (NL-Dld). Dit samenwerkingsverband tussen Nederlandse Politie eenheid Limburg- Kmar, Bundespolizei en Landespolizei draagt bij aan opsporing van ondermijnende criminaliteit. De resultaten zijn veelbelovend. De verdere doorontwikkeling van het GPT is onderwerp van overleg met de Duitse autoriteiten.
Bij de aanpak van grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit speelt verder het Euregionaal Informatie- en Expertisecentrum (EURIEC) een belangrijke rol om de bestuurlijke samenwerking tussen België, Duitsland en Nederland te verstevigen. Dat doet het EURIEC door het vergroten van bewustwording bij lokale bestuurlijke overheden in de drie landen en door de kansen en uitdagingen bij grensoverschrijdende informatie-uitwisseling te onderzoeken. Daarnaast ondersteunt het EURIEC ook bij concrete casuïstiek met een internationale component. Inzet daarbij is om te voorkomen dat criminelen die aan de ene kant van de grens effectief worden geweerd, aan de andere kant van de grens ongestoord hun criminelen activiteiten kunnen voortzetten. Verder wordt ook ingezet op een effectievere gegevensuitwisseling. De politie, Marechaussee, of een andere bevoegde autoriteit, kan in het Schengen Informatiesysteem (SIS II) een signalering opnemen met daarin een omschrijving van de gezochte persoon of het gezochte voorwerp, zodat andere landen hierop kunnen acteren. Het SIS ondersteunt hierbij de samenwerking in de rechtshandhaving in en tussen de Schengenlidstaten.
Gelet op de bijzondere geografische ligging van Limburg is bovendien sprake van de samenwerkingsstructuur in het politieel samenwerkingscentrum genaamd EPICC tussen België, Duitsland en Nederland. Hun politiediensten werken sinds 2005 samen om politiële informatie uit te wisselen en rechtshulpverzoeken uit het grensgebied af te handelen. Nederlandse bijdragen aan EPICC-werkzaamheden vinden plaats via het Internationale Rechtshulpcentrum Limburg, waar het centrum ook gevestigd is. Vanuit de Nederlandse Politie wordt ook bijgedragen aan de potentiële doorontwikkelingsmogelijkheden van het EPICC. Samen met de operationele partners blijven wij dus kijken naar hoe bestaande samenwerking verder kan worden versterkt. Ondanks de grote inspanningen van alle betrokken partijen zijn we er nog niet. Ik zal mijn beleid nog meer richten op het zichtbaar maken van obstakels die een effectieve grensoverschrijdende informatie-uitwisseling in de weg staan en daar oplossingen voor aandragen.
Naast het bovenstaande houdt de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van de bestrijding van irreguliere migratie en grensoverschrijdende criminaliteit via Mobiel Toezicht Veiligheid-controles (MTV) zicht op personen die onder andere via de landsgrenzen met België en Duitsland Nederland inreizen. De controles vinden plaats op wegen, in treinen, op het water en in het luchtverkeer. In het gebied direct achter de grens controleert de Marechaussee steekproefsgewijs reisdocumenten. Voor de mobiele controles gebruikt de marechaussee het camerasysteem @migoboras als hulpmiddel. De MTV-controles zijn een alternatief voor de herinvoering van grenscontroles aan de binnengrenzen met België en Duitsland. De tijdelijke herinvoering van binnengrenscontroles is een ultimum remedium dat aan strenge en nauwkeurig omschreven voorwaarden gebonden is. Deze voorwaarden zijn opgenomen in de Schengengrenscode.
Het kabinet acht een goed functionerend Schengengebied van groot belang. Het vrij verkeer binnen Schengen is één van de verworvenheden van de EU en heeft bijgedragen aan een sterke interne markt. Het kabinet werkt al enige tijd met gelijkgezinde landen aan een sterker, toekomst- en crisisbestendiger Schengengebied om de bestaande ruimte van vrij verkeer te behouden. Bovendien kent ondermijnende georganiseerde criminaliteit vele verschijningsvormen die niet louter kunnen worden aangepakt door fysieke grenzen te sluiten. Het is verstandiger in te zetten op goede grensoverschrijdende samenwerking zoals hierboven gedetailleerd is geschetst, ook om zogenaamde waterbed- effecten te voorkomen.
Bent u bekend met de noodkreet van de gouverneur van Limburg: méér politie, het versterken van de rechterlijke macht en de recherche? Zo ja, hoe gaat u gehoor geven aan deze noodkreet? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Ja, ik ben bekend met de noodkreet. Politiecapaciteit heeft mijn continue aandacht. Het vorige kabinet heeft de operationele sterkte al uitgebreid met ruim 2400 fte. Deze zijn verdeeld over de verschillende eenheden, waaronder Limburg. Daarnaast wordt dankzij de motie-Hermans de capaciteit met ruim 700 agenten versterkt, waarvan 45 agenten voor Limburg. De motie-Hermans zorgt ook voor een flinke impuls in de opsporings-, vervolgings- en berechtingscapaciteit bij de Landelijke Eenheid, het Openbaar Ministerie (OM) en de rechtspraak.
Ik heb de verdeling van de 700 fte over de eenheden in september jl., na overleg met de gezagen, vastgesteld. De verdeling binnen de eenheden (dus ook de eenheid Limburg) is aan het lokaal gezag.
Op grond van het Coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst» worden middelen oplopend tot 200 miljoen euro structureel ingezet voor de versterking van de justitiële keten. Dit ziet met name op de Rechtspraak en het Openbaar Ministerie. Het extra budget is bedoeld om de organisatie toekomstbestendig te maken, onder meer in termen van capaciteit, wendbaarheid, kwaliteit van de informatievoorziening, digitalisering en innovatie. Dit komt ook ten goede aan de bestrijding van georganiseerde drugscriminaliteit in Limburg.
Welke stappen gaat u ondernemen om de toenemende (drugsgerelateerde) criminaliteit het hoofd te bieden? Kunt u een gedetailleerd antwoord geven?
Sinds mijn aantreden als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik stappen aan het maken om de georganiseerde drugscriminaliteit te bestrijden. Ik heb uw Kamer recentelijk de stand van zaken van de aanpak doen toekomen, zie de Najaarsbrief georganiseerde, ondermijnende criminaliteit van 4 november 2022.
De aanpak van de georganiseerde drugscriminaliteit is de afgelopen jaren verbreed naar een gezamenlijke samenhangende aanpak. Deze moet ervoor zorgen dat het offensief tegen drugscriminelen vanuit alle kanten wordt vormgegeven. Hierbij richt ik mij niet alleen op het verstoren van het verdienmodel, het doorbreken van criminele machtsstructuren, bestraffen en beschermen, maar is ook preventie één van mijn inhoudelijke prioriteiten. Het is zaak om te voorkomen dat kleine jongens grote criminelen worden. Daarom zet ik, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, fors in op het voorkomen dat jongeren het criminele pad opgaan. De strijd tegen drugscriminelen is er één van de lange adem, waarbij de inzet van alle partners (publiek en privaat) nodig is, en zowel in nationaal als ook in internationaal verband
Het bericht ‘Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer’ |
|
Ingrid Michon (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders omgekomen Bram (12) uit Haaksbergen willen verbod op klaphamer»?1
Ja, we zijn bekend met het bericht. Het is een tragisch incident dat een kind het leven heeft gekost. We leven mee met de nabestaanden.
Klopt het dat een «klaphamer», een metalen installatie om bijvoorbeeld magnesiumpoeder te laten exploderen, niet als vuurwerk wordt geclassificeerd en derhalve ook niet onder het Vuurwerkbesluit valt? Klopt het voorts dat het mengsel van zwavel en natriumchloraat nog harder knalt dan nitraten of carbid?
Het klopt dat een klaphamer een metalen installatie is, waarmee iemand in combinatie met het gebruik van bepaalde stoffen harde knallen kan produceren. Het kan worden vergeleken met het gebruik van een melkbus, waarmee in combinatie met het gebruik van carbid harde knallen worden geproduceerd. Het is geen vuurwerkartikel en valt niet onder het Vuurwerkbesluit. De verschillende stoffen of mengsels kunnen onder omstandigheden harde knallen produceren. Hoe hard een knal is hang samen met de hoeveelheid en de manier waarop een stof wordt gebruikt.
Bestaat er reeds regelgeving rond dit soort installaties? Zo ja, welke en hoe is het toezicht op de naleving van deze regels vormgegeven? Is de toezichthouder Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) op de hoogte van de gevaren van klaphamers? In hoeveel gemeenten is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het gebruik van klaphamers verboden en in hoeveel gemeenten is de burgemeester bevoegd vergunningen af te geven voor het gebruik van klaphamers?
Klaphamers worden in sommige regio’s gebruikt om tijdens de jaarwisseling knallen te produceren. Het zijn door particulieren zelfgemaakte constructies. Ze worden niet fabrieksmatig geproduceerd. Er is geen CE-keuring en geen landelijke regelgeving voor klaphamers. Het gebruik van de klaphamer zelf is niet in een wet vastgelegd en er is geen toezichthouder aangewezen. Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van dit soort installaties in de Algemene Plaatselijke Verordening opnemen. Een aantal gemeenten heeft een verbod op het gebruik van klaphamers in de APV opgenomen, zoals gemeenten Steenbergen en Twenterand. Ook gemeente Elburg en Haaksbergen zijn bezig met het inregelen van een verbod van het gebruik van klaphamers in de APV. Er is geen totaaloverzicht beschikbaar. Het verlenen van een vergunning in de zin van een meldingsplicht voor het gebruik van klaphamers is een lokale bevoegdheid op grond van de APV. Volgens de VNG is er nog geen gemeente die een dergelijke vergunningsplicht heeft ingevoerd. In samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten wordt rond september 2023 aan gemeenten informatie verstrekt over de gevaren en risico’s van het gebruik van klaphamers, zodat gemeenten een afweging kunnen maken om het gebruik van klaphamers lokaal te verbieden.
Het is in het algemeen niet toegestaan om anderen in gevaar te brengen door activiteiten. In dit geval heeft het gebruik van een klaphamer een dodelijk ongeval veroorzaakt. Het toebrengen van letsel of schade aan anderen kan onder de Strafwet en/of het Burgerlijk wetboek vallen. Daarnaast kunnen impactgevoelige explosieve stoffen of mengsel die in combinatie met de klaphamer gebruik worden – zoals kaliumchloraat – onder de Wet precursoren voor explosieven vallen. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving op naleving van de Wet precursoren voor explosieven door marktdeelnemers (producenten, distributeurs, groothandels en detailhandel). De politie is belast met de opsporing op grond van de Wet precursoren voor explosieven en kan strafrechtelijk handhaven.
Heeft u inzicht in het aantal ongevallen met klaphamers of soortgelijke installaties over de laatste tien jaren?
Er zijn geen landelijke cijfers beschikbaar over het aantal ongevallen met klaphamers. VeiligheidNL registreert sinds 2019 jaarlijks ongevallen met carbid. Van alle letsels is tijdens de afgelopen jaarwisseling (2022–2023) 10 procent veroorzaakt door carbid.
Bent u het eens met de stelling dat uniforme regelgeving om het gebruik van klaphamers te verbieden wenselijk is en hoe staat u tegenover het onderbrengen van klaphamers onder het Vuurwerkbesluit? Zo ja, wanneer kunt u een voorstel hiertoe in procedure brengen? Zo nee, waarom niet?
Het Vuurwerkbesluit stelt regels voor de handel, de opslag en het gebruik van vuurwerk en is niet bedoeld voor het reguleren van andersoortige constructies die gevaar kunnen opleveren, zoals klaphamers.
Gemeenten kunnen een verbod op het gebruik van klaphamers opnemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Dit biedt de mogelijkheid om overlast te voorkomen en indien nodig tijdig in te grijpen als dit apparaat wordt gebruikt en voor onveilige situaties leidt. Dat maakt dat het niet nodig wordt geacht om dit ook landelijk te verbieden door het Vuurwerkbesluit aan te passen.
Het bericht 'Medewerker diversiteit hoger onderwijs geïntimideerd en bedreigd' |
|
Jeanet van der Laan (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek dat ten grondslag ligt aan het NOS-artikel1 en het artikel op de website van het Erasmus Magazine?2
Ja
Bent u het ermee eens dat het van het grootste belang is dat medewerkers diversiteit en inclusie hun werk veilig kunnen doen?
Ja, daar sluit ik mij bij aan. Onderwijsinstellingen moeten voor iedereen veilig, toegankelijk en inclusief zijn.
Hoe duidt u de ervaring van een medewerker dat «de antiwoke-groep persoonlijke gegevens [deelt] op sociale media en scheldwoorden [gebruikt] voor mensen van kleur, voor mensen met een beperking, voor vrouw-zijn of voor homoseksualiteit»3 en het feit dat drie medewerkers zelfs persoonlijk zijn bedreigd? Deelt u de zorgen over dit «antiwoke»-sentiment?
Bedreiging, geweld, intimidatie en andere vormen van geweld tegen medewerkers van onderwijsinstellingen zijn – zowel online als in de fysieke wereld – uiteraard volstrekt onacceptabel. Dit soort aanvallen hebben grote impact op de slachtoffers, en ondermijnen het gevoel van veiligheid bij alle onderwijsmedewerkers en studenten. Het is dan ook verwerpelijk en uiterst zorgelijk dat kwaadwillenden persoonsgegevens delen van diversiteitsmedewerkers via social media om hen te intimideren en proberen hun werk te ondermijnen door hen vrees aan te (laten) jagen. Daarnaast is het delen van persoonsgegevens via social media een grote inbreuk op iemands persoonlijke levenssfeer. Het kabinet beschouwt deze gedragingen – ook aangeduid als doxing – als zeer onwenselijk en strafwaardig. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft in juli 2022 een wetsvoorstel aangeboden aan de Tweede Kamer om het zich verschaffen, verspreiden of anderszins ter beschikking stellen van persoonsgegevens voor intimiderende doeleinden, strafbaar te stellen (Kamerstuk 36 171, nr. 2).
Mensen van kleur, mensen met een bepaalde etnische afkomst, mensen met een beperking, vrouwen, lhbtiq+-personen en mensen die tot een minderheidsreligie behoren, zijn extra kwetsbaar voor online discriminatie, racisme en hate speech, zoals het ontvangen van haatberichten. We zien dat niet alleen bij beroepen in het onderwijs, maar ook bij andere beroepsgroepen zoals volksvertegenwoordigers en journalisten. Ik vind het zeer verontrustend dat juist diversiteitsmedewerkers hiermee te maken hebben. Het kabinet keurt online discriminerende en racistische uitingen nadrukkelijk af en wil deze uitingen nu en in de toekomst krachtig tegengaan. Het kabinet zal in 2023 een aanpak ontwikkelen voor een intensivering van het kabinetsbeleid voor het tegengaan van online discriminatie, racisme en hate speech. Uw Kamer wordt op korte termijn hierover geïnformeerd.
Het is belangrijk dat slachtoffers melding doen van bedreiging, online haatberichten, doxing en andere vormen van geweld en intimidatie bij hun werkgever en bij het Meldpunt Internet Discriminatie (MiND) en ook aangifte bij de Politie doen. Het meldpunt WetenschapVeilig ondersteunt en adviseert ook niet-wetenschappelijke medewerkers van universiteiten en hun leidinggevenden.
Welke beleidsinstrumenten zet u op dit moment in om de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs te versterken?
De (sociale) veiligheid van medewerkers is een taak van het College van Bestuur. Die moet de veiligheid dragen voor álle medewerkers. In het bestuursakkoord hoger onderwijs en wetenschap4 is ook afgesproken dat onderwijsinstellingen blijven werken aan het bevorderen van diversiteit en inclusie en aan het tegengaan van discriminatie en racisme. Het vergroten van de inclusiviteit is een belangrijke opdracht aan de instellingen. Daarbij is commitment in alle lagen van de organisatie en inclusief leiderschap van belang
Welke mogelijkheden ziet u om de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs verder te versterken?
Een open inhoudelijke discussie is een heel belangrijk aspect hierin. De universiteit en de hogeschool zijn de juiste plekken om debatten te faciliteren en te voeren op een respectvolle manier.
Ruimte voor verschillende inzichten en de ontwikkeling daarvan vind ik belangrijk. Universiteiten en hogescholen bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid aan gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Debat over zaken waarover de meningen verschillen scherpt ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, en wordt gevoed door wederzijdse kritiek en open discussies.
Ik lees dit ook terug in de reactie van de verschillende diversity officers5. Het organiseren van debat en het bespreekbaar maken van gevoelige onderwerpen is bij uitstek een manier om polarisatie tegen te gaan. Ik ben heel erg blij met het werk wat diversity officers doen in het hoger onderwijs.
Daarnaast is het belangrijk dat er goede procedures zijn ingericht voor een sociaal veilig klimaat. In het voorjaar ontvangt uw Kamer de integrale aanpak sociale veiligheid hoger onderwijs en wetenschap.
Bent u bereid in overleg met het Landelijk Overleg van Diversity Officers en het Kennispunt Gelijke kansen, diversiteit en inclusie te onderzoeken hoe de positie van diversity officers in het vervolgonderwijs verder kan worden verbeterd?
OCW gaat graag in gesprek met de diversity officers. Ook om te luisteren naar hun ervaringen en behoeften.
Het bericht 'Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties' |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Russische hackers hebben het gemunt op Nederlandse gasinstallaties»?1
Ja.
Bent u ook bekend met het bericht uit april 2022 waarin al werd gewaarschuwd voor nieuw ontdekte malware, specifiek gericht op het aanvallen van de energie-industrie?2
Ja.
Onderschrijft u dat de Nederlandse en Europese gasinfrastructuur momenteel uitermate kwetsbaar zijn en tegelijk van groot belang zijn voor onze nationale veiligheid en onze energievoorziening?
Ik onderschrijf dat onze en de Europese gasinfrastructuur van groot belang zijn voor onze energievoorziening en daarmee van groot belang voor de nationale veiligheid. De overheid werkt samen met direct betrokken partijen om zo veel mogelijk dreigingen te voorkomen en risico’s te beheersen. Waar risico’s of dreigingen zich toch voordoen wordt samengewerkt om snel en adequaat te reageren.
Entiteiten die gasinfrastructuur beheren zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de continuïteit van hun dienstverlening en hun rol in het vitale proces en ook voor het op orde hebben van hun digitale weerbaarheid. De overheid is zich echter bewust dat vitale aanbieders zich niet in alle gevallen voldoende kunnen weren tegen door statelijke actoren gesteunde sabotage, spionage en manipulatie. De overheid ondersteunt hen daarom hierbij, onder andere door kennis en informatie te delen. Dit geldt zowel voor de infrastructuur op zee als op land.
Als Minister voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor de vitale processen binnen de energiesector. Vanuit haar regierol op de vitale infrastructuur stel ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid eisen op die worden vastgelegd in wet- en regelgeving en zie ik toe op de naleving ervan.
Daarnaast faciliteer ik, met het oog op de leveringszekerheid vitale aanbieders bij het vergroten van hun weerbaarheid. Dit geldt ook voor vitale aanbieders in de gassector. Bijvoorbeeld door het vergroten van de mogelijkheden voor netbeheerders om hun inkoop processen te beperken via de Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied onder de energiewet. Zie voor meer maatregelen ook de brief over leveringszekerheid die op 9 december naar uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 29 023, nr. 384). Op lokaal niveau zijn Veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor risicobeheersing en crisisbeheersing. In dit kader vindt er samenwerking plaats met private partijen, waaronder vitale aanbieders.
Netbeheerders van gasinfrastructuur zijn door de overheid aangewezen als aanbieder van essentiële dienst (AED) op grond van de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni). Per 1 januari 2023 is het vitale proces uitgebreid naar «Gasproductie (incl. gasbehandelingsinstallaties), gasopslag, landelijk en zee transport (incl. conversie) en regionale distributie van gas»3 (Kamerstuk 2022Z24210). Entiteiten actief in dit proces zijn hierdoor ook aangewezen als AED. Op grond van de Wbni zijn AED’s verplicht tot het treffen van passende en evenredige technische en organisatorische maatregelen om de risico’s voor de beveiliging van hun netwerk- en informatiesystemen te beheersen en verstorende incidenten te melden. Sectorale toezichthouders houden toezicht op de manier waarop vitale aanbieders invulling geven aan deze zorgplicht, in dit geval is dat de Rijksinspectie Digitale Infrastructuur (RDI). Daarnaast hebben AED’s recht op dienstverlening vanuit het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Het NCSC heeft primair de taak om vitale aanbieders en organisaties binnen de rijksoverheid bij te staan bij digitale dreigingen en incidenten én deze organisaties hierover te waarschuwen, informeren en te adviseren. Publieke en private partijen werken op dit gebied nauw samen.
Kunt u toelichten welke maatregelen, fysiek en digitaal, worden genomen om de gasinfrastructuur te beschermen tegen sabotage en cyberaanvallen? Kunt u bevestigen dat niet alleen infrastructuur op zee, maar ook infrastructuur op land zoals de LNG-terminals in de Rotterdamse haven en de Eemshaven wordt meegenomen in de maatregelen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat naast fysieke maatregelen ter beveiliging van de gasinfrastructuur, ook het versterken van de cyberveiligheid van essentieel belang is, mede in het licht van het onder vraag 2 genoemde bericht?
Ja.
Is in het overleg met betrokken overheidsinstanties, zoals aangekondigd in uw brief 4 november 2022 (Kamerstuk 30 821, nr. 168), zowel gesproken over de infrastructuur op zee als de infrastructuur op land?
Ja.
Wat is het resultaat van dit overleg en vindt dit overleg nog steeds plaats?
Dit overleg vindt doorlopend plaats. Op de korte termijn is gewerkt aan het beeld van de risico’s op sabotage en spionage bij vitale infrastructuur op zee en welke maatregelen er direct kunnen worden genomen. TNO doet onderzoek naar de kwetsbaarheden en mogelijke weerbaarheidsmaatregelen van data- en energie-infrastructuur op zee. Voor de lange termijn werkt het kabinet, in het kader van de motie van het lid Boswijk c.s., aan een verkenning voor een gezamenlijke strategie ter bescherming van de cruciale infrastructuur op de Noordzee. Uw Kamer is hierover in november 2022 geïnformeerd in de Kamerbrief «Toezegging inzake toezending Kamerbrief over sabotage van Nord Stream 1 en 2» (Kamerstuk 30 821, nr. 168). In deze verkenning worden dreigingen en mogelijke aanvullende maatregelen die noodzakelijk zijn om de weerbaarheid te vergroten meegenomen, onder meer tegen statelijke actoren.
Zijn bij dit overleg ook actief overheidsorganisaties betrokken die verantwoordelijk zijn voor de cyberweerbaarheid zoals het Nationaal Cyber Securyity Center (NCSC)?
Ja, het NCSC is bij dit overleg betrokken geweest.
Kunt u garanderen dat (acute) signalen over fysieke sabotage of een cyberaanval direct gedeeld kunnen worden met de juiste instanties om snel maatregelen te kunnen nemen?
Betrokken instanties hebben zowel regulier als incidenteel contact met vitale sectoren en delen hierbij relevante signalen en informatie uit over (acute) dreigingen, weerbaarheid en maatregelen. Er wordt continu gekeken of en welke beveiligingsmaatregelen nodig zijn en, afhankelijk van de ingeschatte dreiging, hoe deze maatregelen kunnen worden geïmplementeerd. Binnen de overheid vindt hierover nauwe samenwerking plaats tussen de verschillende departementen, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, NCSC en Nationale Politie.
Op het moment dat het NCSC concrete signalen van betrokken AED’s of andere partijen ontvangt over een (dreigende) cyberaanval, informeert en adviseert het NCSC relevante partijen zo snel mogelijk en, in het geval van een daadwerkelijk cyberincident, staat het NCSC de organisatie bij en ondersteunt zij waar nodig de organisatie bij het treffen van maatregelen om de continuïteit van de dienst te waarborgen of te herstellen.
Hoe ziet u de rol van de overheid bij het beschermen van de gasinfrastructuur? Neemt de overheid ook zelf actief maatregelen om de veiligheid van infrastructuur te vergroten, naast het ondersteunen van vitale aanbieders?
Zie voor de beantwoording van vraag 10 de beantwoording onder vraag 3 en 4
Kunt u aangeven of er een noodplan klaarligt mocht bepaalde energie-infrastructuur worden gesaboteerd of worden aangetast en hierdoor de leveringszekerheid in het geding komt?
Voor gas is er het Bescherm -en Herstelplan Gas (BH-G). Dit plan kan worden ingeschakeld op het moment dat er een tekort aan gas ontstaat of dreigt te ontstaan. Op 9 december heb ik uw Kamer per brief geïnformeerd over de situatie met betrekking tot gasleveringszekerheid en de ontwikkelingen rond het BH-G (Kamerstuk 29 023, nr. 384).
In geval van crisis bij energie-infrastructuur, bijvoorbeeld veroorzaakt door sabotage, is er een Nationaal Crisis Plan (NCP) Gas en NCP Elektriciteit. Deze NCP’s beschrijven de crisisaanpak- en structuren en worden tweejaarlijks aangepast op basis van een actuele risicoanalyse. Daarnaast hebben netbeheerders van gasinfrastructuur ook hun eigen calamiteiten plannen.
De hierboven genoemde crisisplannen zijn specifieke uitwerkingen van de generieke crisisaanpak zoals beschreven in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing 2022 en het Nationaal Handboek Crisisbeheersing. Beide zijn op 6 december 2022 met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 29 517, nr. 225).
Kunt u bevestigen dat alle mogelijke maatregelen worden genomen voor de bescherming van kwetsbare (gas)installaties tegen acties door vijandige (statelijke)actoren?
Het kabinet draagt zorg voor het beschermen en bevorderen van de nationale veiligheid, dus ook voor kwetsbare (gas)installaties, welke bij een vijandige actie kunnen leiden tot een ontwrichting van de maatschappij. Er wordt risicogebaseerd maatregelen genomen. Dit betekent dat voor het grootste risico de zwaarste maatregelen worden genomen.
Het bericht ‘Tilburg verliest strijd tegen drugsindustrie’, is alarmerende boodschap van 35 professionals’ |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «De Toekomst van Tilburg», waarin een groep van 35 Tilburgse professionals aangeeft dat de strijd tegen de ondermijnende drugscriminaliteit in Tilburg fundamenteel tekortschiet, en de berichtgeving hierover in het Brabants Dagblad?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat 35 professionals constateren dat de «huidige organisaties en structuren niet daadkrachtig genoeg zijn om de aanzuigende werking van de drugscriminaliteit op jongeren terug te dringen»?
Ja. Voor jongeren die opgroeien in gezinnen met armoede, schulden en werkloosheid, is de verleiding om snel geld te verdienen groot. Het is belangrijk dat deze kwetsbare jongeren de verleiding weerstaan en kiezen voor het rechte pad. Daarom investeer ik, samen met de Minister voor Rechtsbescherming, fors in een brede preventieaanpak voor (georganiseerde en ondermijnende) jeugdcriminaliteit.
Dit om te voorkomen dat (toekomstige) kleine boeven grote criminelen worden. Ik heb uw Kamer hier in mijn brief van 1 juli jl. over geïnformeerd.
Voorkomen dat jongeren de drugscriminaliteit in worden gezogen is, naast doorbreken van criminele netwerken en verdienmodellen, bestraffen en beschermen, één van mijn inhoudelijke prioriteiten. Wat ze in Tilburg aan het doen zijn, vind ik belangrijk. Het maakt onderdeel uit van de lerende aanpak. Door met elkaar kennis en ervaringen te delen, wordt de effectiviteit van de aanpak waar nodig verbeterd en versterkt. Andere gemeenten kunnen hier lessen uittrekken om eventueel het eigen beleid aan te scherpen. Het rapport De Toekomst van Tilburg scenariotraject in Tilburg en de beweging die hiermee in Tilburg is gestart, is niet alleen gefinancierd met de incidentele middelen die in 2020 zijn toegekend aan Tilburg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 29 911, nr. 281), maar ambtenaren van mijn ministerie hebben samen met andere partners ook actief meegewerkt aan de totstandkoming van de 4 scenario’s. Het betreft de scenario’s «ingeslagen weg», «rechte weg», « eigen weg» en «verbindingsweg».
Het is voor deze aanpak van groot belang dat gemeenten en professionals in deze gemeenten een beter beeld krijgen van de problematiek en de voedingsbodem voor georganiseerde en ondermijnende (jeugd)criminaliteit in hun eigen gemeente. Op basis daarvan wordt lokaal een integrale aanpak vormgegeven om te voorkomen dat kwetsbare doelgroepen de criminaliteit ingaan of daarin verder doorgroeien en om jongeren perspectief te bieden op een bestaan buiten de criminaliteit. Het scenariotraject draagt bij aan een duurzame aanpak in de gemeente Tilburg.
Deelt u de mening van deze professionals dat de samenleving gaat vastlopen als we niet effectief jongeren betere alternatieven aanbieden dan het snelle geld (en lange ellende) van de drugswereld?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u ook de verklaring dat er sprake is van gebrekkige samenwerking tussen de betrokken instanties, blokkades voor het delen van informatie en een gebrek aan financiële middelen?
Ja, daarom zetten we in op een domeinoverstijgende gebiedsgerichte aanpak. Dit houdt in dat zorg- en veiligheidsprofessionals intensief samen gaan werken om te voorkomen dat hulp versnippert en dat een gezin of jongere met te veel hulpverleners van doen heeft. De brede integrale preventieve aanpak is een groeiende en lerende aanpak. Rijk, gemeenten en betrokken partners gaan jaarlijks samen de voortgang monitoren. Daarnaast worden ook zogenaamde learning communities ingericht en wordt de aanpak wetenschappelijk onderzocht. Dit heeft als doel de lokale aanpakken zoveel mogelijk impact te geven en de effectiviteit van de investeringen en interventies te vergroten, te meten en zichtbaar te maken. Waar nodig kan er in de aanpak bijgestuurd worden.
Uit de inventarisatie bij overkoepelende organisaties ten behoeve van de motie Michon-Derkzen cs, is het knelpunt van gegevensdeling ook naar voren gekomen. Het vraagstuk van gegevensdeling kenmerkt zich door onder andere onbekendheid en of onzekerheid met wetgeving, wat tot handelingsverlegenheid kan leiden, maar ook mogelijk beperkende wetgeving. Op dit moment zijn wij bezig met het analyseren van de knelpunten. De komende periode gaan wij samen met de relevante stakeholders de knelpunten nader uitwerken om te kijken tot welke oplossingen wij kunnen komen. Zoals in de Kamerbrief van 4 november is aangegeven, zal ik in het voorjaar van 2023 uw Kamer nader over de uitvoering van de motie Michon-Derkzen cs informeren.
Zo ja, heeft u precies in beeld wat deze knelpunten zijn en welke acties u daar concreet op wil inzetten?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het belang van publiekscampagnes, in vergelijking met hoe men in Tilburg de gevolgen van ondermijning bij bewoners onder de aandacht probeert te brengen? Zo ja, op welke manier kan de zogenoemde «collectieve wijsheid van bewoners» een rol spelen bij het tegengaan van ondermijning?
In de brede preventieaanpak kijken we naar de lokale problematiek en voeren de gemeenten de regie. Wat voor Tilburg werkt, is niet noodzakelijkerwijs ook het juiste voor andere gemeenten. Wel onderschrijf ik dat bewustwording onder bewoners over wat ondermijnende criminaliteit is, en betrokkenheid van bewoners bij de aanpak van groot belang zijn voor de impact van de aanpak.
Meer in het algemeen weten we dat publiekscampagnes effectief kunnen zijn wanneer ze heel gericht voor een specifiek doel en/of doelgroep worden ingezet, maar als een generiek instrument zijn ze minder effectief of zelfs contra-effectief. Dus ik ben niet van plan deze communicatie-uiting landelijk uit te rollen. Wel zullen we het Tilburgse traject onder de aandacht brengen van de andere gemeenten in het kader van eerder genoemde lerende aanpak, waarin we met rijk, gemeenten en andere betrokken partners gaan onderzoeken welke interventies en aanpakken effectief zijn en welke niet.
Vindt u het een goed initiatief dat op vijf plekken in Tilburg kolossale driedimensionale schilderingen aangebracht worden en via www.ondermijnstad.nl waargebeurde verhalen uit de Brabantse drugsindustrie zijn te beluisteren? Zo ja, vindt u dat dit op meer plaatsen in het land kan bijdragen aan de strijd tegen ondermijning?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u ingaan op de toekomstscenario’s die in het rapport worden geschetst? Welke scenario’s kunnen volgens u concreet verder worden uitgerold?
De scenario’s schetsen een mogelijk beeld van de toekomst waar proactief op kan worden ingespeeld met beleid en acties en zijn toegespitst op de Tilburgse situatie. De toekomstverhalen dragen op die manier bij aan een effectievere aanpak van het probleem, omdat ze helpen de blik van wat er mogelijk is te verbreden, en het urgentiegevoel bij alle betrokkenen vergroten. Toekomstverhalen zijn echter geen voorspellingen, voorstellen of visies en kunnen niet verder worden uitgerold. Het zijn verhalen die enkele mogelijke toekomsten beschrijven om de partners in de strijd tegen ondermijning te helpen communiceren met elkaar – om beter na te denken over de huidige situatie en hoe hierin te handelen.
Kinderontvoeringen naar het buitenland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Meer kinderontvoeringen naar het buitenland: «Moeder in meeste gevallen de dader»»?1
Ja.
Kunt u verklaren wat de reden is voor de toename van kinderontvoeringen naar het buitenland in ons land? Gaat u hier nader onderzoek naar doen?
De cijfers die in het persbericht worden genoemd zijn afkomstig van het Centrum Internationale Kinderontvoering (CIKO). Het CIKO is een landelijk juridisch expertisecentrum dat als onafhankelijke stichting wordt gesubsidieerd door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV). Het CIKO biedt kosteloos juridisch advies, begeleiding, voorlichting en mediation aan iedereen die in zijn persoonlijke of professionele omgeving in aanraking komt met (dreigende) kinderontvoering. Het CIKO is hiervoor 24/7 bereikbaar.
Wanneer ouders te maken hebben met een internationale kinderontvoering, kunnen zij een verzoek tot terug geleiding indienen bij de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca). De Ca is onderdeel van JenV. Niet alle ouders die bij het CIKO een melding doen van kinderontvoering, dienen ook een verzoek in bij de Ca en vice versa. Het aantal zaken dat jaarlijks door het CIKO en de Ca wordt geregistreerd, is daarom niet één op één vergelijkbaar.
Uitgaande van de cijfers van de Ca, is er in 2021 een stijging van het aantal uitgaande verzoeken tot terug geleiding, van 54 verzoeken in 2020 tot 62 in 2021. Het aantal kinderen dat betrokken is bij die verzoeken is gestegen van 69 naar 85. Over de afgelopen vijf jaren gemeten, constateert de Ca dat er geen sprake is van een structureel stijgende lijn. Het aantal kinderen dat wordt ontvoerd naar het buitenland fluctueert en is bovendien seizoensgebonden. Nader onderzoek acht ik op dit moment niet noodzakelijk.
Kunt u reflecteren op de explosieve bevolkingsgroei veroorzaakt door migratie en hoe dit zich verhoudt tot de toename in kinderontvoeringen in ons land?
Steeds meer mensen hebben een partner die uit een ander land komt dan zijzelf. Als een van deze partners als ouder de toekomst in een ander land ziet zonder instemming van de andere ouder, neemt het risico op een internationale kinderontvoering toe.
Heeft u data over de hoeveelheid kinderontvoeringen waarbij migrantenouders zijn betrokken? Zo nee, gaat u hier onderzoek naar doen?
In 2021 werden de meeste kinderen ontvoerd naar achtereenvolgend Polen, Duitsland, de Verenigde Staten, Engeland en België. In 2020 waren dit Polen, Engeland, Duitsland, Marokko en Frankrijk.
Worden door uw ministerie risico-analyses gedaan met betrekking tot kinderontvoeringen en de migrantenpopulatie in Nederland? Zo ja, kunt u uiteenzetten wat uit deze analyses komt en hoe u daarop acteert? Zo nee, waarom worden deze analyses niet gedaan?
De landen die in het antwoord op vraag 4 zijn weergegeven, zijn aangesloten bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV). Hierin staan internationale afspraken over de aanpak van internationale kinderontvoering. Elk land dat is aangesloten bij het HKOV, is gebonden aan deze afspraken. Ik zie op dit moment geen aanleiding hierop nadere risico-analyses uit te voeren.
Hoe kan het dat een kwart tot de helft van de ontvoerde kinderen niet meer terugkomt naar Nederland? Waarom bent u niet in staat om deze kinderen op te sporen en terug te halen? Kunt u duiden waar dat volgens u aan ligt?
Als ouders niet samen tot een oplossing kunnen komen, is het aan de rechter in het land waar het kind mee naartoe is genomen, om te beslissen of het kind moet worden terug geleid. Wanneer het kind zich bevindt in een land dat is aangesloten bij het HKOV, dan is de rechter gehouden aan het verdrag. Het verdrag is er om kinderen te beschermen en heeft onmiddellijke terugkeer van het kind als uitgangspunt. In een specifiek geval kan de rechter echter anders beslissen, bijvoorbeeld omdat het kind geworteld is in het land waarnaartoe het is overgebracht of wanneer sprake is van andere in het verdrag neergelegde weigeringsgronden. Nederland kan zich niet mengen in een individuele rechterlijke uitspraak uit een ander land. Net zomin als een ander land zich kan mengen in een individuele uitspraak van een Nederlandse rechter. Wel kan Nederland zorgen uitspreken richting dit land als hiervoor aanleiding is én de achtergebleven ouder ondersteunen bij gebruikmaking van (nog) openstaande mogelijkheden.
Wanneer een kind is meegenomen naar een niet-verdragsland, is de rechter ter plekke niet gebonden aan de in het verdrag neergelegde afspraken. De rechter van een niet-verdragsland zal op basis van het eigen nationale recht beoordelen of een kind moet worden teruggeleid of niet.
Bent u zich ervan bewust dat het in de meeste gevallen moeders zijn die kinderen naar buitenland ontvoeren? Zo ja, is er een bepaalde groep «risicomoeders» die u actief in het vizier heeft en houdt?
Ja, ik ben me hiervan bewust. De ontvoerende ouders zijn meestal de verzorgende ouders en dat zijn over het algemeen de moeders. Er is geen sprake van een bepaalde groep «risicomoeders».
Op welke manier probeert u actief kinderontvoeringen te voorkomen en gaat u aan deze strategie na deze berichtgeving iets veranderen en/of de controle of preventie intensivere? Zo ja, op welke manier?
Uiteraard is elk kind dat wordt ontvoerd er één te veel. Daarom wordt ingezet op het waar mogelijk voorkomen van kinderontvoeringen. Het CIKO heeft hiertoe vanaf 2019 projectsubsidie ontvangen met als doel om trainingen te geven aan professionals (zoals rechters, jeugdhulp, schoolkrachten, KMar en politie) zodat een dreigende kinderontvoering eerder wordt herkend. Daarnaast wordt ingezet op bewustwording bij ouders dat toestemming nodig is van de andere ouder met gezag voordat je als ouder met kinderen mag reizen. Tevens lopen er initiatieven om het proces rond de toestemming voor reizen met minderjarigen (in situaties waar dat nodig is) en de handhaving hiervan bij een grenscontrole te verbeteren.
Gaat u samen met andere bij kind en opvoeding betrokken partners, zoals bijvoorbeeld scholen, opvanginstellingen, wijkagenten, werken aan strategie voor vroegsignalering ter voorkoming van kinderontvoeringen? Hoe gaat deze strategie eruit zien?
Zie antwoord vraag 8.
Gaat u de straffen die staan op het ontvoeren van kinderen uit Nederland strenger maken?
Momenteel is de maximale straf voor ontvoering van kinderen beneden de leeftijd van twaalf negen jaar gevangenisstraf en als het gaat om kinderen vanaf twaalf, is dat zes jaar. Uiteraard kan ontvoering gepaard gaan met andere delicten zoals bijvoorbeeld geweld en kan dat gezamenlijk ten laste worden gelegd. Ik zie op dit moment geen aanleiding om een wetsvoorstel in te dienen ter verhoging van de straffen.
Gaat u ouders die zich schuldig hebben gemaakt aan kinderontvoering voorgoed de toegang tot Nederland ontzeggen?
Los van het feit dat het ontzeggen van de toegang tot Nederland een zeer ingrijpende maatregel is, zou dit in ieder geval niet in het belang zijn van de betrokken kinderen. Nadat zij zijn terug geleid naar het land van hun gewone verblijfplaats, hebben de kinderen recht op en belang bij contact met hun beide ouders.
Heeft u zicht op de gevolgen van de schade die kinderen en hun omgeving ondervinden van ontvoeringen op sociaal, maatschappelijk en economisch vlak voor Nederland?
Een internationale kinderontvoering is een ingrijpende gebeurtenis, voor zowel het kind als de betrokken ouders. Er ligt vaak een conflict tussen ouders aan ten grondslag. Wanneer een van de ouders zonder toestemming van de andere ouder naar het buitenland vertrekt, kan dit snel leiden tot verharding van het conflict. Een en ander heeft zowel impact voor de betrokkenen als voor de directe omgeving en de samenleving in zijn geheel.
Het bericht dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op Nederlanders die in het buitenland een gevangenisstraf hebben uitgezeten en daarna terugkeren naar Nederland |
|
Joost Sneller (D66), Michiel van Nispen |
|
Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de oproep van een aantal organisaties om het simpeler te maken voor Nederlandse gevangenen in het buitenland om hun straf in Nederland te laten uitzitten, zodat beter zicht kan worden gehouden op deze personen?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is dat de Nederlandse staat geen zicht heeft op ex-gedetineerden als zij in het buitenland een straf hebben uitgezeten en dat dit zelfs een potentieel gevaar vormt voor de Nederlandse samenleving?
Er is geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
In hierboven aangehaalde NRC-artikel wordt specifiek ingegaan op het gebrek aan zicht op zedendelinquenten die terugkeren naar Nederland. Ik deel de zorg dat daar nu onvoldoende zicht op is, omdat informatie over een veroordeling buiten de Europese Unie (EU) voor een zedenmisdrijf nu niet meegenomen kan worden bij de beoordeling van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze situatie vind ik onwenselijk. Mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid hebben in 2020 opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om beschikbare en betrouwbare informatie over onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders die buiten de EU en het Verenigd Koninkrijk (VK) zijn veroordeeld voor een zedendelict als additionele bron toe te voegen aan de VOG-screening. In nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden mogelijke oplossingen onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer hierover in het eerste kwartaal van 2023 informeren.2
Welke regels belemmeren nu precies dat de staat goed toezicht kan houden op veroordeelde terugkeerders? Bent u bereid te bezien of deze regels aangepast kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij antwoord 2 aangegeven, is er geen strafrechtelijk kader meer voor toezicht als een veroordeelde zijn of haar straf volledig heeft uitgezeten. Dit geldt ook voor Nederlanders die in het buitenland zijn veroordeeld. Er is daarbij geen onderscheid tussen een niet-EU-land of EU-land. Wel heeft de politie mogelijkheden om personen te signaleren als er sprake is van zorgen omtrent de Nationale Veiligheid.
Veroordelingen van Nederlanders uitgesproken door Europese strafrechter of een strafrechter uit het VK worden uitgewisseld met de Justitiële Informatiedienst (Justid) en worden bijgeschreven in het JDS. Deze veroordelingen kunnen worden betrokken bij de VOG-beoordeling.
Speelt dit probleem slechts wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een niet-EU-land of is dit probleem ook aan de orde wanneer iemand zijn straf heeft uitgezeten in een EU-land?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is de Nederlandse staat op de hoogte van het feit of een Nederlander gedetineerd is in het buitenland? Als de Nederlandse staat op de hoogte is van de detentie, houdt zij dan ook bij wanneer iemand vrijkomt en is er dan contact met de gedetineerde over de vraag of de persoon van plan is om terug naar Nederland te komen? Zo nee, waarom niet?
Er zitten, voor zover bekend, circa 1.700 Nederlanders in detentie in het buitenland (peildatum 1 december 2022). Dit is het aantal Nederlanders die zich tot het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben gewend voor consulaire hulp.
De meeste landen zijn verplicht om de arrestatie van een buitenlander, indien de gearresteerde dit wenst, te melden aan de autoriteiten van het land van zijn nationaliteit.3 Het land van nationaliteit kan in dit geval consulaire bijstand aanbieden. Vanwege privacy redenen worden enkel persoonsgegevens door het Ministerie van Buitenlandse Zaken geregistreerd als de Nederlandse gedetineerde consulaire bijstand wil. Ook de einddatum van de detentie wordt, indien door de gedetineerde verstrekt, in het dossier opgenomen.
Er is geen contact vanuit Buitenlandse Zaken met de gedetineerde over de vraag of de gedetineerde van plan is om terug naar Nederland te komen. Dit is een taak van Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, als onderdeel van de Nederlandse consulaire bijstand. Bureau Buitenland zorgt (op vrijwillige basis) onder meer voor ondersteuning ten behoeve van de resocialisatie en gaat na of een gedetineerde na detentie naar Nederland wil terugkeren. Bureau Buitenland organiseert ook nazorg door aanmeldingen en overdracht van informatie naar Nederlandse gemeenten (Regeling Bestuurlijke Informatie Justitiabelen).4
Bent u bereid zich ervoor in te spannen dat een Nederlandse gevangene in het buitenland altijd een deel van zijn straf in Nederland uitzit, zodat bijvoorbeeld de reclassering ook na de gevangenschap toezicht kan houden op deze persoon? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van mening dat Nederlandse gedetineerden in het buitenland altijd een deel van hun straf in Nederland moeten uitzitten. Resocialisatie kan het beste worden vormgegeven, indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij wezenlijke banden heeft. Daarbij willen niet alle Nederlandse gedetineerden na detentie altijd terug naar Nederland. Mocht een gedetineerde dat wel wensen dan is de vraag of het land waar de gedetineerde in detentie zit, bereid is om de straf over te dragen. Niet alle verdragen kennen een verplichting om gedetineerden over te dragen. Tot slot geldt in Nederland het vigerende beleidskader rondom strafoverdracht. Als wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de straf door Nederland worden overgenomen.5
Bent u bereid aan te sturen op een actiever inzet van de Divisie Individuele Zaken, Internationale Overdracht Strafvonnissen (DIZ IOS) op lopende verzoeken, waardoor gebrek aan strafrestant door lange WOTS-procedures (Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen) kan worden voorkomen?
WOTS-verzoeken vergen een zorgvuldige, maar voortvarende behandeling. Er zijn meerdere partijen verantwoordelijk voor een snelle strafoverdracht. IOS is een van deze partijen en zet zich daar actief voor in. Zij volgen daarbij de juridische kaders.6
Er kunnen meerdere oorzaken zijn voor een te kort strafrestant. Bijvoorbeeld als het buitenland te laat een verzoek tot strafoverdracht heeft gedaan, waardoor onvoldoende straf resteert. Een andere oorzaak kan zijn dat het aanpassen of omzetten van de straf in Nederland resteert tot onvoldoende strafrestant. Een andere mogelijkheid is dat het na het verzoek tot strafoverdracht, de procedure te lang duurt waardoor er alsnog onvoldoende straf resteert. Een actievere inzet van IOS en andere betrokken ketenpartners zou hiertoe een oplossing kunnen bieden. Dat dit laatste een oorzaak zou zijn wordt niet herkend, om die reden zie ik dan ook geen aanleiding om te sturen op een actievere inzet van IOS.
Waarom wordt nauwelijks afgeweken van de vijfjaarsregel, waarover de regering stelt dat deze slechts een indicatieve objectivering is?2
De rechter heeft meerdere malen in individuele zaken geoordeeld dat het beleid omtrent strafoverdracht bestendig wordt uitgevoerd.8 Ik zie geen aanleiding om dit te wijzigen.
Re-integratie in de Nederlandse samenleving is van belang als er een wezenlijke relatie is met Nederland. Het Nederlanderschap alleen is niet voldoende om te kunnen spreken van binding, ook wordt gekeken waar de betrokkene feitelijk woonachtig is (inschrijving in de Basisregistratie Personen) en hoe lang en waar de betrokkene werkt.
In de praktijk wordt binding veelal aangenomen bij Nederlanders die in de afgelopen vijf jaar tenminste enige tijd in Nederland ingeschreven hebben gestaan (feitelijk woonachtig zijn geweest) en bij vreemdelingen met een verblijfsvergunning (die niet wordt ingetrokken als gevolg van het delict waarvoor hij is veroordeeld) indien zij tenminste vijf jaar onafgebroken in Nederland ingeschreven hebben gestaan.
Een Nederlandse veroordeelde die bijvoorbeeld zijn binding met Nederland heeft verbroken door zijn hoofdverblijf naar het buitenland te verplaatsen komt niet in aanmerking voor overbrenging. De wens om naar Nederland terug te keren wordt in de rechtspraak slechts relevant geoordeeld als er aanwijzingen zijn dat betrokkene vóór zijn buitenlandse detentie de mogelijkheid openhield om naar Nederland terug te keren.9
Zou het niet beter zijn om in plaats van te kijken naar de vraag hoe lang iemand al niet meer in Nederland is geweest (korter of langer dan vijf jaar), te kijken naar de vraag hoe groot de kans is dat iemand na detentie weer terug zal keren naar Nederland? Zo ja, bent u bereid de eis van vijf jaar te laten vallen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
In hoeverre wordt waarde toegekend aan de bindingsrapportages, terugkeeradviezen van Bureau Buitenland en brieven van familie die een (sociale) binding met Nederland aantonen in de beslissing om een Nederlandse gedetineerde over te plaatsen naar Nederland? Bent u bereid daar meer waarde toe te kennen in het beleidskader?
Bij een verzoek tot strafoverdracht wordt door IOS – indien beschikbaar – ook gekeken naar informatie uit de rapportages van Bureau Buitenland en brieven van de gedetineerde of zijn of haar familie. Het antwoord op de vraag in hoeverre hieraan waarde wordt toegekend is maatwerk, en afhankelijk van de individuele zaak.
Bent u bereid om de bindingstoets te laten vervallen bij aanspraak op de WOTS voor een veroordeelde Nederlander, die geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland had en na invrijheidstelling naar Nederland kan worden uitgezet, zoals al het geval is in de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS)?
Nee, ik ben niet bereid de bindingstoets te laten vervallen. Resocialisatie kan, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 8 en 9, het beste worden vormgegeven indien de veroordeelde zich in detentie kan voorbereiden op een terugkeer in de samenleving waarmee hij een wezenlijke binding heeft.
Het vereiste van binding naast nationaliteit vloeit voort uit de doelstelling van de resocialisatie. Ook in het Kaderbesluit 2008/909/JBZ (inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen), geïmplementeerd met de WETS, wordt beoordeeld of sprake is van een voor een goede resocialisatie vereiste binding. Dat gebeurt in de eerste plaats door de EU lidstaat die de tenuitvoerlegging van een vonnis wil overdragen. Deze moet zich ervan vergewissen dat de tenuitvoerlegging in de uitvoerende lidstaat kan bijdragen aan de maatschappelijke re-integratie van de veroordeelde in die staat, daarbij moet rekening worden gehouden met de mate van verbondenheid met die staat.
Uit bovengenoemd Kaderbesluit volgt ook dat overname van de tenuitvoerlegging door Nederland verplicht is indien een veroordeelde Nederlander niet meer in Nederland woont, maar door de EU-lidstaat van veroordeling na invrijheidstelling naar Nederland wordt uitgezet. Deze verplichting is overgenomen in de WETS.
Er is geen internationale verplichting om veroordeelden met de Nederlandse nationaliteit over te nemen, die na hun invrijheidstelling kunnen worden uitgezet naar Nederland vanuit landen buiten de EU. Ik hecht eraan om in die gevallen de mogelijkheid te houden om overname van de tenuitvoerlegging van de straf te kunnen weigeren als het doel van strafoverdracht, het belang van resocialisatie, niet wordt gediend.
Wat is uw reactie op de uitspraak van voormalig Staatssecretaris Teeven die feitelijk eerlijk toegeeft al die tijd een verkeerde inschatting te hebben gemaakt met het innemen van het standpunt «weinig aandacht geven aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland», omdat de manier waarop het nu geregeld is een potentieel gevaar voor de Nederlandse samenleving is?
Het standpunt dat Nederland weinig aandacht geeft aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland deel ik niet. Nederland geeft op verschillende manieren aandacht aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 5.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zorgt voor consulaire bijstand en informeert, net als Bureau Buitenland van Reclassering Nederland, Nederlandse gedetineerden in het buitenland over de mogelijkheden tot straf overdacht.10 Ook is er een telefonische informatielijn beschikbaar van de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI).
Bureau Buitenland biedt Nederlandse gedetineerden in het buitenland (op vrijwillige basis) ondersteuning door middel van contact met vrijwilligers van Bureau Buitenland. Deze vrijwilligers zijn werkzaam in de landen van detentie. Dit contact richt zich onder meer op het vergroten van het zelfinzicht, de zelfredzaamheid en de re-integratie na detentie. Ze houden zicht op de detentieomstandigheden, de gezondheid (mentaal en fysiek) en de procesgang van de strafzaak van de gedetineerde. Bureau Buitenland wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Verder kan de gedetineerde aanvullende juridische ondersteuning ontvangen (in aanvulling op de lokale advocaat van de gedetineerde) van één van de twee onafhankelijke juridische organisaties in Nederland die voor deze activiteit subsidie ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In de subsidieperiode 2020–2023 wordt de aanvullende juridische ondersteuning aan Nederlandse gedetineerden in het buitenland uitgevoerd door Stichting Lawyers Across Borders, Stichting Dutch&Detained.
Ook zet Stichting Epafras zich in voor Nederlanders die vast zitten in buitenlandse gevangenissen. Zo bezoekt Epafras Nederlandse gedetineerden in het buitenland en geeft hen geestelijke zorg. Dit wordt gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse zaken en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Hoe lang is het bij u al bekend dat het bijvoorbeeld mogelijk is voor zedendaders, die buiten de EU zijn veroordeeld, om bij terugkomst gewoon een verklaring omtrent het gedrag (VOG) te krijgen? Kunt u uiteenzetten welke inspanningen er sinds die tijd op zijn geweest om dit probleem op te lossen?
De screeningsautoriteit Justis beoordeelt een VOG-aanvraag aan de hand van justitiële gegevens. Dit kunnen Nederlandse justitiële gegevens en onherroepelijke veroordelingen van Nederlanders, uitgesproken door Europese
strafrechters en strafrechters uit het VK, zijn. Bij de VOG-aanvraag voor het werken met kinderen kunnen ook onherroepelijke veroordelingen van andere EU-onderdanen voor zedenfeiten, uitgesproken in de EU of het VK, worden betrokken.
Vanaf november 2023 kunnen via het systeem ECRIS TCN (Third Country Nationals) ook onherroepelijke veroordelingen van derdelanders uitgesproken in de EU of het VK worden betrokken bij een VOG-aanvraag voor het werken met kinderen.
Er zijn geen internationale afspraken over het delen van onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK voor preventieve doeleinden zoals de VOG-screening. Daarom is Nederland vaak niet op de hoogte van de veroordeling en worden deze veroordelingen ook niet in het JDS geregistreerd. Onherroepelijke veroordelingen uitgesproken door strafrechters buiten de EU en het VK kunnen dan ook niet worden betrokken bij de VOG-screening. Dit is slechts anders in het geval veroordelingen zijn geregistreerd in de justitiële documentatie omdat er strafoverdracht heeft plaatsgevonden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb benoemd, hebben in 2020 mijn ambtsvoorganger en de vorige Minister van Justitie en Veiligheid opdracht gegeven om de mogelijkheden te onderzoeken om de onherroepelijke veroordelingen voor een zedendelict van Nederlanders die buiten de EU en het VK zijn veroordeeld, te kunnen betrekken bij de VOG-screening. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd. 11 De afgelopen periode werden mogelijke oplossingen in nauwe samenwerking met het OM, Politie, de Justitiële Informatiedienst (Justid), de screeningsautoriteit Justis en het Ministerie van Buitenlandse Zaken grondig onderzocht. Zoals reeds toegezegd zal ik uw Kamer over de bevindingen in het eerste kwartaal van 2023 informeren.
Het verbieden van deepfake pornografie |
|
Hanneke van der Werf (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ik schaamde me omdat het zo realistisch leek; Nochtli slachtoffer deepfake porno»?1
Ja, daarmee zijn wij bekend.
Deelt u de mening dat het misbruiken van iemands identiteit voor deepfake pornografie verwerpelijk is en grote gevolgen heeft voor de slachtoffers?
Die mening delen wij.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om het misbruiken van iemands identiteit voor deepfake pornografie tegen te gaan?
Het kabinet heeft het WODC onderzoek laten uitvoeren naar de vraag of regulering van deepfakes voldoende is. Dit onderzoek heeft het kabinet 13 januari 2022 aan uw Kamer verzonden. Het kabinet komt nog voor het kerstreces met een beleidsreactie, waarin wordt ingegaan op de opvolging die aan het onderzoek zal worden gegeven.
In hoeverre is het misbruiken van iemands identiteit voor het maken en delen van deepfake pornografie op dit moment strafbaar?
De strafbaarstelling van artikel 139h Sr omvat onder meer het, zonder toestemming van de afgebeelde, vervaardigen van seksueel beeldmateriaal. Op grond van dit artikel is vorig jaar door de rechtbank Den Haag een veroordeling uitgesproken voor het maken van een seksuele deepfake (4 maart 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1885). Ook het openbaar maken en het voorhanden hebben van dergelijke deepfakes kunnen vallen onder het bereik van artikel 139h Sr. In de kabinetsreactie op het rapport van het WODC over de regulering van deepfakes zal nader worden ingegaan op de strafbaarheid en strafrechtelijke aanpak van deepfake seksueel beeldmateriaal. Zoals gemeld in antwoord op vraag 3 krijgt u de beleidsreactie nog voor het kerstreces.
Valt het misbruiken van iemands identiteit voor het maken en delen van deepfake pornografie volgens u onder het bereik van artikel 139h Sr, waarmee misbruik van seksueel beeldmateriaal strafbaar wordt gesteld? Zo ja, bent u bereid dat duidelijker in de wet te expliciteren, bijvoorbeeld bij de behandeling van het Wetsvoorstel seksuele misdrijven? Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om dit via andere wegen strafbaar te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u van de suggestie van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) om «het produceren, aanbieden, gebruiken en in bezit hebben van deepfake-technologie te verbieden voor de consumentenmarkt», gegeven het feit dat nu alleen het gebruik daarvan voor specifieke doeleinden verboden is?2
Wij hebben met belangstelling kennisgenomen van de suggesties van het WODC. In de beleidsreactie zal hier nader op in worden gegaan.
Onderschrijft u de conclusie van het WODC dat het kernprobleem bij deepfakes de handhaving is? Tegen welke problemen loopt u daarbij op dit moment aan?
Het onderzoek signaleert inderdaad dat de handhaving van bestaande regels complex is. Technologie waarmee deepfakes kunnen worden gemaakt is vrijelijk beschikbaar op het internet, er zijn slechts beperkte technieken om deepfakes bij voorbaat te weren en gepubliceerde deepfakes kunnen eenvoudig worden gekopieerd en verder verspreid. Om de handhaving hierop te kunnen versterken, wordt gewerkt aan een inventarisatie van de mogelijkheden die er zijn om hier beter en sneller op in te spelen. De conclusies hierop zullen worden meegenomen in de beleidsreactie bij het WODC-rapport. Ook kan een klacht worden ingediend bij de Autoriteit Persoonsgegevens (AP). Bij het maken en verspreiden van deepfakes kunnen immers onrechtmatig persoonsgegevens zijn verwerkt
Deelt u de mening dat online platforms ook een verantwoordelijkheid hebben om dit soort content te identificeren en uit de lucht te halen? Zo ja, hoe ziet u daarop toe?
Ja. Hoewel strafbare content vanzelfsprekend wordt bestreden door middel van opsporing en vervolging – in het geval van deepfakes van diegenen die deze content vervaardigen, ter beschikking hebben of openbaar maken – is de aanpak daarnaast gericht op de snelle verwijdering van deze content door de internetsector.
In 2008 is tussen overheden, internetaanbieders, hostingbedrijven, en andere tussenpersonen een «Notice and Take Down» (NTD) gedragscode overeengekomen die ziet op vrijwillige verwijdering van illegaal (waaronder strafbaar) materiaal door de internetsector. Omdat de verplichtingen voor de sector en de overheid worden aangescherpt met de Digital Services Act (DSA), die in februari 2024 van toepassing wordt, zal de NTD-gedragscode de komende tijd nog eens tegen het licht worden gehouden vanuit een publiek-private samenwerking.
Aanvullend daarop faciliteert de overheid een aantal meldpunten om illegale (waaronder strafbare) content onder de aandacht te brengen van dienstverleners binnen de internetsector. Content die zij als «illegaal» betitelen wordt in dat kader in de meeste gevallen ook daadwerkelijk ontoegankelijk gemaakt. Het kabinet zet de komende jaren bovendien in op het verder optimaliseren van opvolging van meldingen van deze meldpunten en zal daarbij ook bezien voor welke andere vormen van illegale content een meldvoorziening dient te worden ingericht.
Daarnaast geldt dat content providers (providers die toezien op inhoud en moderatie van hun informatiedienst) zich ervan dienen te vergewissen of de personen die figureren op beelden die worden gedeeld via hun website, platform of anderszins, expliciet toestemming hebben gegeven voor het openbaar maken van die beelden. Doen zij dat niet, dan kunnen zij civielrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en eventueel worden gehouden tot betaling van een schadevergoeding en/of het verwijderen of ontoegankelijk maken van de gewraakte content. Voor service providers (iedere natuurlijke of rechtspersoon die een dienst van de informatiemaatschappij levert) geldt het voorgaande niet gelet op de in de in artikel 6:196c van het Burgerlijk Wetboek opgenomen uitzondering op de aansprakelijkheid voor de via hun diensten doorgegeven informatie. In de rechtspraak is echter bepaald dat wanneer een serviceprovider zich toch op enige wijze bemoeit met de content die via zijn dienstenaanbod wordt gehost, hij zich ook niet kan beroepen op de uitzondering van aansprakelijkheid die voor serviceproviders geldt en in dat kader ook gehouden is zich ervan te vergewissen of sprake is van toestemming tot publicatie (16 februari 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:557).
Vóór het eerstvolgende CD seksueel geweld en kindermisbruik van 15 december 2022 wordt uw Kamer nog per brief nader geïnformeerd over de vergewisplicht van internetproviders.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over de begroting van Justitie en Veiligheid 2023?
Ja.
Het innen van een schadevergoedingsmaatregel voor slachtoffers |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het verhaal van Cees, een zwakbegaafde autistische jongen, die is afgeperst op het internet, aan wie de schade nu niet vergoed wordt door de criminelen ondanks hun veroordeling daartoe?1
Ik kan niet ingaan op deze individuele zaak. In algemene zin vind ik het belangrijk dat slachtoffers van crimineel gedrag hun schade vergoed krijgen door de dader. Schadevergoeding kan slachtoffers namelijk ook een gevoel van erkenning geven.
Ik vind het daarom van belang dat het CJIB, dat is belast met de inning van schadevergoedingsmaatregelen, diverse instrumenten tot de beschikking heeft om de kans op betaling te optimaliseren.
Het CJIB bekijkt persoonsgericht welke mogelijkheden er bij de veroordeelde zijn om de schadevergoeding te innen. Het huidige instrumentarium stelt het CJIB in staat daders die willen betalen te helpen (o.a. met betalen in termijnen en de noodstopprocedure) en om daders die niet willen betalen daartoe te stimuleren of dwingen (inzet gerechtsdeurwaarder, beslag op banktegoeden en gijzeling). Dit werkt over het algemeen goed. Het merendeel van de daders betaalt (na verloop van tijd)de volledige opgelegde schadevergoeding: 70% na drie jaar, 80% na tien jaar. Tegelijkertijd is er dus ook een deel van de daders dat niet tot (volledige) betaling kan worden bewogen of betalingsonmachtig is.
Om te voorkomen dat slachtoffers lang op hun schadevergoeding door de daders moeten wachten of met schade blijven zitten, is de voorschotregeling in het leven geroepen. Op basis hiervan kan acht maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis een voorschot worden uitgekeerd voor de op dat moment nog niet betaalde schadevergoeding. Voor slachtoffers van gewelds- en zedenmisdrijven is dit voorschot niet gemaximeerd. Voor overige misdrijven – waaronder dus ook internetfraude – wordt een voorschot van maximaal 5.000 euro uitgekeerd. Alhoewel dit niet voor alle slachtoffers de volledige schade zal vergoeden, wordt door de inspanningen van het CJIB en met deze voorschotregeling uiteindelijk ruim 90% van de slachtoffers volledig gecompenseerd. Dat betekent dat een kleine 10% van de slachtoffers helaas de schade niet volledig vergoed krijgt.
Deelt u de mening dat het schrijnend is dat kwetsbare mensen het slachtoffer worden van gewetenloze criminelen, en dat de politie in eerste instantie niet in staat was ook maar iets voor hen te doen vanwege gebrek aan opsporingscapaciteit?
Ja, ik deel de mening dat het schrijnend is als kwetsbare mensen het slachtoffer worden van een strafbaar feit en dat deze groep extra bescherming behoeft. In ons antwoord op vraag 4 en 5 gaan we in op de slachtofferrechten.
Politiecapaciteit is per definitie schaars, waardoor keuzes moeten worden gemaakt. Voor wat betreft de inzet van de politie geldt dat na overleg met het Openbaar Ministerie prioritering plaatsvindt. Bij deze afweging wordt naast de beschikbare capaciteit ook de opsporingsindicatie meegewogen.
Als vervolgens de daders door inzet van de familie van Cees in de val zijn gelokt en er wel een veroordeling ligt inclusief een forse schadevergoedingsmaatregel, hoe kan het dan dat er jaren later nog steeds geen cent is terugbetaald aan het slachtoffer?
Ik kan niet ingaan op deze individuele kwestie maar in z’n algemeenheid merk ik op dat het in bepaalde situaties lange tijd duurt voordat het slachtoffer zijn schade geheel vergoed krijgt. De inning bij de veroordeelde kan bijvoorbeeld moeilijk verlopen in de situatie dat het bedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel hoog is, de veroordeelde weinig vermogen of een beperkt inkomen heeft of dat er geen betalingsbereidheid is bij de veroordeelde (bijvoorbeeld door het onvindbaar maken van vermogen). Indien mogelijk wordt in situaties beslag gelegd op bezittingen en/of woningen, waarbij dan de eventuele overwaarde kan worden ingezet. De mogelijkheden om tot betaling te komen raken evenwel in sommige gevallen toch uitgeput.
Het CJIB toetst periodiek de inkomsten en het eigen vermogen van veroordeelden. Het CJIB kan hierbij diverse bronnen raadplegen zoals het Kadaster of de RDW. Als blijkt dat er veranderingen zijn omtrent het eigen vermogen of inkomen van de veroordeelde, hervat het CJIB de inning.
Snapt u het gevoel van deze mensen dat zij hiermee voor de tweede keer in de steek gelaten worden door de overheid, omdat ze niet geholpen worden?
Ik begrijp dat het onbevredigend is voor slachtoffers als zij hun schade niet vergoed krijgen van de daders. De afgelopen tien jaar is er veel verbeterd voor slachtoffers en hun rechtspositie. Zo kunnen slachtoffers voor gratis hulp, advies en informatie terecht bij een aantal organisaties (zoals Slachtofferhulp Nederland), hebben slachtoffers spreekrecht gekregen en kunnen nabestaanden en naasten aanspraak maken op vergoeding van affectieschade.
Voorts zet de overheid zich maximaal in dat het slachtoffer zijn schade vergoed krijgt. Het strafproces is zo ingericht, dat slachtoffers zich als benadeelde partij in het strafproces kunnen voegen om een vergoeding voor hun geleden schade te vorderen. Deze voeging is laagdrempeliger dan de civiele procedure. Als de strafrechter een schadevergoedingsmaatregel oplegt, neemt het CJIB de inning en incasso voor het slachtoffer op zich. Dit neemt slachtoffers veel werk uit handen, kan stress helpen voorkomen en bespaart kosten. Dit is een voorbeeld van hoe de overheid oog heeft voor burgers die zich in een kwetsbare positie bevinden en hen in staat stelt aanspraak te maken op hun rechten. Beide zijn onmisbare elementen van een goede rechtsbescherming. Met deze inspanningen trachten wij het vertrouwen van burgers in de overheid te vergroten.
Erkent u ook dat onder andere hierdoor wantrouwen in de overheid ontstaat en versterkt wordt, omdat de overheid er niet voor je is als je die hard nodig hebt?
Zie antwoord vraag 4.
Snapt u ook het gevoel dat hier sprake is van klassenjustitie, omdat gewone mensen die een paar kilometer per uur te hard rijden prima gevonden kunnen worden door het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB), maar gewetenloze criminelen niet, omdat zij op slinkse wijze ervoor kunnen zorgen dat zij zelf en/of hun vermogen moeilijk te vinden zijn?
Het CJIB is namens de Minister voor Rechtsbescherming verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van verschillende soorten sancties. Er is geen sprake van klassenjustitie: het CJIB zet zich voor de inning van elke sanctie maximaal in. Voor de inning van verkeersboetes geldt dat deze in algemene zin makkelijker inbaar zijn dan bijvoorbeeld een schadevergoedingsmaatregel. Dit komt onder andere door de hoogte van het te vorderen bedrag; dat is bij verkeersboetes vaak (veel) lager, waardoor het bedrag sneller volledig geïnd is. Dit neemt overigens niet weg dat er ook burgers met verkeersboetes zijn die hun betalingsverplichting proberen te ontlopen.
Hoeveel meer mensen zitten in een soortgelijke situatie? Hoeveel schadevergoedingsmaatregelen kunnen niet worden geïnd, hoeveel personen (daders en slachtoffers) betreft dit en om hoeveel geld gaat het?
Het CJIB heeft mij bericht dat het exacte aantal slachtoffers dat zich in een soortgelijke situatie bevindt niet zonder intensief onderzoek uit de systemen kan worden gehaald.
Zijn de dwangmaatregelen om betaling af te dwingen voldoende, zoals het inzetten van deurwaarders of de mogelijkheid mensen opnieuw in hechtenis te nemen bij het uitblijven van betaling als zij wel kunnen maar niet willen betalen, en worden die ook consequent ingezet? Welke afweging vindt daar dan nog over plaats? Spelen in deze fase bijvoorbeeld ook overwegingen rondom inzet van capaciteit of de opportuniteit een rol?
Ruim 70% van de schadevergoedingsmaatregelen wordt binnen drie jaar door de dader volledig betaald. In de resterende zaken lopen dan in veel gevallen nog betalingsregelingen, waardoor dit percentage uiteindelijk oploopt naar ruim 80% na tien jaar.
Gelet op deze inningspercentages acht ik de middelen die het CJIB heeft om betaling van een schadevergoeding af te dwingen, voldoende. In de brief van 11 februari 20222 heeft de Minister voor Rechtsbescherming alle mogelijkheden uiteengezet. Deze zet het CJIB consequent in. Het CJIB beoordeelt persoonsgericht op welke wijze de inning van de schadevergoeding plaatsvindt. Bij de inning spelen overwegingen rondom inzet van capaciteit of opportuniteit geen rol. Als een veroordeelde wel kan maar niet wil betalen en betaling uitblijft kan de veroordeelde worden gegijzeld. De gedachte is dat de (dreiging van) toepassing van een dwangmiddel de dader prikkelt om zich maximaal in te spannen om de schadevergoeding snel en volledig te voldoen. Ook na een eventuele gijzeling blijft het CJIB tot aan het einde van de tenuitvoerleggingstermijn (artikel 76 Wetboek van strafrecht) de inning van de schadevergoeding vervolgen.
Waarom gebeurt er in deze zaak ogenschijnlijk zo weinig? Hoe kan het dat de familie er wel in slaagt via social media allerlei gegevens van de betalingsplichtigedaders te achterhalen maar de overheid niet?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom heeft het toegezegde betere systeem van schadevergoedingen voor slachtoffers van misdrijven (naar aanleiding van de commissie Donner) vertraging opgelopen? Welke besluiten zijn hier al wel over genomen? Waar zit dit nu op vast?
De voorstellen uit het rapport van het adviescollege onder leiding van dhr. mr. J.P.H. Donner worden op dit moment binnen het «Programma Stelsel voor Compensatie Slachtoffers van een strafbaar feit» nader uitgewerkt. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de ketenpartners (OM, Schadefonds Geweldsmisdrijven, Rechtspraak, Slachtofferhulp Nederland, CJIB etc.). Het verder uitwerken van de voorstellen en het bezien van de consequenties ervan, ook voor wat betreft de kosten, is een omvangrijk en complex traject en kost meer tijd dan voorzien. Ik streef ernaar om de Tweede Kamer uiterlijk 1 juni 2023 een beleidsreactie op het rapport toe te zenden.
Welke maatregelen stelt u nu voor om de inning van schadevergoedingsmaatrelen zo spoedig mogelijk te verbeteren, om dit onrecht te bestrijden en in de toekomst te voorkomen?
Zoals is aangegeven in de beantwoording van vraag 8 bestaan er diverse instrumenten om een schadevergoedingsmaatregel te innen. Het CJIB spant zich zoals gezegd maximaal in op de inning van schadevergoedingsmaatregelen ten behoeve van slachtoffers. Dat laat onverlet dat blijvend zal worden gekeken op welke wijze de inning van schadevergoedingsmaatregelen kan worden verbeterd, en op welke wijze reeds bestaande instrumenten nog beter kunnen worden ingezet.