Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
Het bericht 'En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Ben u bekend met het bericht «En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?» uit de NRC?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat het kunstencentrum Scala failliet is, en er straks 1.400 kinderen uit Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen? Bent u het er mee eens dat door deze situatie de toegankelijkheid van het kunstonderwijs in het geding komt?
Ik vind dat ieder kind zich cultureel moet kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Het cultuureducatiebeleid heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op het versterken van deze binnenschoolse cultuureducatie via verschillende instrumenten, zoals het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en de CJP cultuurkaart in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Ondanks deze inzet zijn de aandachtspunten die beschreven worden in het artikel in NRC, herkenbaar. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 wordt beschreven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening kwetsbaar zijn. Dat vind ik zorgelijk en het heeft mijn aandacht.
Hoe rijmt u dit met het voornemen uit het coalitieakkoord om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen, onder andere door een goede regionale spreiding in heel Nederland? Is hier niet een systeem van voorzieningen voor nodig zoals een kunstencentrum?
Het financieren van de kunstencentra en muziekscholen, zoals Scala, betreft een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening in Nederland. Ook daar is deze kwetsbaarheid en de toegankelijkheid van het kunstonderwijs een onderwerp van gesprek. Samen met IPO en VNG ben ik bezig met het opzetten van het Nationaal Akkoord Amateurkunsten. Met middelen uit mijn brief «De kracht van creativiteit» is het Fonds voor Cultuurparticipatie op dit moment een regeling aan het voorbereiden om de samenwerking tussen koepels, provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen te versterken, en daarmee de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten3. Daarnaast evalueer ik het cultuureducatiebeleid dit jaar, en daarin heeft de gemeentelijke verantwoordelijkheid mijn speciale aandacht.
Hoe zou u de vraag uit het artikel «[…] kan een muziekschool of kunstencentrum eigenlijk wel zonder subsidie?» beantwoorden?
Naast gemeentelijk gesubsidieerde muziekscholen en kunstencentra bestaat er een particulier circuit waar leerlingen terecht kunnen die een instrument willen leren bespelen. De wijze waarop de lokale infrastructuur wordt ondersteund is een gemeentelijke aangelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat die lokale infrastructuur onder druk staat en dat daar kwetsbaarheden zijn. Dit heeft de komende periode mijn aandacht, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de initiatieven in België (gesubsidieerde muziekles tijdens naschoolse opvang), Noorwegen (aanwezigheid kunsteducatiecentrum in elke gemeente wettelijk voorgeschreven) en Luxemburg (gratis toegang tot muziekles verplicht voor elke scholier) zoals benoemd in het artikel?
In de ontwikkeling van het cultuureducatie- en participatiebeleid hebben we zeker aandacht voor internationale inspirerende voorbeelden. De voorbeelden die u noemt zijn interessante manieren om de toegankelijkheid tot kunst en cultuur te vergroten. Daarnaast wordt er dit jaar een Framework for arts and culture education ontwikkeld door de UNESCO lidstaten. Nederland is hier ook bij betrokken en zal bijdragen aan het framework. Tegelijkertijd is dit een mooi moment om ons te laten inspireren door goede voorbeelden uit andere UNESCO lidstaten.
Bent u het er mee eens dat wettelijke verankering van kunstonderwijs een optie kan zijn om het voortbestaan en de toegankelijkheid er van veilig te stellen, zoals dat ook gebeurt met bibliotheken? Hoe kijkt u er naar dat zowel provinciale als gemeentelijke ambtenaren roepen om deze wettelijke verankering zoals blijkt uit onderzoeken van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA)2?
Het cultuureducatiebeleid van de afgelopen 10 jaar wordt op dit moment geëvalueerd. Daarna kijken we vooruit naar wat wenselijk is voor de toekomst. De samenwerking met en verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies heeft hierbij mijn speciale aandacht. Hierover ben ik met gemeenten en provincies in gesprek. Wettelijke verankering is een van de mogelijke scenario’s, maar het is te vroeg om hier nu al uitspraken over te doen.
Hoe reflecteert u op de kritiek in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil afdwingen dat de cultuursector divers en inclusief is, maar dat de cultuursector zegt daar weinig aan te kunnen doen, als er beleid wordt gemaakt waardoor cultuur alleen toegankelijk is voor de rijken?
Ik vind dat iedereen toegang moet hebben tot cultuur, als deelnemer en als maker. Ik sta voor een culturele sector in al zijn uitingsvormen waar voor iedereen een aansprekend aanbod is. De Code Diversiteit en Inclusie (code D&I) is hierin een belangrijk instrument. De code D&I is een gedragscode voor en door de culturele sector. De code D&I richt zich op diversiteit in brede zin en benoemt 4 P’s waarop je kan werken aan diversiteit en inclusie: personeel, partners, programma en publiek.
Ik begrijp dat het aannemen van divers personeel in de grote orkesten en concours een uitdaging kan zijn, gezien de beperkte diversiteit van studenten die afstuderen aan de conservatoria. De keten van talentontwikkeling begint wanneer kinderen voor het eerst in aanraking komen met cultuur. Dat gebeurt veelal op de basisschool. Daarom is het binnenschoolse cultuureducatiebeleid er op gericht om álle kinderen die kans te geven. De Minister voor primair en voortgezet onderwijs is daarnaast het programma School en Omgeving gestart. Dit heeft als doel ook buitenschoolse cultuureducatie te stimuleren, juist voor kinderen voor wie dat van huis uit niet vanzelfsprekend is. Daarnaast kunnen ouders via het Jeugdfonds Sport & Cultuur een bijdrage voor cultuur- en sportlessen aanvragen. Op die manier stimuleer ik dat elk kind de kans krijgt zich te ontwikkelen tot cellist, acteur of schrijver. In 2023 is op verzoek van de leden Mohandis, Westerveld en Kwint5 het fonds opgehoogd met € 250.000 om cultuurdeelname voor kinderen toereikend te faciliteren.
De kunstvakopleidingen hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om een diverse populatie aan nieuwe studenten aan te trekken. Dat begint al bij de voorlichtingsdagen waarin het belangrijk is om een diverse groep toekomstige studenten aan te spreken. Maar ook hebben opleidingen de taak om te zorgen dat iedereen zich veilig en geïncludeerd voelt binnen de opleiding en zijn talent kan ontwikkelen. Daarbij kunnen opleidingen natuurlijk ook kijken naar de inrichting van hun onderwijsprogramma.
Mijn beleid omtrent het bevorderen van diversiteit en inclusie richt zich naast de interne organisatie, ook op het bereiken van een breder publiek. In de code D&I staan verschillende manieren en voorbeelden uit de sector genoemd om een breder publiek te bereiken. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan het bieden van korting voor mensen met een minimuminkomen (publiek), partnerschappen aangaan met scholen waar kinderen niet altijd van huis uit in aanraking komen met kunst en cultuur (partners) of het vormgeven van de programmering op een manier die aansluit bij de doelgroep die je probeert te bereiken (programma). Ik verwacht niet dat alle instellingen op alle vlakken alles doen, maar verwacht wel van elke instelling dat zij in ieder geval íets doen.
Hiermee stimuleer ik een samenleving waarin iedereen cultuur kan ervaren.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat docenten aangeven noodgedwongen zzp’er te zijn geworden? En dan de daaruit volgende financiële risico’s nu bij hen liggen? Hoe denkt u in de toekomst aan voldoende docenten en begeleiders voor cultuur te komen als het zo onaantrekkelijk is in de sector te werken?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in de periode 2017/2019 zo’n 60 procent van de werkenden in de culturele sector werkzaam was als zelfstandige6. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking. Het werken als zzp’er behoort een eigen keuze te zijn. Het kabinet wil de balans herstellen als het gaat om het werken met zelfstandigen en als zelfstandige. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom op 3 april 2023 de Kamer een brief gestuurd met een uitgebreid pakket aan arbeidsmarktmaatregelen om dat te bewerkstelligen.7 Ik ben van mening dat het belangrijk is dat we ons er voor inspannen om werken in de culturele en creatieve sector zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In dat kader ondersteun ik ook het programma fairPACCT dat zich richt op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken voor werkenden in de culturele en creatieve sector. Met het formeren van ketentafels voor deelsectoren worden werkverleners, werkenden en andere partners in de keten uitgenodigd om concrete afspraken te maken over fair practice en in het bijzonder fair pay. Eén tafel richt zich specifiek op professionals in kunsteducatie en amateurkunst. Ik verwacht de Kamer voor de zomer een brief over de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector te sturen met de laatste stand van zaken over het programma.
Uit de monitor amateurkunst3 die LKCA driejaarlijks uitvoert blijkt dat 42% van de Nederlandse bevolking cultureel en creatief actief is, die doen dat wel steeds vaker individueel; hoe kijkt u aan tegen afnemende infrastructuur en de maatschappelijke betekenis van samen cultuur beoefenen?
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Tegelijkertijd moet iedereen die aan cultuurbeoefening wíl doen bij een vereniging of andere organisatie, daar toegang toe hebben ongeacht woonplaats of inkomen. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3, 4 en 6.
Wob documenten aangaande de aanschaf van De vaandeldrager en de informatiepositie van de Staten-Generaal |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat uit de geopenbaarde stukken blijkt dat er een uit 2018 daterende Call Option Agreement (COA2018) was om De vaandeldrager te mogen kopen voor 165 miljoen euro tot zestig dagen na de afgifte van een exportvergunning? Was deze COA2018 rechtsgeldig?1
Op het moment dat de onderhandelingen tussen de Nederlandse staat en de verkopende partij zijn gestart in november 2021 was de COA2018 reeds verlopen. Doordat de Franse overheid in 2019 een negatief besluit had genomen over het afgeven van een exportvergunning kon er al geen beroep meer worden gedaan op de exclusieve koopoptie die in de COA2018 was opgenomen.
Verplicht een Call Option Agreement de verkoper te leveren voor de afgesproken prijs, indien de koper zich op de optie beroept? Was de verkoper van De Vaandeldrager juridisch verplicht het schilderij te leveren voor 165 miljoen euro, indien de koper een beroep op de optie had gedaan?
De COA2018 was reeds verlopen. Er was dus geen verplichting meer voor de verkoper om op grond van de COA2018 te leveren. Het stond de verkoper ook vrij om een andere prijs te bepalen.
Klopt het dat uit de stukken blijkt dat de verkopende partij het schilderij op een gegeven moment niet meer wilde verkopen voor de in de COA2018 opgenomen prijs van 165 miljoen euro en vervolgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën akkoord gingen met tien miljoen euro extra? Waarom is de verkoper niet aan de overeengekomen prijs van 165 miljoen euro gehouden, wat de belastingbetaler tien miljoen euro zou hebben bespaard?
Het klopt dat de verkoper op enig moment in het onderhandelingstraject met de Nederlandse staat te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn het werk van de hand te doen voor een prijs lager dan 175 miljoen euro. Maar verkoper was op dat moment al niet meer gehouden aan de exclusieve koopoptie van 165 miljoen euro.
Klopt het dat ambtenaren de argumentatie «de aankoop verloopt soepeler als we 175 miljoen euro betalen» als onvoldoende beschouwden, omdat in de COA2018 de prijs van 165 miljoen euro stond vermeld en die «strekt zich uit over een periode in de toekomst»? Waren uw ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger op het Ministerie van Financiën op dat moment voornemens de COA2018 met beide Kamers te delen?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers. Overigens was de COA2018 juridisch al niet meer relevant als het gaat om de vraagprijs.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger het aankoopbedrag van 175 miljoen euro richting beide Kamers gemotiveerd heeft door te wijzen op een taxatierapport uit 2018 en de grillige kunstmarkt? Klopt het daarnaast dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, ongeacht de marktprijs, waardoor in dit geval de COA2018 prevaleert boven de grilligheid van de markt? Als de kunstmarkt, gezien de COA2018, irrelevant was, waarom is dan op de «grilligheid» van de kunstmarkt een beroep gedaan bij het informeren van beide Kamers?
Het klopt dat het aankoopbedrag werd gemotiveerd door te wijzen op een taxatierapport en de grillige kunstmarkt.
Het klopt in z'n algemeenheid ook dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, maar een en ander is uiteindelijk afhankelijk van de specifieke afspraken die partijen in een COA vastleggen. De COA2018 prevaleerde in elk geval niet boven de grilligheid van de kunstmarkt, omdat de koopoptie van de COA2018 al was verlopen. De onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat speelden zich dus volledig af in de context van wat zij op dat moment een reële prijs vonden. Op basis van die informatie zijn beide Kamers geïnformeerd.
Waarom zijn beide Kamers bij de beantwoording van vragen tijdens de debatten niet geïnformeerd over de COA2018, aangezien veel vragen van de leden van beide Kamers over de hoogte van de aankoopprijs gingen?
De koopoptie in de COA2018 was al verlopen, waardoor de COA2018 juridisch niet langer relevant was voor de bepaling van de vraagprijs. Daarnaast was de Nederlandse staat, zoals aangegeven, geen partij in de COA2018.
Is er betaald voor het verkrijgen van de koopoptie op De Vaandeldrager, aangezien de verkoper van een koopoptie het voordeel heeft een vergoeding te ontvangen, ongeacht of deze uitgeoefend wordt? Zo ja, door wie en hoeveel?
Het is mij niet bekend of er is betaald voor het verkrijgen van een koopoptie op De Vaandeldrager. De COA2018 is een overeenkomst tussen de verkoper en het Rijksmuseum. De Nederlandse staat was geen partij.
Klopt het dat het taxatierapport uit 2018 niet aan beide Kamers is gestuurd ten behoeve van debat en besluitvorming? Zo ja, waarom niet?
Omdat bij de onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat geen sprake was van een exclusieve koopoptie voor de Nederlandse staat, zouden andere mogelijk geïnteresseerde partijen de vraagprijs op kunnen drijven wanneer deze bekend zou worden. Daarom was het zaak de geschatte waarde in het taxatierapport, die ver boven de door verkoper gewenste prijs lag, gedurende de onderhandelingen buiten de openbaarheid te houden. Het zou anders de onderhandelingspositie van de Nederlandse staat danig kunnen schaden.
Op welke grond is in bijlage 7a, op de vijfde bladzijde midden het document, enkele regels weggelakt? Het betreft de zin die begint met «De Vaandeldrager is», en die wordt gevolgd door «Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er al generaties van wordt gedroomd De Vaandeldrager terug te laten keren naar ons land.»2
Deze tekst is uit het document verwijderd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob, dus ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Dit staat vermeld in het verwijderde tekstblok met de code «10.2.g». Op pagina 5 van het Wob-besluit van 25 februari 2022 is onder 5.3 gemotiveerd waarom deze informatie is verwijderd: «Daarnaast bevatten de documenten met nummers 7 en 7a informatie over schilderijen in buitenlands particulier bezit en de relevantie daarvan voor de Nederlandse staat. Ik ben ook hier van mening dat openbaarmaking hiervan de Nederlandse staat onevenredig zou kunnen benadelen in haar eventuele toekomstige onderhandelingspositie met betrekking tot deze schilderijen. Ik ben van oordeel dat het belang van het voorkomen van een dergelijke benadeling voor de Nederlandse staat zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Ik maak deze passages daarom niet openbaar.»
Waarom wordt correspondentie tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Rijksmuseum als intern beraad in het kader van de Wob gezien? Is het Rijksmuseum een bestuursorgaan, aangezien artikel 1c van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) intern beraad definieert als beraad binnen een bestuursorgaan of binnen een kring van bestuursorganen? Zo ja, kunt u deze status als bestuursorgaan onderbouwen? Zo nee, hoe kan in dat geval de bedoelde correspondentie gekwalificeerd worden als intern beraad en daarom deels niet openbaar worden gemaakt?3
Het Rijksmuseum kwalificeert niet als bestuursorgaan, maar als een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (in dit geval het ministerie) werkzame instelling waarmee intern beraad (ook) mogelijk is. Dit staat reeds toegelicht in het Wob-besluit van 25 februari 2022 op pagina 6 onder 5.4: «Hierbij is van belang op te merken dat de Stichting Rijksmuseum Amsterdam een onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW werkzame instelling is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover het gaat om de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de staat. In het geval van de aankoop van De Vaandeldrager heeft vast overleg plaatsgevonden met het Rijksmuseum Amsterdam over advisering rondom de aankoop en de positie van het Rijksmuseum als partij daarbij. Dit overleg vond plaats in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aangelegenheid onderhavig aan dit Wob-verzoek, namelijk de aankoop van De Vaandeldrager. Ook het overleg met het Rijksmuseum in het kader van deze bestuurlijke aangelegenheid kwalificeert daarom in dit geval als intern beraad in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Wob.»
Klopt het dat uit de Wob vrijgegeven correspondentie van 1 november 2022 opgemaakt kan worden dat het Elysée een doorslaggevende stem zou hebben? Gaat dit over het niet verlengen van het exportverbod per 24 november 2021? Zo nee, waarover wel?
In de correspondentie die is vrijgegeven kan de bovengenoemde frasering gevonden worden. Het ging om een karakteriserende opmerking over het Franse overheidsapparaat dat, vergeleken met de Nederlandse overheid, vrij centralistisch is georganiseerd. In de contacten die tussen de Nederlandse staat en de Frans overheid bestonden, zou daarmee rekening gehouden moeten worden.
Waarom was afstemming met Frankrijk nodig?
Uit oogpunt van diplomatie werd het belangrijk geacht dat Frankrijk als eerste naar buiten kon komen met de mededeling dat het niet zelf over zou gaan tot verwerving.
Zou Frankrijk na het verlenen van een exportvergunning nog invloed hebben op wie het werk zou aankopen? Zo nee, betekent dit dan dat bij het besluit tot vergunningverlening een rol speelde dat Nederland het werk zou kopen?
Wanneer eenmaal een exportvergunning is afgegeven, staat het de eigenaar van een werk vrij om naar eigen inzichten de uitvoer naar een buitenlandse partij overeen te komen.
Frankrijk kon de exportvergunning na het verstrijken van de 30-maandentermijn niet meer weigeren, omdat het geen gebruik had gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om zelf tot verwerving over te gaan. Wat de overwegingen zijn geweest voor Frankrijk om het werk niet zelf te verwerven is mij niet bekend.
Bent u van mening dat openbaarmaking van de inhoud van de COA2018 en de Sale&Purchase Agreement het Rijksmuseum onevenredig kan benadelen, omdat dit het vertrouwen van de verkopende partner in het Rijksmuseum zou schaden? Waarom zou dat verminderde vertrouwen het Rijksmuseum schaden, nu de verkoop van De vaandeldrager is afgehandeld? Moet uit uw standpunt worden afgeleid dat het vertrouwen van de verkopende partner voor de Nederlandse overheid zwaarder heeft gewogen dan het informeren van de Kamers over de COA2018 en dus over het aankoopproces? Zo nee, is bent u dan alsnog bereid die stukken openbaar te maken? Zo ja, hoe ziet de Staatssecretaris dat in verhouding tot het nieuwe beleid omtrent de openheid in relatie tot het parlement in verband met de democratische controle?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers.
Bij de Sale and Purchase Agreement is het Rijksmuseum geen partij. Partijen daarbij zijn enkel verkoper en de Staat der Nederlanden. In de Sale and Purchase Agreement is een afspraak opgenomen over de vertrouwelijkheid van informatie omtrent de onderhavige transactie. Dit is vastgelegd in een geheimhoudingsclausule die belet dat de inhoud van de overeenkomst met derden wordt gedeeld. Het openbaar delen van de overeenkomst met uw Kamer terwijl deze afspraak is gemaakt zou dan ook in strijd zijn met het belang van de staat, conform het kader van de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's 2022». Tegelijkertijd hecht ik aan het verschaffen van maximale transparantie aan uw Kamer. Daarom zal de Sale and Purchase Agreement op korte termijn vertrouwelijk ter inzage worden gelegd zodat de commissieleden hier alsnog kennis van kunnen nemen, met hierbij wel de kanttekening dat deze vertrouwelijke informatie geen onderdeel kan uitmaken van het publieke debat.
Klopt het dat u een risico ziet van een verslechtering van de toekomstige onderhandelingspositie voor de Nederlandse Staat? Betekent dit dat u erkent dat de Nederlandse Staat, door de verkopende partij niet aan zijn contractuele verplichting te houden, zijn toekomstige onderhandelingspositie heeft ondergraven?
Het is onduidelijk op welke contractuele verplichting van de verkopende partij wordt gedoeld. In elk geval kan het de toekomstige onderhandelingspositie van de Nederlandse staat worden geschaad, wanneer Nederland in weerwil van geheimhoudingsverplichtingen de inhoud van een Sale and Purchase Agreement openbaar zou maken.
Waarom zijn beide Kamers onder grote tijdsdruk gezet, aangezien uw ambtsvoorganger op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 9 december 2021 heeft verzocht het voorstel vóór het Kerstreces te behandelen, dat wil zeggen binnen twee weken, «want er is beperkte tijd om alles rond te krijgen»? In de vrijgegeven stukken staat over het koopproces: «Eerstvolgende deadline is 31 januari 2022. Kan verlengd indien nodig». Kunt u dit toelichten?4
De snelheid waarmee mijn ambtsvoorganger het voorstel graag door de Uw Kamer behandeld zag worden, had te maken met de inschatting dat de Eerste Kamer láter tot behandeling zou overgaan dan uiteindelijk het geval was. Dit bovendien in de wetenschap dat Nederland uitsluitend exclusieve onderhandelpartner was gedurende de periode van de intentieverklaring die in december 2021 was gesloten met verkoper.
Ik ben de Kamers erkentelijk dat zij met deze voortvarendheid het wetsvoorstel hebben behandeld.
Bent u van mening dat beide Kamers goed en volledig geïnformeerd zijn, voordat zij akkoord gaven aan de koop van De Vaandeldrager? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is steeds de insteek geweest om, waar mogelijk, zo tijdig en volledig mogelijk informatie te delen met de Eerste en Tweede Kamer. In gevallen dat deze intentie klemde met privacygevoelige informatie of met strategische overwegingen tijdens het aankoopproces kan er aanleiding zijn geweest hiervan af te wijken. Ik meen dat de Kamers destijds zoveel als mogelijk zijn geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van de aankoop.
Het artikel ‘Schilderij met ‘sigaarrokende oude mannen’ na kritiek weg uit Universiteit Leiden: ‘Heel dom’’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schilderij met «sigaarrokende oude mannen» na kritiek weg uit Universiteit Leiden: «Heel dom» en berichten elders van vergelijkbare incidenten?1
Ja.
Is de Minister het ermee eens dat een schilderij verwijderen zonder debat op aangeven van een medewerker of een handvol medewerkers, puur vanwege het geslacht en huidskleur van de afgebeelde mensen, een vorm van zowel seksisme als racisme is, en dat de activisten zich dus schuldig maken aan alles wat zij zeggen te bestrijden?
Allereerst gaat een onderwijsinstelling zelf over de inrichting van haar gebouw en over de kunst die zij toont. OCW heeft inmiddels contact gehad met de Universiteit Leiden en de Universiteit Leiden heeft aangegeven dat het geen officieel besluit was om het schilderij weg te halen, maar dat er sprake was van een spontane actie van een aantal medewerkers. Inmiddels hangt het schilderij weer op zijn oude plek. De Universiteit wil graag een inhoudelijke discussie over representatie, diversiteit en inclusie en heeft aangekondigd dat een divers samengestelde commissie gaat kijken wat de beste aanpak is om het schilderij beter tot zijn recht te laten komen. De universiteit heeft mijns inziens inmiddels een zorgvuldig proces ingericht om te kijken waar het schilderij het beste tot zijn recht komt.
Wat vindt u, als voorstander van «wrijving in het debat», van deze acties?2
Ik lees in het artikel in De Telegraaf dat studenten niet blij waren met het schilderij, omdat het voor hen afdoet aan de diversiteit op de onderwijsinstelling en in de samenleving. Ik ben inderdaad voorstander van debat en dat mag ook schuren. Kunst kan daarbij een goede aanjager zijn van het debat, omdat het ons doet nadenken en reflecteren. Het is goed dat er discussie wordt gevoerd over representatie bij de instellingen.
Het vergroten van de inclusiviteit is een belangrijke opdracht aan de instellingen en ik hoop en verwacht dat er in de toekomst een inhoudelijk debat wordt gevoerd voordat een dergelijke actie wordt ondernomen.
Ziet u, hoewel u geenszins in directe zin verantwoordelijkheid draagt voor deze individuele casussen, wel een verband met de suggesties die eerder zijn aangedragen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om «kwetsende kunst» van gangen te verwijderen en het curriculum te «dekoloniseren»?3
Er is discussie in de samenleving over het verleden en de doorwerking daarvan. Dit benoem ik ook in de Kamerbrief waar u in uw vraag naar verwijst. Ik heb niet opgeroepen kunst te verwijderen. Ruimte voor verschillende inzichten en de ontwikkeling daarvan vind ik belangrijk. Universiteiten bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken en een mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle manier. Ook als het schuurt. Debat over zaken waarover de meningen verschillen, scherpt ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, en wordt gevoed door wederzijdse kritiek en open discussies. Ik heb vertrouwen in de onderwijsinstellingen om dat debat inhoudelijk te voeren en te faciliteren.
Ziet u in datzelfde verband ook uw eigen bijdrage aan dit activistische klimaat door in uw recent verschenen agenda tegen racisme en discriminatie volledig mee te gaan met de activistische terminologie uit het Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie, nog voordat dat stuk überhaupt met de Kamer besproken is?4
De ambities uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme zijn gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel zoals verwoord in het eerste artikel van de Grondwet en de gelijkebehandelingswetten. Dat geeft de overheid de opdracht om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland eerlijke kansen krijgt. Het doel van de agenda tegen discriminatie en racisme is dan ook om als overheid alle vormen van uitsluiting tegen te gaan.
Snapt u dat het ministerie, door via beleidstukken mee te gaan in dit activisme, een klimaat schept, waarin mensen de maat nemen op basis van hun afkomst, huidskleur en geslacht de norm wordt en deze activisten zich gelegitimeerd voelen om hiermee door te gaan en steeds meer ruimte te nemen?
Ons doel als ministerie en als rijksoverheid is om ruimte geven aan de diversiteit in de samenleving en om discriminatie en racisme te voorkomen en tegen te gaan. Dit zijn thema’s die leven in de maatschappij en dus ook op universiteiten. Dat komt niet door hoe het ministerie zich mengt in deze discussie, maar door de onvrede van mensen die zich niet thuis voelen of niet gerepresenteerd voelen op een onderwijsinstelling. Onderwijsinstellingen moeten voor iedereen veilig, toegankelijk en inclusief zijn.
Bent u het ermee eens dat er geen grondrecht bestaat om je niet gekwetst te voelen?
We streven naar een inclusieve samenleving waarin iedereen de eerlijke kansen krijgt om mee te doen aan de samenleving. Daarvoor is het belangrijk om ruimte te creëren voor verschillende standpunten en perspectieven, zonder dat het systematisch kwetsen van iemand dit in de weg kan staan.
Wat wilt u doen om het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten te herstellen?
In de vraag is de veronderstelling besloten dat het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten niet goed is en hersteld dient te worden. Dit bestrijd ik. Er is een discussie ontstaan over een kunstwerk dat in het Academiegebouw van de Universiteit Leiden hangt. Die discussie raakt aan de wijze waarop leden van de academische gemeenschap zich verhouden tot de universiteit, haar geschiedenis, het gebouw en de mensen die zich daarin bevinden. Die discussie wordt in alle openheid gevoerd. Zo heeft de Leidse hoogleraar Remco Breuker een interessante kritiek op het handelen van het bestuur gepubliceerd in het universitair weekblad Mare.5 Ook de universiteitshistoricus Pieter Slaman heeft een kritische noot geplaatst in datzelfde medium.6 De heren Floris en Job Cohen hebben in een open brief aan het college van bestuur aangeboden om toelichting te geven op de context en betekenis van het schilderij, waarop hun vader is afgebeeld.7 Ook hebben medewerkers van de universiteit zich in de landelijke media uitgesproken over de kwestie. De voorzitter van het CvB heeft uitleg gegeven over wat is gebeurd en heeft aangekondigd dat er onderzocht zal worden over hoe het schilderij beter tot zijn recht komt. Dit zijn enkele voorbeelden waaruit ik opmaak dat het vrije debat wordt gevoerd.
Het bericht 'Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies' |
|
Jorien Wuite (United Democrats) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Toegankelijkheid musea onder druk door achterblijvende overheidssubsidies»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat veel musea in de coronacrisis flink hebben moeten interen op reserves en van de financiële problemen die musea ondervinden door stijgende lasten en oplopende inflatie?2
De signalen dat sommige musea financieel kwetsbaar zijn hebben mij bereikt. De museumsector als geheel toont een divers beeld, waarbij er gelukkig ook musea zijn die er sinds corona weer heel goed voor staan. De oorzaken en de mate waarin musea te maken krijgen met financiële tegenslagen, lopen uiteen. Bezoek weet de weg naar musea over het algemeen weer te vinden, maar bij een deel van de musea zijn de aantallen nog steeds niet terug op het oude niveau. Dit resulteert in lagere eigen inkomsten. De stijgende lasten en oplopende inflatie zijn bij alle musea voelbaar. Wel kan het ene museum deze lastenverzwaring beter opvangen dan het andere museum. De rijkgesubsidieerde musea staan er op dat gebied gemiddeld beter voor.
Deelt u de zorg dat de financiële druk zal leiden tot verhoogde toegangsprijzen waardoor de toegankelijkheid van musea onder druk komt te staan, dit terwijl de maatschappelijke functie van musea onmisbaar is?
Ik ben het met u eens dat de maatschappelijk functie van musea onmisbaar is. Als zelfstandige instellingen is het aan de musea zelf om de toegangsprijs te bepalen voor entreetickets. Zij kunnen hierbij voor specifieke doelgroepen in prijs differentiëren om het museum toegankelijk te houden. De eigen inkomsten uit kaartverkoop zijn belangrijk voor een gezonde bedrijfsvoering. Uit de Museumcijfers 2022 blijkt dat de bezoekersaantallen bijna terug zijn op het niveau van voor de coronapandemie.
Hoe blijft u zich inzetten om de musea voor iedereen toegankelijk te houden, gezien de financiële druk op toegangsprijzen, zonder dat dit ten koste gaat van vernieuwing en het innovatievermogen van musea? Bent u hierover in gesprek met zowel grote als kleine musea?
Ik vind het essentieel dat musea toegankelijk zijn en blijven innoveren. Dankzij visitatierapporten, monitorgesprekken met de rijksgefinancieerde musea en structureel contact met de Museumvereniging houden we de vinger aan de pols in de museumsector. In de periode 2025–2028 is er opnieuw ruimte beschikbaar voor regionale musea in de culturele basisinfrastructuur. Twaalf musea, één per provincie, komen hierdoor in aanmerking voor een aanvullende subsidie van het Rijk. Daarnaast ondersteunt het Mondriaan Fonds via diverse regelingen vernieuwing bij musea. Ik denk hierbij aan het stimuleren van aankopen, collectiemobiliteit, en innovatieve ideeën omtrent de presentatie van collecties en samenwerkingen met het publiek. De RCE zet zich in voor ondersteunen van kostbare tentoonstellingen door de uitvoering van de indemniteitsregeling en ondersteunt de collectiebeheerders met kennis, onderzoek en advies. Deze voorzieningen zijn uiteraard beschikbaar voor alle musea, van groot tot klein. We hebben daarbij zeker ook oog voor de specifieke situatie bij kleine musea. Zo organiseert de RCE speciale activiteiten voor kleine en lokale musea en staan we in contact met het Landelijk Contact Museumconsulenten. Verder werk ik in mijn cultuurbeleid nauw samen met de andere overheden. In het overleg met IPO, VNG en de cultuurregio’s evenals in de cultuurconvenanten die ik sluit met andere overheden, vraag ik aandacht voor toegankelijkheid van cultuur.
Kunt u gelet op de financiële feiten in gesprek treden met de Minister van Financiën om verschraling in de museasector te voorkomen en de toegankelijkheid en maatschappelijke functie te bewaken van zowel grote als kleine musea?
Ik zet me op verschillende manieren in voor de sector als geheel. Dit is echter wel een gedeelde verantwoordelijkheid met spelers in het museumveld en medeoverheden. De inzet van middelen door gemeenten en provincies is uiteraard aan deze overheden. Zij zijn voor veel musea de belangrijkste subsidient. Het subsidieplafond van de Rijksmusea is vastgelegd in de Erfgoedwet. Daarnaast ondersteun ik de cultuurfondsen en zet de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed zich in voor het behoud en beheer van collecties en de maatschappelijke rol van alle musea.
Het bericht 'En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?' |
|
Mohammed Mohandis (PvdA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Ben u bekend met het bericht «En weer is een muziekschool failliet gegaan. Wie kan er nog naar muziekles?» uit de NRC?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat het kunstencentrum Scala failliet is, en er straks 1.400 kinderen uit Drenthe geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer krijgen? Bent u het er mee eens dat door deze situatie de toegankelijkheid van het kunstonderwijs in het geding komt?
Ik vind dat ieder kind zich cultureel moet kunnen ontwikkelen, zowel op school als daarbuiten. Dit begint vaak op de basisschool, waar kunstzinnige oriëntatie één van de negen leergebieden is. Via deze weg komt elk kind in aanraking met kunst en cultuur. Het cultuureducatiebeleid heeft zich de afgelopen jaren met name gericht op het versterken van deze binnenschoolse cultuureducatie via verschillende instrumenten, zoals het programma Cultuureducatie met Kwaliteit en de CJP cultuurkaart in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Ondanks deze inzet zijn de aandachtspunten die beschreven worden in het artikel in NRC, herkenbaar. In mijn brief «De kracht van creativiteit»2 wordt beschreven dat de voorzieningen voor amateurkunstbeoefening kwetsbaar zijn. Dat vind ik zorgelijk en het heeft mijn aandacht.
Hoe rijmt u dit met het voornemen uit het coalitieakkoord om cultuur toegankelijk te maken voor iedereen, onder andere door een goede regionale spreiding in heel Nederland? Is hier niet een systeem van voorzieningen voor nodig zoals een kunstencentrum?
Het financieren van de kunstencentra en muziekscholen, zoals Scala, betreft een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ik werk nauw samen met gemeenten en provincies als het gaat om de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening in Nederland. Ook daar is deze kwetsbaarheid en de toegankelijkheid van het kunstonderwijs een onderwerp van gesprek. Samen met IPO en VNG ben ik bezig met het opzetten van het Nationaal Akkoord Amateurkunsten. Met middelen uit mijn brief «De kracht van creativiteit» is het Fonds voor Cultuurparticipatie op dit moment een regeling aan het voorbereiden om de samenwerking tussen koepels, provinciale en gemeentelijke amateurkunstinstellingen te versterken, en daarmee de infrastructuur voor kunst- en cultuurbeoefening. Het akkoord en de versterking van de infrastructuur zijn in lijn met de aanbevelingen uit het BMC-rapport Revitalisering Amateurkunsten3. Daarnaast evalueer ik het cultuureducatiebeleid dit jaar, en daarin heeft de gemeentelijke verantwoordelijkheid mijn speciale aandacht.
Hoe zou u de vraag uit het artikel «[…] kan een muziekschool of kunstencentrum eigenlijk wel zonder subsidie?» beantwoorden?
Naast gemeentelijk gesubsidieerde muziekscholen en kunstencentra bestaat er een particulier circuit waar leerlingen terecht kunnen die een instrument willen leren bespelen. De wijze waarop de lokale infrastructuur wordt ondersteund is een gemeentelijke aangelegenheid. Tegelijkertijd zie ik dat die lokale infrastructuur onder druk staat en dat daar kwetsbaarheden zijn. Dit heeft de komende periode mijn aandacht, zie ook de beantwoording van vraag 3.
Hoe kijkt u aan tegen de initiatieven in België (gesubsidieerde muziekles tijdens naschoolse opvang), Noorwegen (aanwezigheid kunsteducatiecentrum in elke gemeente wettelijk voorgeschreven) en Luxemburg (gratis toegang tot muziekles verplicht voor elke scholier) zoals benoemd in het artikel?
In de ontwikkeling van het cultuureducatie- en participatiebeleid hebben we zeker aandacht voor internationale inspirerende voorbeelden. De voorbeelden die u noemt zijn interessante manieren om de toegankelijkheid tot kunst en cultuur te vergroten. Daarnaast wordt er dit jaar een Framework for arts and culture education ontwikkeld door de UNESCO lidstaten. Nederland is hier ook bij betrokken en zal bijdragen aan het framework. Tegelijkertijd is dit een mooi moment om ons te laten inspireren door goede voorbeelden uit andere UNESCO lidstaten.
Bent u het er mee eens dat wettelijke verankering van kunstonderwijs een optie kan zijn om het voortbestaan en de toegankelijkheid er van veilig te stellen, zoals dat ook gebeurt met bibliotheken? Hoe kijkt u er naar dat zowel provinciale als gemeentelijke ambtenaren roepen om deze wettelijke verankering zoals blijkt uit onderzoeken van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA)2?
Het cultuureducatiebeleid van de afgelopen 10 jaar wordt op dit moment geëvalueerd. Daarna kijken we vooruit naar wat wenselijk is voor de toekomst. De samenwerking met en verantwoordelijkheid van gemeenten en provincies heeft hierbij mijn speciale aandacht. Hierover ben ik met gemeenten en provincies in gesprek. Wettelijke verankering is een van de mogelijke scenario’s, maar het is te vroeg om hier nu al uitspraken over te doen.
Hoe reflecteert u op de kritiek in het artikel dat het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wil afdwingen dat de cultuursector divers en inclusief is, maar dat de cultuursector zegt daar weinig aan te kunnen doen, als er beleid wordt gemaakt waardoor cultuur alleen toegankelijk is voor de rijken?
Ik vind dat iedereen toegang moet hebben tot cultuur, als deelnemer en als maker. Ik sta voor een culturele sector in al zijn uitingsvormen waar voor iedereen een aansprekend aanbod is. De Code Diversiteit en Inclusie (code D&I) is hierin een belangrijk instrument. De code D&I is een gedragscode voor en door de culturele sector. De code D&I richt zich op diversiteit in brede zin en benoemt 4 P’s waarop je kan werken aan diversiteit en inclusie: personeel, partners, programma en publiek.
Ik begrijp dat het aannemen van divers personeel in de grote orkesten en concours een uitdaging kan zijn, gezien de beperkte diversiteit van studenten die afstuderen aan de conservatoria. De keten van talentontwikkeling begint wanneer kinderen voor het eerst in aanraking komen met cultuur. Dat gebeurt veelal op de basisschool. Daarom is het binnenschoolse cultuureducatiebeleid er op gericht om álle kinderen die kans te geven. De Minister voor primair en voortgezet onderwijs is daarnaast het programma School en Omgeving gestart. Dit heeft als doel ook buitenschoolse cultuureducatie te stimuleren, juist voor kinderen voor wie dat van huis uit niet vanzelfsprekend is. Daarnaast kunnen ouders via het Jeugdfonds Sport & Cultuur een bijdrage voor cultuur- en sportlessen aanvragen. Op die manier stimuleer ik dat elk kind de kans krijgt zich te ontwikkelen tot cellist, acteur of schrijver. In 2023 is op verzoek van de leden Mohandis, Westerveld en Kwint5 het fonds opgehoogd met € 250.000 om cultuurdeelname voor kinderen toereikend te faciliteren.
De kunstvakopleidingen hebben daarnaast verschillende mogelijkheden om een diverse populatie aan nieuwe studenten aan te trekken. Dat begint al bij de voorlichtingsdagen waarin het belangrijk is om een diverse groep toekomstige studenten aan te spreken. Maar ook hebben opleidingen de taak om te zorgen dat iedereen zich veilig en geïncludeerd voelt binnen de opleiding en zijn talent kan ontwikkelen. Daarbij kunnen opleidingen natuurlijk ook kijken naar de inrichting van hun onderwijsprogramma.
Mijn beleid omtrent het bevorderen van diversiteit en inclusie richt zich naast de interne organisatie, ook op het bereiken van een breder publiek. In de code D&I staan verschillende manieren en voorbeelden uit de sector genoemd om een breder publiek te bereiken. Denk in dit geval bijvoorbeeld aan het bieden van korting voor mensen met een minimuminkomen (publiek), partnerschappen aangaan met scholen waar kinderen niet altijd van huis uit in aanraking komen met kunst en cultuur (partners) of het vormgeven van de programmering op een manier die aansluit bij de doelgroep die je probeert te bereiken (programma). Ik verwacht niet dat alle instellingen op alle vlakken alles doen, maar verwacht wel van elke instelling dat zij in ieder geval íets doen.
Hiermee stimuleer ik een samenleving waarin iedereen cultuur kan ervaren.
Bent u het er mee eens dat het kwalijk is dat docenten aangeven noodgedwongen zzp’er te zijn geworden? En dan de daaruit volgende financiële risico’s nu bij hen liggen? Hoe denkt u in de toekomst aan voldoende docenten en begeleiders voor cultuur te komen als het zo onaantrekkelijk is in de sector te werken?
Uit gegevens van het CBS blijkt dat in de periode 2017/2019 zo’n 60 procent van de werkenden in de culturele sector werkzaam was als zelfstandige6. Dat is aanzienlijk hoger dan gemiddeld in de werkzame beroepsbevolking. Het werken als zzp’er behoort een eigen keuze te zijn. Het kabinet wil de balans herstellen als het gaat om het werken met zelfstandigen en als zelfstandige. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft daarom op 3 april 2023 de Kamer een brief gestuurd met een uitgebreid pakket aan arbeidsmarktmaatregelen om dat te bewerkstelligen.7 Ik ben van mening dat het belangrijk is dat we ons er voor inspannen om werken in de culturele en creatieve sector zo aantrekkelijk mogelijk te maken. In dat kader ondersteun ik ook het programma fairPACCT dat zich richt op het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en collectieve afspraken voor werkenden in de culturele en creatieve sector. Met het formeren van ketentafels voor deelsectoren worden werkverleners, werkenden en andere partners in de keten uitgenodigd om concrete afspraken te maken over fair practice en in het bijzonder fair pay. Eén tafel richt zich specifiek op professionals in kunsteducatie en amateurkunst. Ik verwacht de Kamer voor de zomer een brief over de arbeidsmarkt in de culturele en creatieve sector te sturen met de laatste stand van zaken over het programma.
Uit de monitor amateurkunst3 die LKCA driejaarlijks uitvoert blijkt dat 42% van de Nederlandse bevolking cultureel en creatief actief is, die doen dat wel steeds vaker individueel; hoe kijkt u aan tegen afnemende infrastructuur en de maatschappelijke betekenis van samen cultuur beoefenen?
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Zoals ik ook in vraag 4 benoem, zie ik dat er veel verschillende manier zijn waarop kinderen, jongeren en volwassenen cultuur beoefenen. Die keuzevrijheid juich ik toe. Samen cultuur beoefenen vindt niet in alle gevallen plaats binnen de structuur van een vereniging. Denk bijvoorbeeld aan de communities binnen het informele circuit van de urban arts. Via het Fonds voor Cultuurparticipatie stimuleer ik allerlei vormen van gezamenlijke- én individuele cultuurbeoefening, bijvoorbeeld middels de regeling «Samen Cultuur Maken». Want samen cultuur maken verbindt mensen, versterkt hun veerkracht en stimuleert persoonlijke ontwikkeling. Samen cultuur maken heeft voordelen voor het individu en voor de samenleving als geheel.
Tegelijkertijd moet iedereen die aan cultuurbeoefening wíl doen bij een vereniging of andere organisatie, daar toegang toe hebben ongeacht woonplaats of inkomen. Zie ook mijn antwoorden bij vraag 3, 4 en 6.
Wob documenten aangaande de aanschaf van De vaandeldrager en de informatiepositie van de Staten-Generaal |
|
Peter Kwint , Lisa Westerveld (GL), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Klopt het dat uit de geopenbaarde stukken blijkt dat er een uit 2018 daterende Call Option Agreement (COA2018) was om De vaandeldrager te mogen kopen voor 165 miljoen euro tot zestig dagen na de afgifte van een exportvergunning? Was deze COA2018 rechtsgeldig?1
Op het moment dat de onderhandelingen tussen de Nederlandse staat en de verkopende partij zijn gestart in november 2021 was de COA2018 reeds verlopen. Doordat de Franse overheid in 2019 een negatief besluit had genomen over het afgeven van een exportvergunning kon er al geen beroep meer worden gedaan op de exclusieve koopoptie die in de COA2018 was opgenomen.
Verplicht een Call Option Agreement de verkoper te leveren voor de afgesproken prijs, indien de koper zich op de optie beroept? Was de verkoper van De Vaandeldrager juridisch verplicht het schilderij te leveren voor 165 miljoen euro, indien de koper een beroep op de optie had gedaan?
De COA2018 was reeds verlopen. Er was dus geen verplichting meer voor de verkoper om op grond van de COA2018 te leveren. Het stond de verkoper ook vrij om een andere prijs te bepalen.
Klopt het dat uit de stukken blijkt dat de verkopende partij het schilderij op een gegeven moment niet meer wilde verkopen voor de in de COA2018 opgenomen prijs van 165 miljoen euro en vervolgens het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Ministerie van Financiën akkoord gingen met tien miljoen euro extra? Waarom is de verkoper niet aan de overeengekomen prijs van 165 miljoen euro gehouden, wat de belastingbetaler tien miljoen euro zou hebben bespaard?
Het klopt dat de verkoper op enig moment in het onderhandelingstraject met de Nederlandse staat te kennen heeft gegeven niet bereid te zijn het werk van de hand te doen voor een prijs lager dan 175 miljoen euro. Maar verkoper was op dat moment al niet meer gehouden aan de exclusieve koopoptie van 165 miljoen euro.
Klopt het dat ambtenaren de argumentatie «de aankoop verloopt soepeler als we 175 miljoen euro betalen» als onvoldoende beschouwden, omdat in de COA2018 de prijs van 165 miljoen euro stond vermeld en die «strekt zich uit over een periode in de toekomst»? Waren uw ambtsvoorganger en de ambtsvoorganger op het Ministerie van Financiën op dat moment voornemens de COA2018 met beide Kamers te delen?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers. Overigens was de COA2018 juridisch al niet meer relevant als het gaat om de vraagprijs.
Klopt het dat uw ambtsvoorganger het aankoopbedrag van 175 miljoen euro richting beide Kamers gemotiveerd heeft door te wijzen op een taxatierapport uit 2018 en de grillige kunstmarkt? Klopt het daarnaast dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, ongeacht de marktprijs, waardoor in dit geval de COA2018 prevaleert boven de grilligheid van de markt? Als de kunstmarkt, gezien de COA2018, irrelevant was, waarom is dan op de «grilligheid» van de kunstmarkt een beroep gedaan bij het informeren van beide Kamers?
Het klopt dat het aankoopbedrag werd gemotiveerd door te wijzen op een taxatierapport en de grillige kunstmarkt.
Het klopt in z'n algemeenheid ook dat een Call Option Agreement de houder het recht geeft om iets aan te kopen tegen een vaste prijs gedurende de vastgelegde periode, maar een en ander is uiteindelijk afhankelijk van de specifieke afspraken die partijen in een COA vastleggen. De COA2018 prevaleerde in elk geval niet boven de grilligheid van de kunstmarkt, omdat de koopoptie van de COA2018 al was verlopen. De onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat speelden zich dus volledig af in de context van wat zij op dat moment een reële prijs vonden. Op basis van die informatie zijn beide Kamers geïnformeerd.
Waarom zijn beide Kamers bij de beantwoording van vragen tijdens de debatten niet geïnformeerd over de COA2018, aangezien veel vragen van de leden van beide Kamers over de hoogte van de aankoopprijs gingen?
De koopoptie in de COA2018 was al verlopen, waardoor de COA2018 juridisch niet langer relevant was voor de bepaling van de vraagprijs. Daarnaast was de Nederlandse staat, zoals aangegeven, geen partij in de COA2018.
Is er betaald voor het verkrijgen van de koopoptie op De Vaandeldrager, aangezien de verkoper van een koopoptie het voordeel heeft een vergoeding te ontvangen, ongeacht of deze uitgeoefend wordt? Zo ja, door wie en hoeveel?
Het is mij niet bekend of er is betaald voor het verkrijgen van een koopoptie op De Vaandeldrager. De COA2018 is een overeenkomst tussen de verkoper en het Rijksmuseum. De Nederlandse staat was geen partij.
Klopt het dat het taxatierapport uit 2018 niet aan beide Kamers is gestuurd ten behoeve van debat en besluitvorming? Zo ja, waarom niet?
Omdat bij de onderhandelingen tussen verkoper en de Nederlandse staat geen sprake was van een exclusieve koopoptie voor de Nederlandse staat, zouden andere mogelijk geïnteresseerde partijen de vraagprijs op kunnen drijven wanneer deze bekend zou worden. Daarom was het zaak de geschatte waarde in het taxatierapport, die ver boven de door verkoper gewenste prijs lag, gedurende de onderhandelingen buiten de openbaarheid te houden. Het zou anders de onderhandelingspositie van de Nederlandse staat danig kunnen schaden.
Op welke grond is in bijlage 7a, op de vijfde bladzijde midden het document, enkele regels weggelakt? Het betreft de zin die begint met «De Vaandeldrager is», en die wordt gevolgd door «Het is dan ook niet verbazingwekkend dat er al generaties van wordt gedroomd De Vaandeldrager terug te laten keren naar ons land.»2
Deze tekst is uit het document verwijderd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g van de Wob, dus ter voorkoming van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden. Dit staat vermeld in het verwijderde tekstblok met de code «10.2.g». Op pagina 5 van het Wob-besluit van 25 februari 2022 is onder 5.3 gemotiveerd waarom deze informatie is verwijderd: «Daarnaast bevatten de documenten met nummers 7 en 7a informatie over schilderijen in buitenlands particulier bezit en de relevantie daarvan voor de Nederlandse staat. Ik ben ook hier van mening dat openbaarmaking hiervan de Nederlandse staat onevenredig zou kunnen benadelen in haar eventuele toekomstige onderhandelingspositie met betrekking tot deze schilderijen. Ik ben van oordeel dat het belang van het voorkomen van een dergelijke benadeling voor de Nederlandse staat zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarheid. Ik maak deze passages daarom niet openbaar.»
Waarom wordt correspondentie tussen het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en het Rijksmuseum als intern beraad in het kader van de Wob gezien? Is het Rijksmuseum een bestuursorgaan, aangezien artikel 1c van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) intern beraad definieert als beraad binnen een bestuursorgaan of binnen een kring van bestuursorganen? Zo ja, kunt u deze status als bestuursorgaan onderbouwen? Zo nee, hoe kan in dat geval de bedoelde correspondentie gekwalificeerd worden als intern beraad en daarom deels niet openbaar worden gemaakt?3
Het Rijksmuseum kwalificeert niet als bestuursorgaan, maar als een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (in dit geval het ministerie) werkzame instelling waarmee intern beraad (ook) mogelijk is. Dit staat reeds toegelicht in het Wob-besluit van 25 februari 2022 op pagina 6 onder 5.4: «Hierbij is van belang op te merken dat de Stichting Rijksmuseum Amsterdam een onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van OCW werkzame instelling is, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wob, voor zover het gaat om de zorg voor het beheer van museale cultuurgoederen van de staat. In het geval van de aankoop van De Vaandeldrager heeft vast overleg plaatsgevonden met het Rijksmuseum Amsterdam over advisering rondom de aankoop en de positie van het Rijksmuseum als partij daarbij. Dit overleg vond plaats in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de bestuurlijke aangelegenheid onderhavig aan dit Wob-verzoek, namelijk de aankoop van De Vaandeldrager. Ook het overleg met het Rijksmuseum in het kader van deze bestuurlijke aangelegenheid kwalificeert daarom in dit geval als intern beraad in de zin van artikel 11, eerste lid, van de Wob.»
Klopt het dat uit de Wob vrijgegeven correspondentie van 1 november 2022 opgemaakt kan worden dat het Elysée een doorslaggevende stem zou hebben? Gaat dit over het niet verlengen van het exportverbod per 24 november 2021? Zo nee, waarover wel?
In de correspondentie die is vrijgegeven kan de bovengenoemde frasering gevonden worden. Het ging om een karakteriserende opmerking over het Franse overheidsapparaat dat, vergeleken met de Nederlandse overheid, vrij centralistisch is georganiseerd. In de contacten die tussen de Nederlandse staat en de Frans overheid bestonden, zou daarmee rekening gehouden moeten worden.
Waarom was afstemming met Frankrijk nodig?
Uit oogpunt van diplomatie werd het belangrijk geacht dat Frankrijk als eerste naar buiten kon komen met de mededeling dat het niet zelf over zou gaan tot verwerving.
Zou Frankrijk na het verlenen van een exportvergunning nog invloed hebben op wie het werk zou aankopen? Zo nee, betekent dit dan dat bij het besluit tot vergunningverlening een rol speelde dat Nederland het werk zou kopen?
Wanneer eenmaal een exportvergunning is afgegeven, staat het de eigenaar van een werk vrij om naar eigen inzichten de uitvoer naar een buitenlandse partij overeen te komen.
Frankrijk kon de exportvergunning na het verstrijken van de 30-maandentermijn niet meer weigeren, omdat het geen gebruik had gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om zelf tot verwerving over te gaan. Wat de overwegingen zijn geweest voor Frankrijk om het werk niet zelf te verwerven is mij niet bekend.
Bent u van mening dat openbaarmaking van de inhoud van de COA2018 en de Sale&Purchase Agreement het Rijksmuseum onevenredig kan benadelen, omdat dit het vertrouwen van de verkopende partner in het Rijksmuseum zou schaden? Waarom zou dat verminderde vertrouwen het Rijksmuseum schaden, nu de verkoop van De vaandeldrager is afgehandeld? Moet uit uw standpunt worden afgeleid dat het vertrouwen van de verkopende partner voor de Nederlandse overheid zwaarder heeft gewogen dan het informeren van de Kamers over de COA2018 en dus over het aankoopproces? Zo nee, is bent u dan alsnog bereid die stukken openbaar te maken? Zo ja, hoe ziet de Staatssecretaris dat in verhouding tot het nieuwe beleid omtrent de openheid in relatie tot het parlement in verband met de democratische controle?
De COA2018 is een overeenkomst die in 2018 is gesloten tussen de verkoper en het Rijksmuseum – en dus niet de staat der Nederlanden – en bevat een vertrouwelijkheidsclausule. Deze clausule liet ruimte aan partijen om de COA2018 met de Ministers te delen mits deze de vertrouwelijkheid respecteren. Gelet hierop stond en staat het de Ministers niet vrij de COA2018 openbaar met derden te delen, zelfs niet met beide Kamers.
Bij de Sale and Purchase Agreement is het Rijksmuseum geen partij. Partijen daarbij zijn enkel verkoper en de Staat der Nederlanden. In de Sale and Purchase Agreement is een afspraak opgenomen over de vertrouwelijkheid van informatie omtrent de onderhavige transactie. Dit is vastgelegd in een geheimhoudingsclausule die belet dat de inhoud van de overeenkomst met derden wordt gedeeld. Het openbaar delen van de overeenkomst met uw Kamer terwijl deze afspraak is gemaakt zou dan ook in strijd zijn met het belang van de staat, conform het kader van de «Beleidslijn actieve openbaarmaking nota's 2022». Tegelijkertijd hecht ik aan het verschaffen van maximale transparantie aan uw Kamer. Daarom zal de Sale and Purchase Agreement op korte termijn vertrouwelijk ter inzage worden gelegd zodat de commissieleden hier alsnog kennis van kunnen nemen, met hierbij wel de kanttekening dat deze vertrouwelijke informatie geen onderdeel kan uitmaken van het publieke debat.
Klopt het dat u een risico ziet van een verslechtering van de toekomstige onderhandelingspositie voor de Nederlandse Staat? Betekent dit dat u erkent dat de Nederlandse Staat, door de verkopende partij niet aan zijn contractuele verplichting te houden, zijn toekomstige onderhandelingspositie heeft ondergraven?
Het is onduidelijk op welke contractuele verplichting van de verkopende partij wordt gedoeld. In elk geval kan het de toekomstige onderhandelingspositie van de Nederlandse staat worden geschaad, wanneer Nederland in weerwil van geheimhoudingsverplichtingen de inhoud van een Sale and Purchase Agreement openbaar zou maken.
Waarom zijn beide Kamers onder grote tijdsdruk gezet, aangezien uw ambtsvoorganger op het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 9 december 2021 heeft verzocht het voorstel vóór het Kerstreces te behandelen, dat wil zeggen binnen twee weken, «want er is beperkte tijd om alles rond te krijgen»? In de vrijgegeven stukken staat over het koopproces: «Eerstvolgende deadline is 31 januari 2022. Kan verlengd indien nodig». Kunt u dit toelichten?4
De snelheid waarmee mijn ambtsvoorganger het voorstel graag door de Uw Kamer behandeld zag worden, had te maken met de inschatting dat de Eerste Kamer láter tot behandeling zou overgaan dan uiteindelijk het geval was. Dit bovendien in de wetenschap dat Nederland uitsluitend exclusieve onderhandelpartner was gedurende de periode van de intentieverklaring die in december 2021 was gesloten met verkoper.
Ik ben de Kamers erkentelijk dat zij met deze voortvarendheid het wetsvoorstel hebben behandeld.
Bent u van mening dat beide Kamers goed en volledig geïnformeerd zijn, voordat zij akkoord gaven aan de koop van De Vaandeldrager? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is steeds de insteek geweest om, waar mogelijk, zo tijdig en volledig mogelijk informatie te delen met de Eerste en Tweede Kamer. In gevallen dat deze intentie klemde met privacygevoelige informatie of met strategische overwegingen tijdens het aankoopproces kan er aanleiding zijn geweest hiervan af te wijken. Ik meen dat de Kamers destijds zoveel als mogelijk zijn geïnformeerd om een weloverwogen beslissing te nemen ten aanzien van de aankoop.
Het artikel ‘Schilderij met ‘sigaarrokende oude mannen’ na kritiek weg uit Universiteit Leiden: ‘Heel dom’’ |
|
Hatte van der Woude (VVD) |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schilderij met «sigaarrokende oude mannen» na kritiek weg uit Universiteit Leiden: «Heel dom» en berichten elders van vergelijkbare incidenten?1
Ja.
Is de Minister het ermee eens dat een schilderij verwijderen zonder debat op aangeven van een medewerker of een handvol medewerkers, puur vanwege het geslacht en huidskleur van de afgebeelde mensen, een vorm van zowel seksisme als racisme is, en dat de activisten zich dus schuldig maken aan alles wat zij zeggen te bestrijden?
Allereerst gaat een onderwijsinstelling zelf over de inrichting van haar gebouw en over de kunst die zij toont. OCW heeft inmiddels contact gehad met de Universiteit Leiden en de Universiteit Leiden heeft aangegeven dat het geen officieel besluit was om het schilderij weg te halen, maar dat er sprake was van een spontane actie van een aantal medewerkers. Inmiddels hangt het schilderij weer op zijn oude plek. De Universiteit wil graag een inhoudelijke discussie over representatie, diversiteit en inclusie en heeft aangekondigd dat een divers samengestelde commissie gaat kijken wat de beste aanpak is om het schilderij beter tot zijn recht te laten komen. De universiteit heeft mijns inziens inmiddels een zorgvuldig proces ingericht om te kijken waar het schilderij het beste tot zijn recht komt.
Wat vindt u, als voorstander van «wrijving in het debat», van deze acties?2
Ik lees in het artikel in De Telegraaf dat studenten niet blij waren met het schilderij, omdat het voor hen afdoet aan de diversiteit op de onderwijsinstelling en in de samenleving. Ik ben inderdaad voorstander van debat en dat mag ook schuren. Kunst kan daarbij een goede aanjager zijn van het debat, omdat het ons doet nadenken en reflecteren. Het is goed dat er discussie wordt gevoerd over representatie bij de instellingen.
Het vergroten van de inclusiviteit is een belangrijke opdracht aan de instellingen en ik hoop en verwacht dat er in de toekomst een inhoudelijk debat wordt gevoerd voordat een dergelijke actie wordt ondernomen.
Ziet u, hoewel u geenszins in directe zin verantwoordelijkheid draagt voor deze individuele casussen, wel een verband met de suggesties die eerder zijn aangedragen vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om «kwetsende kunst» van gangen te verwijderen en het curriculum te «dekoloniseren»?3
Er is discussie in de samenleving over het verleden en de doorwerking daarvan. Dit benoem ik ook in de Kamerbrief waar u in uw vraag naar verwijst. Ik heb niet opgeroepen kunst te verwijderen. Ruimte voor verschillende inzichten en de ontwikkeling daarvan vind ik belangrijk. Universiteiten bieden ruimte en faciliteiten voor discussie over een veelheid van gevoelige onderwerpen en politieke meningen. Iedereen in onze gemeenschap mag zich uitspreken en een mening hebben over deze onderwerpen op een respectvolle manier. Ook als het schuurt. Debat over zaken waarover de meningen verschillen, scherpt ons vermogen om te groeien, om te leren, om te ontwikkelen, en wordt gevoed door wederzijdse kritiek en open discussies. Ik heb vertrouwen in de onderwijsinstellingen om dat debat inhoudelijk te voeren en te faciliteren.
Ziet u in datzelfde verband ook uw eigen bijdrage aan dit activistische klimaat door in uw recent verschenen agenda tegen racisme en discriminatie volledig mee te gaan met de activistische terminologie uit het Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Racisme en Discriminatie, nog voordat dat stuk überhaupt met de Kamer besproken is?4
De ambities uit de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme zijn gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel zoals verwoord in het eerste artikel van de Grondwet en de gelijkebehandelingswetten. Dat geeft de overheid de opdracht om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland eerlijke kansen krijgt. Het doel van de agenda tegen discriminatie en racisme is dan ook om als overheid alle vormen van uitsluiting tegen te gaan.
Snapt u dat het ministerie, door via beleidstukken mee te gaan in dit activisme, een klimaat schept, waarin mensen de maat nemen op basis van hun afkomst, huidskleur en geslacht de norm wordt en deze activisten zich gelegitimeerd voelen om hiermee door te gaan en steeds meer ruimte te nemen?
Ons doel als ministerie en als rijksoverheid is om ruimte geven aan de diversiteit in de samenleving en om discriminatie en racisme te voorkomen en tegen te gaan. Dit zijn thema’s die leven in de maatschappij en dus ook op universiteiten. Dat komt niet door hoe het ministerie zich mengt in deze discussie, maar door de onvrede van mensen die zich niet thuis voelen of niet gerepresenteerd voelen op een onderwijsinstelling. Onderwijsinstellingen moeten voor iedereen veilig, toegankelijk en inclusief zijn.
Bent u het ermee eens dat er geen grondrecht bestaat om je niet gekwetst te voelen?
We streven naar een inclusieve samenleving waarin iedereen de eerlijke kansen krijgt om mee te doen aan de samenleving. Daarvoor is het belangrijk om ruimte te creëren voor verschillende standpunten en perspectieven, zonder dat het systematisch kwetsen van iemand dit in de weg kan staan.
Wat wilt u doen om het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten te herstellen?
In de vraag is de veronderstelling besloten dat het klimaat voor het academische vrije debat in universiteiten niet goed is en hersteld dient te worden. Dit bestrijd ik. Er is een discussie ontstaan over een kunstwerk dat in het Academiegebouw van de Universiteit Leiden hangt. Die discussie raakt aan de wijze waarop leden van de academische gemeenschap zich verhouden tot de universiteit, haar geschiedenis, het gebouw en de mensen die zich daarin bevinden. Die discussie wordt in alle openheid gevoerd. Zo heeft de Leidse hoogleraar Remco Breuker een interessante kritiek op het handelen van het bestuur gepubliceerd in het universitair weekblad Mare.5 Ook de universiteitshistoricus Pieter Slaman heeft een kritische noot geplaatst in datzelfde medium.6 De heren Floris en Job Cohen hebben in een open brief aan het college van bestuur aangeboden om toelichting te geven op de context en betekenis van het schilderij, waarop hun vader is afgebeeld.7 Ook hebben medewerkers van de universiteit zich in de landelijke media uitgesproken over de kwestie. De voorzitter van het CvB heeft uitleg gegeven over wat is gebeurd en heeft aangekondigd dat er onderzocht zal worden over hoe het schilderij beter tot zijn recht komt. Dit zijn enkele voorbeelden waaruit ik opmaak dat het vrije debat wordt gevoerd.
Berichten dat artiesten hun tour annuleren vanwege onder meer te hoge kosten |
|
Peter Kwint |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hoeveel Nederlandse artiesten zijn genoodzaakt hun tour te annuleren, omdat het vanwege te hoge kosten, door onder andere de hoge inflatie en hoge transport- en vervoerskosten, niet meer financieel rendabel is?1
Ik heb signalen ontvangen over de stijgende kosten voor artiesten en ik ben mij er van bewust dat de inflatie het organiseren van een tournee onder druk zet. Het is mij echter niet bekend in hoeveel gevallen dit geleid heeft tot het annuleren van tournees van Nederlandse artiesten.
Bent u nog steeds in gesprek met gemeenten en provincies over mogelijkheden om de popcultuur in Nederland te versterken en om te komen tot een gedeelde visie op wat nodig is voor een levendige popcultuur?2 Kunt u dit toelichten? Wanneer kunnen we de resultaten van deze gesprekken verwachten?
Ik ben en blijf in gesprek met gemeentes en provincies om de levendige popcultuur die we kennen te behouden en te versterken daar waar nodig. Ik wil de popsector ook betrekken in het proces over de vernieuwing van het bestel.
In mijn kamerbrief Toekomst culturele basisinfrastructuur3 ga ik in op verbeteringen die we al bij de aanvraagronde 2025–2028 mee kunnen nemen, maar geef ik ook aan dat er andere vraagstukken zijn die een langere adem en doordenking nodig hebben. Hieronder vallen onder andere de samenwerking tussen overheden, een breder instrumentarium en de verhouding tussen de bis en de rijkscultuurfondsen. De raad zal in het najaar 23 adviseren over de toekomstige herziening van het bestel. De uitwerking van de visie wat nodig is voor een levende popcultuur hangt hiermee samen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de popsector om te kijken op welke manier gerichte ondersteuning van de overheid de sector door deze periode heen kan helpen?
Het gesprek met de sector en diens vertegenwoordigers over gerichte ondersteuning is al langere tijd gaande. Naar aanleiding van de gesprekken die ik gevoerd heb en onder andere het rapport «Een Weerbare Popsector»4 heb ik besloten de Upstream regelingen van Fonds Podiumkunsten en het Stimuleringsfonds voor de Creatieve Industrie voor midcareer popartiesten met twee jaar te verlengen. Ook komen er extra middelen voor deze regeling beschikbaar. Daarnaast komt er vanuit de herstelmaatregelen een nieuwe subsidieregeling voor jonge muziekmakers: dit betreft een tourloket voor Nederlandse talentvolle artiesten die binnen Nederland op tournee gaan. Hierbij is ook specifiek gekeken naar de noden in de sector. Tevens heb ik een nieuwe regeling voor muziekhubs aangekondigd waarmee ik de ontwikkeling van makers op zowel zakelijk als artistiek vlak in de muzieksector ondersteun.
Hoe staat het met de verzekerbaarheid van tours voor Nederlandse artiesten? Is dit ook mogelijk, zeker nu de risico’s om ergens op tour een keer COVID op te lopen en daarna de rest van de tour te moeten afzeggen groot zijn?
In de «Kamerbrief Stand van zaken moties en toezeggingen inzake cultuur» van 4 november jl.5 ga ik in op een eerdere vraag van de Kamer wat betreft de stand van zaken met betrekking tot de onverzekerbaarheid van culturele evenementen tegen een pandemie. De verzekerbaarheid van evenementen is anders dan de verzekerbaarheid van tours voor Nederlandse artiesten. De stand van zaken met betrekking tot de onverzekerbaarheid is dat de evenementensector momenteel eerst zelf werkt aan een toekomstplan dat op enig moment aan de overheid zal worden voorgelegd ter bespreking. In zijn algemeenheid is het verzekeren van activiteiten iets dat in de markt plaatsvindt. De overheid is terughoudend met het overnemen van risico’s en ik zie daar in dit geval ook geen aanleiding voor. Overigens heb ik geen signalen ontvangen over de onverzekerbaarheid van tours voor Nederlandse artiesten.
Welke verantwoordelijkheid ziet u weggelegd voor de techreuzen en streamingplatforms in het ondersteunen van livemuzikanten? Bent u van mening dat de huidige streamingafdrachten voor een groot deel van de artiesten nog niet het begin van een leefbaar inkomen opleveren? Bent u bereid ook een streamingheffing voor audio-platforms te overwegen, evenals een bijdrage van techplatforms aan de sector?
Artiesten hebben vaak meerdere inkomstenbronnen. Streamingsafdrachten kunnen hier onderdeel van uitmaken. In het onderzoek over de Stand van zaken in de Nederlandse popsector6 dat mijn voorganger heeft laten uitvoeren wordt geconstateerd dat de popsector een complexe waardeketen kent. In dit onderzoek wordt ook ingegaan op de verschillende onderdelen van de waardeketen, hoe deze samenhangen en worden er adviezen gegeven. Specifiek over veranderende businessmodellen en in het bijzonder op het gebied van streaming wordt het volgende geschreven: «Voor de nabije toekomst geldt dat het business model voor de exploitatie van muziekopnamen via streamingdiensten nog geruime tijd ter discussie zal staan. Een van de geïnterviewden geeft aan dat het streamingmodel zoals Spotify dat heeft neergezet nog verder moet uitkristalliseren. Voor makers, zowel uitvoerende muzikanten als auteurs geldt dat, willen zij bouwen aan een stevige en veerkrachtige basis voor hun muzikale carrières, de inkomsten uit streaming in de toekomst substantiëler zullen moeten zijn dan nu het geval is. Daarvoor moeten ze zowel de platenmaatschappijen aanspreken, voor een aandeel in de vergoedingen die Spotify verstrekt, en de platforms waarvoor nu een evidente value gap geldt, YouTube in het bijzonder.» Ik zie hier vooral een rol weggelegd voor de makers om in gesprek te gaan met de platenmaatschappijen en de platforms waarvoor nu een evidente value gap geldt. Ik zal dit onderwerp terug laten komen in gesprekken met het veld om te horen wat de stand van zaken is.
Met betrekking tot de mogelijkheden voor een investeringsverplichting of heffing voor audio verwijs ik naar de Kamerbrief van 16 november 2021, «Stand van zaken moties en toezeggingen met betrekking tot cultuur».7 Hierbij is gewezen op de verschillen tussen de audiovisuele sector en de audiosector. Naast een kostenverschil tussen de beide soorten producties (audiovisuele producties zijn in veel gevallen (veel) duurder dan audioproducties) is er het gegeven dat grote aanbieders van video-on-demand-diensten, zoals Netflix, ook zelf produceren, en dat aanbieders van muziekdiensten, zoals Spotify, zelf geen muziek produceren maar een platform bieden. Daarnaast zijn de verdienmodellen verschillend. Indien men een heffing of een investeringsverplichting wil opleggen aan aanbieders die zijn gevestigd in andere EU-lidstaten (zoals Spotify) dan is daar EU-regelgeving voor nodig. Daarvan is op audiovisueel terrein wel sprake, namelijk de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten. In de audiosector is daarvan echter geen sprake. Naast de juridische vraag of EU-regelgeving ruimte biedt om een investeringsverplichting of een heffing in het leven te roepen, betreft het ook een politieke vraag: de wenselijkheid van een maatregel voor aanbieders – gevestigd in andere (EU)landen – van audio ter stimulering van Nederlandse muziek. Op grond van bovenstaande overwegingen zie ik voor de audiosector momenteel geen aanleiding voor een investeringsverplichting of een heffing.
Op welke wijze gaat u het verdienmodel van Nederlandse artiesten verbeteren? Bent u bereid om met een plan te komen voor verbetering van de inkomenspositie van livemuzikanten en deze voor de begrotingsbehandeling te presenteren? Zo nee, waarom niet? Wat is uw analyse van de huidige problematiek voor livemuzikanten om rond te kunnen komen? Gaat er niet genoeg geld rond in de sector of komt het op de verkeerde plekken terecht? En wat bent u bereid daaraan te doen?
Eén van de maatregelen die ik heb getroffen om het verdienmodel van Nederlandse artiesten te verbeteren is middels een bijdrage aan de ketentafels die Platform ACCT organiseert over de uitwerking van fair practice en fair pay.
Naast andere sectoren, neemt ook de popsector hier aan deel. Deze «ketentafel pop» verkent de inkomenspositie van onder andere popmuzikanten in het livecircuit. Naar verwachting zal de ketentafel popmuziek in het voorjaar van 2023 met een eerste instrument komen om de fase waarin popmuzikanten zich in hun loopbaan bevinden inzichtelijk te maken, zodat het veld en de makers handvatten krijgen om daden bij woorden te voegen waar het een eerlijke beloning betreft. De popsector stelt zich zeer constructief op tijdens deze gesprekken en vormt daarmee een voorbeeld voor andere sectoren. Ik volg deze ontwikkelingen met veel interesse.
Aanvullend heb ik ervoor gekozen om de komende twee jaar de middelen voor de arbeidsmarkt breed in te zetten. Ik zorg de komende periode voor financiële ondersteuning wanneer een opdrachtgever iemand in dienst neemt, en ik zorg voor de financiële ondersteuning van zzp’ers waar het sociale voorzieningen betreft (oogvoorimpuls.nl). Daar kunnen ook organisaties en werkenden in de popsector al op korte termijn gebruik van maken. De komende twee jaar benut ik om te onderzoeken welke deelsectoren een aantoonbare achterstand hebben, om zo te komen tot een zinvolle verdeling van de beschikbare middelen.
Tevens verwijs ik ook naar maatregelen ten behoeve van de positie van artiesten die ik heb aangekondigd in de Meerjarenbrief Cultuur – De Kracht van Creativiteit8: extra gelden voor de Upstream regelingen bij het Fonds Podiumkunsten en het Stimuleringsfonds voor de Creatieve industrie en de nieuwe regeling voor muziekhubs. Ook wordt vanuit de herstelmiddelen voor Impuls Makers een nieuw Tourloket voor Nederlandse artiesten geïnitieerd. Drie maatregelen waar artiesten, en met name ook juist de uitvoerende muzikanten in het livecircuit op korte termijn baat bij zullen hebben en die aanvullend zijn op reeds bestaande regelingen bij de fondsen.
Op welke manier bent u in gesprek met de podia van Nederland, die geconfronteerd worden met exploderende energierekeningen? Kunnen zij, indien nodig, op extra steun rekenen? Kunt u ervoor zorgdragen dat eventuele meerkosten niet afgewenteld worden op artiesten, bijvoorbeeld in de vorm van een commissiebedrag over verkochte merchandise of anderszins?
Ik ben op de hoogte van de ontwikkelingen en heb contact met de brancheverenigingen en het veld. Veel ZZP’ers in de culturele en creatieve sector zullen geholpen worden door het energieplafond dat het kabinet heeft aangekondigd. Het kabinet werkt tevens aan de uitwerking van de aangenomen motie van leden Paternotte, Kuiken en Klaver. Deze motie verzoekt het kabinet om bij de zoektocht naar oplossingen voor energie-intensieve MKB ook te kijken naar gerichte ondersteuning van scholen en culturele instellingen en te kijken of gemeenten daarbij een rol kunnen spelen.9 Over de uitvoering van de motie Paternotte, c.s., waar dit onderdeel van uitmaakt, zal de Kamer uiteraard worden geïnformeerd. Deze gerichte ondersteuning zal zicht bieden op energiecompensatie en niet op specifieke afspraken zoals dat meerkosten niet afgewenteld worden op artiesten.
Heeft u zicht op de besteding van coronasteunmaatregelen? Hoe wordt voorkomen dat deze op de plank belanden? Zijn er nog extra maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat deze middelen bij de makers belanden?
Ik hecht er belang aan de impact van de coronasteunmaatregelen goed in beeld te krijgen. Daarom laat ik het onderzoeken. Ik verwijs hierbij naar de «Kamerbrief Stand van zaken moties en toezeggingen inzake cultuur»10 van 4 november jl. waarin ik de Tweede Kamer informeer over het rapport van de Boekmanstichting over de gevolgen van corona op de financiële situatie van culturele instellingen en werkenden (waaronder ZZP’ers) in de culturele sector.
Dit onderzoek is een vervolg op het onderzoek over het jaar 2020. Het maakt gebruik van een enquête onder culturele instellingen en van CBS gegevens over werkenden in de sector.11 Het onderzoek zal in november worden afgerond en direct na verschijnen worden gepubliceerd. Het onderzoek is een belangrijke bouwsteen van de evaluatie van het corona steunpakket voor de culturele en creatieve sector. Deze evaluatie heb ik zojuist aanbesteed en zal in het voorjaar van 2023 worden afgerond. Zoals mijn voorganger Minister van Engelshoven in 2021 in haar brief aan uw Kamer heeft bericht zal deze evaluatie een synthese zijn van alle beschikbare gebruiksgegevens, onderzoeken, branche- en CBS-statistieken aangevuld met een procesevaluatie.12 Ik zal deze evaluatie na verschijning naar de Tweede Kamer sturen met mijn beleidsreactie, met een afschrift aan de Eerste Kamer. Overigens krijg ik in gesprekken die ik met het veld voer over dit onderwerp niet de indruk dat er middelen op de plank blijven liggen. Mijn verwachting is dat de te verschijnen onderzoeksresultaten het zich hierop sterk zullen vergroten.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het naderende wetgevingsoverleg over de cultuurbegroting3?
Ja.
Het bericht ‘Kwart musea dreigt in financiële problemen te komen’ |
|
Lucille Werner (CDA) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Kwart musea dreigt in financiële problemen te komen»1 en het bericht «Bezoekers weten regionale musea niet goed meer te vinden»?2
Ja.
Klopt het dat een kwart van de Nederlandse musea als gevolg van achterblijvende bezoekersaantallen in financiële problemen dreigt te komen?
Ik krijg signalen dat de bezoekersaantallen bij bepaalde groepen in de culturele sector achterblijven ten opzichte van 2019. Dit geldt niet alleen voor musea, maar ook voor andere delen van de culturele sector. Dit lijkt te komen door onder andere het wegblijven van toeristen, concurrentie op de vrijetijdsmarkt en omdat kwetsbaar publiek nog voorzichtig is. Echter, in bepaalde sectoren is inmiddels ook een voorzichtige stijging van het aantal bezoekers te zien.
De Museumvereniging heeft een enquête gehouden onder haar ruim 450 leden, waarvan bijna de helft aan de enquête heeft deelgenomen. Daarvan geeft 18,4% aan te verwachten in de financiële problemen te komen en 25% in te teren op zijn vermogen. De enquête is uitgevoerd rond het opheffen van alle beperkende maatregelen en de hoop is dat het museumbezoek in de aankomende periode zal aantrekken. Ik heb daarover goed contact met de Taskforce Culturele en Creatieve Sector, waar de Museumvereniging onderdeel van uitmaakt.
De aanpak van corona voor de lange termijn is daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek, want corona blijft effect hebben op onze samenleving. Ook denk ik samen met de Taskforce na over de aanpak rondom het herstel van de culturele sector. Ik werk op dit moment aan de uitwerking van het coalitieakkoord, herstel van de culturele en creatieve sector na corona vormt daarbij het zwaartepunt. Ook de terugkeer van het publiek naar de zalen en musea heeft mijn aandacht. Ik heb u hierover recent geïnformeerd in mijn Hoofdlijnenbrief van 23 mei.
Klopt het dat dit vooral de middelgrote, kleinere en/of regionale musea betreft, die de gemeente als hoofdgeldschieter hebben, en particulier gefinancierde musea, die geen subsidie ontvangen?
Zoals geantwoord bij vraag 2 heeft de Museumvereniging een enquête onder haar ruim 450 leden uitgezet. Het merendeel van deze leden zijn musea waar de gemeente primaire subsidiegever is of het betreft particulier gefinancierde musea. Wel zijn er ondertussen via het Mondriaan Fonds diverse musea door verschillende regelingen financieel ondersteund. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het ondersteunen van door hen gefinancierde instellingen. Hiervoor heeft het kabinet in de verschillende coronasteunpakketten verschillende keren extra middelen vrijgemaakt.
Welke maatregelen neemt u om musea te steunen die als gevolg van de nasleep van de coronacrisis in financiële problemen dreigen te komen?
Met het einde van de beperkende maatregelen is ook de generieke en specifieke steun voor de culturele en creatieve sector, gestopt. Ik werk op dit moment aan de uitwerking van het coalitieakkoord, herstel van de culturele en creatieve sector na corona vormt daarbij het zwaartepunt. Ook de terugkeer van het publiek naar de zalen en musea heeft mijn aandacht. Ik heb u hierover geïnformeerd in mijn Hoofdlijnenbrief van 23 mei.
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Tekort aan vrijwilligers in musea»?3
Ja.
Klopt het dat musea te maken hebben met een tekort aan vrijwilligers, omdat die de drukte willen vermijden vanwege angst voor corona of zorgen voor iemand die corona heeft gehad?
Ik heb begrepen dat musea die sterk afhankelijk zijn van vrijwilligers, problemen ondervinden sinds het opheffen van de beperkende maatregelen. In de Hoofdlijnenbrief heb ik hier ook aandacht aan besteed.
Welke maatregelen neemt u om musea te steunen in de werving van vrijwilligers?
Zie antwoord op vraag 6.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de Museumvereniging en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten om oplossingen te zoeken om de financiële en personele problemen van musea en de bezoekersaantallen te verminderen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 spreek ik regulier met de Taskforce Culturele en Creatieve sector, waar de Museumvereniging onderdeel van is. In het bestuurlijk overleg van 9 mei jl. heb ik gesproken met VNG en IPO over de besteding van steunpakketmiddelen en benadrukt dat het van belang is dat de uitgekeerde middelen ten goede komen aan de culturele sector en haar makers. VNG en IPO geven aan dat zij beide dit belang onderschrijven. Door de provincies is, naast de ontvangen steunpakketmiddelen, daarom extra geïnvesteerd vanuit provinciale middelen om de culturele sector te steunen en zijn gemeenten gestimuleerd om de middelen aan cultuur te besteden. Uit informatie van de VNG blijkt dat gemeenten volop bezig zijn om steunpakketmiddelen zo goed mogelijk lokaal te laten landen, maar dat dit tijd vraagt. VNG ondersteunt de oproep aan gemeenten om de resterende middelen te besteden aan cultuur voor herstel dan wel transitie en maakt dit concreet door ondersteuning van gemeenten via bijvoorbeeld de Gids Corona, cultuur en gemeenten en webinars.
Bersiap |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rijksmuseum: toch aandacht voor term Bersiap»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat geprobeerd is om de genocide op landgenoten en andere niet-inlanders, die vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog plaatsvond in voormalig Nederlands-Indië, onder het tapijt te schuiven?
Dit is geen weergave van de feiten. Het Rijksmuseum heeft laten weten dat het museum de term Bersiap niet schrapt, maar zal uitleggen en voorzien van historische context.
Deelt u de mening dat we niet mogen vergeten dat er in de Bersiap-periode op grote schaal werd gemarteld, verkracht en vermoord? Zo ja, heeft u de bereidheid om, in samenspraak met de stichting Nationaal Monument slachtoffers Bersiap, te onderzoeken of er in Den Haag (de Weduwe van Indië) een Nationaal Bersiap-monument kan komen ter nagedachtenis aan de slachtoffers en ter voorkoming van het vervalsen van de geschiedenis?
Ik hecht aan aandacht voor onze gezamenlijke geschiedenis, inclusief de zwarte bladzijden daarin. Daarom waardeer ik de inzet van musea om historische onderwerpen toegankelijk te maken voor het publiek, gebaseerd op gedegen historisch onderzoek. Ik zie op dit moment geen aanleiding om de oprichting van een Nationaal Bersiap-monument te onderzoeken.
Het niet informeren van de FVD-fractie over de aankoop van De Vaandeldrager |
|
Thierry Baudet (FVD), Simone Kerseboom (FVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Minister lichtte FvD als enige fractie niet in over aankoop Rembrandt»1 van 29 december 2021?
Ja
Waarom heeft u de FVD-fractie als enige fractie in de Tweede Kamer niet geïnformeerd over de voorgenomen aankoop?
Op 8 december 2021 heeft mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer een incidentele suppletoire begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor 2022 gezonden. Deze incidentele suppletoire begroting regelt het budget voor de voorgenomen aankoop van het schilderij De Vaandeldrager van Rembrandt van Rijn door de Staat der Nederlanden. Op deze wijze wordt het parlement in de gelegenheid gesteld hierin tijdig en ten volle zijn rol te spelen.
Voorafgaand aan de indiening van de incidentele suppletoire begroting heeft mijn ambtsvoorganger een inschatting willen maken van de politieke haalbaarheid van het voorstel in deze unieke situatie. In dat kader heeft zij informeel contact opgenomen met vertegenwoordigers van verschillende politieke partijen. Naar ik heb begrepen heeft mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de kring van personen een persoonlijke afweging gemaakt. Deze moet mijns inziens los worden gezien van welk kabinetsbeleid dan ook.
Mij zijn geen andere gelegenheden bekend waarin mijn ambtsvoorganger bij consultering van de Kamer tot een vergelijkbare afweging is gekomen.
Op basis van welke criteria wordt bepaald of een Kamerfractie recht heeft op vertrouwelijke informatie? Waar kunnen Kamerfracties en burgers kennisnemen van deze criteria?
Zie antwoord vraag 2.
Is het gebruikelijk dat de FVD-fractie als enige fractie in de Tweede Kamer niet wordt geïnformeerd over bepaalde voornemens of beslissingen van het kabinet? Zo ja, kunt u een overzicht geven van momenten waarop is besloten de FVD-fractie niet te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Zou u het uitsluiten van de FVD-fractie van vertrouwelijke informatie «kabinetsbeleid» willen noemen? Zo ja, is dit besproken in de ministerraad? Zo nee, kunnen we uw antwoorden op deze vragen dan zien als afwijkend van het kabinetsstandpunt?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit het geval is, hoe valt dit dan te rijmen met het gegeven dat het kabinet «spreekt met één mond»?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitsluiten dat de FVD-fractie in de toekomst nogmaals (als enige fractie in de Tweede Kamer) informatie wordt onthouden door het kabinet?
Ik zie daarvoor nu geen aanleiding. Zie ook het antwoord op vraag 2 tot en met 6.
Is het gebruikelijk dat ministers persoonlijke of politieke (voor)oordelen over fractievoorzitters of Kamerleden bepalend laten zijn voor het achterhouden van informatie? Zo ja, vindt u dat het achterhouden van informatie van slechts één fractie een oneerlijk speelveld creëert, door de informatieachterstand die dat oplevert? Zo nee, meent u dan niet dat er nu een precedent is geschapen voor dergelijke gang van zaken?
De FVD-fractie heeft met de indiening van de incidentele suppletoire begroting en de daarbij behorende aanbiedingsbrief op basis van dezelfde informatie als alle andere fracties op dat moment ter beschikking stond een oordeel kunnen vellen over de voorgenomen verwerving. Er is daarin geen onderscheid gemaakt. Van een oneerlijk speelveld bij de behandeling van de incidentele suppletoire begroting is dan ook geen sprake.
In het kader van de parlementaire goedkeuring heeft de FVD-fractie daarmee tijdig kennis kunnen nemen van alle relevante informatie over de voorgenomen verwerving van De Vaandeldrager door de Staat der Nederlanden. Naar ik heb begrepen heeft de FVD-fractie niet deelgenomen aan het overleg daarover met mijn ambtsvoorganger en derhalve geen gebruik gemaakt van haar democratisch recht om in debat te gaan over de incidentele suppletoire begroting die de basis vormt voor de verwerving.
Vindt u dat de uitsluiting van specifieke partijen in het proces van informatievoorziening de democratische legitimiteit van de politieke besluitvorming ten goede komt? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet-informeren van fracties waar u persoonlijke of politieke (voor)oordelen over heeft, onderdeel van de «nieuwe bestuurscultuur»?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u het ermee eens dat u met het selectief achterhouden van informatie het vertrouwen van de burger in de politiek nog verder verslechtert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de FVD-fractie excuses aan te bieden voor deze bewuste uitsluiting? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik verwijs in dat verband naar de antwoorden op vraag 8 tot en met 11.
Heeft de FVD-fractie ooit vertrouwelijke informatie van OCW laten lekken? Of enige andere vertrouwelijke informatie? Zo ja, welke informatie? Zo nee, waarom vreest u dat dat wel zou gebeuren op dit dossier – was u wellicht beducht dat de aankoop, ten tijde van een zorgcrisis, een hoogst controversiële beslissing zou blijken te zijn, waartegen de publieke opinie zich weleens zou kunnen keren?
Het is mij niet bekend of de FVD-fractie ooit vertrouwelijke informatie van OCW heeft laten lekken. Ik zie overigens geen reden om aan te nemen dat daarvan ooit sprake is geweest.
Of waren er wellicht bepaalde aspecten en/of belangen van de Rothschild-familie gemoeid bij de besprekingen, waarover u geen kritische vragen wenste te ontvangen?
Nee.
Hoe beziet u in algemene zin de politieke positionering van de Rothschild-familie?
De Rothschild-familie kent een lange culturele geschiedenis, maar staat los van de Nederlands overheid. De Rothschild-familie is omvangrijk en kent vele vertakkingen. Een nadere bespiegeling op de positionering – op welk vlak dan ook – van die familie als zodanig, acht ik niet relevant.
Hoe verhoudt deze machtige familie zich tot de Nederlandse overheid?
Zie antwoord vraag 15.
Ziet u de familie als een internationale economische machtsfactor? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe heeft u deze machtsfactor laten meewegen in uw beslissing om in totaal 175 miljoen euro (waarvan in elk geval ca. 150 miljoen euro belastinggeld) aan hen over te maken?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft u met betrekking tot de aanschaf van De Vaandeldrager een analyse gemaakt van hoe het geld terechtkomt en waar het door de verkoper hoogstwaarschijnlijk voor zal worden aangewend? Zo ja, kunt u deze analyse met ons delen? Zo nee, kunt u dan uitleggen hoe het mogelijk is dat de staat een enorm geldbedrag overmaakt naar buitenlandse particulieren, zonder eerst grondig te onderzoeken of dat geld mogelijk zou kunnen worden ingezet voor doelen die tegen de belangen van de Nederlandse bevolking ingaan?
Aan de hand van documentatie van de verkopende partij heb ik kunnen vaststellen dat de begunstigden allemaal directe afstammelingen zijn van één specifieke tak van de Rothschild-familie of daarmee gehuwd. Omwille van de privacy kan ik geen namen van individuele leden van de familie noemen. Op basis van de uitgevoerde verificatie is er voor mij geen reden om te twijfelen aan de motieven voor de verkoop.
Bent u zich ervan bewust dat u de Rothschild-familie met het bedrag van 175 miljoen euro zou kunnen ondersteunen in het nastreven van hun politieke en maatschappelijke doelstellingen?
Er is hier sprake van een zakelijke transactie waarbij de Nederlandse staat een uniek schilderij verwerft. Zoals ik beschrijf in het antwoord op vraag 18 heb ik bij onderhavige transactie geen reden om te twijfelen aan de motieven van de verkopende partij.
Kunnen we er dus van uitgaan dat het kabinet de politieke doelstellingen van de Rothschild-familie deelt? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, waarom worden er dan zoveel financiële middelen beschikbaar gesteld aan de familie?
De beslissing om in onderhandeling te treden over de verwerving van De Vaandeldrager is primair ingegeven door de kwaliteit van het werk en de bijdrage ervan aan de Collectie Nederland. Dezelfde afwegingen zouden zijn gemaakt, wanneer het werk een andere eigenaar zou hebben gehad.
Was uw beslissing omtrent de aankoop anders uitgepakt indien de verkopende partij bijvoorbeeld Russisch of pro-Russisch was geweest, sceptisch over de climate change agenda, openlijk kritisch op immigratie, Europese eenmaking, enzovoorts – met andere woorden, indien het hier niet ging om een elite-familie die de Great Reset ondersteunt, maar om een potentiële tegenstrever van de huidige globalistische agenda?
Zie het antwoord op vraag 20.
Zijn er behalve financiële tegenprestaties ook andere zaken toegezegd aan de Rothschild-familie, in ruil voor dit schilderij (te denken valt aan beloftes, toezeggingen of politiek-maatschappelijke garanties – maar ook andere zaken, zoals toegang tot topambtenaren, ministers, etc.)?
Nee.
Wie hebben er namens de Nederlandse staat onderhandeld met de Rothschild-familie over de aanschaf van De Vaandeldrager?
Ambtenaren van de Ministeries van Financiën en OCW hebben de onderhandelingen gevoerd. Bij het verdere proces waren daarnaast de Nederlandse ambassade in Frankrijk, het Rijksmuseum in Amsterdam en de Vereniging Rembrandt betrokken.
Wie hebben er namens de Rothschild-familie onderhandeld met de Nederlandse staat over de verkoop van De Vaandeldrager?
De verkopende partij heeft zich laten vertegenwoordigen door een advocaat.
Hebben Nederlandse bewindslieden deelgenomen aan World Economic Forum-activiteiten waar ook leden van de Rothschild-familie aan deelnamen? Zo ja, welke activiteiten waren dat?
Dat is mij niet bekend. Voor het overige verwijs ik naar de beantwoording van de Kamervragen over het World Economic Forum door het vorige kabinet.
Heeft het World Economic Forum, waar zowel Nederlandse bewindslieden als verschillende leden van de Rothschild-familie lid van zijn, op enige manier een faciliterende rol gespeeld in de totstandkoming van de aankoop van De Vaandeldrager?
Nee.
Kunt u een overzicht geven van alle (informele) contactmomenten met (vertegenwoordigers van) leden van de Rothschild-familie gedurende de afgelopen vijf jaar? Zo nee, waarom niet?
In het kader van de onderhandelingen over het aankopen van De Vaandeldrager zijn er geen rechtstreekse contacten geweest tussen mijn ambtsvoorganger of mijn ambtenaren met de Rothschild-familie. Directe contacten, zij het beperkt en met een andere tak van de familie, hebben in 2015 en 2016 wel plaatsgevonden in het kader van de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen.
Kunt u een overzicht geven van alle historische juridische afspraken, (koop)overeenkomsten, convenanten, enzovoorts, tussen de Nederlandse staat en de Rothschild-familie? Zo nee, waarom niet?
Mij is uitsluitend de koopovereenkomst bekend die tot stand is gekomen in het kader van de verwerving van Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen in 2016.
Van welk specifiek familielid of van welke specifieke rechtspersoon is De Vaandeldrager overgenomen? Indien dit onder de contractuele geheimhouding valt, kunt u dan aangeven op grond van welke criteria deze geheimhouding tot stand is gekomen?
Op dit moment is nog geen sprake van een situatie waarin De Vaandeldrager in eigendom is overgegaan op de Staat der Nederlanden. Met de verkopende partij is in een letter of intent een tijdelijke exclusiviteit voor de Nederlandse staat overeengekomen. Die exclusiviteit houdt in, dat de verkoper tot 31 januari 2022 niet zal onderhandelen met andere partijen dan de Nederlandse staat. Kortheidshalve verwijs ik naar de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 8 december 2021, waarmee zij aan de Tweede Kamer de letter of intent vertrouwelijk heeft toegezonden.
Hoe is de aankoopprijs van De Vaandeldrager tot stand gekomen?
De € 175 miljoen is de vraagprijs die de verkoper heeft gecommuniceerd aan de staat. De verkoper heeft aangegeven niet lager te willen gaan dan deze prijs. Aan het bod gingen de onderhandelingen vooraf die het Rijksmuseum met de verkoper heeft gevoerd. Bij het beoordelen of dit een redelijke prijs was, heeft mijn ambtsvoorganger zich laten leiden door een taxatierapport uit 2018, dat door het Rijksmuseum met haar is gedeeld, en waaruit bleek dat dit een redelijke prijs is.
Topwerken als De Vaandeldrager zijn internationaal zeer geliefd en gezocht door verzamelaars over de hele wereld. Rembrandt is net als Vermeer, Van Gogh, Da Vinci en Picasso hors catégorie. Kunstwerken uit deze «buitencategorie» zijn buitengewoon kostbaar. Het schilderij De kaartspelers van de Franse impressionist Paul Cézanne, is in 2011 verkocht voor $ 259 miljoen. Leonardo’s Salvator Mundi is in 2017 verkocht voor $ 450,3 miljoen. Rembrandts huwelijksportretten van Marten en Oopjen zijn in 2016 voor € 160 miljoen verworven. Deze portretten zijn in opdracht geschilderd toen Rembrandt nog werkzaam was in het atelier van Uylenburgh. De Vaandeldrager is het eerste dat hij als zelfstandig kunstenaar schilderde. De kwaliteit van dit werk van Rembrandt is exceptioneel, zowel artistiek als qua toestand. Bovendien markeert het Rembrandts artistieke doorbraak.
De internationale kunsthandel is grillig en de prijzen voor de belangrijkste unieke kunstwerken laten zich moeilijk een op een met elkaar vergelijken.
Kunt u, nu de overeenkomst rond is, alle details, correspondentie en documenten m.b.t. de aanschaf vanDe Vaandeldrager openbaren?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 29 is de verwerving nog niet definitief.
Lopen er momenteel nog meer onderhandelingen met de Rothschild-familie?
Voor zover mij bekend niet.
Hoeveel werken die kunnen worden aangemerkt als Nederlands historisch erfgoed, zoals Rembrandts, zijn op dit moment nog in bezit van de Rothschild-familie? Om welke specifieke werken gaat het? Welke culturele waarde vertegenwoordigen deze werken? Welke financiële waarde vertegenwoordigen deze werken?
We houden geen registratie bij van collecties in particulier bezit in het algemeen, alleen van specifieke werken in particulier bezit die speciaal beschermd zijn in het kader van de Erfgoedwet.
Bent u voornemens om nog meer werken van de Rothschild-familie aan te kopen?
Op dit moment niet.
Kunt u deze vragen tijdig en compleet beantwoorden?
Ja.
De aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de aangenomen motie-Van Haga c.s. over het wegnemen van obstakels voor het isoleren van monumenten?1
Ja.
Hoe bent u van plan te onderzoeken hoe obstakels voor het isoleren van monumenten kunnen worden weggenomen?
De afgelopen jaren is al veel gedaan om eigenaren van monumenten te ondersteunen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen, waaronder ook isoleren. Zo heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed de gids
Samen met mijn collega Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed vragen een overzicht te maken van het aanbod van beschikbare informatie en kennis met betrekking tot het isoleren van monumenten. Ook de Stichting ERM, de Federatie Grote Monumentengemeenten (FGM) en de VNG zullen hierbij worden betrokken. In dit onderzoek zal zowel naar knelpunten als naar mogelijke oplossingsrichtingen gekeken worden.
Hoe bent u van plan te onderzoeken in hoeverre hiervoor een landelijke richtlijn kan worden ingesteld?
Als onderdeel van het bovengenoemde onderzoek, zal ik de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed ook vragen mij te adviseren over de vraag of, en zo ja hoe een landelijke richtlijn ondersteunend kan zijn voor eigenaren die hun monument willen isoleren.
Op welke termijn valt er een update over de resultaten te verwachten?
Ik verwacht uw Kamer voor de zomer van 2022 mijn bevindingen te zullen sturen.
Steun aan de culturele en creatieve sector. |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport van EY over de culturele sector getiteld «Rebuilding Europe: the cultural and creative economy before and after the Covid-19 crisis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie dat de omvang van de Europese culturele sector met 31 procent is gekrompen? Wat zijn de specifieke gevolgen voor de kunst en cultuur in Nederland?
De bestrijding van het coronavirus vraagt veel van de culturele en creatieve sector, zowel op Europees als landelijk niveau. De sector wordt hard geraakt. Dat bleek al uit eerdere gegevens van het CBS2 en nu ook uit het onderzoek van EY dat een Europese focus heeft. Ten aanzien van dit laatste onderzoek wil ik benadrukken dat dit onderzoek niet een volledig totaalbeeld geeft. Zo is in dit onderzoek wel de reclamesector (als onderdeel van de mediasector) meegenomen, maar bijvoorbeeld de erfgoedsector niet.
Om de gevolgen van de crisis op de Nederlandse culturele en creatieve sector goed in kaart te brengen, worden er op dit moment diverse onderzoeken uitgevoerd. Zo voert de Boekmanstichting onderzoek uit naar de impact van de coronacrisis op de culturele en creatieve sector. De resultaten van dit onderzoek worden dit voorjaar verwacht. Ook ander onderzoek draagt bij aan het beeld van de effecten van de corona crisis op de culturele en creatieve sector, zoals het eerder aan uw Kamer gepresenteerde onderzoek van het CBS naar de omzetbelasting aangiften in de eerste twee kwartalen van 20203 en de Monitor Creatieve Industrie (editie 2021, met data tot en met 2020) die in voorbereiding is en die naar verwachting eind 2021 verschijnt.
Deelt u de conclusie dat grootschalige publieke investeringen noodzakelijk zijn om kunst en cultuur in Nederland te stutten en ook opnieuw op te bouwen na de crisis? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet investeert ruim € 1,7 miljard om instellingen, ondernemingen en makers in de culturele en creatieve sector te ondersteunen, zodat de sector na de crisis, de draad weer kan oppakken. In 2020 is er € 300 miljoen4 voor instellingen en makers plus € 40 miljoen5 voor het niet gesubsidieerde deel van de podiumkunsten, waaronder de vrije theater producenten beschikbaar gesteld. In mijn brief van 28 augustus6 jl. heb ik aangekondigd dat er € 414 miljoen beschikbaar komt om de culturele en creatieve sector te ondersteunen in de eerste helft van 2021. In deze brief werd ook aangekondigd dat gemeenten en provincies via het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) nog eens € 68 miljoen krijgen voor compensatie van de geleden schade in de regionale en lokale culturele infrastructuur in 2020. Dit bedrag komt bovenop de € 60 miljoen die gemeenten reeds in mei ontvingen. Vanwege de verzwaarde lockdown7eind december 2020 en vervolgens de verlenging van de lockdown8 in januari 2021, heeft het kabinet in totaal € 24 miljoen extra beschikbaar gesteld voor de culturele en creatieve sector. Ten slotte kan de sector gebruikmaken van de generieke maatregelen. Het verwachte gebruik hiervan tot en met januari 2021 is ruim 800 miljoen.
Met deze investeringen wordt getracht om de schade zoveel mogelijk te beperken. Zodat er na deze coronacrisis een culturele sector is die nog kwaliteit in zich heeft en die veerkrachtig is.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat ook private partijen investeren in kunst en cultuur na de coronapandemie? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat we talent maximaal ontwikkelen en benutten?
Ondanks de crisis blijft het ontwikkelen van talent speerpunt van mijn beleid. Juist nu is investering in scholing zeer urgent. In het najaar van 2020 is het Werktuig Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO) van Platform ACCT van start gegaan. Werktuig PPO heeft tot doel om scholing in de sector te stimuleren en bewustwording te creëren dat scholingsmiddelen onderdeel moeten zijn van afspraken over arbeidsvoorwaarden. Mijn initiële steun voor dit instrument was € 19 miljoen voor de jaren 2020–2024. In mijn brief van 28 augustus jl. heb ik aangekondigd nog eens € 4 miljoen beschikbaar te stellen om tijdelijk aanvullende steun te geven aan zelfstandigen die vanwege de crisis zonder opdracht zitten. In deze crisis hebben verschillende private partijen initiatief genomen om de culturele en creatieve sector te ondersteunen. Vanuit mijn beleid heb ik aan enkele initiatieven kunnen bijdragen, om hun werking te vergroten. Het gaat om de volgende bijdragen, van in totaal circa € 91 miljoen:
Tot slot wordt in 2021 gestart met het project «Leve het geven» dat tot doel heeft het geven aan cultuur te stimuleren en in de periode 2021–2024 met € 0,5 mln. per jaar vanuit OCW wordt ondersteund.
Inzetten op talentontwikkeling blijft de komende periode onverminderd belangrijk. Vooral met het oog op uitingsvormen en verdienmodellen die door de coronacrisis lijken te veranderen. Het is zaak dat de ontwikkeling van talenten meebeweegt met deze veranderingen.
Deelt u de opvatting dat een aanvullend steun- en opbouw pakket noodzakelijk is voor kunst en cultuur? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij mijn reactie op punt 3 is er een uitgebreid steunpakket beschikbaar voor het eerste half jaar van 2021. Dit pakket is in samenspraak met vertegenwoordigers uit de sector tot stand gekomen en sluit aan op de noden binnen de sector. Hiermee is de culturele en creatieve sector dit half jaar toegerust om met de uitdagingen van deze tijd om te gaan. Naar aanleiding van het advies van de Raad voor Cultuur «Onderweg naar overmorgen» blijf ik in gesprek over het meer wendbaar en weerbaar maken van de culturele en creatieve sector.
Bent u bereid zich in in Europees verband in te zetten voor een Europees garantiefonds voor de culturele sector? Zo nee, waarom niet?
Binnen het programma Creative Europe bestaat al het instrument van een garantiefaciliteit voor de culturele – en creatieve sector. Dit is de zogenoemde CCS garantiefaciliteit. Er is een Nederlandse bank in het proces om intermediair te worden voor het CCS garantie instrument, om deze in te gaan zetten bij de financiering van projecten in de culturele – en creatieve sector in onder andere Nederland. Dit proces ligt op schema en wordt naar verwachting in de komende maanden afgerond. De CCS garantiefaciliteit valt in het nieuwe Creative Europe-programma 2021–2027 onder het Invest EU-programma. In het Media Action Plan wordt naast de CCS garantiefaciliteit een nieuw financieel instrument voorgesteld, MediaInvest9, om private investeringen in de audiovisuele productie en distributie te stimuleren.
Het bericht ‘Ministerie OCW heeft geen geld voor herkomstonderzoek naziroofkunst’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft laten weten dat er op dit moment geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren?1
Ja.
Bent u het met de Raad voor Cultuur eens dat roofkunst een belangrijk symbool is geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven en dat nu deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen betekent? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om onderzoek te laten doen naar de herkomst en restitutie van naziroofkunst?
De Tweede Wereldoorlog laat nog altijd haar sporen na in het heden. Onderdeel daarvan is dat niet alle kunstwerken die door de Nazi’s geroofd zijn, terug zijn gegaan naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid. De Staat beheert immers de kunst die na de oorlog door de geallieerden naar Nederland werd teruggebracht, de zogenaamde NK-collectie. Ik vind het belangrijk dat we hier eerlijk en rechtvaardig mee omgaan, want restitutie is meer dan alleen een teruggave van een kunstwerk. Het is erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan.
Het restitutiebeleid maakt nu ruim twintig jaar de restitutie van geroofde cultuurgoederen in Nederland aan rechthebbenden mogelijk. Op 7 december 2020 heb ik van de Raad voor Cultuur het advies Streven naar Rechtvaardigheid ontvangen. Dit is een evaluatie van het restitutiebeleid. De commissie adviseert onder meer dat in aanvulling op het grootschalige herkomstonderzoek uitgevoerd door (project)Bureau Herkomst Gezocht tot 2007, het project Museale Verwervingen van de Museumvereniging en het herkomstonderzoek dat doorlopend wordt uitgevoerd naar aanleiding van restitutieverzoeken door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken onder het NIOD, extra onderzoek moet worden gedaan naar de NK-collectie.
Het klopt dat er momenteel geen extra geld gereserveerd is voor additioneel onderzoek naar de NK-collectie, in aanvulling op de structurele uitgaven op mijn begroting voor de Restitutiecommissie en het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. De begroting was immers al opgesteld voor de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur. Ik zal in mijn beleidsreactie op het advies ingaan op het voorstel van de Raad voor Cultuur en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover dit voorjaar.
Klopt het dat u, na in ontvangstneming van het rapport «Streven naar rechtvaardigheid», heeft gezegd dat «het geld geen probleem zal zijn»? Zo ja, waarom spreekt uw woordvoerder u dan tegen? Zo nee, wat heeft u dan hierover gezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat er momenteel geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren? Zo ja, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal? Hoeveel daarvan wordt er vrijgemaakt voor het onderdeel Cultuur voor het jaar 2021?
De rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn in totaal circa 43,7 miljard. Daarvan is ongeveer 1 miljard beschikbaar voor Cultuur (artikel 14).
Klopt het dat de geraamde kosten voor een herkomstonderzoek van naziroofkunst neerkomt op ongeveer 3 miljoen euro over vier jaar? Hoeveel is dat procentueel binnen de rijksbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021?
Het klopt dat de Raad voor Cultuur een inschatting heeft gemaakt van de kosten voor herkomstonderzoek. Het gaat hier om extra herkomstonderzoek, bovenop de bestaande financiering van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken en van de rijksmusea, waarmee het beheer van de rijkscollectie (waar herkomstonderzoek onderdeel van is) gefinancierd wordt. Het geadviseerde extra onderzoek naar de NK-collectie kost naar inschatting van de commissie 3 miljoen over vier jaar, wat neerkomt op 0,75 miljoen per jaar. Dit betekent 3,72% van de geraamde uitgaven in het jaar 2021 aan subsidies voor het specifiek cultuurbeleid. Op deze post staan onder meer de uitgaven voor het al lopende herkomstonderzoek door het Expertisecentrum in het kader van het restitutiebeleid.
Klopt het dat er nu naar schatting 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken zich in Nederland bevinden? En dat daarvan ongeveer 167 werken met dubieuze herkomst zich zouden bevinden in museumcollecties? Als u daar geen antwoord op kunt geven, onderstreept dit niet de noodzaak van het onderzoek?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is beheerder van de NK-collectie. Dit is een diverse collectie van ongeveer 4000 objecten, bestaande uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek. De herkomstgeschiedenis van deze collectie is onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Informatie over de collectie is te vinden op de website www.herkomstgezocht.nl, die in beheer is van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. Het kan echter zijn dat er intussen nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, waardoor een actualisatie van het toenmalige onderzoek mogelijk is.
Daarnaast zijn er in het project Museale verwervingen 173 objecten geïdentificeerd waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook hier geldt dat de onderzoeksresultaten online zijn gepubliceerd, en wel op www.musealeverwervingen.nl, wat in sommige gevallen ook al tot restitutie heeft geleid.
Ziet u het als uw taak als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken die zich in Nederland zouden bevinden, waarvan ongeveer 167 werken in museumcollecties? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad de taak van de Staat om onderzoek naar roofkunst mogelijk te maken. Daarom is de NK-collectie van 1999–2007 uitvoerig onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Deze resultaten zijn online terug te vinden en in de publicatie Herkomst gezocht: eindrapportage. Daarnaast verricht het genoemde expertisecentrum herkomstonderzoek in het geval van een restitutieverzoek. Er zijn inmiddels nieuw onderzoek en nieuwe digitale technieken beschikbaar, die extra inzet op het herkomstonderzoek mogelijk maken. Vandaar ook de oproep het structurele herkomstonderzoek te hervatten.
Deelt u de mening dat er uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan als het gaat om naziroofkunst, gezien de grote emotionele betrokkenheid van de restitutieverzoekers? En dat het dus van groot belang is dat het herkomstonderzoek voor naziroofkunst op korte termijn gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het leed dat door de Nazi’s vervolgde bevolkingsgroepen is aangedaan is onmenselijk groot. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mogelijke roofkunst in rijksbezit, zeker gezien de vaak emotionele betrokkenheid van mogelijke rechthebbenden. Ik ben de commissie-Kohnstamm en de Raad voor Cultuur erkentelijk voor de zeer waardevolle en kritische evaluatie van het restitutiebeleid. Ik kom terug op de invulling van het extra herkomstonderzoek in mijn beleidsreactie op het advies.
Gaat u er zorg voor dragen dat de gevraagde financiering voor het onderzoek naar naziroofkunst er komt? En op welke manier gaat u dit dekken binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021? Zo niet, waarom?
In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur zal ik ingaan op de uitvoering van het onderzoek en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover in het voorjaar.
De noodgedwongen sluiting van Frascati Producties |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Frascati Producties moet noodgedwongen sluiten»?1
Ja
Hoe vindt u het dat Frascati Producties niet langer kan voortbestaan?
Uw Kamer heeft mij in het Wetgevingsoverleg Cultuur van 23 november 2020 gevraagd om in de begroting te zoeken naar middelen om het gezamenlijke plan van Frascati en Plan Brabant te financieren. In de brief van 7 december is uw Kamer geïnformeerd dat er een bedrag van € 500.000 per jaar is vrijgemaakt voor dit samenwerkingsplan. Het streven is deze projectsubsidie in het eerste kwartaal van 2021 te verstrekken.
Is een overbruggingsregeling van zes mensen volgens u voldoende voor het voortbestaan van het productiehuis? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie vraag 4.
Wat zijn volgens u de gevolgen van sluiting van Frascati Producties voor de ontwikkeling van jong talent?
Ik verwijs u naar de Kamerbrief2 van 7 december jongsleden.
Wat zijn volgens u de gevolgen van sluiting van het productiehuis voor het theaterbestel?
Zie vraag 4.
Deelt u de mening dat Frascati Producties een belangrijke plek is voor de makers van de toekomst en daarom behouden moet blijven? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat het productiehuis daadwerkelijk moet sluiten?
Zie vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u naast een overbruggingsregeling om Frascati Producties door deze crisis te helpen?
Zie vraag 2.
Kunt u deze vragen voor 23 november2020 beantwoorden?
Nee
Het bericht ‘Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hoe een kunstenaar carrière maakt onder aanhoudende beschuldigingen van aanranding en verkrachting»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en de beschuldigingen die in NRC worden geuit?
Grensoverschrijdend gedrag is onaanvaardbaar. Personen die daar slachtoffer van worden verdienen onze steun en aandacht. Het is belangrijk om bij de vertrouwenspersoon of ombudspersoon melding te maken van het grensoverschrijdende gedrag en zo nodig aangifte te doen bij de politie. Zij die zich grensoverschrijdend gedragen moeten worden aangesproken en zo nodig aangepakt.
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Welke verklaring heeft u voor het feit dat een beeldend kunstenaar die beschuldigd wordt van ernstig grensoverschrijdend gedrag, zo lang ongestoord zijn gang heeft kunnen gaan? Bent u van mening dat kunstinstellingen grensoverschrijdend gedrag van kunstenaars en klachten daarover, serieus genoeg nemen? In hoeverre kan het een rol spelen dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien?
Of er in dit geval grensoverschrijdend gedrag heeft plaatsgevonden is op dit moment onderwerp van strafrechtelijk onderzoek.
Studenten op kunstvakopleidingen worden uitgedaagd om artistiek gezien de grenzen op te zoeken. Kunst mag «schuren». Het gevaar ligt op de loer dat studenten en docenten onacceptabel gedrag scharen onder dit opzoeken van grenzen. Dat een kunstenaar als «talentvol» wordt gezien kan hierbij zeker een rol spelen. Opleidingen dienen hier alert op te zijn.
Instellingen moeten in het kader van de Arbowet zorgdragen voor een veilige omgeving. Op een hogeschool of universiteit moet iedereen in alle veiligheid kunnen studeren en werken. Studenten, docenten en werknemers behoren bij elke vorm van ongewenst gedrag zich aangemoedigd te voelen om tot melding over te gaan en aangifte te doen als het gaat om strafbaar gedrag. Daarom zijn er op hogescholen, net als op universiteiten, vertrouwenspersonen en een klachtencommissie ongewenst gedrag. In de cao Nederlandse Universiteiten 2020 is afgesproken dat er een ombudsfunctie wordt ingericht op alle universiteiten. Ik zal met de Vereniging Hogescholen het gesprek voeren dat zij het voorbeeld van de universiteiten volgen. In dat gesprek zal ik ook aandacht vragen voor hoe het tegengaan van grensoverschrijdend gedrag meer aandacht kan krijgen binnen het onderwijs en de instelling. Het is belangrijk dat binnen opleidingen continu het gesprek gevoerd wordt over wat acceptabel is en wat niet. Wat mag er wel van je gevraagd worden en wat niet?
Heet u kennisgenomen van het instagramaccount «Call out Dutch art institutions» dat dit weekend is geopend, waar mensen persoonlijke verhalen kunnen delen over grensoverschrijdend gedrag en racisme in Nederlandse kunstinstituten, en waar in enkele dagen al tientallen verhalen op zijn geplaatst?2 Wat is uw reactie op deze verhalen?
Ja, ik heb hiervan kennis genomen. Ik schrik van deze verhalen. Ik ondersteun de oproep om te komen tot een sectorbreed protocol. Het is belangrijk dat de sector dit vanuit haar wettelijke verantwoordelijkheid zelf oppakt.
Bent u bekend met het platform Mores, het Meldpunt ongewenste omgangsvormen podiumkunsten-, televisie- en filmsector, kunstvakonderwijs en musea?3 Bent u bekend met het soort klachten die daar binnenkomen? Wat wordt er met die klachten gedaan? In hoeverre zit er een patroon in de klachten? In hoeverre komen de klachten overeen met de verhalen die zijn geuit in het NRC-artikel en op het instagramaccount?
Ik ben bekend met Mores. Ik heb signalen van grensoverschrijdend gedrag altijd serieus genomen en zal dat blijven doen. Mede naar aanleiding van deze berichten heb ik nauw contact met Mores.
Veel brancheverenigingen en culturele instellingen zijn reeds aangesloten bij Mores (o.a. het NAPK, de museumvereniging, Filmfonds en FPK). De overige nog niet aangesloten cultuurfondsen zijn in gesprek over hun deelname. De Zaak Nu (belangenvereniging voor ruim tachtig presentatie-instellingen in Nederland) zal zich op korte termijn aansluiten.
Over het soort klachten dat binnenkomt bij Mores heb ik geen inhoudelijke informatie. De inhoud van de klacht is geheim om zo de privacy van de melder te waarborgen.
Wat er met de klachten gedaan wordt, is afhankelijk van wat de melder wil. De primaire taak van het meldpunt is het luisteren naar de klacht van de melder. De vertrouwenspersoon van Mores kijkt vervolgens samen met de melder welke vervolgstappen er gezet kunnen worden.
In hoeverre is er, gelet op de geuite verhalen zowel in NRC als op het instagramaccount en de klachten die binnenkomen bij Mores, sprake van een structureel probleem van grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Is hier wel eens onderzoek naar gedaan? Zo nee, zou u dat een goed idee vinden? Zo nee, waarom niet?
Elk geval van grensoverschrijdend gedrag is er één teveel, maar het lijkt erop dat er geen sprake is van een structureel probleem. Naar zijn aard komen in de culturele sector soms intieme situaties voor en is het je kwetsbaar opstellen vaak van belang en is er in sommige situaties sprake van afhankelijkheid in relaties. Mores heeft daarom onderzoek laten doen naar grensoverschrijdend gedrag en patronen die dat mogelijk maken. Op basis van dat onderzoek heeft Mores de handreiking voor leden uitgebreid.
Waar kunnen werkenden in de kunst- en cultuursector terecht met klachten over grensoverschrijdend gedrag, als zij niet onder de sectoren van het platform Mores vallen, en indien dit door hun werkgever niet opgepakt wordt? Zou u het goed vinden als er één algemeen meldpunt komt voor klachten over grensoverschrijdend gedrag in de kunst- en cultuursector? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend gedrag komt helaas in veel sectoren voor. Indien de werkgever niet de nodige voorzorgmaatregelen treft, kan een werknemer, OR, personeelsvertegenwoordiging of vakbond een melding doen bij de Inspectie SZW. Indien daartoe aanleiding is, kan zij ter plekke een inspectie uitvoeren. En het is natuurlijk vooral belangrijk dat mensen in geval van strafbaar grensoverschrijdend gedrag aangifte doen bij de politie.
Wat is de verantwoordelijkheid van toezichthoudende organen in de culturele sector in dit soort kwesties en hoe verhoudt dit zich tot de code culturele governance?
Toezichthoudende organen hebben de verantwoordelijkheid om te handelen als goed werkgever. De governance code cultuur zegt hier het volgende over: «Het bestuur handelt als goed werkgever: het schept de randvoorwaarden voor een goede en veilige werkomgeving, betrekt hierbij de interne belanghebbenden en stelt een interne gedrags- of integriteitscode op. De Code Culturele Diversiteit en de Fair Practice Code kunnen hierbij behulpzaam zijn». Toezichthoudende organen moeten hierover binnen de organisatie het gesprek voeren.
Het bericht ‘Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies’ |
|
Niels van den Berge (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Ook kunstenaars in Oost-Nederland hekelen scheve verdeling kunstsubsidies»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de geografische spreiding van de subsidieverdeling van het Fonds Podiumkunsten voor de periode 2021–2024?
In mijn brief van 15 september 2020 (2020Z16366) heb ik aangekondigd dat ik in de periode 2021–2024 extra investeer in het podiumkunstenaanbod. Dat doe ik door de 71 instellingen die van het Fonds Podiumkunsten een positief advies hebben ontvangen, maar waar het budget ontoereikend voor was, alsnog meerjarig te subsidiëren. Via het Fonds Podiumkunsten is jaarlijks € 15 miljoen extra beschikbaar voor deze instellingen. Daarnaast volg ik het advies van de Raad voor Cultuur, om een extra impuls te geven aan de culturele infrastructuur in de provincies Flevoland, Friesland, Drenthe, Zeeland en Limburg. Daar voeg ik de provincie Overijssel aan toe. Ik zet hiervoor de jaarlijks beschikbare € 2 miljoen van de matchingsregeling «Verbreding en Vernieuwing» in. Op deze manier wordt de culturele infrastructuur, op plekken waar die nu minder stevig is, versterkt. De basisinfrastructuur kent in de periode 2021–2024 meer geografische spreiding dan ooit. Per saldo gaat er ruim € 25 miljoen meer naar instellingen in de regio dan in de periode 2017–2020.
Bent u het met de mening eens dat niet of nauwelijks sprake is van regionale spreiding nu 54% van de subsidies in Amsterdam terecht is gekomen, terwijl slechts 4% van de subsidies in de regio’s Noord, Midden, Oost en Zeeland samen terecht is gekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen om verschraling van het cultuurlandschap in de regio Oost-Nederland en de provincie Gelderland te voorkomen nu daar nul aanvragen van gezelschappen gehonoreerd zijn, ondanks positieve beoordelingen van het Fonds Podiumkunsten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u in beeld wat deze verdeling doet voor het culturele middensegment in de regio en hoe schat de Minister het risico in dat dit belangrijke middendeel – met onder andere de functies aanjagen en het kweken van talent – in de culturele keten hierdoor verdwijnt?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u naar het gevaar dat talent hierdoor vertrekt uit de regio naar de randstad, waardoor het gunstige makersklimaat nog verder verschuift naar de randstad? Wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u voorzien dat, toen u de financieringsmethode wijzigde, het Fonds Podiumkunsten minder grote nadruk zou gaan leggen op regionale spreiding, omdat de financieringsmethode is gewijzigd en er meer geld naar de BIS is gegaan en daar een bredere spreiding is ontstaan, zoals Fonds Podiumkunsten in een reactie zegt? Zo ja, is dit een bewuste keuze geweest en waarom? Is een uitgebalanceerde geografische spreiding bij de verdeling van beide subsidiestromen niet wenselijker?2
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Theater Markant wil wel showroom voor Nederland worden’ |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Theater Markant wil wel showroom voor Nederland worden»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat vindt u van het protocol dat theater Markant heeft opgesteld?
Ik heb veel waardering voor de creativiteit, waarmee Theater Markant en Tausch vorm proberen te geven aan een nieuw verdienmodel. Onderzoek van TNO wijst op dit moment echter uit, dat het gebruik van spatschermen binnen niet veilig genoeg is. Het gebruik van spatschermen in de buitenlucht, bijvoorbeeld op terrassen, is wel veilig bevonden.
Deelt u de mening dat aangezien het niet rendabel is voor instellingen zoals theaters, podia en bioscopen om slechts 30 tot 100 man toe te laten, het belangrijk is dat dit soort initiatieven gestimuleerd worden door de overheid?
In theaters, bioscopen en concertzalen geldt vanaf 1 juli geen maximum meer van 30 personen. Vanaf dan is de ruimte leidend in plaats van het aantal bezoekers. Wel moeten de basisregels, zoals 1,5 meter afstand houden, in acht genomen worden.
Ik besef dat maatregelen ter voorkoming van verspreiding van het Coronavirus onvermijdelijke gevolgen hebben voor de culturele sector. We zien dat daardoor ook theaters, podia en bioscopen zwaar getroffen worden, net als andere sectoren. Ik heb oog voor de precaire situatie waarin de sector zit. Daarom ben ik samen met mijn collega’s van EZK, VWS en J&V in goed overleg met de evenementenbranche, die zich heeft verenigd in de Alliantie van Evenementenbouwers. De Alliantie zal, onder andere met behulp van een bijdrage van verschillende ministeries waaronder OCW, via de Topsector Creatieve Industrie werken aan een Fieldlab-aanpak. Het Fieldlab heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s kunnen worden beperkt en de druk op de openbare ruimte en het OV voorkomen wordt. De sector zal zelf enkele testlocaties selecteren en daarmee voor de volle breedte van de eventindustrie voor binnen- en buitenevents belangrijke vraagstukken in relatie tot veilige openstelling gaan testen.
Bent u bereid te onderzoeken, indien nodig met de opstellers, of het mogelijk is om dit protocol landelijk uit te rollen en daarbij ook adviezen van het RIVM en TNO mee te nemen?
Protocollen worden opgesteld door de sector en het is aan de sector om een protocol landelijk uit te rollen. De overheid kan daarbij alleen adviseren. Pilots, zoals in het voorbeeld van Theater Markant, zouden zich ook kunnen melden bij het Fieldlab. Afstemming over wie zich kan aansluiten bij de experimenten is vervolgens aan de sector.
Heeft u kennisgenomen van het initiatief «Werkgroep Laat ons weer zingen»?2
Ja, ik heb kennisgenomen van dit initiatief.
Bent u bereid serieus naar het voorstel van dit initiatief te kijken om weer te mogen zingen onder strenge voorwaarden, zoals anderhalve meter afstand houden, geen grote groepen en mits het buiten is waar goede ventilatie mogelijk is?
Professionele en amateurkoren en zanggroepen mogen repeteren en optreden als zij hierbij de aanvullende richtlijnen van het RIVM opvolgen. Zo moet tussen elk koorlid in ieder geval minimaal 1,5 meter afstand zijn, bij voorkeur niet achter elkaar, maar in een zigzag formatie. Daarnaast worden uit voorzorg extra maatregelen voor de ventilatie (binnen) geadviseerd, naast de gebruikelijke preventieve adviezen.
Anderhalve meter in de audiovisuele sector |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Films maken op afstand niet te doen; erken acteur als contactberoep»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel van De Telegraaf.
Erkent u dat het voor acteurs niet altijd mogelijk is om hun werk te doen op anderhalve meter afstand? Hoe kijkt aan tegen werken op anderhalve meter in de audiovisuele sector?
Acteurs en andere professionals in de audiovisuele sector kunnen weer aan het werk. In opdracht van de Nederlandse Content Producenten (NCP) en de Nederlandse Audiovisuele Producenten Alliantie (NAPA) is door een voor de sector aangestelde werkgroep een sectorbreed protocol ontwikkeld. Een tweede versie van het protocol is op 29 mei 2020 gepubliceerd.
Onder strikte voorwaarden is het nu mogelijk dat professionals zonder beschermende kleding op minder dan anderhalve meter afstand tot een collega (of collega’s) kunnen meewerken aan opnames of producties. Naar aanleiding van de persconferentie, d.d. 24 juni 2020, wordt het protocol op dit moment en al dan niet op onderdelen herzien ten behoeve van intieme scènes met intensief fysiek contact.
Bent u ermee bekend dat in Duitsland er strakke protocollen gelden in de filmindustrie en dat daar inmiddels weer wordt gedraaid op de set? Kunt u uitleggen waarom dit in Duitsland wel mogelijk is, maar in Nederland nog niet?
Ik ben er mee bekend dat er op Duitse sets weer wordt gedraaid, net als in Nederland. Hierover heeft de werkgroep mij geïnformeerd. Het Duitse audiovisuele protocol is bij de ontwikkeling van het Nederlandse protocol ook geraadpleegd. Daarnaast treedt de werkgroep bij belangrijke ontwikkelingen in overleg met stakeholders als de Dutch Academy For Film (DAFF), verschillende branche- en beroepsverenigingen, publieke en commerciële omroepen, bedrijven, fondsen en de Taskforce Culturele en Creatieve sector. Ook is er afstemming met de ministeries van OCW en EZK.
Ziet u mogelijkheden om acteurs te laten vallen onder het regime van de contactberoepen, zodat met een checkgesprek, testen en de voorzorgsmaatregelen die in het door de sector geschreven protocol zijn opgenomen (geen contacten met derden behalve huisgenoten gedurende de opnameperiode) toch in bepaalde gevallen binnen anderhalve meter kan worden gewerkt?
Acteurs vallen niet onder het regime van de contactberoepen. De categorie contactberoepen wordt gebruikt voor beroepen waarbij er contact is tussen een professional en een (betalende) klant of klanten. De term wordt niet gebruikt voor contact tussen professionals onderling. Ook dit heeft de werkgroep doorgevoerd in het meest recente protocol
Erkent u dat maatwerk nodig is om de culturele sector met anderhalve meter weer op te starten? Ziet u mogelijkheden om ruimte te bieden aan experimenten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord op de vragen 2 en 6.
Bent u het ermee eens dat er nieuwe verdienmodellen moeten worden ontwikkeld om de openstelling van culturele instellingen rendabel te maken? Zo ja, bent u bereid middelen beschikbaar te stellen zodat financiële ruimte wordt geboden om deze nieuwe verdienmodellen te ontwikkelen zoals voorgesteld in «red de cultuur»? Zo nee, kunt u een toelichting geven?2
Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om nieuwe verdienmodellen te onderzoeken. In dat kader informeer ik u graag over een tweetal zaken.
Samen met de ministers van EZK, VWS en J&V heb ik goed overleg met de evenementenbranche, die zich heeft verenigd in de Alliantie van Evenementenbouwers. De alliantie zal, onder meer met behulp van een bijdrage van verschillende ministeries, zo ook mijn eigen ministerie, via het Topsector Creatieve Industrie werken aan een Fieldlab-aanpak. De aanpak heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s kunnen worden beperkt en de druk op openbare ruimte en openbaar vervoer wordt voorkomen. De sector zal zelf enkele testlocaties selecteren en daarmee voor de volle breedte van de eventindustrie voor binnen- en buitenevents belangrijke vraagstukken in relatie tot veilige openstelling gaan testen. Naast het gecontroleerd doen van pilots, zal er ook worden gekeken naar het gebruik van nieuwe technologieën en digitale verdienmodellen.
Ik heb de Raad voor Cultuur om advies gevraagd over hoe de sector meer wendbaar en weerbaar gaat worden. Dit advies zal gaan over de gehele sector: van gesubsidieerd tot ongesubsidieerd en van maker tot instellingen. Het advies zal tot stand komen in een iteratief en open proces waarbij ook gebruik zal worden gemaakt van een programma. Zo kan de sector meteen al delen in de kennis die wordt opgedaan.
Overigens zie ik dat de sector ten tijde van deze moeilijke periode al veel initiatieven heeft ontwikkeld: van online rondleidingen door tentoonstellingen tot digitale edities van festivals en van muzieklessen tot debatten. Ik draag dergelijke initiatieven een warm hart toe en ben blij met de ondersteunende rol die DEN als kennisinstituut voor digitalisering in de cultuursector hierbij vervult.
Maximale ‘veilige’ geluidsniveaus bij concerten die alleen met oordoppen veilig blijken te zijn. |
|
Anne Kuik (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat het maximale geluidsniveau van 103 decibel bij concerten en festivals in Nederland alleen veilig is wanneer er ook oordoppen gedragen worden?1
Ja.
Kunt u aangeven welk percentage van de bezoekers van muziekconcerten oordoppen draagt? Acht u dit voldoende?
Uit onderzoek van VeiligheidNL in 2018 blijkt dat iets minder dan de helft van de bezoekers van muziekevenementen oordoppen heeft gedragen.
Nee, ik vind dit niet voldoende en deel de zorgen over de toename van gehoorschade. Het is van groot belang dat we zuinig zijn op ons gehoor en de bescherming daarvan de nodige aandacht geven. Ik zal daarom de I Love My Ears campagne en de uitvoering van het Convenant Preventie Gehoorschade blijven faciliteren.
Waarom wordt in de voorlichtingscampagne over gehoorbescherming «I love my ears» niet gecommuniceerd dat gebruik van oordoppen altijd nodig is als het maximale geluidsniveau op concerten en festivals wordt gehaald?
De campagne I Love My Ears is actief op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek geluisterd kan worden. I Love My Ears wil mensen op een positieve manier bewust maken en stimuleren tot het nemen van gehoorbeschermende maatregelen, zoals het dragen van oordoppen met muziekfilter, afstand nemen tot de luidsprekers en het nemen van zogenaamde oorpauzes.
De 103 dB norm is afkomstig uit het Convenant Preventie Gehoorschade Versterkte Muziek. Deze norm legt voor aanbieders van versterkte muziek het hoogst gemiddelde acceptabele geluidsniveau vast. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was sinds de eerste het begin van de I Love My Ears campagne in 2014 op de hoogte met het gegeven dat een geluidsniveau 103 dB alleen veilig is met gebruik van oordoppen. Er is bewust gekozen om niet over maximumnormen te communiceren omdat uit gedragsdeterminantenonderzoek bij uitgaanders blijkt dat vooral de sociale norm van invloed is en niet zozeer risicoperceptie of kennis.
I Love My Ears communiceert al bij veel lagere geluidsniveaus over mogelijke gehoorschade als zonder gehoorbescherming wordt geluisterd naar harde muziek.
Sinds wanneer is bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bekend dat de maximumnorm van 103 decibel alleen veilig is met gebruik van oordoppen? Waarom is vanaf dat moment niet direct de voorlichtingscampagne hierop aangepast?
Zie antwoord vraag 3.
Wat vindt u van de opvatting van de Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), dat het de eigen verantwoordelijkheid van het publiek is om te kiezen om wel of niet oordoppen te dragen, ook nu blijkt dat het publiek over de noodzaak hiertoe niet goed wordt geïnformeerd? Hoe kijkt u hier tegenaan als het om jongeren gaat?
Ik ben het niet eens met de stelling dat het publiek niet goed wordt geïnformeerd over de noodzaak om oordoppen te dragen. I Love My Ears is gericht op plaatsen waar zonder gehoorbescherming niet veilig naar muziek kan worden geluisterd. Daarnaast informeren de convenantpartners hun bezoekers vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 92,5 dB(A) over het belang van het dragen van oordoppen en stellen deze ook op een laagdrempelige wijze en op een gemakkelijk vindbare plek beschikbaar.
Ik ben het eens met de opvatting van de VVEM. Ik vind het verantwoord om de bezoeker vrij te laten in zijn of haar keus om oordoppen te dragen omdat er sprake is van goede informatievoorziening en een reëel handelingsperspectief.
Voor jongeren hebben de convenantpartners aparte geluidsniveaus afgesproken. Bij evenementen voor kinderen en jongeren tot de leeftijd van 18 jaar stimuleren zij al vanaf een gemiddeld geluidsniveau van 88 dB(A) het dragen van oordoppen. Ook zorgen zij ervoor dat hun leden aangepaste geluidsniveaus hanteren, te weten: een hoogst-equivalent gemiddeld geluidsniveau van 91 dB(A) voor kinderen tot en met 13 jaar; 96 dB(A) voor kinderen/jongeren van 14 en 15 jaar en 100 dB(A) voor kinderen/jongeren van 16 en 17 jaar.
Klopt het dat er – ondanks afspraken hierover in het convenant – nooit een onafhankelijke partij is gekomen waar de resultaten van de gemeten geluidsniveaus aan geleverd moeten worden? Klopt het dat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de keuze heeft gemaakt om de Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) hiervoor aan te wijzen? Zo ja, waarom is die keuze gemaakt?
In het convenant is een derde onafhankelijke partij opgenomen voor het delen van geluidsmetingen om te borgen dat de metingen onafhankelijk en objectief gebeuren en onderling vergelijkbaar zijn.
De Stichting Kwaliteit Evenementen Nederland (SKEN) vervult die rol en rapporteert periodiek aan de convenantpartners. SKEN maakt daarbij gebruik van het in opdracht van VWS ontwikkelde systeem Soundsken. SKEN is een betrokken en deskundige partij die door alle convenantpartners acceptabel wordt geacht. Ik heb geen reden de betrouwbaarheid van hun rapportages in twijfel te trekken. VeiligheidNL verzorgt als neutrale partij de rapportage over de voortgang van het convenant.
Hoeveel overschrijdingen van de geluidsnorm zijn afgelopen jaren geconstateerd? Welke acties zijn richting de verantwoordelijken genomen? Is hiermee herhaling voorkomen?
Het convenant is in december 2018 van start gegaan. Het aantal overschrijdingen in 2019 is nog niet definitief vastgesteld. De rapportage over 2019 komt in april 2020.
Uit metingen in 2018, dit zijn metingen door de leden van de Vereniging Nederlandse Poppodia en Festivals (VNPF) en Vereniging van Evenementenmakers (VVEM), bleek dat er bij 10,8% van de gemeten muziekevenementen overtredingen zijn geweest; de totale tijd waarbij de geluidsnorm is overschreden bedroeg 1,5%. Voor 2017 waren er bij 7% van de gemeten muziekevenementen overtredingen gedurende 0,7% van de gemeten tijd. Daarbij past de kanttekening dat het aantal muziekactiviteiten met metingen en het aantal uren geregistreerde waarnemingen in 2018 zeer fors is toegenomen ten opzichte van 2017.
De cijfers zijn bedoeld om de convenantpartners feedback te geven over de resultaten van hun inspanningen en te laten zien waar zij staan in hun streven naar de veiligheid voor het gehoor van de bij hen aangesloten locaties. De convenantspartijen streven naar het nakomen van de afspraken. De ervaring leert overigens dat het niet te verwachten is dat er de komende jaren geen overschrijdingen van de norm meer zullen zijn.
Klopt het dat gehoorschade al bij een kort moment van geluid boven het maximum aantal decibel voor gehoorschade kan zorgen?
Dat is mogelijk. Gehoorschade kan ook al ontstaan bij lagere geluidniveaus. De precieze invloed van de voor gehoorschade relevante factoren is nog niet goed bekend. Zo zijn er grote individuele verschillen in gevoeligheid van het gehoor. De lange tijd tussen blootstelling en het optreden van gehoorverlies maakt causaliteit lastig vast te stellen. Wat het ook lastig maakt is dat de schade aan het gehoor een gestapeld effect is van blootstelling aan diverse andersoortige bronnen zoals bijvoorbeeld: concerten, koptelefoons, sportscholen, omgevingsgeluiden, vuurwerk, etc.
Wanneer wordt de evaluatie van de uitvoering van het convenant door VeiligheidNL uitgevoerd en wanneer wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
VeiligheidNL is op dit moment bezig met het opstellen van de voortgangsrapportage over 2019. Deze rapportage zal ik in april aan de Kamer sturen.
Op welke wijze is de motie van de leden Kuik en Dik-Faber over wetgeving inzake maximumgeluidsnormen uitgevoerd?2
Na een voorverkenning is besloten het benodigde onderzoek voor uitvoering van de motie te laten verrichten door een externe partij. Het onderzoek richt op zich een analyse van relevante buitenlandse wetgeving en beantwoording van de vraag hoe wetgeving op het gebied van maximumgeluidsnormen, alsmede het toezicht op de naleving ervan, er in Nederland uit zou kunnen zien.
Wanneer wordt de Kamer geïnformeerd over de mogelijkheden om maximumgeluidsnormen en het toezicht op de naleving hiervan in wetgeving op te nemen?
De Kamer zal hierover eind dit jaar worden geïnformeerd.
Kunt u aangeven op welke wijze uitvoering is gegeven aan de overgenomen motie Kuik Dik-Faber, waarin de regering werd verzocht in kaart te brengen welke sectoren niet zijn aangehaakt bij het Convenant Preventie Gehoorschade en waarin de regering tevens verzocht werd zich er actief voor in te zetten dat deze sectoren hun verantwoordelijkheid nemen door zich bij het convenant aan te sluiten? Welke sectoren zijn geïdentificeerd die nog niet aangehaakt waren? Welke acties heeft u ondernomen om die sectoren wel aan te laten sluiten bij het convenant?3
VeiligheidNL heeft ten behoeve van de uitvoering van deze motie een stakeholdersanalyse gemaakt van relevante partijen of sectoren die (nog) niet zijn aangesloten bij het convenant. Een selectie hieruit zal dit jaar worden benaderd. Het gaat dan om partijen als uitgaansgelegenheden, gemeenten, artiestenbureaus, pop- en rockacademies en dj-scholen. De stakeholderanalyse zal ik in april aan de Kamer zenden, tegelijk met de voortgangsrapportage over 2019.
Al gesproken is met de Vereniging van Schouwburg- en Concert Directies (VSCD). Deze partij is mogelijk geïnteresseerd om toe te treden tot het convenant, maar heeft nog geen beslissing genomen. Daarnaast is gesproken met Koninklijke Horeca Nederland (KHN). KHN doet al veel tegen gehoorschade en lijkt zich niet op korte termijn aan te willen sluiten. Wellicht ligt dit anders voor afzonderlijke regio’s. De mogelijkheden daartoe zullen dit jaar worden verkend.
De bescherming van Nederlands cultureel erfgoed |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het advies «Van terughoudend naar betrokken» van de Raad voor Cultuur?1
Ja.
Wat vindt u van de conclusie dat de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in Nederland tekort schiet? Bent u van plan maatregelen te treffen om de Collectie Nederland beter te beschermen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het beschermen van cultureel erfgoed, ook het erfgoed dat in handen is van particulieren, is zeer belangrijk. Het is noodzakelijk dat wat we voor Nederland bewaren met de tijd meegaat. Het beleid was hierin naar mijn optiek te terughoudend. Om te beoordelen of de bescherming van belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen in de wet goed geborgd is en welke instrumenten de wet hiervoor biedt, is aan de commissie-Pechtold gevraagd hier naar te kijken. De commissie heeft een gedegen beeld geschetst van de mogelijkheden om de bescherming van cultureel erfgoed in particulier bezit te versterken. Het advies laat zien dat de huidige wet- en regelgeving veel handvatten biedt, maar dat een andere invulling van beleid nodig is. In mijn beleidsreactie op dit rapport, heb ik uiteen gezet welke actie ik ga ondernemen voor een betere bescherming.
Had de verkoop van de Rubens-tekeningen aan het buitenland, gezien de conclusies van de commissie, mogelijk kunnen worden voorkomen? Welke maatregelen gaat u nemen om een verkoop zoals die van de Rubens-tekeningen in de toekomst te voorkomen?
We kunnen niet met terugwerkende kracht zeggen wat er was gebeurd met de Rubens-tekening als het advies van de commissiePechtold al zou zijn geïmplementeerd. Zoals al geantwoord op vraag 2, staat in mijn reactie op dit advies hoe ik mij zal inzetten voor de bescherming van cultuurgoederen voor Nederland in de toekomst.
Hoe leest u het oordeel van de commissie dat een scherpe, actuele visie op de Collectie Nederland ontbreekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vond het beleid ten aanzien van de Collectie Nederland te terughoudend. Ik zag dat er aanleiding was om het beleid en het instrumentarium tegen het licht te houden. Ik heb daarom de commissie-Pechtold gevraagd om hierover te adviseren. Zoals ik in mijn beleidsreactie heb aangegeven, zie ik dat het advies veel aanknopingspunten biedt om te komen tot een nieuwe visie op de Collectie Nederland.
Bent u het eens met het oordeel van de commissie dat er wordt gehandeld vanuit de gedachte dat de Collectie Nederland «af» zou zijn? Erkent u dat er sprake is van terughoudendheid bij de overheid in verdere vorming van zowel het publieke als het particuliere deel van de Collectie Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik in mijn beleidsreactie aangeef, deel ik het beeld dat de Collectie Nederland dynamisch van aard is, en dit geldt evenzeer voor het beleid daaromtrent. Daarom vond ik het nodig te komen tot een herziening van het beleid van mijn voorgangers.
Wat vindt u van het oordeel van de commissie dat de vorming van de Collectie Nederland berust op «puur toeval»? Bent u het eens dat een overkoepelende visie ten opzichte van de samenstelling van de Collectie Nederland ontbreekt? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik aangeef in mijn reactie op het advies, zie ik dat er aanleiding is om de visie, het beleid en de uitvoering ten aanzien van de Collectie Nederland te herzien.
Wat vindt u van de constatering van de commissie dat er in het register belangwekkende cultuurgoederen en verzamelingen ontbreken of juist onnodig in het register staan vermeld? Bent u het met de commissie eens dat er geen sprake is van een verantwoorde samenstelling van het register? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Ik constateer dat de inhoud van het register het resultaat is van het gevoerde beleid uit het verleden. Ik merk op dat in dit beleid niet alleen het belang van cultuurgoederen daarbij een rol speelde, maar vooral ook de urgente bedreiging ervan in het licht van de Collectie Nederland. Dit verklaart bijvoorbeeld dat er diverse bijzonder kerkelijk erfgoed op de lijst staat als gevolg van de acute sluiting van kerken. Dit verklaart ook dat er geen werken van Mondriaan en Van Gogh op de lijst staan omdat die (gelukkig) ruimschoots onbedreigd deel uit maken van de collecties in onze publieke musea. Ik heb in mijn beleidsreactie aangegeven hoe ik hier in de toekomst mee om zal gaan.
Bent u het eens met de conclusie van de commissie dat de wettelijke bescherming van cultuurgoederen op papier goed geregeld is, maar in de uitvoering onvoldoende is en weinig transparant? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie op het advies heb ik aangegeven hoe ik in de toekomst de uitvoering wil inrichten en welke acties ik hiertoe ga ondernemen.
Zult u opvolging geven aan de oproep van de commissie om actiever gebruik te maken van uw bevoegdheid om belangwekkende cultuurgoederen aan te wijzen als «beschermd»? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn beleidsreactie heb ik omschreven hoe ik omga met mijn bevoegdheden om cultuurgoederen in de toekomst voor de collectie Nederland te behouden.
Bent u van plan om een onafhankelijke, vaste deskundigencommissie in te stellen die als taak krijgt het cultuurgoed in Nederland te inventariseren en actualiseren zoals de commissie adviseert?
Ja.
Het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers |
|
Lodewijk Asscher (PvdA), Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u ermee bekend dat medewerkers van het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) de gemeente Utrecht voor de rechter dagen omdat de gemeente volgens hen ten onrechte aanstuurt op een faillissement van de organisatie?1
Ja het is ons, Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, bekend dat het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) heeft aangekondigd dat zij en haar medewerkers voornemens zijn enkele gerechtelijke procedures tegen de gemeente te starten.
Bent u bekend met het lot van de 200 medewerkers van het UCK, waarvan 60 in vaste dienst? Hoe vindt u het dat het college de subsidie in zulk kort tijdsbestek beëindigt, dat het personeel zonder transitievergoeding op straat komt te staan?
De gemeente Utrecht heeft de bevoegdheid subsidies te beëindigen. Het is niet aan ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te oordelen over praktijksituaties als deze. Wij zijn ons er van bewust dat een reorganisatieontslag of onverhoopt een ontslag wegens faillissement zonder transitievergoeding een grote impact op de betrokken werknemers zal hebben. Wij onderschrijven dat de belangen van de werknemers in dergelijke situaties niet uit het oog verloren mogen worden. Het is echter de taak van de werkgever en in geval van faillissement van de curator om daarop toe te zien.
Hoe vindt u het dat de medewerkers van het UCK van de gemeente het perspectief krijgen om als zzp'er in een schijnzelfstandigheid door te gaan vanaf 1 september 2019? Bent u het eens dat het onwenselijk is dat gedupeerde medewerkers op deze manier in een ondernemersrol worden gedwongen met een zeer onzeker toekomstperspectief terwijl zij in een klap al hun opgebouwde rechten kwijt zijn? Hoe kwalificeert u deze zzp-constructie? Bent u bereid de Belastingdienst deze constructie te laten onderzoeken of er sprake is van «kwaadwillendheid»?
Het kabinet vindt schijnzelfstandigheid onwenselijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het aan de rechter is om zich over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie uit te laten. In algemene zin wordt in dat kader opgemerkt dat als een werknemer zijn werkzaamheden na een eventueel ontslag onveranderd voortzet als zzp’er en er ten aanzien van de uitvoering van het werk in de betreffende organisatie geen enkel verschil is tussen werknemers en zzp’ers, er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat is onwenselijk en dient te worden voorkomen en bestreden. Dat laat onverlet dat werknemers die hun baan verliezen en nadien als zelfstandige aan het werk gaan niet per definitie als schijnzelfstandige kunnen worden gekwalificeerd. Zij zijn geen werknemer meer als er bijvoorbeeld geen sprake (meer) is van een gezagsrelatie of als er geen verplichting (meer) is om het werk persoonlijk te verrichten. Afhankelijk van de feitelijke situatie kan de arbeidsrelatie gekwalificeerd worden. Indien er bij partijen twijfel is over deze kwalificatievraag dan kunnen zij hun zaak voorleggen aan de rechter die in de beoordeling alle feiten en omstandigheden zal meenemen. Gegeven het voorgaande is het niet opportuun de Belastingdienst in te schakelen om eventuele kwaadwillendheid te laten onderzoeken. Los daarvan geldt het volgende. De Belastingdienst bepaalt aan de hand van risicoselectie op welke bedrijven hij zijn toezicht en handhaving richt. Deze risicoselectie wordt onder meer gevoed door signalen uit de praktijk. De Belastingdienst doet over onderzoeken bij individuele belastingplichtigen geen mededelingen op grond van zijn geheimhoudingsplicht (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Hoe oordeelt u over de aanname van het UCK en haar medewerkers dat er sprake is van een «vooropgezet faillisement», waarbij de gemeente bewust aanstuurt op een faillissement van het UCK en gelijktijdig nieuw beleid heeft ontwikkeld, waarin vrijwel hetzelfde wordt gevraagd (in hetzelfde pand) als waar het UCK nu in voorziet en dus overzetting van de activiteiten in een uitgeklede vorm faciliteert te koste van medewerkers en het UWV?
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft de gemeente de bevoegdheid haar beleid te wijzigen en subsidies te beëindigen. Het is het niet aan ons om te oordelen of er in deze specifieke situatie als gevolg van deze subsidie beëindiging sprake is van bewust aansturen en van een «vooropgezet faillissement». Deze taak is voorbehouden aan de curator. Indien daarom gevraagd kan de rechter daarover oordelen.
Vindt u dat u een rol heeft om de gemeente hierop aan te spreken, of is dit een zaak voor de Inspectie SZW of de Belastingdienst?
De gemeente Utrecht heeft een eigen bevoegdheid te besluiten tot financieringswijziging. Voor zover het UCK van mening is dat de gemeente jegens het UCK een constructie toepast die in strijd is met de wet, dan kan zij ervoor kiezen dat aan de rechter voor te leggen. Het is vervolgens aan de rechter daarover te oordelen.
In algemene zin merk ik op dat bij een reorganisatieontslag de werkgever, na verkregen toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. In dat geval heeft de werknemer recht op een transitievergoeding. In geval van een onverhoopt faillissement kan de curator het dienstverband opzeggen zonder dat de werknemer recht heeft op een transitievergoeding. Als de werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding bestaat die aanspraak jegens de werkgever. Deze aanspraak heeft de werknemer niet ten opzichte van een derde bij de onderneming van de werkgever betrokken partij. In deze situatie is er geen sprake van een werkgever- werknemer relatie tussen de gemeente en betrokken werknemers van het UCK, derhalve heeft de gemeente geen wettelijke verplichting om wegens beëindiging van het dienstverband aan de betrokken werknemers een transitievergoeding te betalen. Het is niet aan ons om vast te stellen of de gemeente op andere gronden een verantwoordelijkheid heeft de betrokken werknemers te compenseren voor eventueel ontslag zonder transitievergoeding.
Het is in zijn algemeenheid niet aan de Belastingdienst om een partij aan te spreken op hetgeen u in vraag 4 stelt. De taak van de Belastingdienst is om op basis van relevante belastingwet- en regelgeving toezicht te houden. Hierbij geldt dat de Belastingdienst geen mededelingen doet over individuele belastingplichtigen op grond van zijn geheimhoudingsplicht.
Vindt u dat een dergelijke constructie past bij de voorbeeldfunctie van de overheid nu de afgelopen jaren het bedrijfsleven door rechters en de overheid op de vingers wordt getikt als het dergelijke constructies toepast? Zo nee, bent u bereid om maatregelen te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat de gemeente – zeker gelet het feit dat ze aanstuurt op een grootschalige stelselwijziging binnen de gemeente waar ze haar eigen opgerichte stichting failliet laat gaan – dan ook haar verantwoordelijkheid moet nemen en medewerkers van een compensatie moet voorzien voor de wettelijke ontslagvergoeding? Zo ja, bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u het dat de gemeente Utrecht hiermee ingaat tegen de principes van de «Fair practice code»? Zo ja, bent u bereid om hierover met de gemeente Utrecht in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Het is voor ons niet te beoordelen in hoeverre de principes van de Fair Practice Code zijn toegepast door de gemeente Utrecht of door het UCK. De Minister van OCW zal wel afspraken maken met gemeenten en provincies over eerlijke beloning in de culturele sector, zoals aangekondigd in de uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Uitgangspuntennotitie Cultuurbeleid 2021–2024 op 27 juni 2019?
Ja.
De eerlijke betaling van kunstdocenten |
|
Corinne Ellemeet (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het artikel «Mooi dat er aandacht is voor de eerlijke betaling van kunstenaars, maar vergeet de kunstleraar niet»?1
Ja, ik ken het artikel.
Is een loopbaan, zoals die van in het artikel genoemde drumdocent, die van een vaste baan naar een ZZP-constructie is gegaan, typerend voor kunst- en cultuurdocenten?
De loopbaanontwikkeling van kunst- en cultuurdocenten kent een grote diversiteit. Er zijn meer voorbeelden bekend van de beschreven loopbaanontwikkeling.
Is het waar dat er inmiddels zo’n 20.000 ZZP’ers in de kunsteducatie zijn en hooguit nog zo’n 1000 in vaste dienst? Wat vindt u van deze ontwikkeling?
Uit navraag bij het CBS blijkt dat er verschillende schattingen bestaan over de aantallen docenten die in de kunsteducatie werkzaam zijn in loondienst en als zelfstandige. In een pilotonderzoek van het CBS uit 2015 kwam een voorlopige en indicatieve schatting van circa 10.500 docenten in loondienst.2 De schatting van 20.000 zzp’ers komt uit vervolgonderzoek, waarbij de doelgroep van het onderzoek bovendien is uitgebreid, waardoor ook het aantal docenten in loondienst hoger werd geschat. Dit onderzoek is vanwege onvoldoende respons echter niet als representatief te beschouwen en is daarom ook niet gepubliceerd. Relevant is ook dat het zeer aannemelijk is dat de schattingen niet unieke personen betreffen; docenten kunnen verschillende dienstverbanden en werkzaamheden als zzp’er combineren.
Op StatLine publiceert het CBS algemene cijfers over het aantal zelfstandigen en hun inkomens en vermogens in bijvoorbeeld de bedrijfstakken Cultureel onderwijs, Podiumkunst en Scheppende kunst (SBI’s 8552, 9001 en 9003). Veel docenten kunsteducatie zullen in die bedrijfstakken actief zijn.3
Uit cijfers die Cultuurconnectie, de brancheorganisatie voor cultuureducatie, amateurkunst en volksuniversiteitswerk, heeft van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn (PFZW) blijkt dat 148 bij het PFZW aangesloten organisaties die «kunstzinnige vorming» bieden in totaal 2.658 werknemers hebben met een gemiddelde parttimefactor van 48,9 procent.
Ik heb op zichzelf geen oordeel over (de verhouding tussen) het aantal zelfstandigen zonder personeel en het aantal vaste contracten in de kunsteducatie. Ik vind het vooral van belang dat zelfstandigen in de culturele en creatieve sector hun beroepspraktijk gezond vorm kunnen geven en dat er door beide partijen op de juiste gronden wordt gekozen voor de opdrachtgever-opdrachtnemer relatie.
Bent u het eens met de Kunstenbond, die spreekt van een uitholling van de arbeidsvoorwaarden? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ik ben me ervan bewust dat werkenden, en met name zelfstandigen, in de culturele sector vaak werken onder ongunstige voorwaarden. Samen met vertegenwoordigers uit de culturele sector hecht ik eraan dat zelfstandigen in de culturele en creatieve sector hun beroep gezond vorm kunnen geven. Daartoe faciliteer ik de sector in de uitvoering van zijn arbeidsmarktagenda, inclusief beheer en promotie van de Fair Practice Code voor de culturele en creatieve sector en het vormgeven van een Platform Arbeidsmarkt Culturele en Creatieve Toekomst, dat wil bijdragen aan normering van minimum contractvoorwaarden en ondernemersrisico’s in de culturele sector.
Daarnaast zijn in het regeerakkoord en in het pensioenakkoord maatregelen aangekondigd die tot doel hebben de positie van kwetsbare zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt te verbeteren. Over de invulling en uitwerking van de in het regeerakkoord aangekondigde maatregelen heeft u inmiddels van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën een brief ontvangen.
Wanneer er twijfel bestaat over de kwalificatie van de arbeidsrelatie dan staat een gang naar de rechter open.
Deelt u de mening dat kunst- en cultuurdocenten zouden moeten beschikken over een arbeidsongeschiktheidsverzekering, een pensioenvoorziening en financiële zekerheid?
De behoefte aan financiële zekerheid geldt niet specifiek voor de culturele en creatieve sector. In het pensioenakkoord is overigens afgesproken dat er een wettelijke verzekeringsplicht komt voor zelfstandigen tegen het arbeidsongeschiktheidsrisico. Het doel van deze verzekeringsplicht is om naast de bestaande werknemersverzekering ook andere werkenden te beschermen tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid en te borgen dat iedereen zich kan verzekeren. Het staat zelfstandigen daarnaast vrij om zelf aanvullend vorm te geven aan hun sociale zekerheid. De arbeidsmarktagenda van de sector zelf beoogt om de sociale zekerheid van zelfstandigen in deze sector te verhogen. Ik ondersteun de uitvoering van die agenda.
Is bekend hoeveel ZZP’ers in de kunsteducatie een arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben en een pensioen opbouwen? Zo ja, hoeveel zijn dit? Zo nee, bent u bereid dit te onderzoeken?
Uit onderzoek van het CBS op basis van gegevens uit de belastingaangifte van zelfstandigen is bekend welk deel van de zzp’ers met werk als zelfstandige als voornaamste inkomensbron premies voor arbeidsongeschiktheid en lijfrente heeft betaald: respectievelijk 18,6 en 9,6 procent van de 905,9 duizend zzp’ers in 2017.4 In het CBS onderzoek is niet berekend hoe dit voor de zzp’ers in de kunsteducatie is. Wel blijkt dat in de bedrijfstak Cultuur, recreatie en overige diensten (SBI R tot en met U) deze aandelen onder het gemiddelde liggen: 7,1 procent van de 99,8 duizend zzp’ers in die sector in 2017 betaalde in 2017 premies voor arbeidsongeschiktheid en 5,2 procent voor lijfrente. Het CBS kan deze cijfers eventueel specificeren voor de zzp’ers in de bedrijfstakken Cultureel onderwijs, Podiumkunst en Scheppende kunst (SBI’s 8552, 9001 en 9003).
Verder is elke branche verantwoordelijk voor het realiseren van zijn eigen kennisbasis ten aanzien van inkomens en beroepspraktijk, afhankelijk van de thema’s en bevragingslast die zij relevant achten.
Deelt u de mening dat een uurloon onder de vijftig euro niet genoeg is als er rekening moet worden gehouden met extra kosten, zoals een verzekering van je muziekinstrumenten, reiskosten, niet-declarabele uren, arbeidsongeschiktheidsverzekering, pensioen, huur van lesruimte, etc?
Belangrijk is in de eerste plaats dat door werken een inkomen verworven kan worden waarmee ten minste kan worden voorzien in de basisbehoeften. Daarom is het kabinet voornemers om een wettelijk generiek minimumtarief in te voeren om zelfstandigen in staat te stellen een inkomen te verwerven waarmee in een bestaansminimum kan worden voorzien. Een nadere uitwerking van deze maatregel vindt u in de brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën die op 24 juni jl. naar de Tweede Kamer is verzonden inzake de voortgang uitwerking maatregelen «werken als zelfstandige». Een minimumtarief is niet per se hetzelfde als fair practice of een duurzame beroepspraktijk. Het is aan de sector zelf om vorm te geven aan fair practice. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap faciliteert en stimuleert dat proces in het kader van de Arbeidsmarktagenda van de culturele en creatieve sector. De realisatie van fair practice speelt ook een rol in de uitvoering van de motie van de leden Ellemeet en Asscher. Zoals gemeld in de Uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024 zal uw Kamer in het najaar worden geïnformeerd over de voortgang op dit gebied.
Wat vindt u ervan dat docenten vaker onbetaalde uren maken en vaker zelf opdraaien voor huur- en materiaalkosten?
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is naar uw mening de taak van de overheid bij het faciliteren van kunst- en cultuureducatie? Ziet u kunsteducatie voor amateurs als een publieke voorziening? Zo ja, welke rol ziet u daarin voor u zelf en de overheid weggelegd? Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap belast met het scheppen van voorwaarden voor het in stand houden, ontwikkelen, sociaal en geografisch spreiden of anderszins verbreiden van cultuuruitingen. Deze algemene doelstelling wordt op het gebied van kunst- en cultuureducatie op verschillende manieren vertaald. Zo behoren doelstellingen voor cultuureducatie en -participatie tot de criteria voor subsidie aan instellingen die behoren tot de landelijke culturele basisinfrastructuur (BIS). Daarnaast ondersteunt het rijk ontwikkelingen op het gebied van cultuureducatie en cultuurparticipatie, waaronder begrepen kunsteducatie voor amateurs, via het LKCA dat amateurkunst en cultuureducatie ondersteunt met kennis en netwerken en via het Fonds voor Cultuurparticipatie dat subsidies verstrekt voor cultuurparticipatie en cultuureducatie. Gemeenten en provincies maken hun eigen keuzes en afwegingen.
Deelt u de analyse van het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie Amateurkunst (LKCA) dat bepaalde vormen van kunst- en cultuureducatie buiten de Randstad zullen verdwijnen, omdat er niet genoeg vraag naar is? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Dat risico is aanwezig, maar het is niet met stelligheid te zeggen dat bepaalde vormen van kunst- en cultuureducatie buiten de Randstad zullen verdwijnen omdat er niet genoeg vraag naar is. Er is geen onderzoek naar gedaan.
Bent u bereid om met de VNG in gesprek te gaan met als doel de verschraling van het aanbod van cultuureducatie tegen te gaan en de arbeidsmarktpositie van kunst- en cultuurdocenten te verbeteren?
Ik overleg regelmatig met de VNG over ontwikkelingen op het gebied van cultuureducatie. Ook eventuele knelpunten die zich op dat gebied voordoen kunnen dan ter sprake komen.
Is bekend hoeveel kunstencentra en muziekscholen de afgelopen tien jaar zijn gesloten? Zo ja, hoeveel zijn dit?
Het LKCA heeft gegevens over het verloop van het aantal centra voor de kunsten tot en met 2015.5 Daaruit blijkt dat er in 2009 in totaal 182 centra voor de kunsten waren tegenover 137 in 2015. Deze daling kwam aanvankelijk door fusies tussen de centra, want het aantal gecombineerde instellingen nam sindsdien toe ten koste van afzonderlijke muziekscholen en creativiteitscentra. Bij de inventarisatie van centra in 2015 is te zien dat voor het eerst ook de gecombineerde instellingen in aantal afnemen, van 110 in 2013 naar 96 in 2015. In die jaren is er dus daadwerkelijk sprake van opheffingen in plaats van fusies.
Per 2019 telde Cultuurconnectie 131 organisaties voor cultuureducatie. De relatief geringe afname (van 6) tussen 2015 en 2019 wordt verklaard uit het feit dat er sinds 2017 een klein aantal docentencollectieven (niet zijnde werkgevers) in het ledenbestand van Cultuurconnectie is bijgeschreven.