Het uitzonderen van sportbeoefening bij mogelijke toekomstige coronamaatregelen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Inge van Dijk (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Klopt het dat met de voorgenomen zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 scholen, kinderopvang en contactberoepen uitgesloten worden van mogelijke toekomstige coronamaatregelen, maar dat beperkingen in sportbeoefening hiervan niet worden uitgesloten?1
In het ontwerpbesluit houdende de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 komen zes bevoegdheidsgrondslagen om maatregelen te kunnen nemen te vervallen, indien dit besluit wordt vastgesteld. Onder deze zes bevoegdheidsgrondslagen vallen onder andere het coronatoegangsbewijs, de contactberoepen, onderwijs en de kinderopvang. Met de zesde verlenging wordt tevens voorgesteld de geldingsduur van een ander deel van de bepalingen van de Twm vanaf 1 juni 2022 te verlengen tot 1 september 2022. De mogelijkheid om maatregelen te kunnen nemen in de sportsector blijft met deze zesde verlenging behouden.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van den Berg c.s. over onderzoeken onder welke randvoorwaarden sport en bewegen toegevoegd kunnen worden aan de lijst van essentiële sectoren? En herinnert u uw reactie op deze motie, waarin u erkent dat sport en bewegen van groot belang is voor de mentale en fysieke gezondheid en het welzijn van mensen?2, 3
Het betreft de motie van het lid Van den Berg c.s. (Kamerstuk 25 295, nr. 1681). In de motie wordt het kabinet gevraagd de mogelijkheid te onderzoeken om sport als «essentieel» te benoemen. In mijn reactie4 daarop heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop ik uitvoering aan deze motie wil geven. In de Kamerbrief heb ik aangegeven dat de kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» niet betekent dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent daarbij dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Kunt u aangeven op basis van welke artikelen uit hoofdstuk V van de Wet publieke gezondheid in de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening zijn genomen?
Op basis van de volgende artikelen uit hoofdstuk VA van de Wet publieke gezondheid zijn de afgelopen jaren maatregelen met betrekking tot sportbeoefening genomen: veilige afstand (artikel 58f); groepsvorming (artikel 58g); coronatoegangsbewijs (artikel 58ra); hygiënemaatregelen (artikel 58j); en niet openstellen of voorwaarden voor openstelling van publieke plaatsen (artikel 58h).
In hoeverre onderschrijft u de routekaart die door de sportsector is opgesteld, waarbij in alle door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) en Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) geschetste scenario’s sportbeoefening mogelijk blijft?4
Voor de fysieke en mentale gezondheid is het zeer belangrijk dat mensen kunnen blijven sporten en bewegen. De routekaart sport is in samenwerking met het Ministerie van VWS opgesteld en is een leidraad voor het kabinet om logische stappen te zetten in het af- en opschalen van maatregelen. In samenwerking met de sector werk ik op dit moment aan een lange termijnplan voor sport en corona. Ik zal uw Kamer hierover in juni van dit jaar informeren middels de reeds aangekondigde lange termijnbrief. Hierbij ga ik in op de preventieve en interventie maatregelen bij de bovengenoemde scenario’s. Het uitgangspunt is dat mensen in alle scenario’s kunnen blijven sporten en bewegen. Niet alleen om de effecten van COVID-19 te beperken, maar ook vanwege de andere positieve effecten op de fysieke en mentale gezondheid.
Bent u bereid in het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 ervoor te zorgen dat de wettelijke grondslagen voor mogelijke toekomstige beperkingen aan sportbeoefening komen te vervallen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer op 1 april jl. geïnformeerd over de lange termijn aanpak COVID-19. In de Kamerbrief worden vier scenario’s uiteengezet. Indien we in het worst case scenario terechtkomen, waarvan de kans volgens wetenschappers relatief klein is, maar niet geheel uit te sluiten, kan de inzet van zwaardere contactbeperkende maatregelen door de overheid noodzakelijk zijn om ernstige ziekte, hoge sterfte en ontwrichting van zorg en maatschappij te voorkomen. (Gedeeltelijke) sluiting van sectoren is daarbij niet uitgesloten. Daarbij heb ik uw Kamer ook aangegeven dat het fysieke onderwijs wat betreft het inzetten van maatregelen onderop de stapel ligt en dat daarnaast ook het belang van sporten en bewegen zwaar wordt meegewogen.
Op welke wijze gaat u in de langetermijnvisie uitvoering geven aan de aangenomen motie Van den Berg c.s. over een gezondheidscampagne met focus op sport en bewegen als onderdeel van een middellangetermijnvisie?5
Een gezond sport en beweegpatroon verkleint de kans op een ernstig ziektebeloop na een corona-infectie. Daarbij heeft een gezond sport en beweegpatroon een positieve invloed op het voorkomen of verminderen van veel andere (ouderdom)ziekten, zoals hart- en vaatziekten of dementie. Mede aangemoedigd door de aangenomen motie Van den Berg c.s., zal het kabinet zich nadrukkelijk inspannen om zowel de fysieke als mentale gezondheid te bevorderen. Daarom wordt de lange termijnvisie op COVID-19 geïntegreerd in de lange termijnvisie van preventie. Hierbij zet het kabinet onder andere in op een intensivering van het stimuleren van sport en bewegen. Ik heb uw Kamer hierover geïnformeerd op 17 maart jl.7, voorafgaand aan het leefstijldebat van 24 maart jl. Om uitvoering te kunnen geven aan deze plannen, heeft het kabinet onder andere structureel € 25 mln. extra gereserveerd voor een sterke sport en beweegsector en het verkleinen van verschillen in sportdeelname. Ik zal uw Kamer in juni van dit jaar informeren over de uitwerking van deze middelen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat u het definitieve koninklijk besluit met betrekking tot de zesde verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 begin mei 2022 naar de Kamer stuurt?
Helaas is het niet gelukt om de beantwoording voor dit moment plaats te laten vinden.
Antwoorden op eerdere vragen over de tegemoetkoming voor turnsporters |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wat is er gedaan met de aangedragen punten van de klankbordgroep met (oud-)turnsters over de tegemoetkomingsregeling? Wat is de status van de klankbordgroep? Kunnen de adviezen die zij geven vrijblijvend worden opgevat?1
De tegemoetkomingsregeling is op een aantal belangrijke punten aangepast. Hiermee is gehoor gegeven aan de oproep van oud-sporters om de regeling eenvoudiger en laagdrempeliger te maken. De adviezen van de klankbordgroep zijn niet bindend, maar worden wel serieus meegenomen. Daarnaast heb ik gesproken met het Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg (CBKZ), de Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) en NOC*NSF over de tegemoetkomingsregeling en de benodigde aanpassingen.
De belangrijkste aanpassingen in de tegemoetkomingsregeling zijn:
Wat is de verwachte scope van de regeling? Hoeveel aanvragen verwacht u? En waar is deze verwachting concreet op gebaseerd? Wie betaalt de kosten als er meer aanvragen dan voorzien worden ingediend en goedgekeurd?2
De scope van de regeling is gebaseerd op de aanbevelingen van het rapport «Ongelijke leggers» en het advies van de commissie Integriteit en Ethiek van NOC*NSF. Mede doordat het grensoverschrijdende gedrag lang geleden kan hebben plaatsgevonden is er geen zicht op de aantallen die te verwachten zijn. De feitelijke tegemoetkoming wordt gefinancierd door de KNGU en NOC*NSF. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord. Mocht blijken dat het aantal aanvragen niet door de sport te financieren is dan treden de betrokken partijen in overleg. Tot op heden is daar geen aanleiding toe.
Waarom wordt er vastgehouden aan de dertig uur als blijkt dat er ook sporters zijn die minder dan dertig uur per week trainden en wel slachtoffer zijn? Bent u het eens dat het gegeven dat de grootste groep meer dan dertig uur maakte niet betekent dat een kleinere groep met minder trainingsuren geen recht heeft op de tegemoetkoming?3
Het criterium van 30 trainingsuren per week is vervallen. Zie ook antwoord 1. Ik ben het met u eens dat het aantal trainingsuren niet leidend moet zijn.
Hoe weten sporters dat hun aanvraag in behandeling wordt genomen als zij niet gedurende twee jaar wekelijks minimaal dertig uur trainden? Is het dan niet begrijpelijker als deze voorwaarden worden losgelaten? Bent u het eens dat deze vereiste een onnodige drempel opwerpt?
Zie antwoord vraag 3.
Waar kunnen turnsters terecht die niet in de hoogste competities hebben meegetraind, maar wel slachtoffer zijn van grensoverschrijdend gedrag? Kunnen zij ook aanspraak maken op een tegemoetkoming? Zo ja, wie regelt dit en wie is verantwoordelijk voor de kosten?4
Zoals is aanbevolen in het rapport «Ongelijke leggers» is een tegemoetkoming op zijn plaats voor oud-sporters in de gym- en turnsport die op het hoogste niveau hebben gesport. De huidige tegemoetkomingsregeling is op basis van deze aanbeveling vormgegeven. De ingestelde onafhankelijke commissie beoordeelt de aanvragen per individu. Ik kan geen uitspraken doen wie in aanmerking komt voor de tegemoetkoming. Daarnaast kan iedereen terecht bij het Centrum Veilige Sport Nederland (CVSN) en/of Slachtofferhulp Nederland.
Vindt u ook dat een gesprek om erkenning te bieden wat anders is dan een gesprek als voorwaarde voor een tegemoetkoming? Waarom wordt er niet gekozen voor een schriftelijke afhandeling met een mogelijkheid tot een gesprek, indien sporters ook op deze manier erkenning wensen?5
Ervaringen van het CBKZ leren dat bij beschadigd vertrouwen een mondelinge toelichting van het persoonlijke verhaal door slachtoffers in veel gevallen bijdraagt aan de erkenning. Dit laatste hangt samen met de fase van verwerking en mogelijk herstel waarin iemand zit. Om die reden heeft het CBKZ gekozen voor een mondelinge toelichting. Met de aanpassingen in de regeling is er echter meer ruimte gekomen om hiervan af te wijken omdat we erkennen dat per individu de behoefte verschilt, zie antwoord 1. Ik volg het CBKZ hierin als onafhankelijke partij verantwoordelijk voor de uitvoering van de tegemoetkomingsregeling.
Welke alternatieve behandelmogelijkheden zijn er voor de (oud-)turnsters? Zijn hier wachtlijsten? Geldt er een eigen bijdrage?6
Bij Slachtofferhulp Nederland kunnen oud-sporters terecht zonder wachtlijst voor gratis geboden psychosociale ondersteuning. Daarnaast helpt Slachtofferhulp Nederland oud-sporters met het vinden van de juiste hulp. Er is ook kennis beschikbaar over specifieke hulpverlening om voorbereid het gesprek te kunnen voeren met bijvoorbeeld de huisarts.
Het Universitair Centrum Psychiatrie (UCP) van het UMCG biedt gespecialiseerde zorg voor (oud)sporters die kampen met langdurige psychische gevolgen van grensoverschrijdend gedrag in de turn- en gymsport. Het UMCG ontwikkelt een behandelaanbod zodat ook andere zorginstellingen een passende behandeling kunnen aanbieden voor vergelijkbare groepen. Het UMCG heeft contact met andere zorgaanbieders om de juiste zorg op de juiste plek te krijgen. Daarnaast is het een mogelijkheid om een gedeelte van de behandeling van het UMCG online te volgen.
Voor de behandeling bij het UMCG is momenteel geen wachtlijst. Wachtlijsten voor andere behandelingen kunnen verschillen per behandeling en per aanbieder.
Voor de behandeling bij het UMCG kunnen reiskosten vergoed worden vanuit het basispakket van de zorgverzekering, waaronder ook taxivervoer. Daarnaast geldt het standaard eigen risico voor de behandeling.
Wat is de stand van zaken van de unaniem aangenomen motie Westerveld c.s. die vraagt om de grenzen tussen tucht- en strafrecht te verkennen en samen met het Centrum Veilige Sport te zorgen dat zaken zo snel mogelijk bij de juiste instantie terechtkomt?
Ik ben met partijen in overleg geweest over de opvolging van de motie Westerveld c.s.7 en ik ben voornemens deze mee te nemen in een breed onderzoek naar een veilige en integere sport. Dit onderzoek zal dit jaar nog plaatsvinden en geeft invulling aan diverse moties, waaronder: rollen en verantwoordelijkheden integere en veilige sport8, evaluatie tuchtrecht9 en een onafhankelijk CVSN10.
Dwangarbeid in relatie tot het WK voetbal in Qatar |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van Amnesty «They think they we're machines» over dwangarbeid bij beveiligingsbedrijven die betrokken zijn bij het WK voetbal?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van Amnesty International. Qatar heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich blijven inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten, in aanloop naar het WK en daarna, en Qatar blijven oproepen alle hervormingen volledig te implementeren en te handhaven. Het kabinet zet daarom de kritische dialoog voort en verwelkomt samenwerking van Qatar met internationale mensenrechtenorganisaties. Naast directe gesprekken met Qatar, is Nederland hierover in gesprek met verschillende stakeholders, waaronder internationale partners en mensenrechtenorganisaties.
Bent u het ermee eens dat Qatar nog steeds een lange weg te gaan heeft in de naleving van de rechten van arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u zich ervoor inspannen dat Qatar de misstanden in deze sector onderzoekt, de resultaten publiek maakt en actie onderneemt?
Nederland staat in nauw contact met Qatar om de situatie van arbeidsmigranten concreet te verbeteren en draagt via engagement en kritische dialoog bij aan verbetering van de situatie van arbeidsmigranten.
Nederland brengt zorgen omtrent arbeidsmigranten, ook los van het WK, regelmatig over op zowel politiek als hoog-ambtelijk niveau. In maart jl. bracht de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Qatar, waarbij zij deze kwesties heeft aangekaart bij de Qatarese autoriteiten en bij verschillende andere stakeholders. Ook heeft de Secretaris-Generaal van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken in februari van dit jaar een bezoek gebracht aan Qatar en zorgen omtrent implementatie van arbeidshervormingen besproken met de Qatarese overheid. Zelf hoop ik ook binnenkort in de gelegenheid te zijn Qatar te bezoeken.
De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden in samenwerking met de Qatarese overheid, ILO en het bedrijfsleven. Ook adviseert de ambassade Nederlandse bedrijven die zaken (willen) doen in Qatar over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Vindt u de verklaring van uw mensenrechtenambassadeur na haar meest recente bezoek aan Qatar niet veel te rooskleurig, onder meer waar zij Qatar een voorbeeld in de regio noemt?2
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft in al haar gesprekken het belang van implementatie en handhaving van arbeidshervormingen benadrukt. Ook onderschreef ze hierin de verantwoordelijkheid van de Qatarese overheid.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, waarbij het land voorloopt op andere landen in de regio. Dit neemt niet weg dat implementatie van hervormingen een punt van zorg blijft.
Bent u bereid om de druk op Qatar te verhogen, bilateraal dan wel samen met gelijkgezinde landen, om te komen tot volledige uitvoering en handhaving van de hervormingen van het systeem van tewerkstelling van arbeidsmigranten, dat nog altijd te wensen overlaat?
Zie antwoord vraag 3.
Beschouwt u het bericht dat de sponsors (ING, Albert Heijn) van de KNVB niet naar het WK gaan als bevestiging van de indruk dat meer druk op Qatar geboden is?3
Bedrijven die het Nederlands voetbalelftal sponsoren maken zelf een afweging over de mate waarin zij betrokken willen zijn bij het WK in Qatar, bijvoorbeeld door het afreizen naar het WK, shirtsponsoring of reclames. Het kabinet heeft en neemt zijn eigen verantwoordelijkheid in de betrekkingen met Qatar.
Bent u het eens met Louis van Gaal als hij zegt dat het belachelijk is dat het WK in Qatar wordt gehouden: «Het gaat om geld, om commerciële belangen. Dat doet ertoe bij de FIFA»? Zo ja, had u liever gewild dat het WK ergens anders werd georganiseerd?4
Het kabinet heeft geen invloed op en zeggenschap over de processen van FIFA en speelt daarmee geen rol in de toewijzing van het WK.
Gaat u alsnog onze motie van 25 februari 2021 over een diplomatieke boycot van het WK uitvoeren, opdat wordt voorkomen dat de Koning of een bewindspersoon aanwezig is bij het WK?5
Het kabinet blijft door middel van constructief-kritisch beleid, waarbij samenwerking en dialoog met Qatar centraal staan, bijdragen aan verbetering op het gebied van mensenrechten, en specifiek de situatie van arbeidsmigranten. Internationale (mensenrechten)organisaties, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, benadrukken het belang van samenwerking en kritische dialoog, omdat daarmee duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar kunnen worden gerealiseerd. Zij zijn derhalve geen voorstander van een boycot. Nederland is hierover tevens in gesprek met andere landen. EU-partners en andere gelijkgezinde landen zijn mede gezien voorgenoemde redenen ook geen voorstander van een boycot.
De Nederlandse regering kiest voor samenwerking en dialoog met Qatar om verbetering en implementatie van arbeidshervormingen verder te bewerkstelligen. Samenwerking en dialoog met Qatar zijn ook nodig in het licht van een reeks andere dossiers die raken aan de belangen van Nederland. Zo heeft het land een cruciale rol gespeeld in het veilig overbrengen van mensen uit Afghanistan die recht hebben op verblijf in Nederland. Ook kan Qatar een belangrijke rol spelen in de verdere diversifiëring van de Europese energie-import.
Het kabinet houdt de motie-Karabulut c.s. (21 501-02 nr. 2273) voorlopig dus nog in beraad en zal voor de start van het WK Voetbal terugkomen op de uitvoering van de motie.
Het bericht ‘Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts’ |
|
Bart van Kent |
|
Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts»1 en «Het UWV keurt zijn eigen vlees; Onderzoek De afkeuringsindustrie»?2
Beide berichten bevatten indringende, persoonlijke verhalen van mensen in een kwetsbare positie. Ik begrijp dat deze berichten vragen oproepen.
Hoe verklaart u dat mensen met allerlei verschillende psychische problematieken allemaal dezelfde diagnose krijgen van Psyon?
Wanneer een verzekeringsarts een expertise door een psychiater of een andere medisch specialist aanvraagt, is dat in het algemeen omdat er onduidelijkheid is over de diagnostiek en/of behandeling, of omdat er op grond van de eigen onderzoeksbevindingen reden is te twijfelen aan de aard en/of de ernst van het ziektebeeld. Dat er in deze geselecteerde groep diagnoses gesteld worden die duiden op een ander ziektebeeld dan verwacht door de betrokken persoon is dan ook niet verwonderlijk.
De aanpassingsstoornis is erkend in de DSM-5-classificatie en er is speciaal voor deze stoornis door experts een zorgstandaard ontwikkeld. De diagnose is overigens niet de doorslaggevende factor bij de sociaal-medische beoordeling. Het is aan de verzekeringsarts de geclaimde belemmeringen om te zetten in arbeidsmogelijkheden en te bezien welke beperkingen voortvloeien uit ziekte of gebrek en welke mogelijkheden voor arbeid er nog zijn. De expertise door een deskundige is een hulpmiddel voor de verzekeringsarts om tot zijn oordeel te komen. Daarnaast heeft hij onder andere een medisch dossier en zijn eigen onderzoeksbevindingen. Overigens vragen de UWV-verzekeringsartsen in beperkte mate een externe expertise aan. Dat gebeurt naar schatting in minder dan één procent van de WIA-claimbeoordelingen (zie het antwoord op vraag 8 en 9).
Vindt u een dergelijke onzorgvuldige keuringswijze acceptabel?
Naar aanleiding van de artikelen in Trouw en De Groene Amsterdammer heeft overleg plaatsgevonden tussen UWV en Psyon. UWV heeft geconcludeerd dat de inhoud van de artikelen vooralsnog geen aanleiding geeft om te twijfelen aan de door Psyon geleverde kwaliteit. Met Psyon is afgesproken dat de kwaliteit van de rapportages frequent (elk kwartaal) met UWV zal worden geëvalueerd. UWV heeft inmiddels via een aselecte steekproef een aantal rapportages van Psyon uit de afgelopen zes maanden beoordeeld. Hieruit is gebleken dat de kwaliteit adequaat is. Overigens heeft beoordeling van Psyon-rapportages door tuchtrechters en de Nederlandse Vereniging voor Medisch Specialistische Rapportage (NVMSR) in het verleden niet geresulteerd in kritiek op de wijze van rapporteren of de gehanteerde onderzoeksmethoden.
UWV heeft verder aangegeven dat er in de huidige wijze van beoordelen voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid en zorgvuldigheid van de oordeelsvorming zijn, ook wanneer de verzekeringsarts externe expertise aanvraagt.
Binnen UWV heeft de verzekeringsarts een onafhankelijke positie. Die onafhankelijkheid is vastgelegd in het professioneel statuut dat door UWV en de verzekeringsartsen zelf is opgesteld en in 2021 is herijkt. Ook de externe deskundige is onafhankelijk. Het is aan de externe deskundige om antwoord te geven op de door de verzekeringsarts gestelde vragen. De deskundige bepaalt zelf de inhoud en reikwijdte van het antwoord. Het is uiteindelijk aan de verzekeringsarts om deze inbreng in combinatie met de bevindingen uit eigen onderzoek mee te nemen in zijn beoordeling van de belastbaarheid van de betreffende persoon.
Wat betreft de zorgvuldigheid heeft UWV als uitgangspunt dat een expertise moet voldoen aan de eisen van de NVMSR. Als een rapport aan deze normen voldoet, kan dat als een waarborg voor een zorgvuldige expertise worden beschouwd. De bij Psyon aangesloten psychiaters rapporteren volgens de NVMSR-richtlijnen. Bovendien zijn de externe deskundigen BIG-geregistreerde specialisten in hun vakgebied en zijn zij gehouden aan de normen en richtlijnen van hun eigen beroepsgroep, waarop zij tuchtrechtelijk aanspreekbaar zijn. Psyon heeft UWV laten weten dat de tuchtrechter tot nu toe nooit aanleiding heeft gezien om aan een van de bij hen aangesloten psychiaters een maatregel op te leggen. In beide door Investico genoemde hoger beroepzaken heeft de Centrale Raad van Beroep overigens niet getwijfeld aan de medische juistheid van het oordeel van UWV en de externe expertise. UWV is in algemene zin tevreden over de kwaliteit van de expertises van de deskundigen aangesloten bij Psyon. Dat beeld is bevestigd door bovengenoemde steekproef van UWV.
Gelet op het bovenstaande zie ik op dit moment onvoldoende aanleiding voor ingrijpen.
Wat gaat u doen om een serieuze en onafhankelijke keuring door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en haar opdrachtnemers (inzake «onafhankelijke medische diagnostieken»), te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Is Psyon op enigerlei wijze gestimuleerd diagnoses op te leveren die ondersteunend zijn richting het zo veel mogelijk arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
UWV heeft aangegeven dat er op geen enkele wijze richting Psyon wordt gestuurd op de uitkomst van de diagnose. UWV geeft geen doelstellingen, streefcijfers of stimulansen richting Psyon. Er zijn derhalve ook geen documenten beschikbaar.
Was er in enigerlei mate sprake van doelstellingen, streefcijfers of stimulansen richting Psyon om aan te sturen op rapporten die ondersteunend zijn voor het arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
Zie antwoord vraag 5.
Wilt u als bijlage alle documenten openbaar naar de Kamer sturen die de opdrachtformulering of de aansturing richting Psyon betreffen of die op enigerlei wijze als sturend gezien kunnen worden richting een diagnostiek die ondersteunend is voor het aansturen op het arbeidsgeschikt verklaren van mensen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel «onafhankelijke medische diagnostieken» heeft Psyon voor het UWV gedaan in 2022, 2021, 2020 en 2019?
Onderstaande tabellen bevatten de gevraagde gegevens voor de UWV-divisie Sociaal Medische Zaken (SMZ) en de divisie Bezwaar en Beroep (B&B). Daarbij staat één factuur voor één expertise. UWV vroeg gemiddeld ruim 400 expertises aan bij Psyon. Ter vergelijking: in 2021 heeft UWV ruim 68.000 claimbeoordelingen gedaan.
2019
382
€ 737.887
2020
359
€ 813.669
2021
318
€ 788.473
2022 t/m april
119
€ 275.511
2019
63
€ 145.400
2020
90
€ 237.100
2021
71
€ 193.800
2022 t/m april
34
€ 102.100
Welk totaalbedrag heeft het UWV betaalt aan Psyon in 2021, 2020 en 2019?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe verklaart u dat de rechterlijke macht de oordelen van Psyon klaarblijkelijk voor zoete koek slikten?
Zoals aangeven in antwoord op vraag 3 en 4, voldoen de rapporten aan de NVMSR-normen. De bij Psyon aangesloten psychiaters leveren volgens UWV kwalitatief goede en navolgbare rapporten, die adequaat antwoord geven op de door de verzekeringsarts voorgelegde vragen. Daaruit maak ik op dat de rapporten voor de rechterlijke macht voldoende inzichtelijk en overtuigend om te volgen zijn.
Welke manieren ziet u in deze om de rechtsgang en de kansen van burgers in deze te verbeteren?
Ik kan me voorstellen hoe intens de ervaring kan zijn van mensen die het niet eens zijn met het oordeel van UWV. Ik begrijp ook wat de advocaat zegt. Ik wijs er wel op dat de werkelijkheid genuanceerd is. In verreweg de meeste gevallen voert UWV de medische onderzoeken correct uit, al dan niet na correctie door de verzekeringsarts van Bezwaar en Beroep. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 3 en 4, zijn in de bestaande wijze van beoordelen voldoende waarborgen aanwezig voor de onafhankelijkheid en zorgvuldigheid van de oordeelsvorming, ook wanneer de verzekeringsarts externe expertise aanvraagt. Ook een expertise door een medisch adviseur geldt voor UWV de zogeheten vergewisplicht (artikel 3:9 Awb). Dit betekent dat UWV gehouden is zich ervan te vergewissen of een onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en voldoet aan de richtlijnen en aan de wettelijke normen (Awb, WIA, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten).
Aan UWV is het in ieder geval om ervoor te zorgen dat bij bezwaar de beslissing, daar waar nodig, wordt herzien. In de bezwaarfase beziet een verzekeringsarts de casus opnieuw. Kritisch onderzoek naar de vraag of er toch niet aanleiding is om betrokkene tegemoet te komen, behoort voorop te staan. In dit verband is van belang dat UWV momenteel bezig is om haar dienstverlening opnieuw tegen het licht te houden en waar mogelijk te verbeteren. De «burgergerichte» heroverweging in bezwaar vormt daar een onderdeel van en ook in lopende procedures in beroep en hoger beroep zal zo burgergericht mogelijk worden gehandeld. Dit houdt onder meer in dat UWV inzet op een informele aanpak (dejuridiseren), de ruimte in de regels zoekt om de betrokken burger tegemoet te komen (ook als een besluit rechtmatig is, zal worden onderzocht of dit besluit niet zal kunnen worden vervangen door een beter besluit) en dat UWV waar mogelijk zal trachten om een definitieve en voor de burger aanvaardbare oplossing te bewerkstelligen.
Waar dit niet lukt, kan uiteindelijk een oordeel door de rechter nodig zijn. De heer Van Os suggereert dat de Centrale Raad daarbij onafhankelijke deskundigen zou moeten inschakelen. De rechter heeft die mogelijkheid. Het is niet aan mij om in deze een oordeel te geven over de rechtspraak, want dat oordeel komt onafhankelijk en zelfstandig tot stand.
Wat is uw reactie op de uitspraken Tilburgse advocaat Jean-Louis van Os: 'Binnen het bestuursrecht gaat de rechter er op voorhand van uit dat het uwv goed onderzoek gedaan heeft. Het is dan aan de burger om te laten zien dat dat niet zo is.» en «Het bestuursrecht is partijdig. Het uwv keurt zijn eigen vlees, en de Centrale Raad legitimeert dat vervolgens. De Centrale Raad zou zelf onafhankelijke deskundigen moeten inschakelen.»?3 Wilt u hierin mede betrekken dat het onderzoek van het UWV danwel in opdracht van het UWV zeker niet altijd deugdelijk blijkt te zijn?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid onafhankelijk te laten onderzoeken in hoeverre de praktijk van Psyon en de praktijk van het UWV als opdrachtgever, de toets der kritiek kunnen doorstaan?
In antwoord op vraag 3 en 4 heb ik aangegeven om welke redenen ik op dit moment onvoldoende aanleiding voor ingrijpen zie. Beoordeling van Psyon-rapportages in het verleden door tuchtrechters en de NVMSR heeft nooit geresulteerd in kritiek op de wijze van rapporteren of de gehanteerde onderzoeksmethoden.
Bent u bereid de samenwerking met Psyon onmiddellijk stop te laten zetten?
UWV ziet vooralsnog geen reden om de artsen te ontraden een psychiater van Psyon in te schakelen. De verzekeringsarts bepaalt zelf welk bureau wordt ingeschakeld, waarbij de keuze kan zijn ingegeven door de lokale situatie, zoals eventuele wachttijden en eerdere ervaringen.
Bent u bereid iedereen die door Psyon beoordeeld is en arbeidsgeschikt is verklaard, een eerlijke herkeuring te geven?
Voor alle duidelijkheid wil ik nogmaals benadrukken dat Psyon nooit beoordeelt of iemand arbeids(on)geschikt is. Dat oordeel is altijd aan de verzekeringsarts. Vooralsnog is er op grond van het bericht «Allemaal dezelfde stempel van de commerciële keuringsarts» en de bevindingen van UWV onvoldoende reden aan te nemen dat cliënten voor wie een psychiatrische expertise door bij Psyon aangesloten psychiaters is aangevraagd geen eerlijke beoordeling hebben gehad. Mocht in de toekomst blijken dat de inbreng van Psyon niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen, dan zal UWV naar bevind van zaken handelen en zal ik uw Kamer informeren via de periodieke Stand van de uitvoering.
Spreekkoren bij de voetbalwedstrijd tussen de nationale mannenelftallen van Nederlands en Duitsland |
|
Jeanet van der Laan (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Heeft u op 29 maart 2022 de wedstrijd Nederland – Duitsland gezien?
Ja.
Klopt het dat er sprake was van homofobe spreekkoren?
Ja. Dit soort spreekkoren en iedere andere vorm van racisme, discriminatie en/of uitsluiting binnen het voetbal zijn absoluut onacceptabel.
Waarom is de wedstrijd niet stilgelegd?
Van de KNVB heb ik begrepen dat de spreekkoren ook in de commandokamer zijn waargenomen. Daarop heeft de wedstrijdorganisatie actie ondernomen en onmiddellijk extra stewards naar de vakken gestuurd waar de spreekkoren vandaan kwamen. De stewards hebben op hun beurt de supporters aangesproken op hun gedrag. De spreekkoren werden meteen beëindigd. Volgens de KNVB waren de spreekkoren hierdoor kortstondig en niet frequent waardoor er geen reden was de wedstrijd stil te leggen.
Hoe wordt uitvoering gegeven aan de motie Westerveld/Van der Laan over het stilleggen van voetbalwedstrijden bij racistische en homofobe spreekkoren?1
Hiervoor verwijs ik u naar de brief van 10 mei jl. (Kamerstuk 30 234, nr. 299). Hierin heb ik de verantwoordelijkheden en afspraken rondom spreekkoren toegelicht.
Voor de aanpak van racisme en discriminatie in het betaald- en amateurvoetbal hebben de Ministeries van JenV, VWS en SZW, de KNVB en andere maatschappelijke partners het plan «Ons Voetbal Is Van Iedereen; samen zetten we racisme en discriminatie buitenspel» (OVIVI) ontwikkeld2. Het plan bestaat on der ander uit maatregelen specifiek gericht op spreekkoren.
Daarnaast heeft de KNVB de «Richtlijn bestrijding verbaal geweld» opgesteld als onderdeel van het «Handboek Competitiezaken seizoen 2021/»22. Hierin zijn zowel de verantwoordelijkheidsverdeling van betrokken actoren als geldende maatregelen beschreven. Voorts ben ik met de KNVB in gesprek om spreekkoren meer onder de aandacht te brengen van de betaald voetbalorganisaties (bvo’s).
Maatregelen om hersenschade bij diverse sporten te beperken |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederlandse oud-voetballer kreeg dementie door koppen»?1
Ja.
Is het nog steeds zo dat naar schatting jaarlijks 76.000 mensen een hoofdblessure oplopen tijdens het sporten en 14.000 mensen op de spoedeisende hulp terechtkomen? Zo nee, wat zijn de actuele cijfers?
VeiligheidNL rapporteert jaarlijks over sportblessures en doet dat op basis van het Letsel Informatie Systeem (LIS). Dit systeem registreert letsels bij een representatieve steekproef van spoedeisende hulpafdelingen van ziekenhuizen in Nederland.
Uit de meest recente Cijferrapportage Sportblessures uit 2021 spreekt VeiligheidNL over 6.600 hoofdblessures op de SEH op basis van LIS. In 3.700 gevallen betrof het hersenletsel, waarvan 600 keer ernstig hersen-/schedelletsel.
Omdat het aantal hoofdblessures op de SEH ruimschoots gehalveerd is, lijkt het aannemelijk dat het aantal hoofdblessures ook is teruggelopen. Hier zijn echter nog geen actuele cijfers van beschikbaar.
Bij welke sporten hebben sporters een verhoogd risico op hoofdblessures en gevolgen zoals hersenschade?
Paardensport, wielrennen, veldvoetbal, mountainbiken, en bewegingsonderwijs waren in 2020 samen verantwoordelijk voor ongeveer twee derde van al het hersenletsel in de sport (2.300 van de 3.700 gevallen).
Zijn de risico’s op hoofdletsel en hersenschade voldoende in beeld bij sportorganisaties, verenigingen en sporters?
Mijn inschatting is dat de risico’s op hoofdletsel in beeld zijn bij de medische afdelingen van veel sportorganisaties zoals sportbonden en bij de vereniging sportgeneeskunde. Daarbij baseer ik mij op mijn gesprekken met het veld en de inschatting van VeiligheidNL.
Het bewustzijn van de gevaren van hersenletsel is bij verenigingen, andere sportaanbieders en sporters zelf echter veel minder vanzelfsprekend.
Wat is er bij deze verschillende sporten in de afgelopen jaren gedaan om de risico’s op hersenschade te beperken?
In de sport wordt op drie manieren gewerkt aan het beperken van hersenschade als gevolg van sport. Dit gaat om registreren van hoofdletsel, voorkomen van letsel en zorgvuldig begeleiden bij opgelopen hoofd-/hersenletsel.
Ten eerste registreren veel sportbonden zorgvuldig wanneer sprake is van hoofdletsel per sporter zodat in beeld is wanneer preventieve aanpak vereist is. Daarnaast wordt regelgeving in de sport aangepast. Hierbij valt te denken aan verbieden van hoge tackles in het rugby, een verbod op klappen tegen het hoofd door de vechtsportautoriteit en een «gratis» wissel voor een hoofdblessure in het voetbal. In trajecten rond regelwijzigingen geeft NOC*NSF aan dat ze slechts kunnen aandringen op regelwijzigingen omdat dit door internationale sportkoepels bepaald wordt.
Ten derde werkt men bij opgelopen hersenletsel op een verantwoorde manier aan het herstel en terugkeer in de sport door onder meer het monitoren van de hersenfunctie, dagelijkse vragenlijsten en neuropsychologisch onderzoek. Omdat een (te) snelle terugkeer veel schade kan veroorzaken kan op deze wijze veel ernstig letsel worden voorkomen.
Welke protocollen zijn er sportbreed om hersenschade en hoofdtrauma te voorkomen? Hoe wordt hierop toegezien en gehandhaafd? Is er – door toenemende kennis over het onderwerp – aanleiding om aanvullende afspraken te maken of regels aan te passen om hersenschade zoveel mogelijk te voorkomen?
Er zijn geen sportbrede protocollen om hersenschade of hoofdtrauma te voorkomen. Wel wordt de kennis over hoe te handelen in geval van (potentieel) hersenletsel onderling gedeeld door de aangesloten sportbonden in de werkgroep hersenschade onder leiding van NOC*NSF. Daarnaast heeft VeiligheidNL samen met de Hersenstichting, Rode Kruis, VSG, NOC*NSF en enkele sportbonden en het Ministerie van VWS de app Hoofdletsel in de Sport ontwikkeld. Dit is een middel waarmee men snel en adequaat een eerste diagnose kan doen en de juiste medische hulp indien nodig kan inschakelen.
Welke afspraken worden er gemaakt bij nieuwe en opkomende sporten over bijvoorbeeld beschermende kleding en het dragen van een helm om de gezondheidsrisico’s te beperken?
NOC*NSF geeft aan dat de medische staf graag meedenkt met nieuwe sporten om hersenschade te helpen reduceren.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitkomsten van het onderzoek dat het Amsterdam UMC en de KNVB hebben gedaan naar het effect van koppen in het jeugdvoetbal en begin 2021 zou zijn afgerond? Wat is er gebeurd met de conclusies?2
Het Amsterdam UMC (Emma Neuroscience groep) heeft in het najaar 2021 het onderzoekstraject naar het koppen bij de jeugd afgerond. Na publicatie in een wetenschappelijk tijdschrift kunnen de uitkomsten publiekelijk worden gedeeld.
Vooruitlopend op deze publicatie kan ik na overleg met de auteurs enkele conclusies met u delen. De onderzoekers vonden dat een substantieel deel van de kopballen met een potentieel grotere impact de kopballen betreffen na een uittrap van de keeper. Daarnaast vonden ze een bevestiging uit eerdere onderzoek dat hoe jonger de voetballers zijn des te minder ze koppen.
De KNVB geeft aan dat contacten met ballen over langere afstand een belangrijk aandeel van het maximaal aantal kopballen vormt. De bond gaat inventariseren op welke wijze specifiek dit type kopballen gereduceeerd kan worden. Daarnaast wordt in samenwerking met het Amsterdam UMC (Emma Neuroscience groep en Alzheimer centrum) verkend in hoeverre een onderzoek naar de korte en middellange termijn effecten van koppen bij zowel jeugd- als volwassen voetballers haalbaar is.
Tot slot geeft de KNVB bij herhaling aan dat aanpassing van spelregels en veldafmetingen al eerder ingevoerd zijn en dat de mogelijkheden om te koppen voor de jeugd sterk gereduceerd zijn.
De KNVB geeft daarnaast aan onder andere de volgende acties ondernomen te hebben om hersenschade onder (jonge) voetballers/voetbalsters te voorkomen:
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de projectgroep op het Ministerie van VWS die zich bezig houdt met hersenschade in de sport? Is er een actie-agenda? Zijn er concrete doelen gesteld?
Het betreft een werkgroep die opgericht is op initiatief van NOC*NSF en waar diverse sportbonden in vertegenwoordigd zijn die te maken hebben met hersenschade. De werkgroep richt zich vooral op kennisdeling en intervisie op het gebied van hersenschade als gevolg van sporten. VWS is als externe partij uitgenodigd bij de bijeenkomsten die ongeveer drie keer in het jaar worden georganiseerd.
In mijn gesprekken met de sportsector zal ik het onderwerp hersenschade nadrukkelijker op de agenda plaatsen. Hierbij zal ik het voorzorgprincipe benadrukken dat wat mij betreft van toepassing is. Voorts zal ik de inspanningen van de sector blijven volgen en u medio 2023 over de ondernomen acties informeren.
Financiert of faciliteert het Ministerie van VWS onderzoeken naar hersenschade in de sport? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Nee.
Hoe staat het met de afspraken in de vechtsport om na 1 januari 2020 geen klappen of stoten naar het hoofd toe te staan? Worden deze gerespecteerd? Wordt ook gecontroleerd of afzonderlijke verenigingen zich aan deze afspraken houden? Zo ja, wie ziet hierop toe?
De Nederlandse Vechtsportautoriteit heeft voor de full contact vechtsporten kickboksen, thaiboksen en mixed martial arts (MMA) een verbod op trappen en stoten naar het hoofd tot 18 jaar ingevoerd. De Nederlands Vechtsportautoriteit ziet er zelf op toe dat deze regel nageleefd wordt voor deze drie sporten. De Nederlandse Vechtsportautoriteit geeft aan proactief te controleren bij de wedstrijden en vechtsportscholen of zij zich aan deze afspraken houden.
Voor de vechtsporten die niet onder de Nederlandse Vechtsportautoriteit vallen, gelden deze afspraken en bijbehorende controles niet.
Hoe beoordeelt u ondertussen de verschillende (internationale) onderzoeken naar het koppen? Bent u nog steeds van mening dat het niet duidelijk is of dit schadelijk is?3
Zoals ik de onderzoeken interpreteer is niet eenduidig vast te stellen welke kopbal bij welke voetballer tot hersenschade zal leiden. Tegelijk realiseer ik me ook dat iedere harde klap op het hoofd – zeker bij de jongste jeugd – schadelijk kan zijn voor een brein in ontwikkeling.
De landen om ons heen gaan hier eveneens op verschillende wijze mee om. In Engeland zijn de maatregelen rondom koppen aangescherpt naar aanleiding van het onderzoek van de Universiteit van Glasgow onder 7.700 oud-voetballers. Op basis van datzelfde onderzoek ziet de Duitse voetbalbond daar juist geen noodzaak toe en wordt vooral ingezet op voorlichting, nekspiertraining en kleinere velden.
Door de internationale discussie die op dit onderwerp gaande is, verken ik de mogelijkheid om de Gezondheidsraad te vragen mij op dit onderwerp (periodiek) te voeden met hun interpretatie van de stand van de wetenschap.
Hoe kijkt u naar aanpassing van de regels om koppen in het voetbal te ontmoedigen of zelfs niet toe te staan voor jeugdspelers, bijvoorbeeld om naar Engels voorbeeld het aantal kopballen op trainingen per week te maximeren?
De KNVB volgt de richtlijn koppen van de Europese voetbalbond (UEFA). Deze schrijft geen maximaal aantal kopballen per week voor maar adviseert koppen tijdens een training zo veel mogelijk te beperkten – in het bijzonder voor jongere spelers. Ik kan me voorstellen dat een dergelijke richtlijn bij een passende invulling door de nationale bond mogelijk strenger is dan dat een maximaal aantal kopballen per week vastgesteld wordt.
De overweging van de KNVB om nu niet een maximaal aantal kopballen per week voor te schrijven kan ik goed volgen. Zeker in het licht van de (geplande) inspanningen van de bond om koppen te beperken of dat alleen op verantwoorde wijze te doen.
Tegelijk houd ik graag vinger aan de pols of deze inspanningen voldoende bijdragen aan het doel om (met name) jonge voetballers en voetbalsters te beschermen tegen hersenletsel. Hiervoor ga ik graag in gesprek met relevante partijen in de sector, waarbij ik ook hier het voorzorgprincipe nadrukkelijk onder de aandacht zal brengen (zie ook antwoord op vraag4. Ik volg de voortgang hierop en informeer u medio 2023 over de ontwikkelingen.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Zwembaden die door hoge energieprijzen tot wanhoop gedreven worden |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herkent u het beeld dat vele sporthallen en zwembaden in heel Nederland financieel in zwaar weer komen door de snel stijgende energieprijzen?1 2 3 4
Ja.
Deelt u de mening dat deze voorzieningen zo veel als mogelijk open en behouden moeten blijven omdat sport en bewegen van essentieel belang is en deelt u de mening dat de rekening van de sterk stijgende energieprijzen doorgaans niet volledig doorgeschoven kan worden naar de gebruikers?
Sport en bewegen is van groot belang voor de samenleving. Daarom is het belangrijk dat de rijke en fijnmazige sportinfrastructuur toegankelijk blijft voor alle (potentiële) sporters.
Zijn er bij u meer voorbeelden van sportaccommodaties bekend die momenteel bovengemiddeld onder druk staan omdat ze hoog in energieverbruik zitten?
Zoals in veel sectoren zien ook sportaccommodaties de stijgende kosten terug op de energierekening. In het bijzonder de sportaccommodaties die veel energie gebruiken zijn bij uitstek accommodatietypes die direct de gevolgen van de stijgende energieprijzen ondervinden. Hierbij valt uiteraard te denken aan zwembaden, maar ook bijvoorbeeld aan ijsbanen en skihallen. Daarnaast geldt dit probleem mogelijk ook voor sportclubs die te maken hebben met aflopende energiecontracten en daardoor geconfronteerd worden met hogere tarieven.
Het Mulier Instituut onderzoekt momenteel de huidige en te verwachten impact van de stijgende energieprijzen op sportaanbieders. De uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht in mei.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze sportaccommodaties om op korte termijn te zorgen voor een lagere energierekening? Welke regelingen zijn er die hierin kunnen ondersteunen?
De stijgende energieprijzen zijn voor veel huishoudens en bedrijven vanzelfsprekend een onwenselijke ontwikkeling. Dat geldt ook voor het maatschappelijk vastgoed, waaronder de sportaccommodaties. Het Kabinet heeft enkele generieke maatregelen voorgenomen om de gevolgen van deze prijsstijging te dempen waaronder verlaging van de btw op energie van 21 naar 9 procent per 1 juli 2022.5
Aanvullend op deze voorgenomen generieke maatregelen kunnen gemeenten via de Specifieke Uitkering Stimulering Sport 17,5 procent van de energiekosten met betrekking tot sport declareren. Gemeenten kunnen hierin onder voorwaarden ook de energiekosten meenemen van aan de gemeente gelieerde sportbedrijven voor de sportaccommodaties die zij in beheer hebben. Dit kan op korte termijn bijdragen aan een lagere energierekening.
Naast deze mogelijkheden op de korte termijn, wil ik wijzen op de mogelijkheden op de middellange termijn. Sportaccommodaties zijn bij uitstek locaties waar duurzaam energie opgewekt kan worden zodat de energierekening sterk daalt.
Amateursportorganisaties kunnen bovendien een beroep doen op de BOSA-subsidieregeling voor het verduurzamen van de sportaccommodatie. Daarmee kan dertig procent van het in duurzaamheidsmaatregelen geïnvesteerde bedrag gesubsidieerd worden.
Via het online platform SportNLGroen kunnen beheerders en exploitanten van sportaccommodaties laagdrempelig informatie inwinnen over de verduurzamingsmogelijkheden van de sportaccommodatie. Via dit platform kunnen ook ontzorgingstrajecten worden aangevraagd waarbij adviespartijen de accommodatie door het verduurzamingstraject heen begeleiden. Er wordt hard gewerkt om het ontzorgingsprogramma vanaf 1 juli ook beschikbaar te maken voor grote accommodaties als zwembaden en ijsbanen.
Met deze inspanningen beoogt het kabinet zowel om bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen als aan het verlagen van de energierekening van de gebruiker. Daarmee zijn de inspanningen gericht op het bevorderen van een financieel duurzame sport, die betaalbaar en toegankelijk is voor alle Nederlanders.
Welke mogelijkheden ziet u om deze gemeenschapsvoorzieningen betaalbaar te houden voor gemeenten en daarmee voor de gebruikers?
Zie antwoord vraag 4.
Het artikel ‘De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood.’ |
|
Rudmer Heerema (VVD) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «De Atletiekunie is succesvol, maar zit in nijpende geldnood»?1
Ja.
Klopt het dat juist de Atletiekunie met goed beleid en structurele ontwikkeling een bijzonder talentvolle groep topatleten en talenten heeft opgeleid die bezig is alle trainingsinspanningen te verzilveren met internationaal aansprekende resultaten en eremetaal?
Het klopt dat de Nederlandse atletiek de afgelopen jaren veel internationale successen heeft gekend. Net als bij de prestaties van veel andere topsporters, ligt daar een meerjarig investeringsprogramma van de sportbond onder. Met financiële steun van onder meer NOC*NSF zetten kansrijke topsportbonden structurele opleidings- en topsportprogramma’s op, die erop gericht zijn om de talentvolle sporters en de topsporters zo optimaal mogelijk te ondersteunen in het bereiken van hun doelen.
Klopt het dat de Atletiekunie een flinke bijdrage levert aan de top tien ambitie van Nederland?
Ja.
Waarom is de financiële ondersteuning die de Atletiekunie vanuit NOC*NSF ontvangt de afgelopen jaren gedaald ondanks de successen die zij behalen? Hoe verhouden prestaties die geleverd worden zich tot de financieringssystematiek?
De verdeling van de beschikbare financiële middelen over kansrijke topsportprogramma’s is de verantwoordelijkheid van de NOC*NSF. De systematiek die daarbij wordt gehanteerd, is in gezamenlijkheid bepaald door de sportbonden en NOC*NSF.
Betere prestaties leiden niet automatisch tot een hogere toekenning. Er is sprake van een gesloten budget, dus wanneer de toekenning aan het ene programma wordt verhoogd, zou dat ten koste gaan van een ander programma. Over de hele linie presteren (talentvolle) topsporters uit de centrale programma’s goed en komen meer sporters en sporten in aanmerking voor topsportfinanciering. Dit betekent dat het beschikbare topsportbudget van NOC*NSF over meer programma’s verdeeld moet worden en de kosten per programma over het algemeen hoger zijn geworden. Dit maakt dat de investeringsplannen van de bonden niet voor 100% toegekend worden door NOC*NSF.
NOC*NSF geeft aan dat de totale toekenning ter ondersteuning van de centrale opleidings- en topsportprogramma’s van de Atletiekunie in de afgelopen jaren niet is gedaald. Hier speelt mee dat naast de directe toekenning aan de Atletiekunie zelf, de TeamNL centra jaarlijks een bijdrage ontvangen van NOC*NSF voor expertinzet en accommodatiekosten om de centrale opleidings- en topsportprogramma’s te faciliteren. De wijze van verdeling van de bijdrage aan de TeamNL centra heeft NOC*NSF recent gewijzigd. In sommige gevallen zou dit tot een verschuiving hebben geleid tussen de begroting van een bond, een TeamNL centrum of NOC*NSF waardoor de indruk gewekt kan worden van een teruggang in middelen.
Erkent u dat het van belang is dat topsporters voldoende ondersteuning krijgen van specialisten, zoals bijvoorbeeld voedingsdeskundigen, sportpsychologen en fysiotherapeuten?
Ja. Deze expertinzet wordt daarom ook al jarenlang gefinancierd vanuit het totale topsportbudget van NOC*NSF.
Heeft u zicht op andere sportbonden waarbij soortgelijke financiële tekorten spelen? Zo ja, welke sportbonden zijn dit en hoe groot zijn deze tekorten?
Bij een nagenoeg gelijkblijvend topsportbudget van NOC*NSF, meer sporters en sporten die presteren, kostenstijgingen en sponsorinkomsten die onder druk staan, zijn zowel bonden, TeamNL centra als NOC*NSF genoodzaakt om keuzes te maken. Zorgen over de toekomstbestendigheid van de financiering van de opleidings- en topsportprogramma’s zijn door enkele partijen informeel kenbaar gemaakt bij NOC*NSF.
Deze uitdaging wordt al langer herkend. Daarom ben ik vanuit Deelakkoord 6 «Topsport inspireert» met de sportsector en gemeenten in gesprek over een gezamenlijke strategie om de topsport toekomstbestendig en betaalbaar te houden.
Welke acties worden er binnen deze sportbonden, eventueel met hulp van NOC*NSF, ondernomen om deze tekorten op te lossen?
Sportbonden en NOC*NSF maken op basis van de beschikbare middelen continu een nauwkeurige afweging in welke kosten en inzet absoluut noodzakelijk zijn en zullen op basis hiervan prioriteiten stellen. Bijvoorbeeld als het gaat om het aantal geselecteerde sporters, expertinzet en trainingsstages. Dit is bij iedere bond maatwerk en de keuzes die hierin gemaakt worden, lopen dan ook uiteen.
De ontoereikendheid van de aanpak om ontuchtplegers en daders van seksueel geweld in de sport te weren |
|
Michiel van Nispen , Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Ontuchtplegers in de sportwereld hebben nog steeds vrij spel: veroordeelde dansdocent hervat beroep zonder probleem op andere locatie»?1
Ja.
Herkent u de problematiek die geschetst wordt in het artikel, waarbij zedendelinquenten door hiaten in het registratiesysteem erin slagen om na een strafrechtelijke veroordeling elders hun activiteiten als trainer te vervolgen?
Het inzetten van screeningsmethoden als een Verklaring Omtrent Gedrag en het register ontuchtplegers kunnen bijdragen aan een veilige omgeving. Ik herken echter de geschetste problematiek dat het gebruik van deze methoden geen garantie geeft op een veilige omgeving. Om die reden is het gebruik van beide screeningsmethoden aanbevolen. Daarnaast vormt het altijd een sluitstuk van een breder integriteitsbeleid. Het hebben van een integriteitsbeleid alsmede voorlichting en preventie zijn namelijk net zo goed belangrijke onderdelen in het creëren van een veilige sportomgeving.
Deelt u de mening dat de zogenoemde «zwarte lijsten» van de koepelorganisatie NOC*NSF en JustID niet effectief functioneren, omdat een informatieoverdracht tussen beide systemen ontbreekt? Zo ja, kunt u toelichten hoe u ervoor gaat zorgen dat er een verbreding van het informatiesysteem wordt gerealiseerd?
Ik acht het koppelen van tuchtrechtinformatie aan de Verklaring Omtrent het Gedrag Natuurlijke Personen (VOG) niet wenselijk. De Verklaring Omtrent Gedrag is een verklaring waaruit blijkt dat het justitiële verleden van iemand geen bezwaar vormt voor het vervullen van een functie of taak in de samenleving. Daarbij is het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) de belangrijkste bron. Hierin staan onder meer onherroepelijke veroordelingen, lopende strafzaken en geseponeerde zaken geregistreerd. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid, verantwoordelijk voor de VOG-screening, acht het betrekken van tuchtrechtrechtelijke uitspraken bij de VOG-screening niet wenselijk, omdat het tuchtrecht buiten het strafrecht valt. De systematiek van de VOG gaat uit van strafrechtelijke gegevens, onder andere om de rechtsbescherming van betrokkene te waarborgen. Over het functioneren en het gebruik van de registratielijst ontuchtplegers ben ik al langer met NOC*NSF in gesprek. Zodra hier meer over bekend is zal ik u informeren.
Bent u van mening dat het vragen naar een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) een te vrijblijvend karakter heeft? Zo ja, kunt u toelichten of, en zo ja, welke specifieke stappen u gaat zetten om in iedere gemeente trainers of andere opleiders te laten toetsen door JustID? Ziet u daar nog een onderscheid tussen sporten waar het risico op grensoverschrijdend gedrag groter is en sporten waar dat kleiner is?
NOC*NSF werkt momenteel al aan een minder vrijblijvende toepassing van het VOG-instrument samen met sportbonden en gemeenten. Deze ontwikkeling steun ik en deze opgave neem ik ook mee in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst. Daarnaast is het Ministerie van VWS voornemens om de komende 3 jaar in totaal 2 miljoen extra te investeren om het gebruik van de VOG te vergroten in de vrijwilligerssector. Vooralsnog maak ik geen onderscheid tussen sporten. Grensoverschrijdend gedrag kan immers overal plaatsvinden.
Gezien het feit dat NOC*NSF en de overkoepelende vrijwilligersorganisatie Vereniging NOV in 2019 het plan hadden om een gemeenschappelijk registratiesysteem op te tuigen, kunt u reflecteren op het feit dat dit systeem uiteindelijk niet tot ontwikkeling is gekomen?
Een gezamenlijk tuchtregistratiesysteem blijkt met de huidige wet Algemene Verordening Gegevensbescherming onmogelijk. Voldoen aan de eisen van deze wet en tegelijkertijd door verschillende organisaties in verschillende sectoren persoonsgegevens uitwisselen blijkt in de huidige situatie onhaalbaar. Met de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk (NOV), NOC*NSF en het Interkerkelijk Contact in Overheidszaken (CIO) ben ik in overleg over het veiligheids- en integriteitsbeleid voor de verschillende sectoren. Het gebruik screeningsmethoden door middel van de VOG is een sluitstuk daarvan. Zie ook antwoord 2.
Kunt u toelichten op welke wijze er reeds stappen zijn gezet om te voorkomen dat zedendelinquenten als trainer terugkeren in de sportsector?
Het gebruik van de Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) draagt bij aan het voorkomen dat zedendelinquenten opnieuw kunnen gaan werken met kwetsbare personen, zoals minderjarigen. Bij een VOG-aanvraag wordt onderzoek gedaan naar het justitiële verleden van de aanvrager. De VOG wordt afgegeven als blijkt dat het (justitiële) verleden geen bezwaar vormt voor het vervullen van een specifieke taak of functie in de samenleving. Bij de VOG-beoordeling worden onder andere onherroepelijke veroordelingen, maar ook transacties van het OM en openstaande strafzaken die betrokken bij de VOG-beoordeling. Ik stimuleer het gebruik van de regeling gratis VOG, waarbij het hebben van een bijbehorend integriteitsbeleid een vereiste is om gebruik te kunnen maken van deze regeling. Daarnaast bevorder ik met het Sportakkoord een positieve sportcultuur waarin grensoverschrijdend gedrag zoveel als mogelijk wordt voorkomen.
Bent u het eens met de mening van het College voor de Rechten van de Mens dat de nationale wetgeving tekortschiet om seksueel wangedrag uit de sportwereld te weren? Zo ja, kunt u schetsen wat er met die aanbeveling is of wordt gedaan?
Ik zie dat het nog onvoldoende lukt als maatschappij om het tij te keren tegen grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is onlangs aangekondigd dat dit kabinet de aankomende periode gaat toewerken naar een nationaal actieplan met een integrale en gecoördineerde aanpak seksueel grensoverschrijdend gedrag2.
Kunt u aangeven welke beleidsinterventies er verder in voorbereiding zijn om een veilig sportklimaat in de sportsector te bewerkstelligen en of deze ook bij de geplande sportwet worden betrokken?
Naast alle bestaande acties om een positieve sportcultuur te bereiken via het Sportakkoord en de opvolging van de aanbevelingen van «Ongelijke leggers» bekijk ik welke beleidsinterventies er nog meer nodig zijn ter bevordering van een veilige sport. Deze worden in samenhang bekeken met de ontwikkelingen in de verdiepingsslag op het sportstelsel van de toekomst, waarbij ook op tafel ligt of een sportwet daar een rol bij kan spelen. Hierover ben ik met betrokken partijen in overleg. Ik zal u voorafgaand aan het commissiedebat Sport hierover nader informeren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De tegemoetkomingsregeling van 5000 euro voor (oud-)gymsporters en het artikel Stringente criteria voor aanvraag tegemoetkoming turnleed. Slachtoffers moeten relaas doen bij speciale commissie |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Wie is betrokken bij de totstandkoming van schaderegelingen en tegemoetkomingen voor slachtoffers? Welke organisaties zijn specifiek betrokken bij de totstandkoming van de tegemoetkomingsregeling van 5.000 euro voor (oud-)turnsters (m/v)? Is hier ook een rol voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
De Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie (KNGU) heeft het Centraal Bureau Klachtenmanagement in de Zorg (CBKZ) de opdracht gegeven een tegemoetkomingsregeling voor (oud)sporters te ontwerpen en uit te voeren. Daarin staan erkenning van het aangedane leed en in het verlengde daarvan een financiële tegemoetkoming centraal. Bij de totstandkoming van deze regeling zijn diverse partijen geraadpleegd waaronder NOC*NSF en vertegenwoordigers uit de turn- en gymsport. Ook is er een klankbordgroep met (oud)turnsters. Het Ministerie van VWS ondersteunt de sportsector in de ondersteuningskosten bijbehorend aan de tegemoetkoming, zoals slachtofferhulp. De feitelijke tegemoetkoming wordt uitgekeerd door de KNGU en gefinancierd door de KNGU en NOC*NSF. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord en op korte termijn zal ik hierover spreken met de betrokken partijen.
Waarom is gekozen voor een relatief korte periode van openstelling van de regeling (van 1 maart t/m 30 september 2022)? Waarom wijkt deze af van de looptijd van bijvoorbeeld de regeling die is ingesteld naar aanleiding van het rapport van commissie De Winter over slachtoffers van geweld in de jeugdzorg?
De openstellingsperiode is vastgesteld op basis van de wensen van de (oud)sporters zodat aanvragen op korte termijn worden behandeld. De verwachting is dat dit voldoende is voor de tegemoetkoming aan (oud)turnsters die een veel kleinere scope heeft dan de regeling voor slachtoffers in de jeugdzorg. Het verloop van de tegemoetkoming wordt zorgvuldig gemonitord. Mocht blijken dat afhandeling binnen deze termijn niet haalbaar is, dan treden de betrokken partijen in overleg voor een mogelijke verlenging.
Wordt er voldoende ruchtbaarheid gegeven aan de regeling en de periode tot wanneer de aanvraag ingediend kan worden? Zo ja, op welke manieren? Worden (oud-)sporters actief aangeschreven? Is hier een rol voor het Ministerie van VWS?
De KNGU besteedt op verschillende manieren aandacht aan communicatie over de tegemoetkoming. De KNGU heeft alle sporters geïnformeerd die hebben aangegeven interesse te hebben. Daarnaast is online via de website en social media van de KNGU aandacht voor de regeling. Ook is er een onepager om het proces uit te leggen en om te delen via email en WhatsApp. Tevens informeert het Centrum Veilige Sport Nederland melders over de regeling indien van toepassing.
Ik zie ook dat in de media aandacht is voor dit onderwerp. Mocht blijken dat het aantal aanvragen achterblijft dan ben ik uiteraard bereid om te kijken welke rol het Ministerie van VWS daarin kan spelen.
Waarom geldt als voorwaarde dat er enkel aanspraak op de tegemoetkoming kan worden gemaakt als een turnster deel uitmaakte van een selectie voor hoogste (inter-)nationale competities? Bent u het ermee eens dat het aannemelijk is dat ook andere turnsters die bijvoorbeeld deel uitmaakten van regionale selecties, met grensoverschrijdend gedrag in aanraking zijn gekomen? Zo ja, waarom dan dit onderscheid?
De tegemoetkoming is in lijn met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers» waarin het volgende staat: «Slachtoffers die zich met name bevinden onder de groep oud-sporters die deelnamen aan de hoogste (inter)nationale competities en langdurig onderworpen zijn geweest aan een situatie van (meer dan) dertig trainingsuren per week ondervonden en ondervinden volgens de literatuur, experts en gymsporters zelf, schade van wat zij in de gymsport hebben meegemaakt.» Dezelfde criteria zijn overgenomen in het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek van NOC*NSF. Op basis hiervan heeft de sportsector de tegemoetkomingsregeling vorm gegeven. Het is echter niet uit te sluiten dat ook andere turnsters te maken hebben gehad met grensoverschrijdend gedrag. Het CBKZ neemt de aanvragen in behandeling, ook bij situaties waarbij niet de norm van 30 trainingsuren per week is gehaald, maar wel op hoog niveau is gesport.
Waar is de voorwaarde op gebaseerd dat een sporter moet kunnen aantonen ministens 30 trainingsuren per week gemaakt te hebben over een langere periode? Betekent dit dat (oud-)turnsters die (een paar uur) minder dan 30 uur per week trainden geen tegemoetkoming kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom wordt de voorwaarde gesteld dat een oud-turnster minimaal twee jaar met grensoverschrijdend gedrag geconfronteerd dient te zijn? Betekent dit dat een aanvraag wordt afgewezen als een (oud-)turnster bijvoorbeeld anderhalf jaar te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag?
Het rapport «Ongelijke Leggers» beschrijft dat oud-sporters schade ondervinden die langdurig zijn onderworpen aan grensoverschrijdend gedrag. Om die reden is gekozen voor de huidige termijn. Over de beoordeling van de aanvragen besluit de onafhankelijke commissie van het CBKZ. De KNGU en NOC*NSF hebben deze commissie vooraf meegegeven ruimhartig te zijn.
Bent u het ermee eens dat het voor slachtoffers traumatisch kan zijn om hun verhaal uitgebreid uit de doeken te moeten doen met een commissie die de aanvragen beoordeelt? Waarom is gekozen voor deze werkwijze? Waarom is niet – net als bij de aanvragen voor de tegemoetkoming van slachtoffers van geweld in de jeugdzorg – gekozen om de aanvraag schriftelijk af te handelen?
Het proces voor het aanvragen van een tegemoetkoming kan een enorme belasting zijn. Daarom biedt Slachtofferhulp Nederland hulp bij het aanvragen van deze tegemoetkoming. Ondanks dat realiseer ik mij dat het opnieuw moeten vertellen van de gebeurtenissen enorme impact kan hebben. In het gesprek met de commissie bepalen de (oud)turnsters zelf wat zij vertellen. Per aanvraag wordt gekeken naar de mogelijkheden en eventuele alternatieven. Het idee achter een mondelinge toelichting is dat het CBKZ uit ervaring met eerdere regelingen heeft aangegeven dat een gesprek met een commissie voor slachtoffers juist bij kan dragen aan de erkenning.
Bent u het ermeee eens dat bovenstaande criteria drempelverhogend zijn?
Ik ben mij ervan bewust dat het aanvraagproces, in welke vorm dan ook, heel belastend kan zijn voor de aanvrager. De betrokken partijen en het CBKZ hebben met de beste intenties gekozen voor het huidige proces, zie ook antwoord 7. Het CBKZ, de KNGU en NOC*NSF monitoren de aanvragen nauwlettend evenals de signalen die over de regeling binnen komen. Mochten de aantallen achter blijven bij de verwachting of veel signalen binnenkomen over de procedure is afgesproken dat er overleg zal plaatsvinden. Hierover is ook contact met een klankbordgroep van (oud)turnsters. Ik ben voornemens om op korte termijn te spreken met de betrokken partijen over de tegemoetkomingsregeling en de binnengekomen signalen.
Hoe kan een (oud-)turnster «aanwijzingen» laten zien om het grensoverschrijdend gedrag aannemelijk te maken? Waar wordt aan gedacht?2
Aan het einde van het aanvraagformulier wordt gevraagd of er aanvullende informatie beschikbaar is die de commissie kan helpen om een beter beeld te krijgen van het grensoverschrijdende gedrag en de impact daarvan. Er wordt gevraagd minimaal 1 document toe te voegen. Deze documenten zijn bij naam genoemd om de aanvrager een idee te geven wat deze zou kunnen aandragen. Hierbij kan gedacht worden aan:
informatie over eerdere meldingen van grensoverschrijdend gedrag, zoals een bewijs van contact met CVSN over het grensoverschrijdend gedrag. Dit bewijs is op te vragen via centrumveiligesport@nocnsf.nl;
een brief van een vertrouwenspersoon die is hebt ingeschakeld;
een of meerdere getuigenverklaring(en);
een verklaring van iemand die weliswaar geen getuige is geweest maar wel iets kan verklaren over het grensoverschrijdende gedrag, zoals een ouder of ander familielid;
een document waaruit blijkt dat er voor de gevolgen van het grensoverschrijdend gedrag een behandeling is geweest;
een uitspraak van een civiele, tuchtrechter of strafrechter;
informatie over aangifte van grensoverschrijdend gedrag bij de politie;
andere documenten waaruit iets van het van het leed door het grensoverschrijdend gedrag blijkt, bijvoorbeeld met informatie over een lopende procedure.
Op de site van de regeling wordt gesproken over «ondersteunende documenten», maar wordt er voldoende rekening gehouden met het gegeven dat het hier om gebeurtenissen gaat bij vaak jonge kinderen? Bent u het ermee eens dat onmogelijk van hen verwacht kan worden dat ze zaken en situaties schriftelijk hebben bijgehouden?
Ja, om die reden worden diverse mogelijkheden opgesomd en is er ook een gesprek met de commissie. Hier geldt coulance. Daar waar geen schriftelijke informatie is kan een mondelinge toelichting ook voldoende zijn.
Hoe verhouden deze criteria en werkwijze zich tot de aanbeveling van de adviescommissie integriteit en ethiek van sportkoepel NOC*NSF, waarin «ruimhartigheid» wordt bepleit alsmede een hardheidsclausule voor andere schrijnende situaties buiten het topturnen?
De criteria komen overeen met de aanbeveling uit het rapport «Ongelijke leggers» en het advies van de adviescommissie Integriteit en Ethiek. Door zowel KNGU als NOC*NSF is in de gesprekken met CBKZ meegegeven dat zij het belangrijk achten dat aan de aanbeveling en het advies recht wordt gedaan. Om die reden is er ook een hardheidsclausule opgenomen in de regeling. De hardheidsclausule houdt in dat de commissie van het CBKZ een bepaling uit de regeling geheel of gedeeltelijk buiten toepassing kan verklaren indien dit tot onbillijke of onredelijke gevolgen voor de aanvrager zou leiden.
Hoeveel aanvragen worden naar verwachting ingediend? Is er voldoende personeel om alle aanvragen daadwerkelijk binnen 12 weken af te handelen? Hoe wordt voorkomen dat – net als bij de commissie De Winter – het aantal aanvragen flink wordt onderschat en wachttijden zullen oplopen?
Er is gesproken met de onderzoekers van het rapport «Ongelijke leggers» over de te verwachten omvang van de groep. Op basis van die inschatting is het huidige proces ingericht. Indien meer aanvragen komen dan verwacht zal tijdig het effect op een mogelijke verlenging en duur van de openstelling van de regeling gecommuniceerd worden.
Hoe verklaart u het dat er nog steeds onduidelijkheid is of er achteraf nog inkomstenbelasting moet worden betaald over deze tegemoetkoming?3 Bent u het ermee eens dat dergelijke regelingen vrijgesteld zouden moeten worden, of dat anders het bedrag verhoogd dient te worden zodat de netto ontvangst tenminste 5.000 euro is? Bent u het met ons eens dat deze onduidelijkheid een verkeerd signaal geeft over de gemaakte excuses?
Ik ben het met u eens dat het onwenselijk is dat een dergelijke tegemoetkoming nadelig effect heeft. Ik heb inmiddels van de Belastingdienst vernomen dat de tegemoetkoming niet tot het verzamelinkomen behoort en daarmee geen doorwerking heeft op hoogte van inkomsten, toeslagen of uitkeringen. De Belastingdienst zal hierover de KNGU op korte termijn nader informeren.
Waarom is hier pas op 1 mei 2022 duidelijkheid over en is dit niet van te voren geregeld?
Zie antwoord vraag 13.
In navolging van de vorige vragen: Hoe verklaart u het dat nog steeds onduidelijkheid is over de gevolgen van de regeling voor toeslagen? Bent u het met ons eens dat dergelijke tegemoetkomingen geen nadelige gevolgen mogen hebben op toeslagen?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het van de individuele gemeente afhangt of de ontvangen tegemoetkoming tot een korting op de uitkering leidt? Bent u bereid hierover afspraken te maken met de VNG of afzonderlijke gemeentes?
Zie antwoord vraag 13.
Hoe kijkt u naar het advies van de opvolgingscommissie waarin wordt geconstateerd dat het nazorgprogramma van het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waardevol is, maar dat dit programma zowel geografisch als in volume beperkingen heeft? Bent u bereid om de mogelijkheden tot nazorg uit te breiden? Zo ja, hoe?
Met het UMCG is afgesproken dat ze een behandelaanbod opleveren na doorontwikkeling van de behandeling voor (oud)sporters. Hierdoor kunnen ook andere zorginstellingen de behandeling aanbieden voor vergelijkbare groepen. Daarnaast zijn er, naast het UMCG, ook alternatieven elders in het land beschikbaar voor deze groep. Qua volume is het UMCG tot op heden nog niet tegen beperkingen opgelopen. Bovendien is het een mogelijkheid om een gedeelte van de behandeling van het UMCG online te volgen.
Hoe gaat u, samen met de sportsector, aan de slag met de overige aanbevelingen uit het Verinorm-rapport?
Ik ondersteun de sportsector financieel om de aanbevelingen uit het Verinorm rapport «Ongelijke leggers» te implementeren. De KNGU rapporteert op haar website over de voortgang.4
Het stopzetten van de succesvolle gedragsinterventie “sport en gedrag” |
|
Michiel van Nispen |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u het eens dat de gedragsinterventie «Sport en Gedrag» van de KNVB/HALT tot goede resultaten leidt voor zowel de betrokken jongeren, de sport als de samenleving in brede zin?
Zowel van de KNVB als van Halt hoor ik hierover positieve verhalen. Doordat voetbal de doelgroep van deze interventie aanspreekt, vormt de trainingen Sport en Gedrag een aangrijpingspunt om met hen in gesprek te gaan over hun gedrag op, maar ook buiten het voetbalveld. Hierdoor kunnen deze jongeren zich competenties en vaardigheden eigen maken die zij op het voetbalveld, maar ook daarbuiten kunnen toepassen.
Klopt het dat de huidige financiering vanuit het Ministerie van VWS voor deze gedragsinterventie per 31 december 2022 afloopt? Zo ja, waarom wordt de financiering vanuit het ministerie stopgezet? Klopt het dat u zich op het standpunt stelt dat sportverenigingen zelf de portemonnee maar moeten gaan trekken als ze deze interventie willen voortzetten?
Voor deze gedragsinterventies is een projectsubsidie verleend die loopt tot eind 2022. Zowel Halt als de KNVB heb ik gevraagd na te denken over een duurzaam voortbestaan van de gedragsinterventies zonder structurele subsidie van VWS. Daarover ben ik nog steeds met beide partijen in gesprek. Voor een besluit over de financiering na 2022 is het daarom nu nog te vroeg.
Bent u het er mee eens dat er juist een rol zou moeten zijn voor de overheid om ongewenst gedrag in de sport door jongeren tegen te gaan? Zo ja, hoe gaat u hier na 31 december 2022 invulling aan geven?
Ik ondersteun de sportsector op verschillende manieren om een positieve sportcultuur te stimuleren en om ongewenst gedrag in de sport tegen te gaan. Momenteel gebeurt dat bijvoorbeeld met het Nationaal Sportakkoord en in het bijzonder het deelakkoord «Positieve Sportcultuur» waar ook de trainingen Sport en Gedrag onderdeel van uit maken. Ook na 2022 zal ik aandacht blijven besteden aan een veilige sport en een positieve sportcultuur.
Bent u het er mee eens dat genoemde interventie een erkende methode en een effectief middel is om jongeren op het rechte pad te houden en dat een verlenging van de «Sport en Gedrag»-interventie dan ook goed zou zijn in het kader van de preventieve aanpak in het voorkomen van zwaardere criminaliteit?
De interventie is door het NJI aangemerkt als «Goed onderbouwd». Dit houdt in dat de theoretische onderbouwing de werkzaamheid van de interventie aannemelijk maakt. Het doel van de interventie is om jongeren inzicht te laten krijgen in de gevolgen van hun gedrag en in gedragsalternatieven voor pro sociaal gedrag, om zo te voorkomen dat herhaling en/of verergering van dit gedrag plaatsvindt. Er is nog geen duidelijkheid over het effect van deze interventie, niet op de korte en ook niet op de langere termijn. Er is dan ook geen beeld van het effect van deze interventie op het voorkomen van zwaardere criminaliteit.
Ziet u mogelijkheden om de gedragsinterventie onderdeel te laten worden van de reguliere taken van HALT en daarmee structureel te laten financieren door bijvoorbeeld het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2 ben ik nog in gesprek met Halt en de KNVB over een duurzaam voortbestaan van de gedragsinterventies zonder structurele subsidie van VWS.
De justitiële taak van Halt vloeit voort uit artikel 77e van het Wetboek van Strafrecht. De politie en het OM kunnen op basis van deze bevoegdheid een zaak naar Halt verwijzen. Aangezien in de zaken die in aanmerking komen voor de training Sport en gedrag geen aangifte is gedaan, waardoor die niet bij de politie komen, vallen deze zaken niet onder de justitiële taak van Halt.
Bent u bereid te kijken of de HALT-interventie tevens breder ingezet zou kunnen worden in de sportwereld en op verschillende onderwerpen, zoals geweld, discriminatie en grensoverschrijdend gedrag?
De trainingen Sport en Gedrag zijn reeds opgenomen in het algemeen tuchtrecht van het Instituut Sport Rechtspraak (ISR). Daarnaast is Halt in gesprek met andere bonden om de interventie onderdeel te laten uitmaken van hun tuchtrecht. De training Sport en Gedrag worden aangeboden wanneer er sprake is van lichte vormen van direct en indirect agressief gedrag, zoals slaan, spugen, uitschelden, of verbale bedreiging. Ook bij racistische of discriminerende uitingen kan een training Sport en Gedrag worden aangeboden.
Bent u bereid de financiering voor de gedragsinterventie ook na 31 december 2022 te continueren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
De positie van klokkenluiders binnen de sport |
|
Jeanet van der Laan (D66) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluider «ontzettend blij» met onderzoek naar misstanden in danswereld»?1
Ja.
Klopt het dat er momenteel nog geen klokkenluidersregeling is voor organisaties met minder dan vijftig werknemers en dat veel sportverenigingen, sportbonden of andere sportorganisaties geen vijftig werknemers hebben? Zo ja, wat is het gevolg hiervan voor de sport?
Het klopt dat een klokkenluidersregeling alleen verplicht is voor werkgevers bij wie in de regel ten minste 50 personen werkzaam zijn. Deze verplichting geldt ook voor werkgevers in de sport. Bij het aantal van 50 werkzame personen tellen volgens de huidige wet stagiairs en vrijwilligers niet mee. In de sport is in de praktijk veelal sprake van vrijwilligerswerk waardoor de verplichting om een interne meldregeling te hebben voor sportverenigingen vaak niet van toepassing is.
Momenteel is het proces van de implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn gaande. Op grond van deze richtlijn moeten werkgevers in de private sector met vijftig of meer werknemers een intern meldkanaal inrichten. De definitie van werknemer in de Wet Huis voor klokkenluiders wordt volgens het wetsvoorstel ter implementatie van de EU-klokkenluidersrichtlijn zodanig aangepast dat ook vrijwilligers en stagiairs daaronder vallen, voor zover zij een vergoeding voor hun werkzaamheden ontvangen. Na inwerkingtreding van het wetsvoorstel zal dit de «Wet bescherming klokkenluiders» gaan heten. Het wetsvoorstel is momenteel in behandeling bij de Tweede Kamer.2 De verplichting om een interne meldprocedure vast te stellen gaat na inwerkingtreding van het wetsvoorstel dus voor meer werkgevers gelden, ook in de sportsector. Al is het zo dat de meeste sportorganisaties de drempel van meer dan 50 werknemers of vrijwilligers met een vrijwilligersvergoeding niet halen. Het gevolg hiervan is dat een klokkenluidersregeling niet op alle sportorganisaties van toepassing is.
Daarnaast wordt het hebben van een klokkenluidersregeling in de sport gestimuleerd via de toolbox Code Goed Sportbestuur waarin een model klokkenluidersregeling is opgenomen. Iedereen die zich durft uit te spreken (ook anoniem) kan nu al terecht bij het Centrum Veilige Sport Nederland. Dit geldt ook klokkenluiders. Van het Centrum Veilige Sport Nederland heb ik vernomen dat alle meldingen, ook van klokkenluiders, worden opgepakt.
Bent u van mening dat ook voor dergelijke kleinere organisaties een onafhankelijk meldpunt voor klokkenluiders over misstanden, overschrijdend gedrag, matchfixing, doping of criminele inmenging van groot belang is?
Er is reeds een meldpunt voor misstanden in de sport, namelijk het Centrum Veilige Sport Nederland. Ik ben met partijen in overleg over de positionering van het Centrum Veilige Sport Nederland zoals ook motie Van der Laan c.s. vraagt.3
Klopt het dat het NOC*NSF hier regelgeving voor voorbereidt, maar dat deze op zijn vroegst pas in 2024 in werking treedt? Welke opties ziet u om dit proces te versnellen?
Ja. De minimale kwaliteitseisen van NOC*NSF, die het hebben van een klokkenluidersregeling bij meer dan 50 werknemers verplicht vanaf 2024, luiden niet anders dan de huidige wet. Bovendien is het aan NOC*NSF om vereisten aan sportbonden te stellen en daar een tijdspad aan te koppelen.
Bent u van mening dat er ook vóór dat moment al duidelijkheid moet zijn waar iemand terecht kan voor het melden van misstanden in de sportwereld?
Ja, zie vraag 3.
In hoeverre ziet u hier een rol weggelegd voor het Centrum voor Veilige Sport en het onafhankelijk maken van dit centrum, zoals verzocht in de motie Van der Laan c.s. van 13 oktober jl.? Hoe verhoudt een klokkenluidersregeling tot andere wijze van veilig melden van misstanden etc. in de sport?2
Het Centrum Veilige Sport Nederland biedt momenteel mogelijkheden om veilig te melden. Ik verwacht niet dat een klokkenluidersregeling direct invloed zal hebben op een andere manier van melden. Maar dit is wel iets wat ik wil meenemen in de positionering van het Centrum. Ik hecht er waarde aan dat iedereen veilig kan melden.
Bent u van mening dat er zo mogelijk ook ondersteuning moet worden geboden aan personen die reeds in de positie van klokkenluider terecht zijn gekomen?
Ik vind het belangrijk dat iedereen die te maken heeft gehad met grensoverschrijdend gedrag de juiste hulp en ondersteuning kan krijgen. Dit geldt ook voor klokkenluiders. Het Centrum Veilige Sport Nederland verwijst door naar de mogelijkheden die daarvoor zijn. Rechtstreeks contact opnemen met Slachtofferhulp Nederland behoort ook tot de mogelijkheden.
De verplichte MY2022 app bij de Olympische Spelen |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Queeny Rajkowski (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Kuipers , Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u verzekeren dat de verzamelde data van gebruikers van de MY2022 app niet worden gebruikt voor sociale en politieke surveillance? Zo niet, waarom niet?
De risico’s van het gebruik van deze app passen in een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa-, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u zich ervan bewust dat de webadressen van de MY2022 app niet SSL-gecertificeerd zijn, waardoor de data van gebruikers mogelijk bereikbaar zijn voor hackers of andere malafide gebruikers?
CitizenLab1, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en stelt dat de communicatie SSL-versleuteld is, maar dat er niet op authenticiteit wordt gecontroleerd. Dat betekent dat een eventuele aanvaller zich eenvoudig kan voordoen als het betreffende domein en dus inzicht krijgt in de communicatie tussen app-gebruiker en server. Een deel van de communicatie wordt überhaupt niet versleuteld.
Kunt u garanderen dat de gebruikersinformatie over de MY22 app niet wordt gedeeld met derde partijen? Zo nee, kunt u aangeven met wie de data gedeeld wordt?
CitizenLab heeft een lijst gepubliceerd met Chinese bedrijven waarmee data wordt gedeeld. Dit zijn onder andere een aantal Chinese telecombedrijven, sociale media platformen, een navigatieservice en iFlytek.
Kunt u verzekeren dat de veiligheid van Nederlandse gebruikers is gegarandeerd, indien zij zich uitlaten over de informatie die binnen de app als «politiek gevoelig» bestempeld is?
De app beschikt over een chatfunctie om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van CitizenLab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u erop aandringen bij het Internationaal Olympisch Comité (IOC) en Chinese autoriteiten dat de app voor de start van de Olympische Spelen voldoet aan de veiligheid- en privacy standaarden zoals omschreven in de AVG? Indien dit niet mogelijk blijkt, kunt u er dan op aandringen bij het IOC en de Chinese autoriteiten dat de app niet verplicht wordt gesteld en er alternatieven worden geboden om de noodzakelijke informatie aan te leveren? Zo nee, waarom niet?
De MY2022 app wordt gebruikt binnen China en is daarmee niet gehouden aan de veiligheid- en privacystandaarden zoals omschreven in de AVG. In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Wat is uw oordeel over het feit dat onze topsporters en hun begeleiding door de keuze voor Beijing als organisator van de Olympische Spelen een extreem hoog risico lopen om persoonlijke informatie zoals trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel en mentale aspecten kwijt te raken aan de gastheer? Op welke wijze gaat u dit op internationaal niveau aankaarten bij het IOC?
De informatie die gedeeld moet worden, betreft de gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit betreft dus niet persoonlijke informatie als trainingsschema’s, informatie over fysiek gestel of mentale aspecten.
Het IOC en NOC*NSF zijn op de hoogte van de zorgen rond de app en hebben hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u bij het IOC erop aandringen om de beperkte veiligheid- en privacy problemen van de MY2022 app te communiceren aan de gebruikers hiervan?
Het IOC heeft vooraf aan alle gebruikers van de app via de eigen mediakanalen duidelijk gemaakt waar en hoe de app wordt gebruikt. Na het ontstaan van zorgen over de My2022 app heeft het IOC een onafhankelijke externe beoordeling van de applicatie uit laten voeren door twee organisaties op het gebied van cyberbeveiliging. Deze rapporten concludeerden dat de oorspronkelijke kwetsbaarheid is opgelost.
Het NOC*NSF heeft daarnaast alle Nederlandse deelnemers bewust gemaakt van de digitale risico’s die met het reizen naar Beijing 2022 gepaard gaan en hoe de risico’s beperkt kunnen worden.
Kunt u aangeven welke maatregelen Nederland gaat nemen om te zorgen dat dit soort onveilige verplichte apps in de toekomst niet meer gebruikt worden bij (sport-)evenementen in China en elders?
Het gaat hierbij eerst en vooral om een verantwoordelijkheid van de betreffende organisatie in de contacten met het land waar het evenement wordt gehouden.
De Nederlandse overheid heeft daarbij een rol in het informeren van de Nederlanders die hiervoor afreizen. Zo is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s tegen te gaan. Dergelijke briefings zullen herhaald worden in aanloop naar (sport-)evenementen waar relevant en nuttig.
Bent u het ermee eens dat de veiligheid, en dus ook de privacy, van onze topsporters, waaronder ook de data van hun eventuele familie, vrienden en andere contacten, gegarandeerd moeten worden, zodat de topsporters zich kunnen concentreren op hun sportprestaties? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Welke andere risico’s lopen de topsporters op dit gebied?
Schending van de privacy van Nederlandse sporters is uiteraard onwenselijk. Onze zorgen over deze app zijn dan ook voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Zoals genoemd, hebben het IOC en NOC*NSF hierin echter ook een eigenstandige rol te spelen, zowel in de voorbereiding als in de keuze voor in welke landen de Olympische Spelen worden gehouden.
Het artikel 'Opinie: ‘Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen'' |
|
Peter de Groot (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel « Opinie: «Straks is er voor iedereen een huis in Amsterdam, maar geen sportveld meer te bekennen»»?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit artikel in het Parool van 26 januari 2022.
Is er een correlatie tussen de afstand tot de sportvoorziening en de bereidheid om te sporten?
Ja, afhankelijk van de eigen motivatie om te sporten kan de afstand tot en variëteit aan sportaccommodaties een rol spelen om tot sportdeelname te komen. Hoe sterker de motivatie om te sporten, hoe groter de afstand waartoe men bereid is deze te overbruggen om te gaan sporten. Dit wordt gevisualiseerd middels een afstandsvervalcurve voor sportaccommodaties (zie Sportaccommodaties in beeld (2013) – Hoekman et al., 2013).2
Het Mulier Instituut heeft onderzoek gedaan naar de bereidheid om te sporten. Daarvoor spelen sociale omgevingsfactoren een grotere rol dan de aanwezigheid van sportvoorzieningen.3 Algemeen genomen kan gesteld worden dat de afstand tot een sportvoorziening in de huidige situatie voor weinig mensen in Nederland een belemmering zal zijn om aan sport deel te nemen. Het Jaarrapport duurzame sportinfrastructuur 2020 – Mulier Instituut (Hoekman et al. 2020) laat zien dat negen op de tien Nederlanders binnen een straal van 3 kilometer kunnen voetballen, tennissen, fitnessen en/of een zaalsport beoefenen. Twee derde van de Nederlanders kan binnen diezelfde straal een overdekt zwembad vinden. De volwassen bevolking is dan ook grotendeels van mening dat er voldoende sportaccommodaties in de buurt aanwezig zijn (85%) en dat er voldoende keuze uit verschillende sporten is in de buurt (82%). Om deze cijfers te behouden is een voortzetting van gepaste aandacht voor sportaccommodaties ook de komende jaren van belang.
Is u bekend hoeveel sportieve (openbare) ruimten in de verstedelijkingsgemeenten onder druk staan omdat deze gemeenten de wens hebben om woningbouw of andere functies te realiseren op de betreffende plekken?
Hierover zijn geen gegevens beschikbaar. In algemene zin geldt wel dat er een grote druk op de ruimte is met name in sterk verstedelijkte gebieden. Een deel van de ruimte voor sport en bewegen kan worden gevonden in multifunctioneel ruimtegebruik, zoals sportvoorzieningen in de groenstructuur of bovenop daken van gebouwen. Ook zijn er kansen om sportaccommodaties breder en beter te benutten bijv. door multisportaccommodaties, het combineren met kinderopvang of de inzet voor de duurzame energievoorziening (bijvoorbeeld door velden te gebruiken voor het opvangen van zonne-energie en/of warmteopslag).
Welk ruimtelijk beleid hanteren gemeenten in algemene zin om te bepalen of en hoeveel sportieve ruimte per inwoner noodzakelijk is en op welke afstand deze aanwezig dient te zijn voor hun inwoners?
Van enkele gemeenten, zoals Amsterdam, is mij bekend dat zij werken aan of met een eigen sportnorm. Er zijn geen gestandaardiseerde normen voor sport, bijvoorbeeld op basis van het aantal beschikbare vierkante meter per inwoner of de afstand tot sportaccommodaties.
Kunt u verklaren waarom sportvoorzieningen onderaan de prioriteitenlijst staan bij veel gemeenten wanneer er planologische keuzes moeten worden gemaakt? Hoe verhoudt zich dit onder andere tot de wettelijke verankering van tenminste twee uur bewegingsonderwijs vanaf 2023 waarbij juist méér fysieke ruimte voor sport en beweging nodig is?
Ik heb geen aanwijzingen dat sport bij gemeenten onderaan de prioriteitenlijst staat. Het ter beschikking stellen van ruimte voor sport is één van de verschillende aspecten waar gemeenten naar kijken. De ruimtedruk is groot in het stedelijk gebied, zeker in dicht bebouwde gebieden zoals de binnensteden. Slimme oplossingen en multifunctioneel ruimtegebruik zijn nodig, maar ook daarmee zal niet altijd aan alle belangen en wensen tegemoet kunnen worden gekomen en zullen er keuzes moeten worden gemaakt. Die keuzes kunnen alle belangen raken, ook die van sport en bewegen.
Deelt u de mening dat er volwaardige steden gebouwd moeten worden, waarbij er naast huizen ook ruimte dient te zijn voor sport en recreatie, groen en bedrijvigheid?
Ja, het kabinet zet in op een duurzame ontwikkeling van steden met een gezonde, groene leefomgeving waarin ook ruimte is voor bewegen, sport en recreatie.
Deelt u de mening dat voldoende sportvoorzieningen in de wijk van belang zijn voor het stimuleren van bewegen, de sociale cohesie, de motorische ontwikkeling van kinderen en het terugdringen van overgewicht?
Het is inderdaad belangrijk dat er in wijken voldoende voorzieningen zijn om de genoemde doelen te bereiken. Daarbij zijn niet alleen sportvoorzieningen belangrijk, maar ook beweegvoorzieningen zoals speelplekken en in zijn algemeenheid een beweegvriendelijke inrichting van de openbare ruimte die gezond beweeggedrag stimuleert en faciliteert.
Bent u ook van mening dat provincies, naast dat zij sturen op ruimte voor wonen en bedrijvigheid, ook moeten sturen op ruimte voor sport en recreatie in een gemeente? Welke rol ziet u voor uzelf als Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om deze ambitie te realiseren? Bent u bereid om een sportparagraaf verplicht te stellen bij het maken van ruimtelijke ordeningsplannen in stedelijke gebieden?
Een gezond en vitaal leven is van groot belang en ook de inrichting en de kwaliteit van de fysieke leefomgeving kan daar aan bijdragen. Zoals aangegeven in de NOVI streven we naar een duurzame inrichting die de kwaliteit van leven vergroot voor alle inwoners. Met een gezonde beweegvriendelijke omgeving waar niet alleen op sport wordt ingezet, maar ook op het stimuleren en faciliteren van bewegen in het algemeen, als onderdeel van de bredere gezondheidsbevordering. Een specifieke verplichting m.b.t. het opnemen van een sportparagraaf lijkt niet wenselijk gezien de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenten in deze, en is m.i. ook niet nodig. Gezondheid is opgenomen als doel in de Omgevingswet en toekomstige plannen onder deze wet zullen daarmee aandacht moeten besteden aan de gezondheidsaspecten van de ruimtelijke voornemens. Vanuit VWS worden gemeenten met het Preventieakkoord en Sportakkoord gestimuleerd om in te zetten op een beweegvriendelijke omgeving. Het voornemen is om onder de vlag van het Preventieakkoord een beweegtafel in te richten waarbij het stimuleren van een beweegvriendelijke omgeving een van de onderdelen is. De Minister voor Langdurige zorg en Sport en ik zullen een overzicht opstellen van goede voorbeelden van multifunctionele sportvoorzieningen die andere gemeenten kunnen inspireren bij het inpassen van sportvoorzieningen in gebieden met een grote ruimtedruk.
Het bericht dat de Chinese app MY2022 voor de Olympische Spelen 2022 gevoelige data van o.a. de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Jeanet van der Laan (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 gevoelige data van onder andere de Nederlandse Olympiërs verzamelt en politiek sensitieve content over Oost-Turkestan en Tibet opslaat?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het bericht is zorgelijk en past in het bredere beeld dat de Chinese overheid in eigen land een hoge mate van controle uitoefent over het verzamelen en verwerken van gegevens. Daarbij is eveneens sprake van censuur op o.a. berichten en informatie die via elektronische communicatiemiddelen worden gedeeld.
Tegen deze achtergrond is in aanloop naar de Olympische Spelen door de AIVD, het Ministerie van Buitenlandse Zaken, en de NCTV een briefing verzorgd voor NOC*NSF. Daar is het dreigingsbeeld aan de orde gekomen en is besproken welke maatregelen genomen kunnen worden om veiligheids- en privacyrisico’s te beperken.
Bent u bekend met het bericht dat de Chinese app MY2022 ongevraagd audio van haar gebruikers aftapt en opslaat op Chinese overheidsservers door middel van technologie van het bedrijf IFlytek?2
Ja.
Bent u bekend met het feit dat IFlytek verbannen is van de Amerikaanse markt, omdat het technologie (zoals technologie voor stemherkenning) verkocht aan de Chinese overheid voor het onderdrukken van de Oeigoeren in Oost-Turkestan?3
Het kabinet is bekend met het feit dat in 2019 IFlytek door de VS op de Entity List is geplaatst, waardoor Amerikaanse toeleveranciers, of producenten die Amerikaanse technologie verwerken in hun producten, aan de Amerikaanse autoriteiten toestemming moeten vragen voordat ze naar IFlytek kunnen exporteren.
Hoe oordeelt u over deze nieuwsfeiten?
De risico’s van het gebruik van deze app passen bij een breder beeld. De AIVD geeft in het jaarverslag 2020 aan dat China op grote schaal persoonsgegevens vergaart, zoals reis-, visa, paspoort-, vlucht-, telefoon- en medische informatie.
Daarnaast waarschuwen de diensten er in algemene zin voor dat in China de wettelijke verplichting bestaat dat Chinese bedrijven medewerking verlenen aan de Chinese Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten.
Zijn er in Nederland universiteiten of onderzoeksinstellingen die banden hebben met dit bedrijf of één van de andere zes kunstmatige intelligentie bedrijven die zijn verbannen uit de Verenigde Staten?4
Het ministerie houdt geen overzichten bij van de overeenkomsten die kennisinstellingen aangaan met (buitenlandse) partners. De keuze van samenwerkingspartners, zowel nationaal als internationaal, valt binnen de institutionele autonomie en daarmee de verantwoordelijkheid van de kennisinstellingen. In lijn met de in Nederland bij wet geborgde academische vrijheid maken zij zelf de afweging met wie zij samenwerkingen aangaan.
Zoals toegezegd tijdens het commissiedebat over kennisveiligheid en internationalisering d.d. 9 februari jl. zal mijn collega van OCW de kennisinstellingen bij brief verzoeken op instellingsniveau een risicoanalyse m.b.t. kennisveiligheid te maken en daarbij ook hun contracten met buitenlandse partners tegen het licht te houden en hierover te rapporteren aan hun Raden van Toezicht. De instellingen kunnen hierbij gebruikmaken van de recent gepubliceerde Nationale Leidraad Kennisveiligheid, die het Nederlandse kennisveld en de rijksoverheid gezamenlijk hebben uitgewerkt, en het onlangs geopende Rijksbrede Loket Kennisveiligheid. In de brief zal mijn collega van OCW instellingen tevens verzoeken om op bestuursniveau (bij instellingen voor hoger onderwijs: College van Bestuur) een portefeuillehouder kennisveiligheid aan te stellen. Mijn collega van OCW zal uw Kamer afschrift geven van deze brief aan de kennisinstellingen.
Kunt u de MY2022 app zo snel mogelijk laten doorlichten door de bevoegde instanties?
CitizenLab, een gerenommeerde onderzoeksinstelling, heeft de app doorgelicht en geconcludeerd dat er twee problemen zijn: enerzijds wordt de data die van en naar de servers gaat slecht beveiligd en is de beveiliging relatief eenvoudig te omzeilen. Anderzijds wordt een deel van het verkeer tussen de app en de server überhaupt niet versleuteld. Dit betekent dat onbevoegden relatief eenvoudig kunnen meekijken met de gegevens die de sporters in de app (moeten) invoeren, hetgeen een privacy- en veiligheidsrisico betekent.
Kunt u bevestigen dat Nederlandse Olympiërs verplicht zijn om deze app te gebruiken en dus per definitie te maken krijgen met schendingen van hun privacy bij deelname aan de Olympische Winterspelen in China?
In het zogenaamde Playbook, waarin de regels zijn beschreven die bij de Olympische Spelen in Beijing gelden voor onder meer de atleten, officials en journalisten, staat vermeld dat Nederlandse Olympiërs niet verplicht zijn deze app te gebruiken. Wat in elk geval wel verplicht is, is het gebruik van de Health Monitoring System (HMS)-functionaliteit. Dit systeem is onderdeel van de MY2022-app, maar is ook te gebruiken zonder de app te installeren via https://hms.beijing2022.cn. Er is technisch gezien dan ook een mogelijkheid om via de online omgeving aan deze verplichting te voldoen zonder gebruik van de app.
Sporters zijn verplicht diverse persoonsgegevens aan de organisatie te overhandigen, zoals gezondheidsstatus (temperatuur en een aantal vragen over algehele gezondheid, bijvoorbeeld hoesten, hoofdpijn etc.), vaccinatiestatus, de PCR-test van twee dagen voor vertrek en het reisschema. Dit is volgens de organisatie noodzakelijk om de Spelen zo veilig mogelijk te kunnen organiseren. Deze persoonsgegevens moeten hoe dan ook aan de Chinese organisatie worden overhandigd, ongeacht de wijze waarop.
Wat doet u om de privacy en de veiligheid van gevoelige persoonsgegevens (zoals paspoortgegevens, medische details en douane-informatie) van de Nederlandse Olympiërs te beschermen en te waarborgen?
De mate van privacy en veiligheid van gevoelige gegevens van atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022 is reden tot zorg. In bilaterale gesprekken hebben wij dit onderwerp reeds opgebracht.
Verder vinden er al sinds de Olympische Spelen in Turijn coördinerende overleggen plaats tussen belanghebbende organisaties in aanloop naar grote sportevenementen in het buitenland zoals de Olympische Spelen, de Paralympische Spelen, en Wereldkampioenschappen en Europese Kampioenschappen Voetbal. Deze overleggen richten zich ook op de veiligheid van Nederlandse sporters, staf, werknemers, VIP’s en andere Nederlandse personen die een rol spelen bij het evenement. Over specifieke onderwerpen die de aandacht hebben, zoals cyberveiligheid, worden briefings georganiseerd. Zoals genoemd onder vraag 2, is in de aanloop naar de Winterspelen in China een dergelijke briefing verzorgd voor het NOC*NSF.
Kunt u bevestigen dat China met deze app censuur probeert af te dwingen over de bezoekers en internationale deelnemers aan de Olympische Winterspelen? Zo nee, waarom niet?
De app beschikt over een chatfunctie (een soort WhatsApp) om contact te maken met andere My2022-gebruikers. De app bevat daarbij een lijst van politiek gevoelige termen in een bestand genaamd «illegalwords.txt». De onderzoekers van Citizen Lab kunnen niet bevestigen of de lijst actief gebruikt wordt om te censureren. Hoe dan ook is de indruk dat sporters slechts weinig gebruik maken van deze chatfunctie.
Kunt u verzekeren dat de vrijheid van meningsuiting, veiligheid en lichamelijke integriteit van Nederlandse sporters te allen tijde gewaarborgd is tijdens de Spelen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u hiermee om?
De vrijheid van meningsuiting wordt beperkt in China. China staat op plaats 177 van 180 in de World Press Freedom Index. Beperkingen van vrijheid van meningsuiting gelden ook voor de atleten en journalisten tijdens de Olympische Spelen in Peking in 2022. Het kabinet is van mening dat atleten en journalisten zich binnen de kaders opgesteld door het IOC vrij moeten kunnen uiten en heeft deze boodschap ook aan de Chinese autoriteiten overgebracht. Dat neemt niet weg dat sporters tijdens hun verblijf rekening hebben te houden met Chinese wet- en regelgeving. De sporters en staf zijn over deze aspecten geïnformeerd in de aanloop naar de Spelen om hier op verstandige wijze mee om te kunnen gaan.
Kunt u er zo snel mogelijk bij het IOC op aandringen dat China wordt aangesproken op de MY2022 app, de verplichte aard ervan, de dataverzameling en poging tot censuur die geïntegreerd is in de app? Zo nee, waarom niet?
Onze zorgen over deze app zijn voorafgaand aan de Spelen overgebracht aan de Chinese ambassadeur in Den Haag. Daarnaast hebben het IOC en NOC*NSF hierin ook een eigenstandige rol te spelen.
Kunt u China hier ook in Europees verband op aanspreken? Zo nee, waarom niet?
De My2022-app is niet ter sprake gekomen in EU-verband. Zoals toegelicht, betreft het hier in principe slechts één specifiek element in een breder beeld. De zorgwekkende mensenrechtensituatie in China, en de beperkingen op het gebied van vrijheid van meningsuiting in het bijzonder, worden door Nederland regelmatig aan de orde gesteld in EU-kader.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor de aanvang van de Olympische Spelen beantwoorden?
Gezien de technische aspecten van de gestelde vragen en de interdepartementale afstemming die deze vergden, is het helaas niet mogelijk gebleken om deze vragen voor de aanvang van de Olympische Spelen te beantwoorden.
Het bericht dat de ouders van Gio (4) het stilzwijgen verbreken na een dodelijk ongeluk met voetballer Vloet |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ouders overleden Gio (4) verbreken stilzwijgen: We hebben nooit iets gehoord van voetballer Vloet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Ik leef zeer mee met het verlies van de familie. Verder ga ik niet in op deze specifieke situatie gezien de zaak nog in onderzoek is.
Deelt u de mening dat een voetbalclub een maatschappelijke rol heeft?
Voetbalclubs hebben zeker een maatschappelijke rol. De KNVB ziet voetbal als een bindmiddel om samen te werken aan een gezonde, sociale en duurzame samenleving. Van kleins af aan worden kinderen meegenomen in de spelregels en sportief gedrag.
Verder leveren veel clubs in het (betaalde) voetbal een bijdrage aan verschillende maatschappelijke projecten op gebied van participatie, educatie, gezondheid en re-integratie op de arbeidsmarkt.
Hoe vindt u dat Heracles Almelo zijn maatschappelijk rol voor verkeersveiligheid heeft opgepakt na het dodelijk ongeluk met voetballer Vloet?
Heracles Almelo heeft zelf keuzes gemaakt na het dodelijk ongeluk. Het is niet aan mij om die te beoordelen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetbalclubs om hun maatschappelijke rol op te pakken voor verkeersveiligheid?
De wijze waarop voetbalclubs omgaan met hun maatschappelijke rol is aan de clubs zelf. Zij maken een afweging in hun rol als werkgever, als bedrijf en als club als het gaat om de wijze waarop zij hun maatschappelijke rol invullen. Vanuit het Rijk worden met diverse stakeholders campagnes geïnitieerd om aandacht te vragen voor verkeersveiligheid, zoals de BOB-campagne tegen rijden onder invloed van alcohol. Er is ook een BOB-campagne die is gericht is op sportkantines en sportevenementen waar ook professionele voetbalclubs aandacht voor hebben gevraagd.
Deelt u de mening dat een voetballer een publieke voorbeeldfunctie heeft?
Iedere verkeersdeelnemer heeft een voorbeeldfunctie en verantwoordelijkheid in het verkeer. Iedereen, ook voetballers, moet zich aan de verkeersregels houden om weer veilig thuis te (laten-) komen.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met voetballers om hun publieke voorbeeldfunctie op te pakken voor verkeersveiligheid?
Ik verwijs u hiervoor naar antwoord 5.
Welke publieke campagnes lopen er nu tegen extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre zijn deze campagnes succesvol? In hoeverre zorgen deze campagnes voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Met betrekking tot alcohol in het verkeer loopt al lange tijd de eerdergenoemde BOB-campagne. Inmiddels weet 99% van de automobilisten dat de BOB nuchter blijft en vindt 84% dat je geen alcohol moet drinken als je nog moet autorijden. Daarnaast is er een campagne tegen te hard rijden: «Hou je aan de snelheidslimiet». Deze campagne is erop gericht dat bestuurders zich aan de snelheid houden. IenW plaatst tijdens de campagneperiode (mei-juni) borden langs de snelwegen en biedt een toolkit aan met diverse middelen aan medeoverheden en maatschappelijke partners.
Als het gaat om gedragsverandering bij zware overtreders zijn campagnes niet voldoende. Voor deze groep zijn handhaving en gedragsinterventies, zoals de bestuursrechtelijke Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) of Educatieve Maatregel Alcohol (EMA), het meest passend. Ongewenst verkeersgedrag dient integraal te worden aangepakt (infrastructurele aanpassingen, gedragsbeïnvloeding en handhaving). Dit voorjaar wordt de Kamer geïnformeerd over mijn plannen voor een verbeterde integrale aanpak van rijden onder invloed.
Wat is de strafmaat nu voor extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer? In hoeverre is deze strafmaat voldoende? In hoeverre zorgt deze strafmaat voor een daling van extreem te hard rijden en alcohol in het verkeer?
Onder extreem te hard rijden versta ik in het kader van de beantwoording van deze vraag het zodanig boven de geldende maximumsnelheid rijden dat deze onder het strafrecht wordt afgedaan. Snelheidsovertredingen tot 30 km/u te hard in het algemeen en tot 40 km/u op de snelweg vallen onder de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Grovere snelheidsovertredingen vallen onder het strafrecht.
De maximumstraf voor te hard rijden op de autosnelweg is een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van € 4.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 2 jaren worden opgelegd (art 177 lid 2 onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994)). De maximumstraf voor rijden onder invloed is een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van € 22.500 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 8 jo. 176, lid 2 WVW 1994).
Naast de specifieke strafbaarstellingen voor te hard rijden of rijden onder invloed van alcohol, kunnen deze feiten ook op basis van andere artikelen uit de Wegenverkeerswet worden afgedaan. Dit kan op basis van artikel 5 WVW 1994 (veroorzaken gevaar op de weg), artikel 5a WVW 1994 (roekeloos rijden zonder gevolgen) of artikel 6 WVW 1994 (veroorzaken van een ongeval door schuld/roekeloosheid met letsel of de dood tot gevolg). De maximumstraf voor het veroorzaken van een dodelijk ongeval in het verkeer, is een gevangenisstraf van ten hoogste 9 jaren of een geldboete van ten hoogste € 90.000 en daarbij kan een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van ten hoogste 5 jaren worden opgelegd (artikel 6 jo. 175 WVW1994).
In 2017 is wetenschappelijk onderzocht in hoeverre de bestraffing van ernstige verkeersdelicten afdoende is. Hieruit bleek dat in zijn algemeenheid kan worden geconcludeerd dat naarmate de ernst van de verkeersfout toeneemt en de mate van letsel toeneemt, ook de duur van de straf en de zwaarte van de gekozen strafmodaliteit toeneemt. Het algemene strafbeeld komt dus overeen met hetgeen de wetgever heeft beoogd met het stelsel van sancties. Verder was de conclusie in het onderzoek dat het strafniveau voor ernstige verkeersdelicten over het geheel adequaat is. Wel was er draagvlak voor onder andere een verhoging van de strafmaat voor een aantal specifieke feiten zoals het rijden onder invloed. Met inwerkingtreding van de wet aanscherping strafrechtelijke afdoening ernstige verkeersdelicten op 1 januari 2020 is aan de aanbevelingen uit dit onderzoek uitvoering gegeven. Zo is bijvoorbeeld de maximumstraf voor rijden onder invloed verhoogd van drie maanden naar één jaar.
In hoeverre de strafmaat zorgt voor een daling van (extreem) te hard rijden en rijden onder invloed van alcohol is niet specifiek te bepalen. Dit hangt samen met een veelheid aan andere factoren. In algemene zin kan wel worden gezegd dat een adequate strafmaat zowel een specifieke als algemene preventieve werking heeft.
Welke profielen zijn er van iemand die extreem te hard rijdt? In hoeverre voelt zo’n iemand zich onaantastbaar en boven de wet staan? Welke gerichte aanpakken op deze profielen zijn er mogelijk?
Bestuurders die extreem hard rijden kunnen zowel via het strafrecht (strafvervolging) als via het bestuursrecht (gedragsinterventie/onderzoek) worden aangepakt. Volgens de wet moet de politie een melding bij het CBR doen. Het CBR kan vervolgens de bestuurder een Educatieve Maatregel Gedrag (EMG) opleggen. Uit het recidive-onderzoek van het WODC blijkt dat veel van de EMG-deelnemers bekend zijn bij justitie en dat zij vaak ook op andere terreinen moeite hebben met verantwoord gedrag.2 Uit dit rapport blijkt dat meer dan driekwart van de EMG-deelnemers één of meer eerdere strafzaken op hun naam heeft staan (gemiddeld 5 strafzaken, op meerdere terreinen). Dat maakt het ingewikkeld om deze groep aan te pakken onder de noemer van uitsluitend verkeersveiligheid. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en het Ministerie van Justitie en Veiligheid verkennen met een expertgroep de mogelijkheden om deze groep beter aan te kunnen pakken. Eén van de richtingen die op dit moment wordt onderzocht betreft de inzet van technische middelen.
Op welke autosnelwegen rijdt iemand relatief vaak extreem te hard? Welke gerichte flitscontroles op autosnelwegen en extreem te hard rijden zijn er mogelijk?
Er wordt niet specifiek geregistreerd op welke snelwegen vaak extreem te hard wordt gereden. De inzet is gericht op het voorkomen van te hard rijden in het algemeen. Snelheidshandhaving is een belangrijke pijler van de Nederlandse verkeershandhaving. Er zijn dan ook relatief veel handhavingsmiddelen beschikbaar als het gaat om het tegengaan van (extreem) te hard rijden op snelwegen. Het betreft dan trajectcontroles, mobiele radarcontrole en videoauto’s. Bij de meeste handhavingsvarianten gebeurt het verbaliseringsproces op kenteken, terwijl bij de inzet van videoauto’s bij voorkeur staandehoudingen plaatsvinden. De handhavingsinzet van de politie wordt risicogericht bepaald zodat deze inzet zoveel mogelijk bijdraagt aan het voorkomen van ongevallen. Dit betekent dat meer inzet wordt gepleegd op wegvakken met een hoog overtredingsgedrag en een hoog risico op ongevallen en slachtoffers. De risicogestuurde inzet van de handhavingsmiddelen wordt in samenwerking tussen het OM, de politie en de wegbeheerder bepaald.
Het bericht dat de minister van VWS de interne fitnessclub in het Erasmus MC openhield terwijl sportscholen gesloten zijn. |
|
Vicky Maeijer (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Sportsector verbaasd: aanstaand Minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open»?1
Ja.
Klopt het dat de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de fitnessruimte in het Erasmus MC open hield vanwege het belang van de gezondheid van zijn medewerkers?
Sport en bewegen is voor iedereen van belang om gezond te blijven. Tegelijkertijd moet dit wel worden afgewogen tegen de epidemiologische situatie en veilig worden georganiseerd. Vanwege de omikronvariant en de verwachtte toename van het aantal besmettingen en de druk op de zorg heeft het kabinet op 18 december besloten tijdelijk in lockdown te gaan.
Vanwege het maatschappelijke belang is er een aantal uitzonderingen gemaakt voor sportbeoefening op buitensportlocaties en in de openbare ruimte. Voor sportlocaties binnen gold dat deze voor publiek gesloten dienden te zijn. Voor wat betreft de fitnessruimte in het Erasmus MC is sprake van een besloten binnenruimte. Hiervoor gold onder meer een maximale groepsgrootte van maximaal 50 personen per zelfstandige binnenruimte en dient de 1,5 meter in acht te worden genomen. Dit kan dus het geval zijn als de fitnessruimte in een kantoorpand zit dat alleen toegankelijk is voor personeel, zoals de fitnessruimte van het Erasmus MC.
Bent u bereid per direct alle sportscholen weer te openen voor het belang van de gezondheid van velen?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Sportscholen zijn dus ook weer geopend. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. Bijvoorbeeld bootcampen in het park in groepen is dus ook weer toegestaan.
Wilt u deze vragen alstublieft beantwoorden voor het eerstvolgende coronadebat?
Het was helaas niet mogelijk uw vragen voorafgaand aan het coronadebat van 20 januari te beantwoorden.
Het bericht 'Sportsector verbaasd: aanstaand minister Ernst Kuipers houdt interne fitnessclub in ziekenhuis open' |
|
Maarten Hijink , Michiel van Nispen |
|
Kuipers |
|
Heeft u kennisgenomen van de reactie vanuit de sportsector op het openhouden van de fitnessclub in het Erasmus MC?1
Ja.
Herkent u zich in de stellingname van de medewerker van het fitnesscentrum in het Erasmus MC dat «het ziekenhuis het belangrijk vindt om het eigen personeel fit te houden»? Deelt u de mening dat dit feitelijk voor alle Nederlanders geldt?
Sport en bewegen is heel belangrijk om fit te blijven of te worden. Dat geldt voor iedereen.
Bent u het eens met de woordvoerder van het Erasmus MC dat «sport het personeel fit houdt en het ze een uitlaatklep geeft?» Zou dit niet een reden moeten zijn om het sporten in de binnen- en buitenlucht zo snel mogelijk weer toe te staan, eventueel met voorwaarden als het gaat om aantallen deelnemers en goede ventilatie?
Het kabinet onderstreept het belang van sport en bewegen voor de mentale en fysieke gezondheid. Daarom heeft het uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft. Tegelijkertijd moet dit wel veilig georganiseerd kunnen worden en passen binnen de epidemiologische situatie. Daarom heeft het kabinet vrijdag 14 januari jl. besloten om sportbeoefening binnen en buiten weer toe te staan zonder tijdsrestricties en voor alle leeftijdsgroepen. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar.
Waarom heeft het kabinet niet, conform het Outbreak Management Team (OMT)-advies van 3 januari jl., binnen- en buitensporten voor kinderen en jongeren tot achttien jaar mogelijk gemaakt? Zou dit – in lijn met het grote belang dat bijvoorbeeld ook door het Erasmus MC wordt toegekend aan lichaamsbeweging – niet heel verstandig zijn voor deze groep?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de persconferentie van 14 januari aanstaande?
Dat is helaas niet gelukt.
Het volgens het kabinet benodigde onderzoek om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren op basis van de motie Van de Berg c.s. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rudmer Heerema (VVD), Jeanet van der Laan (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() ![]() ![]() |
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 21 december 2021 heeft het kabinet aan de motie Van den Berg c.s.1 oordeel Kamer gegeven en deze motie is met ruime meerderheid van stemmen aangenomen; klopt het dat u zelf van mening was dat er nog onderzoek gedaan moest worden om deze motie tot uitvoer te brengen? Wat is de stand van zaken van dit onderzoek? Is het al klaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer het besluit verwachten om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet klaar?
Uit de wet blijkt dat essentiële detailhandel en dienstverlening hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van producten ten behoeve van de eerste levensbehoeften. Het is nodig dat deze sectoren vrij toegankelijk blijven om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften van mens en dier. Het kabinet stelt vast voor welke sectoren bepaalde maatregelen van toepassing zijn. Hierbij wordt bezien wat nodig is gelet op de epidemiologische situatie en wordt dit afgezet tegen de sociaalmaatschappelijke en economische effecten van eventuele maatregelen. De kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» betekent niet dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent evenwel dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Bent u het met de indieners van deze motie eens dat fitte, gezonde en weerbare Nederlanders significant ondervertegenwoordigd zijn in ziekenhuis- en ic-opnames en dat daarmee het voldoende kunnen sporten en bewegen deel van de oplossing is om uit deze coronacrisis te komen?
Ja, een gezonde leefstijl, waar sport en bewegen een belangrijk onderdeel van is, verkleint de kans op een ernstig ziekteverloop met COVID-19. Een gezonde en fitte samenleving zorgt voor een lagere ziektelast door COVID-19 en ook een lagere druk op de zorg.
Bent u bekend met reeds gedane onderzoeken als het gaat om het effect van de coronacrisis op fitheid, gezondheid, mentale en fysieke weerbaarheid en sportdeelname?2 Zo ja, heeft u deze wetenschappelijke onderzoeken ook meegewogen? Zo nee, kunt u deze (kleine greep uit) reeds gedane onderzoeken zo snel mogelijk betrekken bij de uitvoering van de motie Van den Berg c.s.?
Ja, deze en overige onderzoeken (waaronder de monitor Sport en Corona III3 en IV4 van het Mulier Instituut) worden betrokken bij de besluitvorming. Het kabinet neemt de besluiten mede op basis van de adviezen van het OMT en ook zij nemen wetenschappelijke onderzoeken mee in hun advies.
Wat heeft u nu nog aan extra onderzoek nodig, naast alle onderzoeken die er nationaal en internationaal gedaan zijn, om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de met ruime meerderheid aangenomen motie Van den Berg c.s., zodat Nederlanders weer kunnen gaan sporten en bewegen om fit, gezond en weerbaar te worden tijdens deze coronacrisis en daarmee onderdeel kunnen zijn van de oplossing?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. In een volgend besluitvormingsmoment wordt gekeken of amateurwedstrijden tussen clubs weer mogelijk zijn.
Sporters van TeamNL die met corona besmet zijn geraakt |
|
Jeanet van der Laan (D66), Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jan Paternotte (D66) |
|
Barbara Visser (VVD), Paul Blokhuis (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich dat een fors aantal sporters van TeamNL, die zouden deelnemen aan de spelen in Tokyo en die met de lijnvlucht KL861 naar Japan vertrokken, met het coronavirus besmet zijn geraakt?
Ja.
Heeft er ooit enig onderzoek plaatsgevonden en zijn er ooit lessen getrokken om te voorkomen dat dit opnieuw gebeurt, bijvoorbeeld bij de Olympische Winterspelen in Beijing in 2022? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Ja, de uitzending van de Nederlandse ploeg (TeamNL) naar de Olympische en Paralympische Spelen vindt plaats onder verantwoordelijkheid van NOC*NSF. NOC*NSF evalueert daarom bij iedere Olympische en Paralympische Spelen de uitzending naar het betreffende land, zo ook na de Spelen in Tokyo. Onderdeel van deze evaluatie was onder andere de reis en de daarbij van toepassing zijnde coronamaatregelen. NOC*NSF geeft aan dat er bij de uitzending van TeamNL naar Beijing 2022 een aantal reismaatregelen is aangepast, waaronder:
Hoe beoordeelt u het feit dat destijds sporters, die na jarenlang trainen en het weken of maandenlang leven in een coronabubbel en het dagelijks ondergaan van PCR-testen, zowel op Schiphol als in de KLM-vlucht urenlang tussen passagiers gezeten hebben die niet dat soort voorzorgsmaatregelen genomen hadden en daarna besmet geraakt zijn? Zijn hier excuses voor aangeboden?
NOC*NSF heeft aangegeven dat voor deze manier van reizen is gekozen met de kennis die op dat moment voorhanden was bij henzelf, het RIVM en andere gezondheidsautoriteiten om de TeamNL-delegatie op een zo veilig mogelijke manier te verplaatsen die zowel praktisch als financieel uitvoerbaar moest zijn. Dit in combinatie met de strikte veiligheidsmaatregelen die TeamNL-leden zelf namen. Geen enkel scenario zou een 0%-besmettingsrisico hebben gekend.
Ik ben er niet van op de hoogte of er excuses zijn aangeboden.
Kunt u aangeven welke aanvullende maatregelen China aan onze olympiërs oplegt na aankomst?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Het totale pakket van maatregelen dat aan deelnemers aan Beijing 2022 door China is opgelegd, is te vinden in de Playbooks, zie: https://olympics.com/ioc/beijing-2022-playbooks
Is het RIVM van mening dat vliegen met een enkele test vooraf voldoende veilig is, gegeven het feit dat bijvoorbeeld duidelijk geworden is dat een groot deel van de reizigers uit Zuid-Afrika kort voor het vliegverbod bij aankomst besmet bleek?
Ja, door het testen vóór vertrek van een reis wordt het risico beperkt. Tegelijkertijd wordt het risico niet tot nul gereduceerd. Het risico op het oplopen van een COVID19 infectie is afhankelijk van de mate waarin men contact heeft met een persoon die een COVID19 besmetting heeft en besmettelijk is. Dit geldt niet alleen voor de reis zelf, maar ook voor de contacten die een persoon heeft voorafgaand aan zijn reis, en tussen het moment van de test en het boarden. Deze factoren maken dat er altijd enig risico blijft bestaan dat iemand die voorafgaand aan een reis een negatieve test had daarna besmettelijk wordt. Met de huidige informatie en het daaruit volgende beleid is het kabinet van mening dat vliegen met een enkele test voldoende veilig is.
Welke voorzorgsmaatregelen gaat u samen met NOC-NSF en KLM nemen om ervoor te zorgen dat sporters voor de Olympische Spelen niet besmet raken met het coronavirus op de weg naar de spelen?
Het is aan NOC*NSF om ervoor te zorgen dat de TeamNL-delegatie op een veilige manier kan worden uitgezonden naar de Spelen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 heeft NOC*NSF reeds aanvullende maatregelen genomen in afstemming met KLM en Schiphol. Waar dit onder mijn verantwoordelijkheid valt en waar ik NOC*NSF aanvullend kan ondersteunen bij een zo optimaal mogelijke voorbereiding van de TeamNL-ploeg voor de Spelen, kan NOC*NSF een beroep op mij doen. Zoals bijvoorbeeld al is gebeurd als het gaat om het tijdig laten vaccineren en boosten van de topsporters en staf en het uitzonderen van topsport op de coronamaatregelen.
Zijn die maatregelen volgens u voldoende?
Dit is niet aan mij om te beoordelen. Het is met name de verantwoordelijkheid van NOC*NSF, de organisatie van Beijing 2022, de betrokken vervoerders en de sporters zelf om ervoor te zorgen dat de TeamNL-ploeg fit en gezond aan de start kan verschijnen. Ik heb er alle vertrouwen in dat NOC*NSF op basis van hun jarenlange ervaring met uitzendingen naar de Spelen dit op een zorgvuldige en zo veilig mogelijke manier zal organiseren.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk binnen twee weken beantwoorden?
De inspanning is erop gericht geweest om deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.