Het bericht dat Afrika getroffen dreigt te worden door een tweede coronagolf |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw mening over het bericht «Wordt Afrika nu toch getroffen in de tweede coronagolf?»?1
Het artikel geeft duidelijk de zorgen weer over de opleving van het aantal besmettingen in Afrika. Het kabinet deelt die zorg, evenals de zorg over de secundaire effecten van de corona-epidemie. De bestaande uitdagingen op het Afrikaanse continent op het terrein van gezondheid, onderwijs en economie zijn door de pandemie nog groter geworden. Het is dan ook belangrijk deze brede context bij de bestrijding van COVID-19 niet uit het oog te verliezen.
Bent u van plan om ook in de tweede golf extra geld vrij te maken voor de aanpak van de coronacrisis in ontwikkelingslanden, in aanvulling op de € 150 miljoen die Nederland tijdens de eerste golf extra vrij maakte hiervoor, nu ontwikkelingslanden hard dreigen te worden geraakt door de gevolgen van de crisis?
In 2020 zijn binnen de BHOS-begroting middelen vrij gemaakt voor de aanpak van de coronacrisis in ontwikkelingslanden. Daarnaast heeft het Kabinet aanvullend extra middelen beschikbaar gesteld n.a.v. het AIV advies (zie mijn Kamerbrief 33 625, nr. 320). Op 11 januari jl. is binnen mijn begroting voor 2021 ook nog EUR 25 miljoen vrijgemaakt voor een bijdrage aan COVAX AMC (zie Kamerbrief VWS 2021D01249). Naast deze bijdragen zijn – naast de reguliere inspanningen van BHOS zoals ook vastgesteld met de begroting 2021 – momenteel geen aanvullende middelen voorzien. Dit is ook mede ingegeven door de budgettaire krapte op mijn begroting en het streven bestaande programma’s van BHOS zoveel mogelijk uit te kunnen voeren zoals beoogd.
Hoeveel vaccins verwacht u dat er beschikbaar komen voor Afrikaanse landen via de vaccin-programma’s waaraan Nederland meebetaalt, gezien het feit dat vaccins ook in Afrika een essentieel onderdeel van de oplossing van de coronacrisis zijn, maar er maar weinig vaccins beschikbaar lijken te komen voor het continent? Hoe verhoudt dit zich tot de hoeveelheid vaccins die het continent nodig heeft om de pandemie effectief te beëindigen?
COVAX AMC, het multilaterale initiatief dat is opgericht om lage inkomenslanden te ondersteunen bij de inkoop en distributie van COVID-19 vaccins, heeft eind december 2020 reeds ca. 1.3 miljard doses COVID-19 vaccins voor 92 lage- en middeninkomenslanden zeker gesteld. Dit aantal is nodig om 20% van de bevolking van de 92 landen te vaccineren. Voor de allocatie van deze vaccins wordt het WHO Allocation Mechanism gevolgd, ook voor Afrikaanse landen. Verwachting is dat lage – en lage-middeninkomenslanden op deze manier binnen 3–4 maanden kunnen beginnen met vaccineren. Het hoofd van de Africa Centre for Disease Control (CDC) onderstreepte in december jl. dat met een gezamenlijke Afrikaanse strategie voor de financiering van de additionele vaccins, gestreefd wordt naar een vaccinatiegraad van 60%.
De WHO heeft samen met andere internationale partners een brief gestuurd over het financieringstekort voor vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests en geneesmiddelen voor ontwikkelingslanden.
Op welke manier zal Nederland bijdragen aan de volgens Gavi benodigde USD 5 miljard extra in 2021 voor het COVAX AMC instrument om de nodige vaccins voor lage- en middensinkomenslanden te financieren?2
In mijn brief van 18 december jl. (25 295, nr. 902) heb ik reeds benadrukt dat een eerlijke verdeling van vaccins wereldwijd, de bestrijding van deze wereldwijde pandemie ten goede komt, en in die zin ook in het belang van Nederland is.
Daarom heb ik recentelijk besloten een extra bijdrage van EUR 25 mln. beschikbaar te stellen voor COVAX AMC, de pijler van COVAX die speciaal is ingericht voor lagere en middeninkomenslanden. Dat maakt dat de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to Covid Tools Accelerator (ACT-A), het coördinatiemechanisme om lage- en middeninkomenslanden te voorzien van vaccins, beschermende middelen, diagnostische tests, geneesmiddelen nu EUR 85 mln. bedraagt. Nederland is hiermee de 11e publieke donor van ACT-A.
Zoals aangegeven in diezelfde Kamerbrief (25 295, nr. 902), zal daarnaast vanuit de VWS begroting EUR 25 mln. worden gereserveerd voor het in natura beschikbaar stellen van vaccins voor ontwikkelingslanden aan COVAX AMC of via EU kanalen in afstemming met COVAX AMC.
Deelt u de mening dat de patenten op COVID-vaccins niet in de weg mogen staan van snelle en goedkope productie van vaccins voor ontwikkelingslanden? Bent u bereid om u in internationaal en Europees verband in te zetten voor de opschorting van deze patenten?
Het systeem van intellectuele eigendom heeft in deze pandemie grootschalig en kostbaar onderzoek naar mogelijke vaccins gestimuleerd. Dat heeft geleid tot de snelste ontwikkeling van vaccins ooit, met inmiddels al twee vaccins die door Europees medicijnagentschap EMA goed zijn gekeurd. Dit toont aan dat het systeem van intellectuele eigendom, als stimulans om te investeren en te innoveren, zijn vruchten afwerpt. Nederland heeft vooralsnog geen indicaties dat octrooien een barrière vormen voor het opschalen van de productiecapaciteit of beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden. Het stelsel van octrooibescherming stelt bedrijven juist in staat hun innovaties te delen, kennis en gegevens uit te wisselen, licenties te verlenen en productie op grote schaal te waarborgen.
Het kabinet is van mening dat wel voortdurend goed gekeken moet worden naar mogelijke knelpunten op het gebied van intellectuele eigendom die opschaling van productie en betaalbaarheid van COVID-19-vaccins zouden kunnen belemmeren. In mijn brief van 18 december 2020 (Kamerstuk 25 295, nr. 902) heb ik de Kamer reeds geïnformeerd dat Nederland daarom binnen de EU en (via de Europese Commissie) in de Trade-Related Aspects of Intellectual Property Rights (TRIPS) Council van de WTO het belang van toegang tot veilige, efficiënte en betaalbare vaccins en medicijnen voor iedereen benadrukt, ook voor ontwikkelingslanden. Nederland steunt daartoe actief de inzet van de Commissie om zorgen hierover serieus te onderzoeken en te bekijken of er op onderdelen pragmatische stappen nodig zijn.
Het statement van de EU dat meer dan 800 Palestijnen het risico lopen gedwongen te worden uitgezet in Oost-Jeruzalem |
|
Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het statement van de EU dat meer dan 800 Palestijnen het risico lopen gedwongen te worden uitgezet in Oost-Jeruzalem als gevolg van rechtszaken die voor Israëlische rechtbanken zijn gebracht, voornamelijk door Israëlische kolonisten?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat deze gedwongen uitzettingen van Palestijnen in bezet gebied een grove schending vormen van het internationaal humanitair recht en internationale mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het bezettingsrecht heeft Israël als bezettende mogendheid specifieke verplichtingen jegens de Palestijnse bevolking. Zo is gedwongen verplaatsing van de burgerbevolking van het bezette gebied niet toegestaan. Het kabinet roept Israël op tot strikte naleving van deze verplichtingen.
Welke stappen onderneemt u om Palestijnse gezinnen in Oost-Jeruzalem te beschermen tegen uitzetting en gedwongen hervestiging?
Nederland en de EU hebben zich met regelmaat in Raadsconclusies en in verklaringen krachtig uitgesproken tegen Israëlische plannen voor gedwongen verplaatsing, en zullen dat blijven doen. Ook in bilaterale contacten – zowel op politiek als ambtelijk niveau – dringen Nederland en de EU er geregeld bij Israël op aan om af te zien van acties die strijdig zijn met internationaal recht, zoals uitzetting, sloop, gedwongen verplaatsingen en de uitbreiding van nederzettingen. Om die positie te onderstrepen, bezoeken Nederlandse en Europese diplomaten regelmatig Palestijnse families die bedreigd worden met gedwongen uitzettingen, o.a. in Oost-Jeruzalem. Nederland financiert daarnaast organisaties die (juridische) steun geven aan Palestijnen in Oost-Jeruzalem.
Bent u bereid om de Israëlische autoriteiten te verzoeken de toepassing van discriminerende wetten die leiden tot de uitzetting van Palestijnse gezinnen en de uitbreiding van nederzettingen in Oost-Jeruzalem, te herzien? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Indien deze uitzettingen worden doorgezet, bent u bereid om in EU-verband te pleiten voor een veroordeling van deze acties en voor concrete vervolgstappen?
Zie antwoord vraag 3.
Subsidie aan de organisatie Islamic Relief |
|
Bente Becker (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Hilfsorgansiation Islamic Relief unter Druck»1 en «Kaag geeft moslimbroederschap met slechts 4 andere clubs toegang tot € 37,3 miljoen subsidie»?2
Ja.
Klopt het dat de organisatie Islamic Relief vanuit de Power of Voices-partnerschappen geselecteerd is om subsidie te ontvangen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo ja, hoeveel subsidie bent u voornemens te verstrekken aan deze organisatie?
Islamic Relief Worldwide is een onderdeel van het consortium JISRA dat een voorstel heeft ingediend voor subsidie voor een partnerschap onder Versterking Maatschappelijk Middenveld: Power of Voices Partnerschappen. Op basis van de mij beschikbare informatie heb ik evenwel besloten om Islamic Relief Worldwide geen subsidie te verlenen. Het consortium is hierover geïnformeerd.
Bent u bekend met andere subsidiestromen vanuit de overheid naar Islamic Relief? Zo ja, welke?
Nee, mij zijn geen andere subsidiestromen vanuit de Nederlandse overheid naar Islamic Relief Worldwide bekend.
Heeft deze organisatie in voorgaande jaren subsidie ontvangen van de overheid? Zo ja, hoeveel? Kunt u dit door middel van een overzicht duidelijk maken?
Zie antwoord vraag 3.
Sinds wanneer bent u bekend met de mogelijke banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap? Wat heeft u met deze informatie gedaan, toen deze voor het eerst bij u bekend werd?
Maandag 14 december 2020 hoorde ik voor het eerst over deze aantijgingen in de media. Hierop heb ik nadere informatie ingewonnen bij andere donoren van Islamic Relief Worldwide. Op basis van deze informatie heb ik besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Hoe beoordeelt u de uitspraken van de Duitse Bondsregering in het aangehaalde artikel dat Islamic Relief «aanzienlijke persoonlijke banden heeft met de Moslimbroederschap»? Deelt u deze opvatting van de Duitse Bondsregering?
Ik neem die uitspraken, zoals ook verwoord in een kamerbrief aan het Duitse parlement, zeer serieus en heb deze meegenomen in de besluitvorming.
Klopt het dat de Moslimbroederschap een organisatie is met als doelstelling om de invoering van de sharia te realiseren en waarvan de AIVD in het verleden heeft geconstateerd dat diens activiteiten op lange termijn een risico zouden kunnen vormen voor de democratische rechtsorde in Nederland?
De Moslimbroederschap streeft naar islamisering van de samenleving door missie-activiteiten, religieuze opvoeding en welzijnswerk. Het is de inschatting op dit moment van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten dat de kern van de organisatie in ons land slechts uit een beperkt aantal personen bestaat en dat de invloed van de broederschap in Nederland daarmee beperkt is. De ontwikkeling van deze organisatie in Nederland heeft de aandacht van het kabinet.
Klopt het dat de Duitse Bondsregering als gevolg van deze banden tussen Islamic Relief en de Moslimbroederschap besloten heeft om geen (nieuwe) subsidie meer te verstrekken aan Islamic Relief? Zo ja, hoe beoordeelt u dit besluit?
De financiering van de Duitse autoriteiten aan Islamic Relief liep eind 2020 af. De Duitse autoriteiten hebben besloten deze steun niet verder voort te zetten. Ik neem dit besluit zeer serieus en heb dit meegenomen in de besluitvorming.
Bent u bereid in contact te treden met uw Duitse collega om te vernemen wat de exacte redenen waren om niet meer met Islamic Relief in zee te gaan? Kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen?
Uit contact met de Duitse autoriteiten is naar voren gekomen dat Duitsland de subsidierelatie niet heeft voorgezet omdat Islamic Relief Worldwide als ook Islamic Relief Duitsland naar Duits inzicht persoonlijke contacten van betekenis onderhoudt met de Moslimbroederschap en/of aanverwante organisaties.
Bent u, gezien het feit dat de samenwerking met Islamic Relief door de Duitse overheid is stopgezet na een waarschuwing van het Bundesamt für Verfassungsschutz, bereid contact te zoeken met de Nederlandse veiligheidsdiensten om te vragen hoe zij aankijken tegen samenwerking met Islamic Relief en de mogelijke banden van deze organisatie met de Moslimbroederschap?
In het besluitvormingsproces is contact geweest met de Nederlandse veiligheidsdiensten.
Klopt het dat Islamic Relief geselecteerd is voor deelname aan een gesubsidieerd programma met als thema «vrijheid van godsdienst»? Hoe is dit te rijmen met de mogelijke banden van Islamic Relief met een organisatie die een religieus wettenstelsel steunt waarin geloofsafval bestraft dient te worden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe verhoudt Islamic Relief zich tot een andere, in de conclusies van de Parlementaire ondervragingscommissie naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland (POCOB) genoemde, NGO met een vergelijkbare naam, te weten de International Islamic Relief Organisation?
Voor zover mij bekend zijn er geen directe banden tussen deze organisaties.
Hoe is de subsidieverlening aan Islamic Relief te rijmen met de Kamerbreed aangenomen motie van het lid De Roon (Kamerstuk 32 623, nr. 308) die verzoekt «om groepen – al dan niet gewapend – die de sharia (willen) opleggen nooit meer te kwalificeren als «gematigd» en deze groepen in geen geval politieke, materiële of financiële steun te geven»?
De genoemde motie richt zich op strijdgroepen die effectief gezag uitoefenen op basis van islamitisch recht, dan wel dit nastreven. Daarvan is bij Islamic Relief Worldwide geen sprake. Niettemin heb ik op basis van mij thans ter beschikking staande informatie besloten om Islamic Relief Worldwide als consortiumpartner uit te sluiten van financiering.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de Nederlandse overheid Islamic Relief subsidieert? Zo ja, bent u bereid om deze subsidie te voorkomen of stop te zetten?
Ja, ik heb besloten geen subsidie te verlenen aan Islamic Relief Worldwide.
Bent u bereid om daarnaast het gesprek aan te gaan met gemeenten of andere overheden die deze organisatie mogelijk nog wel subsidiëren om hiermee ook onmiddellijk te stoppen, conform de aangenomen motie Becker/Segers3 om geen subsidies meer te (laten) verstrekken aan organisaties waarvan signalen bestaan dat ze de integratie tegenwerken? Zo ja, op welke termijn? Zo nee waarom niet?
Een subsidieverstrekking door een gemeente is een bevoegdheid op het niveau van de gemeenten. Het kabinet treedt niet in deze bevoegdheid. Het is dan ook aan de gemeenten om te beoordelen of deze subsidies een bijdrage leveren aan de participatie in Nederland. Het Rijk informeert gemeenten actief als het over informatie beschikt over problematisch gedrag die relevant is voor die gemeenten(n).
Deelt u de mening dat de subsidierelaties met deze organisatie aantonen dat financiering van organisaties die integratie tegenwerken een onverminderd actueel probleem is? Zo ja, bent u bereid om op korte termijn met gemeenten in gesprek te gaan om bestuurlijke afspraken te maken waarbij primair wordt afgesproken dat organisaties die integratie tegenwerken nooit subsidie kunnen krijgen en dat deze subsidies worden ingetrokken wanneer bijvoorbeeld via de Taskforce blijkt dat er sprake is van problematisch gedrag? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten gaan zelf over het verstrekken van gemeentelijke subsidies en kunnen zelf subsidievoorwaarden stellen. In het algemeen geldt dat door een gemeente gefinancierde activiteiten idealiter een openbaar karakter hebben, een maatschappelijk doel dienen en aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De beoordeling van subsidieaanvragen vindt primair plaats op basis van de inschatting of de aanvrager voldoet aan de doelstellingen van de subsidieregeling.
Als de Taskforce Problematisch Gedrag en Ongewenste Buitenlandse Financiering tot een inschatting komt dat er sprake is van problematisch gedrag, dan is dat vaak een inschatting zonder rechtstreekse juridische implicaties. Het gaat immers over een potentiële bedreiging, al dan niet op termijn, van de democratische rechtsorde. Wel zou een dergelijke inschatting een rol kunnen spelen in de beoordeling of een organisatie in staat is om effectief de doelstelling van de subsidie in te vullen. De Taskforce of deelnemers daarin benaderen gemeenten actief met voor hen relevante informatie, zie ook het antwoord op vraag 15. Omgekeerd kunnen gemeenten altijd terecht bij de Taskforce als zij vragen hebben over organisaties.
Kunt u deze vragen één-voor-één en binnen de daarvoor gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
Nee, dat is helaas niet gelukt.
Hulpprojecten in Hawija uit de Defensiebegroting |
|
Albert van den Bosch (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet trekt 4 miljoen euro uit voor herstel in Hawija na luchtaanval»?1
Ja.
Herinnert u zich de, tijdens het Notaoverleg Burgerslachtoffers van 8 oktober 2020 gedane, toezegging om de Kamer aangaande een mogelijk hulpproject te informeren over het hoe en wat, hoe het uitgevoerd kan worden en hoe het gefinancierd kan worden?
Ja.
Herinnert u zich de toevoeging dat er bij de begroting van Defensie altijd gekeken moet worden waar het vandaan komt, omdat defensie nog steeds een organisatie in herstel is?
Ja.
Kunt u aangeven hoe de uitgave van vier miljoen euro gefinancierd wordt, uit welke post op de begroting dit komt en ten koste van welke andere uitgaven dit plaatsvindt?
Voor de financiering van de vrijwillige vergoeding voor de gemeenschap in Hawija wordt gebruik gemaakt van het Budget Internationale Veiligheid (BIV) dat onderdeel vormt van de Defensiebegroting.2 3 Binnen het BIV bestaat voldoende financiële ruimte om deze kosten te dekken. De financiering van deze kosten gaat daarmee niet ten koste van andere uitgaven bij Defensie.
Schade die de Palestijnse NGO UAWC lijdt door opschorting van Nederlandse financiering |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël frustreert EU-projecten voor Palestijnen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de opschorting van Nederlandse financiering «nu al grote gevolgen» voor de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft, in het bijzonder voor het strategische project in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever dat Nederland sinds 2013 heeft gefinancierd?
Als gevolg van het besluit op 9 juli 2020 om verdere betalingen aan UAWC op te schorten zijn verdere betalingen van het resterende bedrag, USD 1.082.395, aangehouden. Dit besluit heeft ertoe geleid dat toen reeds gemaakte kosten en goedgekeurde uitgaven met een totale waarde van USD 345.666,91 niet meer vergoed konden worden uit de geplande Nederlandse bijdrage.
Wilt u de financiële en economische schade en de humanitaire gevolgen die de opschorting van Nederlandse financiering bij projecten, begunstigden (vooral boeren) en onderaannemers van UAWC in de periode tot 1 december 2020 heeft veroorzaakt en gehad, nader toelichten en zoveel mogelijk kwantificeren? Wilt u in uw antwoord de verscherpte omstandigheden als gevolg van de coronacrisis betrekken?
Het opschorten van de Nederlandse financiering leidt ertoe dat geplande activiteiten, waar lokale gemeenschappen, individuele ondernemers en boeren soms al een eigen bijdrage voor gemaakt hebben of gepland, geen of slechts gedeeltelijke doorgang kunnen vinden. Doordat boeren de verwachte bijdragen uit het project niet krijgen kunnen zij op hun beurt hun arbeiders en toeleveranciers niet (volledig) betalen. Aannemers die het al extra moeilijk hebben vanwege de economische krimp in de Palestijnse gebieden door de coronacrisis, zitten momenteel door dit besluit met onbetaalde rekeningen.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah is in contact met UAWC en de andere organisaties in het consortium die bezorgd zijn over de gevolgen van het opschorten van de verdere betalingen over de gevolgen van het besluit voor de betrokken boeren en ondernemers. Het kabinet wijst er echter op dat het werk van UAWC met Nederlandse steun slechts een deel betreft van het werk van Israëlische, Palestijnse en internationale organisaties ten behoeve van de Palestijnse inwoners van Area C.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, te weten:
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang is dat een vitale NGO als UAWC door Nederlands toedoen reeds substantiële schade heeft geleden, nog voordat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek enige vorm van nalatigheid bij UAWC heeft vastgesteld? Zo neen, waarom niet?
Het besluit om een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en PFLP en verdere betalingen op te schorten is een uitzonderlijke stap, die is ingegeven door het feit dat er niet alleen sprake is van aantijgingen door lobbyorganisaties, maar in dit geval ook een formele verdenking van twee voormalige medewerkers van UAWC van betrokkenheid bij een dodelijke aanslag. Het kabinet ziet gezien de zware verdenkingen geen andere mogelijkheid dan eerst de beschuldigingen aan het adres van UAWC nauwgezet te onderzoeken alvorens besloten wordt over mogelijke samenwerking met UAWC.
Wat heeft het kabinet gedaan om de schade die UAWC tot dusver heeft geleden tot een minimum te beperken, zolang geen bewijs is geleverd dat UAWC zijn verplichtingen onder de financieringscontracten met Nederland heeft geschonden?
Het opschorten van de Nederlandse betalingen heeft weliswaar gevolgen voor de werkzaamheden van UAWC (zie het antwoord op vraag 3), maar UAWC wordt door een brede groep landen gesteund, en is niet uitsluitend afhankelijk van Nederlandse financiering. Met de steun van andere landen en organisaties kan UAWC andere delen van diens werkzaamheden uitvoeren, die geen onderdeel uitmaken van het door Nederland gefinancierde programma.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om de continuïteit van UAWC gedurende het Nederlandse onderzoek te waarborgen en verdere schade zoveel mogelijk te voorkomen?
Het kabinet zal hangende het externe onderzoek naar UAWC geen stappen zetten om de continuïteit van UAWC te waarborgen. Op basis van de uitkomsten van het extern onderzoek volgt een besluit over de samenwerking met UAWC. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Betreurt u dat deze gang van zaken de Israëlische regering en organisaties als Regavim, die de Palestijnse aanwezigheid in de C-gebieden gericht ondermijnen en NGOs als UAWC proberen te ontwrichten, in de kaart speelt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de versnelling van Israëlische activiteiten in Area C, waarbij het aantal nieuwe woningen in nederzettingen hard gegroeid is en het aantal Palestijnse gebouwen in Area C dat gesloopt wordt eveneens hard omhoog gegaan is. Regavim speelt hierbij een zorgwekkende rol, onder meer door Palestijnse ontwikkeling in Area C als land grab en de-facto annexatie te bestempelen (zie ook antwoorden op de feitelijke vragen Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, met kenmerk 35570-XVII). Ondersteunen van Palestijnen in Area C helpt voorkomen dat bepaalde gebieden braak komen te liggen, of dat mensen het gebied verlaten vanwege het gebrek aan perspectief.
Onderkent u het gevaar dat door deze dynamiek, waarin organisaties als Regavim en NGO Monitor oprukken en organisaties als UAWC steeds meer in het defensief raken, de kritische maatschappelijke ruimte in Israël en Palestina verder krimpt, hetgeen zou indruisen tegen de nadrukkelijke doelstelling van het kabinet om die ruimte te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Er is een zorgwekkende trend gaande, waarbij Israël, mede onder invloed van lobbyorganisaties als Regavim, het onderscheid tussen Israël en de nederzettingen wil wegnemen en de nederzettingen in Westelijke Jordaanoever als deel van Israël behandelt. Organisaties die zich uitspreken tegen nederzettingen, of het nu Palestijnse, Israëlische of internationale organisaties zijn, worden hierbij steeds meer in het defensief gedrongen. Nederland en de EU maken zich zorgen over deze trend en steunen daarom organisaties die op basis van het internationale recht de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden bijstaan, door economische ontwikkeling te stimuleren en rechtsbescherming te bieden.
Deelt u de mening dat «het zwartmaken van Palestijnse organisaties tegenover buitenlandse donoren onderdeel [is] van de Israëlische strategie» om internationale donoren te ontmoedigen projecten in de C-gebieden te financieren? Zo neen, waarom niet?4
Het klopt dat Israël aandringt op verleggen van de focus van internationale hulp op de Westelijke Jordaanoever naar Area’s A en B. Voorstanders van het Israëlische nederzettingenbeleid, inclusief leden van de Knesset, voeren bij het Israëlische leger de druk op om sneller en vaker over te gaan tot slopen van Palestijnse gebouwen en constructies in Area C. Nederland heeft met regelmaat indringende gesprekken met de Israëlische overheid over de noodzaak van het toestaan van Palestijnse ontwikkeling in Area C en de strijdigheid met internationaal recht van de nederzettingen in het bezette gebied. Het kabinet verdedigt daarbij wanneer nodig het werk van de organisaties die zich hiervoor inzetten.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in' |
|
Salima Belhaj (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Leger Ethiopië neemt hoofdstad van Tigray in»?1
Ja.
Hoe duidt u de recente ontwikkelingen in Ethiopië, waar gewapende strijd is uitgebroken tussen het regeringsleger en het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) met als gevolg velen doden, gewonden en vluchtelingen?
De situatie en de gebeurtenissen in de regio Tigray zijn op dit moment nog steeds onduidelijk en onoverzichtelijk, als gevolg van het slechte verbindingen en het feit dat het gebied nog altijd slecht toegankelijk is voor humanitaire hulpverleners, journalisten en onafhankelijke waarnemers. Het gewapend conflict volgde op een periode van toenemende spanningen tussen het Tigray Volksbevrijdingsfront (TPLF) en de federale overheid. Het TPLF was tot 2018 oververtegenwoordigd in de politieke en militaire elite van Ethiopië, maar moest die centrale rol in de machtsstructuur prijsgeven na het aan de macht komen van de huidige premier Abiy. Deze machtswisseling volgde op massale protesten tegen het autoritaire bestuur onder leiding van de TPLF en vormde het startpunt van een ambitieuze hervormingsagenda.
Klopt het dat het conflict nu al aan honderden, mogelijk duizenden mensen het leven heeft gekost? Heeft u hier betrouwbare informatie over?
Vanwege het gebrek aan toegang voor humanitaire hulpverleners, media en waarnemers tot het gebied beschikt het kabinet niet over betrouwbare, onafhankelijke informatie over slachtoffers. De berichten in de media die onder andere zijn gebaseerd op getuigenissen van mensen die het gebied zijn ontvlucht geven aanleiding om uit te gaan van verontrustende aantallen slachtoffers.
Bent u bekend met de berichtgeving van Amnesty’s Crisis Evidence Lab dat er op 9 november 2020 mogelijk honderden burgers zijn afgeslacht in Tigray? Heeft u nadere informatie over de verantwoordelijken voor deze slachtpartij?
Ik ben bekend met die berichtgeving die zonder meer zorgelijk is. Ik beschik echter momenteel niet over nadere onafhankelijke informatie waaruit conclusies kunnen worden getrokken over de verantwoordelijken. Volgens de Ethiopische mensenrechtencommissie zijn de slachtoffers vooral Amhara, en de schuldigen aan de TPLF gelieerde strijders. Er zijn overigens ook mediaberichten die het tegenovergestelde beweren.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Voorafgaand aan het conflict waren reeds 850.000 inwoners en in het gebied aanwezige vluchtelingen afhankelijk van een vorm van humanitaire hulp. De VN schat dat als gevolg van het conflict dit aantal zal toenemen met 1,1 miljoen mensen (in Tigray en aangrenzende regio’s).
Klopt het dat er inmiddels meer dan 40.000 mensen gevlucht zijn naar Soedan?
Dat klopt. Volgens de huidige beschikbare gegevens zijn er tenminste 60.000 mensen gevlucht naar Soedan.
Klopt het dat meerdere internationale organisaties, waaronder de Verenigde Naties (VN) en de Afrikaanse Unie (AU), en ook de Europese Unie (EU) al hebben gepleit voor een staakt-het-vuren? Klopt het ook dat de premier van Ethiopië al deze oproepen af heeft geslagen?
De VN, AU en EU hebben inderdaad opgeroepen tot een staakt het vuren. Premier Abiy heeft zich op het standpunt gesteld dat het leger een binnenlandse militaire operatie heeft uitgevoerd om de rechtsorde in het land te herstellen. Na inname van de regionale hoofdstad Mekelle kondigde premier Abiy op 28 november een eind van de militaire operatie aan. Er is echter nog geen einde aan gevechten in de regio gekomen, en VN, AU en EU hebben de oproep om via dialoog tot een vreedzame uitweg uit het conflict te komen herhaald.
Bent u bereid zich bij deze oproepen aan te sluiten, en op te roepen tot een staakt-het-vuren in Ethiopië?
Zowel Minister Kaag als ikzelf hebben in bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot een staakt het vuren, het voorkomen van burgerslachtoffers, het naleven van mensenrechten en het verlenen van volledige en vrije toegang voor hulpverleners en journalisten. Zowel de Hoge Vertegenwoordiger van de EU als Minister Kaag en ikzelf hebben het aanbod van de Afrikaanse Unie om dialoog te faciliteren van harte ondersteund.
Welke humanitaire hulp is volgens uw informatie nodig in de grensregio met Soedan? Welke humanitaire hulpacties ondernemen de VN, AU en andere organisaties op dit moment? Op welke manier bent u van plan daar aan bij te dragen?
UNHCR en partnerorganisaties hebben in Soedan gewaarschuwd voor de dringende additionele behoefte aan extra vestigingsplaatsen voor vluchtelingen. Met tenminste 60.000? nieuwkomers die sinds 7 november asiel hebben aangevraagd, hebben de vluchtelingenkampen aan het grensgebied hun maximale capaciteit bereikt. Verder berichtte de VN dat er een tekort is aan water, voedsel, brandstof en medicijnen in Mekelle en andere delen van Tigray.
ICRC levert medische hulp waar toegang is; UNHCR coördineert de respons voor vluchtelingenopvang; OCHA coördineert de noodhulprespons van VN-organisaties en (I)NGO’s (o.a. water, sanitatie en noodopvang). Een Humanitarian Preparedness Planà USD 96.9 miljoen is gelanceerd door OCHA.
Via de ongeoormerkte bijdragen aan de Dutch Relief Alliance (DRA), het Rode Kruis en de VN draagt Nederland bij aan de humanitaire respons in Ethiopië en Soedan. Middels het Central Emergency Response Fund (CERF) – een groot VN multidonorfonds – is USD 35.6 miljoen vrijgemaakt in december 2020. Met een aandeel van 17,3% heeft Nederland ruim USD 6 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp in de regio. Naast de bijdrage uit het CERF, heeft de DRA USD 180.000 vrijgemaakt voor een noodhulprespons. Deze middelen worden aangewend voor de opvang van vluchtelingen in Soedan.
Kwetsbare kinderen die in arme landen door de coronacrisis uit beeld raken |
|
Anne Kuik (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Meer kinderen uitgebuit tijdens de coronacrisis»?1
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat 24 miljoen kinderen door de coronacrisis niet meer naar school kunnen? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
UNESCO monitort wereldwijd het aantal kinderen en jongeren, dat getroffen wordt door schoolsluiting. Dit aantal, dat dagelijks fluctueert, bedroeg medio november ruim 220 miljoen kinderen en jongeren. Hiervan zullen naar verwachting 23,8 miljoen kinderen en jongeren nooit meer naar school terugkeren (UN Policy Brief Education during COVID-19 and beyond, augustus 2020). Dit aantal komt bovenop de 258 miljoen kinderen en jongeren die al niet naar school gingen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat dit jaar 500.000 meer meisjes worden uitgehuwelijkt? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens het Global Girlhood Report van Save the Children2 worden naar verwachting in 2020 500.000 meer meisjes uitgehuwelijkt, als gevolg van de COVID-19 crisis. Andere bronnen heb ik niet voor handen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat naar verwachting twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis)? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Volgens UNFPA3 heeft de COVID-19 crisis een grote impact op de inzet om genitale verminking te voorkomen. Als gevolg van de COVID-19 crisis zullen in de komende 10 jaar volgens het UNFPA-rapport twee miljoen meer meisjes slachtoffer worden van genitale verminking (meisjesbesnijdenis).
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel gemeld wordt, dat in de eerste maanden van de pandemie in India het aantal telefoontjes naar kinderhulplijnen met 30 procent groeide, en in Bangladesh met 40 procent? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het kabinet beschikt niet over eigen informatie om deze cijfers te bevestigen. Uit onderzoek van UNICEF blijkt dat het aantal oproepen naar kinderhulplijnen in India sinds de Covid-19 pandemie met 50% is toegenomen.4 Een rapport van WorldVision bevestigt dat het aantal oproepen in Bangladesh met 40% is gegroeid.5 Deze cijfers geven een zorgelijk beeld van kwetsbare meisjes en jongens in beide landen.
Kunt u bevestigen, zoals in dit artikel wordt gemeld, dat kindersekstoeristen niet makkelijk meer naar het buitenland kunnen reizen waardoor ze hun heil vaker op internet zoeken, waardoor Europol en Interpol een toename constateren in het downloaden van kinderporno? Kunt u dit met andere bronnen ondersteunen?
Het online kindermisbruik is fors toegenomen sinds Europa in lockdown ging, constateerde Europol in hun rapport in januari. Het aantal meldingen van materiaal dat online werd aangetroffen met kinderporno vertienvoudigde bijna naar een miljoen. De isolatie creëert enerzijds meer gebruikers, constateert Europol, maar brengt kinderen die zonder begeleiding langdurig achter de computer zitten ook in een kwetsbare positie. Verschillende maatschappelijke organisaties bevestigen dit beeld.
Welke maatregelen worden er internationaal genomen om de door Teres des Hommes verwachtte toename in kinderhandel tegen te gaan en welke inzet pleegt Nederland?
Het Kabinet deelt de inschatting van Terre des Hommes dat er een risico bestaat op toename van kinderhandel. Secundaire gevolgen van COVID-19, zoals het feit dat scholen gesloten zijn, dragen bij aan dit verhoogde risico.
De Nederlandse regering zet zich tegen alle vormen van mensenhandel in, zowel in Nederland als in het buitenland. De resultaten van de inzet tegen mensenhandel is op 18 november jl. gerapporteerd aan uw Kamer via de Voortgangsbrief Samen tegen Mensenhandel.
Via internationale organisaties als UNICEF en het Global Partnership for Education draagt Nederland bij aan de versterking van onderwijssystemen en toegang tot school. Deze programma’s zijn voor zover mogelijk aangepast om te functioneren met de beperkingen die de COVID-19 pandemie met zich brengt.
Kunt u aangeven op welke manier u extra inzet kunt plegen om deze kinderen, die niet naar school kunnen gaan vanwege de pandemie, beter te beschermen en te helpen?
Nederland steunt organisaties als het Global Partnership for Education en Education Cannot Wait (ECW) die via afstandsonderwijs ervoor proberen te zorgen dat kwetsbare kinderen tijdens schoolsluiting in beeld blijven. Daarbij bevordert ECW dat kwetsbare kinderen zo nodig toegang hebben tot MHPSS en doorverwezen worden naar gezondheidsinstellingen of instellingen voor kinderbescherming. Ook stimuleert ECW door gerichte gemeenschapscampagnes dat meisjes meer aan onderwijs deelnemen. Recent verstrekte Nederland een extra bijdrage (EUR 6 miljoen) aan ECW ter ondersteuning van hun COVID19-respons.
Kunt u aangeven welke fondsen en programma’s in Nederland worden ingezet om kinderhandel tegen te gaan en de positie van kinderen te verbeteren? Ziet u mogelijkheden om deze programma’s te intensiveren zolang in focuslanden scholen dicht blijven?
De positie van kinderen staat in meerdere programma’s centraal, bijvoorbeeld in de onderwijsprogramma’s, zoals genoemd onder antwoord 8.
Onder zowel Power of Voices Partnerschappen als het SRGR Partnerschap Fonds, twee fondsen onder Versterking Maatschappelijk Middenveld, worden drie programma’s ontwikkeld om de positie van kinderen te verbeteren.
Deze programma’s hopen per 1 januari 2021 van start te gaan voor een periode van vijf jaar. Een van de programma’s richt zich op de aanpak van ondervoeding bij kinderen, een ander programma op het tegengaan van kindhuwelijken en het derde programma zal zich richten op de versterking van «girl-led groups» in het opkomen voor hun rechten en tegengaan misbruik en uitbuiting.
Bent u bekend met de in het artikel genoemde petitie die aan de EU is gepresenteerd, waarin dringend gevraagd wordt actie te ondernemen? Kunt u deze met de Kamer delen en bent u bereid om in een begeleidende brief de aanbevelingen uit deze petitie te appreciëren?
Ik ben bekend met deze petitie die aandacht vraagt voor de consequenties van de COVID 19 pandemie voor kwetsbare kinderen. De petitie stelt dat vele duizenden kinderen uit beeld dreigen te verdwijnen door bijvoorbeeld de sluiting van scholen. Daarnaast worden kinderen gedwongen te werken, worden ze uitgehuwelijkt of gedwongen hun lichaam te verkopen. Het kabinet onderkent die problematiek, en spant zich er bilateraal, alsook in EU en VN-verband, voor in om de impact van de Corona crisis op kwetsbare groepen te mitigeren en herstel te bevorderen. Nederland zal de positie van kwetsbare kinderen ook aan de orde stellen in het kader van EU Raadsconclusies over de consequenties van de Coronapandemie op mensenrechten, waarover de Raad zich naar verwachting in januari zal buigen.
Uw kamer zal hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de start van de tweede termijn begrotingsbehandeling voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2021?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
Het bericht dat de minister op 9 juli jl. heeft besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Hebt u in uw contacten met andere donoren van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) te horen gekregen waarom deze donoren er niet voor gekozen hebben de betalingen aan te houden? Zo nee, bent u bereid om dit na te gaan en de uitkomsten met de Kamer te delen?
Andere donoren zien op dit moment om diverse redenen geen aanleiding tot aanhouding van betalingen. Het kabinet zal deze vraag meenemen in het externe onderzoek dat door Nederland wordt ingesteld naar UAWC.
Heeft u informatie dat de aanslag op Rina Shnerb door het Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP) is opgeëist en is het PFLP-lidmaatschap van de betrokken UAWC-medewerkers vastgesteld?
Nee.
Zijn de betrokken UAWC-medewerkers door de rechter reeds veroordeeld of zijn het slechts verdachten?
Op dit moment zijn de twee personen verdachten. Nederland volgt de zaak nauwgezet.
Wat is, in het geval de UAWC-medewerkers nog niet veroordeeld zijn, uw afweging geweest om de organisatie UAWC te straffen voor een feit dat de verdachten vanuit een andere hoedanigheid dan hun dienstverband bij UAWC zouden hebben gepleegd en waar UAWC dus niet als zodanig bij betrokken is geweest?
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en PFLP, en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3571 en 3572. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er bepaalde lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Beschouwt u UAWC als een terroristische organisatie? Als dat niet het geval is: welke verwijten kunnen UAWC naar uw mening dan wel gemaakt worden?
UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en niet door Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Wat is uw oordeel over het feit dat een van medewerkers van de UAWC oorspronkelijk gearresteerd is geweest, vervolgens vrijgelaten en uiteindelijk onder zware marteling (waarna hij lange tijd buiten bewustzijn is geweest en 45 dagen gehospitaliseerd is geweest) een bekentenis heeft afgelegd?1 2 3 4
De door u gedeelde berichten uit de media zijn bekend. Het bureau voor de Hoge Commissaris van de Mensenrechten van de VN (OHCHR) heeft zorgen uitgesproken over de behandeling van gedetineerden in deze kwestie en volgt de zaak nauwgezet. Het Palestijnse Ministerie van Buitenlandse Zaken en verschillende NGO’s hebben eveneens hun zorgen geuit over deze berichtgeving. Het kabinet deelt deze zorgen en benadrukt te alle tijden het belang van strikte naleving van het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Nederland zal het proces bij de militaire rechtbank waar mogelijk volgen. De correspondentie met het Palestinian Non-Governmental Organizations Network (PNGO)waarin ook op deze kwestie wordt ingegaan, wordt bijgevoegd bij deze beantwoording.
Acht u het aannemelijk dat een verdachte van wie in mei 2019 door UK Lawyers for Israel (UKLFI) werd aangegeven dat hij lid van de door Israël en de EU als terroristisch bestempelde organisatie PFLP zou zijn geweest, in augustus 2019 de aanslag zou hebben uitgevoerd en dat Israëlische veiligheidsdiensten vervolgens niet hebben kunnen vaststellen dat hij op de plek van de aanslag is geweest?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak bij de militaire rechtbank waar mogelijk monitoren.
Wat concludeert u uit het feit dat de huizen van andere verdachten (nog voor zij door een rechter veroordeeld zijn) zijn gesloopt terwijl dit voor de betrokken UAWC-medewerkers kennelijk nog niet het geval is? Wat is uw mening over deze vorm van «collective punishment», die is uitgevoerd nog voordat een rechtszaak heeft plaatsgevonden?
Het kabinet wil hierover niet speculeren en kan niet vooruitlopen op de Israelische uitspraak in deze zaak, die niet voor volgend jaar wordt verwacht. Nederland zal zoals aangegeven de zaak nauwgezet monitoren waar mogelijk. Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval. Het kabinet verwacht van Israël dat het handelt in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en mensenrechten. Zie ook de beantwoording op vraag 6.
Op welk moment hadden de twee verdachten de beschikking over een door de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah verstrekt pasje en op welk moment vond de aanslag plaats?
In 2017 hebben beide personen, net als andere medewerkers van NGO’s die door Nederland worden gesteund, voor de periode van 1 jaar een pasje gekregen van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah waarmee zij zich konden identificeren als medewerkers van een partnerorganisatie van de Nederlandse vertegenwoordiging. Deze pasjes werden, net als die van andere UAWC-medewerkers die hierover beschikten, op 31 december 2017 teruggegeven aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah. Ook andere landen geven papieren aan medewerkers van partnerorganisaties waarmee zij kunnen aantonen voor de vertegenwoordigingen van die landen projecten uit te voeren. De aanslag in Dolev vond plaats op 23 augustus 2019.
Bent u, gelet op uw beantwoording van de vragen van Van der Staaij c.s.5 waarin u aangeeft dat u in juli 2020 hebt gereageerd op brieven van UKLFI, bekend met het feit dat UKLFI bekend staat om het feit dat het poogt het werk van NGO’s en mensenrechtenverdedigers onmogelijk te maken en dat haar beschuldigingen (zoals die tegen Medical Aid for Palestine en Defense for Children) vrijwel altijd grondslag bleken te ontberen?6 7 8
Het Kabinet is bekend met de gerichte aandacht van UK Lawyers for Israel (UKLFI) voor het werk van organisaties zoals UAWC, Medical AID en Defense for Children. Alle drie organisaties die werk verrichten in de door Israël bezette gebieden en die al jarenlang gesteund worden door verschillende donoren. Zie ook beantwoording op vraag 13.
Bent u bekend met het feit dat ook NGO Monitor al jarenlang ongefundeerde aanvallen uitvoert op onder meer UAWC?9 10
Voor zover bekend bij het kabinet richt de NGO Monitor zich uitsluitend op organisaties en donoren die zich kritisch uiten over het Israëlisch beleid in de door Israël bezette gebieden, waaronder UAWC.
Zie ook de antwoorden op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu over dit onderwerp, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329
Bent u bekend met het feit dat organisaties als NGO Monitor en UKLFI nauwe banden onderhouden met de Israëlische ministeries van Strategische Zaken en van Buitenlandse Zaken?
Zoals eerder aangegeven aan uw Kamer, hebben Nederland en Israël goede relaties, waarbij er contacten zijn tussen de overheden, tussen bedrijven en de brede samenleving. Het kabinet monitort eventuele contacten tussen het Israëlische Ministerie van Strategische Zaken en personen of organisaties in Nederland niet en is niet voornemens dit te doen.
Deelt u de mening dat NGO Monitor en UKLFI drijvende krachten zijn achter het doelbewust verkleinen van de maatschappelijke ruimte en het ondermijnen en ontwrichten van Israëlische en Palestijnse mensenrechtenorganisaties die de Israëlische bezetting en de daaruit voortvloeiende schendingen bekritiseren?
Zoals eerder aan de Kamer gemeld, is Nederland bezorgd over de krimpende maatschappelijke ruimte in Israël en de Palestijnse gebieden en brengt dit dan ook consequent op in gesprekken met Israëlische en Palestijnse autoriteiten. Het kabinet benadrukt daarbij het belang van het werk van mensenrechtenorganisaties en bijvoorbeeld organisaties werkzaam in Area C voor een vrije en pluriforme samenleving. Voor de rol van NGO Monitor bij verkleining van de ruimte voor maatschappelijke organisaties verwijs ik u naar het antwoord op schriftelijke kamervragen van het lid Kuzu, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1329.
De financiering van UAWC met Nederlands belastinggeld en de overeenkomst tussen Nederland en de UAWC nadat bekend geworden was dat twee hooggeplaatste medewerkers van de UAWC verdacht worden van een terroristische aanslag |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u aan de Kamer heeft meegedeeld dat u de financiering van de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft opgeschort omdat twee medewerkers verdacht worden van een terroristische aanslag?1
Ja. Het kabinet nam dit besluit nadat bekend werd dat twee voormalige medewerkers van UAWC, die verdacht worden van een bomaanslag van 23 augustus 2019, die wordt toegeschreven aan de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. De PFLP is een door de EU als terroristisch aangemerkte organisatie.
Zoals eerder geïnformeerd aan uw kamer, tekent het kabinet daarbij aan dat de samenwerking met UAWC reeds een lange geschiedenis kent. Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Gezien bewezen expertise, kennis en capaciteit, en op basis van eigen risico-analyse en de conclusies van een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012, werd UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program. In januari 2017 (kabinet Rutte II) startte de tweede fase van dit programma. Dit programma wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever, waaronder area C, en is er op gericht Palestijnse boeren te helpen toegang te behouden tot hun land en water. Daarnaast wordt ondersteuning geboden om zoveel mogelijk klimaatverantwoord te kunnen werken. Zo wordt er bijvoorbeeld ingezet op het effectief hergebruik van regenwater voor landbouw en advisering voor het planten van waterzuinige gewassen.
UAWC wordt direct en indirect door een brede groep internationale donoren gefinancierd, waaronder de Europese Unie, de Voedsel en Landbouw Organisatie van de VN (FAO), Duitsland, Canada en Spanje. Zwitserland steunt UAWC met trainingen. Andere donoren zagen in het verleden en zien ook thans geen redenen om de betalingen aan UAWC aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het kabinet acht het niettemin noodzakelijk nader extern onderzoek naar UAWC te laten doen op grond van de recente ontwikkelingen. Dit binnenkort te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Voordat UAWC in 2013 de leidende rol kreeg in het consortium heeft Nederland uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van mogelijke banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van mogelijke steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren, ook al kon niet worden uitgesloten dat er mogelijk persoonlijke affiliaties waren tussen enkele medewerkers van UAWC en PFLP. Er was volgens het Australische onderzoek geen bewijs dat hiervan misbruik/gebruik was gemaakt. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie door de EU en/of de VN. De bestuursleden van UAWC komen evenmin voor op EU-sanctielijsten. Voor zover kon worden nagegaan, heeft de organisatie nooit op enige officiële lijst van door Israel aangemerkte terroristische organisaties gestaan.
Het kabinet blijft zich inzetten voor het behoud en verwezenlijking van de twee-staten oplossing, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël. De economische ontwikkeling van de Palestijnse gebieden is van belang voor de totstandkoming van een levensvatbare Palestijnse staat, zie ook de motie Van Helvert uit 2019, Kamerstuk 35 300-V). De Nederlandse programma’s in Palestijnse Gebieden vinden plaats in een politiek complexe omgeving, waarbij het 100% uitsluiten van risico’s niet mogelijk is ondanks de grote zorgvuldigheid die wordt betracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor het risico van sloop van door Nederland gefinancierde projecten, op de Westelijke Jordaanoever, waarover in 2016 de motie Knops cs. werd aangenomen. Daarnaast heeft volgens mensenrechtenorganisaties in de loop van de jaren een aanzienlijk deel van de Palestijnse bevolking enige tijd in Israelische detentie vastgezeten. Precieze aantallen zijn niet bekend. De Israelische organisatie B’Tselem houdt sinds 2001 maandelijks bij hoeveel Palestijnen om veiligheidsoverwegingen werden vastgezet door Israel. Meest recente gegevens zijn die van de maand juni 2020. Volgens de organisatie zaten er die maand 4279 Palestijnen om veiligheidsredenen in Israelische detentie, waarvan 357 in administratieve hechtenis, waarbij personen op basis van vertrouwelijke informatie enige tijd vastgehouden kunnen worden zonder dat er noodzakelijkerwijs een aanklacht tegen hen wordt ingediend.
Hoeveel indirecte financiering van Nederlands belastinggeld (via NGO’s en multilaterale organisaties) ontvangt de UAWC in 2020?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. UAWC ontvangt als leidende contractpartner directe financiering voor het Land and Water Resource Management Program.Daarnaast is UAWC uitvoerende partner in hetReform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeoormerkt ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie (FAO) uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2020 in totaal EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnership (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van de ministeries van Economische Zaken en Klimaat, en Buitenlandse Zaken. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Betekent dit ook dat indirecte financiering (via NGO’s en multilaterale organisaties) aan de UACW ook is opgeschort? Zo nee, waarom niet?
Hangende het door het kabinet in te stellen externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financiëren.
Klopt het dat de passages van de subsidie-overeenkomst tussen Nederland («the Minister») en UAWC («the other party») de volgende passages bevat:
Ja, dat klopt.
Kunt u dit document, dat in mei 2016 is opgesteld, en latere modificaties, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, dit document, dat een modificatie is van de subsidie-overeenkomst van juni 2013, is reeds openbaar. Dit geldt ook voor de subsidie-overeenkomst van januari 2017 en haar modificatie van juli 2017. Alle documenten doe ik u in bijlage toekomen.
Kunt u aangeven wie dit document namens de UAWC ondertekend heeft en wat zijn/haar positie was op het moment van ondertekenen?
Gelet op de privacy van de betrokkene, kunnen we niet concreet aangeven wie heeft ondertekend en wat zijn/ haar positie was op het moment van ondertekenen. Wel kan ik u informeren dat het document niet is ondertekend door een van de twee personen die momenteel verdacht worden van betrokkenheid bij de bomaanslag.
Klopt het dat de overeenkomst ook een aantal deadlines bevat voor rapporten zoals
Ja, dat klopt. In juni 2019 is door de Nederlands vertegenwoordiging in Ramallah gecommuniceerd dat de verplichting voor (openbare) kwartaalrapportages is komen te vervallen waarin onder andere werd ingegaan op projectgevoelige informatie in Area C. De informatie diende opgenomen te worden in de jaarlijkse rapportages.
Kunt u elke melding die onder artikel 6 van de overeenkomst gedaan is aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
Wanneer is er onder artikel 6 een melding gedaan over het feit dat twee medewerkers van UACW verdacht worden van een terroristische aanslag?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 8, is er geen melding gedaan van ontdekte onregelmatigheden gerelateerd aan de implementatie van de activiteiten onder het Nederlandse contract, zoals beschreven onder artikel 6 van de overeenkomst.
In augustus 2019 werd een toenmalige medewerker van UAWC gearresteerd en vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluid als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Zoals gemeld gaf UAWC in dit gesprek met de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah aan dat deze persoon niet betrokken was bij de uitvoering van het Nederlandse project en bleek pas later dat zowel hij, als de tweede persoon die later die maand werd gearresteerd, wel (een deel van hun) salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC. Na het gesprek tussen de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah en UAWC op 3 oktober zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Kunt u alle memo’s, emails etc, die de plv. SG, de SG, de Minister van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over UACW ontvangen hebben sinds 1 januari 2018, aan de Kamer doen toekomen?
Ik ben bereid een overzicht van deze stukken met u te delen. Dit overzicht treft u hieronder aan.
Voor zover kon worden achterhaald, hebben de ministers van Buitenlandse Zaken en/of de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de volgende stukken ontvangen over UAWC sinds 1 januari 2018. Het gaat met uitzondering van de berichten op 3 oktober 2019, 12 en 24 juli 2020 in alle gevallen om stukken van de Directie Midden-Oosten en Noord-Afrika van het ministerie.
13-03-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over confiscatie werkmachines/ vernieling aangelegde weg)
02-05-2018
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop watersystemen Area C)
22-05-2018
memo aan Minister Blok en Minister Kaag (over sloop waterproject Palestijnse Gebieden)
20-06-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over vernieling door ISR van landbouwweg en zonnepanelen die onderdeel maken van NL project met UAWC)
01-10-2019
e-mail bulletin aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
02-10-2019
03-10-2019
e-mail bulletin update aan Minister Blok en Minister Kaag (over arrestatie medewerker UAWC op verdenking bomaanslag)
e-mail aan Minister Kaag (over berichtgeving Israelische media en mogelijke woordvoering over arrestatie medewerker UAWc op verdenking bomaanslag)
24-06-2020
30-06-2020
12-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (naar aanleiding van brief UKLFI over UAWC en ingediende WOB-verzoeken)
memo aan Minister Kaag (over antwoordbrief aan UKLFI aan UAWC)
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (met vooraankondiging van bulletin en laatste bevindingen UAWC)
13-07-2020
e-mail bulletin update UAWC aan Minister Blok en Minister Kaag (informatie dat medewerkers UAWC die verdacht worden van bomaanslag salaris ontvingen uit NL project)
24-07-2020
e-mail update UAWC aan Minister Kaag (o.a. voorbereiding onderzoek)
Wanneer is de ambtelijke en politieke top van het ministerie geinformeerd over de arrestatie van twee door Nederland betaalde medewerkers van UAWC op verdenking van een terroristische aanslag?
Beide ministers zijn op 1 oktober 2019 via een bulletin geinformeerd over de eerste arrestatie van een UAWC-medewerker verdacht van betrokkenheid bij een aanslag.
Kunt u de volgende stukken aan de Kamer doen toekomen
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties. Graag verwijs ik u ook naar een WOB besluit over de verstrekking kopie due diligencebeleidsdocumenten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in het algemeen, en aangaande UAWC over de periode 2013–2021.
Heeft UACW zich onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst? Kunt u dit antwoord uitgebreid toelichten?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Voor conclusies over of UAWC zich heeft onthouden van de activiteiten beschreven in paragraaf 18 van de overeenkomst wachten we de resultaten van het externe onderzoek af.
Wat zijn de redenen geweest om tot nu toe geen gebruik te maken van artikel 20 van de overeenkomst?
Uit het Nederlands toezicht is niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. UAWC is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU en Nederland, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten.
Nu twee inmiddels ontslagen medewerkers van UAWC verdacht worden van betrokkenheid bij een bomaanslag en een deel van hun salaris betaald hebben gekregen uit de Nederlandse bijdrage aan overhead kosten van UAWC, wil het kabinet een extern onderzoek laten uitvoeren dat opnieuw naar de vraag gaat kijken of er sprake is van banden tussen UAWC en de PFLP en het personeelsbeleid van UAWC, zoals toegelicht in de antwoorden op de schriftelijke Kamervragen kenmerk 2020D30210 en 2020D3021. Daarmee wil Nederland meer duidelijkheid scheppen, en kijken of er lessen getrokken moeten worden voor de toekomst.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat twee terreurverdachten indirect salaris hebben ontvangen met behulp van Nederlandse financiële steun aan de Palestijnse NGO UAWC. |
|
Arne Weverling (VVD), Raymond de Roon (PVV), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Waarom heeft u pas deze maand besloten de financiering van de Palestijnse niet-gouvernementele organisatie (NGO) Union of Agricultural Work Committees (UAWC) op te schorten, terwijl u al in augustus 2019 van deze organisatie zelf te horen heeft gekregen dat twee van hun medewerkers verdacht zijn van betrokkenheid bij een dodelijke terreuraanslag?
Op het moment dat UAWC de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah informeerde over de arrestatie op 1 oktober 2019, is eerst opheldering gevraagd en is vervolgens niet besloten om over te gaan tot het aanhouden van verdere betalingen. Allereerst maakten de personen in kwestie geen onderdeel uit van de project management unit (PMU), die verantwoordelijk was voor de uitvoering van het door Nederland gefinancierde project, inclusief het beheer van de Nederlandse bijdrage. Daarnaast waren er op basis van het Nederlands toezicht op UAWC geen aanwijzingen dat UAWC en de partners in het consortium de Nederlandse bijdrage anders hadden gebruikt dan zoals was overeengekomen voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in Area C om hun landbouwgronden effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren. Voorts waren – en zijn – beide personen verdachten, van wie de betrokkenheid bij de bomaanslag nog moet worden vastgesteld door een rechter.
In juli 2020 is tijdens een archiefonderzoek in het kader van de beantwoording van Kamervragen, gebleken dat beide personen een gedeelte van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten van het door Nederland gefinancierde programma met UAWC. Tevens beschikten beiden in 2017 – ten behoeve van de uitvoering van het project – over een pasje van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah. Op basis van dit archiefonderzoek is op 9 juli jl. direct besloten om verdere betalingen aan UAWC aan te houden. Omdat zorgvuldig handelen op dit punt uiterst belangrijk is heb ik besloten om een extern onderzoek te laten verrichten naar eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn, alvorens een besluit kan volgen over de verdere samenwerking met UAWC.
Op welke manier heeft u de informatie nagetrokken die de organisatie UK Lawyers for Israel u in mei 2019 toegestuurd heeft, waarin er al op gewezen werd dat twee leden van het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina (PFLP) tevens werkzaam waren voor de UAWC? Waarom leidde de informatie die deze organisatie aanleverde niet tot een andere inschatting, zoals u schrijft in het antwoord op de brief van deze organisatie?
Op 13 mei 2019 stuurde de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) een brief aan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah die op 19 juni 2019 beantwoord is, waarin grotendeels verwezen werd naar gebeurtenissen voor 2012, die dus al bekend waren toen Nederland besloot om met UAWC als leidende partner van een consortium een programma te starten in juli 2013, nadat sinds september 2007 (kabinet Balkenende IV) al een programma was gefinancierd door Nederland dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Het besluit om in juli 2013 (kabinet Rutte II) de samenwerking met UAWC voort te zetten, dit keer als trekker van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program,kwam tot stand op basis van bewezen expertise, kennis en capaciteit in dit eerdere programma, en op basis van eigen risico-analyse en de bevindingen van andere donoren, waaronder bevindingen uit een uitgebreid onderzoek uitgevoerd door Australië in 2012.
Bij dit Australische onderzoek naar UAWC waren onder meer de Australische Federale politie en de Australische veiligheidsdienst Australian Security Intelligence Organisation betrokken. De conclusie van dat onderzoek was dat er niet gesteld kan worden dat met steun aan UAWC er direct of indirect middelen ter beschikking gesteld worden aan een persoon of organisatie die aangemerkt wordt als terroristisch en dat niet aangetoond was dat PFLP als organisatie controle heeft over de middelen van UAWC. UAWC was en is niet aangemerkt als een terroristische organisatie, niet door de EU, niet door de VN en niet door Israël. De bestuursleden staan evenmin op internationale sanctielijsten. Uit het Nederlands toezicht is in de periode van september 2007 tot dusver niet gebleken dat Nederlandse bijdragen voor andere doeleinden zijn gebruikt dan overeengekomen. Namelijk, zoals in het antwoord op vraag 1 ook benoemd, voor het ondersteunen van Palestijnse boeren in onder andere Area C om hun landbouwgronden en watertoevoer effectiever te beheren en daarmee de voedselzekerheid te verbeteren.
Zoals eerder gemeld aan uw Kamer werd in januari 2017 (kabinet Rutte II) een vervolg gegeven aan de lange samenwerking met UAWC en startte de tweede fase van het programma Land and Water Resource Management Program. Voor verdere informatie over de relatie tussen Nederland en UAWC vanaf 2007, zie ook antwoorden op Kamervragen van de leden Van Helvert en Omzigt, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nrs. 3820 en 3821.
Wat heeft u gedaan met de informatie van NGO-Monitor uit januari van dit jaar waarin op basis van verschillende bronnen de banden tussen de UAWC en de PFLP worden getoond?
Nederland baseert zich bij aangaan en voortzetting van samenwerkingsverbanden op een eigen analyse van de organisatie, waarbij ook gebruik gemaakt kan worden van de informatie van andere landen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten rond de arrestatie, inclusief het rapport van NGO Monitor. Die informatie wordt vergeleken met wat reeds bekend is, inclusief uit de eigen analyse en de beoordelingen van andere landen. Veel van de informatie van NGO Monitor betreft de periode voor 2012 en/of personen die toen al in dienst waren bij UAWC, waarover destijds al een oordeel gevormd was, door Nederland en andere donoren. De berichten van NGO Monitor zijn ook geen aanleiding geweest voor de andere donoren van UAWC, waaronder de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland om de samenwerking met UAWC op te schorten.
Zie ook de antwoorden op Kamervragen van het lid Kuzu, d.d. 13 januari jl., Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1320.
Hoe kan het dat u er pas bij het beantwoorden van de schriftelijke vragen van de leden Van der Staaij, De Roon en Voordewind1 achter bent gekomen dat de verdachte medewerkers salaris hebben uitbetaald gekregen met behulp van de Nederlandse financiering en zelfs pasjes van de Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah tot hun beschikking hebben gehad?
Bij het opstellen van de antwoorden op de Kamervragen is extra archiefonderzoek gedaan, waarbij duidelijk werd dat de mededeling van UAWC dat beide personen niet betrokken waren bij het door Nederland gefinancierde programma tot de verkeerde conclusie had geleid dat de beide personen ook niet betaald kregen voor hun werk bij UAWC uit de Nederlandse bijdrage. De beide personen waren geen onderdeel van het project management unit (PMU) die het project uitvoert, maar een gedeelte van hun salaris werd wel via de overheadkosten van het project betaald. De financiering van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende en managementfuncties, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren van een organisatie. Dat is ook in het geval van UAWC gebeurd. Het kabinet betreurt dat eerder de verkeerde conclusie is getrokken dat beide personen in het geheel niet betaald kregen uit de Nederlandse bijdrage.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken en de hiervoor aangehaalde informatie niet de indruk geeft dat de UAWC grondig onderzocht is, voor besloten is deze organisatie te gaan ondersteunen of deze ondersteuning voort te zetten?
Het is uitzonderlijk dat een organisatie wordt onderzocht met betrokkenheid van gerenommeerde organisaties als de Australische politie en veiligheidsdienst. Het kabinet is van mening dat het onderzoek indertijd grondig is uitgevoerd en de uitkomsten, dat beschuldigingen van mogelijke steun UAWC aan PFLP niet gegrond waren, vertrouwd moeten kunnen worden. Daarnaast is uit het eigen toezicht niet gebleken dat middelen anders besteed zouden zijn dan overeengekomen. Partners als de Europese Unie, Duitsland, Canada en Spanje, Zwitserland die met UAWC samenwerken zagen in het verleden, en momenteel, geen reden om betalingen aan te houden. De Europese Unie heeft recentelijk (2020) nog een screening uitgevoerd en zag op basis hiervan geen reden tot het stopzetten van de samenwerking met UAWC binnen het huidige raamwerk voor financiële samenwerking en de criteria voor projecten in de Palestijnse gebieden.
Het binnenkort te starten externe onderzoek dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken start zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt. Andere donoren zijn uitgenodigd deel te nemen aan het onderzoek, en alle beschikbare informatie te delen. De EU heeft reeds te kennen gegeven graag op de hoogte te worden gehouden van de uitkomsten van dit onderzoek.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere Kamervragen over een PFLP-lid dat werkzaam was bij het Ma'an Development Center aangaf dat u hier niet over eigenstandige informatie te beschikken?2 Bent u alsnog bereid hier een onafhankelijk onderzoek naar te laten verrichten, en eventuele maatregelen te nemen en deze elk kwartaal opnieuw te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om deze kwestie opnieuw te onderzoeken. De samenwerking met Ma’an Development Center is in 2015 beëindigd, en de persoon in kwestie is overleden.
Gaat u naar aanleiding van deze zaak de selectie en monitoring van alle organisaties waar Nederland steun aan verleent, opnieuw onderzoeken, inclusief het verstrekken van pasjes aan de medewerkers?
Het kabinet wil de uitkomsten van het extern onderzoek naar UAWC afwachten om te bezien welke lessen eruit getrokken kunnen worden.
Bent u het eens dat dit een voorbeeld is dat het financieren van organisaties die aan ontwikkelingssamenwerking doen, die ook actief zijn in de Boycot, Desinvesteringen en Sancties (BDS)-beweging (waar de regering tegen is), een probleem is omdat er geen volledige controle is over waar het geld naartoe gaat?
Nee. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die BDS tegen Israël propageren. Met het toezicht, zoals dat ook bij UAWC werd toegepast, kan worden toegezien aan welke activiteiten organisaties hun geld uitgeven. Indien er uit dat toezicht blijkt dat er desondanks wel sprake is van financiering van dergelijke activiteiten, dan treedt het kabinet daartegen op.
Hoe kunt u er dan zeker van zijn dat Nederlands geld niet wordt gebruikt voor BDS bij het financieren van dit soort buitenlandse organisaties?
Het Nederlandse standpunt over BDS is breed bekend, ook in de Palestijnse gebieden. De Nederlandse Vertegenwoordiging wijst organisaties waarmee wordt samengewerkt er expliciet op. Financiering wordt gegeven voor vooraf overeengekomen doelstellingen en activiteiten waarna monitoring en evaluatie plaatsvindt. Daarbij wordt er scherp op gelet dat BDS hier geen deel van uitmaakt.
Bent u het eens dat Nederland de financiering van dit soort organisaties moet heroverwegen omdat er geen volledige zekerheid is dat er geen geld gaat naar BDS?
Nee. Het kabinet is tegen een boycot van Israël en streeft naar versterking van de economische relaties met Israël binnen de grenzen van 1967. Het kabinet hanteert de strikte lijn dat Nederland geen activiteiten financiert die Boycott, Divestment and Sanctions (BDS-beweging) tegen Israël propageren.
Het feit dat organisaties de beweging die oproept tot BDS ondersteunen, is voor het kabinet geen afwijzingscriterium voor financiering van deze organisaties, aangezien uitlatingen of bijeenkomsten van de beweging worden beschermd door de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, zoals onder meer vervat in de Nederlandse Grondwet en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en recent weer bevestigd door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in diens uitspraak op 11 juni jl. in de zaak Baldassi e.a. tegen Frankrijk.
Het toezicht en de afspraken bieden voldoende waarborgen om dit beleid uit te voeren.
Kunt u een overzicht geven van alle inlichtingen die u zijn toegekomen over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP en de wijze waarop u deze informatie gebruikt hebt bij de diverse besluiten om samenwerking te zoeken of te intensiveren met het UAWC, waaronder de in de beantwoording genoemde besluiten in 2007, 2013 en 2017?
Nederland startte in september 2007 (kabinet Balkenende IV) met de financiering van een programma dat werd uitgevoerd door een consortium met de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) als één van de uitvoerende partners. Voordat UAWC in juli 2013 (kabinet Rutte II) trekker werd van een nieuw consortium voor uitvoering van het Land and Water Resource Management Program, heeft Nederland een risico-analyse uitgevoerd en uitgebreid contact gehad met andere partners van UAWC, ook over de beschuldigingen van banden met PFLP. Australië had in 2012 UAWC grondig doorgelicht na eerdere beschuldigingen van de Israelische NGO Shurat Hadin over steun aan PFLP en kwam tot de conclusie dat de beschuldigingen niet gegrond waren. Zie ook de beantwoording op vraag 1 en vraag 5.
Voor zover kon worden achterhaald is Nederland in de afgelopen jaren benaderd door de Israëlische organisatie International Legal Forum (ILF) (2018, 2020), de Britse organisatie UK Lawyers for Israel (UKLFI) (2018, 2019 en 2020) en NGO monitor (2020) met informatie over de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP.
Fondsen van Nederland worden pas verstrekt zodra beoordelingsprocedures zorgvuldig zijn doorlopen. Informatie met betrekking tot de mogelijke betrokkenheid van UAWC bij PFLP zijn onderzocht en beoordeeld. Tot dusver is hieruit nooit naar voren gekomen dat de Nederlandse financiële bijdrage aan UAWC gebruikt is door organisaties die door Nederland en de EU als terroristische organisaties zijn aangemerkt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden zonder te verwijzen naar een antwoord op andere vragen?
Ja.
De rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne |
|
Mahir Alkaya , Joël Voordewind (CU), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport over de rapportering van de bedrijven aangesloten bij het textiel convenant, van SOMO en de Schone Kleren Campagne?1 Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van SOMO en de Schone Kleren Campagne, waarin wordt ingegaan op de publieke rapportages van 34 bedrijven die onder het Convenant Duurzame Kleding en Textiel vallen. In het rapport wordt gesteld dat de publieke rapportages van bedrijven verbeterd kunnen worden, onder meer door dieper in te gaan op geïdentificeerde IMVO-risico’s en hoe deze worden aangepakt, door de dialoog met lokale belanghebbenden te verbeteren en door betere communicatie over procedures met betrekking tot toegang tot herstel. Het kabinet waardeert het dat maatschappelijke organisaties, in dit geval SOMO en de Schone Kleren Campagne, de publieke IMVO-rapportages van bedrijven met aandacht lezen en tevens aanbevelingen doen voor verbetering daarvan.
In 2019 hebben 44 bedrijven die vanaf het begin aan het convenant deelnemen publiekelijk gecommuniceerd over IMVO. Zeven bedrijven hebben hun plan van aanpak online gepubliceerd. Veel van de bedrijven communiceerden voor het eerst over hun IMVO-inspanningen en waren nog zoekende naar de mate van detail in hun rapportage. Het uitvoeren van gepaste zorgvuldigheid, inclusief het opstellen en publiceren van een IMVO-rapportage, is dan ook een leerproces. De aanbevelingen van SOMO en de Schone Kleren Campagne, welke grotendeels in lijn zijn met eerdere aanbevelingen uit de tussentijdse evaluatie van het convenant en het recente alignment assessment van de OESO, kunnen bedrijven helpen om de volgende stap te zetten in het proces van gepaste zorgvuldigheid.
Hoe kan de rapportering over gepaste zorgvuldigheid verbeterd worden? Hoe ziet u uw rol daarin?
Deelt u de conclusie dat de transparantie van de rapportering over het beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) van de bedrijven nog veel aan kwaliteit te winnen heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
Klopt het dat bedrijven geen betekenisvolle rol voorzien voor belanghebbenden, zoals de werknemers in fabrieken, in hun IMVO-beleid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Binnen het Convenant Duurzame Kleding en Textiel werken partijen samen om verbeteringen in de textielketen te realiseren. Zoals naar voren komt in de jaarrapportage over 2019 zien bedrijven steeds meer in dat het belangrijk is om ook lokale belanghebbenden, zoals bijvoorbeeld werknemers in fabrieken, te betrekken in het proces van gepaste zorgvuldigheid. Zo zijn in 2019 al 20 bedrijven rechtstreeks met lokale stakeholders in contact gebracht. Daarnaast zijn partijen binnen het convenant steeds meer gaan samenwerken, zowel als collectief als één-op-één. Maatschappelijke organisaties helpen bedrijven steeds vaker om inzicht te ontwikkelen hoe thema’s als kinderarbeid, vrijheid van vakvereniging, leefbaar loon en dierenwelzijn beter verankerd kunnen worden in het IMVO beleid van individuele bedrijven. Om bedrijven te stimuleren een volgende stap te zetten zal het SER-secretariaat dit jaar tijdens de jaarlijkse beoordelingsgesprekken extra aandacht besteden aan de manier waarop bedrijven arbeiders en lokale vakbonden in hun toeleveringsketen betrekken. Ook wordt komend jaar een workshop met bedrijven georganiseerd over het thema vrijheid van vakvereniging en het betrekken van lokale werknemers via sociale dialoog.
Hebben de bedrijven aangesloten bij het textielconvenant allemaal een access to remedy mechanisme? Zo ja, waarom ontbreekt het aan communicatie hierover? Zo nee, worden daartoe stappen ondernomen?
Het zorgen voor of meewerken aan herstelmaatregelen waar van toepassing, is onderdeel van gepaste zorgvuldigheid. Van bedrijven bij het Convenant Duurzame Kleding en Textiel wordt verwacht dat zij in hun plan van aanpak ingaan op de beschikbaarheid van klachtenmechanismen. Uit de tussentijdse evaluatie van het convenant is gebleken dat bedrijven zichtbare voortgang hebben geboekt in het inbedden van gepaste zorgvuldigheid in hun beleid en organisatie (stap 1) en op de risicoanalyse en prioritering (stap 2). Bedrijven dienen nu stappen te zetten om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief de toegang tot herstel, verder te implementeren. Het secretariaat zal dit jaar dan ook met bedrijven bespreken in welke mate er toegang is tot klachtenmechanismen in hun keten.
Daarnaast biedt het convenant de mogelijkheid voor belanghebbenden om, al dan niet vertegenwoordigd door een externe partij, rechtstreeks in dialoog te gaan met een bedrijf dat mogelijk schade zou hebben veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Het SER secretariaat kan hierin een bemiddelende rol spelen. Ook kent het Convenant een formele klachten- en geschillencommissie waar belanghebbenden terecht kunnen om een klacht in te dienen. Uit zowel de tussentijdse evaluatie van het convenant als uit het recente alignment assessment van de OESO blijkt dat de klachten- en geschillencommissie momenteel nog weinig wordt gebruikt en dat de manier waarop betrokkenen in de textielketen toegang hebben tot het klachten- en geschillenmechanisme verbeterd dient te worden. Hierover zijn gesprekken gaande met Fair Wear Foundation. Daarnaast is een taakgroep opgericht binnen het convenant die zich verder zal buigen over de aanbevelingen en het verbeteren van het bestaande mechanisme.
Bent u bereid dit rapport aan de orde te stellen bij de stuurgroep van het textielconvenant? Zo ja, kunt u daarover rapporteren aan de Kamer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het rapport is bekend bij de stuurgroep van het textielconvenant. De stuurgroep heeft bij monde van het SER-secretariaat een bericht gepubliceerd in reactie op het rapport. Daarin erkent het secretariaat dat de communicatie van bedrijven over hun inspanningen versterkt dient te worden. In 2019 is het beoordelingskader al verder aangescherpt, waarbij meer nadruk is komen te liggen op het meten hoe bedrijven op productielocatieniveau problemen aanpakken en zorgen dat hun stakeholders hier onderdeel van zijn. De Kamer wordt op de hoogte gehouden over de voortgang van het textielconvenant via de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de doelstelling van het textielconvenant voor het realiseren van een leefbaar loon in 2020?
De ambitie dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen van aan het convenant deelnemende bedrijven een leefbaar loon wordt betaald is losgelaten. Dit heeft de stuurgroep vermeld in de appreciatie van de tussentijdse evaluatie van het textielconvenant2. Ondanks dat er binnen en buiten het convenant steeds meer voorbeelden bestaan waarin duidelijke stappen richting een leefbaar loon zijn gezet, hebben partijen vastgesteld dat het niet realistisch is te verwachten dat in 2020 in de gehele productie- of toeleveringsketen een leefbaar loon wordt betaald. Het loslaten van deze ambitie voor 2020 werd vooral veroorzaakt door de complexiteit van het onderwerp, het gebrek aan bewezen strategieën voor het realiseren van een leefbaar loon en de vaak geringe invloed van Nederlandse bedrijven ten opzichte van hun leveranciers. Op basis van deze factoren is de conclusie getrokken dat bedrijven meer tijd en ondersteuning en samenwerking met andere bedrijven nodig hebben bij het realiseren van een leefbaar loon in de keten.
Leefbaar loon blijft voor partijen en bedrijven van het convenant één van de centrale thema’s. In 2019 is de volgende lange-termijn doelstelling6 voor het convenant gedefinieerd in de nieuwe «Theory of Change» met betrekking tot leefbaar loon: «Convenantspartijen, deelnemende bedrijven en steunbetuigers dragen actief bij aan een industriebrede systeemverandering gericht op het verkleinen van het loongat tussen het wettelijk minimum loon en leefbaar loon schattingen.» Zowel de inmiddels ondernomen activiteiten als de geplande activiteiten zijn daarop gericht.
De ondersteuning is door het Convenant Duurzame Kleding en Textiel op een aantal manieren vorm gegeven.
Meer dan 90% van de bij het convenant aangesloten bedrijven is inmiddels getraind op het onderwerp leefbaar loon. Zij weten nu wat een leefbaar loon is, hoe de kloof vast te stellen tussen de huidige lonen en een leefbaar loon en welke mogelijke methoden er bestaan om een leefbaar loon te implementeren. Zij weten hoe hun inkooppraktijken kunnen bijdragen aan leefbaar loon.
Ook zijn diverse trainingsbijeenkomsten in een vijftal productielanden georganiseerd teneinde ook leveranciers te trainen.
Bedrijven worden daarnaast gestimuleerd deel te nemen aan collectieve projecten. Het collectieve project «Remedies towards a better workplace» uit het Fonds Bestrijding Kinderarbeid is inmiddels afgerond, waardoor bijna 9.000 werknemers in Tamil Nadu hogere lonen ontvangen en/of meer financiële zekerheid hebben gekregen. De inspanningen in Tamil Nadu zullen een vervolg krijgen, gericht op het steunen van het CAO-proces in de textielsector.
Veel van bovengenoemde activiteiten zijn het resultaat van steeds nauwere samenwerking tussen diverse internationale partijen, namelijk de Duitse Partnership for Sustainable Textiles, de Fairwear Foundation, het leefbaar loon initiatief van grote internationale modemerken en de internationale vakbeweging ACT (Action, Collaboration, Transformation), en het Convenant zelf.
Omdat bedrijven in het Convenant nu kennis en vaardigheden hebben opgedaan voor de volgende stappen en omdat zij steeds verder komen in hun proces van gepaste zorgvuldigheid, worden zij steeds strenger beoordeeld op de implementatie van leefbaar loon in hun toeleveringsketen.
Dit betekent o.a. dat bedrijven in de aankomende beoordelingsronde voor al hun productielocaties de loonkloof tussen de huidige lonen en een leefbaar loon verplicht in kaart dienen te hebben gebracht en stappen naar het dichten van de loonkloof hebben gezet. De uitkomsten worden verwacht in het najaar van 2021.
Kunt u een rol spelen in het verbeteren van het inzicht over de vrijheid van associatie in de productieketen van de betrokken bedrijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vrijheid van associatie scoort vaak hoog in de prioritering van ketenrisico’s van deelnemende bedrijven en daarom wordt er geregeld aandacht besteed aan het onderwerp. Zo vond in oktober 2019 voor de derde maal een ronde tafel over dit thema plaats, waar vakbondsvertegenwoordigers uit productielanden in discussie gingen met twaalf bedrijven en inzicht gaven in uitdagingen omtrent vrijheid van associatie in productielanden als Bangladesh, Cambodia, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam.
Dit najaar start een collectief project inzake vrijheid van associatie dat deels uit het Fonds Verantwoord Ondernemen en deels uit het Strategisch Partnerschap voor Transformatie van de Kledingketen wordt gefinancierd. Voor het project hebben zich inmiddels acht convenantsbedrijven aangemeld en ongeveer evenveel bedrijven overwegen deelname. Dit project richt zich op de verankering van vrijheid van associatie in intern beleid en interne processen van bedrijven (zoals inkooppraktijken, en audits). Het gezamenlijke ambitieniveau is om concrete stappen te zetten in de verbetering van vrijheid van associatie en sociale dialoog in de toeleveringsketens van de deelnemers. Het project richt zich onder meer op intensiever engagement met leveranciers, bijvoorbeeld via trainingen aan inkopers van merken en aan het management en de werknemers van leveranciers.
Bent u bereid om zowel de Sociaal Economische Raad (SER) als de bedrijven die partij zijn bij het textielconvenant aan te sporen de aanbevelingen van dit rapport ter harte te nemen?
Zoals gebruikelijk brengt het SER secretariaat het rapport onder de aandacht van de aangesloten bedrijven. Het secretariaat helpt bedrijven om het proces van gepaste zorgvuldigheid, inclusief transparantie, stap voor stap te implementeren en heeft reeds aangegeven de aanbevelingen van het rapport mee te zullen nemen in de beoordelingscyclus.
Het evaluatierapport van de schoonmaak van Ogoniland |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het rapport «No clean-up, no justice» van Amnesty International, Friends of the Earth Nigeria, Friends of the Earth Europe en Milieudefensie?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport?
Het rapport schetst een schokkend beeld van de vervuiling van de Niger Delta en de gevolgen voor de bevolking. Dit soort rapporten zijn erg belangrijk, omdat hiermee weer bevestigd wordt dat het schoonmaken van de vervuiling in de Nigerdelta een moeizaam proces is, dat een lange adem zal vergen.
Hoe kan het zijn dat maar in 11% van de vervuilde gebieden in de Nigerdelta is gestart met de schoonmaak? En waarom waren deze plekken alweer verlaten nog voor de COVID-19 pandemie uitbrak?
De Niger Delta is ruim twee keer zo groot als Nederland en de schoonmaak een enorme en uiterst complexe operatie. De schoonmaak wordt uitgevoerd door Hydrocarbon Pollution Remediation Project (HYPREP) welke is opgericht door het Nigeriaanse Federale Ministerie van Milieu en voor een aanzienlijk deel wordt gefinancierd door oliebedrijven, waaronder Shell. Het gebied Ogoniland, waar de schoonmaak plaats vindt, beslaat ongeveer 1.000 km2, en is ingedeeld in sublocaties. Ongeveer 5% van deze locaties zijn gecategoriseerd als eenvoudig en 95% als complex.
De schoonmaak is gestart in deze eenvoudige locaties. Door hiermee te beginnen kunnen de aannemers zich vertrouwd maken met het terrein en ervaring op doen alvorens met de complexere locaties te beginnen. HYPREP heeft recent nieuwe locaties, inclusief complexe locaties, toegekend aan aannemers die klaar zijn om de schoonmaak te starten.
De schoonmaak verloopt helaas langzamer dan verwacht. De selectie van gedegen, gekwalificeerde aannemers is niet eenvoudig gebleken. Werkzaamheden waren al voor het uitbreken van de COVID-19 pandemie om verschillende redenen vertraagd of gestaakt. Om de organisatorische capaciteit van HYPREP te verbeteren zal UNEP op verzoek van de Nigeriaanse autoriteiten HYPREP naar verwachting de komende 5 jaar ondersteunen en daarbij ook de organisatie herstructureren.
Hoe kan het zijn dat gemeenschappen die leven in dat gebied nog steeds geen drinkbaar water hebben? Wat kunt u eraan doen om dit verhelpen?
Een van de aanbevelingen die UNEP deed in een rapport van 2011 is de voorziening van schoon drinkwater aan zwaar getroffen gemeenschappen. HYPREP is namens de Nigeriaanse autoriteiten en oliemaatschappijen hier verantwoordelijk voor. Selectie van de gemeenschappen gebeurt op basis van samples, waarna een aanbestedingsprocedure volgt. De duurzame voorziening van schoon drinkbaar water voor de hele bevolking is een taak en functie van de Nigeriaanse autoriteiten (zowel federaal als op deelstaatniveau).
Nederland speelt al sinds 2013 een mediërende rol in de schoonmaak van de vervuilde gebieden van de Bodo-gemeenschap in Ogoniland in de Niger Delta. In dialoog met HYPREP en verschillende Nigeriaanse autoriteiten verantwoordelijk voor de implementatie van HYPREP, kaart de ambassade de voortgang van de schoonmaak en eventuele obstakels aan. Zo spreekt de ambassade regelmatig over de implementatie van noodmaatregelen, bijvoorbeeld ten aanzien van de voorziening van drinkwater en het verlenen van gezondheidszorg. Deze maatregelen zijn in de eerste plaats van belang voor de gezondheid maar ook belangrijk voor het behouden van een constructieve relatie met de getroffen gemeenschappen en de continuering van de schoonmaak.
Bent u bereid zich in te zetten om de opstart van de complexere sites aan te moedigen?
Een technisch correct en effectief proces is van belang, ook om te vermijden dat er meerdere malen naar dezelfde locaties teruggekeerd moet worden. De opstart van complexere sites kan gestart worden wanneer er voldoende resultaat is geboekt in de eenvoudiger sites, en er voldoende ervaring beschikbaar is om de complexe sites effectief schoon te maken.
Bent u bereid de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit te maken? Wat is uw reactie op deze en de andere aanbevelingen van het rapport aan Nederland?
De situatie in de Nigerdelta is altijd een prioriteit van Nederland geweest in de relatie met Nigeria. Nederland ondersteunt al jaren maatschappelijke organisaties in de Niger Delta en speelt sinds 2013 een actieve rol bij de realisering van een duurzame schoonmaak van delen van de Niger Delta. Nederland zal met alle betrokken partijen in overleg blijven met als doel dit proces zo goed mogelijk te laten verlopen.
Wat vind u van de rol van Shell Nigeria in het bestuur van de verantwoordelijke organisatie voor de schoonmaak, HYPREP? Deelt u de mening dat dit belangenverstrengeling is? Zo nee, waarom niet?
Het bestuur van HYPREP is een gebalanceerd bestuur waarin verschillende belanghebbenden, inclusief de gemeenschappen en de private sector, worden vertegenwoordigd. De rol van Shell Nigeria in HYPREP is essentieel voor een goed verloop van de schoonmaak. Dit door haar rol als oliebedrijf en operator van pijpleidingen, haar relatie met de olieproducerend gastgemeenschappen, en haar rol in het voorkomen van verdere olievervuiling. Daarbij financiert Shell de olieschoonmaak voor een aanzienlijk deel. Door de diverse samenstelling van het bestuur en de actieve rol die het speelt bij de monitoring van dit project wordt er alles aan gedaan om belangenverstrengeling en de perceptie daarvan te vermijden. De technische en organisatorische assistentie en betrokkenheid van UNEP is daarbij van meerwaarde.
Kunnen we niet minimaal van Shell en de andere oliemaatschappijen die verantwoordelijk zijn voor de gigantische vervuiling eisen dat verdere olie spills worden voorkomen, zoals nu nog steeds gebeurt? Bent u bereid deze bedrijven hierop aan te spreken?
De vervuiling in de Nigerdelta wordt veroorzaakt door verschillende factoren. Olievervuiling door oliemaatschappijen is er daar een van. Een andere belangrijke factor is oliediefstal waarbij pijpleidingen beschadigd worden. Bedrijven zoals Shell worden regelmatig aangesproken op hun activiteiten en maatschappelijk verantwoord ondernemen in de Nigerdelta. Het voorkomen van verdere olie spillsvergt een holistische benadering, waar de gemeenschappen, het maatschappelijk middenveld, de private sector, en de Nigeriaanse overheid bij betrokken worden.
Het kabinet verwacht van bedrijven dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart brengen en deze aan moeten pakken. Dit onderwerp is een belangrijk onderdeel van de dialoog die wordt gevoerd met oliemaatschappijen.
Vindt u de situatie van de schoonmaak van de Nigerdelta nog steeds «te complex» voor een goed/fout afweging over de rol van Shell, inzake de afweging over het toestaan van deelname aan handelsmissies conform de motie Alkaya/Van den Hul?2 3
Alle Nederlandse bedrijven worden bij deelname aan een handelsmissie getoetst aan het IMVO-kader conform de motie Alkaya/Van den Hul. Op het moment dat een bedrijf zich aanmeldt voor een handelsmissie verklaart het bedrijf de OESO-Richtlijnen te onderschrijven en hiernaar te handelen. Indien het redelijk vermoeden bestaat dat een bedrijf zich de facto niet aan de OESO-richtlijnen houdt, zal de RVO en/of het Ministerie van Buitenlandse Zaken het gesprek aangaan met dit bedrijf. Het toetsingskader voor handelsmissies is gericht op het verbeteren van de situatie en niet op het uitsluiten van bedrijven.
Wanneer heeft Shell te veel foute dingen gedaan om wél te worden uitgesloten van de handelsmissies?
Zoals gesteld in de Kamerbrief Uitvoering gewijzigde motie van de leden Alkaya en Van den Hul (motie 26 485, nr. 302) over naleving OESO-richtlijnen door bedrijven die meegaan op handelsmissie, zijn er verschillende situaties waarin een bedrijf kan worden uitgesloten van handelsmissies. Indien een IMVO-beleid van een bedrijf onvoldoende wordt bevonden door het Ministerie van Buitenlandse Zaken kan dit aanleiding zijn voor een verbetertraject met het bedrijf. Wanneer een bedrijf weigert het verbetertraject uit te voeren, kan dit uitsluiting van deelname tot gevolg hebben. RVO onderzoekt tevens of het bedrijf voorkomt op de World Bank list of ineligible firms and individuals en toetst aan de FMO-uitsluitingslijst. Als het bedrijf voorkomt op Wereldbanklijst of onder de FMO-uitsluitingslijst valt, wordt het bedrijf uitgesloten van deelname. Een bedrijf dat veroordeeld is voor corruptie, wordt uitgesloten van deelname aan handelsmissies totdat het kan aantonen dat het passend beleid heeft geïmplementeerd.
Is er al vooruitgang met de belofte van de olie- en gassector voor een plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen in hun productie- en handelsketens, zodat dit soort schandalen vermeden kunnen worden in de toekomst? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, de olie- en gassector heeft nog geen gezamenlijk plan van aanpak Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) gepresenteerd, zoals gevraagd door het kabinet in de Kamerbrief van 18 april 2019 (Kamerstuk 26 485, nr. 306) inzake kabinetsreactie NCP-rapport naleving OESO-richtlijnen door de Nederlandse olie- en gassector.
Op 8 mei jl. heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brancheorganisaties binnen de olie- en gassector hierop aangesproken en daarbij aangegeven dat hun leden in ieder geval zelf transparant behoren te zijn over hun gepaste zorgvuldigheid, in lijn met de verwachting van het kabinet dat bedrijven de OESO-richtlijnen naleven. Ook worden deze ontwikkelingen meegenomen in de overwegingen omtrent de herziening van het IMVO-beleid.
Kunt u toezeggen dat de schoonmaak van de Nigerdelta prioriteit wordt gemaakt voor de Nederlandse ambassade in Nigeria?
Zoals gesteld in het antwoord op vraag 6 is de schoonmaak al vele jaren een prioriteit van de ambassade. Nederlands zal het maatschappelijk middenveld in de Delta blijven steunen en de ambassade een stuwende en bemiddelende rol blijven spelen in het realiseren van een voortvarende en duurzame schoonmaak van de Niger Delta.
Misstanden bij hulporganisatie ZOA |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gesjoemel in Soedan»?1
Ja.
Klopt het dat ZOA (al dan niet via de Dutch Relief Alliance) middelen ontvangt uit het Nederlandse budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, voor welke doeleinden ontvangt de organisatie geld en om hoeveel geld gaat het?
Ja, ZOA ontvangt middelen vanuit het budget voor ontwikkelingssamenwerking. Op dit moment heeft BZ voor 5 projecten directe subsidierelaties met ZOA (€ 40,5 miljoen). Drie programma’s via het Addressing Root Causes Fund in Soedan, Ethiopië en de Democratische Republiek Congo, een via het Dutch Relief Alliance programma in Syrië en een programma «Land Tenure Security in Kibago and Kayogoro» in Burundi. De thema’s waarop ZOA werkt in de betreffende landen zijn: veiligheid voor mensen, rechtsorde, humanitaire hulp, en landrechten.
Klopt de strekking van het artikel volgens u?
Het artikel noemt misstanden in het door DfID en EU gefinancierde programma Aqua4Sudan. In het artikel beschuldigen oud-medewerkers het landenkantoor van ZOA in Soedan van corruptiepraktijken, belangenverstrengeling en grensoverschrijdend gedrag. De aantijgingen zijn onderzocht door ZOA en DfID. Vooralsnog komt hieruit naar voren dat de meldingen en beweringen ongegrond zijn. ZOA nodigt anonieme bronnen nadrukkelijk uit om de aan de media geuite klachten – anoniem, maar concreet – aan ZOA kenbaar te maken, zodat er opnieuw onderzoek gedaan kan worden door ZOA.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de mogelijke misstanden en de Kamer daarover te informeren?
Ja. Nederland is in gesprek met Zweden en de Europese Unie over gezamenlijke verdere doorlichting van het landenkantoor van ZOA in Soedan. Mocht daar aanleiding toe zijn, dan zal de Kamer hierover t.z.t. worden geïnformeerd.
De aanhoudende mensenrechtenschendingen en ontbossing in Brazilië. |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat in de eerste drie maanden van 2020 ontbossing in Brazilië met ruim 50% is toegenomen ten opzichte van dezelfde periode een jaar eerder? Zo nee, hoe zit het dan?
Recente rapportages van het Braziliaanse ruimtevaartinstituut INPE, dat in Brazilië de ontbossing monitort, en daaruit volgende persberichten wijzen er inderdaad op dat de ontbossing in de eerste maanden van 2020 sterk is toegenomen t.o.v. dezelfde periode in 2019. De Nederlandse regering heeft evenwel geen zelfstandige informatie om dit te bevestigen.
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse regering een wet door het Braziliaanse congres probeert te loodsen waarin onder meer geregeld wordt dat illegale claims vanlandgrabbersop door hun geroofd land gelegaliseerd worden? Zo nee, hoe zit het dan?
Het Braziliaanse Ministerie van landbouw vaardigde in december 2019 «Medida Provisória 910» (MP910) uit, een aanpassing van een wet uit 2009 op het legaliseren van bezette stukken grond. MP910 was een voorlopige maatregel die o.a. voorzag in het verstrekken van landtitels aan onder meer kleine boeren die soms al decennia op het betreffende land wonen. De maatregel voorzag echter ook in de legalisering van zogenaamde land grabbing (illegale toeëigening van land) die tot en met eind 2018 plaatsvond. Dit terwijl de in 2012 goedgekeurde Boswet juli 2008 aanhoudt als scheidslijn voor legalisering van illegaal ontbost land. In 2017 werd overigens al een wet aangenomen die de periode van legalisering van illegaal bezet land verlengde tot 2011.
Op de verlenging van deze scheidslijn tot eind 2018 door MP910 is veel kritiek gekomen, o.a. van internationale bedrijven. MP910 werd onmiddellijk van kracht, maar moest nog wel door het Braziliaanse parlement goedgekeurd worden. Het parlement heeft echter niet binnen de gestelde termijn gestemd over MP910, waarmee de maatregel van rechtswege verviel. Nu is deze vervangen door wetsvoorstel PL 2.633/20, dat momenteel voorligt in het parlement.
Dit nieuwe wetsvoorstel beperkt zich tot land dat bezet is vóór juli 2008 (dus niet meer tot eind 2018). Er zijn echter nieuwe, verruimde criteria opgenomen die het makkelijker maken om bezet land van voor eind 2008 te claimen (zoals het uitbreiden van de gevallen waarvoor geen inspectie ter plaatse vereist is).
Daarnaast moeten de legalisaties die plaatsvonden tijdens de 120 dagen rechtsgeldigheid van MP910 nog worden getoetst door het parlement.
Kunt u bevestigen dat Braziliaanse federale officieren van justitie hebben aangegeven dat deze wet ongrondwettig en illegaal is en dat deze landroof verder aanmoedigt?1 Zo nee, hoe zit het dan?
In reactie op MP910 verwijst het Braziliaanse federale openbaar ministerie (OM) in een technische nota van 3 februari jl. naar de aanklachten van ongrondwettigheid die volgden op de MP’s en wetten uit 2009 en 2017 (zie hierboven onder antwoord 2). Twee van de aanklachten uit 2017 moeten nog behandeld worden. Volgens het Braziliaanse OM voorzien de wetten niet in het garanderen van de grondrechten van de inheemse bevolking, het beschermen van natuurgebieden en het voorkomen van ontbossing. Het Braziliaanse OM stelt verder dat de opeenvolgende voorlopige maatregelen – inclusief MP910 – door de periode te verlengen op basis waarvan legalisering toegepast kan worden, illegale toeëigening van land stimuleren.
Kunt u bevestigen dat in Brazilië, vooruitlopend op het aannemen van deze wet, sinds oktober 2019 vrijwel geen boetes voor ontbossing meer zijn geïnd?2 Zo nee, hoe zit het dan?
In oktober 2019 heeft de Braziliaanse federale regering een nieuwe procedure ingesteld voor milieuboetes. Alle boetes worden in een zitting beoordeeld door een commissie die de boetes kan bevestigen, een korting kan geven of kan annuleren. Het Ministerie van Milieu heeft bepaald dat de betaalplicht niet geldt zolang de zitting niet heeft plaatsgevonden.
Human Rights Watch en Braziliaanse media melden op basis van gegevens van IBAMA, het Braziliaanse instituut voor het milieu, dat er van oktober 2019 tot mei 2020 duizenden boetes zijn opgelegd voor illegale ontbossing en andere milieudelicten maar dat er sinds 8 oktober slechts vijf zittingen hebben plaatsgevonden waarbij boetes zijn bevestigd.
Kunt u bevestigen dat veertig internationale bedrijven hebben aangegeven Brazilië te zullen boycotten als deze wet wordt aangenomen?3
Op 19 mei hebben 43 bedrijven, waaronder Ahold Delhaize, een open brief gestuurd aan het Braziliaanse parlement waarin ze hun zorgen uiten. In de brief wordt gesteld dat als het wetsvoorstel (PL 2.633/2020) wordt aangenomen, «it would put at risk the ability of organisations such as ours to continue sourcing from Brazil in the future».
Kunt u bevestigen dat de Minister van Milieu in de Braziliaanse ministerraad heeft voorgesteld om ongezien en buiten het Braziliaanse congres om milieuregels verder af te zwakken omdat «iedereen het toch alleen maar over de coronacrisis heeft»?4
In de betreffende ministerraad, waarvan een video-opname is vrijgegeven, stelt de Braziliaanse Minister van Milieu voor gebruik te maken van de media-aandacht rondom Covid-19 om ongemerkt de regelgeving aan te passen en normen te vereenvoudigen. De Minister verklaarde na deze openbaarmaking dat zijn opmerking betrekking had op de bureaucratie. Veel Braziliaanse en buitenlandse commentatoren interpreteren het voorstel echter, mede door de context en eerder geuite standpunten, als een duidelijke verwijzing naar het wijzigen van regelgeving ten gunste van economische ontwikkeling in de Amazone en ontbossing.
Deelt u de zorgen van lokale actiegroepen over het toenemende gevaar voor de oorspronkelijke bevolking van de Amazone die door landroof en ontbossing wordt blootgesteld aan ziektes waar het nog nooit mee in aanraking is gekomen en daarom daar geen groepsimmuniteit tegen heeft ontwikkeld, waaronder COVID-19, maar ook ziektes als de griep?5
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Braziliaanse regering structureel illegale ontbossing, illegale activiteiten in de Amazone en misdaden tegen de inheemse bevolking aanmoedigt en dat de coronacrisis dit veel erger heeft gemaakt?
Binnen de verschillende lagen en instanties van de Braziliaanse overheid wordt duidelijk verschillend gedacht over de ontbossing in de Amazone en de positie van de inheemse bevolking. Daarbij is het wel zo dat de uitlatingen van president Bolsonaro en sommige van zijn Ministers een klimaat hebben geschapen waarin sommige Brazilianen zich aangemoedigd voelen door te gaan met illegale ontbossing, waarbij in een aantal gevallen de rechten van de inheemse bevolking worden geschonden. Daarnaast hebben de grote jaarlijkse kortingen op budgetten van en personele wisselingen binnen instanties als milieuagentschap IBAMA, dat toezicht moet houden op naleving van toepasselijke wet- en regelgeving, hun capaciteit en slagkracht ernstig ondermijnd, waardoor illegale activiteiten steeds vaker onbestraft blijven. De corona-crisis heeft in zoverre de situatie verergerd dat de beperkte capaciteit van toezichthoudende instanties nog verder is afgenomen en dat toenemende illegale activiteiten, ook in inheemse gebieden, het coronavirus dichter bij de inheemse bevolking brengen, die hier bovendien relatief kwetsbaar voor is.
Herinnert u zich uw belofte om de zorgwekkende situatie van de Amazone en van de oorspronkelijke bevolking bij alle mogelijke gelegenheden met de Braziliaanse overheid te bespreken?6 Hoe vaak heeft u de afgelopen zes maanden met de Braziliaanse regering gesproken? Bent u zelf tevreden over het resultaat van die gesprekken? Erkent u dat de diplomatieke route is doodgelopen? Hoeveel kopjes koffie wilt u nog gaan drinken met Bolsonaro?
Ja, dat herinnert het kabinet zich. Nederland brengt zijn zorgen bij alle daarvoor in aanmerking komende gelegenheden over aan de Braziliaanse regering. Minister Blok bracht de Amazone op in een gesprek met zijn Braziliaanse ambtgenoot Araújo, in New York in september 2019, en marge van de AVVN. Tijdens de klimaattop in Madrid afgelopen december sprak Minister Kaag met Minister Salles van Milieu en uitte de grote zorgen van het kabinet over de sterk stijgende ontbossing in de Amazone (en daarbuiten) en de toenemende druk op de rechten, leefgebieden en veiligheid van inheemse groepen. Ook de Minister van LNV heeft haar Braziliaanse collega tijdens de Grüne Woche in Berlijn in januari van dit jaar hierop aangesproken. In februari sprak een hoogambtelijke Nederlandse delegatie hierover met de belangrijkste buitenlandspolitieke adviseur van president Bolsonaro. En slechts enkele weken geleden heeft de Nederlandse ambassadeur in Brasilia samen met zijn EU-collega’s deze problematiek nog aangekaart bij de Braziliaanse vicepresident Mourão. Dit nadat de ambassadeur in november jl. de Nederlandse zorgen over de Amazone in een twee uur durend gesprek aan de orde had gesteld in een bijeenkomst met de Vaste Kamercommissie voor milieuaangelegenheden van het Braziliaanse Huis van Afgevaardigden, alsook, in dezelfde periode, in bilaterale gesprekken met de Braziliaanse Ministers van Milieu en Landbouw. Het kabinet blijft inzetten op dialoog met Brazilië als de meest aangewezen weg om het belang van bescherming van de Amazone en haar inheemse bevolking te onderstrepen.
Bent u bereid om, net als enkele supermarktketens, Brazilië te boycotten?
Het is niet aan het kabinet om hierover een beslissing te nemen, dit is aan individuele bedrijven en consumenten. Het staat hun vrij om producten van welke herkomst dan ook niet aan te schaffen.
Bent u bereid om uw steun voor het EU-Mercosur-handelsverdrag in te trekken, aangezien het op geen enkele wijze te rechtvaardigen valt de Europese afzetmarkt cadeau te doen aan een regime dat willens en wetens de Amazone verder ontbost, illegale bos- en mijnbouwactiviteiten aanmoedigt en legaliseert en misdaden tegen de oorspronkelijk bevolking aanmoedigt en legaliseert?
In reactie7 op de gewijzigde motie nr. 21 501-20, nr. 1521 van het lid Ouwehand c.s.8 heeft het kabinet eerder toegezegd uw Kamer nauwgezet te betrekken bij de standpuntbepaling, waarbij een integrale benadering wordt gehanteerd waarbij voor- en nadelen worden meegenomen.9 Daarbij is aangegeven dat de teksten van het EU-Mercosur Associatieakkoord momenteel juridisch geschoond en vertaald worden. De verwachting is dat deze later dit jaar beschikbaar zullen komen en niet voor november 2020 aan de Raad zullen worden voorgelegd. Het kabinet zal geen standpunt innemen voordat de daartoe benodigde stukken beschikbaar zijn.
Zoals eerder is aangegeven, heeft het kabinet nog geen positie ingenomen over het voorgenomen associatieakkoord tussen de Europese Unie en de Mercosur-landen en kan het deze derhalve ook niet intrekken. Het kabinet zal de balans opmaken van de voor- en nadelen van dit associatieakkoord als alle daartoe noodzakelijke stukken beschikbaar zijn, zoals de teksten van de akkoorden en de tariefcontingenten.10 De uitkomsten van de Sustainability Impact Assessment en het lopende onderzoek naar aanleiding van de motie-Voordewind c.s. zullen daarbij ook worden meegenomen. Een en ander laat overigens onverlet dat de ontwikkelingen t.a.v. de Amazone de regering zorgen baren. Zie ook het antwoord op vraag 9.
Het bericht ‘Wereld op rand van hongerpandemie’ |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Wereld op rand van hongerpandemie» van 22 april 2020?1
Ja.
Steunt u de inzet van de voedselhulporganisatie van de Verenigde Naties (WFP) om zo veel mogelijk voorraden naar distributiepunten te brengen zolang de aanvoerroutes open zijn?
Het WFP is een belangrijke partner in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Nederland steunt het WFP daarom ook financieel, in 2019 met ruim USD 59 miljoen. Een groot deel van die bijdrage is ongeoormerkt. Het WFP kan dat flexibel aanwenden. Hiermee kan de organisatie via inkoop- en logistieke arrangementen dus proactief inspelen op crisissituaties en voorraden op tijd op de plekken brengen waar ze nodig zijn. Hiervoor heeft het WFP een effectief logistiek systeem met distributiehubs.
Heeft het verzoek van de WFP u ook bereikt? Zo ja, heeft u mogelijkheden gezien, naast de Nederlandse bijdrage aan de internationale strijd tegen COVID-19, het toegezegde geld vervroegd over te maken? Zo nee, op welke termijn verwacht u dit te kunnen doen?
Nederland heeft zijn jaarlijkse core-bijdrage aan het WFP van EUR 36 miljoen voor 2020 direct aan het begin van het jaar overgemaakt. De overweging daarbij is dat humanitaire organisaties als het WFP de middelen moeten hebben om in het geval van noodsituaties direct actie te kunnen ondernemen.
In het kader van het Nederlandse COVID-steunpakket gaat er additioneel EUR 15 miljoen (bovenop de jaarlijkse bijdrage van EUR 55 miljoen) naar het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN. Het WFP ontvangt uit dit fonds ook middelen ten behoeve van de COVID-19 respons.
Is het u bekend hoe groot de bereidheid is bij andere landen voor het vervroegd overmaken van toegezegd geld aan WFP? Heeft u hierover contact met uw Europese collega’s?
Over de positie van andere landen heb ik geen informatie. In het Nederlandse noodhulpbeleid is meerjarig en ongeoormerkt financieren in ieder geval een kernelement. De ratio daarvoor is dat noodhulporganisaties de ruimte moeten hebben om snel en tijdig actie te kunnen ondernemen. Een en ander is conform afspraken zoals die onder meer zijn gemaakt in het kader van de Grand Bargain. Nederland onderscheidt zich met deze benadering en krijgt er van partners veel waardering voor. Het is namelijk nog geen standaardpraktijk. Nederland bepleit bij andere donoren een dergelijke benadering, ook in EU-verband.
Bent u bereid om u samen met uw ambtsgenoten in Europa ervoor in te zetten dat juist de meest gemarginaliseerden, onder wie vrouwen, meisjes en migranten, ook bereikt worden?
Ja. Nederland blijft zich – samen met andere landen – in relevante internationale gremia sterk maken voor het bereiken van de meest gemarginaliseerde en daardoor meest kwetsbare groepen; ook in EU. Het bereiken van die groepen is immers een prominent thema in het Nederlandse beleid voor humanitaire hulp en diplomatie. Zoals beschreven in de kamerbrief «Mensen Eerst!« van maart 2019 gaat het om vrouwen, kinderen, mensen met een beperking, ouderen. Ook vluchtelingen en ontheemden zijn als zodanig te kwalificeren. Nederland dringt er consequent op aan dat hulporganisaties die worden gefinancierd de verschillen in behoeften in hulp en bescherming van deze kwetsbare groepen onderzoeken en onderdeel maken van hun responsplannen.
Ziet u mogelijkheden voor Nederland gezien de bijzondere kennis op het gebied van landbouw om – indien nodig – het lokaal verbouwen van voedsel te ondersteunen door bijvoorbeeld lopende programma’s op dit gebied te versterken of kennis beschikbaar te stellen?
Nederland ondersteunt jaarlijks miljoenen boeren in ontwikkelingslanden bij het verbeteren van hun productiviteit. Nederlandse kennis en kunde is daar onderdeel van. De Corona-crisis stelt boeren voor nieuwe uitdagingen, zoals beperkingen bij de toevoer van inputs (zaden, kunstmest, arbeid) en bij het bereiken van markten. In lopende programma’s wordt onderzocht hoe – met de beperkingen als gevolg van lock downs – boeren toch bereikt kunnen worden en hoe markten en handelsketens kunnen blijven functioneren. Eerste prioriteit daarbij is dat boeren kunnen planten voor het aankomende seizoen. NGO’s hebben via het subsidiekader «NGO’s Corona-crisis» (Staatscourant 2020, 21245) de mogelijkheid om waar nodig hun programma(’s) aan de nieuwe situatie aan te passen. Het Netherlands Food Partnership (NFP) faciliteert verder de dialoog tussen partners in het voedselzekerheidsprogramma over welke extra inzet nodig is en hoe daarbij kan worden samengewerkt.
De impact van coronavirus (COVID-19) op de internationale ontwikkelingssamenwerking |
|
Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Houdt u de situatie van de verspreiding van het coronavirus in ontwikkelingslanden in de gaten?
Ja. Het Ministerie houdt de cijfers over de verspreiding nauwlettend in de gaten. WHO heeft een dashboard waar dagelijks situatie op mondiaal niveau gevolgd kan worden. https://experience.arcgis.com/experience/685d0ace521648f8a5beeeee1b9125cd
Wat is uw appreciatie van de effectiviteit van maatregelen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voor ontwikkelings- en conflictgebieden?
De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voert zelf geen maatregelen uit, daarvoor zijn de autoriteiten van ieder land verantwoordelijk. De rol van de WHO is het ontwikkelen van aanbevelingen en handleidingen, en het bieden van technische ondersteuning in brede zin, waaronder laboratoriumcapaciteit, beschermende kleding en trainingen voor gezondheidswerkers en anderen. Het is waarschijnlijk vanwege de omvang van de vraag en de snel wijzigende situaties per land dat de WHO er niet in slaagt adequaat te adviseren over de prioritaire maatregelen in elke individuele nationale context en in elk stadium van de epidemie. Wij hechten er echter aan het internationaal leiderschap van de WHO te ondersteunen; hetgeen zij momenteel veel beter uitvoert dan in eerdere crises.
Deelt u de zorgen omtrent de preventieve maatregelen afgekondigd door de WHO voor ontwikkelingslanden, waar een tekort aan schoon water en fysieke ruimte opvolgen van de instructies «handen wassen» en «social distancing» vrijwel onmogelijk maakt?1
Ja. De door de WHO algemeen aanbevolen maatregelen van «handen wassen» en «social distancing» zijn inderdaad problematisch voor veel mensen in ontwikkelingslanden. WHO hanteert overigens sinds kort het begrip «physical distancing» in plaats van «social distancing», omdat juist sociale ondersteuning en solidariteit van groot belang zijn in deze situatie.
Wordt er door de WHO gewerkt aan specifieke (preventieve) maatregelen voor gebieden waar schoon water en «social distancing» niet mogelijk zijn, zoals in vluchtelingenkampen en sloppenwijken? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hiertoe op te roepen?
Zie ook vraag 2. Binnen het VN-systeem richten UNICEF (Education en WASH cluster lead) en UNHCR (Camp Coordination and Camp Management; Shelter; and Protection cluster lead) zich in samenwerking met de WHO en andere partners op de preventie van de verspreiding van COVID-19 in kampen en arme stedelijke gebieden. Zij doen dit door specifieke WASH-activiteiten (zoals het uitdelen van schoon water, zeep en hygiënekits en voorlichting over het voorkomen van besmetting), het trainen van hulpverleners, en bijvoorbeeld het verstrekken van Personal Protective Equipment (PPE). Zij hebben in hun analyse van de COVID-19 pandemie speciale aandacht voor kwetsbare groepen. Bevolkingsdichtheid en beperkte toegang tot en kwaliteit van basisvoorzieningen zoals water, sanitaire voorzieningen en gezondheidszorg maakt mensen in kampen en arme stedelijke gebieden extra kwetsbaar.
Wat doet u momenteel bilateraal, in EU-verband en binnen de gepaste internationale instellingen om versneld de toegang tot schoon water in de meest kwetsbare gebieden te verbeteren?
Nederland stelt een pakket van EUR 100 miljoen beschikbaar om de impact van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden te mitigeren. Daarin kiest Nederland zoveel mogelijk voor bestaande financieringskanalen en coördinatiestructuren. Als onderdeel van het pakket van EUR 100 miljoen investeert Nederland in preventie om verdere verspreiding van COVID-19 tegen te gaan. Zo ontvangt UNICEF een extra bijdrage ten behoeve van inspanningen op het terrein van water, sanitatie en hygiëne (WASH) van EUR 7,5 miljoen. Bijdragen aan het COVID-19 Strategic Preparedness and Response Plan van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de geïntegreerde response van de VN via het Multi Donor Trustfund (totaal EUR 22,5 miljoen) komen ook voor een deel ten goede aan WASH.
In samenwerking met onze bilaterale, Europese en VN-partners zorgen we er daarnaast voor dat bestaande programma’s gericht op basisvoorzieningen water, sanitatie en hygiëne ondanks de pandemie zo goed mogelijk in uitvoering blijven en worden overheidsmaatregelen ondersteund. Zo zetten we er bijvoorbeeld op in dat waterproductie ook tijdens een «lock down» mogelijk blijft. Tevens worden campagnes voor hygiëne (handen wassen) aangepast aan de COVID-19 dreiging en wordt er met prioriteit gewerkt aan toegang tot water en zeep in kwetsbare gebieden.
Bent u bereid om het ontwikkelingsbeleid waar mogelijk aan te passen om bestrijding van het coronavirus in ontwikkelingslanden (mede)mogelijk te maken, zowel met de focus op gezondheid als economische maatregelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier?
De Nederlandse ontwikkelingsinzet is gericht op het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen. Door de snelle verspreiding van het COVID-19 virus wordt het behalen van de ontwikkelingsdoelen maximaal onder druk gezet. Juist nu is het van belang waar mogelijk betrouwbaar donor te zijn en waar mogelijk de Nederlandse bijdragen aan ontwikkeling in de armste landen te continueren. Waar nodig zal herschikking van activiteiten plaatsvinden, om zo de inzet op preventie in, humanitaire hulp voor en weerbaarheid van ontwikkelingslanden te vergroten. Nederland stelt daarom nu ook EUR 100 miljoen beschikbaar ten behoeve van het bestrijden van de COVID-19 pandemie in ontwikkelingslanden.
Bent u op de hoogte van de geldvlucht uit ontwikkelingslanden door het terugtrekken van nu al 83 miljard dollar aan investeringen?2 Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ja, de kapitaaluitstroom is bijzonder zorgelijk. De door COVID-19 veroorzaakte onzekerheid op financiële markten leidt tot een vlucht naar veiligheid, met een tekort aan buitenlandse financieringsmogelijkheden voor opkomende en ontwikkelingslanden tot gevolg, alsmede een stijging van de kosten van financiering. Daarnaast zijn veel ontwikkelingslanden voor buitenlandse inkomsten en buitenlandse valuta afhankelijk van toerisme, export van grondstoffen en afdrachten van arbeidsmigranten aan hun thuisfront. Ook deze inkomsten lopen nu sterk terug, waardoor de beschikbaarheid van harde valuta en de belastinginkomsten verder afnemen. Deze omstandigheden maken het voor veel landen lastig om op korte termijn aan hun financiële verplichtingen te voldoen en middelen beschikbaar te maken voor gezondheidszorg en sociaal-economische maatregelen. De schuldpositie van veel lage inkomenslanden was al zorgelijk voor de uitbraak van COVID-19 en verslechtert door de pandemie in veel landen naar verwachting verder. Nederland steunt de internationale financiële instellingen bij het formuleren van adequate nationale en internationale beleidsresponses om deze schokken op te vangen.
Steunt u de maatregelen zoals opgeroepen door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) aan de G20-landen? Zo ja, wat onderneemt u voor acties dit te helpen realiseren? Zo nee, waarom niet?
Nederland maakte zich al voor de COVID-19 crisis zorgen over de snel toegenomen schulden in veel lage-inkomenslanden. De economische effecten als gevolg van de pandemie zullen naar verwachting leiden tot een verdere verslechtering van die situatie. Het kabinet staat welwillend tegenover de genoemde oproepen tot een betalingsmoratorium. De armste landen (IDA-landen) krijgen daardoor namelijk de gelegenheid om de vrijgevallen middelen te gebruiken voor de bestrijding van het virus en om de negatieve economische effecten van de pandemie op te vangen.
De details van de vormgeving van een moratorium zijn daarbij van groot belang, zowel om de effectiviteit daarvan te vergroten alsook om solidariteit onder de crediteuren te waarborgen. Nederland zet daarom in om zoveel mogelijk crediteuren te laten aansluiten bij dit initiatief, waaronder de G20, China en het Institute of International Finance, waar private crediteuren vertegenwoordigd zijn. Doel is om de verschillende typen crediteuren daarbij dezelfde voorwaarden te laten hanteren. Nederland draagt deze positie uit in de daarvoor relevante internationale gremia, zoals de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank en zal hiertoe ook oproepen in EU-verband.
Steunt u de oproep van het IMF voor het inzetten van een significante injectie van Special Drawing Rights (SDR) om zwakke economieën te ondersteunen hun financiën vrij te maken voor preventie en bestrijding van het coronavirus? Zo ja, hoe groot moet het pakket van SDR’s volgens u zijn en wordt dat gedeeld door andere IMF-leden?
Om het hoofd te bieden aan de verslechtering van financieringscondities in lage-inkomenslanden (LIC’s) en opkomende economieën, kijkt het IMF op dit moment naar de mogelijke aanvullende maatregelen, waaronder een generieke allocatie van Special Drawing Rights (SDR).
Een generieke SDR allocatie zorgt ervoor dat reserves toegekend worden aan alle centrale banken van de leden van het IMF en is daarmee een potentieel krachtig instrument. Tegelijkertijd komen bij een dergelijke generieke SDR allocatie, ca. 60% van de SDRs, terecht bij ontwikkelde economieën die de aanvulling naar verwachting niet nodig hebben, omdat zij geen tekort aan reserves ervaren. Het is daarom de vraag of een allocatie van SDRs het meest efficiënte en effectieve instrument is om de huidige problematiek aan te pakken. Een SDR allocatie vergt daarnaast een ophoging van de Nederlandse garantie aan De Nederlandsche Bank zoals die staat op de begroting van het Ministerie van Financiën.
Nederland steunt de aanpak van het IMF om snel de mogelijkheden in kaart te brengen hoe landen kunnen worden geholpen. Nederland kijkt uit naar de verdere onderbouwing van het IMF en zal de voorstellen als integraal pakket bestuderen.
Wanneer er tot een dergelijke aanvulling wordt besloten door de leden van het IMF en die gepaard gaat met budgettaire gevolgen voor Nederland zal de Kamer hier tijdig over worden geïnformeerd.
Heeft Nederland nog bilaterale schuldenaflossing lopen met ontwikkelingslanden? Zo ja, gaat u gehoor geven aan de oproep van de Afrikaanse landen, IMF en Wereldbank om schuldaflossingen op te schorten voor de rest van 2020 zodat extra financiële injecties niet terugvloeien naar Nederland maar in plaats daarvan gaan naar de bestrijding van het coronavirus?3 4
Nederland is reeds vele jaren geleden gestopt met het verstrekken van ontwikkelingssamenwerking in de vorm van leningen aan ontwikkelingslanden. De bestaande leningenportefeuille, ondergebracht in de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO), wordt daardoor afgebouwd. Door het zeer concessionele karakter van de leningen is dit een langdurig proces. In overleg met de andere leden van de Club van Parijs en de G20 onderzoekt Nederland de mogelijkheden tot het inlassen van een tijdelijke opschorting van de schuldaflossingen van ontwikkelingslanden onder de NIO-portefeuille. Hiermee ontstaat bij deze landen in potentie begrotingsruimte om de gevolgen van een uitbraak te bestrijden.
Nederland heeft nog wel een aantal lopende bilaterale betalingsregelingen in het kader van de Club van Parijs. Net als bij de NIO-leningen is Nederland op dit moment met de andere leden van de Club van Parijs in overleg over een tijdelijke opschorting van de betalingstermijnen van de vorderingen op deze landen.
Bent u bereid diplomatieke en politieke acties te ondernemen om in EU-verband te pleiten voor onvoorwaardelijk opschorten van bilaterale, multilaterale en private schuldenaflossing? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als gezegd baart de schuldenpositie van veel ontwikkelingslanden het kabinet zorgen en Nederland steunt de oproep van Afrikaanse landen, het IMF en de Wereldbank om schuldaflossingen te bevriezen. Nederland zet zich daarom binnen de EU, maar ook in andere multilaterale kaders, zoals binnen het IMF, de Club van Parijs en de Wereldbank, in om alle betrokken partijen onder eerder genoemde voorwaarden bij te laten dragen aan schuldverlichting.
Wat is uw appreciatie van de toespraak van de voorzitter van de Wereldbank d.d. 23 maart 2020?5
In zijn interventie tijdens de vergadering van de G20 Ministers van Financiën van 23 maart jl. en de daaropvolgende verklaring6 heeft President Malpass de respons van de Wereldbank op de COVID-19-crisis toegelicht. Dit betreft zowel USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering voor landen ten behoeve van gezondheidssystemen en bedrijven via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF), als USD 150 miljard aan totale Wereldbankgroepfinanciering om de komende 15 maanden om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Daarnaast heeft President Malpass zijn zorgen geuit over de effecten van de crisis op de al zorgwekkende schuldenpositie in de armste en meest kwetsbare landen en een pleidooi gehouden voor een opschorting van schuldendienstbetalingen aan alle officiële bilaterale crediteuren door IDA-landen.
Nederland verwelkomt de proactieve, tijdige en adequate respons van de Wereldbank via FTCF en moedigt de Wereldbank aan om bij de implementatie nauw te blijven samenwerken met de WHO, het IMF, de VN en andere IFI’s. Nederland zal de Wereldbank blijven oproepen om bij de implementatie van de FTCF flexibel te blijven en te letten op landen en bevolkingsgroepen waar de noden het hoogst zijn en daarnaast de «One Health» benadering toe te passen, waarbij versterking van gezondheids- en sociale ondersteuningssystemen hand in hand gaan.
Tevens ondersteunt Nederland het brede financieringspakket van de Wereldbank om de socio-economische gevolgen van COVID-19 het hoofd te bieden. Wat Nederland betreft richt de Wereldbank zich op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten), het versterken van economische weerbaarheid en versnellen van herstel in de getroffen landen, alsook het ondersteunen van de private sector. Nederland roept de Wereldbank op om bij de uitwerking financiering zo goed mogelijk te laten aansluiten op de analyses van de noden en daarbij het principe van «recover better» zoals aangehaald door de secretaris-generaal van de VN, hoog te houden door duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven. Nederland vraagt er specifieke aandacht voor de ambities voor duurzaamheid en klimaatimpact, schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen niet uit het oog te verliezen.
Tot slot maakt Nederland maakt zich net als president Malpass zorgen over de schuldhoudbaarheidsproblematiek in een groot deel van de lage inkomenslanden.
Deelt u de mening dat financiële injecties van de Wereldbank in ontwikkelingslanden momenteel vrij moeten zijn van politieke en economische voorwaarden? Zo ja, pleit Nederland binnen de Wereldbank voor het loslaten van de eis van de Wereldbank dat landen structurele aanpassingen in hun economisch beleid moeten toepassen om hulp te kunnen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank maakte op 23 maart jl. bekend USD 14 miljard aan versnelde crisisfinanciering beschikbaar te stellen via de Fast Track COVID-19 Facility (FTCF). Deze middelen worden ingezet voor onmiddellijke ondersteuning van landen ten behoeve van financiering van gezondheidssystemen en van bedrijven bij de aanpak van de directe uitdagingen van de COVID-19 uitbraak. Landen zullen deze steun met name ontvangen via projectfinanciering in het kader van context-specifiek vormgegeven landenprogramma’s gericht op een effectieve aanpak van de gezondheidscrisis. Hierbij gelden geen specifieke economische of politieke voorwaarden. Wel heeft de Wereldbank onverkort aandacht voor bescherming van mens en milieu, gender en integriteitsaspecten in onder FTCF gefinancierde projecten. Ook gaat speciale aandacht uit naar veilige verwerking van medisch afval.
De Wereldbank werkt tevens aan de inzet om de socio-economische gevolgen van de COVID-19 pandemie het hoofd te bieden. De Wereldbankgroep kondigde reeds aan hiervoor de komende 15 maanden USD 150 miljard ter beschikking te hebben voor landen en bedrijven. Dit zal via bestaand instrumentarium van de Wereldbankgroeponderdelen IBRD, IDA en IFC plaatsvinden.
Nederland ondersteunt dit brede financieringspakket, dat wat Nederland betreft zich zou moeten richten op het beschermen van de meest armen en kwetsbaren (via onder meer sociale vangnetten) en het versterken van economische weerbaarheid. Nederland zal de Wereldbank oproepen om duurzaam en inclusief economisch herstel na te streven («recover better») en vraagt specifieke aandacht voor duurzaamheid en klimaatimpact. Ook schuldhoudbaarheid en de effecten op de positie van jongeren, vrouwen en andere kwetsbare groepen mogen niet uit het oog worden verloren. Het behalen van SDG’s staat voorop.
Kunt u toezeggen dat u zich gaat inzetten dat alle crisismaatregelen voor ontwikkelingslanden voorwaardenvrij zijn, zodat deze pandemie niet wordt misbruikt om politieke keuzes door te duwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 13.
Bent u op de hoogte van de effecten op werknemers verderop in mondiale productieketens die geraakt worden door het coronavirus, zoals het sluiten van fabrieken in Cambodja, Bangladesh, Sri Lanka en anderen?6
Ja.
Bent u bereid stappen te ondernemen om te garanderen dat de financiële injecties ook worden ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers die zonder werk zijn komen te zitten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Werknemers in toeleveringsketens van bedrijven ondervinden meerdere consequenties van de pandemie, waaronder inkomensverlies. Het kabinet is hierover in gesprek met bedrijven. Voor de financiële injecties die worden ingezet ter ondersteuning van Nederlandse bedrijven gelden geen voorwaarden om inkomenszekerheid te bieden aan werknemers in de toeleveringsketen.
Via multilaterale ontwikkelings- en investeringsbanken worden financieringspakketten ingezet die dienen ter ondersteuning van bedrijven die kwetsbaar zijn voor de crisis, bijvoorbeeld door de afhankelijkheid van de verstoorde waardeketens en arbeidsmarkten. IFC maakt hiervoor via versnelde financiering op de korte termijn reeds USD 8 miljard voor vrij, waarbij USD 2 miljard zal worden ingezet om bedrijven direct te ondersteunen. De overige USD 6 miljard wordt aangewend via de Financial Institutions Response Envelope, waarmee financiële instellingen nieuwe kredietlijnen voor met name MKB op kunnen zetten voor handelsfinanciering en werkkapitaal.
In de context van de landenprogramma’s die worden ontwikkeld door de IBRD voor middeninkomenslanden en IDA voor lage inkomenslanden, worden tevens cash transfers als instrument ingezet om inkomenszekerheid te bieden aan de armste en meest kwetsbare delen van de bevolking.
Deelt u de zorgen over het grote risico dat deze pandemie ervoor zorgt dat de wereldwijde ongelijkheid zal toenemen? Zo ja, wat gaat u hiertegen voor stappen zetten? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze zorgen deel ik. De pandemie raakt kwetsbare, gemarginaliseerde groepen en lage inkomenslanden het hardst door beperkte toegang tot gezondheidszorg en zwakke economische posities. Nederland doet, waar mogelijk, multilateraal en samen met gelijkgezinde landen een oproep voor mondiale solidariteit en onderstreept daarmee het «leave no one behind-principe». Nederland blijft wereldwijd maatschappelijke organisaties steunen in hun werk om ongelijkheid tegen te gaan en om gemarginaliseerde groepen de ondersteuning te bieden die zij nodig hebben. Door in deze crisis extra flexibiliteit te bieden, zijn deze maatschappelijke organisaties beter in staat de gevolgen van COVID-19 in arme landen en voor gemarginaliseerde groepen te mitigeren.
Het bericht dat ontwikkelingsgeld van de Wereldbank deels bij belastingparadijzen belandt |
|
Renske Leijten , Mahir Alkaya |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat ongeveer 5% van de hulp verstrekt aan 22 zeer hulp-afhankelijk landen weglekt naar belastingparadijzen zoals onderzocht door de Wereldbank?1
Wij hebben met bezorgdheid en belangstelling kennisgenomen van het betreffende onderzoek en de berichtgeving daaromtrent. Het onderzoek laat zien dat de geldstromen van de Wereldbank naar 22 landen, die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en serieuze institutionele uitdagingen kennen, qua timing samenvallen met scherpe stijgingen van bankdeposito’s in offshore financiële centra (OFC). Het onderzoek suggereert dat dit het gevolg zou kunnen zijn van het wegsluizen van hulpgelden naar private rekeningen in belastingparadijzen.
Ontwikkelingsgeld moet volledig ten goede komen aan de daarmee beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s). Elk signaal dat dit mogelijk niet gebeurt geeft reden tot zorg. Dit geldt zeker wanneer het de Wereldbank betreft, een belangrijke partner voor Nederland bij de uitvoering van het BHOS-beleid en een internationale financiële instelling die er in verschillende evaluaties positief uitspringt als het gaat om de effectiviteit van ontwikkelingshulp en de anti-corruptieagenda2.
Het aangehaalde onderzoek roept echter ook andere vragen op. In een officiële reactie3 geeft de Wereldbank – ook verwijzend naar de conclusies van de auteurs – bijvoorbeeld aan dat de studie nog «work in progress» betreft, dat de causaliteit tussen de instroom van hulpgelden en uitstroom van OFC-deposito’s met dit onderzoek niet bewezen is, en dat hiervoor meerdere verklaringen mogelijk zijn. De instroom van Wereldbankfinanciering leidt in sommige landen tot het tijdelijk opheffen van kapitaalrestricties, wat de gelijktijdige uitstroom naar OFC’s ook deels kan verklaren. Daarnaast maakt dit onderzoek gebruik van data over de periode 1990–2008.Een groot aantal beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van corruptie- en fraudebestrijding binnen de Wereldbank én wereldwijd heeft daarna plaatsgevonden. Verder wijzen transacties van ontwikkelingslanden naar OFC’s niet per definitie op het onttrekken van (hulp)gelden door de lokale elites. OFC’s worden in landen met zwakke instituties door multinationale ondernemingen vaak om legitieme (juridische) redenen, zoals bescherming van eigendomsrechten, gebruikt. Ook wordt in dit onderzoek geen onderscheid gemaakt tussen de OFC’s die zich hebben gecommitteerd aan de internationale standaarden voor informatie-uitwisseling, transparantie en het tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering (Global Forum en Financial Action Task Force (FATF)), en de OFC’s die dat niet doen. Aangezien wij hechten aan op feiten gebaseerde beleidsacties, geven deze vragen in onze ogen een reden voor vervolgstappen door de Wereldbank.
De Nederlandse bewindvoerder binnen de Wereldbank heeft, mede namens de andere Europese bewindvoerders, daarom direct na het vernemen van de berichtgeving over dit onderzoek vragen gesteld aan het Wereldbankmanagement en geïnformeerd naar vervolgstappen.
In reactie daarop stelt de Wereldbank in de eerdergenoemde verklaring verder dat de resultaten van het onderzoek een belangrijk signaal zijn van de risico’s op corruptie die samengaan met het opereren in de allerarmste landen. Ook onderstreept de Wereldbank dat de wereldwijde problematiek rondom OFC’s punt van aandacht moet blijven. Daarnaast gaat de Wereldbank verder met onderzoek naar corruptie met als doel de bestaande instrumenten voor preventie en detectie te versterken, en met de implementatie van de anticorruptie-agenda en haar fiduciaire werk.
Nederland ziet, net als de Wereldbank, het gepubliceerde onderzoek als een belangrijke stap en onderdeel van het anti-corruptiewerk van de Wereldbank. Nederland zal blijven pleiten voor versterking van corruptiebestrijding en het actief tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen.
Is het mogelijk dat dit in meer landen gebeurt dan de 22 onderzochte landen?
Het onderzoek richt zich hoofdzakelijk op een steekproef van 22 landen die het meest afhankelijk zijn van Wereldbankfinanciering en waar de institutionele capaciteit een grote uitdaging is. De onderzoekers stellen ook vast dat voor een bredere steekproef van 46 gemiddeld minder hulpafhankelijke landen het voor de 22 landen gevonden verband niet significant is. Verder onderzoek is nodig om vast te stellen of deze conclusie gehandhaafd kan blijven.
Om hoeveel landen gaat het die ook hulp van Nederland ontvangen? Welk deel van het budget voor ontwikkelingssamenwerking lekt op deze manier weg en in wiens zakken verdwijnt dit?
Een groot deel van de onderzochte landen betreft landen uit de Nederlandse focusregio’s. Zoals hierboven aangegeven, is op basis van dit onderzoek niet voor specifieke landen aan te geven of, en zo ja door wie, hulpgeld wordt weggesluisd. Het onderzoek is gebaseerd op data van de door de Wereldbank over de periode 1990–2008 verstrekte hulpgelden aan 22 landen die relatief het meest afhankelijk zijn van de Wereldbankfinanciering. Het leent zich niet om conclusies te trekken over individuele landen, specifieke personen of bilaterale hulpstromen.
Nederland voert, net als de Wereldbank, bilateraal stevig beleid op het gebied van fraude- en corruptiebestrijding. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties. In de jaren 2013–2018 is gemiddeld 0,15 procent van de officiële ontwikkelingshulp (ODA) vanuit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking onderhevig geweest aan malversaties. Het parlement wordt in een bijlage bij de departementale jaarverslagen van BHOS en BZ geïnformeerd over bewezen gevallen van malversaties en de daarbij getroffen sancties4.
Bent u bereid om te onderzoeken of er in de landen die ook bilaterale hulp ontvangen van Nederland mogelijk dezelfde trend gaande is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het Kabinet ziet op basis van de berichtgeving geen aanleiding voor nader onderzoek naar de Nederlandse bilaterale hulpgelden in de Nederlandse partnerlanden, omdat wij vertrouwen hebben in de bestaande controlemechanismes die gebruikt worden bij de besteding van de Nederlandse hulpgelden. Bovendien is de Nederlandse hulp qua modaliteiten niet vergelijkbaar met die van de Wereldbank, aangezien Nederland al geruime tijd geen gebruik maakt van het instrument begrotingssteun.
Worden Nederlandse financiële instellingen of andere bedrijven ook gebruikt voor het wegsluizen van ontwikkelingsgelden door corrupte elites? Kunt u uw antwoord toelichten?
Banken en andere financiële ondernemingen zijn verplicht om te voorkomen dat hun dienstverlening wordt gebruikt voor witwassen of andere criminele activiteiten. Om die reden moeten zij onderzoek doen naar hun cliënten. Het doel van dit cliëntenonderzoek is dat financiële ondernemingen hun klanten kennen en weten met wie zij zaken doen. Zij dienen daarbij niet alleen de cliënt zelf, maar ook de uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en zijn identiteit te verifiëren. Indien het cliëntenonderzoek niet kan worden afgerond of als er onbeheersbare risico’s zijn, mag de financiële onderneming geen zakelijke relatie aangaan met de klant of de voorgenomen transactie niet uitvoeren. Het cliëntenonderzoek dient ook tijdens een lopende zakelijke relatie periodiek te worden uitgevoerd. De financiële onderneming kan dan ook verplicht zijn om een lopende zakelijke relatie te beëindigen. Hetzelfde geldt als de onbeheersbare risico’s zich pas tijdens de zakelijke relatie voordoen. Daarnaast dient een financiële onderneming de transacties van de cliënt te monitoren. Indien een transactie ongebruikelijk is, bijvoorbeeld omdat een vermoeden van witwassen bestaat en/of een transactie niet past binnen het profiel van een cliënt, moet deze worden gemeld bij de Financial Intelligence Unit (FIU) Nederland.
Het kabinet verwacht dat het Nederlandse bedrijfsleven in het buitenland op een verantwoorde manier zaken doet, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen («OESO-richtlijnen») vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. Conform de OESO-richtlijnen dienen bedrijven de lokale wet- en regelgeving na te leven en hun activiteiten in lijn te brengen met de OESO-richtlijnen wanneer die wetgeving ontoereikend is.
Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft in 2012 een Memorandum of Understanding (MoU) met de Wereldbank afgesloten die een juridische basis vormt voor de samenwerking bij detectie van en onderzoek naar fraude en corruptie. De MoU ziet op het verder ontwikkelen van mechanismes voor informatiedeling en het periodiek monitoren en toetsen van trends en opkomende risico’s. Specifiek ziet de MoU op wangedrag dat mogelijk in verband staat met ernstige misdrijven volgens Nederlands recht of een strafbare overtreding volgens het beleid van de Wereldbank.
Indien er aanleiding is tot strafrechtelijk onderzoek, is het Functioneel Parket (FP) samen met het anti-corruptiecentrum (ACC) van het FIOD verantwoordelijk voor de opsporing en vervolging van dergelijke praktijken. Een daartoe geëquipeerd team bij FP kan verwijzingen («referrals») ontvangen van verschillende partijen, zoals de Wereldbank en OLAF, het fraudebestrijdingsbureau van de Europese Commissie, welke nader onderzocht kunnen worden. Bij de Wereldbank kunnen er vanuit de «World Bank Group Integrity Vice Presidency» (INT) verwijzingen naar het Ministerie van Financiën worden doorgestuurd, die worden doorgezet naar het FP.
Worden er maatregelen genomen om te voorkomen dat ontwikkelingsgelden door politieke elites worden weggesluisd en bij de mensen terechtkomen waar het voor bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
De Wereldbank heeft een uitgebreid palet aan instrumenten, beleid en procedures om enerzijds te voorkomen dat haar financiering wordt misbruikt voor corruptie en om anderzijds samen met klantlanden corruptie in den brede te bestrijden en klantlanden weerbaar te maken voor internationale belastingontduiking.
Allereerst staat de Wereldbank bekend om de hoge fiduciaire standaarden en waarborgen gedurende projectvoorbereiding en -implementatie die ervoor moeten zorgen dat haar hulpgelden worden gebruikt voor beoogde doelen. Zo wordt ieder project van de Wereldbank nauwkeurig gescreend op risico’s zoals fraude en corruptie bij aanbestedingen, waarbij altijd experts op het terrein van financieel management en aanbestedingen betrokken zijn. Indien er toch vermoedens zijn dat er sprake is van corruptie, fraude of andere malversaties – wat nooit geheel valt uit te sluiten, aangezien de Wereldbank opereert in risicovolle institutionele omgevingen – dan wordt de zaak onderzocht door de integriteitswaakhonden (Integrity Vice Presidency, Institutional Integrity department) die de zaak kunnen onderzoeken. Ook heeft de Wereldbank een speciale Sanctions Board en een Office of Suspension and Debarment, die achteraf sancties kunnen opleggen aan personen en bedrijven indien er in onderzoeken misstanden worden geconstateerd. Tussen 1999 en 2019 is dat ook in 956 gevallen gebeurd. Daarnaast geldt er sinds 2010 voor alle internationale financiële instellingen (IFI’s) de zogenoemde cross-debarment, dat wil zeggen dat als corruptie wordt vastgesteld in een operatie van één IFI, de partij in kwestie ook wordt gesanctioneerd door de andere IFI’s.
Daarnaast heeft de Wereldbank afgelopen 20 jaar een uitgebreid arsenaal aan instrumenten en initiatieven op mondiaal, regionaal en landenniveau ontwikkeld en geïmplementeerd om corruptie- en frauderisico in klantlanden en bij eigen activiteiten te minimaliseren5. Zo helpt de Wereldbank klantlanden bij het opbouwen van capabele, transparante anticorruptie-instituties, het verbeteren van publiek financieel management, audit en beheer van grondstoffen, met capaciteitsopbouw bij de overheidsdiensten en bij het implementeren van anticorruptie-programma’s. Ook werkt de Wereldbank aan een nieuw anticorruptie-initiatief, waaronder een actieplan voor een intensievere benadering van corruptiebestrijding in klantlanden, zoals nieuwe manieren om een mogelijke rol van banken en aanbieders van trust- en bedrijfsdiensten bij het faciliteren van corrupte praktijken en adresseren. Daarbij maakt de Wereldbank steeds meer gebruik van nieuwe technologieën, zoals kunstmatige intelligentie en open en big data.
Verder werkt de Wereldbank nauw met klantlanden samen om illegale financiële stromen en belastingontduiking te bestrijden, onder meer door middel van capaciteitsopbouw, versterking van economische regulering en betere data. Daar valt bijvoorbeeld onder het verbeteren van toegang tot informatie over het uiteindelijke eigendom van bedrijven, bezittingen van bekleders van publieke functies en uitwisseling van belastinginformatie.
Tot slot lopen binnen de Raad van Bewindvoerders van de Wereldbank momenteel discussies over het nieuwe OFC-beleid binnen de International Finance Corporation (IFC, het private-sectoronderdeel van de Wereldbankgroep), waarmee de kans op oneigenlijk gebruik van OFC’s voor belastingontwijking bij door IFC gefinancierde projecten verder moet worden verkleind. Voor Nederland geldt daarbij als een belangrijk uitgangspunt dat de internationale standaarden op het gebied van belastingheffing en transparantie6 leidend dienen te zijn bij de projectbeoordeling door IFC, zodat constructies die gebruik maken van OFC’s die zich niet hebben gecommitteerd aan deze standaarden niet gefinancierd mogen worden door IFC7.
Bent u wel bekend met welke politieke leiders van 22 onderzochte landen geld wegsluizen naar belastingparadijzen in kwestie? Zo ja, kunt u de Kamer daarover informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Leidt dit onderzoek tot beleidswijziging in onze opstelling in de Wereldbank of richting de betreffende landen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland speelt een voortrekkersrol binnen de Bank op het terrein van corruptiebestrijding en het tegengaan van internationale belastingontduiking en -ontwijking via belastingparadijzen. Nederland blijft de ambitieuze beleidsagenda van de Wereldbank op dit vlak steunen en zal de resultaten van dit onderzoek gebruiken om deze inzet kracht bij te zetten in afzonderlijke beleidsdiscussies zoals binnen IFC, en in de bredere discussie over het anti-corruptiebeleid en OFC’s.
Deelt u de mening dat deze praktijk een negatief effect heeft op het verminderen van ongelijkheid (SDG10)? Hoe kan de Wereldbank dit ondervangen? Wat doet de Nederlandse regering om dit negatieve effect te voorkomen en is dit tot op heden succesvol gebleken?
Het staat in algemene zin vast dat illegale financiële stromen financiële middelen verplaatsen van sociale aanwendingen naar persoonlijk gewin en daarmee bijdragen aan armoede en ongelijkheid. Zoals in antwoord op vraag 1 aangegeven, geldt voor ons als uitgangspunt dat ontwikkelingsgeld volledig ten goede moet komen aan de beoogde doelen, zoals het helpen verwezenlijken van duurzame ontwikkelingsdoelen (SDG’s) – waaronder SDG10. Daarom ondersteunt Nederland de agenda van de Wereldbank op het gebied van bestrijding van corruptie en belastingontduiking en is het een van de meest vooruitstrevende aandeelhouders van de Wereldbank waar het gaat om het agenderen van deze problematiek en mogelijke maatregelen ter bestrijding daarvan.
Zo heeft Nederland tijdens de recent afgeronde onderhandelingen over de 19e middelenaanvulling van International Development Association (IDA19)8 met succes gepleit voor aanvullende afspraken over het specifiek ondersteunen van landen om te voldoen aan internationale standaarden en het bestrijden van de belastingontwijking en -ontduiking, met name via OFC’s.
De agenda van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding heeft belangrijke resultaten opgeleverd. Een voorbeeld is het Stolen Asset Recovery Program9. De Wereldbank en de VN hebben hiermee samen met ontwikkelingslanden en financiële centra gewerkt aan het voorkomen van internationaal witwassen van door corruptie verkregen gelden en actief bijgedragen aan het bevriezen en terugvorderen van meer dan USD 1 miljard van gestolen middelen. Voorbeelden van recent landenwerk van de Wereldbank op het gebied van corruptiebestrijding zijn het opzetten van een digitaal platform voor de monitoring van de mineralenwaardenketen in Zambia, ondersteuning van hervormingen op het gebied van douane in Madagaskar (waarbij de eerste resultaten wijzen op flinke toename in fraudedetectie) en het opzetten van een portal voor transparante overheidsuitgaven in Oeganda.
Het Oxfam rapport The EU Trust Fund for Africa |
|
Mahir Alkaya , Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het Oxfam rapport «The EU Trust Fund for Africa: trapped between aid policy and migration politics»?1
Het Oxfam rapport illustreert dat het Emergency Trust Fund for Africa (EUTF) is gebruikt, waarvoor het en marge van de Valletta migratietop in november 2015 werd opgericht, namelijk om snel en flexibel in te kunnen spelen op (de grondoorzaken van) destabilisering, gedwongen ontheemding en irreguliere migratie en om te werken aan een verbeterd migratiemanagement. Het instrument diende ertoe om situaties het hoofd te bieden waar reguliere externe financieringsinstrumenten, zoals het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en het Europees Nabuurschapsinstrument (ENI), ontoereikend voor waren. Het EUTF diende complementair te zijn aan de reguliere externe financieringsinstrumenten en is daar volgens het kabinet grotendeels in geslaagd.
Wat is uw reactie op de onthulling in het rapport dat ontwikkelingsgeld via het EU Trust Fund for Africa (EUTF) in toenemende mate wordt gebruikt om druk te zetten op landen om migranten tegen te houden? Is dit een legitieme besteding van ontwikkelingsgeld?
De EU werkt nauw samen met Afrikaanse landen aan brede partnerschappen op het gebied van migratie. Deze samenwerking omvat onder meer de aanpak van grondoorzaken van irreguliere migratie, ondersteuning van opvang in de regio, het verbeteren van grensbeheer en het bevorderen van terugkeer. Het beeld dat hierbij oneigenlijke druk op derde landen zou worden uitgevoerd herkent het kabinet niet. Het kabinet verwacht dat de Europese Commissie bij besteding van EUTF-fondsen de OESO-DAC criteria voor de besteding van ODA-middelen naleeft.
Bent u het eens met de vaststelling dat er nog altijd geen duidelijk en coherent beleid wordt gevoerd, ondanks de kritiek van onder andere de Europese Rekenkamer in 2018? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, die vaststelling deelt het kabinet niet. De Europese Rekenkamer (ERK) constateerde in december 20182 dat het EUTF een flexibel instrument is, maar dat het gezien het brede palet aan doelstellingen en de geografische spreiding gerichter had kunnen worden ingezet. De Europese Commissie aanvaardde in haar reactie destijds goeddeels de aanbevelingen van de ERK. Ook het kabinet onderschreef de ERK conclusies en aanbevelingen. Nederland heeft in EUTF besluitvormingsorganen gepleit voor een meer migratie-gerelateerde focus, o.a. meer aanpak mensenhandel- en smokkel, terugkeer, opvang in de regio en grensbeheer. In 2019 is een externe evaluatie van het instrument EUTF gestart. Naar verwachting zal deze medio 2020 uitkomen. Het kabinet vindt het van belang dat geleerde lessen daaruit worden meegenomen voor het volgende Meerjarige Financiële Kader (2021–2027).
Deelt u de mening dat ontwikkelingsgeld (ODA-gelden) primair bedoeld is voor armoede- en ongelijkheidsbestrijding en niet voorwaardelijk moet worden gemaakt aan migratiedoelen?
Activiteiten die primair ontwikkelingsgericht zijn kunnen worden aangemerkt als ODA. Het kabinet is van mening dat ODA-gelden gebruikt moeten worden voor een brede agenda ten behoeve van het behalen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s). De OESO/DAC-criteria voor officiële ontwikkelingshulp zijn daarbij kaderstellend.
Wat is uw reactie op de mensenrechtenschendingen als gevolg van dit beleid, zoals in Eritrea en Libië? Welke consequenties zou dit uw inziens moeten hebben voor de toekomst van EUTF?2 3
Het kabinet is het niet eens met de suggestie dat mensenrechtenschendingen in Eritrea en Libië het gevolg zijn van EU-beleid. De EU zet zich in voor de aanpak en het voorkomen van mensenrechtenschendingen, conflict en instabiliteit in derde landen. Voor wat betreft uw verwijzing naar Eritrea verwijst het kabinet onder meer naar beantwoording van de Kamervragen van het lid Diks d.d. 4 april 2019.5 Voor wat betreft Libië ondersteunt de EU de Libische autoriteiten in het uitvoeren van haar wettelijke taak om drenkelingen op zee te redden. Het respecteren van mensenrechten maakt onderdeel uit van het trainingsprogramma van de Kustwacht. Daarnaast steunt de EU ook UNHCR en IOM om de situatie van vluchtelingen en irreguliere migranten in Libië te verbeteren. Ten aanzien van het aangehaalde artikel over Libië in de The Guardian van d.d. 21 januari 2019, wijst het kabinet er voorts op dat zich sindsdien enkele ontwikkelingen hebben voorgedaan. Het aantal migranten dat gevangen wordt gehouden in officiële detentiecentra neemt verder af. Volgens laatste berichtgeving bevinden zich nu minder dan 2000 personen in de 11 officiële detentiecentra. Nederland blijft zich inzetten voor het verbeteren van de erbarmelijke situatie van betrokkenen in de Libische detentiecentra met als doel de uiteindelijke sluiting van alle detentiecentra. Daarom steunt Nederland UNHCR in het realiseren van alternatieve vormen van opvang, waaronder de mogelijkheid voor irreguliere migranten en vluchtelingen om ondergebracht te worden in stedelijke gebieden. Daar krijgen ze ondersteuning in de vorm van geld, voedselpakketten en medische assistentie. Het kabinet draagt hieraan bij (zie ook de beantwoording van de Kamervragen van de leden Van Dijk en Voordewind d.d. 21 januari 2020).
Wat is de looptijd van EUTF? Wordt EUTF in zijn huidige vorm opgenomen in de nieuwe meerjarenbegroting van de EU?
De looptijd van het EUTF is tot 31 december 2020. In de voorstellen van de Europese Commissie voor de volgende meerjarenbegroting is niet voorzien dat het EUTF in zijn huidige vorm wordt voortgezet.
Wat is uw positie binnen de Raad van Ministers over de vorm van EUTF in de volgende meerjarenbegroting? Kunt u een schets geven van de huidige stand van zaken over de onderhandelingen?
Sinds de zomer van 2018 tot eind november 2019 is er binnen de Raad onderhandeld over de concept-verordening voor het instrument voor het Nabuurschap, Ontwikkeling en Internationale Samenwerking (NDICI), zoals in juni 2018 voorgesteld door de Europese Commissie.6 Het NDICI maakt deel uit van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) voor de periode 2021–2027. Eind november bereikte de Raad een positie (partial general approach) over de inhoud van de verordening.7 Met name preambule 29 en 30 en artikel 8.7 van de NDICI-verordening hebben betrekking op migratiesamenwerking met derde landen. Over de tekst van de verordening is de triloog met het Europees parlement nog gaande.
In het BNC-fiche over het NDICI pleit het kabinet voor specifieke fondsen voor migratie binnen het NDICI. De Nederlandse inzet in de onderhandelingen over het NDICI was hiermee in lijn. Doel is dat er ook gedurende de loop van het volgende MFK flexibel kan worden ingespeeld op nieuwe situaties en ontwikkelingen.
Welke aanbevelingen van het Oxfam-rapport neemt u over?
Het kabinet vindt dat het rapport een aantal relevante aanbevelingen bevat, zoals die op het gebied van monitoring en evaluatie en het leren van migratie-gerelateerde interventies. Het kabinet kijkt in dit licht uit naar de uitkomsten van de EUTF evaluatie en vindt het belangrijk dat de lessen daaruit worden meegenomen bij de vormgeving van migratie-gerelateerde programma’s onder het volgende Meerjarige Financiële Kader.
Het bericht ‘Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola’ |
|
Achraf Bouali (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «Baggerbedrijf Van Oord betrokken bij mensenrechtenschendingen in Angola»1 en «Minister wil opheldering van Van Oord over ontruimde woonwijk in Angola»?2
Ja.
Kunt u bevestigen of het klopt dat Nederlandse bedrijven zijn betrokken bij een project in Angola waar mensenrechten zijn geschonden? Hoe duidt u dit?
Laat ik vooropstellen dat de berichtgeving mij zorgen baart.
Gebleken is dat de gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied (Areia Branca) dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren. Bij geen van de Nederlandse partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen zouden hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Klopt het dat op de projectlocatie de woningen van drieduizend families met geweld zijn ontruimd en de bewoners niet zijn gecompenseerd? In hoeverre is er volgens u sprake van het schenden van mensenrechten?
Recentelijk is ons via mediaberichtgeving bekend geworden dat in 2013 gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden in Areia Branca. Deze verhuizingen vonden overigens plaats in een ander deelproject op bestaand land binnen hetzelfde gebied dan het landaanwinningsproject waar Van Oord, ING en Atradius DSB bij betrokken waren.
Hoe beoordeelt u de rol van Van Oord, ING en Atradius bij het project?
Er zijn gesprekken gevoerd met deze partijen. Bij geen van deze partijen was er bekend dat er in dit gebied gedwongen verhuizingen hebben plaatsgevonden. Ook in de milieu en sociale beoordelingen die in 2015–2016 in het kader van het project van Van Oord zijn uitgevoerd is niets van gedwongen verhuizingen gebleken, ook niet in het verleden.
Hoe verklaart u dat Atradius meldt dat «de gedwongen verhuizingen plaatsvonden voordat de kredietverzekeraar bij het project betrokken raakte, en zegt dat het geen onderzoek heeft gedaan naar Urbinveste, noch naar de prijsstelling van het consortium»?3
Atradius DSB heeft in 2014 een aanvraag voor een exportkredietverzekering ontvangen. De verzekering is in 2016 verstrekt. De gedwongen verhuizingen waarover nu bericht wordt, vonden plaats in 2013, dus voordat Atradius DSB betrokken raakte.
Het klopt dat er niet gekeken is naar de prijsstelling van het consortium. De staat verzekert enkel het Van Oord-deel van het contract. Een onderzoek naar commerciële prijsstelling maakt geen onderdeel uit van de due diligence. Wel is gekeken naar andere zaken binnen de contractprijs zoals het lokaal bestanddeel, de Nederlandse content en de verhoudingen van de uit te voeren werkzaamheden binnen het consortium. Het is echter niet juist dat gesteld wordt dat Atradius DSB geen onderzoek naar Urbinvest heeft gedaan: zowel Urbinvest als diens Ultimate Beneficial Owner, Isabel dos Santos, zijn meegenomen in de due diligence door Atradius DSB.
Hoe kan het dat Atradius niet op de hoogte was van de gedwongen verhuizingen, terwijl deze al hadden plaatsgevonden ten tijde van het verlenen van de kredietverzekering?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Vindt u dat Atradius voldoende onderzoek heeft gedaan als deze gedwongen verhuizing over het hoofd is gezien?
Zoals ik ook bij vraag 6 heb aangegeven, zijn de gedwongen verhuizingen niet tijdens het due diligence proces naar voren zijn gekomen, ondanks dat het toen vigerende beleid volledig is doorlopen. Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Klopt het dat de beoordeling voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) van dit project zeer negatief was?4 Zo ja, waarom is besloten om het project alsnog doorgang te laten vinden?
Nee, dat klopt niet. Voor iedere exportkredietverzekering (ekv)-aanvraag geldt dat bekeken wordt of er een mvo-beoordeling nodig is. Deze screening geschiedt op basis van in het mvo-beleid vastgelegde criteria. Als een mvo-beoordeling nodig is, wordt de ekv-aanvraag geclassificeerd. De classificatie geeft aan hoe uitgebreid het mvo due diligence proces zal zijn. Het project waarvoor Van Oord een ekv heeft ontvangen, heeft de classificatie A ontvangen. Dit betekent dat de meest uitgebreide due diligence is doorlopen. Als dit proces had geleid tot een negatieve beoordeling, was er geen ekv verstrekt.
Vindt u dit screeningscriterium effectief als blijkt dat de risico’s omschreven als in de MVO-beoordeling worden genegeerd?
De screening heeft geleid tot een uitgebreid due diligence proces. Dat de hierboven omschreven misstanden niet naar voren zijn gekomen in het due diligence proces, ondanks dat het destijds vigerende beleid volledig is doorlopen, is betreurenswaardig. In 2018 is het mvo-beleid echter vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Wie ziet toe op de naleving van beleid op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) bij bedrijven zoals Atradius, van Oord en ING?
De overheid verwacht van bedrijven dat zij de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights naleven. Op de naleving van deze richtlijnen en principes door bedrijven wordt echter geen toezicht gehouden, dat is eigen verantwoordelijkheid van de bedrijven. Ook behoren bedrijven zich te houden aan wet- en regelgeving in Nederland en de landen waar zij opereren. Het is de taak van de overheid om deze wet- en regelgeving te handhaven.
Het mvo-beleid en anti-omkopingsbeleid dat Atradius DSB voor de ekv toepast worden vastgesteld door de staat.
Bent u het eens dat een bedrijf als Atradius met behulp van een zorgvuldig en nageleefd IMVO-beleid betrokkenheid bij dergelijke omstandigheden te allen tijde zou moeten voorkomen? Hoe duidt u de betrokkenheid van Nederlandse bedrijven in deze?
Het mvo-beleid voor de exportkredietverzekering is erop gericht om de projectgerelateerde risico’s voor mens, dier en milieu in kaart te brengen. Hiertoe doorloopt Atradius DSB een zorgvuldige due diligence, waarbij gebruik wordt gemaakt van diverse informatiebronnen. Wanneer uit dit proces blijkt dat er onaanvaardbare risico’s zijn op milieu en sociaal gebied, verstrekt de staat geen verzekering.
Bij due diligence destijds beschikbare bronnen, zijn er geen signalen naar voren gekomen die wezen op gedwongen herhuisvesting. Noch in het onderzoek van de ambassade en noch in de door de Angolese overheid opgestelde Environmental and Social Impact Analysis(ESIA) was er sprake van dergelijke signalen. Als extra waarborg hebben ING en Atradius DSB een gerenommeerde consultant ingeschakeld die ter plekke onderzoek heeft gedaan. Ook uit dit onderzoek zijn dergelijke signalen niet naar voren gekomen.
Het mvo-beleid is in 2018 vernieuwd. Bovendien beschikt Atradius DSB over nieuwe instrumenten die ons kunnen helpen bij de beoordeling van de milieu en sociale impact van projecten. Het gebruik van deze nieuwe instrumenten verbetert de kans dat mogelijke milieu en sociale effecten worden gesignaleerd in het due diligence proces. Ondanks de zorgvuldigheid waarmee het mvo due diligence proces is doorlopen, zijn er geen signalen over de gedwongen verhuizingen naar boven gekomen. Deze casus zal in algemene zin worden meegenomen in de dit jaar geplande evaluatie van het mvo-beleid voor de ekv. Na deze evaluatie wordt het «mvo-beleidsdocument voor de exportkredietverzekering» waar nodig aangepast en aan uw Kamer aangeboden.
Hoe beoordeelt u de huidige situatie in het licht van de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Hul5 over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?
Ten tijde van de mvo-beoordeling door Atradius DSB over de opdracht van Van Oord is uitgebreid onderzoek gedaan naar eventuele risico’s voor mens en milieu. Ook mensenrechtenrisico’s maakten hier onderdeel van uit. Bij het onderzoek destijds is geen informatie over gedwongen verhuizingen naar voren gekomen. Als dat wel zo was geweest, en alle informatie meewegende bepaald was dat de risico’s op mvo-gebied onaanvaardbaar waren, had de staat geen ekv verstrekt. Dit is in lijn met de genoemde motie.
Welke instrumenten heeft de Nederlandse regering voorhanden om Nederlandse bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in landen waar zij actief zijn? Op welke wijze kunt u deze bedrijven tot verandering aanzetten? Wat is de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hierbij?
De overheid heeft verschillende manieren om bedrijven te wijzen op vermeende mensenrechtenschendingen in de landen waar zij actief zijn. Zo kunnen posten in hun gesprekken met bedrijven deze hierop wijzen. Ook financiert het Ministerie van Buitenlandse Zaken de MVO Risico Checker, waarmee bedrijven kunnen nakijken welke IMVO-risico’s zij lopen met hun handelsactiviteiten. Tevens kan de overheid, waaronder het Ministerie van Buitenlandse Zaken, als convenantpartij informatie delen binnen bestaande IMVO-convenanten en het gesprek aangaan met bedrijven over wat dit betekent voor hun gepaste zorgvuldigheid. In handelsmissies is bewustwording van IMVO een vast onderdeel en wordt met bedrijven gesproken over mogelijke IMVO-risico’s in het doelland en hoe zij hiermee om kunnen gaan.
Het due diligence onderzoek van Atradius DSB besteedt ook aandacht aan mensenrechten. Dit wordt vormgegeven op basis van de OESO Common Approaches en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Zowel de staat, via Atradius DSB, als verzekerden wenden hierbij hun invloed aan om de kans op mensenrechtenschendingen zoveel mogelijk te beperken.
Was de Nederlandse ambassade op de hoogte van de mensenrechtenschending in Luanda? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welk contact hierover is geweest tussen de ambassade en de betreffende bedrijven over het project?
De grootschalige urbanisatie en stadsvernieuwingsplannen van de Angolese overheid voor de stad Luanda dateren van het begin van deze eeuw. Plannen om de vele sloppenwijken te ontruimen en delen van de bevolking te hervestigen in nieuwe of nieuw te bouwen wijken waren in het algemeen bekend, ook bij de Nederlandse ambassade.
In de loop van de projectontwikkeling was er contact tussen Van Oord en de Nederlandse ambassade in Luanda. In dit contact is een link tussen de genoemde ontruimingen op Areia Branca in juni 2013 en het landaanwinningsproject, waar Van Oord middels contractverlening bij betrokken zou raken, niet gelegd.
Klopt het dat Nederlandse ambassades in de regel bij dergelijke grote projecten, zeker wanneer de Nederlandse staat via Atradius betrokken is, wel betrokken zijn, onder andere in de vorm van advisering? Wat is hiervoor de reguliere procedure?
Ja, dat klopt. De verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het due diligence onderzoek ligt bij Atradius DSB. Hierbij maakt Atradius DSB in de praktijk gebruik van een verscheidenheid aan informatiebronnen, waaronder informatie van en via desbetreffende Nederlandse ambassade. In het kader van onderhavig project is dit ook het geval geweest.
Bent u bereid namens de Nederlandse overheid schadevergoeding te bieden aan slachtoffers van de betreffende misstanden in Angola? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade zal in contacten met de Angolese autoriteiten en NGO’s aandacht vragen voor de mensenrechtensituatie rondom de gedwongen verhuizingen gekoppeld aan de stadsvernieuwing, inclusief passende oplossingen en mogelijke compensatie in overleg met de verantwoordelijke partijen.
Klopt het dat Van Oord miljoenen vanuit Angola heeft doorgestort naar een rekening op de Kaapverdische eilanden, bij een bank die in handen is van de toenmalige presidentsdochter?
Volgens de berichtgeving van het FD en Trouw heeft Van Oord hier een uitspraak over gedaan. Tevens wil ik u erop wijzen dat de staat als verzekeraar optreedt en dat deze betaling een aanbetaling betreft. Hoewel aanbetalingen in principe buiten de dekking van de verzekeringspolis vallen, dient de betreffende exporteur zich wel aan de geldende wet- en regelgeving te houden.
Is corruptie in Nederland ook strafbaar als die in het buitenland is gepleegd? Kunnen Nederlandse bedrijven worden aangesproken vanwege corruptie door andere bedrijven, waaronder zakenpartners? In hoeverre valt dit onder de wettelijke taak van bedrijven om corruptie tegen te gaan?
Corruptie, waaronder omkoping van ambtenaren in binnen- en buitenland, is strafbaar voor de Nederlandse wet. Het kabinet stimuleert het Nederlandse bedrijfsleven op een verantwoorde manier zaken te doen, met respect voor mens en milieu. De OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen vormen hiervoor het kader en omvatten diverse thema’s zoals mensenrechten, arbeidsomstandigheden, milieu en corruptie. De bestrijding van corruptie is onderdeel van de OESO-richtlijnen.
Handelingen van (buitenlandse) (tussen)personen, zoals handelsagenten en vertegenwoordigers, kunnen op grond van in jurisprudentie ontwikkelde criteria aan een rechtspersoon worden toegerekend. Dit zal per geval op basis van de feiten en omstandigheden moeten worden beoordeeld.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord zaken doet met Urbinveste, een onderneming van de dochter van de president in een land dat qua corruptie een zeer slechte naam heeft?
Een beoordeling in individuele gevallen of er mogelijk sprake is van strafrechtelijk verwijtbaar handelen, is niet mijn verantwoordelijkheid maar die van het Openbaar Ministerie.
In hoeverre is er naar uw oordeel sprake van corruptie wanneer Van Oord in het contract met Angola $ 189 miljoen inboekt voor Urbinveste, met een minimale omschrijving van de werkzaamheden?
Zie antwoord op vraag 19.
Kan Van Oord mede verantwoordelijk gehouden worden voor mogelijke corruptie als blijkt dat het bedrijf onvoldoende onderzoek heeft gedaan?
Zie antwoord op vraag 19.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en afzonderlijk beantwoorden?
Ja. Helaas was het niet mogelijk om de vragen binnen de gestelde termijn te beantwoorden. De reden hiervoor is dat het verzamelen van informatie ten behoeve van de beantwoording meer tijd heeft gevergd. Inmiddels is een aantal gesprekken met de betrokken partijen gevoerd.