Gewonde burgers als gevolg van Turkse militaire activiteiten in Noordoost-Syrië |
|
Kees van der Staaij (SGP), Agnes Mulder (CDA), Chris Stoffer (SGP), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Four year old child loses leg in suspected Turkish attack»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat Turkije recent militaire aanvallen pleegde op en rond de Syrische stad Kobani en dat daarbij een dode en meerdere gewonden gevallen zijn, waaronder kinderen?
Het kabinet stelt voorop dat alle landen en dus ook Turkije conform het internationaal recht moeten handelen, maar beschikt niet over de details van de betreffende aanvallen en kan dus ook geen uitspraken doen over de rechtmatigheid daarvan. Er zijn in Noord-Syrië geregeld confrontaties en beschietingen tussen de Turkse strijdkrachten en de Syrische Koerden, zoals bij Tel Rifaat ten noorden van Aleppo en bij Kobani. Hierbij vallen helaas regelmatig doden en gewonden aan beide zijden.
In hoeverre kan met recht en reden gesteld worden dat het van Turkse zijde een legitieme militaire actie betrof, bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van zelfverdediging tegen urgente (terreur)dreigingen van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK)?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de bewering van de Syrische Democratische Strijdkrachten (SDF) dat in 2021 meer dan 134 burgers werden verwond tijdens 47 grondaanvallen en 89 droneoffensieven door Turkije op 58 dorpen in 3 districten in noordelijk Syrië? Zo ja, onder welk mandaat voerde Turkije deze aanvallen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de militaire presentie en militaire strategie van Turkije in noordelijk Syrië zich tot de strategie van NAVO-bondgenoten in de regio, onder meer inzake de strijd tegen IS?
Nederland heeft sinds de inval van Turkije in Noordoost-Syrië opgeroepen tot de-escalatie en blijft zich inzetten voor een politieke oplossing. De Turkse operatie in Noordoost-Syrië, met humanitaire gevolgen en een nadelig effect op de strijd tegen IS, heeft het kabinet zoals bekend dan ook veroordeeld, en Nederland heeft Turkije zowel bilateraal als in multilateraal verband opgeroepen zijn operatie te beëindigen.
De situatie in Syrië als onderdeel van de bredere regio is regelmatig onderwerp van gesprekken met NAVO-bondgenoot Turkije, zowel bilateraal als multilateraal binnen de NAVO. De rol van Turkije en alle andere actoren in regionale vrede en stabiliteit komt ook regelmatig in EU-verband aan de orde. Zo stelde de Europese Raad van juni jl. dat Turkije positief dient bij te dragen aan het oplossen van regionale crises. Dat onderschrijft het kabinet.
Hebben de Turkse militaire activiteiten in de regio consequenties voor de veiligheidssituatie in Noord-Irak en voor de Nederlandse militaire inzet aldaar (Kamerstuk 27 925, 868)?
Turkije is ook in Noord-Irak militair actief, naast tal van andere statelijke- en niet statelijke actoren. Turkije voert grensoverschrijdende operaties uit tegen de PKK, een organisatie die door de EU en Nederland als terroristische organisatie is bestempeld. Ieder militair ingrijpen heeft consequenties voor de veiligheidssituatie in een gebied. Het is daarom niet uit te sluiten dat ook deze militaire activiteiten consequenties hebben voor de veiligheidssituatie in het uiterste noorden van Noord-Irak.
Doordat het operatiegebied waar de Nederlandse militairen opereren niet in de regio ligt waar Turkse militaire activiteiten plaatsvinden, zijn er geen consequenties voor de Nederlandse militaire inzet aldaar.
Is er, al dan niet in NAVO-verband, sprake van structureel én vruchtbaar overleg met Turkije over de samenhang van militaire strategieën en doelen in Syrië, Irak en de bredere regio?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze blijft Nederland zich inzetten voor vervolgde religieuze minderheden, zoals yezidi’s en christenen, en voor leniging van de humanitaire nood in Syrië en Irak?
Nederland steunt verschillende programma’s ter bescherming van religieuze minderheden, waaronder christenen en jezidi’s. Ter bevordering van maatschappelijke tolerantie en bestrijding van religieuze discriminatie in Irak steunt Nederland onder meer een project van PAX en het Joint Initiative for Strategic Religious Action als onderdeel van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld. Daarnaast levert het kabinet psychosociale hulpverlening aan jezidi slachtoffers van seksueel en gendergerelateerd geweld via Norwegian People’s Aid. Ter bevordering van terugkeer van jezidi-ontheemden naar hun plek van herkomst, werkt Nederland met Nonviolent PeaceForce en de VN Funding Facility for Stabilisation aan verzoening en herstel van basisvoorzieningen in Sinjar. Verder zet Nederland stevig in op accountability en bewijsvergaring van ISIS-misdaden tegen jezidi’s, door samenwerkingen met het VN-onderzoeksmechanisme UNITAD, ICMP, Impunity Watch en IIIM.
Daarnaast steunt Nederland humanitaire organisaties met grotendeels ongeoormerkte bijdragen, zoals VN-organisaties, het Rode Kruis en NGO’s. Dit betekent dat zij de flexibiliteit hebben om te bepalen waar de noden het hoogst zijn. Enkele van deze humanitaire organisaties zijn ook actief in Syrië en Irak. De humanitaire principes (humaniteit, onpartijdigheid, onafhankelijkheid en neutraliteit) zijn leidend in hun werk om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Hierin maken zij in hulpverlening geen onderscheid tussen religies van de mensen in nood.
Een verplichte VOG om misbruikschandalen te voorkomen. |
|
Jasper van Dijk , Caroline van der Plas (BBB) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Overheid wil screening humanitaire hulpverleners niet verplichten, ondanks misstanden» van het Nederlands Dagblad1?
Ja.
Bent u bekend met het Gezamenlijk Actieplan Integriteit van Goede Doelen Nederland?
Ja.
Was u het eens met de aanbevelingen in het Gezamenlijk Actieplan Integriteit? Welke wel? Welke niet?
Ja, ik kan mij vinden in de aanbevelingen voor de hulpsector. Het Gezamenlijk Actieplan Integriteit dat in 2018 is opgesteld door een coalitie van goede doelen-, noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties is afgestemd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het omvat concrete maatregelen om (seksueel) grensoverschrijdend gedrag te voorkomen en aan de orde stellen.
Wat heeft u sinds de publicatie van het Gezamenlijk Actieplan Integriteit gedaan om de aanbevelingen in de praktijk te brengen?
Het Gezamenlijk Actieplan Integriteit is van en voor de coalitie van goede doelen-, noodhulp- en ontwikkelingsorganisaties. Er vindt vanuit het Ministerie van Buitenlandse Zaken regelmatig overleg plaats met partnerorganisaties en Partos, de koepelorganisatie van Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties, over het handhaven en verbeteren van integriteitsbeleid en over het voorkomen en waar nodig aan de orde stellen van grensoverschrijdend gedrag in de sector. Naar aanleiding van dit regelmatige overleg heeft Partos bijvoorbeeld de «Partos Gedragscode» aangescherpt ter verdere ondersteuning van het integriteitsbeleid van leden.
Hoe regelmatig komt seksueel misbruik door Nederlandse humanitaire hulpverleners voor?
Partnerorganisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben een contractuele plicht om seksueel wangedrag van hulpverleners te melden en aan te geven welke opvolging hieraan is of wordt gegeven. BZ registreert deze meldingen en meldt de aantallen in het jaarverslag BHOS. In 2021 is BZ in totaal 26 keer over een integriteitskwestie bij een partnerorganisatie geïnformeerd. Het betreft hierbij alle partnerorganisaties en niet alleen die uit de humanitaire sector.
Naast opname van het aantal meldingen in het jaarverslag van BHOS, rapporteert het ministerie jaarlijks aan de Tweede Kamer over bestrijding van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De laatste Kamerbrief dateert van 29 september 2021.2
Deelt u de mening dat het voorkomen van seksueel misbruik van humanitaire hulpbehoevende de hoogste prioriteit moet hebben?
Ja.
Vindt u de huidige situatie, waarin sommige hulpverleners handmatig specifieke aandachtsgebieden geven bij aanvragen voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) en ander hulpverleners dat nalaten, wenselijk?
Aangescherpte screening van personeel is een essentieel onderdeel van preventie van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Daarvoor is een effectief instrumentarium nodig en dat is in Nederland, maar ook internationaal een actuele discussie. Een VOG maakt onderdeel uit van een breder screeningspalet waarover een organisatie in Nederland beschikt bij rekrutering. Het is niet het enige middel en is niet altijd sluitend: een VOG toetst of iemand in Nederland strafbare feiten op zijn naam heeft staan die een risico vormen voor de functie of het doel waarvoor de VOG wordt aangevraagd. Omdat seksueel wangedrag in de praktijk zelden tot veroordelingen leidt, is een VOG niet waterdicht. Er zijn dus altijd aanvullende instrumenten nodig om effectiever te screenen bij recrutering.
Vanuit de eigen verantwoordelijkheid van organisaties voor aanname en screening van medewerkers, stelt de brancheorganisatie dit onderwerp actief aan de orde op bijeenkomsten met directeuren van hulporganisaties. Ik ga graag in gesprek met de hulporganisaties over dit onderwerp. In de actuele maatschappelijke discussie over seksueel grensoverschrijdend gedrag wordt opnieuw duidelijk dat we alle mogelijke maatregelen moeten inzetten om deze vorm van machtsmisbruik te voorkomen in alle sectoren van de samenleving.
Waarom heeft u, ondanks de wens van hulporganisaties zelf, het nagelaten om een sectorspecifieke VOG in het leven te roepen?
Deze wens van de hulpsector is als zodanig niet gecommuniceerd met het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Er is sprake geweest van onderzoek van hulporganisaties naar de optie van een humanitair paspoort. Dat onderzoek werd aangehouden om uitkomsten van pilots in VK af te wachten. Het VK investeert in pilots gericht op een «aid workers passport» en samenwerking met Interpol. Dit zijn complexe programma’s met tot op heden vooral veel juridisch voorwerk (uitdagingen met universaliteit, data management, juridische kaders en potentieel risico’s van misbruik). In de loop van 2022 hoopt FCDO te kunnen starten met het design van een prototype.
Ik weet dat hulporganisaties in 2019 ook contact hadden met het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) over een sectorspecifieke VOG. Destijds gaf COVOG aan dat een specifiek screeningsprofiel geen meerwaarde heeft boven het algemene profiel. Ook binnen het algemene profiel kunnen specifieke afspraken worden gemaakt, waardoor de screening optimaal is. Het is belangrijk om nu van de hulporganisaties terug te horen of vervolgafspraken hebben geleid tot een effectieve aanpak. Desgevraagd stelde PARTOS voor dit te agenderen met leden. Ik ga graag in gesprek met de hulporganisaties over hun ervaringen hiermee. Ook COVOG staat open om verder in gesprek te gaan over te bieden mogelijkheden.
Waarom verwijst u naar de verantwoordelijkheid van hulporganisaties zelf als zij u specifiek vragen deze VOG-verplichting te creëren om misbruik te voorkomen?
Anders dan het artikel stelt, heb ik geen specifiek verzoek ontvangen om een sectorspecifieke VOG op te stellen. Ook in de reguliere contacten is deze vraag niet gesteld.
Bent u bereid om alsnog een sectorspecifieke VOG verplicht te stellen?
Ik sta open voor een vervolggesprek met hulporganisaties om de ervaringen met de verschillende beschikbare instrumenten voor screening van personeel te evalueren en zo snel mogelijk tot een effectief instrument te komen. Zie ook antwoord op vraag 7.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De vragen zijn elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het onderzoek inzake de (van betrokkenheid bij terreur verdachte) organisatie UAWC |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
de Th. Bruijn , Ben Knapen (CDA) |
|
Bent u bereid de vijf bijlagen bij de opdracht voor een onderzoek naar de (van betrokkenheid bij terreur verdachte) organisatie UAWC1 per omgaande naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben graag bereid de documenten te delen met betrekking tot de aan Proximities Risk Consultancy verleende opdracht voor het doen van een extern onderzoek naar mogelijke banden tussen de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) en de Popular Front to Free Palestine (PFLP). Het gaat hierbij om twee publiekbemos die per abuis niet direct zijn gepubliceerd op www.ontwikkelingssamenwerking.nl. Op de website van ontwikkelingssamenwerking.nl wordt met vijf verschillende links naar verschillende elementen uit deze twee publieksbemos verwezen. Hierdoor kan de indruk zijn ontstaan dat het om vijf afzonderlijke documenten gaat. Dit is niet het geval.
In deze publieksbemos staan alle gegevens over de verlening van het externe onderzoek met activiteitnummer 4000004508en een aanvullende opdracht met activiteitnummer 4000005083. U treft de documenten als bijlage bij deze brief aan. Beide documenten zullen binnenkort ook op ontwikkelingssamenwerking.nl worden gepubliceerd.
De humanitaire gevolgen van tyfoon Rai op de Filipijnen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met de ernstige humanitaire gevolgen van de tyfoon RAI op de Filipijnen, waarbij minstens 375 doden en 500 gewonden te betreuren zijn?1
Ja. Up-to-date informatie over de gevolgen van deze tyfoon bereikt ons via onze ambassade in Manila, via OCHA, de VN-organisatie die de internationale noodhulp coördineert en via ECHO, de noodhulporganisatie van de EU.
Is het juist dat de Europese Unie inmiddels besloten heeft om specifieke humanitaire hulpverlening te geven ter waarde van € 1,7 miljoen? Acht u dat voldoende?
Bij de respons hebben de Filipijnse autoriteiten – en met name de National Disaster Risk Reduction and Management Council (NDRRMC) – het voortouw. Op verzoek van de regering en in aanvulling op hulpverlening door nationale en lokale instanties coördineert OCHA de internationale respons. OCHA en het Humanitarian Country Team (HCT) stelden inmiddels samen met het NDRRMC een needs assessment en een responsplan op. WFP, UNICEF en andere organisaties die deel uitmaken van het HCT voeren hulpacties uit. Het Filipijnse Rode Kruis is actief, het Filipijnse bedrijfsleven stelt diensten en geld beschikbaar en binnen de Filipijnse samenleving zijn er eveneens hulpinitiatieven. Vanuit diverse landen en ook vanuit de ASEAN wordt hulp in verschillende vorm aangeboden. De EU maakte EUR 1,7 miljoen vrij. Gezien de omvang van de schade heeft het HCT een beroep gedaan op het CERF, het VN-noodhulpfonds voor acute crises. Nederland is daarvan een grote donor. Uit dit fonds wordt USD 12 miljoen beschikbaar gemaakt.
Is het juist dat er in de getroffen regio grote behoefte is aan schoon drinkwater, voedsel en elektriciteit?
De tyfoon heeft in 10 regio’s gezorgd voor aanzienlijke ontheemding en veroorzaakte grote schade aan huizen, wegen, elektrische voorzieningen communicatie-infrastructuur etc. Noodhulp aan getroffenen richt zich onder meer op voedsel, WASH, medische zorg, onderdak en andere basisvoorzieningen. Na de tyfoon Haiyan (2013) heeft de Filipijnse regering geïnvesteerd in preparedness en early warning. In de aanloop naar de tyfoon Rai werd een half miljoen mensen geëvacueerd. Daardoor is het aantal doden en gewonden dat valt te betreuren vele malen kleiner dan negen jaar geleden.
Heeft Nederland besloten om uit het beschikbare humanitaire budget extra middelen te doneren voor het helpen bestrijden van de gevolgen van deze grote natuurramp? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Het Nederlandse noodhulpbeleid richt zich op een internationaal humanitair systeem dat zo optimaal mogelijk en in samenwerking functioneert én op het voorspelbaar en «ongeoormerkt» financieren van VN-partners als OCHA, UNICEF en WFP, van het VN-fonds CERF, de Rode-Kruisbeweging en de Dutch Relief Alliance. Op die manier maakt Nederland het organisaties mogelijk snel te reageren daar waar de nood het hoogst is, zoals nu bij deze respons (zie ook het antwoord op vraag 2). De Nederlandse overheid heeft in dit licht geen extra middelen beschikbaar gesteld.
Bent u bereid, zeker als er nog geen extra middelen zijn toegekend aan de Filipijnen, om hier een extra (financiële) inspanning als Nederland op te leveren?
Afhankelijk van de wijze waarop de situatie zich met betrekking tot de noden en de respons ontwikkelt, kan begin 2022 worden bezien of een extra Nederlandse bijdrage wenselijk en mogelijk is.
Bent u bereid, gelet op de urgentie, om deze vragen met spoed te beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig als mogelijk beantwoord.
De Kamerbrief 'Update Nederlandse vaccindonaties' van 14 december 2021 |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
de Th. Bruijn , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de verklaring voor de discrepantie tussen het concrete doel van 27 miljoen vaccins en de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins in uw brief aan de Kamer «Update Nederlandse vaccindonaties»?1
Nederland heeft toegezegd in 2021 27 miljoen vaccins te doneren. Daarvan zijn 22,55 miljoen vaccins aan COVAX gecommitteerd. Daarnaast zijn er in 2021 4,23 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd. Daarmee komt het totaal van door Nederland gedoneerde vaccins aan lage en midden inkomenslanden uit op 26,78 miljoen doses. Ook in 2022 zal het surplus aan vaccins worden gedoneerd.
In deze brief wordt geschreven dat 22,55 miljoen vaccins «formeel gedoneerd» zijn, wat betekent dit voor de effectieve, concrete donaties?
Dit betekent dat deze 22,55 miljoen doses niet aan Nederland, maar direct aan Covax worden geleverd. Nederland betaalt wel voor deze vaccins, maar ze worden rechtstreeks geleverd aan Covax.
Hoeveel vaccins zijn van de 22,55 miljoen gecommitteerde vaccins al aangeleverd bij COVAX? Hoeveel vaccins zijn nog bij de producent?
Van deze 22,55 miljoen vaccins zijn er inmiddels 14,2 miljoen afgeleverd in de ontvangende landen. Het aantal vaccins dat gealloceerd en afgeleverd is, loopt elke week op. Het tempo waarin dit gebeurt is gelijk aan het tempo waarin Nederland deze vaccins zelf zou hebben ontvangen, wanneer we ze niet gedoneerd zouden hebben.
De vaccins gaan, na toewijzing door COVAX aan specifieke landen, rechtstreeks vanuit de fabrieken naar de ontvangende landen. COVAX rekent vier tot zes weken tussen toewijzing en daadwerkelijke aflevering. Gedoneerde vaccins kunnen in sommige gevallen om logistieke redenen enige weken in opslag blijven.
Welke stappen neemt Nederland, bilateraal dan wel in Europees verband, om de problemen op te lossen, aangezien in genoemde brief wordt geconcludeerd dat vaccins niet overal inzetbaar zijn, als gevolg van het gebrek aan noodzakelijke toebehoren zoals verdunningsvloeistof, spuiten en het gebrek aan opslag- en koelcapaciteit? Op welke termijn verwacht u deze problemen op te lossen?
Nederland zet sterk in op country readiness, dat wil zeggen het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatieprogramma’s, en versterking van gezondheidssystemen. Van de totale Nederlandse bijdrage aan de Access to COVID-19 Tools Accelerator (ACT-A) uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro, naar dit onderdeel. Met deze bijdrage steunt Nederland onder andere de ACT-A partners, het Global Fund to fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, met COVID-specifieke testen, behandelingen (o.a. zuurstof), persoonlijke beschermingsmiddelen en versterking van gezondheidssystemen, waaronder laboratoria en de Global Financing Facility met eerstelijns gezondheidszorg en het trainen van gezondheidspersoneel om COVID-19 zorg bij de meest gemarginaliseerde mensen te brengen. Daarnaast benadrukt Nederland zowel in EU-verband als in bilaterale ontmoetingen het belang van country readinessen het versterken van gezondheidssystemen.
Naast vaccins, draagt Nederland waar mogelijk ook bilateraal bij met donaties in natura zoals verdunningsvloeistof voor toediening van de Pfizer-vaccins, waaraan wereldwijd een tekort is. COVAX schat de bijkomende kosten (zoals voldoende spuiten en naalden) van vaccindonaties op USD 545 miljoen in 2022, om wereldwijd per land een vaccinatiegraad van 70% te behalen. Deze bijkomende kosten worden door COVAX uit financiële donaties gefinancierd. Nederland draagt hier met ongeoormerkte financiering t.b.v. COVAX aan bij. De totale Nederlandse bijdrage aan COVAX bedraagt 93 miljoen euro, waarvan 20 miljoen euro in 2022.
Gezien het feit dat u concludeert dat vaccinatietwijfel een oorzaak is van het afwijzen van donaties, welke stappen worden genomen om de informatievoorziening over vaccinatie in lage- en middeninkomenslanden te verbeteren?
Het vergroten van de vaccinatiebereidheid is één van de aspecten van country readiness. Het is immers een essentiële stap om ervoor te zorgen dat vaccins goed terecht komen. COVAX richt zich in zijn aanpak nu op gerichte communicatie om mensen informatie over en vertrouwen te geven in de werking, veiligheid en het belang van vaccins. Omdat de vraag in sommige landen stagneert, werkt Gavi, the vaccine alliance, in 20 prioriteitslanden samen met de WHO en UNICEF om expertise en technische steun te bieden om de vaccinatiebereidheid te vergroten door communicatiecampagnes om des- en misinformatie te voorkomen. Daarbij wordt eveneens samengewerkt met het maatschappelijk middenveld en met invloedrijke wetenschappers, religieuze leiders en non-politieke leiders om de vaccinatiebereidheid te analyseren en om strategieën in te zetten om misinformatie op te sporen en te weerleggen. Gavi ondersteunt ook het WHO Vaccine Safety Net (VSN) om toegang tot betrouwbare, gedetailleerde informatie over vaccinveiligheid beschikbaar te maken voor veel landen en in verschillende talen. Het VSN is inmiddels beschikbaar op 89 websites in 39 landen in 35 talen. Tenslotte werkt GAVI samen met media organisaties zoals Sabin, Thomson Reuters and First Draft om journalisten die rapporteren op gezondheid te trainen over de werking van verschillende vaccins en vaccinatieprogramma’s.
Waarom wordt de drie miljoen euro niet beschikbaar gesteld voor investeringen in de infrastructuur, aangezien u aangeeft dat er op korte termijn nog 3 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld aan COVAX voor de aanschaf van vaccins, terwijl tegelijkertijd wordt aangegeven dat vaccins niet aankomen op de juiste plekken door het gebrek aan infrastructuur?
Voor een gedegen aanpak van COVID-19 moet zowel worden ingezet op de aankoop van vaccins als op country readiness. Nederland blijft daarom inzetten op de verschillende pijlers van ACT-A. Van de totale Nederlandse bijdrage aan ACT-A uit de BHOS begroting gaat meer dan de helft, namelijk 102 miljoen euro naar country readiness en versterking van gezondheidssystemen, waardoor de gezondheidsinfrastructuur in ontvangende landen wordt versterkt. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Waarom kunnen reeds aan Nederland geleverde vaccins niet door COVAX worden ontvangen?
Vanwege kwaliteits- en aansprakelijkheidseisen, maar ook om de tijd tussen productie en aflevering zo kort mogelijk te houden neemt COVAX alleen vaccins af vanuit de fabriek en niet vaccins die reeds aan landen zijn geleverd. Belangrijkste reden is dat COVAX zeker wil weten dat de te ontvangen vaccins aan alle vereisten voldoen. Bij reeds in landen geleverde vaccins kost het te veel tijd om dat te controleren.
Eerder gaf u aan dat de boostercampagne geen effect zou hebben op de donaties naar derde landen, uit deze brief blijkt echter dat de vier miljoen doses die bilateraal gedoneerd zouden worden getemporiseerd zijn, hoe verklaart u dit?
De boostercampagne in Nederland is versneld door de opkomst van de Omikronvariant. Om de huidige boosterronde mogelijk te maken, was het noodzakelijk om deze vier miljoen doses in Nederland in te zetten. Nederland zal deze toezegging voor bilaterale donatie zo snel mogelijk alsnog nakomen.
Kunt u een indicatie geven van het tijdspad waarin de vaccins wel beschikbaar zullen worden voor lage- en middeninkomenslanden?
Nederland zal deze toezegging nakomen zodra dit mogelijk is. Inzet is om dat in de eerste helft van 2022 te doen.
Kunt u een indicatie geven van de risico’s van de verdere vertraging van het vaccineren van de wereldbevolking voor het ontstaan van mutaties?
Zolang het virus nog vrij rond gaat, kunnen nieuwe mutaties optreden die besmettelijker of minder vatbaar voor de bestaande vaccins zijn. Daarmee wordt niet alleen de gezondheidscrisis verlengd, maar ook de schadelijke secundaire effecten zoals druk op reguliere medische zorg, gestagneerde reguliere vaccinatiecampagnes en economische beperkingen door lockdowns. Dit is de reden dat onder andere de WHO met het adagium «no one is safe until everyone is safe» de noodzaak blijft benadrukken van het vaccineren van de hele wereldbevolking en vooral kwetsbare groepen zoals gezondheidspersoneel, ouderen, en mensen met onderliggende aandoeningen.
Hoe monitort u de effectiviteit in het proces van vrijwillige licensering (de Transfer of Technology Hub) in het bereiken van een hogere productiecapaciteit en vaccinatiegraad elders in de wereld?
Een technology transfer hub is slechts een van de mogelijkheden om via licensering productiecapaciteit verder uit te breiden. Volgens recente cijfers van de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie (WTO), de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en het Internationaal Monetair Fonds (IMF), zijn er medio 2022 bijna 11 miljard doses vaccins nodig om ten minste 70% van de wereldbevolking te kunnen vaccineren. Mede als gevolg van vrijwillige samenwerkingen zijn tot op heden al 10,6 miljard doses geleverd en worden in totaal al ruim 20,2 miljard doses verwacht.2 In de Strategy to Achieve Global Covid-19 Vaccination by mid-2022 stelt de WHO dat met de huidige productie van 1,5 miljard vaccins per maand voldoende vaccins zijn om de 70% doelstelling te kunnen behalen, mits de beschikbare vaccins eerlijk worden verdeeld. Daarbij geldt dat extra doses nodig zouden zijn om vervolgens boosterstrategieën toe te passen of de vaccinatiegraad verder uit te breiden. De mondiale productie van vaccins is dus enorm gestegen in de afgelopen periode. Productiecapaciteit is niet langer het belangrijkste knelpunt als het gaat om het bereiken van een hogere wereldwijde vaccinatiegraad. Recent heeft ook de Independent Allocation of Vaccines Group (IAVG) van COVAX bevestigd dat, gezien het huidige niveau van de mondiale productie van vaccins en de verwachtingen voor 2022, productiecapaciteit niet het belangrijkste knelpunt is.3
Zoals aangegeven in de Kamerbrief Intellectueel eigendom en COVID-19 in de WTO (Kamerstuk 25 074, nr. 197) werken verschillende farmaceuten reeds met succes samen met lokale vaccinproducenten om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Deze samenwerkingen kunnen mede plaatsvinden doordat intellectuele eigendomsrechten bedrijven een snelle en veilige manier bieden om hun intellectuele eigendom, technologie en kennis te delen. Het kabinet heeft gezien al het voorgaande geen indicatie dat inzet van een gedwongen licentie noodzakelijk of nuttig is. Daarbij geldt dat het delen van vertrouwelijke kennis en benodigde «know how» voor het realiseren vaccinproductie ook niet kan worden afgedwongen. Ook het «waiven» van patenten biedt hiervoor geen oplossing. De bereidwilligheid om kennis en kunde te delen zou waarschijnlijk zelfs afnemen bij het gedwongen vrijgeven van patenten.
Wanneer is het effect van de vrijwillige licensering op het verhogen van de productiecapaciteit en vaccinatiegraad voldoende volgens u? Welke harde eisen stelt u om al dan niet tot deze conclusie te komen?
Zie antwoord vraag 11.
Kunt u toezeggen dat overgegaan zal worden tot gedwongen licensering als blijkt dat vrijwillige licensering niet tot de gewenste resultaten leidt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Hoe is de verdeling in mandaat belegd tussen enerzijds de Minister van BuHaOs en anderzijds de Minister van VWS op het verder verhogen van de mondiale vaccinatiegraad?
De respons op COVID-19 vereist een regeringsbrede aanpak en wordt daarom uit zowel ODA als non-ODA middelen gefinancierd. Het uitdoven van de pandemie, het tegengaan van mutaties en een spoedig herstel van de wereldeconomie is immers ook in het belang van Nederland (en de westerse wereld) zelf. Uit de BHOS begroting is 195 mln. EUR bijdragen aan de aankoop van vaccins, country readiness en de versterking van gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden. Uit de VWS begroting is bijgedragen aan vaccinontwikkeling via de Coalition for Epidemic Preparedness Innovations (CEPI) (50 mln. EUR) en wordt de vaccindonatie in natura (zowel aan COVAX als bilateraal) gefinancierd.
Nederlands hulpgeld voor de wederopbouw van Sint-Maarten dat nog steeds niet is uitgekeerd aan Sint Maarten |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het nieuwsbericht «Ombudsman Sint-Maarten: «Nederlands hulpgeld orkaan Irma nog altijd muurvast» van Caribisch Netwerk d.d. 13 december 20211?
Ja.
Hoe verklaart u het feit dat ongeveer de helft van het geld dat de Europees Nederlandse regering na orkaan Irma vier jaar geleden beschikbaar heeft gesteld voor de wederopbouw van Sint Maarten nog altijd bij de Wereldbank ligt, en als zodanig nog steeds niet door Sint Maarten kan worden besteed aan het repareren van gebouwen, huizen en de infrastructuur?
Laat ik voorop stellen dat de orkanen Irma en Maria in alle opzichten, materieel en immaterieel, een enorme impact hebben gehad op de bevolking van Sint Maarten. En vanzelfsprekend staat Nederland in een dergelijke ramp bij. Met noodhulp in de eerste fase en ondersteuning bij de wederopbouw. Daarbij is het in het belang van de bevolking dat de wederopbouw vervolgens zorgvuldig gebeurt («building back better»), maar ook voortvarend wordt uitgevoerd. Het spreekt voor zich dat ik mij waar mogelijk zal inspannen om daar aan bij te dragen.
De Nederlandse regering heeft gekozen om haar bijdrage aan de wederopbouw van Sint Maarten voor het overgrote deel via een trustfonds bij de Wereldbank te laten lopen. Inmiddels zijn veel projecten, na een fase van gedegen voorbereiding, in uitvoering gegaan. Doorgaans beginnen de grote uitgaven aan de projecten in de uitvoerende fase. Zie ook de diverse Kamerbrieven over de voortgang (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Actuele informatie over de voortgang en uitgaven per project is ook beschikbaar via www.sintmaartenrecovery.org.
In deze constructie met een trustfonds is de Wereldbank de fondsmanager, Sint Maarten de uitvoerder van de wederopbouw en Nederland de donor. Sint Maarten, de Wereldbank en Nederland nemen gezamenlijk besluiten in een stuurgroep over voorgestelde projecten en monitoren gezamenlijk de voortgang. Sint Maarten is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wederopbouw en wordt daarbij ondersteund door de Wereldbank. Nederland heeft geen rol bij de uitvoering, maar ondersteunt met technische assistentie op verzoek van Sint Maarten. De inzet van Nederland is vanaf het begin dat het trustfonds ten gunste moet komen aan alle inwoners van Sint Maarten.
Het trustfonds kent een structuur waarbij een project na goedkeuring door de stuurgroep wordt voorbereid. Vervolgens wordt een subsidieovereenkomst getekend tussen de Wereldbank en de uitvoerende partij en komt het geld beschikbaar voor het project middels een beschikking (grant agreement). De Wereldbank kan alleen een beschikking tekenen als zij het benodigde geld ook in het trustfonds heeft. Het project wordt vervolgens uitgewerkt en aanbesteed. Daarna volgt de realisatiefase waarbij het geld vaak in delen wordt overgemaakt naar de aannemer, zodat controle bij de Wereldbank blijft op de uitvoering door de aannemer. Dit proces kost tijd, zeker bij de grote infrastructurele projecten zoals de bouw van het ziekenhuis of de renovatie van het vliegveld.
Het beeld dat de uitvoering geen doorgang kan vinden doordat er nog veel middelen bij de Wereldbank staan herken ik niet. Wel zijn er diverse factoren zoals de gevolgen van de pandemie en de kenmerken van een «small island state» die de snelheid van de wederopbouw beïnvloeden. Over de belemmeringen en diverse oorzaken voor het tempo is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10). Het voortdurend monitoren van de voortgang van projecten en ondersteunen waar nodig, is en blijft noodzakelijk. Geopolitieke of diplomatieke interventies zijn daarbij tot nu toe niet aan de orde geweest. Ik blijf mij dan ook voor de resterende tijd van het trustfonds inzetten om belemmeringen weg te nemen en daardoor te versnellen of onnodige vertraging te voorkomen.
Wat is de rol van Nederland in het bespoedigen van dit proces?
De voortgang wordt gemonitord in de stuurgroep waarin ook Nederland vertegenwoordigd is. Mogelijke interventies of oplossingen worden daar ook besproken. De Wereldbank is binnen het trustfonds capaciteitsondersteuning gaan leveren op verschillende projecten. Daarnaast heeft Nederland ook zelf technische assistentie aangeboden onder andere via Directe Steun, bijvoorbeeld bij het vliegveldproject en het afvalproject Emergency Debris Management Project (EDMP). Hierover en over de voortgang en de resultaten van de wederopbouw heb ik de Kamer in brieven geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Welke geopolitieke en diplomatieke middelen of middelen anderszins heeft Nederland ter beschikking om het volledige beschikbaar gestelde bedrag met de hoogste spoed uit te laten keren door de Wereldbank?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u bereid om deze middelen in te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Hoe verhoudt het feit dat zo een groot deel van het beschikbaar gestelde bedrag, na vier jaar, nog steeds niet is uitgekeerd zich tot de urgentie van de wederopbouw volgens u?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Bent u herhaaldelijk aangeschreven door de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland én Curaçao over de trage voortgang van zaken omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag?
Het is juist dat de Ombudsmannen van Sint Maarten, Nederland en Curaçao in 2020 in een brief over onder andere de wederopbouw op Sint Maarten hun zorgen hebben geuit. In de zomer van 2021 heeft daarop een gesprek plaats gevonden waarin mijn ambtenaren de Ombudsmannen hebben geïnformeerd over hun punten van zorg. Met betrekking tot de wederopbouw is de werking van het trustfonds, de rol van betrokken partijen, aanvullende ondersteuning vanuit Nederland toegelicht en belemmeringen die tijdens de projecten worden ondervonden.
Mijn voorganger heeft vervolgens op 30 november jl. een schriftelijke reactie gestuurd aan de Ombudsmannen. Daarin heeft hij aangeboden met hen in gesprek te gaan. Hierop is nog geen reactie ontvangen. Vanzelfsprekend staat dit aanbod ook van mijn kant open.
Hoe heeft u gereageerd op die verzoeken om aandacht en urgentie?
Zie antwoord vragen 7 en 8.
Wat heeft u vervolgens gedaan om de voortgang omtrent het uitkeren van het beschikbaar gestelde bedrag te bespoedigen en hoe heeft dit het proces beïnvloed? Wat waren de resultaten?
Zie antwoord vragen 2, 4, 5, 6 en 9.
Wat moet er gebeuren voordat de mensen van Sint Maarten, die nog altijd in vervallen en verwoeste woningen wonen, eindelijk geholpen worden?
Inmiddels is het merendeel van de huizen onder het lopende project (Emergency Repair Project-1)hersteld. Er zijn meer dan 1.400 huizen en gebouwen gerepareerd met Nederlandse middelen. Er wordt hard gewerkt om de resterende woningen zo snel mogelijk af te ronden. Hierover is de Kamer eerder geïnformeerd (Kamerstuk 34 773, 2020/21, nr. 24, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 23, Kamerstuk 34 773, 2019/20, nr. 21, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 19, Kamerstuk 34 773, 2018/19, nr. 9, Kamerstuk 34 773, 2017/18, nr. 10).
Wilt u garanderen dat u, of uw eventuele opvolger, zich met man en macht zal inzetten om het resterende bedrag met de hoogste spoed en urgentie te laten uitkeren? Zo nee, waarom niet?
Voor de bevolking van Sint Maarten is het van belang dat de voortgang van de projecten voortvarend wordt uitgevoerd. Ik zal mij daarvoor inzetten. De resterende wederopbouwmiddelen zijn inmiddels in vier tranches overgemaakt naar het trustfonds. Een groot deel van de middelen uit de eerste drie tranches in het trustfonds zijn gecommitteerd en uitgeput. De vierde tranche is in december jl. overgemaakt en is nodig om bestaande en nieuwe verplichtingen te dekken. Een update hierover zal ik aan uw Kamer sturen bij de jaarlijkse update van de stand van zaken van de wederopbouw Sint Maarten die ik in de eerste helft van 2022 verwacht.
Bent u van mening dat het ook de verantwoordelijkheid is van de Europees Nederlandse regering om ervoor te zorgen dat iedere burger binnen het Nederlands Koninkrijk een veilig bestaan kan leven met een dak boven diens hoofd? Zo nee, waarom niet?
Veiligheid en een huis om in te wonen zijn een basisbehoefte. De landen binnen het koninkrijk zijn hiervoor zelf verantwoordelijk en Europees Nederland kan niet treden in de autonomie van, in dit geval, Sint Maarten. Ook in het geval van de wederopbouw bepaalt Sint Maarten hoe invulling wordt gegeven aan het herstel van huizen of een mogelijk nieuw project voor woningbouw.
Wat kan Europees Nederland doen om, totdat het resterende bedrag aan Sint Maarten is uitgekeerd, de mensen van Sint Maarten te helpen, terug te laten keren naar hun huis en niet langer in de noodopvang te laten blijven?
Nederland beschikt niet over informatie over het aantal mensen dat momenteel in een noodopvang verblijft of de redenen waarom mensen momenteel in een dergelijke voorziening wonen. Dit betreft een aangelegenheid van Sint Maarten. Ik kan u wel melden dat geen van de aanvragers die gekwalificeerd zijn voor het ERP1 huisreparatieprogramma, verblijft in een noodopvangfaciliteit. Mocht sprake zijn van een hulpvraag van Sint Maarten op dit punt, dan zal ik hierover in gesprek gaan met de regering van Sint Maarten.
Gaat u ervoor zorgen dat deze maatregelen door u of uw eventuele opvolger zullen worden genomen op de kortst mogelijke termijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen? Welke stappen zult u ondernemen om die maatregelen te bewerkstelligen?
Zie antwoord vraag 13 en 14.
Op welke wijze neemt de Nederlandse overheid haar verantwoordelijkheid om de risico’s van weeshuistoerisme te beperken? Welke concrete stappen zijn er gezet binnen EU-verband en vanuit het postennetwerk om de aanbevelingen uit de VN-Resolutie te implementeren en welke concrete stappen zijn er gepland voor de toekomst?
Het kabinet ontmoedigt actief dit soort vrijwilligersreizen door gerichte informatievoorziening, zoals reisadviezen en een specifieke informatiepagina op rijksoverheid.nl over vrijwilligerswerk in het buitenland. In het najaar van 2021 zijn de reisadviezen op dit punt geactualiseerd en uitgebreid naar meer landen.
Op politiek en diplomatiek niveau heeft Nederland zich in EU-verband actief ingezet voor kinderrechten en voor de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind 2019, gericht op kinderen zonder adequate zorg. Nederland steunt de actieve inzet van de EU op dit thema, zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen door de leden Ceder (CU), Stoffer (SGP), Kuik (CDA) en Van Haga (Groep van Haga) op 19 augustus 2021.
Navraag bij relevante posten3 leverde het volgende algemene beeld op. De posten zijn bekend met de problematiek van weeshuistoerisme en geven daarbij aan dat in de afgelopen twee jaar toerisme in het algemeen sterk is afgenomen door de COVID-19 pandemie. Posten zijn op het thema kinderrechten werkzaam als onderdeel van de brede mensenrechtenagenda. Zo heeft de ambassade in Bangkok samen met de organisatie ECPAT eind 2020 een web-conferentie georganiseerd over «Seksuele uitbuiting van kinderen in Azië in het kader van COVID-19».
Vindt u dat naar aanleiding van de conclusies in het Ecorys onderzoek3 naar de effecten van het opgroeien in tehuizen op kinderen, het thema weeshuizen ook onderwerp moet zijn van de bredere discussie over algemeen nut (ANBI status)? Zo ja, kunt u dit faciliteren en kan de sector aan deze discussie bijdragen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoeken van de juridische mogelijkheden om in te grijpen bij ANBI’s die in de ogen van het kabinet niet in het algemeen belang handelen ligt primair bij de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingen. Hij heeft in zijn brief van 3 december 2021 aangegeven dat hij een commissie van deskundigen heeft ingesteld met expertise op het gebied van fiscaliteit, grondrechten en filantropie. De opdracht aan deze commissie is om vanuit verschillende visies en deskundigheden te beoordelen welke mogelijkheden er zijn, al dan niet door aanpassing van ANBI-regelgeving, om het begrip van algemeen nut beter tot uitdrukking te laten komen. De bevindingen van de commissie worden naar opgave van het Ministerie van Financien binnenkort verwacht.
Wanneer gaat u in dit kwartaal – zoals aangegeven in de kamerbrief van 14 januari j.l. – informatie verstrekken over de conclusies van het onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving met betrekking tot vrijwilligerswerk in weeshuizen? Wat gaat u concreet doen? En welke acties gaan door de verschillende ministeries uitgevoerd worden?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zal in de komende periode samen met betrokken ministeries in kaart te brengen welke van de opties tot regulering die zijn genoemd in de Kamerbrief van 14 januari 2021 effectief, haalbaar en wenselijk zijn. Zoals aangegeven in de antwoorden op de schriftelijke vragen over de BHOS-begrotingsbehandeling van 24 november jl. vergt de voortgang op het gebied van aanpassing van wet- en regelgeving helaas meer tijd en interdepartementale afstemming dan aanvankelijk voorzien. Inzet is om de Kamer voor het zomerreces te informeren.
Bent u bereid een portefeuillehouder aan te stellen vanuit bijvoorbeeld de Rijksbrede projectenpool om de aanbevelingen uit het Ecorys onderzoek op een effectieve wijze interdepartementaal op te pakken? Zo nee, waarom niet?
Binnen de Directie Sociale Ontwikkeling zijn een projectleider en dossierbeheerder op het onderwerp werkzaam. Deze pakken de aanbevelingen zoals gesteld in de Kamerbrief op. Ook geven zij op dit onderwerp de interdepartementale samenwerking en -afstemming verder vorm.
Welke andere vormen van informatievoorziening onderneemt u naast de inmiddels gerealiseerde aanpassing van het reisadvies? Zou het gezien de conclusies uit het Ecorys onderzoek niet aan te bevelen zijn vanuit de overheid in de toekomst campagnes op te zetten of te stimuleren?
De sector van (maatschappelijke) organisaties die betrokken zijn bij het aanbieden of tegengaan van vrijwilligersreizen naar semi-residentiële instellingen voor kinderen heeft een eigenstandige functie en verantwoordelijkheid bij het ontwikkelen en uitvoeren van campagnes ter ontmoediging van vrijwilligersreizen naar residentiële zorginstellingen voor kinderen. De overheid is met hen in gesprek en blijft dit stimuleren.
Vanuit de sector zijn de afgelopen jaren meerdere campagnes gevoerd, waarvan recent de #WeesWijs-campagne van Better Care Network Netherlands, die door het ministerie via meerdere sociale mediakanalen is gedeeld. Deze campagne, die ook door brancheorganisatie van particuliere initiatieven Partin werd onderschreven, alsook de media-aandacht die er op volgde, laat zien dat aandacht voor en het gesprek over deze problematiek volop gaande is. Bovendien is het ministerie als netwerkpartner in gesprek met Family Power, een samenwerkingsverband van negen particuliere initiatieven en hun internationale partnerorganisaties die werken met familiegerichte zorg voor kwetsbare kinderen en aan de ontwikkeling van een bewustwordingscampagne.
Bent u bereid om partijen, waaronder de aanbieders van de reizen naar weeshuizen, bij elkaar te roepen en een dialoog te faciliteren over de negatieve aspecten van het faciliteren van vrijwilligersreizen naar weeshuizen? Zo nee, waarom niet?
De sector neemt haar verantwoordelijkheid om door dialoog te komen tot verbetering van informatie-uitwisseling, alsmede door maatregelen te nemen om de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Een goed voorbeeld van dergelijk dialoog is het samenwerkingsverband van een aantal particuliere initiatieven, Family Power, dat in overleg met netwerkpartners als Wilde Ganzen, Better Care Network Netherlands en Partin werkt aan verdere bewustwording. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken moedigt dergelijke initiatieven tot dialoog vanuit de sector aan en heeft de partners uitgenodigd een volgend overleg te organiseren op het ministerie.
Bent u gezien de conclusies van het Ecorys onderzoek dat wijst op het gevaar van (seksueel) misbruik, bereid om de standaard van een VOG-verklaring ook verplicht te stellen voor vrijwilligers die in het buitenland met kwetsbare kinderen willen gaan werken? En voor bestuursleden van stichtingen die zich in vanuit Nederland inzetten voor deze kwetsbare kinderen? Zo nee, waarom niet?
Inderdaad is (seksueel) misbruik een gevaar in dit soort situaties. Uiteraard wil het kabinet alles doen wat binnen haar mogelijkheden ligt om dit soort misbruik onmogelijk te maken. Op korte termijn zal (interdepartementaal) een beter beeld worden verkregen van de effectiviteit, wenselijkheid en haalbaarheid van het gebruik van de VOG voor vrijwilligers en/of bestuursleden. In aanvulling daarop en zoals door mij is toegezegd in het debat inzake noodhulp op 14 april j.l., zal ik uw Kamer voor de zomer schriftelijk informeren over de inspanningen om seksueel misbruik door hulporganisaties te voorkomen, in het bijzonder de mogelijke introductie van een VOG+ en een humanitair paspoort voor noodhulporganisaties.
Een door FMO gefinancierd bedrijf dat is veroordeeld voor een moordcomplot in Honduras |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «FMO financierde bedrijf achter moordcomplot» in het Financieel Dagblad van 23 juli jl. over de moord op de Hondurese activist Berta Cáceres1 en de ontwikkelingen in deze zaak in de afgelopen maanden? Wat is uw reactie op dit bericht?
Ja, daar ben ik mee bekend. Ik vind het verschrikkelijk dat een mensenrechtenactivist is vermoord en het is belangrijk dat de verantwoordelijken hiervoor veroordeeld worden. Afgelopen mei heeft de Nederlandse ambassade in Costa Rica, mede geaccrediteerd voor Honduras, daarom de autoriteiten in Honduras opgeroepen tot gerechtigheid in deze zaak. Na de veroordeling van David Castillo afgelopen juli heeft de ambassade op 29 november de Hondurese autoriteiten, mede op verzoek van FMO, opgeroepen zo snel mogelijk het vonnis met daarin de strafmaat te publiceren.
Erkent u dat er in deze zaak fouten zijn gemaakt door de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden (FMO)? Zo ja, heeft u contact gezocht met FMO om opheldering te krijgen en te onderzoeken wie er verantwoordelijk zijn geweest voor de gemaakte fouten? Zo nee, hoe beoordeelt u de rol van FMO in de gebeurtenissen rondom de moord op Cáceres?
Tussen COPINH (een lokale maatschappelijke organisatie uit Honduras) en FMO loopt op dit moment vanwege deze zaak een civiele procedure. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is niet betrokken bij deze procedure en het oordeel daarin is aan de rechter. Hangende deze procedure doe ik over de rol van FMO geen uitspraken.
Kunt u bevestigen dat maatschappelijke organisaties vanaf 2011 meermaals bij zowel u als FMO aandacht hebben gevraagd voor de sociale en politieke context in het gebied in Honduras waar het Agua Zarca project plaatsvond? Klopt het dat zij in brieven en gesprekken regelmatig wezen op het risico op conflictescalatie?
Ik kan bevestigen dat dit het geval was, voor FMO was dat naar ik van hen begrijp vanaf 2013. Bij het ministerie is vanaf het moment dat de investeringsbeslissing was genomen (2014) om aandacht gevraagd voor het project.
Deelt u de reactie van FMO dat het vonnis schokkend is? Hoe rijmt u de verbazing over het vonnis met de frequente waarschuwingen vanuit het maatschappelijk middenveld richting uw ministerie? Bent u het ermee eens dat deze verbazing duidt op een gebrek aan aandacht vanuit FMO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de signalen van direct betrokkenen bij deze en andere projecten van de bank?
Ik vind het afschuwelijk dat de activiste Berta Cáceres is vermoord. Het is bijzonder pijnlijk dat de CEO van een bedrijf waarin FMO heeft geïnvesteerd schuldig is bevonden aan betrokkenheid bij deze moord. Dat hij zich hieraan schuldig zou maken, was, ook gegeven de informatie van maatschappelijk organisaties, niet te voorzien voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Ten aanzien van de slotvraag van vraag 4 doe ik, hangende de lopende civiele procedure tegen FMO, geen uitspraken.
In de context van alle waarschuwingen die Berta Cáceres en COPINH aan het adres van FMO en het Ministerie van Buitenlandse Zaken hebben gemaakt ten tijde van de financiering, en de hoge risico-omstandigheden van het Agua Zarca project, hoe is het naar uw mening mogelijk dat FMO fouten heeft gemaakt in haar primaire taak om de geldstromen te monitoren? Wat heeft het ministerie gedaan om ervoor te zorgen dat de controleplicht van FMO goed werd uitgevoerd?
Het is niet vastgesteld dat FMO al dan niet fouten heeft gemaakt in de monitoring van geldstromen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, doe ik hierover hangende de lopende civiele procedure geen uitspraken.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën vinden het vanzelfsprekend van groot belang dat FMO zich houdt aan de wet- en regelgeving inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Naleving van deze wet- en regelgeving draagt bij aan de doelstelling van FMO, omdat hiermee wordt gewaarborgd dat de door FMO verstrekte financiering op de juiste plek terecht komt. Het belang van naleving is ook benadrukt in doorlopende dialoog tussen de staat en FMO. FMO staat daarnaast onder toezicht van De Nederlandsche Bank (DNB). DNB heeft als toezichthouder van FMO de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving inzake het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Deze verantwoordelijkheid is niet belegd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken of bij het Ministerie van Financiën.
Zijn naar uw mening de controlemechanismes binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken op orde? Zo nee, waar ziet u noodzaak voor verbetering? Zo ja, welke controlemechanismes zijn volgens u niet goed gevolgd?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar de tweede alinea van de beantwoording van vraag 5 en de beantwoording van vraag 7.
Welke «safeguards» moet FMO volgens u verankeren in het huidige besluitvormingsmodel, die ervoor zouden moeten zorgen dat dergelijke signalen serieus genomen worden? Welke verbeteringen in het proces zal u voorstellen?
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 5, is naleving van wet- en regelgeving ten aanzien van witwassen en terrorismefinanciering een belangrijke voorwaarde om te borgen dat de door FMO verstrekte financiering op de juist plek terecht komt.
Het is daarnaast van belang dat FMO milieu en sociale risico’s zo goed mogelijk in kaart brengt en heldere mitigerende maatregelen formuleert (in het milieu en sociaal actieplan) voordat het een investeringsbeslissing maakt. FMO doet daarom reeds een uitgebreide due diligence (een vooronderzoek met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid) bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of een klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren.
Om de signalen van de lokale bevolking hierin mee te nemen voert FMO onder andere gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s, waaronder met gemarginaliseerde groepen. Hierbij gaat FMO na of (i) de lokale bevolking goed is geïnformeerd door de klant van FMO, (ii) ze hun standpunten hebben kunnen delen met de klant en (iii) het project hun steun geniet. Daarnaast brengt FMO in kaart of het project in lijn is met de lokale wetgeving. In aanvulling hierop publiceert FMO sinds 2018 30 dagen voor contractering of voor de aanvang van een project de voorgenomen investering op haar website.
In de evaluatie van FMO, uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het Ministerie van Financiën, die ik u op 7 april jl. heb doen toekomen, worden tegelijkertijd verschillende aanbevelingen gedaan om nog beter de inbreng van de lokale bevolking mee te nemen. Zo doet de evaluator de aanbeveling om minder afhankelijk te zijn van de klant voor de informatievoorziening en meer proactief lokale betrokkenen te betrekken bij investeringen. Om invulling te geven aan deze aanbeveling zal het kabinet met FMO bezien hoe er meer gebruik gemaakt kan worden van de netwerken van Nederlandse ambassades, onder meer om contact te maken met lokale maatschappelijke organisaties en lokale gemeenschappen (zie ook de kabinetsreactie op de evaluatie).2 Ook loopt een dialoog tussen FMO en een aantal maatschappelijke organisaties over onder meer de vraag of zij hierbij een rol kunnen spelen.
Hoe draagt u er zorg voor dat FMO een gender-lens in haar beleid verankert en juist ook vrouwen de mogelijkheid geeft signalen te geven?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is continu in dialoog met FMO over het versterken van FMO’s bijdrage aan financiële inclusie en het verminderen van ongelijkheid, ook specifiek in relatie tot gender.
FMO werkt aan het toepassen van een genderlens binnen haar activiteiten en verzamelt reeds genderindicatoren voor haar investeringen. Zo worden nadrukkelijk vrouwen en mannen uit lokale gemeenschappen betrokken bij investeringen. FMO doet dit onder andere aan hand van de IFC Performance Standards,waarin wordt vereist dat mannen en vrouwen gelijke kansen tot werkgelegenheid hebben, dat vrouwen worden meegenomen in hervestigingsplanning en dat hun belangen worden beschermd. Daarnaast zet FMO in op het verschaffen van toegang tot financiering voor vrouwelijke ondernemers via lokale financiële instellingen en stimuleert FMO genderdiversiteit binnen lokale bedrijven (voornamelijk de bedrijven waar FMO aandeelhouder van is). Ook heeft FMO binnen haar investeringen aandacht voor de producten en diensten die met name vrouwelijke consumenten ten goede komen en is gendergelijkheid een onderdeel van FMO’s technische assistentie programma’s.
Verbindt u consequenties aan de steken die FMO ogenschijnlijk in het kader van de Agua Zarca-financiering heeft laten vallen, en zo ja, welke zijn dat?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, doe ik hierover geen uitspraken hangende de lopende civiele procedure.
In het algemeen is het primaire doel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken dat FMO zoveel mogelijk ontwikkelingsimpact behaalt, de milieu en sociale risico’s zo goed mogelijk in kaart brengt en deze risico’s vervolgens mitigeert. Dit is zeker van belang bij het groeiend aantal FMO-investeringen in fragiele en complexe omstandigheden, die veel IMVO-gerelateerde uitdagingen met zich meebrengen. In dergelijke omgevingen hebben bedrijven vaak nauwelijks toegang tot financiering en zijn IMVO-standaarden veelal bedroevend laag. Op deze plekken ontstaat duurzame bedrijvigheid niet of nauwelijks zonder partijen zoals FMO en zijn verbeteringen in de IMVO-omstandigheden vaak het hardst nodig.
De keerzijde van investeren in deze context is dat de kans op incidenten en zelfs misstanden er reëel is. Daarbij is elke misstand er één te veel, die zoveel mogelijk moet worden voorkomen. Het is dan ook van essentieel dat FMO de risico’s goed en tijdig in kaart brengt en monitort; de ernstige gebeurtenissen in de Agua Zarca zaak onderstrepen dit belang. Er zijn daarom lessen getrokken, die vervolgens hebben geleid tot aanscherping van het beleid van FMO omtrent IMVO. Zo is er in 2018 een ESG Performance Tracker ingesteld die FMO in staat stelt de ESG prestaties van de hoge risico klanten op relevante risico’s systematisch te documenteren en te volgen en is er een Independent Complaints Mechanism opgericht.3 Tegelijkertijd blijft er ruimte voor verbetering, zoals ook gesteld in genoemde FMO-evaluatie en de beleidsreactie hierop.4 Het kabinet is in continue dialoog met FMO over deze verbeteringen, biedt waar mogelijk ondersteuning en spreekt FMO aan wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt.
Wat is uw inzet richting de nieuwe strategie van FMO? Op welke wijze adresseert deze strategie de bestaande problemen in de aanpak van FMO omtrent repressie van lokaal activisme tegen door FMO gesteunde projecten? Op welke manier betrekt u de lessen uit Agua Zarca in dit strategieproces?
De nieuwe langetermijnstrategie (strategie 2030) wordt door FMO geformuleerd mede op basis van een dialoog met het Ministerie van Buitenlandse Zaken, het Ministerie van Financiën en de stakeholders van FMO (waaronder maatschappelijke organisaties). In deze dialoog is het IMVO-beleid een terugkerend onderwerp en daarom verwacht ik van FMO dat dit onderwerp een centrale rol krijgt binnen de langetermijnstrategie. Lessen van projecten uit het verleden zijn de afgelopen jaren meegenomen in verbetermaatregelen en worden ook meegenomen in het strategietraject. Het is van belang dat de strategie waarborgt dat FMO haar IMVO-beleid continu blijft aanscherpen op basis van de laatste inzichten en veranderende wetgeving. Dit betreft onder meer het eerder en beter opvangen van signalen van lokale stakeholders.
Bent u het ermee eens dat het van groot belang is dat de opdrachtgevers voor de moord op Berta Cáceres worden vervolgd? Ben u het ermee eens dat om dit te kunnen bereiken transparantie over het Agua Zarca project nodig is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid ervoor te zorgen dat de nabestaanden inzage krijgen in de (compliance) dossiers van FMO?
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, vind ik het van groot belang dat de opdrachtgevers voor de moord worden vervolgd, en dat deze personen een gepaste straf krijgen. Vanwege dit belang heeft de Nederlandse ambassade stappen ondernomen om dit bij de lokale autoriteiten onder de aandacht te brengen. FMO heeft mij verzekerd om in het belang van de nabestaanden zoveel mogelijk transparantie na te streven, met inachtneming van de lopende civiele procedure tegen FMO. Op dit moment zie ik, mede in het licht van de lopende civiele procedure tegen FMO, geen verdere rol voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de richting van FMO, zoals gesuggereerd in de vraag.
Bent u bereid om het onderzoek naar mogelijke opdrachtgevers van de moord te bevorderen door zoveel mogelijk inzage te geven in de cliëntanalyse van FMO en alle communicatie met zowel de medewerkers als het bestuur van het project?
Voor beantwoording van deze vraag verwijs ik graag naar de beantwoording van vraag 11.
Bent u bereid grondig onderzoek te doen naar de financiering van en de financiële terugtrekking uit het Agua Zarca project, waarbij in ieder geval wordt meegenomen welke controles er waren op de autorisatie van de betalingen aan het Agua Zarca project, wie daarvoor verantwoordelijk was en hoe het mogelijk is dat FMO de zaken zoals genoemd in het FD-artikel over het hoofd heeft gezien? Zo ja, bent u bereid in dat onderzoek het structurele karakter van dergelijke fouten bij FMO ook mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de lopende civiele procedure is een onderzoek nu niet aan de orde.
Bent u van mening dat de Nederlandse overheid alsnog verantwoordelijkheid moet nemen voor de onherstelbare materiele en immateriële schade die het project heeft veroorzaakt? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Er loopt momenteel een civiele procedure tegen FMO. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, doe ik geen uitspraken hangende deze procedure.
Wat is uw mening over de in het artikel genoemde stelling van FMO dat «een vraag die opnieuw en prangender voor ons ligt, is in hoeverre FMO nog actief kan en wil zijn in fragiele staten met ontoereikende wet- en regelgeving, waar de rule of law beperkt wordt gehandhaafd»? Bent u bereid zich in te zetten voor een gewijzigd mandaat waarbinnen FMO juist wel actief kan zijn in fragiele staten, waarbij de gemeenschappen die dienen te profiteren van economische ontwikkeling aan de basis staan van te ontwikkelen projecten? Zo ja, welke veranderingen moeten er volgens u bij FMO plaatsvinden om dit mogelijk te maken?
Het kabinet steunt het beleid van FMO om in fragiele en complexe omgevingen te investeren, omdat juist in deze omgevingen duurzame bedrijvigheid gericht op ontwikkelingsimpact zonder partijen als FMO nauwelijks tot stand komt en investeringen in het verbeteren van IMVO omstandigheden hard nodig zijn. Daarbij is het elementair dat de positieve impact voor lokale gemeenschappen wordt gemaximaliseerd. Dergelijke investeringen zijn al mogelijk binnen het mandaat van FMO.
Tegelijkertijd is het zeer complex om te opereren in een fragiele context en gaan daar IMVO- en financiële risico’s mee gepaard. Zoals in de beantwoording op vraag 9 is aangegeven, is het daarom van belang dat de risico’s in fragiele contexten zo vroeg, zo veel en zo fundamenteel mogelijk in kaart worden gebracht, dat als een investering verantwoord wordt geacht de restrisico’s worden gemitigeerd en dat FMO haar IMVO-beleid constant blijft aanscherpen op basis van geleerde lessen.
De FMO-evaluatie5 biedt een aantal concrete aanbevelingen voor deze aanscherping. Zo doet de evaluator de aanbeveling om minder afhankelijk te zijn van de klant voor de informatievoorziening en meer proactief lokale stakeholders te betrekken bij investeringen. De betrokkenheid van de lokale bevolking (die de situatie ter plaatse goed kent) is dus essentieel, evenals de samenwerking met maatschappelijke organisaties en de ambassades. Naast het mitigeren van risico’s kan deze betrokkenheid ook bijdragen aan het bestendiger maken van de businesscase en het vergroten van de ontwikkelingsimpact van een project. Desondanks is het onmogelijk om alle risico’s te mitigeren in landen waar regelgeving op het gebied van milieu en mensenrechten niet aanwezig is of niet wordt gehandhaafd. Het is belangrijk dat FMO zichzelf daarbij ook de vraag blijft stellen onder welke omstandigheden zij als ontwikkelingsbank niet meer in staat is een positief verschil te maken voor de lokale gemeenschappen.
Bent u bekend met het bericht «Streep door omstreden lening aan Hondurese bank» in het Financieel Dagblad van 19 mei 20212 over de ingetrokken lening van FMO aan de Hondurese bank FICOHSA, die wordt beschuldigd van betrokkenheid bij de financiering van Agua Zarca?
Ja. Ik ben bekend met dat bericht.
Kunt u bevestigen dat FMO geen informatie deelt over waarom is besloten de lening aan FICOHSA niet door te laten gaan en het proces waarmee dit besluit is genomen?
Ja. Ik heb van FMO begrepen dat FMO hierover geen informatie deelt.
Bent u het ermee eens dat het, juist na wat er is gebeurd in het Agua Zarca project, van groot maatschappelijk belang is om transparant te zijn over dergelijke omstreden financieringsaanvragen, juist voor het verbeteren van de omstandigheden in landen waar FMO zich op richt? Bent u bereid bij FMO aan te dringen deze informatie te delen met in ieder geval belanghebbende maatschappelijke organisaties?
Het kabinet is van mening dat het verbeteren van de transparantie voortdurend aandacht en aanpassing behoeft en dus nooit af is. Het kabinet onderstreept ook het belang van informatievoorziening en tijdige en voldoende aandacht voor potentiële negatieve gevolgen van FMO’s investeringen. Dit is onder andere van belang voor belanghebbende maatschappelijke organisaties. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is daarom in continue dialoog met FMO over verbeteringen op dit terrein en zal FMO aanspreken wanneer het van mening is dat FMO onvoldoende voortgang boekt.
De stappen die FMO de afgelopen jaren heeft gezet op dit terrein hebben er toe geleid dat FMO in de transparantiebenchmark op nummer 5 staat.7 De benchmark wordt uitgebracht door het Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat en beslaat 236 Nederlandse bedrijven.
Ik heb van FMO begrepen dat ze stappen zet voor verdere verbetering van haar transparantiebeleid. Concreet betekent dit onder andere dat FMO met ingang van het komende jaar, van nieuw gecontracteerde private equity fondsen jaarlijks de onderliggende projecten (naam, sector, land) zal publiceren op haar website. Ook gaat FMO de tijdsduur van openbaarmaking voor projecten met een hoog milieu en sociaal risico verlengen van 30 naar 60 dagen, zodat belanghebbenden meer tijd krijgen om kennis te nemen van en vragen te stellen over het voorgenomen project. In dit overzicht kan FMO vanwege de commerciële gevoeligheid geen informatie delen over projecten waarvan FMO al heeft besloten om ze niet te financieren.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen van het lid Teunissen en van Raan waarin u stelde dat er geen grote problemen zitten in de analyses op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) die door FMO worden uitgevoerd?3Bent u nu wel bereid te erkennen dat FMO structureel tekort schiet in het identificeren van risico’s van een financiering voor de lokale bevolking en hun leefomgeving, en het niet om incidenten gaat? Zo ja, welke stappen gaat u zetten om dit te verbeteren?
Ik herinner mij het antwoord en ik sta hier nog steeds achter. Er is veel geleerd van de investeringen waar problemen en misstanden ontstonden en die lessen zijn en worden meegenomen in het beleid van nu. Zie het antwoord op vraag 9 met betrekking tot een nadere duiding op het identificeren van risico’s en de te ondernemen stappen.
Het rapport 'No Forgiveness for People Like You,’ Executions and Enforced Disappearances in Afghanistan under the Taliban' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het rapport «No Forgiveness for People Like You». Executions and Enforced Disappearances in Afghanistan under the Taliban van Human Rights Watch waarin wordt gerapporteerd over gedwongen verdwijningen en executies van militair en civiel personeel, politieagenten en inlichtingenofficieren die voor de vorige Afghaanse regering hebben gewerkt?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat de Taliban haar belofte om amnestie te verlenen aan het personeel van de vorige Afghaanse regering niet nakomt en de amnestiebrief soms als lokroep gebruikt om individuen alsnog gevangen te nemen of wel te executeren? Wat voor consequenties vindt u dat deze omgang met mensenrechten moet hebben?
De berichten zijn uiterst zorgelijk, en in strijd met de amnestie die de Taliban heeft afgekondigd voor personeel van de vorige regering. De amnestie is door vertegenwoordigers van het de-facto Taliban regime herhaald in gesprekken met de internationale gemeenschap, zo ook in de gesprekken met de Nederlandse en Duitse Speciaal gezanten tijdens hun bezoek aan Kaboel op 18 november jl. De Nederlandse gezant heeft tijdens het bezoek nadrukkelijk de verantwoordelijkheid van het de-facto Taliban regime onderstreept voor het zich onthouden van en tegengaan van vergeldingsacties tegen Afghanen die met het Westen geassocieerd worden en andere kwetsbare groepen, zoals mensenrechtenverdedigers, journalisten en hun fixers, vrouwelijke gezagsdragers, en NGO-medewerkers. In reactie hebben de leiders van het Afghaanse de facto regime bevestigd zich te willen houden aan de algemene amnestie die is afgekondigd toen zij aan de macht kwamen, en de noodzaak onderschreven deze boodschap ook in Afghanistan zelf meer voor het voetlicht te brengen. Het de-facto Taliban regime heeft tevens aan de internationale gemeenschap toegezegd de situatie te onderzoeken. Vanuit de internationale gemeenschap wordt in gesprekken benadrukt dat verdere engagement sterk afhankelijk is van de implementatie van dit soort toezeggingen.
Was u reeds op de hoogte van deze verdwijningen en executies van personeel van de vorige Afghaanse regering? Zo ja, wanneer wist u hier van?
Het kabinet was via de media en andere bronnen op de hoogte van geruchten dat, hoewel er geen sprake leek van systematische vergeldingsacties, verdwijningen en executies wel degelijk voorvielen. Deze geruchten zijn echter moeilijk te verifiëren, zo ook de achtergrond of wie daarvoor verantwoordelijk zijn. Het bestaan van de geruchten was echter wel aanleiding voor de Nederlandse gezant om tijdens het Nederlands-Duitse bezoek aan Kaboel de Taliban nadrukkelijk er op te wijzen dat zij zich dienden te onthouden van dergelijke vergeldingsacties en tevens dergelijke acties van anderen dienden tegen te gaan (zie ook het antwoord op vraag 2).
Tijdens een briefing over de mensenrechtensituatie in Afghanistan in de Mensenrechtenraad op 14 december jl. gaf de VN Ondercommissaris voor Mensenrechten, Nada Al-Nashif, aan dat er geloofwaardige aanwijzingen zijn dat er sprake is van meer dan 100 moorden op Afghanen die geassocieerd worden met de voormalige Afghaanse regering of veiligheidsdiensten. Tenminste 72 daarvan worden aan de Taliban toegeschreven. Daarnaast zijn er sinds augustus tenminste 8 activisten en 2 journalisten vermoord door onbekende gewapende mannen, en heeft UNAMA bijna 60 gevallen van bedreiging, mishandeling en arbitraire detentie gedocumenteerd.
Kunt u iets zeggen over de verhoudingen tussen mannen en vrouwen in deze gedwongen verdwijningen en executies?
Sinds de val van Kabul en het uiteenvallen van informatienetwerken is het een uitdaging om betrouwbare standaarden voor de verificatie van (burger)slachtoffers te hanteren, waaronder voor UNAMA. Op basis van de beschikbare informatie lijkt het merendeel van deze geweldsincidenten zich op mannen te richten. Dat neemt niet weg dat bijvoorbeeld ook vrouwelijke officiers van justitie in angst leven slachtoffer te kunnen worden van geweld door gedetineerden – al dan niet geaffilieerd met of in naam van de Taliban.
Concrete incidenten met vrouwelijke slachtoffers zijn onder andere de moord op vijf politieagentes, waaronder een zwangere vrouw, in Kandahar, Kapisa, Ghazni en Ghor provincie waarover is bericht in internationale media. De Taliban hebben enige vorm van betrokkenheid hierin ontkend. Amnesty International heeft in oktober jl. gerapporteerd over de dood van een 17-jarig Hazara meisje in Daykundi provincie, dat als burgerslachtoffer omkwam tijdens de buitenrechtelijke executie van elf voormalig (Hazara) ANDSF-leden.
Gebruikt de Taliban geavanceerd materieel van de westerse troepen, in handen gekregen na het vertrek van de NAVO deze zomer, bij het opsporen van haar tegenstanders? Zo ja, wat voor materieel wordt er waarschijnlijk gebruikt?
De Taliban maken bij het opsporen van tegenstanders waarschijnlijk geen gebruik van geavanceerd materieel van westerse troepen. Het is echter niet uit te sluiten dat hier in het geheel geen sprake van is.
Wat betekenen deze nieuwe feiten voor de omgang met schrijnende gevallen inzake de evacuatie- en asielregelingen voor mensen die voor het Nederlands belang hebben gewerkt in Afghanistan?
De Nederlandse regering zal blijven zoeken naar wegen om uitvoering te geven aan de overbrenging van de groepen die zijn genoemd in de Kamerbrieven van 11 oktober 2021 en 16 november 2021. Hierbij is, zoals eerder aangegeven in de Kamer, ruimte voor schrijnende gevallen.
Als u deze feiten op u laat inwerken, ziet u dan een groot verschil tussen de Taliban uit de jaren ’90 en de Taliban van nu? Zo ja, op welke vlakken?
In de jaren ’90 regeerden de Taliban vijf jaar lang over het land. Nu hebben zij pas een aantal maanden de macht. Het is nog vroeg om conclusies te trekken over de manier waarop de Taliban ditmaal zullen regeren. Anders dan in de jaren ’90 hebben de Taliban controle over het gehele gebied. Binnen het leiderschap lijken ook meer krachten doordrongen te zijn van de noodzaak om het land echt te gaan besturen, vergeleken met de jaren ’90. Dit betreft echter een momentopname, en zegt in principe nog weinig over de verdere ontwikkelingen in Afghanistan. Bovendien is de Taliban geen homogene groep. Ook dat maakt het moeilijk algemene conclusies te trekken over de wijze waarop de Taliban zich manifesteert.
In de korte tijd sinds de machtsovername op 15 augustus jl. is al wel duidelijk geworden dat er op het gebied van inclusiviteit in de zelfverklaarde interim-regering vooralsnog weinig verschil lijkt met de benadering van destijds. Dat er een amnestie werd afgekondigd was voorzichtig bemoedigend, maar signalen dat de wil of het vermogen ontbreekt om die af te dwingen, zijn verontrustend.
Op het gebied van vrouwenrechten lijken er vooralsnog wel verschillen te ontstaan: basisonderwijs is in een groeiend aantal provincies voor meisjes toegankelijk en ook universitair onderwijs voor vrouwen gaat in grote delen van het land door. In enkele provincies zijn ook middelbare scholen toegankelijk voor meisjes. Vrouwen lijken in bepaalde sectoren te mogen werken en deelname van vrouwen aan het openbare leven in stedelijke gebieden is aan minder verregaande beperkingen onderhevig dan in de jaren ’90. Wel is de positie van vrouwen sterk achteruit gegaan vergeleken met de afgelopen 20 jaar. Ook dit betreft echter een momentopname en het valt niet uit te sluiten dat verdergaande maatregelen ter onderdrukking van vrouwen nog zullen volgen. Het is daarom van belang dat de internationale gemeenschap hierover heldere en eensgezinde boodschappen richting de Taliban blijft afgeven. Ook de Nederlandse en de Duitse Gezanten hebben tijdens hun bezoek aan Kaboel specifiek de verwachtingen van de internationale gemeenschap over de positie van vrouwen en meisjes met de Taliban vertegenwoordigers besproken.
Kunt u er in internationale gremia, zoals de EU en de VN, voor pleiten dat in elk contact met de Taliban, op alle niveaus (district, regionaal, nationaal) met gedisciplineerde consistentie wordt aangedrongen op het naleven van mensenrechten en dat daarbij expliciet de gedwongen verdwijningen en executies worden benoemd, inclusief het belang van het veroordelen van dit soort praktijken en een functionerend rechtssysteem?
De internationale gemeenschap is eensgezind in de zorgen over de inclusiviteit en mensenrechten van de Afghaanse bevolking, en geeft hier richting de Taliban op alle niveaus consistent heldere boodschappen over af. De Ondercommissaris voor Mensenrechten benadrukte tijdens haar briefing aan de Mensenrechtenraad op 14 december jl. dat Afghanistan, ongeacht door wie het de facto wordt geregeerd, gebonden blijft aan diens internationale verplichtingen. Tijdens het bezoek van de Nederlandse en Duitse Speciaal Gezanten aan Kaboel op 18 november jl. is nadrukkelijk over deze onderwerpen gesproken (zie ook het antwoord op vraag 2), alsmede tijdens de dialoog die de EU met vertegenwoordigers van de Taliban had op 27–28 november jl. Het rapport van Human Rights Watch was daarnaast aanleiding voor de internationale gemeenschap om een gezamenlijke verklaring uit te doen gaan op 4 december jl., waarin de Taliban wordt opgeroepen de gerapporteerde schendingen te onderzoeken en ervoor te zorgen dat de door hen afgekondigde amnestie effectief gehandhaafd wordt.
In welke mate wordt er overwogen om mogelijke financiële (non-humanitaire) hulp aan Afghanistan onderhevig te maken aan bepaalde gerichte voorwaarden zodat de Taliban de juiste stappen neemt in de richting van haar internationaal rechtelijke verplichtingen als zijnde dede facto overheid van Afghanistan?
Nederlandse ontwikkelingssteun voor Afghanistan staat momenteel on hold. Indien besloten wordt ontwikkelingssteun te verlenen, dan staat de Afghaanse bevolking daarbij centraal. Zoals aangegeven in de Kamerbrief «Toekomstige hulp aan en inzet in Afghanistan» van 16 november jl. zou eventuele hulp moeten voldoen aan specifieke voorwaarden voor dienstverlening. Zo dient steun alleen via multilaterale organisaties of ngo’s te worden verstrekt, niet (direct of indirect) via de Taliban; mag er geen inhoudelijke bemoeienis van de Taliban plaatsvinden met beleid, uitvoering en management; en dient gelijke toegang zeker gesteld te zijn voor vrouwen en meisjes. Nederland pleit er in internationaal verband voor om ondersteuning te richten op die provincies waar aan de voorwaarden wordt voldaan, met het doel om daadwerkelijke daden op het gebied van de gestelde voorwaarden te stimuleren.
Kunt u er in internationale gremia op aandringen dat de United Nations Assistance Mission to Afghanistan (UNAMA) volledige toegang tot Afghanistan moet krijgen en behouden, inclusief bezoeken aan detentiecentra, om te rapporteren over misstanden en mensenrechtenschendingen?
Ja. UNAMA moet het volledige mandaat kunnen blijven uitvoeren, inclusief bezoeken aan detentiecentra. UNAMA rapporteert reeds over de mensenrechtensituatie in Afghanistan en moet dit kunnen blijven doen.
Kunt u er daarbij op aandringen dat UNAMA publiekelijk moet kunnen rapporteren en in dialoog moet kunnen treden met de Taliban over mensenrechtenschendingen?
Ja. UNAMA treedt in contact met de Taliban en mensenrechten worden hierbij besproken. UNAMA rapporteert reeds publiekelijk over de mensenrechtensituatie in Afghanistan en moet dit kunnen blijven doen.
Kunt u er tevens op aandringen dat UNAMA alle steun krijgt die het nodig heeft vanuit de internationale gemeenschap zodat het een zo groot mogelijk politiek en moreel mandaat krijgt om haar werk zo goed als mogelijk te doen, en er daarbij in VN-verband voor pleiten dat UNAMA de benodigde middelen en personeel krijgt die het nodig heeft?
Ja. De Nederlandse regering is voorstander van een zo robuust mogelijk mandaat voor UNAMA met de benodigde middelen en personeel om dit mandaat uit te voeren. Het mandaat van UNAMA wordt in maart 2022 door de VN-Veiligheidsraad opnieuw vastgesteld. Omdat Nederland geen lid is van de VN-Veiligheidsraad, pleit Nederland actief voor een robuust UNAMA-mandaat bij partners die wel in dit forum zitting nemen. Binnen de budgettaire commissie van de VN zet Nederland zich tevens specifiek in om UNAMA te voorzien van adequate, voorspelbare financiering.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor het Kerstreces beantwoorden?
Ja.
De administratieve detentie van Palestijnen |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat momenteel meer dan 500 Palestijnen door de Israëlische staat worden vastgehouden in onbepaalde administratieve detentie, zonder aanklacht, proces of veroordeling?
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat van deze groep momenteel zes gevangenen in acuut levensgevaar verkeren omdat zij in hongerstaking zijn tegen hun onwettelijke vasthouding?
Op moment van schrijven hebben vijf van de zes gevangenen hun hongerstaking beëindigd en een overeenkomst gesloten met de Israëlische autoriteiten, waarbij hun administratieve detentie niet langer wordt verlengd. In elk geval is één van hen inmiddels vrijgelaten uit de gevangenis. De verwachting is dat de andere vier binnen enkele weken of maanden op vrije voeten worden gesteld. Of de laatste van de zes gevangenen ook een overeenkomst zal sluiten met de Israëlische autoriteiten is niet bekend.
Wat is uw reactie op deze specifieke situatie?
Nederland en de EU achten de specifieke situatie, en in bredere zin het veelvuldig gebruik van administratieve detentie, zorgelijk en onderstrepen in gesprekken met de Israëlische autoriteiten met regelmaat het belang van een eerlijke rechtsgang. Op basis van het internationaal recht is detentie om dwingende redenen van veiligheid, zonder dat dit samenhangt met een strafrechtelijk proces, geoorloofd als een uitzonderlijke maatregel. Een dergelijke detentie dient conform internationaalrechtelijke waarborgen te worden uitgevoerd, zonder willekeur. Nederland en de EU dringen aan op strikte naleving van deze waarborgen.
Erkent u dat Israël hiermee grove mensenrechtenschendingen begaat, waaronder schending van het Vierde Verdrag van Genève en het VN Verdrag tegen Foltering, dat Israël zelf geratificeerd heeft? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om deze illegale detenties in de sterkste bewoordingen te veroordelen en de Israëlische regering met klem te verzoeken om onwettig gedetineerde Palestijnen per direct vrij te laten? Zo niet, waarom niet?
De Nederlandse regering hecht aan de strikte naleving van de internationaalrechtelijke bepalingen omtrent detentie en dit wordt in de contacten met Israël op verschillende niveaus regelmatig uitgedragen. Zoals gesteld in de beantwoording van vragen 3 en 4 dringen Nederland en de EU aan op strikte naleving van de waarborgen die verbonden zijn aan administratieve detentie. Ook het afgelopen jaar is dit door zowel de EU delegatie als de Nederlandse ambassade in Tel Aviv in verschillende contacten met de Israëlische autoriteiten aangekaart. Daarnaast heeft Nederland de afgelopen jaren verschillende organisaties gesteund die zich inzetten voor de rechten van Palestijnse gevangenen in Israël, met name gericht op minderjarigen. Projecten die door Nederland gesteund worden richten zich op bescherming tegen misbruik en slechte behandeling, het recht op een eerlijk proces, en adequate voorzieningen in detentie.
Bent u bereid om binnen de Europese Unie en de Verenigde Naties een voortrekkersrol in te nemen in het veroordelen van administratieve detentie en het opleggen van sancties aan de staat Israël voor het niet vrijlaten van illegaal gedetineerde Palestijnen? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Welke middelen gaat u inzetten om administratieve detentie van Palestijnen door Israël te beëindigen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat betekenen de structurele mensenrechtenschendingen, onderdrukking van de Palestijnen en bezettingen van Palestijns grondgebied door Israël voor de Nederlandse houding ten opzichte van het Europese Associatieverdrag met Israël?
Het Associatieakkoord met Israël is een overeenkomst die als basis fungeert voor een veelomvattende dialoog met de Israëlische regering. Juist ook gevoelige thema’s, zoals schendingen van het internationaal recht door Israël, kunnen binnen het kader van het Associatieakkoord gezamenlijk worden geadresseerd door de EU en haar lidstaten, bijvoorbeeld tijdens de Associatieraden. Nederland is voorstander van hervatting van die Associatieraad, enerzijds om recht te doen aan de diepe en brede relatie tussen de EU en Israël, maar ook om gevoelige kwesties te kunnen bespreken waar we het niet over eens zijn, zoals uitbreidingen van nederzettingen, minderjarigen in detentie en uithuiszettingen.
Is Nederland bereid om op Europees niveau te pleiten voor het opbreken van dit verdrag? Waarom wel of waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Turkije dat een onderzoek naar de Nederlandse terroristensteun in Syrië hindert |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Klopt het dat Turkije inzage heeft geëist in het onderzoek naar de Nederlandse miljoenensteun aan moslimextremisten en terroristen in Syrië?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van het artikel in de NRC. Het kabinet kan niet namens of over de werkzaamheden van de Commissie van onderzoek spreken, die haar onderzoek onafhankelijk en naar eigen inzicht doet.
Op 26 maart jl. is n.a.v. het verzoek van uw Kamer de Commissie onder leiding van de heer Cammaert opgericht om onafhankelijk onderzoek te doen naar het Non Lethal Assistance (NLA) programma dat de Nederlandse regering van 2015 tot 2018 in Syrië heeft uitgevoerd.
De Commissie is nog bezig met haar onderzoek. Het rapport wordt in de herfst van volgend jaar verwacht.
Is het inderdaad zo dat de gesprekken met Syrische commandanten zijn afgeblazen, waardoor de onderzoekscommissie cruciale informatie misloopt?
Zie antwoord vraag 1.
Betekent de Turkse inmenging dat het geplande onderzoek c.q. veldwerk in Noordwest-Syrië én Turkije nu definitief van de baan is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u volledig en puntsgewijs aangeven welke eisen Turkije heeft gesteld aan het onderzoek? Is de Turkse eisenlijst onderdeel geweest van diplomatiek overleg?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit Nederland een poging gedaan om het onderzoek weer vlot te trekken? Bent u – of is de Minister-President – daarbij betrokken geweest? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Turkije pas een week van tevoren werd geïnformeerd over het onderzoek? Zo ja, waarom werd voor deze opmerkelijke strategie gekozen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid Turkije publiekelijk te veroordelen als ze het onderzoek naar de Nederlandse terroristensteun blijven frustreren met onacceptabele eisen?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u eindelijk dat Turkije geen bondgenoot is maar een islamitische poppenspeler die moslimextremisten en terroristen nog steeds naar hartenlust inzet?
Het kabinet hecht belang aan de bilaterale relatie met NAVO-Bondgenoot Turkije. Met Turkije wordt samengewerkt op voor Nederland belangrijk terreinen als migratie, economie en veiligheid, waaronder terrorismebestrijding. In algemene zin geldt dat er in de relatie tussen Nederland en Turkije ruimte is voor constructieve samenwerking, maar ook voor het benoemen van zaken waar we het niet over eens zijn of waarover zorgen bestaan. Hierbij wordt altijd meegewogen hoe Nederlandse belangen zo effectief mogelijk kunnen worden behartigd.
Wilt u deze vragen uiterlijk 48 uur voor de begrotingsbehandeling van Buitenlandse zaken beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording is binnen het gevraagde termijn opgesteld.
De situatie in Tigray (Ethiopië) en de humanitaire crisis die daar plaatsvindt. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ben Knapen (minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het laatste situatie-rapport van het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (UNOCHA) aangaande de humanitaire situatie in Noord-Ethiopië?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe beoordeelt u de bevindingen beschreven in dit rapport?
Het rapport beschrijft een zeer zorgelijke situatie, en die zorgen nemen alleen maar toe. De humanitaire situatie is zeer slecht. Volgens het rapport bevinden zeker 400.000 mensen zich in de hoogste classificatie van voedselonzekerheid.2 Dit aantal stijgt snel. Volgens schattingen van Europese Commissie (DG ECHO) en USAID zullen dat binnenkort al 1 miljoen mensen zijn. Van alle mensen wereldwijd in hongersnood (de hoogste VN-classificatie voor voedselonzekerheid), bevindt momenteel 80% zich in Tigray. Dit is een direct gevolg van obstakels die worden opgeworpen waardoor de aanvoer van humanitaire hulp richting de regio stokt. De Secretaris-Generaal van de VN heeft de situatie in de VN-Veiligheidsraad beschreven als een «de facto blokkade». Honger wordt daarmee gebruikt als oorlogswapen. Nederland veroordeelt dat ten sterkste.
De VN en andere humanitaire organisaties ontbreekt het in Tigray volgens het UNOCHA-rapport aan voorraden, brandstof, contant geld, elektriciteit en communicatiemiddelen. Deze zijn essentieel voor hulporganisaties om hun werk te kunnen doen. Nederland is ook zeer bezorgd over de enorme prijsstijgingen in Noord-Ethiopië als gevolg van deze blokkade, waardoor de kosten voor essentiële levensmiddelen en brandstof met wel 2.300% gestegen zijn.3
Klopt het dat het conflict in Tigray zich verspreid over aangelegen gebieden in Ethiopië, en wat zegt dat over de stabiliteit van het land en de zittende federale regering?
De oorlog beperkt zich inderdaad niet meer tot Tigray maar treft nu ook de omliggende regio’s Afar en Amhara. Milities uit andere delen van het land zijn opgeroepen om te vechten in Tigray.
Het conflict kent in steeds sterkere mate een etnische dimensie, met toegenomen polarisering tussen bevolkingsgroepen. Dit vormt een bedreiging voor de sociale cohesie van het land met 115 miljoen inwoners. Ook de economische situatie is, als gevolg van onder meer het conflict, danig verslechterd. Al deze ontwikkelingen komen de stabiliteit in het land niet ten goede. De recente verkiezingen, die door oppositie in meerdere regio’s werd geboycot, hebben wel een duidelijke overwinning voor de partij van de zittende premier Abiy Ahmed opgeleverd. Hij is op 4 oktober aan een nieuwe ambtstermijn van vijf jaar begonnen.
Deze ontwikkelingen onderschrijven nogmaals de noodzaak om het conflict op vreedzame wijze te beëindigen. Dat is de beste manier om de stabiliteit en integriteit van het land te bewaken. Hiervoor is de medewerking van zowel de oppositiebeweging TPLF, als de federale regering van Premier Abiy vereist.
Wat voor concrete afspraken zijn er zowel op bilateraal als multilateraal verband gemaakt met de federale regering in Ethiopië, het Volksbevrijdingsfront van Tigray (TPLF) en de regering in Eritrea, om de situatie in Ethiopië te verbeteren?
Het is tot op heden niet gelukt om concrete afspraken te maken met de genoemde conflictpartijen om te komen tot een vreedzame beëindiging van het conflict.
Er zijn door de VN en andere humanitaire actoren wel op diverse momenten afspraken gemaakt met de Ethiopische overheid over humanitaire hulp. Toezeggingen worden in de praktijk niet altijd nagekomen en met regelmaat worden nieuwe obstakels opgeworpen. Zo poogt de EU, aanvullend op vervoer over de weg, om een luchtbrug op te zetten die via het vliegveld van Addis Ababa hulpmiddelen moet vervoeren naar Tigray. Ondanks een akkoord hierover met de Ethiopische autoriteiten zijn er sinds begin september slechts twee vluchten uitgevoerd.
Donoren, waaronder Nederland, zijn voortdurend in contact met de Ethiopische regering over de toevoer en verlening van humanitaire hulp. De plicht op basis van het humanitair oorlogsrecht om onpartijdige humanitaire hulp aan burgers in nood toe te laten en te faciliteren, met inachtneming van de humanitaire principes, staat daarbij wat Nederland betreft niet ter discussie.
Humanitaire actoren ter plaatse in Tigray, waaronder de VN, hebben tevens contact met TPLF als de facto machthebbers in het overgrote deel van de Tigray regio.
Eritrese troepen hebben zich inmiddels teruggetrokken uit grote delen van Tigray, hoewel zij in grensgebieden nog altijd aanwezig zijn. De Tigrese bevolking heeft zich in het algemeen teruggetrokken naar gebieden onder controle van TPLF, waardoor coördinatie met de regering van Eritrea ten behoeve van humanitaire toegang minder relevant is geworden.
Is er op dit moment sprake van een dialoog tussen de federale regering en het TPLF? Zo ja, wat wordt er besproken?
Ondanks herhaalde oproepen daartoe van de EU en VN, is op dit moment geen dialoog tussen de genoemde partijen. Beide partijen lijken in te zetten op een militaire oplossing van het conflict. Na de inauguratie van de regering op 4 oktober jl. zijn het federale leger en regionale milities een nieuw militair offensief gestart.
Volgens de Verenigde Naties hebben meer dan 400.000 mensen te kampen met hongersnood en staan 1,8 miljoen mensen in Tigray op de rand van de hongersnood; op welke manier zet Nederland zich op het moment in voor deze mensen en op welke manier zal Nederland dit structureel blijven doen?
Nederland zet zich in voor mensen in hongersnood door via ongeoormerkte, meerjarige, flexibele financiering bij te dragen aan het werk van humanitaire organisaties. Nederland heeft inmiddels, via het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN, de Dutch Relief Alliance (DRA), het Nederlandse Rode Kruis en het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in totaal ruim EUR 15 miljoen bijgedragen aan humanitaire hulp. Het betreft zowel hulp in Ethiopië, als hulp ten behoeve van de opvang van Ethiopische vluchtelingen in Soedan.
Nederland zet tevens in op actieve humanitaire diplomatie, dat tot doel heeft dat humanitaire hulp mensen in nood kan bereiken. Nederland zal zich hiervoor structureel in blijven zetten. Dit gebeurt zowel gezamenlijk met andere donoren ter plaatse, als op hoofdstedelijk niveau.
Tijdens een onderhoud met de Ethiopische Vicepremier Mekonnen, in de marge van de Algemene Vergadering van de VN op 24 september jongsleden, heeft Minister-President Rutte opgeroepen tot ongehinderde humanitaire toegang en een staakt-het-vuren.
Nederland zet zijn diplomatieke kanalen ook in om het essentiële werk van de VN en humanitaire NGOs te ondersteunen, inclusief de toegenomen vijandige retoriek jegens hulpverleners. Zowel individueel als in Europees verband heeft Nederland zich bijvoorbeeld in sterke bewoordingen uitgesproken tegen de recente uitzetting van zeven hooggeplaatste VN-medewerkers door de Ethiopische regering.
Volgens het Wereldvoedselprogramma van de Verenigde Naties zijn er sinds 12 juli 445 vrachtwagens met humanitaire voorzieningen de Tigray-regio ingereden, waarvan er slechts 38 zijn teruggekeerd. Volgens hetzelfde VN-Wereldvoedselprogramma zijn deze verdwijningen de voornaamste belemmering om deze humanitaire crisis te bestrijden. Hoe beoordeelt u deze situatie?2
De berichtgeving van het Wereldvoedselprogramma (WFP) is mij bekend. Volgens UNOCHA ligt een aantal redenen ten grondslag aan het feit dat deze trucks, die door WFP gehuurd worden van commerciële transporteurs, na aankomst in Tigray niet terugkeren. Chauffeurs van Tigrese afkomst keren vaak niet terug uit angst voor intimidatie tijdens de terugreis, en blijven liever in Tigray. Ook wordt deze chauffeurs niet toegestaan voldoende brandstof uit Addis Ababa mee te nemen voor de terugreis. Dat is deel van de voortdurende obstakels die worden opgeworpen op humanitaire hulp.
Het WFP berichtte recent dat eind september een groter aantal trucks weer was teruggekeerd, in totaal inmiddels 100.
Hoe beoordeelt u het feit dat Tigray, zowel via hulpverlening, telecommunicatie als het bankensysteem, is afgesneden van de rest van Ethiopië en de wereld? Ziet u mogelijkheden voor het heropenen van internet en mediakanalen?3
Dat is een zeer zorgelijk feit, en vormt onderdeel van wat de Secretaris-Generaal van de VN Guterres, een «de facto blokkade» van de regio heeft genoemd. EU Commissaris voor Humanitaire Hulp en Crisismanagement Lenarčič heeft het systematisch afsnijden van Tigray van zowel hulp, als telecommunicatie en het bankensysteem, beschreven als een «belegering». Nederland benadrukt, waar mogelijk, het belang van onmiddellijke heropening van telecommunicatie voorzieningen en het bankensysteem. Dit is technisch ook eenvoudig te doen.
Welke rol kan Nederland spelen om het conflict in Tigray te de-escaleren en de gevolgen voor de bevolking in de nasleep van het conflict te ondervangen?
Nederland steunt de inzet van de nieuwe gezant van de Afrikaanse Unie, voormalig Nigeriaans president Obasanjo, in zijn pogingen de partijen met elkaar in dialoog te laten gaan. Ook is Nederland actief betrokken bij gesprekken over de opzet en mogelijke financiering van een Nationale Dialoog, die de grondoorzaken van het conflict zal moeten adresseren.
Tegelijkertijd is de ruimte voor dialoog op dit moment klein, nu de federale regering een nieuw militair offensief heeft ingezet. Een verdere intensivering van het conflict zal de nu al catastrofale humanitaire situatie verder doen verslechteren. Daarom is de Nederlandse inzet er in de eerste plaats op gericht humanitaire hulp Tigray binnen te krijgen en om in EU en VN-verband de druk op de partijen op te voeren om wel te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict. Nederland heeft tijdens de RBZ van juli het voorstel gesteund van Hoge Vertegenwoordiger Borrell om sancties op te leggen aan alle partijen die humanitaire hulp blokkeren, een politiek proces frustreren, en mensenrechtenschendingen begaan. Daar was indertijd niet voldoende steun voor in de Raad.
Inmiddels is de situatie verder verslechterd, en is duidelijk geworden dat er sprake is van een de facto blokkade van de Tigray regio. Ook zijn er nieuwe berichten over grootschalige mensenrechtenschendingen door alle partijen. Nederland zal dan ook wederom pleiten voor sancties tijdens de aankomende RBZ van 18 oktober. Tegelijkertijd lijkt er bij een aantal lidstaten nog altijd twijfel over de inzet van het sanctie-instrument. Nederland blijft in voortdurende dialoog met EU-partners over de mogelijke inzet van alle EU-instrumenten die de partijen kunnen doen bewegen om te kiezen voor een politieke oplossing van het conflict.
Het is voor Nederland wel van belang dat bij pogingen om druk op te voeren op de strijdende partijen, de Ethiopische bevolking zo veel mogelijk ontzien wordt. Onderdeel hiervan vormt het besluit om steun aan grote nationale ontwikkelingsprogramma’s waar Nederland aan deelneemt, voort te zetten. Wel zal financiering waar mogelijk niet langer rechtstreeks via de Ethiopische overheid lopen. Nederland ondersteunt daarmee ook actief de inzet van EU-Commissaris Urpilainen tot versterkte coördinatie van de manier waarop donoren, inclusief Internationale Financiële Instellingen, omgaan met hun financiering in relatie tot het conflict in Tigray.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voorafgaand aan de aankomende Raad Buitenlandse Zaken van 14 oktober beantwoorden?
Ja.
De evacuatie uit Afghanistan |
|
Kati Piri (PvdA), Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Herinnert u zich dat u naar aanleiding van het Volkskrant-artikel de correspondentie tussen de Nederlandse ambassadeur in Kabul en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Kamer stuurde?1
Ja.
Kunt u alle schriftelijke communicatie tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen?
Ja, deze wordt beschikbaar gesteld met de verzending van deze Kamervragen2. In de stukken zijn, conform de Rijksbrede beleidslijn, delen gelakt. Het gaat in het bijzonder om:
Daar waar concepten zijn aangetroffen zijn de eindversies vrijgegeven, tenzij die reeds eerder verstrekt zijn.
Kunt u alle gespreksverslagen van telefoongesprekken tussen enerzijds de ambassadeur en de plaatsvervangend ambassadeur van Nederland en anderzijds het ministerie en/of de regering vanaf 1 augustus tot nu aan de Kamer doen toekomen (zoals van het telefoongesprek tussen de Minister en de plaatsvervangend ambassadeur op 13 augustus)?
Alle bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken beschikbare verslagen van overleggen worden met de verzending van deze Kamervragen beschikbaar gesteld. Er zijn geen gespreksverslagen van telefoongesprekken. Dat geldt ook voor het bewuste telefoongesprek van 13 augustus.
Zijn er behalve de smeekbedes over het lot van het lokale personeel van de ambassade in Kabul en het verzoek die met hun familie te evacueren, nog andere verzoeken gedaan zoals het verzoek om militaire bescherming, die veel ambassades van andere landen wel kregen? Zo ja, wilt u deze verzoeken aan de Kamer doen toekomen?
Met de lokale staf is vanaf december 2020 meermaals gesproken over de situatie in Afghanistan en meer specifiek hun eigen zorgen daaromtrent. Er is door hen en de diplomatieke staf niet gevraagd om militaire bescherming en voor zover bekend boden andere ambassades die ook niet. Op de ambassade in Kaboel was wel fysieke beveiliging aanwezig voor de compound. Daarnaast leverde de BSB persoonsbeveiliging voor de uitgezonden staf. Dit is al jarenlang zo, omdat Kaboel een hoog-risico post is.
Op 16 augustus heeft de ambassade in Kaboel aangeraden militaire capaciteit beschikbaar te stellen voor extra bescherming. Zoals in het feitenrelaas is aangegeven, vertrok daags daarna (17 augustus) een militair team van speciale eenheden via Islamabad richting Kaboel.
Heeft het kabinet op enig moment ook overwogen om geen militairen te sturen, maar wel private militaire subcontractors in te huren? Zo ja, waarom is dat niet aan de Kamer meegedeeld?
Nee. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat bij de uitvoering van dynamische beveiliging het geweldsmonopolie bij de staat hoort te liggen. Zo heeft het kabinet dit ook met uw Kamer gecommuniceerd naar aanleiding van het AIV-advies over inzet civiele dienstverleners in operatiegebieden, (25-04-2008, Kamerstuk 31 200 X, nr. 116). Het uitgangspunt voor het Nederlands beleid is dat het geweldsmonopolie te allen tijde bij de Staat berust en dat civiel personeel onder geen beding wordt ingezet voor offensieve taken. Inhuur van private militaire subcontractors in deze uiterst volatiele/dreigende situatie was geen optie, omdat noodzakelijk (offensief) optreden met geweld een risico was.
Herinnert u zich de belofte van 15 januari om de besluitenlijsten van de ministerraad te publiceren, iets wat sinds april dit jaar ook gebeurt?
Ja.
Kunt u aangeven waarom u de algemene aanwijzingen inzake aangelegenheid van de ministerraad en de onderraden nog niet heeft aangepast om rekening te houden met de nieuwe werkwijze?
De algemene aanwijzingen inzake aangelegenheden van de ministerraad en de onderraad zijn in 1989 vastgesteld en sindsdien niet meer aangepast. In de bestaande praktijk hebben ze geen betekenis meer.
Kunt u de besluitenlijsten van de bewindspersonenoverleggen, de onderraden en de ministerraad op de punten over Afghanistan in de periode 1 augustus tot 20 september aan de Kamer doen toekomen?
De besluitenlijsten van de ministerraad in de periode 1 augustus tot 20 september 2021 zijn te raadplegen op rijksoverheid.nl. Via de openbare besluitenlijsten van de ministerraad worden ook de conclusies van de onderraden en de ministeriele commissies openbaar. Van bewindspersonenoverleggen worden geen besluitenlijsten opgesteld.
Indien u de besluiten, die over de evacuatie uit Afghanistan genomen zijn, niet met de Kamer wilt delen, hoe kan de Kamer dan haar controlerende taak effectief uitoefenen?
De besluiten die ten tijde van de Afghanistan-crisis door de individuele bewindspersonen zijn genomen, al dan niet in overleg met een of meer collega’s, zijn de Tweede Kamer gemeld in Kamerbrieven en het feitenrelaas.
Indien u de besluitenlijsten niet wilt delen met de Kamer, dan kunt u dit alleen doen met een beroep op het belang van de staat (artikel 68 Grondwet). Wilt u, indien u dat beroep wenst in te roepen, aanduiden wat het belang van de staat in deze is en wilt u dat dan expliciet voorleggen aan de gehele ministerraad en het besluit dat daarover genomen wordt meedelen aan de Kamer?
Aangezien de besluitenlijsten van de ministerraad te vinden zijn op internet is er geen enkele reden waarom de Kamer daar niet over zou kunnen beschikken.
Bij welke gelegenheden hebben andere bondgenoten aangeboden aan Nederland om te helpen bij evacuatie, bijvoorbeeld met plekken in vliegtuigen, met hulp over land of op andere wijze? Kunt u daarvan een lijst geven van de verzoeken of aanbiedingen en aangeven of Nederland daarvan gebruik gemaakt heeft?
Op 11 juli was er een bericht van de Franse ambassadeur over een door Frankrijk geregelde charter waarvan Europese landen in Kaboel vonden dat die te vroeg kwam. Er gingen op dat moment namelijk nog reguliere commerciële vluchten van en naar het vliegveld in Kabul. Bondgenoten hebben voor de val van Kaboel geen andere aanbiedingen gedaan. Tijdens de evacuatieoperatie eind augustus is er intensief met andere landen samengewerkt, met name met de Belgische en Duitse collega’s. Er waren C-17 vluchten die vanuit Tbilisi vlogen en openstonden voor alle deelnemende landen. Ook hebben onder andere Duitsland en Frankrijk tijdens die periode in breder verband aangegeven stoelen aan te bieden aan EU-burgers en directe familieleden. Zonder dat er sprake was van formele aanbiedingen was er in de praktijk sprake van een continue luchtbrug vanaf de luchthaven in Kaboel, waarbij Europese burgers en Afghanen die op lijsten stonden, die binnen de luchthaven geraakten meegenomen werden door andere lidstaten. Dit werd ter plekke met elkaar afgesproken tussen de evacuatieteams van de verschillende landen. Er bestond ook een internationaal coördinatiecentrum daartoe op het vliegveld. Ook Nederland heeft onderdanen van andere lidstaten meegenomen wanneer er plek was op onze vluchten en andersom is dit ook gebeurd.
Zijn er in Europees verband afspraken gemaakt over welke landen welke tolken van de EUPOL-missie in Afghanistan evacueren? Zo ja, kunt u nader duiden hoe en hoeveel van de tolken die voor Nederland hebben gewerkt geëvacueerd zijn?
Nederland heeft eind juli/begin augustus meermaals bij EDEO gevraagd om inzage in lijsten of andere gegevens die voorhanden waren t.a.v. de tolken die in dienst van een EUPOL-missie gewerkt hadden. Daarop is aangegeven dat EU vanwege AVG-regels niet in staat was deze gegevens met lidstaten te delen. Nederland heeft zich eind juli/begin augustus in EU-verband bovendien ervoor ingezet om te komen tot coördinatie en afspraken aangaande de verzoeken van tolken en andere medewerkers van de EUPOL-missies. Door de snelle ontwikkelingen in Afghanistan zijn dergelijke afspraken niet van de grond gekomen. Nederland koos er vanwege de hoge urgentie ondertussen wel voor de verzoeken van EUPOL tolken in behandeling te nemen. Ondanks dat er geen directe contractuele verbintenis was tussen de Nederlandse overheid en de Afghaanse tolken en ander personeel dat in dienst was van de EU-missie heeft het kabinet besloten de tolkenregeling toe te passen voor de tolken in dienst van de EUPOL-missie.
Mede naar aanleiding van het gewisselde tijdens het commissiedebat JBZ-Raad van 6 oktober jl. heeft de Staatssecretaris van JenV wederom en marge van de JBZ-Raad van 8 oktober jl. bij de Europese Commissie navraag gedaan naar een beschikbare lijst of overzicht. Eveneens is via de permanente vertegenwoordiging in Brussel nogmaals navraag gedaan naar de beschikbaarheid van een lijst of overzicht. Een dergelijk overzicht is inmiddels ontvangen. Het is, ook na navraag, niet duidelijk op welke wijze deze lijst tot stand is gekomen en welke keuzes daarbij zijn gemaakt. De tolken op het door de EU verstrekte overzicht waren op een enkeling na reeds bij ons bekend. Nederland heeft van ongeveer 40 EUPOL tolken een hulpvraag ontvangen. Hiervan hebben inmiddels zo’n 30 tolken Afghanistan verlaten. Rond de 10 tolken bevinden zich in cumstan en kunnen onder de tolkenprocedure naar Nederland worden overgebracht als de mogelijkheid daarvoor zich aandient. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor de enkele tolken op de EU-lijst die ons niet eerder bekend waren.
Klopt het dat de Europese instellingen lijsten hebben van de tolken? Zo ja, heeft Nederland die lijsten opgevraagd om te bepalen wie wel en wie niet voor evacuatie in aanmerking komt en heeft Nederland alle tolken die in aanmerking komen actief benaderd? Zo ja, op welke manier?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is daarnaast uw reactie op het Volkskrant-artikel, waarin grote Nederlandse hulporganisaties aangeven overzichtelijke lijstjes te hebben van mensen die in lijn met de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) in aanmerking komen voor evacuatie?2
In de evacuatiefase is nauw contact onderhouden met Nederlandse NGO’s die lijsten overlegden van medewerkers en contacten die geëvacueerd dienden te worden. Als gevolg daarvan zijn onder hoge tijdsdruk onder andere circa 40 mensenrechtenverdedigers (onder wie enkele vrouwenrechtenverdedigers), circa 125 NGO-medewerkers en circa 90 personen die met Nederlandse media hadden gewerkt, geëvacueerd, zoals bericht in de Kamerbrief van 14 september (Kamerstuk 27 925, nr. 808). Voor de verdere samenwerking met Nederlandse hulporganisaties voor wat betreft de speciale regeling om overkomst naar Nederland te faciliteren voor een aantal bijzondere groepen verwijst het kabinet u naar de Kamerbrief die 11 oktober de Kamer toegegaan is.
Kunt u aangeven op welke manier u zich, gezien de situatie in Afghanistan, blijft inzetten voor de evacuatie, eventueel via derde landen, van de volgende groepen: de tolken van defensie en hun familieleden, de tolken van EUPOL en hun familieleden, mensen met een Nederlands paspoort en hun familieleden, oud-Defensiepersoneel, en andere groepen onder de motie-Belhaj? Kunt u van elke van deze groepen aangeven hoe groot die nog is en welke voortgang gemaakt is die mensen uit Afghanistan te krijgen?
Het kabinet blijft zich actief inspannen om ook de komende periode mensen die daarvoor in aanmerking komen uit Afghanistan of via de buurlanden naar Nederland over te brengen. Voor nadere informatie hierover verwijst het kabinet u naar de brief die de Kamer op 11 oktober toegegaan is.
Kunt u aangeven welke afspraken er met de VN gemaakt zijn over overdracht van de namen in de emailbox en hoe die mensen benaderd en geholpen gaan worden? Acht u die afspraken toereikend voor de noodsituatie waarin die mensen zich bevinden?
Het onverkort overdragen van gegevens uit de mailbox is vanwege AVG-beperkingen niet mogelijk. Het kabinet heeft de afgelopen weken verkennende gesprekken gevoerd met UNHCR en IOM. UNHCR en IOM delen de zorg van het kabinet over de noodzaak van bescherming van kwetsbare Afghanen. Tegelijkertijd geven zij aan dat zij op dit moment geen specifieke ondersteuning kunnen bieden aan Nederland (en andere landen) hierin. UNHCR is gehouden aan het mandaat dat in principe alleen ziet op vluchtelingen (die zich per definitie buiten hun herkomstland bevinden). Daar komt bij dat UNHCR en IOM alleen in Afghanistan kunnen opereren met expliciete toestemming van de Taliban. Het kabinet hecht eraan het gesprek met beide organisaties voort te zetten en doet dit ook samen met andere landen die eveneens op zoek zijn naar mogelijkheden om kwetsbare Afghanen beter te beschermen.
Hoe is geborgd dat de onderzoekers die onderzoek gaan doen naar de evaluatie toegang hebben tot alle documenten, inclusief van de ministerraad, en onafhankelijk hun werk kunnen doen?
Een onafhankelijke externe commissie van tijdelijke aard om onderzoek toe doen naar de crisisaanpak inclusief de evacuaties van de afgelopen periode zal door het kabinet worden ingesteld. Bij het instellen van de commissie wordt ook een voorzitter benoemd. Het is daarna aan de voorzitter om de verdere samenstelling van de commissie te bepalen, en de kandidaten te kiezen en te benaderen. Daarmee wordt de onafhankelijkheid van de commissie geborgd.
Het instellingsbesluit voor deze commissie komt uw Kamer spoedig toe. Het instellingsbesluit vormt de juridische basis voor de onafhankelijke commissie en de onafhankelijkheid wordt hierin ook nadrukkelijk gegarandeerd. Verder wordt in het instellingsbesluit onder andere vastgesteld dat de verlangde medewerking en toegang tot informatie aan de commissie wordt verleend, en de voorwaarden waaronder toegang tot informatie aan de onderzoekscommissies wordt verleend. In het instellingsbesluit zal ook de toegang tot documenten die in de ministerraad zijn besproken, worden voorzien.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk en individueel beantwoord, met uitzondering van twee vragen omdat dat de duidelijkheid van het antwoord ten goede kwam.
Vaccindonaties aan de WHO voor lage-inkomenslanden |
|
Lisa Westerveld (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Nederland geeft nog geen vaccins aan WHO», uit hetNederlands Dagblad van 16 september 2021?1
Ja.
Klopt het dat Nederland nog geen harde toezeggingen heeft gedaan aan COVAX op het gebied van vaccindonaties voor lage-inkomenslanden? Zo ja, waarom niet? Wat heeft Nederland precies toegezegd rond het «voornemen» om 20 miljoen vaccins te doneren? Is daar een datum aan verbonden?
Nee, die toezeggingen zijn wel hard. Middels donatiemandaten heeft Nederland opdracht gegeven een groot deel van die vaccins waar Nederland dit jaar nog recht op heeft, maar nog niet geleverd zijn, aan Covax te doneren. In totaal gaat dit om 22 miljoen doses AstraZeneca, BioNTech/Pfizer, Janssen en Moderna. Daarnaast worden al geleverde vaccins bilateraal gedoneerd. Tot nog toe zijn zo’n 2,5 miljoen vaccins bilateraal gedoneerd; naar verwachting komen daar de komende weken nog eens 4,5 miljoen doses bij. Daarmee wordt tevens ruim voldaan aan de doelstelling dit jaar minstens zoveel vaccins te doneren als we zelf gebruiken («Get one – Give one»).
Erkent u dat het eerlijk delen van schaarse vaccins in de wereld iets anders inhoudt dan alles voor jezelf houden en aan het eind kijken wat je toch niet kunt gebruiken, en daarom makkelijk weg kunt geven? Waarom kiest u tot nu toe, ondanks alle mooie woorden over het belang van internationale solidariteit, voor die laatste optie? En bent u bereid om nu alsnog een harde toezegging te doen en zo snel als mogelijk ook daadwerkelijk vaccins te leveren aan COVAX?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 is een harde toezegging al gedaan. Een eerlijke wereldwijde verdeling van coronavaccins is van groot belang, zowel vanuit een moreel als een gezondheids- en economisch perspectief. De sociaaleconomische kosten van het achterblijven van de vaccinatiegraad in lage- en middeninkomenslanden zijn groot. Daarom heeft Nederland financieel bijgedragen aan ACT-A en COVAX, en doneert Nederland minstens zo veel vaccins als het zelf gebruikt («Get one – Give one»).
Hoe reflecteert u op het feit dat andere rijke landen al wel harde toezeggingen hebben gedaan voor vaccindonaties aan COVAX? Wat is de reden dat deze landen een andere afweging maken dan Nederland?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 heeft Nederland harde toezeggingen gedaan aan COVAX en worden ook aanzienlijke bilaterale donaties gedaan. Daarmee haalt Nederland ruim de beloofde «Get one – Give one». Verhoudingsgewijs doneert Nederland daarmee ongeveer evenveel als landen als Duitsland en de VS. Ik hecht eraan hier te benadrukken dat Nederland er op dit moment voor kiest om al ons surplus te doneren. Reden dat we hiervoor kiezen is dat Nederland het als verantwoordelijkheid voelt bij te dragen aan het bestrijden van de wereldwijde crisis. Dat doen we omdat we ons betrokken bij de rest van de wereld en kwetsbaren in het bijzonder, maar ook omdat het vanuit
volksgezondheidsoverwegingen van belang is om de pandemie ook elders in de wereld te bestrijden. Bovendien is het ook een Nederlands belang dat de mondiale economie zo snel als mogelijk kan herstellen.
Hoe groot is de Nederlandse vaccinvoorraad momenteel? En hoeveel vaccins worden er dagelijks weggeprikt? Is de verhouding tussen beschikbare voorraad en huidige benodigdheden anders in rijke landen die wel vaccins toezeggen of leveren aan COVAX?
Het RIVM heeft momenteel ongeveer 7,5 miljoen vaccins op voorraad liggen in de centrale opslag. Hiervan worden circa 3,5 miljoen doses aangehouden om de huidige vaccinatiecampagne en de geplande boostercampagne af te kunnen ronden, en voor een noodzakelijke reservevoorraad. Er worden op dit moment in Nederland ongeveer 125.000 prikken per week gezet. Reeds aan Nederland geleverde vaccins kunnen niet aan COVAX worden gedoneerd. De komende weken zullen we nog circa 4 miljoen vaccins bilateraal doneren uit de nationale voorraad. De voorraad die andere landen aanhouden is van vele factoren afhankelijk; ik heb daar geen zicht op.
Heeft Nederland daarnaast nog bestellingen voor vaccins uitstaan? Zo ja, voor hoeveel doses en op welke termijn? Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van COVAX om de plek van Nederland vooraan in de rij te ruilen met lage-inkomenslanden die veel verder naar achteren staan in de rij en tegelijkertijd een zeer lage vaccinatiegraad hebben? Zo nee, waarom niet?
Niet alle doses waar Nederland nog recht op heeft, zullen in 2021 nog geleverd worden. Naar verwachting zullen we dit jaar nog circa 22 miljoen doses tegemoet kunnen zien. Deze moeten zoveel mogelijk direct vanuit de fabriek aan COVAX geleverd gaan worden. Er zijn ook vaccins ingekocht voor de periode 2022/2023 (met name BionTech/Pfizer en Moderna). Bij deze inkoop zijn we uitgegaan van een voorzorgsprincipe. We willen over voldoende vaccins beschikken om in deze periode de hele Nederlandse bevolking boven de 12 volledig te kunnen vaccineren, mocht de Gezondheidsraad dit adviseren. Van deze volumes staat nog niet vast of en in welke mate deze in de komende jaren in Nederland ingezet zullen gaan worden. Over de mogelijkheden om ook deze vaccins te kunnen doneren, zal ik uw Kamer later nog separaat informeren. De plek van Nederland in de rij ruilen met andere landen levert in mijn ogen niets op: de vaccins die Nederland nu zou doneren, zouden in dat geval door COVAX (opnieuw) worden aangekocht, en de vaccins die dan op een later moment alsnog aan Nederland worden geleverd, zouden wij dan weer ter donatie afstaan.
Wat is de reden dat COVAX niet in de buurt komt van het doel van 1,8 miljard vaccins voor lage-inkomenslanden tegen het eind van 2021? Welke rol speelt de houding van rijke landen zoals Nederland, die weigeren om vaccins te delen, hierbij?
COVAX verwacht het gestelde doel in maart 2022 te behalen: drie maanden later dan gepland. De CEO van Gavi geeft twee oorzaken voor deze vertraging: de beschikbaarheid van vaccins omdat deze zijn gereserveerd en het exportverbod van India op vaccins, waardoor één van de grootste leveranciers van COVAX niet kon leveren. Dit exportverbod is per oktober opgeheven en COVAX hervat momenteel onderhandelingen met producenten aldaar. Om de beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden te vergroten, is het belangrijk dat landen met grote voorraden hun surplus delen. Daarom zijn donaties in natura nu essentieel. Als gezegd zal Nederland hierbij nadrukkelijk zijn rol spelen. Daarnaast is het belangrijk de productiecapaciteit van vaccins op te schroeven.
Wat zijn de gevolgen van het feit dat vaccinleveringen aan arme landen ernstig achterblijven? Kunt u daarbij ingaan op de sociaaleconomische gevolgen in lage-inkomenslanden, maar ook op de gevolgen voor de wereldeconomie, en voor het risico op het ontstaan van nieuwe besmettelijke varianten?
Alleen als COVID-19 wereldwijd wordt aangepakt kan deze pandemie effectief worden bestreden. Daarom moet nu vooral worden ingezet op de beschikbaarheid van vaccins en andere COVID-19-producten in landen die achterblijven. Een virus kent immers geen grenzen en ongecontroleerde verspreiding van infectie kan ervoor zorgen dat er steeds nieuwe mogelijke resistentere virusvarianten ontstaan.
Vooral lage-inkomenslanden met een lage vaccinatiegraad ondervinden de schadelijke gevolgen van het voortduren van de pandemie. Daarbij zijn vooral ook de secundaire effecten van de pandemie ingrijpend en schadelijk. Zo konden 1.5 miljard kinderen gedurende lockdowns geen lessen meer volgen, 77 miljoen kinderen zijn nog steeds niet zijn teruggekeerd naar school. We weten dat meisjes onevenredig hard getroffen worden en zien ook dat kinderarbeid, huiselijk geweld, gedwongen huwelijken en ongewenste zwangerschappen toenemen.
Het IMF verwacht dat de economische groei in lage inkomens landen dit jaar voor het éérst in 20 jaar minder sterk zal zijn dan in hoge inkomens landen. Daardoor neemt de wereldwijde ongelijkheid toe. Dit is het gevolg van een toenemend verschil in herstelperspectieven die voor een belangrijk deel voortkomen uit verschillen in vaccintoegang.
Deelt u de mening dat de Europese Unie niet alleen arme landen in de steek laat, maar ook de gezondheid van haar eigen burgers in gevaar brengt, en haar ambities om een grotere geopolitieke rol te spelen verloochent, gezien het feit dat WHO-cijfers aantonen dat rijke landen tot nu toe 96 miljoen vaccindoses hebben gedoneerd aan COVAX, waarvan er 76 miljoen kwamen van de Verenigde Staten, 10 miljoen van Japan en slechts 5 miljoen van EU-lidstaten (vooral Frankrijk)?2
Met een totale bijdrage aan ACT-A van 4.821 miljard euro is de EU één van de grootste donoren wereldwijd. Het traject om donaties vanuit de EU juridisch mogelijk te maken was complex; zo moesten afspraken rondom aansprakelijkheid goed worden geborgd. Von der Leyen benoemde in de Staat van de Unie in september jl. dat Team Europe streeft naar een donatie van 500 miljoen vaccins voor zomer 2022. Hiervan zullen 300 miljoen vaccins gedoneerd worden door de lidstaten en de Commissie zal verder nog 200 miljoen vaccins aankopen voor de donatie aan partnerlanden. Inmiddels hebben de LS gezamenlijk 279 miljoen vaccins aan Covax gecommitteerd. De levering van deze vaccins aan partnerlanden is nu grotendeels afhankelijk van de producenten.
Wat is uw reactie op berekeningen van de WHO (de Access to COVID-19 Tools Accelerator, waar COVAX onderdeel vanuit maakt, bevat naast vaccindonaties ook een financiële component) die aantonen dat Nederland voor slechts 25% aan haar fair share heeft voldaan, terwijl Duitsland bijvoorbeeld al 130% van haar fair share heeft bijgedragen?3 Is Nederland van plan om op korte termijn aan haar fair sharete voldoen?
Met de recent aangekondigde extra bijdrage van 95 miljoen euro voor 2021 en 2022 draagt Nederland inmiddels 242 miljoen euro bij aan ACT-A. Daarnaast heeft Nederland een donatie in natura van 27 miljoen vaccins aangekondigd. Als zowel de waarde van de financiële bijdrage aan ACT-A en de donatie in natura in ogenschouw wordt genomen komt Nederland dicht in de buurt van de door ACT-A gehanteerde verdeelsleutel. De extra financiële inzet op de respons op COVID-19 moet niet ten koste gaan van onze reguliere inzet op gezondheid, inclusief seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). In veel lageinkomenslanden staat vooral basisgezondheidszorg als gevolg van COVID-19 onder druk. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg en SRGR in ontwikkelingslanden. Bij gelijkblijvend BHOS budget zou nog eens extra bijdragen aan ACT-A uit de BHOS begroting betekenen dat minder middelen beschikbaar zijn voor reguliere OS.
Hoe staat het met Europese inspanningen om lokale vaccinproductie, bijvoorbeeld in Afrikaanse landen, te ondersteunen? Deelt u de mening dat patenten een obstakel vormen voor de uitbreiding van de lokale productie? Hoe staat het met de gesprekken binnen de Wereldhandelsorganisatie (WTO) om patenten voor coronavaccins vrij te geven?
Een duurzame oplossing voor Afrika kan zijn om te investeren in het opbouwen van een eigen farmaceutische industrie. Daardoor ontstaat er minder afhankelijkheid. Dit is een belangrijke prioriteit van de EU, waar ook Nederland zich hard voor maakt. Tijdens de G20 in Rome werd een initiatief van Team Europa gepresenteerd van 1 miljard euro om de productie van en de toegang tot vaccins, geneesmiddelen en gezondheidstechnologieën in Afrika te vergroten. De EU heeft specifiek opgeroepen om te investeren in de opbouw van lokale productiecapaciteit in zuidelijke landen en verschillende initiatieven daartoe worden momenteel ontwikkeld, onder meer in Senegal, Zuid-Afrika en Rwanda. Om uitwisseling van kennis en technologie tussen farmaceuten en producenten te stimuleren, organiseert Nederland de komende World Local Production Summit.
Vaccinfabrikanten werken momenteel, binnen het bestaande stelsel van intellectueel eigendom, op grote schaal samen om de productiecapaciteit wereldwijd te vergroten. Dit werpt vruchten af zoals ook blijkt uit de meest recente productiecijfers. AstraZeneca werkt bijvoorbeeld samen met het Serum Institute of India voor de productie van 1 miljard vaccins voor lage- en middeninkomenslanden. Ook werkt AstraZeneca samen met bijvoorbeeld Emergent, Catalent, Halix, Thermo Fisher en IDT Biologika. Het farmaceutische bedrijf Pfizer werkt samen met onder meer BioNtech, Sanofi en Novartis. Moderna werkt samen met Lonza, Catalent, Rovi en Recipharm. Als laatste kan worden aangegeven dat Janssen bijvoorbeeld samenwerkt met Emergent, Catalent, Reig Jofre, Merck, Biological E in India en Aspen in Zuid-Afrika. De wereldwijde productie van vaccins neemt snel toe. Met een wereldwijde productie van bijna 1,5 miljard doses per maand is de verwachting van de WHO inmiddels dat er vanuit het oogpunt van de voorziening voldoende doses zullen zijn om de wereldwijde vaccinatiedoelen te bereiken, mits er een billijke verdeling is.4
Tijdens het tweeminutendebat Informele EU-Gezondheidsraad van 12 oktober 20215 en tijdens het debat over de Europese top van 21 en 22 oktober 20216 is toegezegd uw Kamer nader te informeren over de door het kabinet getoonde inzet en de stand van zaken in de discussies omtrent voorstellen voor tijdelijke opschorting van octrooirechten (een zogenaamde TRIPS-waiver). Ter uitvoering van deze toezeggingen ga ik hieronder nader in op de stand van zaken en de inzet van het kabinet in de onderhandelingen over de TRIPS-waiver.
Zowel de inspanningen van Nederland als die van de Europese Commissie zijn er op gericht dat het stelsel van intellectueel eigendom geen blokkerende (maar juist een faciliterende) rol speelt bij het inzetten van de bestaande capaciteit of het creëren van nieuwe capaciteit voor de productie van COVID-19 vaccins.
Het kabinet heeft er, in lijn met de motie-Piri c.s. (Kamerstuk 35 663, nr. 21), binnen de Europese Unie in aanloop naar bijeenkomsten van de TRIPS-raad herhaaldelijk op aangedrongen dat de EU zich constructief opstelt wat betreft een beperkt waiver-voorstel gericht op coronavaccins. Gezien het uitstel van de 12eMinisteriële Conferentie van de WTO wordt de discussie over intellectueel eigendom omtrent Covid-19-vaccins de TRIPS-raad vervolgd, op basis van de voorstellen van India en Zuid-Afrika enerzijds, en de Europese Unie anderzijds.
Het kabinet zal binnen de EU blijven aandringen op proactieve en constructieve onderhandelingen aan de hand van concrete teksten over zowel het EU-voorstel als een beperkt waiver-voorstel om zo een uitweg te vinden in deze discussie over de rol van intellectuele eigendom bij het verbeteren van de toegang tot betaalbare COVID-19-vaccins. Doel blijft concrete en pragmatische oplossingen op korte en middellange termijn te vinden om de universele toegang tot COVID-19-vaccins tegen betaalbare prijzen te verbeteren.
Kunt u, gezien de achterblijvende vaccinatiegraad in lage-inkomenslanden, helder uiteenzetten welke extra inspanningen Nederland gaat verrichten, op de korte en lange termijn, om dit wereldwijde probleem aan te pakken?
Zie ook het antwoord op vraag 2 en 10. Zoals aangegeven draagt Nederland 95 mln. euro extra bij aan ACT-A en is Nederland voornemens om in 2021 in totaal ruim 29 miljoen vaccins te doneren. Nederland heeft daarmee gedaan wat het voor dit jaar heeft beloofd en zal zich hiervoor blijven inspannen. Naast beschikbaarheid van vaccins zijn vooral ook extra investeringen nodig in de gereedheid van landen om vaccins effectief te kunnen prikken. Daarom draagt Nederland vooral ook bij aan het gereedmaken van landen voor effectieve vaccinatiecampagnes, maar ook aan het versterken van gezondheidssystemen. Dit is belangrijk om de pandemie te bestrijden, maar ook om de reguliere zorg in stand te houden en beter voorbereid te zijn op toekomstige pandemieën. Zoals ook in mijn antwoord op vraag 10 is aangegeven moeten de extra investeringen in de respons op COVID-19 niet ten koste gaan van reguliere zorg inclusief SRGR. Daarom blijft Nederland vanuit de BHOS-begroting onveranderd investeren in basisgezondheidszorg in ontwikkelingslanden.
Het bericht ‘Wij waren hun enige hoop’ |
|
Tom van der Lee (GL), Kati Piri (PvdA) |
|
de Th. Bruijn , Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Wij waren hun enige hoop»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel?
Het is een breed en informatief artikel dat aan verschillende aspecten en dilemma’s van stabilisatiesteun in een oorlogsgebied raakt.
Welke andere donoren hadden voor of op 7 september 2018 besloten de financiële steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen te gaan stoppen?
Er zijn geen andere donoren die voor of op 7 september 2018 besloten om hun financiële steun aan de Witte Helmen via stichting Mayday Rescue niet voort te zetten. Deze donoren hebben evenmin hun steun gestopt naar aanleiding van het aflopen van de Nederlandse steun.
Welke donoren hebben na het besluit van Nederland om de steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen eveneens besloten de steun te stoppen?
Zie antwoord vraag 3.
Is het stopzetten van de steun aan de stichting Mayday Rescue en de Witte Helmen genomen in overleg met de betrokken Nederlandse ambtenaren van het Syrië-team in Istanbul en/of in Den Haag? Zo nee, op basis van welk advies is het besluit destijds genomen?
Er is geen sprake geweest van een besluit tot stopzetting van de Nederlandse steun aan de stichting Mayday Rescue: het contract van de betreffende activiteit liep af per 30 november 2018. Het algehele Nederlandse Syrië-beleid wordt in nauwe samenwerking met posten in de regio en het Syrië-team in Den Haag opgesteld. Zie verder het antwoord op de vragen 8 en 9.
Is het juist dat de onderzoekers van de Directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) slechts een bezoek van enkele uren aan het kantoor in Istanbul brachten voor hun rapport? Zo ja, waarom was dat? Zo nee, hoe vaak en wanneer hebben de onderzoekers van de IOB een bezoek gebracht aan het kantoor in Istanbul?
Dit onderzoek representeert een gebruikelijke inspanning van een IOB onderzoek. Het IOB team heeft in Istanbul uitvoerig met vertegenwoordigers van de Witte Helmen en stichting Mayday Rescue gesproken. De Witte Helmen en Stichting Mayday Rescue werkten nauw samen, maar het betrof twee aparte organisaties. Stichting Mayday Rescue was de organisatie die de subsidie ontving en via welke de financiële steun van een aantal donoren, waaronder Nederland, aan de Witte Helmen verliep. Het IOB onderzoeksteam sprak van 9:00 uur tot 15:00 uur met werknemers van zowel de Witte Helmen als Mayday Rescue. Om 15:00 uur zijn twee teamleden naar een andere afspraak gegaan; één teamlid is langer gebleven. Het reisschema is naar aanleiding van een WOB-verzoek in 2019 openbaar gemaakt. Naast de gesprekken met vertegenwoordigers van de Witte Helmen en Mayday Rescue zelf, heeft het IOB-team uitvoerig gesproken met andere donoren van beide organisaties. Ook heeft IOB uitgebreid onderzoek gedaan naar alle beschikbare projectdocumenten van de Witte Helmen en Mayday Rescue, en heeft er nog een vervolggesprek via video plaatsgevonden. De bevindingen uit dit onderzoek vormden de basis voor het IOB rapport, zoals met uw Kamer gedeeld op 7 september 2018.
Waarom is ervoor gekozen het rapport van de IOB pas ruim een maand na voltooiing d.d. 1 augustus 2018 aan de Kamer te zenden?
Het rapport is op 28 augustus 2018 vastgesteld door de directeur van IOB en verzonden aan de ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Vervolgens heeft de regering een beleidsreactie geformuleerd en deze is samen met het rapport op 7 september 2018 naar de Kamer gestuurd.
Bent u (met terugwerkende kracht) van mening dat de onderbouwing van het stopzetten van de steun aan de stichting Mayday en de Witte Helmen onvoldoende is voor een dergelijk -voor de stichting Mayday en de Witte Helmen- ingrijpend besluit tot stopzetten van steun? Zo nee, waarom niet?
Het contract met de Witte Helmen via stichting Mayday Rescue liep per 30 november 2018 af.
Zoals eerder aan de Kamer gemeld (Kamerstuk 32 623, nr. 224), was de situatie in Syrië sinds de start van de stabilisatiesteun ernstig veranderd in het voordeel van het regime. Wegens de veranderende veiligheidssituatie is door het kabinet reeds lopende het IOB-onderzoek besloten bepaalde componenten van de stabilisatie-steun te stoppen (dit betreft de Non Lethal Assistance-steunprogramma’s en het Access to Justice and Community Security-programma). De Nederlandse bijdrage aan de Witte Helmen liep nog tot december 2018 maar mede naar aanleiding van de verdere bevindingen in het IOB-rapport (o.a. beperkte monitoringsmogelijkheden en risico’s op beïnvloeding door regime-actoren) is tijdens een bezoek van de stichting Mayday Rescue aan het ministerie op 6 en 7 november 2018 aangegeven dat vervolgfinanciering op dat moment niet in de rede lag.
Is het juist dat al in februari 2018 is besloten tot het stopzetten van steun aan de stichting Mayday Rescue en Witte Helmen? Zo ja, op basis waarvan is dat besluit destijds genomen?
Zie antwoord vraag 8.
Heeft de samenvatting van het financieel forensisch onderzoek van het accountancybureau Grant Thornton d.d. 29 mei 2020, waaruit blijkt dat er geen sprake was van financieel misbruik, u bereikt? Zo nee, wanneer heeft u kennisgenomen van het resultaat van onderzoek van accountancybureau Grant Thornton?
Wij hebben de volledige versie van het rapport van Grant Thornton op 3 juni 2020 ontvangen.
Wat heeft u met de bevindingen uit het rapport van accountancybureau Grant Thornton gedaan?
Het Grant Thornton (GT)-rapport werd uitgevoerd naar aanleiding van vragen voortkomend uit een eerdere accountantscontrole. Naar aanleiding van de uit het GT-rapport gebleken financieel-administratieve gebreken en onvolkomenheden en het ontbreken van een accountantsverklaring (waartoe Mayday contractueel verplicht was), heeft de voormalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking besloten om de nog openstaande slotbetaling van EUR 57.435 niet te voldoen. Mayday Rescue was immers niet al haar contractuele verplichtingen nagekomen. Zie ook de beantwoording op de Kamervragen van het lid Eppink (JA21) van 10 mei 2021, kenmerk Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3610.
Wie heeft op 30 juni 2020 het besluit genomen het bedrag van 57.435 euro, waar Mayday afhankelijk van de uitkomst van het Grant Thornton-onderzoek recht op heeft, niet aan de organisatie te voldoen? En op welke gronden?
Zie antwoord vraag 11.
Overweegt u de steun aan de Witte Helmen te hervatten? Zo ja, bent u hierover in gesprek met andere (voormalige) donoren? Zo nee, waarom niet?
De steun aan de Witte Helmen, via Stichting Mayday Rescue, onderdeel van het Nederlandse stabilisatieprogramma in Syrië, liep af per 30 november 2018.Wegens de veranderde veiligheidssituatie in het voordeel van het regime lag voortzetting van eenzelfde soort programma niet in de rede (zie de beantwoording op de vragen 8 en 9). Wij moeten constateren dat de beperkte monitoringsmogelijkheden en risico’s op beïnvloeding van regime-actoren nog steeds van kracht zijn. Hervatting van stabilisatiesteun aan de Witte Helmen ligt derhalve niet in de rede.
De Witte Helmen hebben in het najaar van 2020 wel financiële steun voor humanitaire doeleinden ontvangen via het fonds Grand Challenges Canada (GCC), waar Nederland samen met het VK, VS, en Canada aan bijdraagt. Deze financiële bijdrage aan de Witte Helmen is tot stand gekomen via een zogenaamde call for proposals van het GCC fonds voor humanitaire innovatieprojecten in het kader van de COVID-19 respons in (moeilijk bereikbare) crisisgebieden. In dit geval heeft de Nederlandse bijdrage de Witte Helmen in staat gesteld om in Syrië lokaal PPE beschermingsmiddelen te produceren in de strijd tegen COVID-19. De bij het fonds ingediende voorstellen worden zonder actieve betrokkenheid van de donoren beoordeeld op advies van een extern comité van experts.
Het Grand Challenges Canada fonds ziet na selectie van de voorstellen toe op gepaste zorgvuldigheid («due diligence») en monitort de implementatie van het programma. Gepaste zorgvuldigheid en monitoring van projecten zijn regelmatig onderwerp van gesprek tussen GCC en Nederland, zowel in de donor overleggen als bilateraal.
De noodhulp voor de slachtoffers van de aardbeving in Haïti |
|
Alexander Hammelburg (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), de Th. Bruijn |
|
Bent u bekend met het bericht «Noodhulp Haïti komt lastig op gang, en meer crises dreigen»?1
Ja.
Welke internationale coördinatie van noodhulp vindt er plaats? Is er een beroep gedaan op Nederland? Zo ja, wat was uw reactie?
Noodhulp ter plekke wordt gecoördineerd door het nationale Civil Protection Agency en het Caribbean Disaster Emergency Management Agency (CDEMA). Beide organisaties zijn aangesloten bij het internationale netwerk voor alertering van, en respons op, crises en rampen.
Nederland maakt deel uit van dit netwerk, via het Civil Protection Mechanism (UCMP) van de Europese Unie. In het UCPM «poolen» EU-lidstaten kennis, expertise en noodhulpdiensten en stemmen inzet af. Het UCPM wordt geactiveerd op basis van hulpverzoeken van landen die zijn getroffen. Ook landen buiten de EU kunnen verzoeken indienen om materiële of personele bijstand. Dat is in het geval van Haïti gebeurd en derhalve is ook een beroep op Nederland gedaan voor experts. In reactie daarop is een gezamenlijk EU-hulpteam naar Haïti afgereisd bestaande uit 12 mensen die op locatie contact onderhouden met de lokale overheid en de EU-assistentie coördineren. Nederland heeft voor dit team experts aangeboden, maar de keuze is gevallen op andere kandidaten met (relevantere) werkervaring en talenkennis.
Ook is er een beroep gedaan voor ondersteuning middels schepen. De Kamer is op vrijdag 20 augustus middels kamerbrief 2021Z144592 Inzet Defensie voor humanitaire hulpverlening in Haïti van het Ministerie van Defensie over de inzet van het marineschip Zr.Ms. Holland geïnformeerd.
Daarnaast bieden verschillende VN-organisaties, NGO’s en het Rode Kruis hulp aan Haïti. Zo deelt WFP voedselpakketten uit, en het IOM dekens en tijdelijk onderdak. Het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN heeft USD 8 miljoen beschikbaar gesteld voor de noden in Haïti. Het Rode Kruis biedt ondersteuning bij zoek- en reddingsacties, onderdak, acute medische zorg en ook psychosociale ondersteuning. Die organisaties kunnen hun werk mede doen door ongeoormerkte financiering van Nederland.
Deelt u de analyse van de woordvoerder van Artsen zonder Grenzen dat het uitblijven van hulp o.a. op het gebied van zorg en schoon drinkwater de crisis zal verergeren?
Ja, in dat verband is het goed te zien dat er vanuit verschillende hoeken hulpoperaties worden opgezet: de VS, verschillende landen in de Cariben, het VK Frankrijk, Canada en organisaties die reeds aanwezig waren zoals VN-organisaties en het Rode Kruis.
Ziet u mogelijkheden om geld beschikbaar te stellen vanuit de reserve voor crisis-specifieke bijdragen uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Binnen de mogelijkheden van het noodhulpbeleid om te reageren op acute crises – in aanvulling op de ongeoormerkte financiering van humanitaire VN-organisaties, het Rode Kruis en de Dutch Relief Alliance (DRA) – zal het Rode Kruis uit zijn blokallocatie voor acute noden EUR 400.000 beschikbaar stellen voor het lenigen van de noden in Haïti. Daarnaast heeft het CERF USD 8 miljoen beschikbaar gesteld voor Haïti. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. Tot slot wordt ondergenoemde inzet van het Ministerie van Defensie gecofinancierd door de EU en vanuit de reserve voor crisis-specifieke bijdragen uit de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Welke technische ondersteuning kan Nederland bieden? Kan bijvoorbeeld het Nederlandse Urban Search and Rescue Team, dat te hulp schoot na de explosie in de haven van Beiroet, het Amerikaanse reddingsteam ter plaatse ondersteunen?2 Kunnen er water- en sanitatie-experts worden uitgezonden via de Dutch Surge Support Water (DSS Water), zoals toegelicht in uw brief van 19 februari 2021?3
Vanuit het UCPM is er geen oproep gedaan voor de inzet van USAR-teams. Er is evenmin een beroep gedaan op expertise vanuit het programma DSS Water. Wel heeft het marineschip Zr.Ms. Holland de capaciteit om water te «ontzilten».
Gaat Nederland een bijdrage leveren door militair personeel en materieel in te zetten voor hulpverlening in de getroffen gebieden?
De Kamer is op 20 augustus middels kamerbrief 2021Z144595 Inzet Defensie voor humanitaire hulpverlening in Haïti van het Ministerie van Defensie over de inzet van het marineschip Zr.Ms. Holland geïnformeerd.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen een week te beantwoorden?
Bij deze.
Noodsteun voor Haïti |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn |
|
Kunt u, in het licht van de verwoestende aardbeving van 14 augustus, een omschrijving geven van de huidige humanitaire, sociaaleconomische en politieke situatie in Haïti?
Haïti is het armste, dichtstbevolkte en dunstbeboste land van het westelijk halfrond. Armoede, werkloosheid en honger (40% bevolking voedselonzeker) nemen nog altijd toe. Bovendien is Haïti bijzonder kwetsbaar voor natuurrampen, zoals de aardbeving van zaterdag en de daaropvolgende tropische storm Grace laten zien. De gevolgen van klimaatverandering vormen voor het eiland Hispaniola (Dominicaanse Republiek en Haïti) een aanzienlijk risico met additioneel destabiliserend effect.
Daarbij kent Haïti een zeer fragiele en instabiele politieke situatie. Na de moord op president Moïse, nu zes weken geleden, loopt het onderzoek naar de toedracht stroef. Rechters en anderen betrokken bij het onderzoek worden bedreigd. Het Haïtiaanse parlement staat sinds begin 2020 buitenspel, na een conflict met de vermoorde president.
Op 24 maart jl. bracht VN Veiligheidsraad een Presidentiële Verklaring uit, waarin een oproep wordt gedaan aan de Haïtiaanse autoriteiten om parlementaire en presidentiële verkiezingen te organiseren. Verder wordt het belang van onafhankelijke rechtspraak en de rechtsstaat onderstreept en bezorgdheid geuit over de mensenrechten- en humanitaire situatie. Ook wordt een oproep gedaan aan de internationale gemeenschap Haïti te steunen om de urgente uitdagingen het hoofd te bieden en de voorwaarden te creëren om vrije en democratische verkiezingen te organiseren. Dat is niet evident in een land waar maar een derde van de bevolking geregistreerd is en buurten geïnfiltreerd en gedomineerd worden door gewapende groeperingen.
Wat is de inschatting van de Verenigde Naties, of van andere instanties, met betrekking tot de benodigdheden voor humanitaire steun voor de slachtoffers? Hoeveel humanitaire steun is tot op heden toegezegd door de internationale gemeenschap?
Naar schatting zullen 500.000 mensen humanitaire hulp nodig hebben. Bijna 80.000 huizen en gebouwen zijn beschadigd en een deel zelfs verwoest. Hierdoor zijn mensen dakloos en is behoefte aan noodopvang. Ook is er vraag naar medische zorg.
Het Central Emergency Response Fund (CERF) van de VN heeft USD 8 miljoen beschikbaar gesteld om levensreddende hulp te bieden op het gebied van gezondheidszorg, schoon water, noodopvang en sanitaire voorzieningen. Nederland is een van de grootste donoren van het CERF. De Internationale Federatie van Rode Kruis- en Rode Halve Maanverenigingen (IFRC) heeft een oproep gedaan voor USD 10,9 miljoen ter ondersteuning van het Haïtiaanse Rode Kruis om noodhulp te verlenen. De EU maakt ongeveer EUR 3,5 miljoen vrij voor het verstrekken van medische hulp aan overbelaste ziekenhuizen, het voorzien in schoon drinkwater en onderdak. USAID heeft een Urban Search and Rescue-team ingezet op verzoek van Haïti.
Klopt het dat Nederland tot nu toe via het Rode Kruis bijdraagt aan ondersteuning van de slachtoffers?1 Gaat het daarbij om eerder toegezegde, ongeoormerkte bijdragen? Of ook om additionele steun?
Nederland draagt via de jaarlijkse blokallocatie aan het Nederlandse Rode Kruis (NRK) EUR 400.000 bij aan het emergency appeal van de International Federation of the Red Cross (IFRC). De blokallocatie is een ongeoormerkte bijdrage waaruit het NRK kan putten voor snelle en efficiënte respons.
Hoeveel middelen waren voor 2021 gereserveerd voor acute crises, en voor blokallocaties via de Dutch Relief Alliance voor acute crises? Hoeveel van deze middelen zijn tot op heden ingezet voor acute crises?
Jaarlijks wordt een reservering gemaakt voor ondersteuning van acute respons van EUR 15 mln. Van deze reservering resteert nog EUR 2,2 mln.
De Dutch Relief Alliance (DRA) ontvangt, net als het NRK, een acute blokallocatie van EUR 15 mln. Blokallocaties worden op initiatief van de organisaties, tijdig en op basis van noden ingezet. De DRA heeft inmiddels EUR 11,5 mln van de bijdrage ingezet voor acute respons.
Bent u bereid om additionele middelen vrij te maken voor steun aan Haïti uit de middelen voor acute crises? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De inzet van een patrouilleschip van Defensie op verzoek via het EU Civil Protection Mechanism (UCPM) op 17 augustus, zal vanuit de acute middelen betaald worden. De geraamde kosten bedragen ongeveer EUR 1,7 mln; het UCPM zal een deel van de kosten op zich nemen.
Op welke manier ziet de internationale gemeenschap er op toe dat de lessen die zijn geleerd bij de verlening van noodsteun en steun voor wederopbouw in de nasleep van de aardbeving in 2010 worden toegepast?
Op basis van de lessen die zijn getrokken uit de aardbeving van 2010, doet de Haïtiaanse overheid de oproep om gebruik te maken van de nationale expertise en capaciteiten in Haïti. Ter ondersteuning van de regionale respons-inspanningen heeft de Caribbean Disaster Emergency Management Agency (CDEMA) haar Regional Response Mechanism geactiveerd en zal op verzoek van de Haïtiaanse regering een CARICOM Operational Support Team (COST) inzetten om coördinatie en operationele ondersteuning te bieden. Beide organisaties zijn aangesloten bij het internationale netwerk voor alertering van en respons op crises en rampen. Van dat netwerk is Nederland ook onderdeel, via het UCPM van de Europese Unie. Via deze systemen wordt de inzet van de internationale gemeenschap gecoördineerd en hulpvraag en -aanbod op elkaar afgestemd.
De bosbranden in Turkije |
|
Kati Piri (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Verdere evacuaties en stijgend dodental bij bosbranden Turkije»? Wat is uw reactie hierop?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de erg zorgelijke berichten over deze en andere bosbranden. Naast Turkije hebben Albanië, Griekenland, Italië en Noord-Macedonië daar ook onder geleden. Daarnaast heeft Turkije in andere delen van het land ook te maken gehad met ernstige overstromingen als gevolg van zware regenval.
Welke hulpmiddelen heeft de EU reeds ter beschikking gesteld bij het blussen van de aanhoudende, extreme bosbranden? Zijn deze hulpmiddelen voldoende of bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het aanbieden van extra hulp aan Turkije?
De EU heeft Turkije en de andere genoemde landen bij de nationale brandbestrijdingsinspanningen ondersteund. Dat gebeurde via het EU Civil Protection Mechanisme UCPM. Daarin werken EU-Lidstaten samen bij de respons op internationale rampen en noodsituaties. In dat kader zijn in Turkije blusvliegtuigen uit Kroatië, Polen en Spanje actief geweest. Overigens hebben buiten het UCPM ook Azerbeidzjan, Iran, Oekraïne en Rusland blusvliegtuigen ter beschikking gesteld. Er is op dit moment geen aanleiding om in EU verband te pleiten voor extra hulp.
In dit verband meld ik ook dat in UCPM-kader Frankrijk Italië heeft geholpen bij bluswerkzaamheden. In Albanië zijn Nederlandse en Tsjechische blushelikopters actief geweest. Bulgarije, Oostenrijk en Slovenië hebben Noord-Macedonië ondersteund met gespecialiseerd brandweerteams. Griekenland kreeg hulp uit Cyprus, Frankrijk, Kroatië, Roemenië, Spanje en Zweden. Voor het uitvoeren van de operaties werd onder meer gebruik gemaakt van EU’s Copernicus emergency satellite mapping service.
Bent u ook bereid om Nederlandse hulp aan te bieden bij het blussen van de branden in Turkije? Zo ja, welke mogelijkheden heeft Nederland om Turkije op korte termijn bij te staan in het blussen van de branden? Zo nee, waarom niet?
De hulpverlening door Europese landen wordt gecoördineerd binnen het bovengenoemde UCPM. Om die coördinatie vorm te geven worden verzoeken om hulp «gematcht». Hulpverzoeken van Turkije betroffen tot nu specifiek de inzet van blusvliegtuigen. Over dat soort vliegtuigen beschikt Nederland niet.
De brief van 14 januari over vrijwilligersreizen |
|
Anne Kuik (CDA), Wybren van Haga (BVNL), Don Ceder (CU), Chris Stoffer (SGP) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Op welke wijze worden verantwoorde en effectieve vormen van weeshuiszorg ondersteund binnen het Nederlandse beleid voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS), en welke aandacht heeft de zorg voor wezen in het algemeen binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid?
Zoals aangeven in mijn brief van 14 januari jl. richt het Nederlandse BHOS beleid zich op de aanpak van de grondoorzaken van armoede en ongelijkheid in lage en lage-midden inkomenslanden door te investeren in een toekomstperspectief voor ouders en hun kinderen. Het kabinet werkt hiermee aan duurzame, structurele oplossingen die indirect bijdragen aan het voorkomen van de problematiek rondom vrijwilligersreizen naar (semi-) residentiële zorginstellingen voor kinderen. In het kader van de effectiviteit van de hulp en het tegengaan van fragmentatie richt Nederland zich op een beperkt aantal thema’s. Zorg voor wezen is geen apart aandachtspunt binnen het Nederlandse BHOS beleid.
Hoe kan het Nederlandse BHOS-beleid effectief bijdragen aan het tegengaan van de grondoorzaken van weeshuistoerisme en weeshuizen, zoals armoede en achterstelling, zoals u beschrijft in de kamerbrief van 14 januari jongstleden1, niettegenstaande de beperkte overlap tussen de focusregio’s van het BHOS-beleid en de landen waarin veel weeshuizen zijn?
Prioritaire thema’s binnen het Nederlandse BHOS beleid zoals onderwijs, voedselzekerheid, SRGR en veiligheid en rechtsorde krijgen zowel in focuslanden als wereldwijd gestalte. De Nederlandse bijdrage aan internationale organisaties, zoals UNICEF of UNFPA is ongeoormerkt en kan wereldwijd worden ingezet naar gelang de grootste noden of behoeften. Dit geldt ook voor de Nederlandse bijdragen aan fondsen zoals het Global Partnership for Education en de Global Financing Facility for Every Woman, Every Child. Het laatste programma wordt in 46 ontwikkelingslanden uitgevoerd. Via het Integrated Seed Sector Development Programme draagt Nederland bij aan het streven om in de periode tot 2030 een einde te maken aan de ondervoeding van 32 miljoen mensen, met name kinderen. De partnerschappen Versterking Maatschappelijk Middenveld en financiering onder Leading from the South omvatten programma’s in de landen die genoemd worden in het onderzoek zoals Honduras, Zimbabwe en Cambodja.
Welke stappen onderneemt u ter implementatie van de VN-Resolutie voor de Rechten van het Kind uit 2019 die gericht is op kinderen zonder adequate ouderlijk zorg?
Kinderrechten moeten door de landen die zich hebben aangesloten worden nageleefd door middel van wetgeving, beleid en andere passende maatregelen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij nationale overheden. Het Kinderrechtenverdrag stuurt daarnaast aan op internationale samenwerking waarmee kinderrechten ook in andere landen worden beschermd (art. 4 IVRK). Dit benadrukt dat wereldwijd respect voor de (naleving van de) rechten van het kind een gezamenlijke verantwoordelijkheid is. Nederland werkt hierin samen met organisaties als UNICEF die de rechten van het kind onder de aandacht brengen en bevorderen.
De EU is in het Nederlandse beleid internationaal leidend op het thema kinderrechten en Nederland schaart zich volledig achter deze inzet, die bevordering van dit verdrag behelst. De EU-inzet concentreert zich op de VN-mensenrechtenfora en wordt ook via demarches in derde landen onder de aandacht gebracht.
Op welke wijze draagt het Nederlandse postennetwerk actief bij aan het bevorderen van deze resolutie?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe helpen bestaande reguliere regelingen voor Algemeen Nut Beogende Instellingen (ANBI) bij het terugdringen van weeshuistoerisme, zoals gesuggereerd in de kamerbrief van 14 januari jongstleden?
Met een status als ANBI (Algemeen Nut Beogende Instelling) genieten organisaties belastingvoordelen en kan de donateur in aanmerking komen voor giftenaftrek voor gedane giften. Om als ANBI te worden aangemerkt dient een instelling één (of meer) van de in de wet genoemde categorieën van algemeen nut te beogen en met haar werkzaamheden uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (voor ten minste 90%) het algemeen nut te dienen en te voldoen aan de overige voorwaarden, zoals het bestedingscriterium (anti-oppot-eis). Bij een aanvraag van de ANBI-status door een instelling en na eventuele toekenning van de ANBI-status door de Belastingdienst worden ten behoeve van het reguliere ANBI-toezichtsproces deze voorwaarden getoetst. Ook instellingen met activiteiten met betrekking tot en/of financiering van vrijwilligersreizen naar residentiële instellingen met (kwetsbare) kinderen moeten voldoen aan deze voorwaarden om in aanmerking te komen voor (het behouden van) de ANBI-status.
Zijn er in het kader van ANBI-regelingen specifieke, eventueel aanvullende, voorwaarden nodig met het oog op instellingen die in Nederland of daarbuiten hun werkzaamheden richten op de zorg voor en opvang van (wees)kinderen?
Kenmerkend voor de ANBI-regeling is dat deze is gericht op generieke, landelijke erkenning van doelen die niet op het eigenbelang of privébelang zijn gericht. Dit is in de wetgeving – artikel 5b van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) – vormgegeven door de voorwaarde dat een instelling, zowel statutair als feitelijk, nagenoeg geheel het algemeen belang (nut) dient en geen winstoogmerk nastreeft. Het begrip «algemeen nut» is in artikel 5b AWR neutraal vormgegeven en wordt ook blijkens de jurisprudentie neutraal getoetst. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is in artikel 5b AWR vastgelegd wat als algemeen nut voor de ANBI-regeling wordt beschouwd. In dat antwoord is ook vermeld waarop de Belastingdienst toetst. ANBI’s hebben binnen de grenzen van de ANBI-regelgeving vrijheid in het nastreven van hun doelstelling. De grens van deze vrijheid in de ANBI-regeling ligt bij overtreding van de wet (of daar waar toepassing van de integriteitstoets in beeld komt) of waar een instelling door de rechter verboden wordt. De voorwaarden waarop door de Belastingdienst wordt getoetst, bieden geen ruimte om organisaties alleen vanwege het mogelijk aanbieden van weeshuistoerisme extra te controleren of om die reden de ANBI-status te ontnemen.
In het afgelopen jaar heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten de aandacht gevraagd voor ANBI’s die niet handelen conform wat door een deel van de maatschappij als algemeen belang wordt gezien. De Staatssecretaris van Financiën is op deze aspecten ingegaan in zijn brief van 29 juni jl.
Welk tijdspad staat u voor ogen bij het aanvullende onderzoek naar aanpassing van bestaande regelgeving zoals genoemd in de kamerbrief van 14 januari jongstleden?
De kamerbrief van 14 januari jl. bevat een aantal handelingsperspectieven uit het onderzoeksrapport om door regulering vrijwilligers te ontmoedigen van het maken van vrijwilligersreizen. De voorstellen raken aan de beleidsterreinen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Er wordt momenteel met verschillende ministeries bezien welke van de genoemde handelingsperspectieven realistisch, wenselijk en haalbaar zijn en welke concrete acties hieraan verbonden kunnen worden. Verwachting is dat hierover in het vierde kwartaal van 2021 uitsluitsel kan worden gegeven.
Op welke wijze verwacht u, of bent u voornemens, de sector concreet te ondersteunen inzake campagnes ter ontmoediging van weeshuistoerisme?
Zoals aangegeven in mijn brief van 14 januari jl. ligt rol van de overheid vooral op het terrein van informatievoorziening. Hier wordt goed samengewerkt met de sector onder andere bij de actualisering van reisadviezen van het Ministerie van buitenlandse zaken op basis van het onderzoek. De sector heeft een eigenstandige rol bij het ontwikkelen en voeren van campagnes ter ontmoediging van weeshuistoerisme. Overheid en sector vullen elkaar hier aan.
Op welke wijze moedigt u de sector aan tot het formuleren van gedeelde uitgangspunten ten aanzien van het terugdringen van weeshuistoerisme?
Het onderzoek wijst op het feit dat de sector slechts in beperkte mate georganiseerd is wegens grote diversiteit van de betrokken partijen en aanbieders, en de eigenstandige positie van deze actoren, wat het komen tot (verdere) zelfregulering complex maakt. De overheid en de sector vervullen ieder een eigen rol en eigen verantwoordelijkheid in het tegengaan van de problematiek rond vrijwilligersreizen naar (semi-) residentiele instellingen. Het kabinet roept de sector daarom op om tot dialoog tussen aanbieders te komen ten behoeve van het versterken van onderlinge organisatie en gezamenlijkheid te zoeken in de gedeelde uitgangspunten en wens de rechten van het kind en het kinderwelzijn te beschermen. Het kabinet wijst hierbij op de mogelijkheid om contact te faciliteren met o.a. Partin, de brancheorganisatie voor particuliere initiatieven, en deze mogelijk een rol te laten spelen in een dergelijke dialoog.
De reisadviezen van het Ministerie van buitenlandse zaken en de regelmatige actualisering daarvan spelen op dit terrein zoals aangegeven een belangrijke rol.
Welke ondersteunende rol zou de overheid wat u betreft kunnen spelen in het tot stand brengen van samenwerking op dit thema binnen de sector?
Zie antwoord vraag 9.
De samenwerking tussen de ministeries en religieuze actoren |
|
Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
Spelen religieuze actoren volgens u een belangrijke rol in het toewerken naar duurzame ontwikkeling, zoals in verschillende publicaties gesteld wordt?1 Zo ja, hoe komt deze rol tot uiting in het beleid van uw ministerie?
Ja. Religieuze actoren kunnen, net zoals andere maatschappelijke actoren, een belangrijke rol vervullen in de totstandkoming van duurzame en inclusieve ontwikkeling. Ze kunnen bijvoorbeeld een belangrijke positieve, maar ook negatieve, rol spelen in conflictbemiddeling en vredesopbouw. Religieuze actoren, zoals religieuze instituties of individuen, worden geschaard onder het maatschappelijk middenveld zoals in het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld en het Mensenrechtenbeleid.
Wat is uw ervaring met het werken met religieuze actoren in de context van ontwikkelingssamenwerking? Hoe evalueert u de samenwerking tussen uw ministerie en religieuze actoren?
Samenwerking met religieuze actoren ervaar ik over het algemeen als positief en ik herken mij in de antwoorden die in het artikel worden gegeven op de «vier mythen». Om effectief contextsensitief beleid te kunnen voeren is het belangrijk om ook in contact te staan met religieuze actoren, mede vanwege hun brede maatschappelijke invloed en kennis van de lokale omstandigheden. Ook wanneer bepaalde opvattingen niet aansluiten bij – of in strijd zijn met – Nederlandse beleidsstandpunten en OS-inzet, blijft het belangrijk om de dialoog met deze actoren aan te gaan en gaande te houden. Bijvoorbeeld op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige abortus, kunnen zienswijzen uiteen liggen en is samenwerking niet altijd vanzelfsprekend.
Een voorbeeld van een positieve ervaring is de samenwerking van de ambassade in Soedan met het Sudanese Human Rights Initiative. Sinds het afzetten van Omar al Bashir werken zij samen met Soedanese overheidsfunctionarissen en religieuze actoren om beleidsveranderingen omtrent de vrijheid van religie en levensovertuiging te realiseren. Een ander voorbeeld is het Joint Initiative for Strategic Religious Action programma dat onderdeel is van het beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld, Power of Voices Partnerschappen. Dit programma werkt nauw samen met religieuze actoren om interreligieuze dialoog te bevorderen en discriminatie, extremistische bewegingen en haat jegens andere (niet-)religieuze groeperingen tegen te gaan.
Worden er beleidsmatige stappen gezet op uw ministerie om het samenwerken met religieuze actoren binnen de context van ontwikkelingssamenwerking te bevorderen? Zo nee, waarom niet? Welke stappen zou u eventueel nog overwegen?
Ja. Zoals in antwoord 1 toegelicht worden religieuze actoren geschaard onder het maatschappelijk middenveld. Religieuze actoren komen in verschillende fasen van beleidsontwikkeling terug, waaronder ook bij het monitoren, evalueren en leren van programma’s.
Bovendien staat het Ministerie in nauw contact met faith based organizations, zowel nationaal als internationaal, die werken aan voor Nederland prioritaire thema’s. Deze organisaties hebben veelal een breed netwerk en dienen als belangrijke informatiebronnen. Waar mogelijk wordt er samengewerkt op prioritaire thema’s zoals vrede, veiligheid, toegang tot recht, klimaat, water en mensenrechten. Daarbij worden geen bijzonder selectiecriteria met betrekking tot levensbeschouwing gehanteerd, maar staat effectiviteit voorop. Een goed voorbeeld van dergelijke effectieve samenwerking is de Dutch Relief Alliance, waar organisaties vanuit diverse levensbeschouwelijke invalshoek samenwerken.
In hoeverre wordt de rol van religieuze actoren meegenomen in analyses van context, machtsverhoudingen en belanghebbenden als ook in de ontwikkeling van programma’s omtrent ontwikkelingssamenwerking?
Programma’s gefinancierd door het Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn in beginsel gebaseerd op context- en conflictsensitiviteit analyses. Als onderdeel van deze analyses worden relevante actoren die kunnen bijdragen of afdoen aan het behalen van de verschillende programmadoelstellingen in kaart gebracht. Zoals onder vraag 1 uitgelegd spelen ook religieuze actoren daarin een rol.
Ambassades rapporteren ook los van de programma’s en analyses over die context. Dit is niet alleen indien relevant voor internationale samenwerking, maar ook in verband met regionale en geopolitieke ontwikkelingen.
Is er binnen de verschillende afdelingen en departementen binnen uw ministerie aandacht voor de rol van religieuze actoren in het toewerken naar duurzame ontwikkeling? Zo ja, op welke manier?
Ja. Binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken bestaat een «religie-netwerk», waaraan verschillende directies deelnemen. Binnen dit netwerk worden ervaringen en uitdagingen uitgewisseld en kennis gedeeld. Ook door de groeiende diversiteit van het personeelsbestand en aandacht voor risico’s van «unconscious bias» wordt de discussie over de rol van religie en levensbeschouwing binnen het werkterrein van het Ministerie van Buitenlandse Zaken gestimuleerd. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In hoeverre wordt er, los van het ambtenarenklasje, structureel aan kennisbevordering van ambtenaren gewerkt omtrent religie en de sociale en maatschappelijke rol die religie speelt?
Om kennis over religie binnen het ministerie te verbreden worden er, in samenwerking met de Academie voor Internationale Betrekkingen en de faculteit religie en theologie van de Vrije Universiteit te Amsterdam, trainingen aangeboden. Tijdens deze trainingen wordt er gereflecteerd op de rol van religie binnen diplomatie en binnen de maatschappij.
Daarnaast is er binnen het ministerie een directie-overstijgend «religie-netwerk», onder leiding van de Speciaal Gezant Religie en Levensovertuiging, waar het thema religie en levensovertuiging vanuit diverse invalshoeken wordt besproken.
Is er binnen de gendertaskforce aandacht voor de rol die religieuze actoren spelen in het bevorderen van gendergelijkheid? Zo ja, op welke manier?
Ja. In een aantal programma’s gericht op het bevorderen van gendergelijkheid, onder Samenspraak en Tegenspraak alsook onder Funding Leadership and Opportunities for Women (FLOW), beiden 2016–2020, is gewerkt met religieuze actoren. Ook in de nieuwe programma’s onder Versterking Maatschappelijk Middenveld: Power of Voices, Power of Women, het SRGR Partnerschap Fonds en Women, Peace and Security zal worden gewerkt met religieuze actoren, bijvoorbeeld met religieuze leiders. Deze programma’s richten zich onder meer op het tegengaan van geweld tegen vrouwen alsook op het versterken van vrouwelijk leiderschap.
Kunt u aangeven in hoeverre Nederland door middel van de ambassades zijn netwerk met faith based organizations en local faith actors onderhoudt? Welke ambassades zijn in het bijzonder actief op deze thematiek?
Vele Nederlandse ambassades onderhouden contact met faith based organisations (FBOs) en local faith actors (LFAs), zoals onze ambassades in Egypte, Indonesië, Maleisië, Oekraïne, Pakistan, Soedan, Kenia en de Nederlandse vertegenwoordiging bij de Heilige Stoel. De mate waarin en de manier waarop contact wordt onderhouden varieert per context.
Om gewelddadig extremisme in Kenia tegen te gaan is contact tussen de ambassade en FBOs en LFAs bijvoorbeeld van belang. FBOs en LFAs zijn essentieel om toegang te krijgen tot bepaalde gemeenschappen en hebben potentieel positieve – en soms ook negatieve – invloed op de gemeenschap en jongeren. Zo onderhoudt de ambassade onder andere contact met religieuze leiders en organisaties die zich inzetten voor de preventie en bestrijding van gewelddadig extremisme.
Ook de ambassade in Islamabad beschikt over een netwerk van religieuze actoren en organisaties. Zo organiseerde de ambassade tijdens een bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Pakistan een interreligieuze dialoog waarbij verschillende religieuze Pakistaanse groeperingen met elkaar in gesprek gingen over het creëren van wederzijds begrip om religieuze intolerantie te verminderen.
De ambassade in Kiev staat in nauw contact met diverse religieuze denominaties, en ondersteunt diverse projecten, ter bevordering van de religieuze dialoog tussen de religieuze meerderheid en minderheden in Oekraïne. In juli 2021 is er onder meer een bijeenkomst voorzien met de Griekse katholieke kerk. Ook bracht de Speciaal Gezant religie en levensovertuiging een bezoek aan Kiev in januari 2020 waarbij hij in gesprek ging met geestelijken van «concurrerende» orthodoxe kerken en deelnam aan een rondetafelgesprek met gevestigde religieuze groeperingen.