De televisiereclames van subsidieclub Oxfam Novib |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met de meest recente televisiereclame van Oxfam Novib, bijvoorbeeld uitgezonden bij de staatsomroep op dinsdag 29 november jl. voorafgaande aan het programma «Pauw en Witteman» van de socialistische omroep VARA?1
Ja.
Hoe vaak zijn er dit jaar tv-reclames van Oxfam Novib vertoond?
Over deze informatie beschik ik niet want dit valt buiten mijn mandaat. Oxfam Novib is een eigenstandige organisatie die zelf haar media- en voorlichtingsbeleid bepaalt. Naar mijn mening is hier overigens geen sprake van «propaganda».
Wat waren de totale kosten van deze ontwikkelingshulp-propaganda?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een gesubsidieerde hulpclub haar centjes beter zou kunnen besteden aan zoiets als armoedebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ik vind het goed dat organisaties die werken aan armoedebestrijding en aan de uitbanning van onrecht in de wereld verantwoording afleggen over hun werk en moeite doen het publiek uit te leggen wat zij doen en wat de burger zelf kan doen. Daarnaast vind ik het positief dat de organisatie donateurs werft om financieel meer op eigen benen te kunnen staan. Overigens worden de spotjes uit eigen middelen gefinancierd.
Bent u bereid hierover met mevrouw Karimi in gesprek te treden? Zo nee, waarom niet?
Om de hiervóór genoemde redenen, zie ik geen aanleiding met mevrouw Karimi in gesprek te treden over dit onderwerp.
Aanvallen op Kachin in Birma |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Bent u op de hoogte van de voortdurende mensenrechtenschendingen als gevolg van gevechten tussen het Birmese leger en de Kachin-minderheid in Noord-Birma, alsmede nieuwe legeroffensieven in Kachin?1
Ja.
Gelet op de verslechterende situatie in Kachin Staat, kunt u aangeven welke stappen de EU en Nederland hebben genomen om de humanitaire crisis aan de orde te stellen?
De EU vraagt mede op initiatief van Nederland regelmatig aandacht voor de humanitaire situatie in Birma. Recentelijk heeft de Eurocommissaris Georgieva, een bezoek gebracht aan Birma. Daar heeft zij de kwestie van humanitaire toegang en de slechte behandeling van minderheidsgroepen bij de Birmese autoriteiten aan de orde gesteld.
Bent u bereid om u in EU-verband in te spannen om, mede in het licht van de naderende winter, de humanitaire hulp aan vluchtelingen en ontheemden in Kachin op te voeren? Bent u bereid ook als Nederland zelfstandig humanitaire hulp aan Kachin vluchtelingen en ontheemden te verstrekken via bijvoorbeeld lokale humanitaire organisaties? Zo nee, waarom niet?
Via de jaarlijkse bijdrage aan de Europese Unie draagt Nederland bij aan de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan Birma. Voorts kunnen hulporganisaties zoals UNHCR, WFP en het ICRC de jaarlijkse ongeoormerkte bijdragen van Nederland naar eigen inzicht besteden.
Een belangrijk knelpunt is dat in Kachin de toegang voor hulpverleners beperkt is. Daardoor is toezicht op de uitvoering van hulpactiviteiten moeilijk. Ook bestaan er onvoldoende garanties dat de middelen rechtmatig worden besteed en dat de hulp neutraal, onpartijdig en onafhankelijk wordt verleend. Dit geldt ook voor de lokale humanitaire organisaties. Een bijdrage aan deze organisaties ligt daarom nu niet voor de hand.
Bent u bereid om zowel bilateraal als in EU-verband op de aanstaande EU-China Top China aan te sporen om een constructieve rol te spelen om dit conflict te beëindigen, bijvoorbeeld door druk uit te oefenen op het Birmese leger om de aanvallen in Kachin Staat te stoppen en het Birmese regime aan te sporen tot een landelijk staakt het vuren akkoord en op landelijk niveau een dialoog aan te gaan met vertegenwoordigers van etnische minderheden verenigd in de United Nationalities Federal Council (UNFC)? Zo nee, waarom niet?
De EU-China Top is uitgesteld. Een nieuwe datum is nog niet bekend. Ik bepleit het bespreken van de ontwikkelingen in Birma tijdens de volgende EU-China top.
Bent u bekend met het rapport aan de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) in september 2011 van de Speciale VN-Rapporteur voor mensenrechten in Birma, Quintana, waarin hij refereert aan onder meer groepsverkrachtingen in Kachin Staat door het Birmese leger1? Bent u bereid om – al dan niet in EU-verband – u in te spannen om overheids- en legergeweld tegen vrouwen en meisjes in etnische minderheidsgebieden in Birma tegen te gaan? Zo ja, hoe?
Ja. Het rapport is de basis voor de jaarlijkse Birma resolutie van de AVVN. Net als in voorgaande jaren heeft NL zich ook dit jaar ingespannen in de resolutie een verwijzing te krijgen naar de hervatting van geweld tegen etnische bevolkingsgroepen. Nederland steunt vanuit het mensenrechtenfonds een NGO-project dat aandacht vraagt voor de etnische conflicten in Birma.
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de donorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Kunt u toelichten wat het exacte percentage is dat Nederland uitgeeft aan donorhulp via het Nederlandse bedrijfsleven en welk percentage Nederland uitgeeft aan donorhulp via andere internationale bedrijven?
De Nederlandse ontwikkelingssamenwerking wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd, waaronder via diverse (inter-)nationale organisaties (zoals de Wereldbank, het EOF, MFS-organisaties en het Agentschap NL) die ook weer aparte subsidierelaties met uitvoerende publieke en private partijen onderhouden. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Nederlandse c.q. internationale bedrijven.
Wel kan een inschatting gegeven worden van een deel van de met ODA-gefinancierde private sector programma’s waarbij Nederlandse bedrijven betrokken zijn. Het gaat dan vooral om PSI (Private Sector Investeringsprogramma), ORIO (faciliteit Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling) en het IDF (Infrastructure Development Fund van de FMO). PSI heeft een begroting in 2012 van EUR 60 mln. De afgelopen jaren ging circa 90% aan joint ventures waarbij een Nederlandse partij betrokken was. Vanaf 2012 zal dit percentage minder zijn omdat het instrument meer bekendheid in ontwikkelingslanden geniet en aanvragen uit ontwikkelingslanden toenemen. Voor ORIO moeten de aanbestedingen voor de realisatiefases nog plaats vinden en is de nationaliteit van de uitvoerende bedrijven nog niet bekend. ORIO is ook een ongebonden programma. Het IDF is in 2012 begroot op EUR 20 mln. Het is nog niet bekend of Nederlandse bedrijven betrokken zullen zijn bij de infrastructuurprojecten die in 2012 gefinancierd worden. Sinds 2002 heeft het IDF voor EUR 263 mln. in infrastructuur projecten geïnvesteerd. Hierbij is het Nederlandse bedrijfsleven voor circa EUR 30 mln. betrokken (11,5%).
Kunt u toelichten of Nederland zich houdt aan de afspraken die gemaakt zijn onder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008), waarin expliciet melding gemaakt wordt gemaakt van het terugdringen van «gebonden» hulp? Indien ja, op welke wijze geeft Nederland hier uitvoering aan? Indien nee, waarom niet?
Nederland heeft de doelstelling zoals gedefinieerd in de verklaring van Parijs en de Accra Agenda for Actie om de hulp voor meer dan 90% te ontbinden ruimschoots gehaald. De Survey on monitoring the Paris Declaration die ieder twee jaar wordt uitgevoerd laat de volgende scores van Nederland zien voor indicator 8 Aid is Untied: voor 2005 91% ongebonden hulp; voor 2007 100% ongebonden hulp en voor 2010 97% ongebonden hulp. Nederland scoort over al deze jaren dus ruimschoots boven de doelstelling van 90% ongebonden hulp. Nederland heeft aan de doelstelling voldaan door een aantal gebonden programma’s zoals het ORET programma om te zetten in ongebonden programma’s zoals ORIO.
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven? Kunt u hierbij specifiek aangeven op welke wijze Nederland gehoor geeft aan de Accra Agenda voor Action (AAA), paragraaf 18 (c), waarin donoren worden opgeroepen om lokale en regionale aanbestedingen te stimuleren?1
Het is niet mogelijk om voor het gehele Nederlandse ODA-budget aan te geven welk percentage aan lokale aanbestedingen wordt uitgegeven aangezien een groot deel van deze hulp via diverse organisaties loopt (zie antwoord op vraag 1) die gebruik maken van organisatie-eigen en/of lokale aanbestedingsprocedures. Wel kan aangegeven worden hoe dit percentage ligt voor het aan de ambassades gedelegeerde bilaterale budget. In 2010 werd 76% van het gedelegeerde bilaterale budget via lokale aanbestedingen uitgegeven, ruim boven de Parijs/Accra indicator van 50%. Ten aanzien van centrale programma’s die gebruik maken van aanbestedingssystemen van ontwikkelingslanden kan ORIO als voorbeeld genoemd worden.
Kunt u toelichten op welke wijze Nederland uitvoering geeft aan de in de Accra Agenda voor Action (AAA) genoemde afspraak op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (paragraaf 18, punt d)?
In de Accra Agenda for Action, bij paragraaf 18, punt d. staat dat wij onze internationale overeenkomsten op het terrein van maatschappelijk verantwoord ondernemen zullen respecteren. Door Nederland wordt in de ontwikkelingssamenwerking hieraan gevolg gegeven door bij investeringssubsidies aan bedrijven een ondertekende verklaring voor het naleven van de OECD Guidelines for Multinational Enterprises en de ILO Declaration on Fundamental Principles and Rights at Work als conditie te stellen. Met de financiële steun aan de kennis en netwerk organisatie MVO Nederland worden Nederlandse bedrijven gestimuleerd om maatschappelijk verantwoord ondernemen bij hun internationale activiteiten toe te passen. Binnen het duurzaam inkoopbeleid van de Nederlandse overheid zijn voorwaarden opgenomen ten aanzien van het respecteren van de fundamentele arbeidsnormen van de ILO en mensenrechten.
Op welke wijze bieden ambassades het Nederlandse bedrijfsleven ondersteuning bij het aangaan van transparante en open aanbestedingen?
De ambassades en de EVD ondersteunen bedrijven die geïnteresseerd zijn in aanbestedingen op verschillende manieren. Relevante informatie over aanbestedingen wordt aan bedrijven doorgestuurd. Op economische missies worden de Nederlandse sterktes onder de aandacht gebracht van de aanbestedende overheid. De ambassade volgt aanbestedingsprocessen en kaart eventuele onregelmatigheden aan bij de overheid. Op aanvraag van een bedrijf kan de ambassade de bid-opening bijwonen.
Daar u in uw eerdere beantwoording, aan geeft dat aanbestedingsprocedures «niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn,2 wat verstaat u onder nodeloos en op welke wijze gaat u zorg dragen dat deze procedures versoepeld gaan worden?2
De zinsnede in mijn antwoord op de vragen ingezonden op 16 september 2011 (Kenmerk 2011Z17857) dat «procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn» duidt op de efficiëntie van aanbestedingsprocedures. Dit houdt in dat er heldere aanbestedingsdocumenten worden gepubliceerd, dit op een transparante en toegankelijke wijze gecommuniceerd wordt en het voor bedrijven duidelijk is wat de selectiecriteria en procedures zijn. Ook dienen aanbestedingsprocedures proportioneel te zijn ten opzichte van de omvang c.q. het karakter van de aan te besteden goederen en/of diensten. Dit verklaart de verwijzing in hetzelfde antwoord naar de internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen. Het gaat hierbij om de efficiëntie en de kwaliteit van de procedures, evenals het bestaan van een level playing field.Nederland zet zich in multilateraal en bilateraal verband, evenals bij centrale programma’s als het ORIO, in voor het gebruik van internationaal geaccepteerde richtlijnen voor aanbestedingen, zoals de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance.
Hoeveel van het Nederlandse Official development assistance (ODA)-budget gaat respectievelijk naar het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, stichtingen en individuele consultants?
Op basis van de gehanteerde toedeling van de ODA-uitgaven aan de verschillende kanalen wordt in de begroting 2012 ca. 9% van het ODA-budget uitgegeven via het bedrijfslevenkanaal. De uitgaven via dit kanaal richten zich met name op het verbeteren van het ondernemingsklimaat in OS-landen. In 2012 zal naar verwachting ca. 20% van het ODA-budget via het maatschappelijk kanaal verlopen (n.b.: overigens wordt ook een deel van de gelden uit het bilaterale kanaal uitgegeven via maatschappelijke organisaties; indien dit deel wordt meegeteld komt het aandeel van het maatschappelijk kanaal uit op ca. 25%). Alle percentages zijn overigens nog indicatief. Besluitvorming over de eind september ingediende meerjarenplannen van centrale directies en de ambassades heeft immers nog niet plaatsgevonden. Stichtingen en individuele consultants worden in de administratie niet apart gekenmerkt. Hierover zijn dan ook geen cijfers te geven.
Op welke wijze bent u van plan om u in te zetten voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als voor de bevordering van een «level playing field»? Kunt u aangeven wat u precies verstaat onder een level playing field?
Nederland draagt in de eerste plaats bij aan het versterken van lokale aanbestedingssystemen door er, waar mogelijk, gebruik van te maken. Daarnaast heeft Nederland technische ondersteuning geboden bij het verbeteren van de kwaliteit van de lokale aanbestedingsprocedures o.a. binnen het ORIO programma. Ook zet Nederland zich in het kader van de Accra Agenda for Action in voor het gebruik en versterken van aanbestedingssystemen in ontwikkelingslanden via de Task Force on Procurement, een groep van donoren en ontwikkelingslanden die best practices uitwisselt en aanbevelingen heeft gedaan voor het High Level Forum on Aid Effectiveness, van eind deze maand in Busan.
Een level playing field in dit verband betreft het speelveld waarop de verschillende bedrijven strijden om contracten van aanbestedende overheden. Op dit speelveld moeten voor alle bedrijven de spelregels gelijk zijn. Dit betekent dat er gelijke kansen zijn en op basis van objectieve criteria (zoals technische kwaliteit, standaarden, en prijs) geselecteerd wordt. Elementen die tot een ongelijk speelveld kunnen leiden zijn bijvoorbeeld corruptie, verschillende (milieu en/of sociale) standaarden en oneerlijke concurrentie van staatsbedrijven. Om het level playing field te bevorderen zet Nederland zich op verschillende manieren in, bijvoorbeeld binnen de WTO of de Wereldbank, door aan te dringen op het opnemen van meer MVO-eisen bij aanbestedingen, door concurrentieverstorende participatie van staatsbedrijven tegen te gaan en door het ondersteunen van anti-corruptieprogramma’s.
Het Tropenmuseum |
|
Boris van der Ham (D66) |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Op welke wijze wilt u het Tropenmuseum blijven ondersteunen nu het plan is opgevat om dit museum niet langer via de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking te financieren?1
Zie antwoord op vraag 2.
Hoe wil het kabinet de belofte waar maken dat net onverantwoordelijke bezuinigingen op het beheer van erfgoed niet zal dulden?
Zoals in het regeerakkoord VVD-CDA Vrijheid en verantwoordelijkheidis aangegeven worden de uitgaven aan behoud en beheer van cultureel erfgoed, bibliotheken en het Nationaal Archief zoveel mogelijk ontzien. De staatsecretaris van Buitenlandse Zaken zal het Tropenmuseum vragen met een plan te komen om, na ontkoppeling van het KIT, een levensvatbaar perspectief in het museale bestel van OCW te bieden. Daarbij moet worden bezien hoe nauwere samenwerking of fusie binnen het museale landschap kan leiden tot grotere doeltreffendheid en doelmatigheid zodat met per saldo minder overheidsmiddelen een beter resultaat kan worden bereikt.
In geval van een levensvatbaar perspectief, waarbij een substantiële efficiencywinst wordt geboekt en dat wordt onderschreven door de betrokken instellingen, zal het Tropenmuseum op termijn deel uit kunnen gaan maken van het museale stelsel en als zodanig komen te vallen onder het ministerie van OCW. De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken is onder omstandigheden bereid een bijdrage in overweging te nemen.
Hoe beoordeelt u het feit dat de financiering van het Tropenmuseum ooit vanuit efficiëncyredenen is overgeheveld van de Cultuurbegroting naar begroting voor Ontwikkelingssamenwerking en dat nu als argument wordt gebruikt voor de bezuiniging dat een museum en de aanpalende instituties niet op de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking behoren te staan? Is het kabinet van mening dat dit een zuivere wijze van opereren is?
De financiering van het Tropenmuseum stond tot 1975 op de begroting van verschillende ministeries, doch niet op die van het ministerie van CRM, waar destijds de verantwoordelijkheid voor cultuur was ondergebracht.
Sedert 1975 is het KIT een door Buitenlandse Zaken, via de begroting van Ontwikkelingssamenwerking, gesubsidieerd instituut.
Daarmee berust de verantwoordelijkheid voor de subsidie aan het KIT bij Buitenlandse Zaken.
OCW heeft in het verleden incidentele projectsubsidies aan het Koninklijke Instituut voor de Tropen verleend en in de periode 2001–2004 en 2005–2008 het Tropenmuseum Junior vanuit de cultuurbegroting bekostigd. Sinds 2009 heeft de gemeente Amsterdam de subsidiëring van het Tropenmuseum Junior op zich genomen.
Dat in de loop van decennia nadere beleidskeuzes worden gemaakt en de prioriteiten worden heroverwogen, acht ik inherent aan het overheidsbedrijf.
Het algemene hulpverzoek van de VN aan de internationale gemeenschap voor het Rapid Response Plan ten behoeve van Pakistan |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Kent u het Pakistan Floods Rapid Response Plan van 18 september 2011 van de Verenigde Naties?1
Ja.
Weet u hoeveel de VN van de benodigde $ 356,7 miljoen dollar inmiddels heeft ontvangen?
Volgens informatie van UNOCHA was op 17 oktober 2011 70,5 miljoen dollar (20%) ontvangen.
Bent u van plan direct of indirect een bijdrage te leveren aan het Pakistan Flood Rapid Response Plan? Zo ja, voor welke bedragen, zo nee, waarom niet?
Ik heb een bijdrage toegezegd van 4 miljoen euro aan het Pakistan Flood Rapid Response Plan.
Kunt u per organisatie een overzicht geven van de directe en indirecte Nederlandse bijdragen van het afgelopen jaar ten behoeve van het opvangen van de gevolgen van overstromingen in Pakistan?
In 2011 zijn de directe en indirecte Nederlandse bijdragen ten behoeve van het opvangen van de gevolgen van overstromingen in Pakistan als volgt:
Toegezegde bijdrage aan Pakistan Floods Rapid Response Plan (PFRRP) via Wereldvoedselprogramma van de VN (WFP): 4 miljoen euro.
Bijdrage aan het noodhulpverzoek van de International Federation of Red Cross and Red Crescent Societies (IFRC): 400 000 euro.
Indirecte bijdrage via de jaarlijkse Nederlandse ongeoormerkte bijdrage van 40 miljoen euro aan het Centrale Noodhulpfonds van de VN (Central Emergency Response Fund-CERF). Het CERF droeg tot nu toe 17,6 miljoen dollar bij aan het PFRRP 2011.
Indirecte bijdrage via de jaarlijkse Nederlandse afdracht aan de EU. De Europese Commissie draagt 9 miljoen dollar bij aan het PFRRP.
Indirecte bijdrage via de Nederlandse bijdrage van 25 miljoen euro aan het International Commitee of the Red Cross (ICRC).
Deelt u de mening dat bij noodsituaties ook Nederland een genereuze bijdrage moet leveren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat Nederland bij noodsituaties een bijdrage moet leveren. De omvang van de bijdrage wordt bepaald door de wereldwijde humanitaire noden, de omvang van het internationale hulpverzoek om humanitaire steun en de beschikbare Nederlandse middelen. Om de bijdrage van 4 miljoen euro aan WFP mogelijk te maken heb ik middelen binnen de begroting herschikt.
Het feit dat steeds meer landbouwgrond in Derde Wereldlanden in handen komt van internationale investeerders |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport Land and Power van Oxfam Novib waarin deze organisatie rapporteert over de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de gevolgen die dit heeft voor de lokale bevolking?1
Ja.
Wat is uw reactie op de onderzoeksgegevens, waaruit blijkt dat sinds 2001 niet minder dan 227 miljoen hectaren land zijn verkocht of verpacht in grootschalige landverwerving en dat dit vooral ten goede is gekomen aan internationale investeerders?
Ik deel de zorgen die Oxfam naar voren heeft gebracht in het rapport Land and Power en herken dat de mondiale strijd om vruchtbare landbouwgrond en de groeiende wereldwijde handel daarin vaak ten koste van de arme, lokale bevolking gaat. Gevallen waarbij de lokale bevolking zonder enig overleg hun huizen en broodwinning verliezen – soms met geweld – zonder dat daar enige compensatie tegenover staat komen inderdaad nog te vaak voor. Het gaat daarbij niet alleen om relatief machtige internationale investeerders maar ook om binnenlandse landdeals die mogelijk nog schimmiger, onevenwichtiger en nadeliger uitpakken voor de lokale bevolking; de titel Land and Power past dus goed. Tegelijkertijd bevestigt het onderzoek het belang en de mogelijkheden die investeringen in lokale landbouwontwikkeling onder bepaalde voorwaarden kunnen bieden. Immers, de stijgende mondiale vraag naar landbouwproducten biedt kansen voor vergroting van de economische zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Slim gebruik maken van buitenlandse kennis en investeringen is daarbij essentieel. Mijn beleid op het gebied van voedselzekerheid, dat u binnenkort in een brief zal worden aangeboden, speelt daar op in.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om meer openheid en inzicht te krijgen in harde cijfers van deze landovereenkomsten, bijvoorbeeld door het Land Matrix Partnership? Indien ja, bent u bereid om dit uit te dragen? Op welke wijze wenst u dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Hoewel ruimtelijk beleid en landrechten tot de verantwoordelijkheid en soevereiniteit behoren van landen zelf, vind ik internationale aandacht voor structurele maatregelen die genomen dienen te worden om landgrabbing tegen te gaan zeker op zijn plaats. Dit is dan ook een belangrijk onderdeel van de Nederlandse inzet op internationale samenwerking.
Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC) welke 2 jaar terug begonnen is met verdere verdieping en onderzoek naar de oorzaken en omvang van grootschalige landdeals. Oxfam, sinds 2011 ook lid van de International Land Coalition, heeft bij de verdere ontwikkeling van de Land Matrix Partnership een belangrijke rol gespeeld en daarbij zeer transparant met onder meer de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) samengewerkt. Naast de ILC heeft BZ ook ondersteuning gegeven aan de internationale NGO GRAIN, die als eerste organisatie in 2008 de noodklok luidde over landgrabbing.
Deelt u de mening dat de lokale bevolking gesteund moet worden om haar landrechten op te eisen? Zo ja, op welke wijze bent u van plan om dit op te nemen in het Nederlands ontwikkelingssamenwerkingbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ja. Nederland zet zich al jaren concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen. De onder vraag 3 genoemde ILC en GRAIN richten zich specifiek op het bevorderen van rechtszekerheid over, en toegang tot land voor de lokale bevolking. Daarnaast zijn verschillende Nederlandse ambassades met lokale en internationale partners actief bij het tot stand komen en uitvoeren van wet- en regelgeving rond land. In landen als Mozambique, Uganda, Rwanda, Bolivia en Burundi ondersteunt Nederland daartoe bijvoorbeeld het opleiden van zogenaamde paralegals, (districts)magistraten, aanklagers, burgemeesters, politiefunctionarissen, NGO staf en vrouwen- en boerenorganisaties. Ook het beschikbaar maken van kadastrering voor lokale gemeenschappen wordt met Nederlandse ondersteuning in deze landen uitgevoerd. Daarnaast zetten Nederlandse ambassades in op het bevorderen van de verbanden tussen betere land(gebruiks)rechten en voedselzekerheid voor de arme lokale bevolking.
Ook in de geactualiseerde mensenrechtenstrategie, «Verantwoordelijk voor vrijheid», die begin april 2011 de Kamer is toegekomen, is aangegeven dat respect voor mensenrechten en rechtsstaat belangrijke voorwaarden zijn voor economische groei in ontwikkelingslanden. Bij het vergroten van toegang tot global public goods, zoals kennis, een schoon milieu, duurzame energievoorziening, werkgelegenheid, veiligheid en eigendomsrechten, zal Nederland steeds óók opereren vanuit een mensenrechtenperspectief en daarbij bijzondere aandacht besteden aan de bescherming van eigendoms- en landrechten.
Al met al heeft BZ in de afgelopen 4 jaar in ten minste 15 ontwikkelingslanden bijna € 70 miljoen besteed aan het verbeteren van velerlei aspecten van land governance. Dit heeft onder meer geleid tot minder conflicten rond land, land(gebruiks)rechten voor vrouwen, betere wet- en regelgeving, duurzaam landgebruik en beter beheer van natuurlijke hulpbronnen.
Bent u bereid Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen aan te sporen om iedere betrokkenheid bij landdeals te laten toetsen volgens de OESO-richtlijnen? Indien ja, op welke wijze gaat u dat doen? Indien nee, waarom niet?
De regering verwacht van alle Nederlandse bedrijven, inclusief banken en pensioenfondsen, dat zij zich houden aan de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen. De OESO-richtlijnen zijn vrijwillig voor bedrijven en kunnen niet door overheden of rechtbanken worden afgedwongen. Het Nationaal Contactpunt (NCP) is verantwoordelijk voor de bevordering van de naleving van de OESO-richtlijnen.
Hiertoe draagt het NCP de OESO-richtlijnen actief uit en spoort bedrijven aan deze te implementeren. Zij biedt hiertoe verschillende instrumenten aan via MVO Nederland, zoals ketenscan, ketensimulator, stappenplan verantwoord inkopen, MVO landentoolkits en de MVO navigator waar gedragscode per sector te vinden zijn.
De OESO-richtlijnen zijn recentelijk herzien. Een belangrijk element van deze herziene OESO-richtlijnen is het concept van zorgplicht (due diligence). Dit houdt in dat van bedrijven wordt verwacht dat zij zich binnen hun mogelijkheden vergewissen van de mogelijke en daadwerkelijke negatieve impact van hun activiteiten op mensenrechten, ook in hun keten, en indien nodig gepaste stappen ondernemen. Essentieel is dat bedrijven zelf verantwoordelijk zijn voor de praktische invulling van deze zorgplicht, en voor het verkrijgen van maatschappelijke acceptatie voor hun beleid. Dit houdt in dat bedrijven om verantwoording kunnen worden gevraagd over hun handelen, zo niet rechtstreeks dan wel door middel van een melding bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Hieronder vallen de gevolgen die aan landdeals verbonden zijn. In hoeverre Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen op dit specifieke punt daadwerkelijk meer hulp hierbij willen en kunnen gebruiken wordt op dit moment in kaart gebracht.
Kunt u garanderen dat de diverse subsidie- en kredietinstrumenten (waaronder FMO, PSI, IDH en ORIO), waar bedrijven een beroep op doen voor landbouwinvesteringen in ontwikkelingslanden, de beschreven praktijken uit het rapport niet steunen?
Indien bedrijven financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium, dienen zij de OESO-richtlijnen te onderschrijven. Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten vragen van te voren aan bedrijven een verklaring te ondertekenen dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Dit betreft een inspanningsverplichting. Monitoring op MVO aspecten is onderdeel van reguliere monitoring via rapportages en projectbezoeken. De uitvoerders houden hierbij rekening met landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten, zoals mogelijk kwesties bij landdeals indien van toepassing.
De FMO gebruikt voor het beoordelen van de financieringsaanvragen en de monitoring de zogenaamde Performance Standards van de Wereldbank/IFC. Deze zijn explicieter dan de OESO-richtlijnen, zeker ook waar het over bedrijfsinvesteringen in land gaat.
Aanbestedingen van donorlanden die grotendeels bij de dondorlanden zelf terecht komen |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Wat is uw opvatting over het recent verschenen rapport van Eurodad waarin ontwikkelingsgelden die van donorlanden naar ontwikkelingslanden gaan worden betiteld als «boemeranghulp»?1
Het begrip «boemeranghulp» doet niet volledig recht aan de – in ieder geval door meerdere donoren w.o. Nederland – gemaakte voortgang op ontbinding en de toegenomen aanbestedingen die in ontwikkelingslanden zelf plaatsvinden. Opdrachten gaan ook vaker naar uitvoerders uit opkomende economieën. Dat neemt niet weg dat het goed is dat het rapport de aanbestedingsproblematiek uitvoerig onder de loep neemt.
Deelt u de mening dat dit een onwenselijke ontwikkeling is en bovendien in strijd is met verscheidene internationale afspraken, waaronder de declaraties van Parijs (2005) en Accra (2008)?
Nee, het gunnen van opdrachten aan Westerse of andere internationaal opererende bedrijven, is niet in strijd met de verklaring van Parijs of de Accra Action Agenda. Parijs en Accra dringen aan op het gebruik van «country systems» (landensystemen) ook waar het aanbesteding betreft. Bij het gebruik van deze systemen is het van essentieel belang dat er gelet wordt op transparantie en kwaliteit binnen het aankoopproces, waarbij internationale standaarden voor aanbesteding, waaronder open concurrentiestelling, van toepassing zijn. In de praktijk betekent dit dat ook bij lokale of regionale aanbesteding een deel van de opdrachten weer bij buitenlandse bedrijven terecht kan komen. Dat komt mede omdat met hulp gefinancierde goederen en diensten vaak juist niet in ruime mate in het ontwikkelingsland zelf beschikbaar zijn. Het beperken van lokale aanbesteding tot lokaal aanwezige bedrijven brengt het risico met zich mee dat dit leidt tot suboptimale prijsstelling en kwaliteit.
Met betrekking tot contracten die door de Wereldbank gegund worden gaat overigens het merendeel naar niet-OESO landen. (zie: http://siteresources.worldbank.org/INTPROCUREMENT/Resources/278019–1310394978787/PSLO_Summary~OECD-NonOECD_Supplier_Totals_by_Country(FY00–10).xls).
Kunt u aangeven welk percentage van Nederlandse donorhulp terecht komt bij Westerse bedrijven?
Zie bij vraag 4.
Kunt u aangeven bij welke internationale bedrijven dit geld terecht komt en in hoeverre Nederland hiervan profiteert?
De Nederlandse ontwikkelingshulp wordt via diverse kanalen en modaliteiten uitgevoerd. Hierbinnen wordt voor de aanbesteding van goederen en diensten voor een belangrijk deel gebruik gemaakt van «country systems» in het geval van bilaterale steun aan landen, of organisatie-eigen aanbestedingsprocedures in het geval van multilaterale steun aan internationale organisaties. Bij vraag twee gaf ik al aan dat daarbij, geheel in lijn met de ontbindingsinzet, wordt gestuurd op de kwaliteit van de aanbesteding en niet op de nationaliteit van de uiteindelijke opdrachtnemer. Dit maakt dat het per definitie zeer lastig is om een direct verband te leggen tussen de besteding van deze gelden en Westerse bedrijven c.q. leveranciers. Dit alles neemt niet weg dat ambassades ook het Nederlandse bedrijfsleven, daar waar mogelijk, ondersteunen binnen een transparante en open aanbesteding.
Deelt u de mening dat aanbestedingsprocedures ingewikkeld en restrictief kunnen werken waardoor het geld nog steeds in donorlanden blijft terechtkomen? Indien ja, bent u van plan om u in internationaal verband in te zetten om de procedures omtrent de aanbestedingen te vergemakkelijken, met name voor kleine tot middelgrote bedrijven? Indien nee, waarom niet?
Aanbestedingsprocedures kunnen een langdurig en ingewikkeld proces zijn, ook in ontwikkelingslanden. Dit betekent echter niet dat ze niet gebruikt dienen te worden. Het gaat om het vinden van de juiste balans tussen een transparant mechanisme dat op de gunstigste prijs/kwaliteits-verhouding selecteert, via een efficiënte procedure.
Veel ontwikkelingslanden krijgen ondersteuning van donoren om de kwaliteit van de aanbestedingsprocedures naar een hoger niveau te tillen, bijvoorbeeld door technische assistentie van onder andere internationale organisaties als de Wereldbank. Ook bilaterale donoren bieden technische assistentie aan bij het verbeteren van aanbestedingsprocedures, zoals Nederland doet binnen het ORIO programma.
Hierdoor wordt aanbestedingskennis overgedragen waardoor het ontvangende land uiteindelijk in staat gesteld wordt het beste voor zijn geld te krijgen. Het spreekt vanzelf dat de procedures niet nodeloos ingewikkeld dienen te zijn en moeten voldoen aan de eisen die hiervoor internationaal van kracht zijn, waaronder de OECD Good Procurement Practices for Official Development Assistance. Het verplicht inschakelen van lokale middelgrote en kleine bedrijven, hetgeen mogelijk is en nu al gebeurt, is mede afhankelijk van de aard en type van de werken die worden aanbesteed. Betrokkenheid van deze bedrijven geeft vaak een extra impuls aan het lokale bedrijfsleven en creëert lokale werkgelegenheid. Opgemerkt dient te worden dat bij grote aanbestedingen er vaak diverse kleine en middelgrote bedrijven als onderaannemer door de hoofdinschrijver betrokken zijn.
Wat is de verklaring voor het gegeven dat Nederland, als een van de weinige landen, niet aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) rapporteert hoeveel van haar Official Development Aid (ODA)-budget naar aanbestedingen in de private sector gaat? Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze gegevens inzichtelijk gemaakt worden? Hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget gaat naar de private sector?
De cijfers over aanbestedingen in de private sector, waar het Eurodad rapport naar verwijst, worden door de OESO gecompileerd in het kader van de «2001 DAC Recommendation on Untying Aid2». Deze DAC aanbeveling heeft uitsluitend betrekking op contracten in het kader van ongebonden hulp aan de minst ontwikkelde landen. Nederland rapporteert zowel ex-ante als ex-post over deze contracten aan de OESO.
In zijn algemeenheid is niet te zeggen hoeveel procent van het Nederlandse ODA-budget naar de private sector gaat, aangezien de implementatie van projecten en programma’s vaak via derde partijen loopt, zoals de Wereldbank. Verder geldt dat de private sector breed gedefinieerd kan worden (bedrijven, maatschappelijke organisaties, stichtingen, individuele consultants) waardoor e.e.a. moeilijk in te delen is in.
Deelt u het advies van Eurodad om alle gebonden hulp te stoppen, zowel formeel als informeel? Deelt u de mening dat landenaanbestedingssystemen als standaardoptie gebruikt zouden moeten worden en dat ontwikkelingsprojecten zoveel mogelijk lokaal en regionaal aanbesteed zouden moeten worden? Indien niet, waarom niet?
In OESO/DAC verband wordt er naar gestreefd zoveel mogelijk tot ontbinding van hulp over te gaan. Ook Nederland heeft zich hieraan gecommitteerd. Het gebruik van aanbestedingssystemen van de landen zelf, daar waar die systemen voldoen aan eisen van transparency en accountability, verdient voorkeur. Lokale aanbesteding leidt tot lokale economische groei en kennisontwikkeling. Uiteraard mag dat niet ten koste gaan van de kwaliteit en de transparantie. Bij openbare aanbestedingen is tevens van belang dat er een «level playing field» bestaat voor het lokale en internationale bedrijfsleven. Ik zal mij zowel voor versterking van lokale aanbestedingssystemen, als ook voor bevordering van een «level playing field» inzetten.
De besteding van 850.000 euro die in 2009 beschikbaar is gesteld voor Rawagede |
|
Harry van Bommel , Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Mariko Peters (GL) |
|
Klopt het dat het in 2009 beloofde budget voor «Balongsari» nog niet (volledig) beschikbaar is gesteld voor bouwprojecten die gepland staan in dit gebied?
Nederland heeft in 2009 na overleg met de lokale autoriteiten in het district Karawang (waarin Balongsari ligt, de huidige naam van Rawagede en de centrale Indonesische overheid besloten 850 000 euro beschikbaar te stellen voor twee projecten voor op de verdere ontwikkeling van Balongsari. Doelgroep is de gehele bevolking van Balongsari.
Het eerste project betreft een microkredietproject van € 250 000 dat door Hivos wordt uitgevoerd. Dat project loopt sinds vorig jaar en is succesvol. Momenteel hebben in het kader van dit project ruim 1 000 personen een kleine lening ontvangen. Het is de bedoeling uiteindelijk tegen de 2000 personen te bereiken. Het project ondersteunt tevens de capaciteitsopbouw van een lokale coöperatie die verantwoordelijk is voor het management van de microkredieten.
Het tweede project betreft de bouw van een school, een marktgebouw en de uitbreiding van het bestaande gezondheidscentrum. Dat project wordt uitgevoerd onder auspiciën van het ministerie van Binnenlandse Zaken van Indonesië. Hiervoor is eind 2010 een overeenkomst gesloten. In dit tweede project is vertraging opgetreden. Momenteel worden door het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken de noodzakelijke administratieve procedures doorlopen en wordt de laatste hand gelegd aan de inhoudelijke details. De Nederlandse ambassade en de lokale overheid in het district Karawang zijn hierbij nauw betrokken. Fondsen van de ambassade kunnen pas naar het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken worden overgemaakt als eerdergenoemde voorbereidingen afgerond zijn. Die zal binnen afzienbare termijn gebeuren. Vervolgens zal gestart worden met de daadwerkelijke uitvoering van dit project. De financiële en inhoudelijke monitoring door de Nederlandse ambassade van dit project zal op de gebruikelijke wijze geschieden, waarbij tevens zal worden toegezien op de duurzaamheid van het project.
Zo ja, kunt u toelichten waarom dit het geval is en wie of welke instantie de oorzaak van deze vertraging is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat Nederland in december 2010 een verdrag heeft ondertekend met het Indonesische ministerie van Binnenlandse Zaken en een deel van het budget heeft overgemaakt naar dit ministerie? Indien dit het geval is, hoeveel budget is overgemaakt? Is er ook sprake van een controle op de besteding van dit geld vanuit Nederland? Welk bedrag voor Balongsari (Rawagede) wordt in het verdrag met Indonesië gereserveerd?1
Zie antwoord vraag 1.
Is het verder waar dat een deel van de voorziene 850 000 euro via Hivos is besteed in Rawagede? Is het tevens waar dat het daarbij gaat om een bedrag van 106 533 euro? Is een overzicht te verschaffen van de wijze van besteding en van de voorgenomen besteding van het overige deel van het bedrag dat aan Hivos is uitbesteed?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de vertraging in het beschikbaar stellen van dit geld niet bevorderlijk is voor de relatie tussen de Nederlandse Staat en de inwoners van het dorp Rawagede en de nabestaanden van de slachtoffers uit dit gebied?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat dit geld zo snel mogelijk beschikbaar gesteld wordt voor de bouwprojecten in dit dorp? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het korten op OS-budget ten behove van onderwijs |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Prospects for bilateral aid to basic education put students at risk» van het Fast Track Initiative, waarin wordt gewezen op grote, dreigende consequenties voor het onderwijs in OS-landen als gevolg van het terugtrekken van diverse internationale donoren?
Ja, dit rapport is mij bekend.
Wat is uw oordeel over dit rapport en welke gevolgtrekkingen verbindt u hieraan voor het Nederlandse OS-beleid, in het bijzonder op onderwijsgebied? Maakt dit rapport niet zeer aannemelijk, dat in het verleden behaalde resultaten op onderwijsgebied dreigen te verdampen?
Ter ondersteuning van mijn toezegging dat bilaterale onderwijsprogramma’s zorgvuldig worden afgebouwd, heeft Nederland als lid van de Bestuursraad van het Education for All / Fast Track Initiative (FTI) aangestuurd op onderzoek naar de huidige trends in (bilaterale) onderwijshulp.
Het rapport wijst op de mogelijk negatieve impact van individuele beslissingen van bilaterale donoren. Ik ben mij bewust van dit risico. Het rapport geeft ten onrechte de indruk dat de exit op zeer korte termijn en zonder afstemming wordt uitgevoerd. In het geval van Nederland wordt onderwijs uitgefaseerd aan de hand van een exit-strategie voor een periode van 2 à 3 jaar. Daarbij wordt nauw overlegd met de partnerlanden en andere donoren. Daarnaast stel ik € 120 miljoen beschikbaar aan het FTI om de Nederlandse afbouw te ondersteunen in de periode 2011–2014.
Nu in het bijzonder Burkina Faso, Nicaragua, Benin en Zambia extreem worden getroffen door het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren, op welke wijze kan deze «stapeling» nog worden voorkomen door onderlinge, internationale afspraken, zoals eerder is beoogd en betoogd?
Het rapport onderkent onvoldoende dat de exit niet abrupt is, maar plaatsvindt in de context van een gedegen exit-strategie, waarmee Nederland in enkele landen (Ethiopië, Mozambique, Rwanda) al ervaring heeft opgedaan. Met partnerlanden en andere donoren vindt overleg plaats. Dit proces is in volle gang. Australië en het Verenigd Koninkrijk hebben aangekondigd meer te willen investeren in de onderwijssector. Conform mijn toezegging, tijdens het Algemeen Overleg over de Focusbrief in juni, zal ik u hierover voor de Begrotingsbehandeling nader informeren.
Welke afspraken zijn / worden er thans concreet gemaakt met andere EU-lidstaten en bilaterale donoren om het tegelijkertijd terugtrekken van meerdere donoren te voorkomen? Wat is de stand van zaken hieromtrent? Voldoet dit overleg aan de verwachtingen van de staatssecretaris? Welke conclusies verbindt u aan het onverhoopt mislukken van de beoogde internationale afspraken ter zake?
In de loop van 2011 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen de Europese landen onderling en tussen de lidstaten en de Commissie over een betere werkverdeling. Daarbij wordt het belang van betere afstemming breed gedeeld, zeker nu veel landen hun bilaterale beleid herzien en het aantal partnerlanden verminderen. Hoewel veel lidstaten de analyse van het probleem delen, is er nog geen duidelijke overeenstemming over de wijze waarop deze coördinatie vorm moeten krijgen. Ook is helder dat werkverdeling en betere afstemming niet van bovenaf kunnen worden opgelegd. Flexibiliteit en respect voor nationale besluitvormingsprocedures van donoren en van partnerlanden moeten centraal staan. In het licht van de fragmentatie, overlap en gebrekkige afstemming van Europese hulpprogramma’s, is een grotere coördinerende rol voor de Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) essentieel voor het verbeteren van de werkverdeling op landenniveau.
De Commissie werkt aan voorstellen op dit terrein. Het «joint programming document» voor Soedan (dat de Tweede Kamer in juni toeging) is een voorbeeld hoe betere samenwerking en afstemming concreet vorm zou kunnen krijgen.
Wettigt het rapport het oordeel, dat de wijze waarop de EU-landen hun exit- stragieën vormgeven zeer discutabel en onzeker is? Zo ja, welke consequenties heeft dit? Zo niet, op welke wijze krijgen deze exit-stragieën op dit ogenblik in uw ogen dan wel een adequate uitvoering?
Nee, dat oordeel onderschrijf ik niet. Het proces van afstemming tussen EU-landen verloopt weliswaar niet zonder problemen, maar er zijn ook successen behaald. Zo is de afbouw van Nederlandse onderwijssteun in landen als Ethiopië, Mozambique en Rwanda met goed resultaat met andere donoren afgestemd. Het rapport zoomt in op Burkina Faso, Nicaragua en Zambia, waarvoor ik, conform de Focusbrief, in juni heb besloten tot uitfasering. In deze landen worden momenteel exit-strategieën ontwikkeld voor een periode van 2 tot 3 jaar. Gedurende deze periode biedt Nederland voor Burkina Faso en Zambia nog forse financiële ondersteuning. In Nicaragua, waar Nederland de onderwijssector ondersteunt middels een silent partnership met Canada, wordt hierover nog overlegd met de overheid en lokale donorgemeenschap. Ook zal Nederland deze landen ondersteunen bij een nieuwe aanvraag voor FTI-middelen na afloop van de lopende financiering.
Daar het rapport concludeert dat veel OS-landen relatief al veel investeren in onderwijs, van welke concrete OS-landen vindt u het desalniettemin reëel om nog meer investeringen in onderwijs te vragen?
Het rapport bevestigt dat de OS-landen in het laatste decennium zelf meer hebben geïnvesteerd in onderwijs. Dat is een positieve ontwikkeling die wijst op een afname van de afhankelijkheid van externe financiering. Tegelijkertijd is er een grote variatie tussen landen. De groep OS-landen die minder dan 4% van het BNP besteden aan onderwijs, moet aangespoord worden zelf meer te investeren. Daaronder vallen onderwijspartnerlanden als Pakistan en Zambia. Er is tevens veel te winnen bij een grotere kosteneffectiviteit. De IOB impactevaluaties van onderwijs in Uganda en Zambia wijzen op grote regionale ongelijkheden, grote absentie van leerkrachten en zwak schoolmanagement. Dit zijn belangrijke obstakels voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, waarvan de oplossing eerder ligt bij good governance dan bij grote financiële investeringen.
Wilt u in uw antwoorden ook ingaan op de in het rapport gesignaleerde ontwikkelingen bij multilaterale instellingen, zoals toezeggingen van de Wereldbank die uiteindelijk zeer weinig substantieel blijken te zijn?
Ik constateer een blijvende interesse in onderwijs bij multilaterale instellingen als de Wereldbank. De Wereldbank heeft dit jaar een nieuwe onderwijsstrategie goedgekeurd die juist inzet op een hoger ambitieniveau. Hoewel de uitgaven van de Wereldbank voor onderwijs jaarlijks fors fluctueren, is een groei voor deze sector realistisch in het licht van de toezegging van een additionele $ 750 miljoen voor onderwijs in FTI-landen voor de periode 2010–2014, waarvan een deel is ingezet om de Nederlandse terugtrekking uit Mozambique te compenseren.
De positie van pastoralisten in de hongersnood |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het boek «Modern and Mobile», door Ced Hesse en het artikel «Maak Afrikanen weerbaar tegen natuur»?1
Ja.
Deelt u de mening dat droogte en honger met name bewoners van de aride en semi- aride gebieden treffen, pastoralisten, die al moeite hebben om te overleven met hun kuddes?
Ja, de zorgelijke situatie van de pastoralisten heeft mijn aandacht.
Deelt u de mening dat bij een structurele bestrijding van honger en tekort aan voedsel er specifieke aandacht moet zijn voor de bewoners van de aride en semi-aride gebieden (80% van het Keniaanse oppervlakte) en de pastorale volkeren, zoals de Masai en Turkana?
Ja.
Welke mogelijkheden ziet u binnen het Nederlandse ontwikkelingsbeleid om kennis en kunde op het gebied van de speerpunten voedselzekerheid en water te benutten, zodat kan worden bijgedragen aan een structurele oplossing voor deze problematiek?
De Nederlandse speerpunten voedselzekerheid en water bieden zeker aanknopingspunten hiervoor. In het meerjarenplan van de ambassade Nairobi, dat momenteel wordt opgesteld, zullen de thema’s voedselzekerheid en water een centrale plaats krijgen. De inzet in Kenia zal zich onder meer richten op het versterken van ondernemers in de landbouwsector, met een verbetering van de voedselzekerheid tot gevolg. Ook bij waterbeheer zijn er goede mogelijkheden voor samenwerking met Nederland. Daarbij zal aandacht worden besteed aan de problematiek in de aride en in de semi-aride gebieden. De interventies zullen in nauw overleg met de Keniaanse overheid, donoren en NGO’s worden geformuleerd.
Tijdens mijn bezoek aan Kenia op 19 juli jl. heb ik onder meer gesproken met de Keniaanse minister van Landbouw Sally Kosgei. Ik heb in dat overleg de noodzaak van een structurele oplossing voor de hongersnood en droogte benadrukt. Het is essentieel dat Kenia meer politieke prioriteit geeft aan ondersteuning van de bevolking woonachtig in de (semi)-aride gebieden. Volgens minister Kosgei waren uitbreiding van irrigatie en goed waterbeheer belangrijk om in de toekomst de droogte beter het hoofd te kunnen bieden. Daarnaast kon er nog meer worden gedaan aan goede voorbereiding door middel van bijvoorbeeld het aanhouden van grotere graanreserves.
Op 19 augustus jl. heb ik dezelfde onderwerpen besproken met een bezoekende delegatie van Keniaanse parlementariërs. De Keniaanse parlementariërs deelden de zorg en zien de noodzaak in van een structurele oplossing. In het Keniaanse meerjarige ontwikkelingsplan voorziet de overheid in grootschalige investeringen om de toegang tot het noorden van het land te verbeteren en de economische ontwikkeling te stimuleren.
Hoe wordt er nu, bij de bestrijding van de hongersnood, voorkomen dat de noodhulp, met name in de vorm van voedselhulp, voorbij gaat aan de specifiek situatie van pastoralisten of dat de noodhulp zelfs hun bestaansbasis nog verder ondermijnt?
De noodhulp is in eerste instantie gericht op de bevolkingsgroepen die vanwege de onveiligheid en de droogte hun woongebieden zijn ontvlucht, veelal met achterlating van het vee. De hulp voorziet in het lenigen van de eerste behoeften. Bij deze noodhulp wordt rekening gehouden met de specifieke lokale behoeften. Voorts worden analyses gemaakt welke vorm van noodhulp de lokale markt het minst verstoort. Op de langere termijn zijn structurele maatregelen noodzakelijk. Deze zullen deel uitmaken van de meerjarige strategische plannen van de Nederlandse ambassades in de betreffende partnerlanden. Daarbij is politieke wil van de betreffende landen een vereiste.
Bent u bekend met de LEGS methode (Livestock Emergency Guidelines and Standards) en kunt u de Kamer informeren in hoeverre die wordt toegepast zodat noodhulp effectief kan zijn?
Ja. In Kenia werkt de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) aan capaciteitsopbouw bij de overheid en NGO’s om de Livestock Emergency Guidelines and Standards toe te passen. Het gebruik van deze standaarden is van belang zodat de resultaten van de hulp effectiever en duurzamer zijn.
Kunt u toezeggen dat in de nota over Landbouw en Ontwikkeling, die de Kamer binnenkort hoopt te ontvangen, uw beleid ten aanzien van nomadische veelteelt en aride en semi-aride gebieden uiteengezet zal worden?
In de notitie voedselzekerheid zal ik mijn beleid in grote lijnen uiteen zetten. Per land zal dit beleid verder worden uitgewerkt. Al naar gelang de situatie in het land zal er aandacht zijn voor nomadische veeteelt en voor aride en semi-aride gebieden. De meerjarenplannen van de ambassades in de OS-partnerlanden worden momenteel geformuleerd.
Zie voor Kenia ook het antwoord op vraag 4.
Het opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over het per direct opschorten van subsidies voor mondiaal burgerschap?1
Ja.
Klopt het dat er voor 2011 nog een bedrag van 5 miljoen euro beschikbaar is? Zo ja, wat gebeurt daarmee?
Nee. Vanwege de noodzaak tot bezuinigen heb ik het oorspronkelijke subsidieplafond voor de periode tot eind 2011 moeten verlagen van € 32 mln naar de huidige € 27 mln. Voor dit verlaagde bedrag zijn reeds subsidiebeschikkingen verzonden. Deze bestrijken de periode tot en met 2014.
Klopt het dat er voor 2012 geen middelen voor de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) beschikbaar zullen zijn?
Er komen voor 2012 vooralsnog geen nieuwe middelen beschikbaar. Op basis van de tot aan de opschorting van SBOS aangegane verplichtingen zal in 2012 een bedrag van ongeveer € 6 mln worden uitgekeerd.
Hoe beoordeelt u opmerkingen, o.a. van de heer Schuil, directeur van OIKOS, dat door het per direct opschorten van de SBOS middelen het langgekoesterde uitgangspunt van het Nederlands ontwikkelingsbeleid – dat verandering daar en verandering hier onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn – ook per direct beëindigd is?
Daar ben ik het niet mee eens. Naar mijn mening wordt er met de tot nu toe in het kader van SBOS goedgekeurde aanvragen – samen met de inzet van de vernieuwde NCDO – substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Hecht de regering aan het in stand houden van draagvlak voor ontwikkelingssamenwerking en zo ja; op welke wijze wilt u dat in stand houden?
Ja, het beleid op dit terrein is derhalve fundamenteel vernieuwd. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en waar mogelijk door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt – zonder dat te simpel voor te stellen – en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Het opschorten van de investering in de Subsidiefaciliteit Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
Kunt u inhoudelijk onderbouwen waarom u de Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) op 5 augustus 2011 heeft opgeschort tot 1 januari 2013?1
De teruggang in het OS-budget dwingt tot het maken van keuzes. Gezien de stand van de tot nu toe in het kader van SBOS aangegane verplichtingen – € 27 mln tot en met 2014 – en met de inzet van de stevig vernieuwde NCDO wordt er, ondanks de bezuiniging, substantieel invulling gegeven aan de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking.
Wat is het exacte bedrag dat u met deze maatregel heeft bezuinigd over 2011? En over 2012? Hoeveel geld bent u via de SBOS uitvoerende partijen in 2011 en 2012 nog kwijt aan een faciliteit die niet meer open staat?
Bij de publicatie van het SBOS-beleidskader in 2010 was een bedrag per jaar voorzien van € 19 mln op kasbasis, voor zowel de subsidiefaciliteit als het beheer van het programma. Voor 2011 is dit bedrag teruggebracht tot € 13 mln en voor 2012 tot € 6 mln.Hierin is het amendement El Fassed 32 500 V nr. 68 verwerkt. De bezuinigingen voor deze jaren bedragen dus resp. € 6 mln en € 13 mln. Tot op heden zijn er aanvragen gehonoreerd tot een bedrag van € 27 mln. Deze zullen in de jaren 2011 t/m 2015 tot betaling leiden. Met het consortium dat de SBOS-regeling uitvoert is overleg gaande over bijstelling van het contract. Opschorting van SBOS betekent immers minder werk voor wat betreft uitvoering en beheer. Over de hiermee gemoeide bedragen is er nog geen duidelijkheid en kan ik u nu niet nader informeren.
Waarom kiest u ervoor om dit besluit, dat een grote beleidswijziging met zich meebrengt, plotseling – en zonder vooraankondiging in de Focusbrief – te nemen? Waarom suggereert het ministerie in de verklaring van 6 augustus 2011,2 dat deze maatregel terug te vinden is in de Focusbrief en is goedgekeurd door de Kamer, terwijl beiden niet het geval is? Waarom koos u er niet voor te wachten op een gedegen behandeling van dit besluit tijdens het begrotingsdebat 2012 zoals u zelf eerder aangaf?3
Naar mijn oordeel is er geen sprake van «een grote beleidswijziging». Er blijft substantiële steun beschikbaar voor de bevordering van burgerschap in relatie tot internationale samenwerking. De verwijzing naar de Focusbrief gold het algemene kader van enerzijds nieuwe beleidsprioriteiten, en anderzijds de door te voeren bezuinigingen.
Erkent u dat een succesvolle SBOS-aanvraag – terecht – veel voorbereiding, planning en afstemming vereist? Wat is uw reactie op de stelling van wetenschapper en draagvlakdeskundige Lau Schulpen van de Radboud Universiteit Nijmegen dat «het besluit wel rauw op het dak valt zo midden in de subsidieaanvraag» en dat het voor organisaties die midden in de aanvraag zaten «verloren moeite» betekent?4
Vanwege het effect en de kwaliteit van programma’s en projecten die worden beoogd, stelt het SBOS-programma inderdaad aan aanvragen hoge eisen. Garanties voor een succesvolle aanvraag zijn er echter niet. Ik kan me voorstellen dat de opschorting voor organisaties die van plan waren een aanvraag in te dienen als teleurstellend wordt ervaren.
Waarom is er geen inhoudelijke onderbouwing voor het besluit gegeven die verder gaat dan de bezuinigingsoperatie?
Voor mijn overwegingen voor dit besluit verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 3.
Deelt u de opvatting dat investeren in de ontwikkeling van ontwikkelingslanden onlosmakelijk is verbonden met het investeren in verandering en dus burgerparticipatie hier in Nederland? Is dit voor u nog altijd een fundamenteel uitgangspunt van Internationale Samenwerking en van Nederlandse overheidsbeleid op dit gebied? Zo ja, hoe geeft u daar in de komende jaren concreet uiting aan?
Ik hecht veel waarde aan maatschappelijke betrokkenheid bij internationale samenwerking en actief burgerschap. Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over armoede en ontwikkeling in de wereld en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. De overheid heeft hierbij een voorwaarden scheppende en waar nodig en mogelijk een katalyserende rol. Dit wordt ingevuld door kennis en advies ter beschikking te stellen (via de vernieuwde NCDO) en door financiële ondersteuning (via SBOS), alsmede door communicatie over het ontwikkelingsbeleid. Begrip in de samenleving voor het belang van internationale samenwerking is verder gediend met het tonen van effecten en resultaten, de manier hoe die (kunnen) worden bereikt en hoe burgers daar zelf aan kunnen bijdragen.
Kunt u dit besluit nog terugdraaien en de SBOS-ronde van 1 september weer open stellen voor de tientallen maatschappelijke organisaties die in gerechtvaardigd vertrouwen reeds bezig waren met hun aanvraag? Zo neen, waarom niet?
Het alsnog openstellen van deze ronde is niet aan de orde omdat de budgettaire ruimte daarvoor ontbreekt.
De luchtbrug voor Somalië |
|
Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Zal het Wereldvoedselprogramma (WFP) van de Verenigde Naties (VN) in de komende dagen een luchtbrug naar Mogadishu op touw zetten om hongerende kinderen in Zuid-Soedan van noodhulp te voorzien?1
Verschillende hulporganisaties, waaronder het Wereldvoedselprogramma, hebben in de afgelopen weken hulpgoederen per vliegtuig naar de Somalische hoofdstad Mogadishu getransporteerd.
Deelt u de mening van het WFP dat de situatie dermate ernstig is dat, indien er niet in de komende dagen extra voedsel naar Zuid-Soedan wordt gebracht, 2,2 miljoen mensen, die tot nu toe onbereikbaar waren, in acuut gevaar komen?
Ik ga ervan uit dat bedoeld werd naar de humanitaire situatie in Somalië te vragen. Deze is inderdaad buitengewoon ernstig, en is de afgelopen weken verslechterd. Inmiddels is in zes regio’s in Zuid- en Centraal-Somalië volgens de VN sprake van hongersnood. De toegang tot deze gebieden is echter moeilijk voor hulporganisaties. Waar mogelijk proberen reeds aanwezige organisaties hun activiteiten te intensiveren, met enig succes. In augustus bereikten hulporganisaties 1 miljoen mensen in de zuidelijke regio’s van Somalië. Dit is ruim een verdrievoudiging van het aantal bereikte mensen in de maand juli.
Binnenkort gaat uw Kamer, op verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken, een stand-van-zakenbrief toe over de humanitaire crisis in de Hoorn van Afrika. Het verslag van mijn recente bezoek aan Mogadishu is opgenomen in de Kamerbrief over de Nederlandse inzet op het gebied van geïntegreerde piraterijbestrijding en stabilisering van Somalië.
Deelt u de mening van het WFP dat de meerderheid van deze mensen inmiddels te zwak is om zichzelf naar elders te begeven op zoek naar eten en er dus niets anders op zit dan het eten naar hen toe te brengen? Zo ja, bent u bereid de luchtbrug te steunen met middelen die u ter beschikking staan, bijvoorbeeld een financiële bijdrage, maar mogelijk ook transportcapaciteit van de Koninklijke Luchtmacht? Zo ja, wat gaat de Nederlandse regering doen? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een grote behoefte aan voedselhulp en therapeutische voeding in Zuid- en Centraal-Somalië, evenals in enkele delen van Noord-Somalië. Nederland heeft extra geld beschikbaar gesteld, onder andere voor activiteiten van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRC) in Somalië. ICRC voert onder andere voedseldistributies uit in gebieden die onder controle staan van de radicaalislamitische Al Shabaab. Ook heb ik een additionele bijdrage van 10 miljoen euro gedaan aan het Gemeenschappelijke Humanitaire Fonds voor Somalië. Dit fonds wordt door de VN beheerd en kan snel, flexibel en verantwoord activiteiten financieren, zoals voedselhulp, veilig drinkwater en medische voorzieningen. In totaal bedraagt de Nederlandse humanitaire hulp aan de crisis in de Hoorn van Afrika nu ruim 25 miljoen euro.
WFP heeft aangegeven over voldoende middelen te beschikken voor de eerder genoemde luchttransporten naar Mogadishu, en heeft Nederland niet verzocht om transportcapaciteit ter beschikking te stellen.
Bent u bereid deze vragen op de kortst mogelijke termijn te beantwoorden, aangezien het hier om een noodsituatie gaat?
Helaas is dat niet gelukt.
Hongersnood in Oost-Afrika |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Han ten Broeke (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Horn of Africa drought: Kenya pressed over Ifo II camp»?
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Antonio Guterres, dat de huidige hongersnood in de Hoorn van Afrika de ergste humanitaire ramp wereldwijd betreft?
De situatie is inderdaad buitengewoon ernstig. Ethiopië, Kenia, Somalië en Djibouti kampen met de ergste droogte in 60 jaar. Op 20 juli jl. heeft de VN verklaard dat er in twee gebieden in Somalië sprake is van hongersnood – dit is de eerste keer in twintig jaar dat er volgens de VN in Somalië sprake is van hongersnood.
Kunt u bevestigen dat tienduizenden vluchtelingen het risico lopen te verhongeren zolang noodhulp hen niet bereikt omdat het vluchtelingenkamp ten noordoosten van Nairobi, geschikt voor 40 000 mensen, niet opengesteld wordt door de Keniase regering?
Kenia biedt momenteel onderdak aan ruim 600 000 vluchtelingen, waarvan het overgrote deel in vluchtelingenkampen wordt opvangen. Hulporganisaties zijn actief in alle kampen. Om de overbevolkte vluchtelingenkampen in Dadaab in het Noordoosten van Kenia te ontlasten, realiseerde de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR met toestemming van de Keniaanse autoriteiten een uitbreiding van het nabijgelegen Ifo-vluchtelingenkamp. Deze uitbreiding zal ruimte bieden aan ongeveer 40 000 vluchtelingen (zie verder het antwoord op vraag 6).
Het is inderdaad van belang dat hulporganisaties over voldoende middelen kunnen beschikken om de toegestroomde vluchtelingen hulp te bieden. Daarom heb ik 2 miljoen euro ter beschikking gesteld aan de VN-Vluchtelingenorganisatie UNHCR voor het regionale hulpverzoek van deze organisatie. Dit maakt deel uit van een additionele bijdrage van 5 miljoen euro voor humanitaire hulp in de Hoorn van Afrika.
Deelt u de mening dat, gezien de omvang van deze humanitaire ramp, alle beschikbare hulpmiddelen zonder uitstel moeten worden ingezet en dit kamp in gebruik moet worden genomen om onnodig verder lijden te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Met welke middelen, via bilaterale en multilaterale kanalen, heeft Nederland bijgedragen aan de totstandkoming van dit kamp?1 Welk bedrag is met deze Nederlandse bijdrage aan de totstandkoming van het kamp gemoeid?
In 2010 heeft Nederland 500 000 euro via UNHCR bijgedragen aan de uitbreiding van het Ifo-vluchtelingenkamp. Daarnaast kan UNHCR zowel de Nederlandse ongeoormerkte bijdrage (42 miljoen euro in 2011) als de hierboven genoemde additionele bijdrage van 2 miljoen euro op basis van de noden van zijn doelgroep inzetten.
Dringt u er per direct bij Kenia op aan het vluchtelingenkamp te openen? Kan de minister bij de Europese Raad van ministers van Buitenlandse Zaken van maandag 18 juli aanstaande bepleiten dat ook in Europees verband bij Kenia wordt aangedrongen op opening van het kamp?
Nederland gaf op 14 juli 2011 tijdens de informele bijeenkomst van Europese bewindspersonen verantwoordelijk voor ontwikkelingssamenwerking (informele OS-raad) in Sopot, Polen, aan dat de kampuitbreiding zo snel mogelijk geopend moet worden, en dat de EU Kenia moet steunen.
Daarnaast heeft Nederland in Nairobi geregeld overleg met de Keniaanse regering over de vluchtelingensituatie, zowel bilateraal als binnen EU-verband, waarbij meermaals is gepleit voor openstelling van de uitbreiding, zo ook tijdens mijn bezoek aan Kenia op 19 juli jl. Ook andere donoren en de VN hebben bij de Keniaanse autoriteiten aangedrongen op een spoedige oplossing voor deze kwestie.
De Keniaanse Minister-President Raila Odinga kondigde op 14 juli jl aan dat de uitbreiding van het Ifo-vluchtelingenkamp binnen afzienbare termijn opengesteld zal worden. Ik ben verheugd over deze aankondiging. Tijdens mijn bezoek aan Dadaab op 19 juli jl. bleek de nieuwe faciliteit echter nog niet te zijn geopend. De Nederlandse ambassade in Nairobi volgt de voortgang nauwlettend en oefent samen met partners, waar nodig, druk uit op Kenia om de toezegging gestand te doen.
Ik heb begrip voor de uitdagingen waar de Keniaanse autoriteiten voor staan bij de opvang van het grote aantal vluchtelingen, en waardeer hun inspanning om tot een oplossing te komen.
De kosten van het SNV lobbykantoor in Washington DC |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het SNV jaarverslag 2010?
Ja.
Is het u ook opgevallen dat het SNV lobbykantoor in Washington DC in 2010 maar liefst 611 655 euro heeft gekost, terwijl de kosten voor 2010 «slechts» begroot waren op 450 000 euro en de kosten in 2009 417 336 euro bedroegen?1
Ja. Overigens is het SNV kantoor in Washington geen lobbykantoor. Het richt zich op fondswerving en het coördineren van de relaties met een aantal grote donoren (o.a. VN-organisaties).
Deelt u de mening dat de uitleg in het jaarverslag2 ten aanzien van deze enorme kostenoverschrijding veel te summier is en te wensen overlaat? Bent u bereid er bij SNV op aan te dringen een nadere, meer gespecificeerde uitleg te geven over deze gigantische budgetoverschrijding en die uitleg met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening omdat het hier om een forse kostenoverschrijding gaat en heb SNV om een uitgebreidere toelichting gevraagd.3
SNV geeft in de gevraagde toelichting aan dat het kantoor in Washington pas medio 2009 operationeel werd. De begroting 2010 die op 1 november 2009 bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd ingediend was noodzakelijkerwijs grotendeels gebaseerd op aannames en slechts in beperkte mate op ervaringscijfers.
De geconstateerde afwijking ten opzichte van de oorspronkelijke begroting is allereerst veroorzaakt door de onverwacht snelle en voorspoedige groei van de activiteiten van het kantoor, met name de deelname in meerdere partnerschappen onder meer op het gebied van capaciteitsversterking en duurzame energie. Daarnaast is sprake van hogere dan voorziene kosten voor werving en selectie alsmede de inhuur van tijdelijke krachten in afwachting van de benoeming van vaste staf.
Deze toelichting wordt door mij voldoende geacht.
De besteding van Europese hulpgelden via de VN |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het Europese Rekenkamer-rapport «De efficiëntie en doeltreffendheid van EU-bijdragen, verstrekt in door conflicten getroffen landen via organisaties van de Verenigde Naties»?
Ja.
Deelt u de negatieve oordelen van de Europese Rekenkamer als het gaat om de doeltreffendheid en efficiency van en het toezicht op de besteding van Europese ontwikkelingsgelden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de analyse van de Europese Rekenkamer en onderschrijf de aanbevelingen die worden gedaan. De kwalificatie dat het oordeel van de Rekenkamer negatief is, deel ik niet. In de onderzochte projecten in Soedan, Irak en Afghanistan zijn volgens de Rekenkamer ondanks de moeilijke omstandigheden de belangrijkste doelstellingen gerealiseerd. De Rekenkamer concludeert daarnaast dat er een goede kans bestaat dat deze resultaten duurzaam zullen zijn en dus blijvend de situatie in deze landen zullen verbeteren. In het rapport wordt daarnaast erkend dat door gebruik te maken van het VN-kanaal, afgelegen gebieden bereikt konden worden waar anders zeer moeilijk activiteiten van de EU zouden kunnen worden uitgevoerd.
De belangrijkste aanbevelingen van de Rekenkamer richten zich op de timing en monitoring van de projecten. De onderzochte projecten hadden een te ambitieuze planning gezien de fragiele omstandigheden in de betrokken landen. Hoewel hier enig begrip voor kan zijn, ben ik ook van mening dat de Commissie moet proberen om doelen in de tijd realistisch te formuleren. Met betrekking tot de monitoring van projecten herhaalt de Rekenkamer de bevindingen uit het eerste deel van het onderzoek naar EU uitgaven via de VN ( «Besluitvorming en monitoring van Europese bijdragen aan VN-instellingen» speciaal rapport 15, 2009). De Commissie heeft de aanbevelingen uit het eerste rapport inmiddels ter hand genomen en heeft onder andere de rapportage richtlijnen eind 2010 in samenspraak met de VN aangescherpt.
Deelt u gezien het feit dat «Palestina» niet bestaat de mening dat de Europese Rekenkamer in haar rapport de term «Palestina» beter niet had kunnen gebruiken? Zo nee, waarom niet?
In technische EU-documenten is het niet ongewoon om de begrippen «Palestina», «Palestijnse Gebieden» of «Bezette Palestijnse Gebieden» naast elkaar te hanteren. Het gebruik van de term «Palestina» impliceert op geen enkele wijze erkenning van de Palestijnse staat door de EU of door de afzonderlijke EU-lidstaten.
Deelt u de mening dat de Europese Unie zich niet met ontwikkelingshulp zou moeten bezighouden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De EU heeft krachtens meerdere verdragen en in aanvulling op het beleid van de lidstaten een duidelijke rol te vervullen op het gebied van ontwikkelingssamenwerking. Ik verwijs graag naar mijn uitgebreide antwoorden naar aanleiding van eerdere vragen van de leden van de PVV-fractie hierover in het schriftelijk overleg over de Informele OS-Raad van 21-22 oktober 2010 (uw kamerstuk 21 501–04 nr.117), de antwoorden op de Kamervragen van de PVV naar aanleiding van EU-hulp aan Egypte (d.d. 28 oktober 2010, aanhangselnummer 313) en de antwoorden op de Kamervragen van de PVV over ontwikkelingshulp van de Europese Unie aan Zimbabwe, Somalië, Libië, Syrië, Iran en Myanmar (d.d. 29 november 2010, aanhangselnummer 636).
De praktijken binnen de zwaar gesubsidieerde hulpclub SNV |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Klopt het dat Robert de Jongh nog altijd SNV-directeur in Latijns-Amerika is1? Deelt u de mening dat gezien de onthullingen over een cultuur van vriendjespolitiek bij SNV in Latijns-Amerika Robert de Jongh beter niet meer als SNV-directeur actief kan zijn2? Zo nee, waarom niet?
Ja. Met dien verstande dat hij SNV binnenkort zal verlaten.
Ik acht het de verantwoordelijkheid van de toenmalige directie van SNV om af te wegen of de aan het licht gebrachte feiten over onrechtmatigheden bij SNV in Latijns-Amerika zodanig verwijtbaar waren aan de directeur, dat hij zijn werkzaamheden niet langer had kunnen voortzetten.
Klopt het dat oud SNV-directeur Dirk Elsen in september 2009 – na een voor SNV Latijns-Amerika en daarmee ook voor Robert de Jongh zeer negatieve interne audit uit mei 2009 – met SNV-directielid Annemiek Jenniskens heeft overlegd om Robert de Jongh te promoveren tot directeur van SNV in Azië? Hoe oordeelt u over de wereldvreemdheid van de (toenmalige) directie van SNV?
Ik kan op deze vraag geen antwoord geven. Het is ook niet mijn streven om op de hoogte te zijn van alle gesprekken die medewerkers van SNV met elkaar voeren.
Klopt het dat naast Joke Brandt, directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en tevens oud SNV-medewerkster, ook Jan Remijn, senior beleidsmedewerker op het directoraat-generaal, als ambtenaar betrokken is (geweest) bij de perikelen rondom SNV? Klop het dat ook Jan Remijn een verleden heeft bij SNV? Deelt u de mening dat ambtenaren met een SNV-verleden beter niet op het SNV-dossier ingezet kunnen worden? Deelt u de mening dat elke schijn van verwevenheid tussen het ministerie en SNV vermeden zou moeten worden? Zo nee, waarom niet?
De betrokken ambtenaar was tot begin 2003 werkzaam op het hoofdkantoor van SNV.
Sinds 2007 heeft betrokkene zich onder meer bezig gehouden met zaken betreffende SNV. Zijn kennis van de organisatie kwam daarbij goed van pas. Het ministerie kent adequate regelgeving om belangenverstrengeling en partijdigheid te voorkomen. Die regels worden strikt toegepast.
Overigens was SNV tot 2003 een onderdeel van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit impliceert logischerwijze dat veel medewerkers van het Departement in hun carrière ook voor SNV werkzaam zijn geweest.
Klopt het dat SNV adviesbureau «Huijskens Communications» in de arm heeft genomen? Zo ja, wat zijn de kosten hiervan voor de Nederlandse belastingbetaler? Deelt u de mening dat het inschakelen van een extern adviesbureau door SNV geen pas geeft? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tussen Huijskens Communications en SNV is een contract gesloten waarin is bepaald dat SNV dit jaar voor een bedrag van maximaal 75 000 euro gebruik kan maken van communicatie-advies van dit bureau.
Mijn voorkeur heeft het inhuren van externe bureaus over het algemeen niet, maar het is goed in dit geval rekening te houden met een Raad van Toezicht die zonder voorzitter was, zonder directievoorzitter en die zich tegelijkertijd met veel media-aandacht geconfronteerd zag.
De Nationale Commissie voor internationale samenwerking en Duurzame Ontwikkeling |
|
Ewout Irrgang |
|
Wat is uw reactie op het artikel» NCDO verdient corrigerende tik op de vingers»?1
Het geschetste beeld van een organisatie die enkel uit is op eigen profilering en op het beconcurreren van andere initiatieven en organisaties herken ik niet. In het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking opereert de NCDO als kennis- en adviescentrum. De NCDO bevordert op een praktische en laagdrempelige wijze de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kennis over en ervaringen op het terrein van Burgerschap & IS. De organisatie heeft daarin uitdrukkelijk een positie tússen overheid en samenleving. Zij hanteert naar mijn stellige indruk een open en op samenwerking gerichte houding naar overheid, politiek, de OS-sector en andere onderdelen in de samenleving. Dat brengt ook met zich mee dat zij naar buiten treedt.
Is het waar dat u eind juni uitsluitsel zult geven over de toekomst van de NCDO? Zo neen, wanneer dan wel?
Rol en taken van de NCDO nieuwe stijl zijn reeds vorig jaar2 vastgesteld als onderdeel van het vernieuwde beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking . Het beleidsplan van de nieuwe NCDO voor de periode 2011–2014 is in december jl. goedgekeurd op voorwaarde van aanscherping op een aantal punten. Hieraan heeft de organisatie inmiddels voldaan. In 2011 staat de nieuwe NCDO voor € 9,6 mln op de begroting.
Welke taak ziet u voor het NCDO weggelegd?
Veel zaken die een direct Nederlands belang raken, hebben een internationale dimensie. De overheid investeert in de bevordering van het bewustzijn daarvan. Burgers moeten zelf weloverwogen keuzes kunnen maken. Dat kan niet zonder een publiek bewustzijn over vraagstukken van armoede en ontwikkeling en het belang van Nederland om op deze terreinen actief te zijn. Het kan evenmin zonder een geïnformeerd publiek debat over deze vraagstukken en over beleidskeuzes die ermee samenhangen. Tegen deze achtergrond omvat het werkterrein van de NCDO «nieuwe stijl» vier domeinen:
Bent u van mening dat in tijden van bezuinigingen op het budget voor ontwikkelingssamenwerking het budget voor draagvlakbeleid eveneens herzien moet worden? Zo ja, gaat u dit doen?
Er is op het budget voor dit beleidsterrein een forse korting doorgevoerd. In 2010 was voor de NCDO «oude stijl» een bedrag van € 27 mln beschikbaar. Daarbovenop besteedden andere particuliere organisaties nog eens een ongeveer even groot bedrag uit de MFS I-subsidie aan zogenoemde draagvlakactiviteiten. Dat laatste is onder MFS II niet meer mogelijk. Voor 2011 staat voor het nieuwe beleid voor Burgerschap & Internationale Samenwerking een totaalbedrag van € 22,6 mln op de begroting (€ 13 mln voor Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en € 9,6 mln voor de nieuwe NCDO). In de Begroting voor 2012 zal ik uitsluitsel geven over het beschikbare budget in 2012 en de jaren daarna.
Bent u van mening dat op een totaalbedrag van 30 miljoen euro voor draagvlakbeleid inderdaad een kenniscentrum nodig is dat van dat bedrag tussen de 9–11 miljoen euro per jaar opsoupeert? Zo ja, waarom?
De kwalificatie «opsouperen» laat ik voor rekening van de vragensteller. De vernieuwde NCDO heeft in het nieuwe beleid anders dan voorheen niet langer de rol van subsidieverstrekker. De verdeling van het beschikbare budget tussen de nieuwe Subsidiefaciliteit Burgerschap & OS (SBOS) en de NCDO als centrum voor kennis en advies (zie vraag 4) is gebaseerd op een door beide ingediend, goed onderbouwd beleids- en activiteitenplan.
Hoe wilt u voorkomen dat de NCDO anderen gaat beconcurreren?
De nieuwe NCDO heeft een eigen verantwoordelijkheid, maar uit haar beleidsplan voor 2010–2014 blijkt expliciet dat niet concurrentie, maar samenwerking de rode draad is. Dat sluit aan op de beleidsbrief «Investeren in mondiaal burgerschap» en het subsidiekader «Kennis voor Burgerschap en OS». Daarin worden complementariteit en samenwerking benadrukt.
Acht u het wenselijk dat IS zonder overheidssubsidie wordt gemaakt? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer wilt u dit gaan invoeren?
Het publieksmagazine IS is één van de instrumenten waarmee de NCDO mondiaal burgerschap bevordert. Het magazine slaagt er in een grote en brede doelgroep te bereiken. Dat een deel van de subsidie daarvoor wordt gebruikt acht ik logisch. Wel is het van belang oneigenlijke concurrentie met andere niet-gesubsidieerde bladen over internationale samenwerking te voorkomen. In regulier beleidsoverleg met de NCDO en in de Redactieraad van IS (waarin het ministerie vertegenwoordigd is) zie ik daarop toe. Ook de mogelijkheid van diversificatie van inkomstenbronnen, waardoor de subsidieafhankelijkheid verkleind kan worden, staat daarbij expliciet op de agenda.
De verwevenheid van hulpclubs en het ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u ermee bekend dat Joke Brandt, directeur-generaal Internationale Samenwerking bij het ministerie van Buitenlandse Zaken, is aangesloten bij Worldconnectors1, een linkse pro-immigratie en pro-hulp club met leden als Tariq Ramadan, Doekle Terpstra, Ad Melkert, Jan Pronk, Dirk Elsen en Pieter Broertjes?2
Ja. Overigens neem ik afstand van uw kwalificaties van Worldconnectors.
Bent u ermee bekend dat Joke Brandt in de periodes 1985–1989 en 1998–2000 werkzaam was voor hulpclub SNV?
Ja, uiteraard. In deze periode was SNV onderdeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Hoe waardeert u het feit dat Joke Brandt is aangesloten bij Worldconnectors en zich zo nadrukkelijk afficheert met de linkse zaak? Wat zegt dat over de geloofwaardigheid van het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Als onderdeel van haar werkzaamheden is mevrouw Brandt actief betrokken bij externe netwerken, zoals de Worldconnectors. Actieve betrokkenheid van ambtenaren bij maatschappelijke ontwikkelingen en hun deelname in netwerken versterken de geloofwaardigheid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en verhogen de kwaliteit van het beleid. Overigens neem ik afstand van de gebruikte terminologie.
Is of was Joke Brandt als directeur-generaal Internationale Samenwerking betrokken bij de perikelen rondom SNV? Zo ja, deelt u de mening dat zij gezien haar SNV-achtergrond daar beter niet bij betrokken kan of had kunnen zijn?
Het behoort tot de taken van Joke Brandt, die sinds 2008 werkzaam is als Directeur-Generaal Internationale Samenwerking, om het beleid op het terrein van ontwikkelingssamenwerking, met inbegrip van de relaties met niet-gouvernementele organisaties zoals de SNV, ambtelijk voor te bereiden en uit te voeren. Dat zij in het verleden bij SNV werkzaam was, vormt voor de uitvoering van deze taken op geen enkele wijze een belemmering.
Hoe waardeert u het feit dat Dirk Elsen, de man die een puinhoop maakte van SNV, nog altijd is aangesloten bij Worldconnnectors? Komt dit de geloofwaardigheid van Worldconnectors naar uw mening ten goede?
Het is niet aan mij om uitspraken te doen over deelname van personen aan externe netwerken of over de geloofwaardigheid van deze netwerken. De in de vraag gebruikte kwalificaties laat ik voor rekening van de vragensteller.
Acht u het wenselijk dat mensen die actief zijn geweest voor linkse hulpclubs sleutelposities innemen op het ministerie van Buitenlandse Zaken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn als Joke Brandt ofwel opstapt bij Worldconnectors, ofwel opstapt als ambtenaar bij het ministerie van Buitenlandse Zaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In welke mate is het ministerie van Buitenlandse Zaken verweven met linkse hulpclubs?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het ministerie er alles aan zou moeten doen om elke mogelijke schijn van verwevenheid, partijdigheid en/of belangenverstrengeling te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard dienen partijdigheid en belangenverstrengeling te worden voorkomen. Hiervoor bestaat adequate regelgeving die op het ministerie nauwgezet wordt toegepast. Van partijdigheid of belangenverstrengeling is dan ook geen sprake.
Bent u bereid de Kamer op korte termijn een overzicht te sturen, desnoods geanonimiseerd, van ambtenaren die werkzaam zijn bij het ministerie van Buitenlandse Zaken en een verleden hebben bij ontwikkelingsorganisaties? Zo nee, waarom niet?
Nee. Daar is geen structureel overzicht van beschikbaar.
De dure wervingskosten voor goede doelen door commerciële bedrijven |
|
Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de door Stichting Vluchteling ingeschakelde straatwervingsbedrijven het merendeel van het gedoneerde geld ontvangen?1
Ja.
Bent u bekend met de wijze waarop deze straatwerving wordt gefinancierd? Is u bekend of de gemaakte kosten door Stichting Vluchteling voor fondsenwerving worden gefinancierd uit de via dat bedrijf geworven donaties?
Ik ben bekend met de wijze waarop straatwerving wordt gefinancierd. Stichting Vluchteling voert het CBF keurmerk en moet daarmee voldoen aan de gestelde normen van het CBF. Dat betekent dat Stichting Vluchteling niet meer dan 25% procent van het bedrag aan binnengekomen fondsen mag besteden aan fondsenwerving. Subsidies van het ministerie van Buitenlandse Zaken mogen niet besteed worden aan fondsenwervende activiteiten. Zolang zij binnen de normen van het CBF keurmerk blijven en voor fondsenwerving geen subsidiegeld gebruiken, laat ik de verantwoordelijkheid voor wervingsacties bij de betrokken organisaties zelf. Uit het artikel waar in de vragen naar verwezen wordt blijkt overigens ook dat betrokken organisaties ongewenste constructies zelf corrigeren.
Ziet u ook dat dit incident onderdeel uitmaakt van een opkomend patroon waarbij goede doelen, ook zij die wel subsidie ontvangen, gebruik maken van commerciële wervingsacties met bedenkelijke betalingsconstructies?2
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of dergelijke acties binnen de voor Fondsenwervingsacties geldende 25 procentnorm van het Centraal Bureau Fondsenwerving (CBF-keurmerk) vallen?
Het CBF beoordeelt per organisatie of de totale kosten voor fondsenwerving zich op een juiste wijze verhouden tot de totale inkomsten. CBF bekijkt dit niet per fondsenwervingsactie of methode. Dit zou de controle complex en duurder maken. Indien organisaties niet aan de 25% norm voldoen, krijgen zij geen CBF keurmerk toegekend. Het CBF keurmerk is een zelfreguleringinstrument van goede doelen en het is niet wenselijk dat de overheid zich hierin mengt. De norm over fondsenwerving wordt dan ook vastgesteld door het CBF zelf en niet door de overheid. Indien het publiek of de markt hierom vraagt kan het CBF ervoor kiezen om bepaalde normen aan te passen. Het ministerie hanteert strikte regels en criteria voor het toekennen van subsidie waaronder op het vlak van fondsenwerving. Ik zie geen noodzaak om hierover verdere eisen te stellen aan organisaties en wil ook niet op de stoel van die organisaties gaan zitten. Dat een kritische openbaarheid de organisatie bevraagt, juich ik overigens toe.
Deelt u de mening dat deze toch al ruime norm per fondsenwervingscampagne in een beperkte periode moet gelden, in plaats van dat het kostenplaatje van de wervingscampagnes zich verhoudt over de hele boekhouding van de organisatie en/of over meerdere jaren wordt gespreid en op die manier toch aan de 25 procentnorm kan voldaan worden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening at binnen de huidige algemene 25 procentnorm de hulpclubs toestaat hun toevlucht te nemen tot dure marketingstrategieën in plaats van het uitdragen van effectiviteit van verricht ontwikkelingswerk, dat we dit recent ook vaker en vaker zien gebeuren en dat dit niet past bij goede doelen en vooral niet bij (andere) organisaties die via subsidies zwaar op belastinggeld rusten?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, bent u bereid een halt toe te roepen aan dit gedrag van de hulpclubs door de huidige criteria van het CBF-keurmerk aan te scherpen dan wel aanscherping te bereiken via subsidiecriteria, bijvoorbeeld door te eisen dat per actie maar een bepaald percentage aan kosten mag opgaan aan administratie, reclame en dergelijke?
Zie antwoord vraag 4.