Het bericht dat Nederlands ontwikkelingsgeld zou zijn verduisterd bij de grootste universiteit van Oeganda |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Knapen (CDA) |
|
Kent u het bericht dat Nederlands ontwikkelingsgeld zou zijn verduisterd bij de grootste universiteit van Oeganda? Hoe beoordeelt u deze berichten?1
Ja, zie hierover mijn brief aan de Tweede Kamer van 1 juni 2012 met referentie DSO 112/12.
Klopt de constatering dat de Oegandese politie de zaak inmiddels onderzoekt? Hoe beoordeelt u het feit dat de Netherlands Universities» Foundation for International Cooperation (Nuffic) al maanden bezig is met een onderzoek? Welke rol speelt het ministerie van Buitenlandse Zaken bij deze zaak en hoe wordt er samengewerkt?
Zowel de Oegandese fiscale recherche als de Oegandese Auditor Generalheeft een onderzoek ingesteld.
Het door de Nuffic ingezette onderzoek is vertraagd doordat de Oegandese fiscale recherche voor haar eigen onderzoek alle relevante documenten in beslag heeft genomen. Inmiddels beschikt de Nuffic na bemiddeling van de ambassade over alle stukken.
De Nederlandse ambassade in Oeganda heeft, nadat geruchten over mogelijk misbruik van Nederlandse fondsen in de Oegandese pers bekend werden gemaakt, onmiddellijk de Nuffic en het ministerie van Buitenlandse Zaken ingelicht en draagt zorg voor een goede communicatie tussen de Nuffic en de Oegandese autoriteiten. Ook heeft de ambassade Nuffic geadviseerd over de te nemen stappen.
Kunt u exact aangeven wat door zowel de Oegandese politie als Nuffic wordt onderzocht?
De Oegandese recherche onderzoekt de o.a. in de media verschenen beschuldigingen van fraude. De Auditor Generalonderzoekt of hij op grond van de nieuwe informatie zijn eerdere accountantsrapport over de projectuitgaven van het betreffende project moet herzien. Nuffic heeft het eigen onderzoek opgeschort in afwachting van het resultaat van het onderzoek van de Auditor General en de Auditor General verzocht de bij de Nuffic gedeclareerde kosten, bij het onderzoek te betrekken.
Op welke manier wordt de besteding van Nederlands ontwikkelingsgeld door Nuffic gecontroleerd en welke middelen voor controle zijn beschikbaar?
Van elk project moet jaarlijks een inhoudelijk en financieel verslag bij de Nuffic worden ingediend. Het financiële verslag moet zijn voorzien van een accountantsverklaring. De accountant moet onafhankelijk zijn en werken volgens de internationale richtlijnen (ISA).De Oegandese Auditor General werkt volgens deze richtlijnen en wordt beschouwd als onpartijdig en betrouwbaar. Daarnaast worden de projecten regelmatig door Nuffic bezocht.
Zijn er andere bouwprojecten die door Nuffic in ontwikkelingslanden worden gefinancierd? Zo ja, welke?
Nuffic financiert geen bouwprojecten. Indien noodzakelijk voor het realiseren van de doelstellingen voor capaciteitsopbouw van organisaties kan er een bijdrage geleverd worden aan het verbeteren van infrastructuur. Het gaat dan bijvoorbeeld om het aanschaffen en aanleggen van ICT infrastructuur of over het inrichten van lokalen.
Voor wie worden binnen die bouwprojecten salarissen gefinancierd uit ontwikkelingsgeld en hoe is de controle daarop?
Dit project valt onder het NPT («Netherlands programme for institutional strengthening of Post-secondary education and Training capacity»),het hoger onderwijs programma dat de voorloper is van het Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education (NICHE). In NPT projecten worden geen salarissen gefinancierd. Wel wordt er, volgens de regelgeving binnen het NPT programma, in de begroting van dit soort samenwerkingsprojecten een budgetpost «managementkosten» opgenomen die ten goede komt aan de betrokken instelling in het Zuiden en waarvan de instelling de bijkomende projectkosten (administratie, financieel beheer, transport, communicatiekosten, projectcoördinatie, e.d. ) kan betalen. Dit is maximaal 6% van het projectbudget. Hieruit kan de zuidelijke organisatie ook personeelskosten vergoed krijgen indien het de bovengenoemde werkzaamheden ten behoeve van het project betreft. Controle vindt plaats door de accountant en goedkeuring door de Nuffic.
De verduistering van Nederlands ontwikkelingsgeld in Oeganda. |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nederlands ontwikkelingsgeld verduisterd»?1
Ja, zie mijn brief aan de Kamer gedateerd 1 juni 2012 met referentie DSO-188/12.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de besteding van Nederlandse ontwikkelingsgelden aan Makerere, de grootste universiteit van Oeganda? Stelt ook de Netherlands Universities» Foundation for International Cooperation (Nuffic), dat met belastinggeld hoger onderwijs in ontwikkelingslanden ondersteunt, een onderzoek in? Bent u bereid de Kamer zo snel mogelijk in kennis te stellen van de uitkomsten?
Er is al een onderzoek door de Oegandese Auditor General in gang gezet. De Nuffic is een diepgaand onderzoek gestart, zoals vermeld in mijn eerder genoemde brief aan de Tweede Kamer. Ik zal de Kamer zo snel mogelijk informeren over de uitkomsten van deze onderzoeken.
Is het waar dat universiteitsbestuurder Baryamureeba, naar wie een politieonderzoek loopt, persoonlijk geld ontving van Nuffic?
Nee, de Nuffic kent in het kader van NPT-projecten (Netherlands Programme for Institutional Strengthening of post-secondary Education and Training Capacity) geen fondsen toe aan individuen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat alle hulp aan Makerere stopt indien blijkt dat er inderdaad Nederlands hulpgeld is verduisterd? Zo nee, waarom niet?
Indien uit onderzoek zou blijken dat Nederlandse fondsen zijn misbruikt, dan zal ik er op toezien dat de nodige (juridische) stappen ondernomen worden en gelden worden teruggevorderd. Afhankelijk van de uitkomst van het onderzoek zijn ook verdere stappen denkbaar.
Bent u op de hoogte van het feit dat 18,4 miljoen mensen in de Sahel volgens VN-noodhulporganisatie OCHA (Office for the Coordination of Humanitarian Affairs) bedreigd worden door een groeiende voedselcrisis en dat deze crisis de komende maanden kan uitlopen op een ernstige humanitaire ramp? Onderschrijft u de urgentie van de situatie?
De situatie in de Sahel wordt nauwlettend gevolgd. Er is inderdaad sprake van een zeer ernstige situatie. Volgens actuele schattingen van VN-OCHA zijn meer dan 18 mln. mensen getroffen door een ernstige voedselcrisis. Om deze reden heeft VN-OCHA de afgelopen maanden de financiële behoeftes om de crisis te bestrijden verhoogd van USD 724 miljoen naar USD 1,06 miljard.
Kunt u een overzicht geven van datgene wat er tot nu toe en gedurende de laatste decennia gedaan is in deze droogtegevoelige regio om rampen zoals deze te voorkomen? Kunt u daarnaast aangeven waarom het niet gelukt is de dreiging van een nieuwe droogte te voorkomen?
Zowel de overheid van Mali als van Burkina Faso heeft de afgelopen jaren met steun van donoren, waaronder Nederland, African Development Bank, Wereldbank, Frankrijk en Duitsland, maatregelen genomen om voedselzekerheid in droge periodes te verbeteren door het aanleggen van strategische voedselvoorraden. Het Comité International de la Lutte contre la Sécheresse du Sahel (CILSS) werkt samen met OESO-Club du Sahel aan een project voor het opzetten van een regionaal netwerk voor beheer van strategische nationale voedselvoorraden. Het CILSS steunt ook overheden in de Sahel-regio bij verbetering van landbouwmethoden. Zeventien landen in West-Afrika hebben in maart 2012 een samenwerkingskader getekend voor het opzetten van een netwerk voor het beheer van nationale strategische voedselvoorraden. Dit regionale solidariteitsmechanisme is één van de belangrijkste onderdelen van een regionale voedselzekerheidsstrategie (zoals de regionale voedselreserve van ECOWAS).
Vanaf eind jaren 70, begin jaren 80 is zowel in Mali als Burkina Faso door Nederland ingezet op grote ontwikkelingsprojecten, met name gericht op water en landbouw. In Burkina Faso bestond de hoofdmoot van het OS-programma tot 2002 uit een viertal grote streekontwikkelingsprojecten in vier provincies. Focus was daarbij verbetering van de landbouw, steun aan boerenorganisaties, alfabetisering en gezondheidszorg.
In Mali is sinds de late jaren 70 ingezet op landbouw en irrigatie ter verbetering van de voedselzekerheid. Het «Office du Niger» ontving tussen 1978 en 1998 omgerekend EUR 70 miljoen aan Nederlandse steun en tussen 1998 en 2006 nog eens EUR 20 miljoen. De totale rijstproductie steeg van 60 000 ton in 1982 naar 500 000 ton in 2008. Niet alleen het geïrrigeerde areaal werd uitgebreid, ook de opbrengsten per ha stegen van 1,5 ton in de beginjaren naar ruim 5 ton per ha in deze eeuw. Sinds 2010 worden ook in de binnendelta ten noorden van het Office du Niger kleinschalige irrigatiegebieden ontwikkeld. Dit gebied is zeer kwetsbaar voor droogte en verwoestijning.
Droogte is niet te voorkomen. Echter, door in te zetten op verbetering van het waterbeheer, de verdere ontwikkeling van de geïrrigeerde akkerbouw en maatregelen om de veerkracht van veehouders te verbeteren hoopt Nederland de kwetsbaarheid voor onregelmatige en onevenredig verdeelde regen waarmee Mali steeds vaker te kampen heeft, te mitigeren.
Ook het «Office du Niger» had door het uitblijven van regen in het gebied waar de Nigerrivier ontspringt in 2011 een 30 à 40% lagere oogst; door volledig gecontroleerde irrigatie wordt echter nog altijd veel voedsel geproduceerd. Daarnaast is er steeds meer aandacht voor sustainable land use planningmet de beschikbare hoeveelheid water als criterium voor de keuze van gewassen en productiesystemen.
De huidige omstandigheden gaan de veerkracht van de bevolking te boven, mede omdat deze de vorige droogteperiode nog niet te boven was.
Gezien het feit dat OCHA verwacht dat de behoefte aan extra internationale steun zal oplopen tot 1,17 miljard euro en er momenteel ongeveer 470 miljoen euro (600 miljoen dollar) is toegezegd, bent u bereid de huidige extra bijdrage van 4 miljoen te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft op 24 mei jl. EUR 0,9 miljoen extra beschikbaar gesteld via de Internationale Federatie van het Rode Kruis en Rode Halve Maan voor de getroffen bevolking van Burkina Faso en Tsjaad. Nederland heeft al eerder in 2012 EUR 2 miljoen aan Niger en EUR 2 miljoen aan Tsjaad bijgedragen. Indirect draagt Nederland daarnaast bij via de ongeoormerkte bijdrage aan het VN noodhulpfonds CERF (EUR 40 miljoen). CERF stelde tot nu toe USD 82 miljoen beschikbaar voor de Sahel. De Europese Commissie draagt EUR 287 miljoen bij om de humanitaire crisis in de Sahel te bestrijden, waarvan EUR 123,5 miljoen naar noodhulp gaat. Het Nederlandse aandeel in de EU-hulp bedraagt 5% oftewel bijna 15 miljoen EUR.
Daarnaast zal, zodra de VN en de Malinese autoriteiten een formeel noodhulpverzoek uitdoen, welke zeer binnenkort verwacht wordt, worden bekeken of een extra bijdrage aan Mali opportuun is op basis van de behoeften en van de bijdragen van andere donoren. Getracht wordt daar bij te springen waar de noden het hoogst zijn. Ook wordt geprobeerd versnippering te voorkomen.
De humanitaire hulp door de internationale gemeenschap is gaande: de VS hebben USD 284 miljoen bijgedragen, Duitsland USD 22 miljoen en het VK USD 15 miljoen.
Deelt u de overtuiging dat het van belang is om, mede gezien de toenemende frequentie van droogteperiodes en voedselcrises in de regio, meer in te zetten op programma’s voor Disaster Risk Reduction (DRR)?
Ja. De versterkte inzet op DRR komt naar voren in het beleidskader Humanitaire Hulp dat met uw Kamer besproken werd op 28 maart jl. Een van de vier beleidsprioriteiten is de inzet op zelfredzaamheid en veerkracht. Onderdeel hiervan is een versterkte inzet op rampenrisicovermindering (Disaster Risk Reduction). Deze inzet gaat het werk van humanitaire hulp te boven en komt vooral tot uiting in mijn speerpunten water en voedselzekerheid.
Is het waar dat van het budget van 140 miljoen euro voor humanitaire hulp in 2012 dat beschikbaar is buiten de ongeoormerkte bijdragen aan multilaterale instellingen, er 2% beschikbaar is voor DRR? Bent u bereid het percentage te verhogen? Zo nee, waarom niet?
Voor 2012 is geen exact bedrag vastgesteld voor Disaster Risk Reduction (DRR) uitgaven binnen het humanitaire budget. Vooralsnog is EUR 3 miljoen vrijgemaakt voor bijdragen aan de Internationale Strategie voor Disaster Risk Reduction van de VN (UNISDR) en de Global Facility voor Disaster Reduction and Recovery (GFDRR) van de Wereldbank in 2012. UNISDR en GFDRR zijn de twee grootste multilaterale organisaties die zich exclusief richten op DRR. Nederland is van november 2011 tot november 2012 voorzitter van de Consultative Group van GFDRR. Daarnaast wordt binnen lopende noodhulpactiviteiten aandacht besteed aan «preparedness» en transitie, zonder exacte cijfermatige toekenning. Ook via MSFII wordt aandacht besteed aan DRR middels het ondersteunen van het Partnership for Resilience dat ook in Mali actief is.
Verder is Nederland nauw betrokken bij de vormgeving van DRR beleid van de EU door deelname in de recent opgerichte DRR Steering Committee en input te leveren aan EU-SHARE (Supporting the Horn of Africa’s Resilience). Op termijn streeft Nederland naar een besteding van 10 procent van het budget voor humanitaire hulp en ten minste 1 procent van de Nederlandse ODA voor DRR.
Kunt u toelichten op welke manier en in welke mate (d.w.z. met hoeveel middelen) de internationale gemeenschap zich inzet voor DRR in de Sahel?
Op dit moment is het zogenoemde «aid tracking» van DRR activiteiten, het labellen van de DRR-dimensie van OS activiteiten, nog niet mogelijk. In internationaal verband, bijvoorbeeld binnen OESO/DAC, wordt gekeken naar de mogelijkheid van uniforme registratie. Ook zonder exacte toekenning hebben programma’s in uitvoering vrijwel altijd DRR elementen. De inzet van veel humanitaire en OS-bijdragen is evenzeer gericht op het voorkomen van noodsituaties in de toekomst en het doorbreken van de vicieuze cirkel van elkaar opvolgende humanitaire crises.
Het World Food Programme (WFP) wil haar operaties in de Sahel opvoeren om in totaal 9,6 miljoen mensen te kunnen bereiken. Daarvoor heeft WFP nog USD 360 miljoen nodig. Het WFP heeft als hoofddoelstelling het verstrekken van voedsel in noodsituaties, zoals bijv. de huidige natuurramp in de Sahel. Sinds een jaar is het WFP bezig met de overgang van «food aid» naar «food assistance», een goede stap richting meer langere termijn ontwikkeling en bevorderen van zelfredzaamheid van de bevolking. Daarbij spelen «cash transfers» een belangrijke rol.
Sinds 2010 heeft de Food and Agricultural Organization (FAO) USD 25,4 miljoen aan de Sahel regio bijgedragen. Voor de huidige crisis is USD 73,8 miljoen nodig, aldus de FAO, waarvan op dit moment USD 4,4 miljoen ontvangen is.
De FAO heeft een «emergency response» taak: als WFP het voedsel heeft uitgedeeld, komt FAO in actie om te voorkomen dat de eerstvolgende oogst (weer) zal mislukken, bijvoorbeeld door het gebrek aan inputs. Daarmee wordt de zgn. «resilience» van de betrokken bevolking verhoogd. Omdat uit ervaring is gebleken dat de opzet van de initiële «emergency response» (WFP) cruciaal is voor de vervolgfase van «resilience building» (FAO), wordt FAO tegenwoordig al vroeg betrokken bij deze eerste humanitaire respons.
Er wordt goed samengewerkt tussen deze beide instellingen waarbij WFP qua taken dichter naar de FAO schuift en de FAO dichter naar WFP, en er in de praktijk een beter geïntegreerde humanitaire respons plaatsvindt, die soepeler kan overgaan in «resilience building».
Kunt u toelichten op welke manier en in welke mate (d.w.z. met hoeveel middelen) Nederland zich inzet voor DRR-programma’s in de Sahel? Kunt u eventuele extra middelen voor de Sahel deels oormerken voor DRR-activiteiten, bijvoorbeeld voor voedselreserves of sociale zekerheidsprogramma’s?
Zie antwoord vraag 6 en 8.
Met hoeveel middelen en op welke manier zet de regering zich in de Sahel-landen, via bilaterale en multilaterale hulp, in voor het versterken van de positie en zelfredzaamheid van kleinschalige boeren en veehouders?
Onder DRR vallen het voorkomen van rampen (preventie), het beperken van de effecten van rampen (mitigatie) en het voorbereid zijn op rampen. Preventie en mitigatie zijn in hoge mate verbonden met in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking (maart 2011) genoemde speerpunten water en voedselzekerheid.
In Mali is het bilaterale programma gericht op een geïntegreerde benadering van voedselzekerheid en water. Nu de relatie met de overheid sinds de staatsgreep van 22 maart is stopgezet, verloopt de hulp van de ambassade via NGO’s. Voor 2012 gaat het om een bedrag van ongeveer 11 miljoen EUR. Voor de periode 2012–2015 is een bedrag voorzien van ongeveer 80 miljoen EUR, te besteden aan efficiënt watergebruik, hogere landbouwproductiviteit en meer toegevoegde waarde in agrarische ketens. Deze activiteiten dragen bij aan meer zelfredzaamheid van arme boeren en boerinnen en verminderen de afhankelijkheid van de bevolking van humanitaire hulp en het risico op rampen in de toekomst. In andere Sahellanden worden geen programma’s op dit terrein meer uitgevoerd.
Er zijn multilaterale programma’s van onder meer IFAD, FAO, WFP, AfDB en EU, die met Nederlands geld regionale en/of landenspecifieke programma’s uitvoeren die voedselzekerheid op verschillende manieren stimuleren, bijvoorbeeld via de versterking van waardeketens waar kleinschalige boeren en veehouders deel van uitmaken.
Tenslotte zet de regering in op een sterkere positie en zelfredzaamheid van boeren en veehouders via programma’s van ondermeer AgentschapNL, IFDC, Agriterra, AgriProFocus, Wereldbank en MFS organisaties (bv. Oxfam/Novib).
Door verschillen in gehanteerde definities v.w.b. de afbakening van de Sahel is het niet mogelijk de hoeveelheid door de regering ingezette middelen exact aan te geven; via een ruwe schatting kom ik op een bedrag van 15 mln. EUR.
Voornoemde programma’s dragen in hoge mate bij aan het verbeteren van voedselzekerheid en derhalve aan het verminderen van het risico op een voedselcrisis.
Bent u bereid de komende jaren meer in te zetten op structurele oplossingen door de structurele jaarlijkse bijdrage aan de VN Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) te verhogen?
De algemene vrijwillige bijdrage van Nederland aan FAO bedroeg in 2010 en 2011 EUR 2,5 miljoen per jaar. In 2012 geeft Nederland geen algemene vrijwillige bijdrage, omdat de FAO op institutioneel en operationeel gebied niet afdoende positief werd beoordeeld. Per 1 januari jl. is er een nieuwe Directeur-Generaal bij FAO aangetreden, die met een grondige reorganisatie begonnen is, gebaseerd op een nieuwe strategische visie met betrekking tot de organisatie. Zijn plannen worden binnenkort in de FAO Raad besproken. In dat licht zal Nederland bezien of in 2013 weer een algemene vrijwillige bijdrage aan de FAO zal worden gegeven.
Daarnaast worden in samenwerking met IFAD (International Fund for Agricultural Development) mogelijkheden tot activiteiten in de Sahel, gericht op een structureel verbeterde voedselproductie, waterbeheer en bodemvruchtbaarheid bekeken. Hierbij moet klimaatrobuustheid van de interventies worden geborgd. Economische ontwikkeling en zelfredzaamheid worden hierdoor bevorderd en de afhankelijkheid van noodhulp en het risico op rampen in de toekomst verminderd.
Gezien het feit dat Nederland een belangrijke donor is van het Central Emergency Response Fund (CERF), wil Nederland bij het CERF pleiten voor meer flexibiliteit, zodat op termijn ook «vroege actie» en DRR-programma’s uit dit fonds gefinancierd kunnen worden? Zo ja, hoe gaat Nederland dit aanpakken?
Nederland zal daar niet voor pleiten. Kracht van CERF is snelle actie. CERF is gespecialiseerd in snelle humanitaire financiering van levensreddende activiteiten bij acute crises, chronische crises en de zogeheten « vergeten» crises. Vroege actie en Disaster Risk Reduction programma’s betreffen voor het overgrote deel preventie en rampenrisicovermindering in het kader van structurele ontwikkelingsactiviteiten. Nederland acht financiering via activiteiten van ontwikkelingsorganisaties als Wereldbank, UNDP en FAO daarvoor beter geschikt. CERF en ontwikkelingsorganisaties werken complementair aan elkaar.
Kunt u de vragen binnen één week beantwoorden gezien de urgentie van de situatie in de Sahel?
Helaas is dit niet gelukt.
De conferentie ‘The Sudanese Dutch Private Investment Forum’ |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de door het Nederlands Centrum voor Handelsbevordering georganiseerde conferentie «The Sudanese Dutch Private Investment Forum»?1
Ja.
Zullen er naast vertegenwoordigers van de Soedanese agrarische sector, ook leden van het Soedanese regime alsmede ambtenaren van de Nederlandse ministeries deelnemen aan de conferentie?
Aan het «Sudanese Dutch Private Investment Forum» is niet deelgenomen door leden van de Sudanese regering. Van Nederlandse zijde namen twee ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een ambtenaar van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie aan een gedeelte van het programma deel.
Hoe beoordeelt u deze conferentie in het licht van de motie Ferrier?2 Op welke wijze geeft u uitvoering aan deze motie?
De conferentie richtte zich nadrukkelijk op de private sector en niet op de Sudanese overheid.
De desbetreffende motie (33 000-V-40) ondersteunt de inzet van de regering om internationaal harde voorwaarden te stellen aan steun aan Sudan. Hieronder vallen met name: straffeloosheid bestrijden, de mensenrechtensituatie en humanitaire toegang verbeteren en een politieke oplossing vinden voor de interne conflicten in Sudan. Nederland heeft de voorwaarden voor steun aan Sudan ook aan de orde gesteld in een EU seminar in Brussel op 15 mei, dat Nederland organiseerde met de EU Speciale Vertegenwoordiger voor Sudan en Zuid-Sudan. Ik wil in dit kader niet nalaten te vermelden dat ik bij eerdere passende gelegenheid wijs op het belang van berechting van President Al-Bashir en andere Soedanese verdachten door het Internationaal Strafhof.
Deelt u de mening dat de uitvoering van deze motie urgenter is geworden door de recent opgelopen spanningen tussen Soedan en Zuid-Soedan, die hebben geleid tot het aannemen door de VN-Veiligheidsraad van resolutie 2 046, waarin onder andere de Soedanese bombardementen worden veroordeeld?
De opgelopen spanningen tussen beide landen en de aanname van resolutie 2046 van de VN-Veiligheidsraad onderstrepen het belang van voorwaarden zoals in motie 33000-V-40 genoemd.
Hoe beoordeelt u de opstelling van Soedan ten aanzien van resolutie 2046?3 Welke stappen kunnen en zullen worden gezet als Sudan blijft weigeren deze resolutie volledig uit te voeren?
Het blijft van belang dat Sudan onvoorwaardelijk uitvoering geeft aan resolutie 2046. Deze resolutie stelt sancties in het vooruitzicht bij niet-naleving. De Afrikaanse Unie (AU) en de VN Veiligheidsraad zijn leidend in het advies wanneer Sudan of Zuid-Sudan de resolutie onvoldoende naleeft. Ik verwijs hierbij ook naar de Kamerbrief van de Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken en mij van 10 mei 2012 (ref. DAF-186/12).
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich inzet voor het verhogen van de internationale druk op Soedan, specifiek ook om toegang voor humanitaire hulp in het Nuba-gebergte af te dwingen?
Nederland bepleit humanitaire toegang zowel internationaal via de EU, de VN en de AU, als bilateraal via sleutelactoren als Egypte en Qatar. In samenwerking met andere landen in de internationale contactgroep voor Sudan en Zuid-Sudan maakt Nederland gebruik van alle mogelijkheden om de diplomatieke druk op Sudan over deze kwestie uit te oefenen.
In september en november 2011 organiseerde Nederland met de VN twee bijeenkomsten over humanitaire toegang tot South Kordofan en Blue Nile. In februari bepleitte de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiger bij de Verenigde Naties in New York tegenover de Sudanese minister Fadil het VN tripartiete voorstel voor cross line-hulpverlening, d.w.z. humanitaire hulpverlening over de frontlinies in Sudan heen (zie ook de Kamerbrief d.d. 26 maart 2012, ref. DAF-126/2012). Ten slotte heeft Nederland in het kader van de internationale contactgroep direct contact hierover met het Bureau voor de coördinatie van humanitaire zaken van de Verenigde Naties (OCHA).
De zogenoemde '0,7-procentsnorm' |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «0,7-procentsnorm is onderhandelbaar»?1
Ja.
Bent u in navolging van de hulplobby bereid de zogenoemde «0,7-procentsnorm» los te laten? Zo nee, waarom niet?
De «0,7 procentnorm» is uitgangspunt van het regeerakkoord.
Kunt u tot op de cent nauwkeurig aangeven wat de zogenoemde «je krijgt wat je geeft-campagne» de belastingbetaler heeft gekost?
Voor de campagne #jekrijgtwatjegeeft zijn geen financiële middelen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ingezet. De campagne is een initiatief van Partos, de branchevereniging voor Nederlandse particuliere organisaties die actief zijn op het terrein van de internationale samenwerking. Deze organisatie ontvangt geen subsidie van het ministerie. Op de cent nauwkeurig uitgedrukt, betekent dit dus 0,0 cent.
Bent u bereid, op noodhulp na, alle door de belastingbetaler gefinancierde ontwikkelingshulp zo snel mogelijk af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
De regering blijft gecommitteerd aan het bijdragen aan economische ontwikkeling en zelfredzaamheid in ontwikkelingslanden.
Ontwikkelingsbank FMO |
|
Roland van Vliet (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Knapen (CDA) |
|
Klopt het dat 51 procent van de aandelen van FMO in handen is van de Nederlandse staat?1
Ja, zie pagina 26 van het onlangs met de Kamer besproken Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO bijeengebracht is door de Nederlandse belastingbetaler?2
Ja, zie inderdaad de in de voetnoot genoemde pagina 27 van het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen.
Klopt het dat de directeur van FMO, Nanno Kleiterp, vorig jaar in totaal maar liefst 429 000 euro verdiende? Klopt het dat de twee andere leden van de raad van bestuur, Nico Pijl en Jurgen Rigterink, vorig jaar 355 000 resp. 321 000 euro verdienden?3
De aangehaalde bedragen zijn inclusief pensioenstortingen en de waarde van overige beloningsbestanddelen. Het feitelijk ontvangen vaste en variabele salaris over 2011 bedroeg respectievelijk 316 000 euro, 241 000 euro en 241 000 euro. Zoals vermeld in het Jaarverslag beheer staatsdeelnemingen 2010 is in 2009 met FMO overeenstemming bereikt over een nieuw en gematigder beloningsbeleid dat resulteerde in een salaris voor een nieuwe CEO van maximaal 300 000 euro (vaste en variabele bezoldiging).
Op verzoek van FMO is recentelijk met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over afschaffing van de variabele bezoldiging, en een gedeeltelijke conversie daarvan naar vaste beloning, en dientengevolge een verdere matiging van het bezoldigingsbeleid. Dit jongste beloningsbeleid (vastgesteld bij de AVA 2012) resulteert in een totaal vast jaarsalaris voor een nieuwe CEO van maximaal 270 000 euro, zijnde 10% lager dan het beloningsplafond van 300 000 euro op basis van het in 2009 vastgestelde beleid.
De beloningen van de nu zittende bestuurders zijn van vóór het nieuwe beloningsbeleid uit 2009. Tegelijkertijd met de meest recente aanpassing (2012) van het bezoldigingsbeleid hebben de huidige bestuurders er vrijwillig mee ingestemd dat het afschaffen van de variabele beloning ook voor hen een neerwaartse aanpassing van de bezoldiging betekent. Voor de huidige CEO is met ingang van dit jaar een totale vaste bezoldiging overeengekomen van 296 000 euro, zijnde ruim 6% lager dan zijn totale (vaste en variabele) beloning over 2011.
Deelt u de mening dat dergelijke salarissen totaal niet passen bij een instelling actief op het terrein van ontwikkelingshulp?
De bedrijven waarin de staat deelneemt opereren doorgaans in een private, commerciële omgeving met een wisselende mate van concurrentie. Het zijn organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur. De achterliggende overweging van het staatsaandeelhouderschap is altijd het publiek belang van de ondernemingen. In het geval van FMO is, zoals ook valt te lezen in het Jaarverslag Staatsdeelnemingen, het publiek belang armoedebestrijding: «FMO is opgericht om duurzame economische groei in ontwikkelingslanden te bevorderen. Door de private sector in deze landen te versterken, wil de staat een bijdrage leveren aan het terugdringen van armoede». Bevordering van het publiek belang door versterking van de private sector in ontwikkelingslanden is overigens iets waar ook het Nederlands internationaal actief bedrijfsleven voordeel bij kan hebben.
Het publiek belang vindt zijn weerslag in de wijze waarop de staat als aandeelhouder acteert ten aanzien van het beloningsbeleid, dat voldoende gematigd moet zijn. Staatsdeelnemingen als behartigers van het publiek belang en als organisaties met bedrijfsmatige processen en een met het bedrijfsleven overeenkomstige structuur bevinden zich aldus op het snijvlak van de (semi)publieke en private sector. Dat geldt ook voor FMO, een ontwikkelingsbank met publieke en private aandeelhouders. Naast de staat zijn de private aandeelhouders verschillende Nederlandse banken (zo’n 35%) en verder meer dan honderd kleinere partijen (zo’n 14%). FMO is geen charitatieve instelling; als bank (onder toezicht van DNB) is ze gehouden een positief resultaat te behalen en wordt ze geacht financieel op eigen benen te staan. Sinds 2006 hebben aandeelhouders dan ook geen nieuw kapitaal meer ingebracht, zijn de door FMO behaalde financiële resultaten consistent positief en heeft het een solide balans. Voor het financieren van investeringen is FMO afhankelijk van de internationale kapitaalmarkt en voor het aantrekken van deze financiering opereert FMO in concurrentie met marktpartijen. Daarnaast opereert FMO uitsluitend ten behoeve van en in samenwerking met (Nederlandse en internationale) private partijen. Hiermee onderscheidt ze zich van andere, meer traditionele ontwikkelingsorganisaties.
Deelt u de mening dat nu de meerderheid van de aandelen van FMO in handen is van de staat en meer dan 90 procent van het eigen vermogen van FMO is opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler, ook voor de bestuurders van FMO de Balkenendenorm zou moeten gelden? Zo ja, bent u bereid die op te leggen? Zo nee, bent u dan bereid de aandelen FMO van de hand te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De afgelopen jaren is met de Kamer meermalen gesproken over de methodiek die het kabinet hanteert om als aandeelhouder een beloningsbeleid voor een staatsdeelneming vast te stellen dat recht doet aan het snijvlak waarop zij actief zijn. Binnen die methodiek valt FMO in de categorie publiek/markt. De ondernemingen in deze categorie bewegen zich in een publieke context, maar ondervinden – meer dan de ondernemingen in de categorie publiek – de invloed van de markt. Deze deelnemingen concurreren voor een gedeelte van hun activiteiten met de markt, werken nauw samen met private partijen of zijn voor hun topfuncties, meer dan de publieke categorie, afhankelijk van bestuurders met ervaring in een commerciële omgeving. Dat leidt ertoe dat het beloningsbeleid van FMO zowel is vergeleken met de genormeerde beloningen in de (semi)publieke sector als met beloningen van vergelijkbare ondernemingen in de marktsector. Zoals in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen over 2009 en het onlangs met uw Kamer besproken verslag over 2010 vermeld, heeft dat ertoe geleid dat in 2009 voor FMO een nieuw, gematigder beloningsbeleid is vastgesteld. Dit jaar is met de aandeelhouders overeenstemming bereikt over een verdere matiging van het beloningsbeleid.
Open data en ontwikkelingssamenwerking |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Knapen (CDA) |
|
Kent u het rapport van Civicus «2011 Status of Civil Society Rapport» en het commentaar van de directeur van Publish What You Fund, Karin Christiansen, over wat open data betekenen voor de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Deelt u de mening dat, als belangrijke donoren gezamenlijk streven naar transparantie over ontwikkelingshulp, dit bijdraagt aan de effectiviteit?
Ja, het beschikbaar stellen en toegankelijk maken van actuele OS-gegevens stelt overheden in partnerlanden in staat om beter te plannen en te sturen. Hoe meer donoren hiertoe overgaan, hoe effectiever gestuurd kan worden door overheden van partnerlanden.
Wat is de voortgang op het gebied van de implementatie van de IATI standaard in Denemarken, Duitsland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk?1
Op basis van de laatste implementatieplannen van de verschillende organisaties die door IATI gepubliceerd worden ziet de voortgang voor de genoemde landen er als volgt uit: Denemarken zal in 2013 overgaan tot het publiceren van OS-gegevens binnen de IATI standaard, Duitsland heeft nog geen datum aangegeven; Spanje heeft in oktober 2011 data gepubliceerd en het Verenigd Koninkrijk in januari 2011. Eind mei wordt een actualisering van de verschillende implementatieplannen verwacht.
Deelt u mijn mening dat planning en sturing vanuit partnerlanden gebaat is wanneer zoveel mogelijk donoren, waaronder Europese donoren, ontwikkelingsdata openbaar maken en voldoen aan de IATI standaard?
Ja, zie verder antwoord vraag 2.
Is het waar dat een aantal landen die zich gecommitteerd hebben aan het «Framework for Implementation» stil staan en nog geen maatregelen hebben genomen?
Ja, dit is het geval voor o.a. Duitsland, Noorwegen en Nieuw Zeeland.
Is het waar dat bijvoorbeeld Duitsland IATI nog niet toepast? Zo ja, waarom niet. Zo neen, is Duitsland net zo ver op dit gebied als Nederland?
Het klopt dat Duitsland een van de ondertekenaars is van het IATI maar nog niet zover is dat ze de OS-data hebben gepubliceerd. Over de achterliggende redenen kan ik niet oordelen aangezien ik daar geen informatie over heb. Feit is wel dat de wijze waarop de Duitse ontwikkelingssamenwerking – in vergelijking met Nederland – georganiseerd is de uitrol van IATI bemoeilijkt.
Daar in 2011 Nederland en Duitsland zijn overeengekomen nauw samen te werken op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, welke maatregelen op het gebied van de toepassing van IATI standaarden zijn daarbij afgesproken?
Het toepassen van de IATI standaard is geen onderwerp van bilaterale afspraken tussen twee donoren maar is een internationale afspraak die gemaakt is tijdens de Accra High Level Forum on Aid Effectiveness (2008) en herbevestigd tijdens de 4th High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan (2011). Op dit moment zijn er 29 organisaties die IATI onderschreven hebben, waarvan er 14 ook daadwerkelijk OS-gegevens in de standaard publiceren. Daarnaast zijn er 11 organisaties die IATI niet formeel onderschreven hebben maar wel in de standaard publiceren. De ondertekenaars vertegenwoordigen 75% van de gerapporteerde ODA aan de DAC, voor wat betreft de donoren die daadwerkelijk publiceren is dit 43% van de gerapporteerde ODA.
Bent u bereid op de volgende bijeenkomst van de IATI Steering Committee op 24 april 2012, deelnemende landen die achterblijven op het gebied van transparantie over ontwikkelingshulp en de toepassing van de IATI standaarden aan te spreken? Zo neen, waarom niet?
Bij ontvangst van deze kamervragen heeft genoemde bijeenkomst al plaatsgevonden. Echter, in zijn algemeenheid benadrukt Nederland het belang van toepassing van de IATI standaard en moedigt collega donoren daar ook toe aan.
Bent u bereid met deze landen nadere afspraken te maken over de implementatie en daarbij deadlines te stellen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is niet noodzakelijk. Er zijn al duidelijke afspraken gemaakt over de vervolgstappen voor verdere implementatie van de IATI standaard, zowel binnen IATI zelf als in het Busan Partnership for Effective Development Co-operation. Eind mei 2012 zullen alle ondertekenaars van IATI een eerste of een geactualiseerd implementatieplan publiceren. Eind 2012 dienen alle ondertekenaars een eerste set aan OS-gegevens te publiceren. In december 2015 dienen alle ondertekenaars van het Busan Partnership document volledige uitvoering te geven aan de overeengekomen standaard.
Hoe heeft u tot nu toe uitvoering gegeven aan de motie-El Fassed/De Caluwé over het publiceren van actuele gegevens?2
Vanuit het perspectief van het vergroten van de effectiviteit en kwaliteit van de hulp staat ook bij verschillende Nederlandse NGO’s het openbaar maken van gegevens in de IATI standaard hoog op de agenda. Hierbij nemen deze organisaties meer en meer hun eigen verantwoordelijkheid. Begin maart 2012 publiceerde SPARK als eerste Nederlandse NGO haar gegevens binnen de IATI standaard. Ook andere NGO’s zijn bezig concrete stappen op dit terrein te zetten. Daar waar mogelijk stimuleert het Ministerie deze inspanningen o.a. door het delen van de eigen ervaringen met het implementeren van de standaard.
Deelt u de mening dat de implementatie van de IATI standaard op termijn kan leiden tot vermindering van administratieve lastendruk, zowel aan de kant van het ministerie van Buitenlandse Zaken als aan de kant van organisaties, bedrijven en kennisinstellingen die subsidies krijgen voor ontwikkelingssamenwerking door een afname van huidige rapportageverplichtingen? Zo neen, waarom niet?
Ja, het publiceren van gegevens binnen een gemeenschappelijke standaard kan de administratieve lastendruk voor alle betrokken partijen verminderen omdat iedereen op een eenduidige manier met elkaar communiceert en hergebruik van de gegevens wordt vereenvoudigd. Publicatie van gegevens in de IATI standaard kan ook een deel van de rapportagedruk verlichten.
De radiospotjes van subsidieslurper Oxfam Novib |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met de meest recente radiospotjes van Oxfam Novib?1
Ja. In de door het lid Driessen in de aanhef gebruikte kwalificatie voor Oxfam Novib herken ik mij trouwens niet.
Hoe vaak zijn er alleen al dit jaar radioreclames van Oxfam Novib de ether ingeslingerd?
Over deze specifieke informatie beschik ik niet. Oxfam Novib is een eigenstandige organisatie die zelf haar media- en voorlichtingsbeleid bepaalt en daarover in haar openbare Jaarverslag verantwoording aflegt aan publiek, donateurs en subsidieverstrekkers (waaronder het ministerie van Buitenlandse Zaken).
Naar mijn mening is er overigens geen sprake van «propaganda». Ik vind het goed dat organisaties die werken aan armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling en aan bewustwording over daarmee samenhangende belemmeringen en oplossingen, moeite doen het publiek uit te leggen wat zij doen en wat burgers zélf kunnen doen.
Wat zijn de totale kosten van deze ontwikkelingshulppropaganda?
Zie antwoord vraag 2.
Het per direct stoppen van alle ontwikkelingshulp voor Suriname |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bereid, nu het Surinaamse parlement de zogenoemde amnestiewet heeft aangenomen, per direct alle ontwikkelingshulp voor Suriname stop te zetten? Zo nee, waarom niet?
Zoals u bekend wordt de bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Suriname afgebouwd. Suriname staat niet langer op de lijst met partnerlanden in de bilaterale OS. De bilaterale ontwikkelingssamenwerking met Suriname vindt zijn oorsprong in het Verdrag dat in 1975 bij de onafhankelijkheid met de Republiek Suriname werd gesloten. Nederland zegde per Verdrag 1,6 miljard euro toe voor de ontwikkeling van Suriname. Daarvan resteert ongeveer 20 miljoen euro. Deze middelen hebben een concrete bestemming. Vanwege het Verdrag is stopzetten van de hulp niet mogelijk. Opschorten is wel een optie, die ik momenteel in beraad heb.
Naast de Verdragsmiddelen zijn er o.m. budgetten voor milieu, cultuur en sport, alsmede de twinning waarvan een vervolg is voorzien. Ik zal kritisch kijken in hoeverre deze activiteiten betrekking hebben op samenwerking met de overheid dan wel met het maatschappelijke middenveld. Deze inventarisatie is gaande.
Bent u bereid dinsdag 10 april aanstaande vóór 12.00 uur te antwoorden?
Ja.
Het artikel 'Hoe Arend Jan linkse taboes slecht - in zijn eentje' |
|
Ewout Irrgang |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken samen met een lid van de toenmalige VVD-fractie was overeengekomen om de kritiek op de toenmalige collega-minister voor Ontwikkelingssamenwerking op te voeren dan wel hem aan te pakken? Zo ja, is dit naar uw zienswijze een acceptabele werkwijze van een minister en een collegiale werkwijze tussen leden van het kabinet?1
Nee, zoals toegelicht bij beantwoording vraag 3.
Stelt de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zich op dit moment tijdens het Catshuis-overleg op als verdediger van het budget voor ontwikkelingssamenwerking? Zo ja, is hij op dit punt dus van gedachten veranderd? Zo nee, hoe verhoudt zich dit met het standpunt van de CDA-fractie?
Over de gesprekken zoals deze zijn gevoerd in het Catshuis heeft inmiddels een gedachtenwisseling met het parlement plaatsgevonden.
Zijn de uitspraken van voormalig Kamerlid Boekestijn over politieke samenwerking met de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken in strijd of deels in strijd met de waarheid?1
Voor zover het artikel en de daarin vervatte uitspraken het beeld onderstrepen van een goede en transparante parlementaire aanpak, zijn zij een bevestiging van de bestaande praktijk onder alle ministers van Buitenlandse Zaken.
De destructie door Israël van EU-gefinancierde ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden |
|
Harry van Bommel |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de antwoorden van Eurocommissaris Füle in reactie op vragen van Europarlementariër Davies (ALDE) inzake de destructie door Israël van door de EU gefinancierde ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden?1 Wat is uw reactie op zijn mededeling dat de fysieke schade van deze destructie in de periode 2001–2011 circa € 49,14 miljoen bedraagt, inclusief circa € 29,37 miljoen schade toegebracht aan projecten gefinancierd door de EU en lidstaten?
Ja. Het kabinet is het eens met de Commissie dat zij de aansprakelijkheid voor deze schade bij de Israëlische autoriteiten aan de orde heeft gesteld.
Heeft u kennisgenomen van Eurocommissaris Füle’s mededeling dat het bij het grootste deel van de schadegevallen om projecten gaat gefinancierd door EU-lidstaten? Is het waar dat daar ook projecten toe behoren die zijn (mede)gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler?
Ja. Hierbij zijn ook projecten die Nederland heeft (mede)gefinancierd.
Zo ja, hoeveel bedraagt de schade die Israël in de periode 2001–2011 heeft toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler? Wilt u een uitsplitsing geven van deze projecten, met vermelding van de totale schade, het moment waarop deze is toegebracht en het bedrag dat overeenkomt met de Nederlandse investering in het project, die door de betreffende destructie teniet is gedaan?
Van lopende activiteiten is bekend dat schade is toegebracht aan het bilaterale OS-project Land Development Programme. Dit project, dat wordt uitgevoerd op de Westelijke Jordaanoever, richt zich op het herstel en de ontwikkeling van landbouwgrond (looptijd 2009–2012). De eerste Israëlische sloop- en afbraakorders dateren uit 2010. Dat jaar bedroeg de schade ruim € 18 000 en in 2011 bijna € 43 000. Tot mei van dit jaar liep het project voor ruim € 4 000 aan schade op. Dit brengt het totaal op ca. € 65 000, wat gelijk aan 0.8% van het totale budget tot op heden. Schade is met name toegebracht aan waterbakken, omheiningen en olijfbomen. Daarnaast zijn materialen en machines in beslag genomen.
Wilt u de Kamer berichten, per geval van schade toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler, hoe de Nederlandse regering bij de Israëlische regering protest heeft aangetekend en op welke wijze zij getracht heeft de betreffende schade op Israël te verhalen? Wilt u de Kamer per schadegeval berichten hoe de Israëlische regering gereageerd heeft?
De schade toegebracht aan de Nederlandse lopende activiteiten is in alle gevallen opgenomen met de Israëlische autoriteiten. Er zijn gesprekken gevoerd door de Nederlandse ambassadeur in Tel Aviv en de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah met de Coordinator of Government Activities in the Territories (COGAT – onderdeel van het Israëlische ministerie van Defensie) en gevraagd om compensatie. Daarbij werd erop aangedrongen vernieling van Nederlandse projecten te stoppen en geen nieuwe sloopbevelen uit te vaardigen. Datzelfde heeft de minister van Buitenlandse Zaken aan de orde gesteld tijdens het bezoek van COGAT van 19 maart jl. Dit overleg heeft nog niet geleid tot een schaderegeling.
Hoe verklaart u dat de Europese Commissie van Israël geen compensatie heeft ontvangen voor schade toegebracht aan door de EU gefinancierde projecten, zoals Eurocommissaris Füle heeft meegedeeld?
Zoals commissaris Füle heeft geantwoord: alle aanspraken na afsluiting van de activiteit gaan over naar de begunstigde partijen. De EU en de EU-lidstaten kunnen niet in de rechten van deze partijen treden. In geval van lopende activiteiten zijn discrete demarches meer effectieve instrumenten om aandacht te vragen voor de wenselijkheid schade te voorkomen c.q. te vergoeden.
Heeft de Nederlandse regering van Israël compensatie ontvangen voor schade toegebracht aan projecten die geheel of deels zijn gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler? Zo ja, hoe hoog was deze compensatie (graag een uitsplitsing per schadegeval)? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft geen compensatie ontvangen. In geval van afgesloten activiteiten berusten de rechten bij de begunstigde partijen, in geval van lopende activiteiten heeft het overleg nog niet geleid tot een schaderegeling.
Is het waar dat de Israëlische autoriteiten voornemens zijn een duurzaam energieproject op de bezette Westelijke Jordaanoever te slopen, waardoor circa 500 personen in zes Palestijnse dorpen hun toegang tot elektriciteit dreigen te verliezen?2 Is het waar dat dit project mede gefinancierd is met Europese gelden, inclusief een subsidie van € 400 000 verstrekt door de Duitse regering? Zo ja, op welke wijze ondersteunt u uw Europese partners bij het beschermen van het betreffende project?
De installaties behorende bij dit project zijn inderdaad onderworpen aan een slooporder, omdat zij zonder bouwvergunning zijn geplaatst. Aangezien het project met Duitse steun wordt uitgevoerd zijn de Duitse autoriteiten in overleg met Israël getreden om deze situatie alsnog te reguleren. Duitsland heeft zijn EU-partners daarbij niet om steun verzocht.
Zijn er ontwikkelingsprojecten in de bezette Palestijnse gebieden die deels of geheel worden gefinancierd door de Nederlandse regering en belastingbetaler en die op dit moment door Israëlische sloopbevelen («demolition orders») worden bedreigd of die zijn onderworpen aan een bouwstop? Zo ja, wilt u een overzicht geven van deze projecten en de maatregelen die de regering heeft genomen en neemt om deze projecten te beschermen en daarmee ook het geld van de Nederlandse belastingbetaler, dat aan de realisatie ervan bijdraagt?
Zie antwoord op vraag 3, sub b.
Het dumpen van kippenvlees in Afrika |
|
Arjan El Fassed (GL), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Knapen (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Afrikaanse kip wordt weggespeeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat lokale boeren in Afrika grote schade wordt aangedaan omdat zij de markt uit zijn en worden geprezen door het dumpen van goedkoop kippenvlees uit Europa en Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan?
Gezien het gebrekkige concurrentievermogen van de lokale pluimveesector in veel Afrikaanse landen is het mogelijk dat de import van goedkoop kippenvlees uit Europa tot schade bij lokale producenten kan leiden. De vraag is of er sprake is oneerlijke concurrentie.
Uit het artikel blijkt dat in het geval van Ghana sprake is van een forse importstijging. Een deel van deze toegenomen import kan ook verklaard worden door hogere consumptie die gepaard gaat met de sterk toegenomen economische welvaart in Ghana (BBP stijging van 13,6% in 2011).
De regering is van mening dat ontwikkelingslanden in de eerste plaats zelf hun handelsbeleid moeten inzetten als goedkope import tot verstoring van de lokale markt leidt. Het is de verantwoordelijkheid van de overheid van het betreffende land om bij een dergelijke beslissing de verschillende binnenlandse belangen van regering, consumenten, lokale boeren en regionale markten tegen elkaar af te wegen.
In de tweede plaats is het aan overheden van landbouwexporterende landen om handelsverstoringen te voorkomen door alle vormen van exportsteun af te schaffen en de negatieve handelseffecten van de interne steun voor eigen producenten tegen te gaan. Dit vormt de inzet van de multilaterale landbouwonderhandelingen in WTO-kader die als onderdeel van de Doha ronde helaas nog steeds niet zijn afgerond. Nederland is daarover overigens van mening dat de EU alle exportrestituties uiterlijk in 2013 uit moet faseren, los van de uitkomst van de Doha-ronde.
Ontwikkelingslanden hebben binnen de huidige WTO-regels de ruimte om de eigen markt af te schermen om ongewenste gevolgen van de import van bepaalde producten teniet te doen. In de eerste plaats kunnen zij de importtarieven optrekken tot het niveau waarop zij de importtarieven voor hun producten gebonden hebben in de WTO, maar in de praktijk vaak niet heffen. Ook beschikken ontwikkelingslanden over de mogelijkheid om additionele tarieven te heffen op gesubsidieerde importproducten om het eventuele subsidievoordeel te neutraliseren. Ten slotte beschikken zij over de mogelijkheid om vrijwaringsmaatregelen in de vorm van extra heffingen of zelfs kwantitatieve maatregelen te nemen indien er sprake is van reguliere invoer (geen subsidies en geen dumping) die toch onvoorziene schade aanbrengt aan nationale producenten. Er kunnen allerlei redenen zijn zowel van binnenlandse als buitenlandse politieke aard waarom geen gebruik wordt gemaakt van het genoemde instrumentarium.
Bent u van mening dat het dumpen van kippenvlees uit Europa en Nederland in Afrika de effectiviteit van uw beleid op het gebied van voedselzekerheid beperkt en/of te niet doet? Zo ja, hoe bent u voornemens deze incoherentie aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Het is in zijn algemeenheid niet te beantwoorden of de toegenomen import van kippenvlees uit de EU in een aantal Afrikaanse landen de effectiviteit van het voedselzekerheidsbeleid beperkt. Het beleid van de Nederlandse regering is gericht op het afschaffen van oneerlijke concurrentie als gevolg van gesubsidieerde landbouwexport en het creëren van beleidsruimte voor ontwikkelingslanden om adequaat te handelen ten opzichte van invoer van belangrijke voedselproducten waarbij de voedselzekerheid op het spel staat. Daarbij dient bedacht te worden dat tegenover mogelijke schade voor de lokale pluimveesector, een welvaartseffect en daadwerkelijk koopkrachtverbetering voor stedelijke consumenten kan staan, die door de betaalbare import van kippenvlees dit product goedkoper kunnen kopen dan wanneer het door de eigen markt zou zijn geproduceerd.
Zeker is dat de lokale landbouwsector in Afrika, onafhankelijk van goedkope import, gehinderd wordt door grote structurele problemen waaronder toegang tot de eigen markt. Via onze voedselzekerheidsagenda (TK 23 605, nr. 54) proberen we de concurrentiekracht van de landbouwsector te verbeteren. Dit laat onverlet dat overheden in ontwikkelingslanden via hun handelsbeleid zelf moeten inspelen op marktverstoringen als gevolg van goedkope import.
Wordt het dumpen van kippenvlees of andere vleesproducten uit Nederland of Europa nog steeds direct of indirect gesubsidieerd? Zo ja, op welke wijze wordt het gesubsidieerd, door wie, en wat is uw opvatting daaromtrent?
Op de export van vleesproducten vanuit de EU naar Afrika zit geen exportrestituties. Zoals eerder aangegeven in de Kabinetsreactie op de Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB)-voorstellen van de Europese Commissie (TK 28 625, nr. 137) en in onze brief inzake de Nederlandse inzet ten aanzien van het GLB en ontwikkelingssamenwerking (TK 28 625, nr. 135), zet Nederland in op ambitieuze hervorming van het GLB. Dat houdt onder andere in het vervangen van interne steun door doelgerichte, ontkoppelde betalingen om de handelsverstorende werking van het GLB nog verder terug te dringen, beperking van het markt- en prijsbeleid tot een vangnetniveau, en uitfaseren van de nog resterende exportrestituties per 2013, onafhankelijk van het verloop van de WTO-onderhandelingen.
Nederland hecht veel waarde aan de coherentie van het beleid voor ontwikkelingslanden en het GLB. Overigens is het GLB, mede door de Nederlandse inzet in de laatste decennia ingrijpend gewijzigd. Zo werd in 1990 circa 90% van de totale GLB-steun voor (handelsverstorend) markt- en prijsbeleid uitgegeven. Inmiddels is dat verminderd tot circa 10%. (TK 28 625, nr. 135). Met de voorziene volledige uitfasering van resterende exportrestituties in 2013, zal de handelsverstoring van het GLB nog verder verminderen. (TK 28 625, nr. 117).
Het bericht dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood |
|
Frans Timmermans (PvdA), Jeroen de Lange (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de rapportage van het World Food Program (WFP) en de Food and Agriculture Organization (FAO) waarin beschreven staat dat Zuid-Sudan afstevent op een hongersnood?1
Ja.
Kunt u aangeven of er specifieke verzoeken zijn geplaatst bij Nederland om actief bij te dragen aan voedselhulp in Zuid-Sudan? Indien ja, op welke wijze gaat Nederland hier concreet aan bijdragen? Indien nee, overweegt u dit te doen?
In december 2011 is het gezamenlijke hulpverzoek van VN-organisaties en ngo’s voor Zuid-Sudan gepresenteerd. Hierin wordt verzocht om USD 763 miljoen ter uitvoering van het humanitaire actieplan in Zuid-Sudan in 2012. Van dit totaalbedrag wordt USD 193,8 miljoen gereserveerd voor voedselhulp en middelen van bestaan voor de getroffen bevolking. Deze activiteiten worden gecoördineerd door FAO en WFP en vormen het belangrijkste onderdeel van het humanitaire actieplan.
Nederland is van plan EUR 4 miljoen bij te dragen aan dit humanitaire actieplan. Deze bijdrage wordt naar verwachting grotendeels ingezet via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de Verenigde Naties waar zowel VN-organisaties als ngo’s uit gefinancierd worden. Middelen uit dit fonds komen ten goede aan het gezamenlijke humanitaire actieplan voor Zuid-Sudan en dragen mede bij aan de programma’s van WFP en FAO.
Verder draagt Nederland bij aan een het Centrale Noodhulpfonds van de VN (CERF) € 40 miljoen; Internationaal Comité van het Rode Kruis (ICRC) € 25 miljoen; VN Vluchtelingenorganisatie (UNHCR) € 38 miljoen en Wereldvoedselprogramma (WFP) € 36 miljoen. Uit het CERF is in 2011 USD 22,8 miljoen bijgedragen aan noodhulp in Zuid-Sudan. Voor 2012 staat een voorlopig bedrag van USD 20 miljoen gereserveerd vanuit het CERF voor Zuid-Sudan.
Bent u bereid het verzoek van de Zuid-Sudanese overheid aan het FAO te steunen waarmee het mogelijk wordt gezinnen te voorzien van contant geld zodat zij lokaal inkopen kunnen doen? Indien nee, waarom niet?
De FAO zal begin maart een identificatiemissie uitvoeren om te kijken naar mogelijkheden voor een «cash transfer programma» in Zuid Sudan. Nederland laat de besluitvorming over de wenselijkheid en haalbaarheid hiervan aan de inschatting van de FAO over. Via het gemeenschappelijke humanitaire fonds van de VN kan hier door Nederland aan bijgedragen worden.
Bent u bereid om gehoor te geven aan de oproep van VN Secretaris-Generaal Ban Ki-moon die de internationale gemeenschap dringend verzoekt helikopters en ander vliegtransport in te zetten om de voedselhulp in Zuid-Sudan in goede banen te leiden? Kunt u toelichten of een verzoek u al heeft bereikt?
De oproep van de VN Secretaris-Generaal refereert niet aan de voedselcrisis in Zuid-Sudan maar aan de recente uitbraak van interetnisch conflict in de deelstaat Jonglei en het mandaat van UNMISS ten bescherming van burgers. De VN kampt vaker met een tekort aan militair luchttransport voor verschillende VN-vredesmissies, waaronder UNMISS. Nederland heeft geen formeel verzoek ontvangen voor het bijdragen van helikopters. Het kabinet heeft op 30 september 2011 besloten om een in omvang en samenstelling bescheiden, maar relevante personele en financiële bijdrage aan UNMISS te leveren.
Voor het vervoer van hulpgoederen is momenteel voldoende transportcapaciteit aanwezig. Dit blijkt ook uit navraag van de ambassade bij hulporganisaties ter plaatse.
Deelt u de mening dat een hongersnood en interne ongeregeldheden de vrede niet dichterbij zullen brengen en dat de internationale gemeenschap juist nu een faciliterende rol moet spelen om een hongersnood te voorkomen? Indien ja, op welke wijze gaat u deze inzet tonen? Indien nee, waarom niet?
Voedselcrisis en interetnisch conflict vormen een risico voor het bevorderen van vrede en veiligheid in Zuid-Sudan. VN humanitair coördinator in Zuid-Sudan, Lise Grande, heeft in overleg met de Zuid-Sudanese autoriteiten en met steun van UNMISS en donoren, waaronder Nederland, een grootschalige humanitaire hulpoperatie op gang gebracht. Nederland steunt deze inzet o.a. door financiële bijdrage aan het gemeenschappelijk humanitair fonds en waar nodig diplomatieke inzet.
Het protest tegen mijnbouw in Mali |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Protesttour tegen eerste uraniummijn Mali», online gepubliceerd door One World op 21 december 2011?1
Ja.
Deelt u de mening dat dit bericht onderstreept dat mijnbouw in ontwikkelingslanden veelal een negatieve impact heeft op landbouw, lokale voedselzekerheid, schoon drinkwater en veeteelt?
Het betreffende bericht gaat over een specifieke grondstof in een bepaald land. Het zou te ver strekken om deze vraag in algemene zin positief te beantwoorden. In hoeverre er sprake is van competitieve claims op drinkwater, nadelige beïnvloeding van landbouw en veeteelt en dus de voedselzekerheid, is bovendien zeer afhankelijk van de locatie van de mijn in kwestie. Ook het type mijn, alsmede de grondstof die er wordt gedolven, spelen daarin een rol. Mijnbouw is voor veel ontwikkelingslanden een essentiële bron van arbeid, inkomen en ontwikkeling en brengt daarom ook positieve ontwikkelingen. Het is waar dat de milieuaspecten zwaar dienen te worden meegewogen en dat de controle op naleving van de milieuregels en wetten nogal eens te wensen over laat en dus dient te verbeteren.
Deelt u de mening dat lokale initiatieven, zoals het initiatief van professor Many Camara in Mali, van groot belang zijn om de rechten van de lokale bevolking in ontwikkelingslanden op inspraak, onafhankelijke informatievoorziening en participatie in de besluitvorming omtrent mijnbouwprojecten te waarborgen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse regering middels het Nederlandse grondstoffenbeleid soortgelijke initiatieven in ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet?
Ja. De regering ondersteunt de activiteiten van de Commissie voor de MER (Milieu Effect Rapportage) in ontwikkelingslanden. Hiermee wordt in deze landen capaciteit opgebouwd om zorg te dragen voor goede MER processen (www.eia.nl). Dit betekent dat de informatie voorziening, participatie en uiteindelijke besluitvorming conform de in wet- en regelgeving vastgelegde MER procedure van het ontwikkelingsland moeten plaatsvinden. In Mali is de initiatiefnemer tot exploratie van een uraniummijn verplicht een MER procedure uit te voeren, waarbij ook de lokale bevolking dient te worden geraadpleegd.
Nederland ondersteunt daarnaast het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI), dat erop is gericht grondstoffentransacties transparant te maken. Alle grondstoffenbedrijven in een land publiceren wat ze aan de overheid betalen en de overheid maakt openbaar wat ze van deze bedrijven ontvangt. Deze cijfers worden gebruikt voor nationale openbare en participatieve discussies over baten en lasten van grondstoffenwinning. Het EITI draagt zo bij aan een grotere verantwoording door de overheid en een gelijk speelveld voor bedrijven. Mali heeft dit model geïmplementeerd en is sinds 29 augustus 2011 «EITI compliant». Ook onderschrijft Nederland het streven van de Wereldbank om via het sluiten van zogenaamde Mining Community Development Agreements tussen het mijnbouwbedrijf en de lokale bevolking de publieke belangen veilig te stellen.
Bent u van mening dat uit dit artikel wederom blijkt dat de noodzaak groot is om technische assistentie te verlenen aan ontwikkelingslanden zodat departementen op het gebied van mineralen en mijnbouw, milieu, gezondheid en financiën beter in staat zijn de mogelijk desastreuze gevolgen van de lokale bevolking van grondstoffenwinning tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze geeft u invulling aan de behoefte van ontwikkelingslanden naar technische assistentie op dit vlak?
De regering biedt op verschillende manieren steun voor capaciteitsopbouw in ontwikkelingslanden op dit terrein. Zo ondersteunt Nederland de activiteiten van de Commissie voor de MER voor de periode 2012 – 2016.
Een ander initiatief waaraan Nederland momenteel bijdraagt, is het Topical Trust Fund on Managing Natural Resource Wealth van het IMF (technische assistentie aan lage-inkomenslanden die veel natuurlijke grondstoffen bezitten).
Bovendien zal Nederland financiële ondersteuning bieden aan het Natural Resource Charter (NRC), een raamwerk dat zich richt op de gehele grondstoffenketen. De komende jaren zal het New Partnerschap for Africa’s Development (NEPAD) onder de Afrikaanse Unie de principes van dit raamwerk in verschillende Afrikaanse landen implementeren.
Ik verwijs u gaarne naar de beantwoording van kamervragen aangaande de grondstoffennotitie (onze referentie DME-547–2011, d.d. 10 januari jl.).
Julius Malema |
|
Louis Bontes (PVV), Johan Driessen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Geschorste Malema krijgt provinciale ANC-functie»?1
Ja.
Wat is de exacte status van de schorsing van Julius Malema? Waarom kan Malema, ondanks zijn schorsing, onder nota bene luid gejuich van zijn ANC-partijgenotenlid worden van het provinciaal uitvoerend comité in de provincie Limpopo?
Malema is voor een periode van vijf jaar geschorst als lid van het ANC en de onder het ANC vallende organisaties zoals de Youth League. Malema moet zijn voorzitterschap van de Youth League neerleggen. Malema heeft echter beroep aangetekend tegen de schorsing. Hangende het beroep is Malema gekozen tot lid van het provinciale bestuur van de provincie Limpopo.
Erkent u dat uw uitspraak:»er zijn stemmen binnen het ANC die pleiten voor een gedwongen herverdeling, maar dat is een minderheid. Een belangrijke voorstander van de gedwongen herverdeling, Malema, is vrij recent nog geschorst», van 21 december jl. in de plenaire zaal van de Tweede Kamer der Staten-Generaal2 sterk aan kracht heeft ingeboet nu Malema toch een vooraanstaande positie heeft verworven binnen het ANC? Zo nee, waarom niet?
De uitlatingen van Malema en de populariteit die hij geniet geven reden tot zorg. De leiding van het ANC heeft met het besluit tot schorsing van Malema duidelijk gemaakt zijn standpunt niet te delen. De behandeling van het beroep tegen de schorsing van Malema zal door de Nederlandse ambassade nauwlettend worden gevolgd.
Deelt u de mening, dat, nu wederom blijkt dat Malema, die oproept tot gedwongen nationalisaties, kind aan huis is bij het echtpaar Mugabe en «kill the boer» zingt, een belangrijke rol binnen de socialistische ANC blijkt te hebben, alle Nederlandse ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika per direct moet worden beëindigd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Nederland werkt samen met de Zuid-Afrikaanse regering en niet met individuele politici. De Zuid-Afrikaanse regering zet zich in voor nationale eenheid en verzoening en neemt afstand van krachten die verdeeldheid bepleiten. Overigens zal conform gesteld in de «Focusbrief ontwikkelingssamenwerking» van maart 2011 de ontwikkelingsrelatie met Zuid-Afrika in de komende periode worden afgebouwd.
De waarschuwing van de International Land Coalition over negatieve impact van landgrabbing |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het rapport «Land Rights and the Rush for Land. Findings of the Global Commercial Pressures on Land Research Project» van de IIED, CIRAD, en de International Land Coalition, online gepubliceerd op 14 december 2011?
Ja. Nederland is al ruim 7 jaar actief in de ondersteuning van de International Land Coalition (ILC).
Hoe oordeelt u over de mededeling van de auteurs dat dit de «most comprehensive study of large land acquisitions in developing countries to date» is?
Het rapport is zeer interessant en veelomvattend, waarbij ik aanteken dat het niet de ambitie heeft om compleet te zijn maar bevindingen presenteert en interpreteert van het Global Commercial Pressures on Land Research Project en het Land Matrix Rapport.
Deelt u de mening dat het feit dat driekwart van de investeringen voor landbouw bestemd is voor de productie van biobrandstoffen en niet van voedsel, onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van verdringing is dat geen goede zaak.
Hoe oordeelt u over de conclusies van het rapport dat «while large land deals can create opportunities, they are more likely to cause problems for the poorest members of society» en dat «there is little in our findings to suggest that the term «land grabbing» is not widely deserved», aldus een co-auteur van het rapport?
In het eerste citaat kan ik me vinden, zoals uit de beantwoording van eerdere vragen mag blijken.
Ten aanzien van het tweede citaat wil ik opmerken dat de term land grabbing in veel gevallen zeker een vlag is die de lading dekt. Ik ben echter niet voor het ongeclausuleerd hanteren van deze term. Daarvoor is de problematiek te complex. Ik ben namelijk van mening dat specifieke grootschalige investeringen – onder bepaalde voorwaarden en omstandigheden – wel degelijk een positieve impact op de landbouwproductie en armoedebestrijding kunnen hebben. Een algehele negatieve connotatie zou dit ondermijnen en dat moeten we voorkomen.
Kunt u aangeven welke projecten de Nederlandse overheid in het kader van het stimuleren van internationaal zakendoen, bijvoorbeeld door financiering verstrekt door Agentschap NL, van welke bedrijven (mede) heeft gefinancierd die beslag leggen op grond voor bijvoorbeeld landbouw, bosbouw of mijnbouw? Kunt u aangeven, per project, om hoeveel hectare grond het hierbij gaat?
Uitvoeringsorganisaties als AgentschapNL houden niet systematisch bij hoeveel beslag er gelegd wordt op grond door ondersteunde bedrijven in ontwikkelingslanden. Daarom is het onmogelijk om een totaal overzicht te geven waarin per project wordt aangegeven om hoeveel hectare grond het gaat. Het feit dat veel van de door Nederland gecofinancierde activiteiten in het kader van internationaal zakendoen – ook in die van landbouw, mijnbouw en bosbouwbedrijven – niet direct aan investeringen in grond gelieerd zijn is hier een belangrijke verklaring voor. Indien er wel sprake is van een investering in bedrijfseigen hectares grond (bijvoorbeeld in irrigatie-infrastructuur, verbouw van gewassen, bouw van kassen etc.) dan variëren de oppervlaktes erg per bedrijfsleveninstrument. Bij PSI gaat het in deze gevallen meestal om een beslag op grond tussen grofweg 1 en 100 hectares per project, met een paar uitzonderingen van projecten van tussen de 100 en 1 000 ha. Via ORIO en FMO zijn er ook investeringen en deelnemingen in plantages met oppervlakten van grotere aantallen hectares.
Kunt u de gevolgen van deze projecten voor het landgebruik, de landrechten en de lokale gemeenschappen aangeven? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven die financiering van de overheid aanvragen in het kader van het buitenlandinstrumentarium moeten de OESO-richtlijnen onderschrijven. Daarbij vragen Nederlandse uitvoerders van de PSD-instrumenten zoals FMO en AgentschapNL van bedrijven een getekende verklaring dat zij bekend zijn met en zich zullen houden aan de OESO-richtlijnen. Een en ander geeft mij het vertrouwen dat de door Nederland gecofinancierde projecten die in land investeren over het algemeen geen negatieve effecten zullen veroorzaken ten aanzien van landgebruik en landrechten van de lokale gemeenschappen. Temeer ook omdat naast deze inspanningsverplichting, monitoring op MVO-aspecten en landenspecifieke risico’s op het gebied van mensenrechten (zoals conflicten rond landdeals) tegenwoordig een belangrijk onderdeel is van reguliere rapportages en projectbezoeken.
Kunt u een overzicht geven van de Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) die investeren in grond in ontwikkelingslanden? Kunt u daarbij per investeerder, uitgesplitst naar project en/of afzonderlijke investering aangeven om hoeveel hectare het gaat, welke locatie in welk land het betreft en met welk doel het geld geïnvesteerd is (mijnbouw, toerisme, bosbouw, landbouw, biobrandstoffen, etc)? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik heb daar geen volledig inzicht in. Ten eerste omdat ik alleen in gesprek ben met dat deel van de Nederlandse investeerders dat belangstelling heeft voor co-financiering van investeringen in ontwikkelingslanden. Ten tweede omdat de uitvoeringsorganisaties op dit moment niet systematisch dergelijke gegevens bijhouden.
Welke concrete maatregelen neemt de regering om ervoor te zorgen dat investeringen in grond in ontwikkelingslanden door Nederlandse investeerders (pensioenfondsen, bedrijven, speculanten, hedgefondsen, banken, etc.) bijdragen aan duurzame ontwikkeling en kansen creëert voor de allerarmsten, zodat de problemen waar zij mee te kampen hebben niet vergroot worden.?
De in het ILC-rapport beschreven landdeals hangen samen met structurele veranderingen in het mondiale voedselsysteem. Landdeals moeten tegen deze achtergrond dan ook gezien worden als het gevolg van de toegenomen vraag naar agrarische producten, waarbij de acquisitie van land een manier is om toegang tot deze producten te verkrijgen.
Hoewel landacquisitie een legitieme manier is om in de landbouw te investeren, is land een bijzondere productiefactor met belangrijke sociale, culturele en economische waarde. Landdeals moeten dan ook op een transparante en inclusieve wijze gesloten worden, met oog voor de belangen en bestaanszekerheid van de lokale bevolking. In de eerste plaats staan nationale overheden daarvoor aan de lat. Ruimtelijke ordening en landrechten behoren tot de soevereiniteit van landen zelf. Zij hebben de verantwoordelijkheid om te zorgen dat een landdeal gunstige economische effecten heeft, dat de lokale bevolking geen onrecht wordt aangedaan en dat waar nodig passende compensatie wordt geboden. De lokale bevolking op zijn beurt moet in staat zijn om zich te manifesteren als zij gedupeerd worden door landdeals en burgers moeten hun rechten op kunnen eisen. Daarnaast mogen ook investeerders hun verantwoordelijkheden niet ontlopen en moeten zij op een verantwoorde wijze opereren. Door in te zetten op deze punten ontstaat de mogelijkheid om landdeals te sluiten die recht doen aan de belangen van nationale overheden, de lokale bevolking en investeerders.
Nederland richt zijn beleid dan ook op het creëren van dergelijke mogelijkheden. Zo zijn Nederlandse ambassades actief met hun partners in het bevorderen van verbanden tussen land(gebruiks)rechten en mogelijkheden om die in te zetten voor het verhogen van de voedselzekerheid en inclusieve economische groei voor de arme lokale bevolking. Daarnaast zet Nederland zich al jaren heel concreet in om in bepaalde ontwikkelingslanden de lokale bevolking te helpen om landrechten te krijgen dan wel op te eisen, onder andere via de International Land Coalition en GRAIN. De regering verwacht van Nederlandse bedrijven, banken en pensioenfondsen dat zij de OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen implementeren en vraagt de aanvragers van financiering van de overheid om deze richtlijnen te onderschrijven. Met deze geïntegreerde inzet, zoals eerder beschreven in mijn antwoorden op uw vragen in september 2011 naar aanleiding van het Oxfam rapport «Land and Power», wil Nederland bijdragen aan meer kennis, capaciteit en inzicht bij nationale overheden, lokale bevolkingen en investeerders over duurzaam gebruik van land en investeringen hierin.
Kortom, ik wil me actief inspannen om te voorkomen dat investeringen in land ten koste gaan van de lokale bevolking. Nederland zal zich inzetten om de Voluntary Guidelines on the Responsible Governance of Tenure of Land, Fisheries and Forests in the Context of National Food Securitytot een succes te maken. Wij zijn van mening dat free, prior and informed consent en gelijke rechten voor vrouwen hierin belangrijke elementen zijn. Nederland zal bovendien doorgaan met het ondersteunen van lokale gemeenschappen om hun landrechten op te eisen indien zij gedupeerd worden door een landdeal. Tot slot zal het onderschrijven van de OESO-richtlijnen door bedrijven die subsidies, leningen of garanties krijgen een voorwaarde blijven voor toegang tot de instrumenten van de ministeries van EL&I en BZ.
Obesitas in ontwikkelingslanden |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Steeds meer dikkerds in de Derde Wereld»?1 Heeft u tevens kennisgenomen van het Rode Kruis «World Disasters Report»?2
Ja.
Deelt u de analyse, zoals gesteld in beide documenten, dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft deze constatering voor gevolgen voor het beleid, bijvoorbeeld op het gebied van voedselzekerheid, landbouw en ontwikkelingssamenwerking?
Het is mij bekend dat wereldwijd meer mensen overlijden aan de gevolgen van obesitas dan aan ondervoeding verbonden aan onvoldoende calorieën. Ook neemt het aantal mensen in ontwikkelingslanden dat aan obesitas lijdt toe. Dit komt door de inname van te veel calorieën en te weinig beweging. Mensen zijn ondervoed als zij te weinig calorieën binnen krijgen en/of als hun voeding onvoldoende vitamines en mineralen bevat. Beide toestanden – obesitas en ernstige tekorten aan essentiële vitamines en mineralen die ziekte veroorzaken («verborgen honger») – kunnen binnen eenzelfde gemeenschap en zelfs binnen een zelfde persoon voorkomen. Ons beleid, zoals verwoord in de kamerbrief voedselzekerheid van 24 oktober 2011 (32 605, nr. 54), is erop gericht de toegang tot volwaardige voeding in ontwikkelingslanden te bevorderen. Hierbij hoort vanzelfsprekend de benodigde kennis en bewustzijn over het belang van goede voeding zodat consumenten zelf verantwoorde keuzes kunnen maken om obesitas en andere voedingsgerelateerde ziektes te voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om de problematiek omtrent obesitas in ontwikkelingslanden te agenderen in staand beleid?
Toegang tot betere voeding is één van de vier pijlers van het voedselzekerheidsbeleid zoals toegelicht in de kamerbrief van 24 oktober jl. In het ontwikkelingsbeleid op het gebied van voedselzekerheid is nadrukkelijk gekozen voor een inzet op toegang tot goede voeding bij armen in lage inkomenslanden, bij mensen dus die vanwege armoede aan honger, ook verborgen honger, lijden. In het huidige voedselzekerheidsbeleid wordt onderkend dat ondervoeding gepaard kan gaan met obesitas. Programma’s zoals GAIN (Global Alliance for Improved Nutrition) zijn erop gericht deze vorm van ondervoeding te bestrijden en de toegang tot goede voeding voor kwetsbare groepen te vergroten. Onze inzet is vooral gericht op voorlichting over goede voeding en verrijking van voedingsproducten voor kwetsbare groepen, vooral vrouwen in de reproductieve leeftijd en jonge kinderen. In Ethiopië wordt in het kader van het bilaterale meerjarenplan steun gegeven aan een UNICEF programma voor verbetering van de voedingstoestand van moeders en kinderen door voorlichtingsactiviteiten op dorpsniveau. In Rwanda, Mozambique en Bangladesh worden programma’s ontwikkeld om de toegang tot betere voeding te vergroten.
Deelt u de mening dat de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit het rijke Westen mede ten grondslag ligt aan deze obesitas-problematiek? Zo ja, kunt u meer duidelijkheid verschaffen omtrent de export van ongezonde, calorierijke producten vanuit Nederland naar ontwikkelingslanden?
Naar mijn mening zijn voedselproducten zijn niet intrinsiek gezond of ongezond. De caloriewaarde van producten is niet de enige factor die van belang is bij de problematiek rond obesitas. Zoals ook het World Disasters Report benoemt wordt de toename van obesitas in ontwikkelingslanden veroorzaakt door een veelvoud van factoren die samenhangen met veranderende levensstijlen. Het is bekend dat toenemende welvaart in ontwikkelingslanden gepaard kan gaan met een verandering in levensstijl met meer calorierijk voedsel en minder lichaamsbeweging. Het is daarom belangrijk dat er lokaal beleid ontwikkeld wordt dat de kennis over voeding en gezondheid bij consumenten bevordert.
Patenten |
|
Kathleen Ferrier (CDA) |
|
Kent u het artikel «patenten dwarsbomen ontwikkelingsprojecten»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt de informatie dat samenwerkingsprojecten, zoals tussen de ministeries van landbouw van Indonesië en Nederland, niets opleveren vanwege het moeten aanvragen van patenten?
Nederland werkt in veel land- en tuinbouwprojecten succesvol samen met derde landen. Deze projecten hebben betrekking op onder andere capaciteitsopbouw, duurzame productiemethoden, ketenmanagement en de implementatie van regelgeving op het gebied van kwekersrecht.
Dat het in Trouw beschreven project niet de door de onderzoekers gewenste resultaten heeft opgeleverd, heeft twee redenen die direct met elkaar verbonden zijn. Het betrof een genetisch gemodificeerd gewas, waar de verplichte veiligheidstoetsen en overige procedures die in Indonesië van toepassing zijn hoge kosten met zich meebrachten. Het risico van imagoschade en aansprakelijkheid voor een markt als Indonesië, waar maar een kleine winstmarge haalbaar is, speelde hierin ook een rol.
De tweede reden dat het project niet de gewenste resultaten opleverde, had niet te maken met de aanvraag van octrooien op de eigen uitvinding, maar met het nietkrijgen van toestemming voor het gebruik van octrooien van derden.
Het voornaamste probleem is geweest dat er te laat in het traject een analyse is gemaakt van het aantal octrooien waarvoor een licentie moest worden aangevraagd om de nieuwe vinding ook daadwerkelijk naar de markt te kunnen brengen. Doordat er niet duidelijk toestemming is gegeven door de octrooihouders, was het voor de betrokken Nederlandse groentebedrijven te riskant om de technologie over te nemen en verder te ontwikkelen.
Zo ja, kunt u hierbij aangeven in hoeverre deze problematiek wordt versterkt door administratieve lasten die het aanvragen van patenten doorgaans met zich meebrengt?
Bij octrooiaanvragen is in formele zin geen sprake van administratieve lasten omdat octrooi aanvragen geen plicht is maar een recht. Het probleem was niet zozeer het aanvragen van octrooien, maar het verkrijgen van licenties onder bestaande octrooien.
Bij algemene «transactiekosten» inzake octrooien, gaat het om alle kosten, tijd en expertise die nodig zijn voor 1) de zogenoemde Freedom To Operate (FTO) analyse waarin alle octrooien van derden die kunnen interfereren met het eigen onderzoek in kaart worden gebracht, 2) het zo nodig onderhandelen met rechthebbende octrooihouders om een licentie te verkrijgen tegen betaling van passende royalties daarvoor, en 3) in voorkomende gevallen voeren van juridische procedures om een octrooi aan te vechten of verweer te voeren tegen octrooi-inbreuk.
Klopt het dat de nodige kennis over het aanvragen van patenten en intellectueel eigendom ontbreekt op Nederlandse ministeries, bij onderzoekers en beleidsmakers en dat daardoor lang onzekerheid blijft bestaan over de toekomst van gestarte projecten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit gebrek aan kennis te compenseren?
De benodigde kennis over octrooien is in Nederland aanwezig bij ministeries en onderzoekers. Ook ligt het probleem niet zozeer bij de kennis over het aanvragen van octrooien. Op dat gebied is de afgelopen jaren al veel vooruitgang geboekt door activiteiten van Agentschap NL-Octrooicentrum, Technologiestichting STW en de individuele universiteiten. Bij de universiteiten zijn Technology Transfer Offices (TTO’s) opgericht en Intellectual Property Officers aangesteld. Het bewustzijn van studenten en onderzoekers op het gebied van intellectueel eigendomsrecht kan verhoogd worden.
Op welke manier kan in de toekomst worden voorkomen dat potentieel succesvolle samenwerkingsprojecten stuklopen op de aanvraag van patenten?
Voor de omgang met octrooien is van groot belang dat bij de start van een samenwerkingproject een inventarisatie van eventueel relevante octrooien van derden wordt gedaan. Daarna moet duidelijk zijn welke licenties er moeten worden aangevraagd en hoe eventuele bescherming van intellectueel eigendom van de eigen resultaten kan plaatsvinden.
Deze positie op het gebied van octrooien moet voor of zo spoedig mogelijk na de start van het onderzoek worden bepaald omdat dan duidelijk wordt of het onderzoek nog wel nodig is, gelet op de stand van de techniek en of, en zo ja, op welke wijze (bijvoorbeeld via licenties) rekening gehouden moet worden met beschermende rechten van derden.
Bent u bereid de Kamer te infomeren over uw standpunt ten aanzien van de belangrijkste conclusies van het aangehaalde internationale onderzoek en de relevantie van de conclusies voor het Nederlandse beleid op het gebied van ontwikkelingssamenwerking?
Ik zal, samen met de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, de Tweede Kamer voor de zomer 2012 nader informeren. Dan zullen wij ingaan op de belangrijkste conclusies en aanbevelingen van het rapport «Harnessing Intellectual Property Rights for Development Objectives», waar het artikel in Trouw betrekking op heeft, en de relevantie daarvan voor het Nederlandse beleid ten aanzien van ontwikkelingssamenwerking.
Het bericht dat Japan ongeveer 28,5 miljoen dollar uit het noodfonds besteedt aan subsidiëring van de Japanse walvisvloot |
|
|
|
Klopt het bericht dat Japan ongeveer 28,5 miljoen dollar uit het noodfonds, bedoeld voor de slachtoffers van de aardbeving, tsunami en nucleaire crisis, besteedt aan subsidiëring van de Japanse walvisvloot?1
Het Japanse parlement heeft de afgelopen tijd een aantal nationale noodhulp- en wederopbouwbudgetten aangenomen voor de door de drievoudige ramp van 11 maart jl. getroffen gebieden. Een klein deel van dit budget wordt naar verluidt aangewend ter ondersteuning van de walvisvangst voor wetenschappelijke doeleinden. Verder wordt bijvoorbeeld de kust hersteld, waaraan vissershavens zijn gelegen waar ook walvis wordt aangevoerd en verwerkt.
Kunt u aangeven in hoeverre deze gelden door buitenlandse donoren, waaronder Nederland, zijn opgebracht en/of Japan door besteding van buitenlandse gelden in de door de aardbeving getroffen gebieden de walvisvloot kon subsidiëren?
Deze budgetten zijn uitsluitend gebaseerd op Japanse overheidsfondsen, niet op donaties van andere landen of internationale instellingen.
Hoe beoordeelt u deze keuze van de Japanse overheid, mede gezien de geïsoleerde positie die Japan internationaal inneemt ten aanzien van de walvisvaart?
Ik dring er bij Japan steeds op aan zich aan te sluiten bij die landen die de walvisvangst hebben afgezworen. De internationale gemeenschap is hierover verdeeld, hetgeen in de jaarlijkse bijeenkomsten van de Internationale Walvis Commissie tot uitdrukking komt. Binnen die organisatie moet naar een oplossing worden gezocht waarvoor Nederland zich al sinds jaar en dag constructief inzet.
Bent u bereid, zowel bilateraal als in EU-verband, een krachtig protest te laten horen tegen deze beslissing en Japan te bewegen om deze hulpgelden in te zetten voor een duurzame vorm van levensonderhoud voor de getroffen bevolking?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Ontwikkelingshulp aan de Islamitische Republiek Afghanistan |
|
Johan Driessen (PVV), Louis Bontes (PVV) |
|
Bent u bekend met het verslag over de begrotingscontrole op de financiële bijstand van de EU aan Afghanistanvan het Europees Parlement?1 Hoe beoordeelt u dit verslag? Hoe beoordeelt u de vaststelling dat volgens de organisatie Integrity Watch in Afghanistan in 2009 voor meer dan een miljard dollar aan smeergeld is betaald?
Ja, ik ben bekend met het verslag van het Europees Parlement. Corruptie is in Afghanistan een serieus probleem dat veel aandacht vergt. Voor de Nederlandse regering vormt het bevorderen van effectieve corruptiebestrijding een belangrijk onderdeel van de inzet in Afghanistan. Nederland dringt al langere tijd aan op een steviger anti-corruptiebeleid en ziet zich hierin gesteund door het verslag van het Europees Parlement.
Effectieve corruptiebestrijding maakt onderdeel uit van de maatregelen die de Afghaanse regering en de internationale gemeenschap onder andere tijdens de internationale Afghanistanconferentie in Kabul op 20 juli 2010 en in Bonn op 5 december jl. zijn overeengekomen. Afghanistan neemt ook zelf maatregelen ter bestrijding van corruptie, onder meer door herziening van de bankwetgeving, handhaving en een anti-witwas raamwerk, alsook effectievere vervolging van betrokkenen van economische delicten. Eveneens wordt voortgang geboekt met public finance management, onder meer door het opstellen van een audit law. In november is door het bestuur van het IMF ingestemd met een nieuw driejarig krediet programma voor Afghanistan. Zie voorts de antwoorden van minister Hillen (Defensie) op de feitelijke vragen van de vaste commissie voor Defensie naar aanleiding van het openbaar jaarverslag 2010 van de MIVD van 2 september 2011 (kamerstuk 29 924, nr. 68).
Bent u ermee bekend dat Afghanistan één der corruptste staten ter wereld is, beloond met plaats 180 op de corruptie index van Transparency International? Deelt u de mening dat Afghanistan getypeerd kan worden als door en door corrupt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat zij die op 5 december jl. tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn overeenkwamen ook na 2014 hulpgelden in Afghanistan te blijven pompen gekwalificeerd kunnen worden als naïeve Hulpsinterklazen?
De Nederlandse regering heeft de overtuiging dat stabiliteit in Afghanistan nodig is om vreedzame ontwikkeling te stimuleren. Daarmee wordt ook het Nederlands belang gediend. Het Nederlandse Rechtsstaatprogramma in het kader van de Geïntegreerde Politietrainingsmissie in Kunduz zet in op stabiliteit en ontwikkeling. De focus ligt hierbij op:
De Nederlandse inzet richt zich dus niet uitsluitend op de overheid, maar probeert daarnaast ook de bevolking weerbaarder te maken en instrumenten te verschaffen die het mogelijk maken om overheden ter verantwoording te roepen.
Het bevorderen van stabiliteit in een door conflict getroffen land als Afghanistan vereist lange termijn betrokkenheid. Nederland heeft tijdens de Afghanistan-conferentie in Bonn op 5 december jl. aangekondigd ook na 2014 betrokken te willen blijven bij Afghanistan. Nederlandse steun is echter niet onvoorwaardelijk. De Nederlandse regering verwacht volledige toewijding van de Afghaanse overheid om ontwikkeling te stimuleren, hervormingen door te voeren en stabiliteit te realiseren. Conform de oproep van het Europees Parlement blijft Nederland bij het verlenen van hulp bijzondere aandacht schenken aan de bestrijding van corruptie.
Bent u bereid, behoudens bilaterale noodhulp, alle Nederlandse hulp – zowel de bilaterale als de multilaterale – bestemd voor de Islamitische Republiek Afghanistan per direct te beëindigen?
Zie antwoord vraag 3.