Hulp aan Syrische vluchtelingen |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Internationale hulp aan Syrië faalt»1, het rapport «A Fairer Deal for Syrians» van Oxfam Novib gepubliceerd op 9 september jl en het bericht van UNICEF getiteld «Syriërs krijgen te weinig noodhulp» van 10 september 20142?
Ja.
Wat is uw oordeel over de conclusie van Oxfam Novib dat de internationale hulp aan Syrië faalt doordat er te weinig hulp wordt toegezegd?
De Syrische crisis is de grootste humanitaire crisis na de Tweede Wereldoorlog en heeft niet alleen een grote impact op de vele ontheemden en vluchtelingen, maar ook op de stabiliteit en ontwikkeling van de omringende buurlanden. Van het totaal van alle hulpverzoeken van de Verenigde Naties voor Syrie en de buurlanden, te weten USD 6 miljard is op dit moment 41% gefinancierd. De hulp aan Syrië schiet dan ook op dit moment inderdaad te kort, terwijl de noden naar verwachting verder zullen toenemen. Het tekort aan fondsen is deels het gevolg van het groot aantal crises in de wereld op level 3 niveau (Irak, Zuid-Soedan, Syrië, ebola en de CAR) die naast de overige crises (o.a. DRC, Somalië, Soedan en Jemen) allemaal concurreren om schaarse hulpmiddelen.
Zijn alle door Nederland toegezegde middelen voor hulp aan Syrische vluchtelingen inmiddels ook daadwerkelijk overgemaakt naar uitvoerende organisaties? Zo nee, bent u bereid dit zo snel mogelijk te doen?
Ja, Nederland heeft reeds alle toegezegde bijdragen aan de VN overgemaakt. In totaal heeft Nederland sinds het begin van de crisis 83,5 miljoen euro bijgedragen aan de Syrië crisis via de VN of NGO’s, waarvan een deel is bestemd voor hulp in Syrië en een deel voor hulp in de buurlanden.
Bent u het eens met de berekeningen van Oxfam in het rapport «A Fairer Deal for Syrians» dat Nederland alsmede andere Europese landen een grote bijdrage aan de noodzakelijke hulp aan Syrië zouden moeten en kunnen leveren? Zo nee, waarom niet?
De berekeningen van Oxfam Novib gaan deels voorbij aan indirecte bijdragen. Zo wordt 70% van het Nederlandse humanitaire hulpbudget (euro 152 miljoen) via vrij besteedbare bijdragen aan het VN-noodhulpfonds CERF, ICRC, UNHCR, WFP en UNRWA beschikbaar gesteld en kan in gerede worden aangenomen dat hiervan een aanzienlijk deel naar de Syrische crisis gaat. Desalniettemin staat niet ter discussie dat er onvoldoende middelen voorhanden zijn om alle noden te kunnen lenigen. Om die reden heb ik besloten 30 miljoen euro extra bij te dragen aan de humanitaire hulp. Van deze 30 miljoen zal 7 miljoen worden aangewend voor de verlenging van de motie Voordewind, die gericht is op cross borderhulpverlening door diverse Nederlandse NGO’s. De overige 23 miljoen zal gaan naar WFP (8 miljoen), UNICEF (7 miljoen) en UNHCR (8 miljoen). De Nederlandse bijdrage sinds het begin van de crisis zal daarmee in totaal op 113,5 miljoen euro komen, ruim boven het fair share aandeel zoals door Oxfam-Novib genoemd.
Wat is uw oordeel over de analyse van UNICEF dat kinderen die gevlucht zijn voor de oorlog in Syrië onvoldoende beschermd worden en onvoldoende psychosociale hulp en onderwijs krijgen? Welke mogelijkheden ziet u om deze situatie te verbeteren?
Kinderen in oorlogssituaties verdienen zo veel mogelijk goede psychosociale hulp en onderwijs. Mede door de aard van de crisis in Syrië (aanhoudende gevechten en ontoegankelijkheid) kunnen veel kinderen in Syrië een dergelijke ondersteuning niet krijgen. UNICEF voorziet in psychosociale zorg voor vluchtelingen, maar kampt ook voor dit terrein met onvoldoende middelen; haar totale budget is voor ongeveer 50% gedekt Aan UNICEF zal een additionele bijdrage van 7 miljoen euro beschikbaar worden gesteld, zoals vermeld in antwoord 4. Daarnaast wordt uit het stabiliteitsfonds 2,5 miljoen euro bijgedragen aan het Wereldbank Lebanese Syrian Crisis Trust Fund.
Bent u het er mee eens dat Nederland in internationaal verband alles op alles moet zetten om te voorkomen dat er een verloren generatie van Syrische kinderen ontstaat? Zo ja, bent u het er mee eens dat hiervoor aanvullende toezeggingen voor hulp nodig zijn, waaronder hulp specifiek gericht op de noden van kinderen? Zo nee, waarom niet?
Nederland zet zich zo veel mogelijk in voor verdere ondersteuning van de ontheemden en vluchtelingen als gevolg van de Syrische crisis. Vooralsnog is er geen vooruitzicht op een oplossing van het conflict. Naar verwachting zullen de noden zelfs verder toenemen, evenals het aantal mensen dat haard en huis ontvlucht. Het is in ons aller belang dat het conflict wordt opgelost, dat de regio niet verder destabiliseert en dat er geen verloren generatie opgroeit in conflict. Ik zal waar mogelijk in internationaal verband aandacht vragen voor deze crisis en gezamenlijk met andere partners zoeken naar mogelijke oplossingen. Het belang van voldoende humanitaire hulp en in het bijzonder voor kwetsbare groepen als vrouwen en kinderen, blijft een voortdurend punt van aandacht. Het is ook tegen deze achtergrond dat het Kabinet heeft besloten tot extra steun in de regio via UNICEF.
Onveilige kledingfabrieken in Bangladesh en het gebrek aan openheid van kledingbedrijven |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Fabrieken Bangladesh nog onveilig» en «Textielfabrieken blijven anoniem»?1
Wat is uw reactie op de constatering van inspecteurs dat de veiligheid in meer dan 1000 fabrieken nog niet op orde is? Op welke termijn verwacht u dat de veiligheid wel gegarandeerd is? Op welke termijn verwacht u dat de kledingsector voldoet aan de afspraak om een leefbaar loon uit te betalen?
Wat vindt u van de situatie dat nog steeds niet alle betrokken Nederlandse kledingbedrijven hebben getekend voor het Veiligheidsakkoord, zoals Mexx en Hunkemöller? Bent u bereid hen aan te sporen om alsnog te tekenen?
Wat vindt u van de opstelling van ongeveer driekwart van de Nederlandse kledingbedrijven die het Bangladesh-akkoord hebben ondertekend om geen openheid te geven bij welke leveranciers wordt ingekocht?
Bent u van mening dat de verbeterplannen in de kledingindustrie die voort moeten komen uit de sectorrisicoanalyse alleen kunnen slagen als bedrijven transparant zijn over hun productielocaties?
Bent u van mening dat «concurrentieoverwegingen» de benodigde verbeteringen voor de positie van werknemers niet in de weg mogen staan? Bent u van mening dat bedrijven als H&M, G-Star en Nike wel degelijk laten zien dat openheid over productielocaties mogelijk is?
Bent u van mening dat consumenten recht hebben op informatie over de totstandkoming van de kleding die zij kopen en over de mensenrechtensituatie in de fabrieken?
Is transparantie over de productielocaties een voorwaarde voor deelname aan verbeterplannen in de kledingsector? Bent u van mening dat, indien bedrijven blijven weigeren om openheid te geven, transparantie in de toekomst mogelijk afgedwongen zou moeten worden?
Het bericht dat kledingfabrieken in Bangladesh nog onveilig zijn |
|
Jan Vos (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Fabrieken Bangladesh nog onveilig?1
Klopt het dat de inspecteurs van fabrieken in Bangladesh hebben geconcludeerd dat in meer dan duizend textielfabrieken, de veiligheid van werknemers nog steeds niet kan worden gegarandeerd?
Zijn er Nederlandse kledingbedrijven die hun kleding lieten maken in één van de 26 fabrieken in Bangladesh die na inspectie direct gesloten moesten worden omdat de arbeidsomstandigheden er zeer slecht waren? Zo ja, bent u in overleg gegaan met deze bedrijven en wat zijn de uitkomsten van dit overleg?
Hebben Nederlandse bedrijven die hun kleding laten maken in Bangladesh, naar aanleiding van de bevindingen van de inspecteurs aangegeven maatregelen te nemen? Zo ja, welke en op welke termijn zullen zij dit doen?
Wat is de stand van zaken aangaande de uitvoering van het Bangladesh-akkoord? Welke (nieuwe) prioriteiten heeft u gesteld bij de uitvoering naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek door de inspecteurs?
De ebola-uitbraak in West-Afrika |
|
Renske Leijten , Emile Roemer |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u duiding geven van het besluit van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) om de ebola-uitbraak in West-Afrika te bestempelen als een bedreiging van de internationale volksgezondheid?
De WHO verklaarde op 8 augustus de ebola-uitbraak tot «Public Health Emergency of International Concern» (PHEIC). De WHO «Emegency Committee» duidt de ebola-uitbraak als een buitengewone gebeurtenis, met een risico voor de volksgezondheid in andere landen. De mogelijke consequenties van verdere internationale verspreiding kunnen groot zijn, met name binnen West-Afrika waar de gezondheidszorgfaciliteiten onvoldoende toegerust zijn om een ebola-uitbraak te bestrijden.
Het afkondigen van een PHEIC heeft een belangrijke signaalfunctie en faciliteert een internationaal gecoördineerde respons.
De WHO heeft diverse tijdelijke maatregelen geformuleerd voor landen waar sprake is van overdracht van het ebolavirus (Sierra Leone, Liberia, Guinee, Nigeria), landen met een verdachte of besmette ebolapatiënt (bijv. Spanje en de Verenigde Staten), dan wel landen die grenzen aan een land waar het ebolavirus zich verspreidt en alle overige lidstaten. Met deze adviezen van de WHO kunnen lidstaten optimaal reageren op de uitbraak en zich optimaal voorbereiden op een eventuele patiënt.
Welke hulpvragen heeft de Nederlandse regering tot nu toe ontvangen van landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Hoe is op deze vragen gereageerd?
De Nederlandse regering heeft tot op heden van de landen die getroffen zijn door het ebola virus alleen van Guinee op 14 augustus een direct hulpverzoek ontvangen. Via de Afrikaanse Unie is een algemeen verzoek gericht aan alle landen binnengekomen om onder meer financiële steun. Daarnaast heeft de WHO, die de implementatie van de hulp in de getroffen landen coördineert, een verzoek tot bijdragen ingediend bij het «Emergency Response Coordination Centre» van de Europese Unie. Momenteel wordt dit verzoek nader bekeken. Op dit moment is Nederland niet voornemens om een extra financiële bijdrage te leveren bovenop de reeds gecommitteerde bijdragen (zie antwoord op vraag 3).
Erkent u dat de landen waarin ebola is uitgebroken internationale solidariteit behoeven, omdat zij noch middelen noch kennis hebben om de uitbraak goed te bestrijden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De situatie in de getroffen landen is aangrijpend. Het is van belang dat deze uitbraak snel onder controle is en dat de slachtoffers de benodigde medische zorg krijgen. Ondersteuning van de internationale gemeenschap aan de getroffen gebieden, is daarbij onontbeerlijk. Nederland draagt 822.600 euro bij (via Artsen Zonder Grenzen (AZG) 500.000 en het Nederlandse Rode Kruis 322.600 euro) aan zorg voor patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Daarnaast draagt Nederland indirect bij aan de lokale bestrijding van de epidemie via de Europese Unie, het Central Emergency Response Fund (CERF) van de Verenigde Naties en de jaarlijkse algemene bijdrage aan de WHO.
Bent u bereid gevolg te geven aan de oproep van de WHO om in de internationale gezondheidscrisis ondersteuning te geven aan de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft ervoor gekozen een financiële bijdrage te leveren aan de bestrijding van de uitbraak via AZG en het Nederlandse Rode Kruis aangezien zij daadwerkelijk in het veld opereren en op die manier direct hulp verlenen aan de patiënten. Deze organisaties werken nauw samen met de lokale medische autoriteiten die de hulp coördineren. WHO is leidend in de coördinatie van de implementatie van de hulp. Op dit moment wordt het recente verzoek van de WHO, waarin naast financiële steun ook wordt verzocht om medische experts veldziekenhuizen, etc nog bestudeerd.
Erkent u dat de landen die geconfronteerd zijn met de ebola-uitbraak niet enkel behoefte hebben aan een vaccin en/of een medicijn, maar ook aan logistieke ondersteuning en andere zaken waarin Nederland kan voorzien?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen op zo een kort mogelijke termijn beantwoorden?
Ja.
De Ebola-ziekte in West-Afrika |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van de berichtgeving over de ergste Ebola-epidemie uit de geschiedenis die nu Guinee, Liberia en Sierra-Leone teistert?1
Ja.
Is het waar dat er geen vaccin tegen de ziekte is en geen effectieve behandeling van de ziekte mogelijk is?
Het klopt dat er nog geen vaccin of effectieve behandeling van Ebola is. Er wordt gewerkt aan een vaccin om mensen te beschermen tegen een infectie met het Ebolavirus. Dit vaccin is formeel nog niet getest op mensen en bevindt zich in een experimenteel stadium. De veiligheid en effectiviteit van het vaccin zijn getest op dieren (zoals apen). Ook een serum dat kan worden gegeven om de gevolgen van een infectie met het Ebolavirus te beperken als iemand ziek is geworden, bevindt zich in een experimenteel stadium. Recente mediaberichtgeving stelt dat het serum zou zijn toegepast bij de hulpverleners uit de Verenigde Staten die bij hun werkzaamheden in Liberia besmet zijn geraakt. Verder wordt de werkzaamheid van enkele andere medicijnen getest. Concluderend kan worden gesteld dat er vooralsnog geen middel geregistreerd is voor de preventie of behandeling van Ebola bij de mens. Door adequate ondersteuning van de patiënt (rehydratie, bloedtransfusie, voeding) is soms wel herstel mogelijk.
Heeft u contact gehad met de regeringen van de getroffen landen, internationale organisaties en particuliere organisaties die de ziekte bestrijden? Wat doen deze actoren om de ziekte te bestrijden? Is er vraag naar assistentie bij het bestrijden van de (symptomen van de) ziekte of het ontwikkelen van een vaccin?
Via onder meer onze ambassades onderhouden wij contacten met autoriteiten en internationale organisaties in de getroffen landen – zoals de WHO, het Rode Kruis, Artsen Zonder Grenzen (MSF) en ECHO. Zij werken gezamenlijk aan het bestrijden van deze ziekte ter voorkoming van verdere verspreiding, en richten zich daarbij op vier hoofdaspecten: behandeling en isolatie van besmette gevallen, biologisch laboratoriumonderzoek, het traceren van de recente contacten van besmette personen en communicatie en bewustwordingscampagnes.
Bestrijding van de ziekte is de eerste prioriteit. De WHO ondersteunt in samenwerking met MSF en UNICEF de lokale overheden bij het geven van voorlichting om infectie te voorkomen, het isoleren en verzorgen van patiënten en het opsporen van mensen die in contact zijn geweest met besmette mensen. In sommige gevallen worden grenzen gesloten om verspreiding tegen te gaan. Bij grensovergangen die wel open zijn, worden medische controles uitgevoerd. Ook op vliegvelden worden medische controles uitgevoerd.
Op 2 juli jl. vond een ministeriële conferentie in Accra plaats van de betrokken landen, de WHO en enkele donoren. Deze bijeenkomst heeft geleid tot meer aandacht voor Ebolabestrijding in Sierra Leone, Liberia en Guinee. De WHO opende eind juli een «Sub-regional Outbreak Coordination Centre» in Conakry, Guinee; de organisatie levert regionaal expertise, actuele documentatie en voorlichting over Ebola. Tevens publiceerde de WHO op 31 juli een response plan om de uitbraak in West-Afrika te stoppen. Afgelopen week was de Directeur Generaal van de WHO op bezoek in West-Afrika en hebben diverse «high-level» bijeenkomsten geleid tot draagvlak voor dit plan bij de betrokken overheden en een oproep door de WHO voor additionele gelden t.w.v. US$100 miljoen ter bestrijding van de epidemie. Op dit moment zie ik geen concrete mogelijkheden die aanvullend zijn op de acties die nu worden gecoördineerd door de WHO.
Welke mogelijkheden ziet u voor de Nederlandse regering om een bijdrage te leveren aan het onderzoek naar en de bestrijding van de (symptomen van de) ziekte? Welke van deze mogelijkheden gaat u al dan niet benutten en om welke reden wel of niet?
Binnen de begroting van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zijn er geen mogelijkheden om bij te dragen aan vaccinontwikkeling. Voor de mogelijkheden van de Minister van VWS verwijs ik naar de antwoorden op KV 2014Z13840.
Bestrijding van de (symptomen van de) ziekte vindt via diverse kanalen plaats. Zo heeft het RIVM afspraken met hulpverleningsorganisaties en repatriëringsorganisaties om mensen die risico liepen goed op te vangen. Het RIVM wordt door de WHO en het «European Centre for Disease Prevention and Control» dagelijks geïnformeerd over de stand zaken in West-Afrika. Daarnaast kunnen experts van het RIVM deelnemen aan multidisciplinaire missies van de WHO via het «Global Outbreak and Response Network» (GOARN): een samenwerkingsverband waarin een pool van experts op het terrein van infectieziekten op oproepbasis beschikbaar is om wereldwijd lokale overheden te ondersteunen met publieksvoorlichting en technische ondersteuning.
Diverse instanties (World Bank, African Development Bank, EU en VN) hebben in de afgelopen maanden totaal meer dan US$265 miljoen ter beschikking gesteld.
Nederland draagt € 722.600 bij uit middelen voor humanitaire hulp voor zorg aan patiënten en om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan. Van dit bedrag ontvangt MSF op korte termijn € 500.000. Het Nederlandse Rode Kruis heeft een bijdrage van € 222.600 ontvangen.
Voor hetzelfde doel levert de EU een additionele bijdrage van € 2 miljoen waarmee de totale EU bijdrage aan de bestrijding van de Ebola epidemie in West-Afrika op € 3,9 miljoen komt. Deze bijdrage gaat naar de WHO, MSF en IFRC.
Bijdragen uit het CERF (Central Emergency Response Fund, het noodhulpfonds van de VN) t.b.v. Ebola bestrijding zijn (afgerond): Guinea US$1.319.000, Liberia US$617.000 en Sierra Leone US$234.000 (totaal US$2.170.000). Aangezien Nederland ruim 10% van het CERF budget financiert, zou dit een indirecte bijdrage inhouden van US$217.000.
Waarom wordt in de reisadviezen voor Liberia en Sierra-Leone niet ingegaan op de ebola-epidemie en het risico dat deze epidemie voor reizigers vormt en in het reisadvies voor Guinee wel? Bent u bereid deze informatie in alle drie de reisadviezen op te nemen?
In de reisadviezen voor Liberia, Nigeria en Sierra-Leone is sinds vrijdag 1 augustus jl. een verwijzing naar de Ebola uitbraak opgenomen. Daarin adviseert het ministerie Nederlanders zich te laten informeren bij het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering, bij een arts of vaccinatiebureau en bij (de Engelstalige) site van de WHO (http://www.who.int/csr/disease/ebola/en/).
Het Landelijk Coördinatiecentrum Reizigersadvisering (LCR) heeft sinds het begin van de uitbraak actuele informatie beschikbaar via www.lcr.nl. GGD-en en anderen die Nederlandse reizigers adviseren, baseren hun voorlichting op de LCR reisadviezen.
Op welke manier worden Nederlanders, die in de getroffen landen wonen of daar familie hebben, geïnformeerd over de ziekte en betrokken bij de bestrijding ervan?
Nederlanders in getroffen landen die zijn ingeschreven bij de ambassades worden geïnformeerd via e-mails, websites (reisadvies) en sociale media. Middels het reisadvies worden alle Nederlanders geïnformeerd. Het reisadvies is ook bestemd voor Nederlanders die in de getroffen gebieden verblijven of daar familie hebben.
De recente ebola-uitbraak in Afrika |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Panic as deadly Ebola virus spreads across West Africa»1 en «Growing concerns over «in the air» transmission of Ebola»?2
Ja.
In hoeverre is de Nederlandse overheid voorbereid op de mogelijke komst van ebola naar het Europese continent? Welke draaiboeken en direct in te voeren maatregelen liggen er klaar?
Wij proberen te voorkomen dat ebola in Nederland wordt geïntroduceerd. Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft contact met onder andere enkele hulpverleningsorganisaties en grote Nederlandse bedrijven die aanwezig zijn in het gebied waar het ebolavirus zich verspreidt. Het RIVM adviseert deze organisaties hoe een besmetting kan worden voorkomen en wat zij geacht worden te doen bij een verdenking op ebola. Met hulpverleningsorganisaties en repatriëringorganisaties heeft het RIVM overleg over de opvang van hulpverleners die zijn blootgesteld aan het ebolavirus, omdat hulpverleners een groter risico op besmetting hebben. Ebola is namelijk pas besmettelijk als iemand daadwerkelijk klachten heeft.
Alle overige Nederlanders (werknemers en reizigers) in Sierra Leone, Guinee, Liberia en Nigeria hebben slechts een zeer klein risico om besmet te raken met het ebolavirus, zolang zij zich houden aan de voorzorgsmaatregelen: het vermijden van direct contact met ebolapatiënten, het niet aanraken van (zieke) dieren en het niet consumeren van «bushmeat» (rauw apen- of vleermuizenvlees). De reizigersadviezen worden gecommuniceerd via de website van de Landelijke Coördinatie Reizigersadvisering en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Mocht toch iemand naar Nederland komen die besmet is met het ebolavirus, dan is de kans op verdere verspreiding ook weer klein. Een patiënt is pas besmettelijk als hij symptomen van de ziekte heeft. De patiënt wordt dan zo ziek dat hij medische behandeling nodig heeft. In Nederland is het dan gebruikelijk om contact op te nemen met een arts. Sinds het begin van de uitbraak in maart 2014 heeft het RIVM de professionals werkzaam in de Nederlandse infectieziektebestrijding geïnformeerd over de uitbraak. Infectieziekteprofessionals in Nederland zijn alert op patiënten met bepaalde ernstige infectieziekten, zeker bij koorts na terugkomst uit de tropen. Ebola is een virale hemorragische koorts, en dus een groep A meldingsplichtige infectieziekte. Dit houdt onder andere in dat artsen verplicht zijn om bij een verdenking van een ebolapatiënt dit telefonisch te melden aan de GGD, waarna er direct actie ondernomen wordt. Hiervoor liggen draaiboeken klaar waarin staat wie wat moet doen. De patiënt wordt dan geïsoleerd verpleegd en de GGD en het RIVM brengen alle mensen die contact hebben gehad met de patiënt in kaart. Zij worden gedurende 21 dagen gevolgd. Als zij klachten ontwikkelen, worden ook zij geïsoleerd verpleegd. Dit is een effectieve manier om de verspreiding tegen te gaan. Dit heeft zich in Nederland bewezen bij een patiënt met het marburgvirus in 2008. Het marburgvirus is nauw verwant aan het ebolavirus.
Er zijn – afhankelijk van de situatie – diverse richtlijnen en draaiboeken beschikbaar voor GGDen, ziekenhuizen, ambulances, Schiphol, de Rotterdamse Haven en repatriëringorganisaties. Het RIVM volgt de dagelijkse updates die het European Centre for Disease Prevention and Control (ECDC) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) uitgegeven. Op geleide van de nieuwe informatie worden de richtlijnen direct aangepast. Nederland overlegt via de Health Security Committee met de Europese Commissie en andere EU-lidstaten over acties die door verschillende overheden worden ondernomen.
Wordt het blokkeren van vluchten uit huidige ebola-landen, zoals bijvoorbeeld Ghana al doet, momenteel overwogen? Zo neen, op welk moment wordt dat voor u wel een optie?
De WHO adviseert op dit moment geen reis- of handelsbeperkingen. De WHO implementeert met de betrokken overheden «exit-screening» in de landen waar het ebolavirus zich verspreidt. Daarbij worden vertrekkende passagiers gescreend op symptomen passend bij ebola. Nederland volgt op dit moment de adviezen van de WHO.
Deelt u de mening dat, gezien het feit dat ebola Nigeria heeft bereikt via een lijnvlucht en het feit dat meerdere dragers van het virus inmiddels zijn getransporteerd naar de Verenigde Staten, de hoogst mogelijke alertheid geboden is betreffende de verdere bestrijding van deze epidemie? Zo ja, op welke wijze geeft u daar nu al concreet handen en voeten aan?
Zoals aangegeven bij vraag 2, volgt het RIVM volgt de ontwikkelingen in West-Afrika nauwlettend. Door de vrijwel dagelijkse updates vanuit het ECDC en de WHO is dit ook goed mogelijk. Via regelmatige updates vanuit het RIVM worden alle betrokken professionals in de Nederlandse infectieziektebestrijding op de hoogte gehouden van de nieuwe ontwikkelingen.
Het rapport Dark side of Coal van PAX |
|
René Leegte (VVD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de kritische reacties van Glencore en Drummond op het rapport de Dark side of Coal van PAX?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de aantijging van de betrokken bedrijven dat PAX geen hoor- en wederhoor heeft toegepast en het bedrijf niet in staat heeft gesteld om inhoudelijke bemerkingen voor publicatie kenbaar te maken?
Alle betrokken partijen onderschrijven expliciet het principe van hoor- en wederhoor. Ik heb kennis genomen van de opvatting van Drummond en Glencore dat zij zich niet gehoord voelen in het rapport van PAX. Tevens begrijp ik dat Pax deze mening van Drummond en Glencore niet deelt2. Hoor- en wederhoor is van groot belang voor de effectiviteit van maatschappelijke dialoog.
Deelt u de mening dat de wijze waarop PAX deze twee internationale mijnbouwbedrijven verdacht maakt een negatief effect kan hebben op hun bereidwilligheid om toekomstige stakeholdergesprekken te voeren met Nederlandse NGO’s en samen te werken met Bettercoal (kennelijk zijn deze bedrijven bij voorbaat verdacht en handelen zij niet juist)?
Ik zie een dialoog als een belangrijk, constructief en toekomstgericht instrument om problemen op te lossen. Ik moedig (lokale) overheden, bedrijven en ngo’s aan om zich open en eerlijk op te stellen.
Ik zie het als de verantwoordelijkheid van zowel de bedrijven als Pax om zich actief in te blijven zetten voor de dialoog.
Deelt u de mening dat PAX geen extra subsidie van de overheid zou moeten ontvangen om de kosten van een rechtszaak te kunnen financieren als blijkt dat PAX inderdaad geen hoor- en wederhoor heeft toegepast, ook niet als dit leidt tot een faillissement van PAX?
In extra subsidie om kosten van een rechtszaak te financieren is niet voorzien.
Kunt u toelichten wat de gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties (NGO’s) zegt over hoor- en wederhoor bij de publicatie van gegevens over bedrijven die een bedrijf ook schade toe kunnen brengen?
De Nederlandse niet gouvernementele ontwikkelingsorganisaties die lid zijn van branchevereniging Partos hebben een eigen (gedetailleerdere) Partos gedragscode3 ontwikkeld en ondertekend. In deze code (met nalevingsprocedure en klachtenregeling) staat onder meer dat hoor en wederhoor moet worden toegepast waar dit geboden is voor het verwerven van feiten.
Er is geen algemeen geldende – en juridisch afdwingbare – gedragscode voor niet-gouvernementele organisaties.
Op internationaal niveau zijn maatschappelijke organisaties de «Istanbul Principles for Civil Society Organizations» Development Effectiveness»4 overeengekomen. Deze principes vormen een nuttige leidraad voor transparantie, wederzijdse verantwoording en integriteit.
Als de eigen gedragscode niet wordt nageleefd, zou dit dan gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking vanuit het ministerie?
Leidend bij subsidieverstrekking zijn de rechten en plichten van maatschappelijke organisaties en bedrijven zoals die zijn verwoord in subsidiebeschikkingen. Het al dan niet naleven van die verplichtingen is mede bepalend voor eventuele gevolgen in de financiering vanuit het ministerie. Naar analogie van de plaats die de OESO Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen hebben binnen het bedrijfsleven-instrumentarium zullen de (door de VN erkende) Istanbul Principles een plaats krijgen in het toekomstige subsidie-instrumentarium voor maatschappelijke organisaties. Daarmee doe ik recht aan het toegezegde tijdens het Algemeen Overleg over internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen op 2 juli jl. om bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties aan vergelijkbare principes te houden.
Het bericht dat in navolging van het IMF nu ook de Wereldbank de begrotingsondersteuning aan Mali heeft opgeschort |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «World Bank delays $ 63 million to Mali over spending concerns»?1
Ja.
Wat is uw oordeel over de opschorting van de bijdrage van zowel het IMF als nu dus ook de Wereldbank aan Mali?
De opschorting van bijdragen door IMF en Wereldbank zijn een krachtig signaal aan de Malinese overheid, dat door de Nederlandse regering wordt ondersteund. Aanleiding voor de opschorting van zowel de bijdrage van het IMF als nu ook van de begrotingssteun van de Wereldbank is de aanschaf van een presidentieel vliegtuig en een bankgarantie voor de aankoop van uitrusting voor het leger. Het IMF is met de Malinese regering overeengekomen dat er eerst meer transparantie in de begroting en de openbare aanbestedingen moet komen, alvorens de begrotingssteun weer kan worden hervat.
Bent u van plan om in navolging van het IMF en de Wereldbank ook de Nederlandse (sectorale) bijdrage aan Mali tijdelijk op te schorten totdat de Malinese overheid duidelijkheid heeft gegeven over haar eerder gedane exceptionele uitgaven zoals een presidentieel vliegtuig en het commitment van de regering aan armoedebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Nederland geeft in Mali sinds de staatsgreep van maart 2012 geen algemene of sectorale begrotingssteun meer, maar werkt via programma’s en projecten, waarbij de bestedingen nauwkeuriger te controleren zijn. Tijdens het AO MINUSMA op 21 mei jl. heeft het kabinet naar aanleiding van vragen over deze onderwerpen geantwoord opschorting van de hulp nu nog niet aan de orde te vinden. Voorkomen moet worden dat een knipperlichtbeleid ontstaat, juist nu de bevolking onze steun hard nodig heeft.
Het feit dat IMF en Wereldbank zeer duidelijke signalen aan de Malinese regering hebben afgegeven en de positieve wijze waarop vervolgens door diezelfde regering is gereageerd, stelt het kabinet voorlopig gerust.
Het kabinet zal de bevindingen van de IMF-missie in september a.s. zorgvuldig wegen en, indien noodzakelijk, alsnog passende maatregelen treffen. De regering acht het daarbij vooral van belang dat de Malinese regering de democratische spelregels respecteert, zodat het parlement zijn controlerende taak kan vervullen.
Hoe lang krijgt de Malinese overheid nog de tijd om duidelijkheid te geven, aangezien het IMF al sinds mei jl. de bijdrage heeft opgeschort?2 Hoe groot is de kans dat de tijdelijke opschorting van de bijdrage aan Mali van zowel het IMF als de Wereldbank wordt omgezet in een langdurige?
Het IMF verwacht dat de opschorting een tijdelijk karakter zal hebben. In september 2014 zal een IMF-missie naar Mali gaan om te verifiëren of de overeengekomen maatregelen zijn doorgevoerd. Het gaat om de volgende maatregelen:
Indien de Malinese overheid voldoende actie heeft ondernomen zullen het IMF en de Wereldbank de begrotingssteun weer hervatten.
Zijn er andere landen of internationale organisaties die hun bijdragen hebben opgeschort? En zo ja, welke zijn dat? Welke effecten verwacht u van de opschorting van de bijdrage van het IMF en de Wereldbank aan Mali op de ontwikkeling en stabiliteit in het land?
Naast IMF en Wereldbank heeft ook de Europese Unie besloten tot tijdelijke opschorting van de hulp onder dezelfde voorwaarden van de tranchebetaling van het State Building Contract.
Beoogd effect van de opschorting is het pakket maatregelen dat de Malinese overheid moet nemen ter versterking van de begrotingsinstituties. Inmiddels loopt het parlementaire proces: het Malinese parlement heeft over de buiten-budgettaire aankopen een debat aangevraagd en een motie van wantrouwen ingediend. Het huidige budget voor 2014 kan de gedane buiten-budgettaire uitgaven opvangen zonder risico voor de stabiliteit van het land. Wel leveren de opschorting van de bijdragen van genoemde instituties aan Mali een aanzienlijke vertraging op voor wederopbouw- en ontwikkelingsprogramma’s.
Heeft u de Malinese autoriteiten erop gewezen dat ze snel inzicht moeten geven in de gedane uitgaven en welke middelen ze daarvoor gebruikt hebben? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen? Zo ja, op welke wijze heeft u dat gedaan?
Ja. De afspraken die het IMF hierover gemaakt heeft met de Malinese regering worden door de donoren inclusief Nederland onderschreven. Dit vormt een terugkerend onderwerp van gesprek. Zo had de donorgemeenschap, waaronder Nederland, op 8 juli jl. een ontmoeting met de Malinese premier waarbij gesproken werd over beter beheer van overheidsfinanciën.
De replenishment meeting van het Global Partnership for Education |
|
Eric Smaling , Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat er op 25 en 26 juni a.s. een replenishment meeting van het Global Partnership for Education (GPE) zal zijn in Brussel? Kunt u aangeven of en zo ja hoe Nederland vertegenwoordigd zal zijn bij deze bijeenkomst?1
Ja. Gegeven de afbouw van het beleid voor basisonderwijs en hiermee ook de afbouw van de Nederlandse steun aan het GPE is Nederland niet vertegenwoordigd op deze bijeenkomst.
Deelt u de overwegingen van het GPE over het belang van investeringen in onderwijs in ontwikkelingslanden?2 Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd, mede gelet op de toezegging die u afgelopen najaar deed?3
Ja. Zoals toegezegd is Nederland andere donoren -in het kader van arbeidsdeling- blijven aansporen om de financiële steun aan onderwijs te handhaven en/of te verhogen. In een brief aan EU Commissaris Piebalgs and GPE bestuursvoorzitter Gillard heb ik een oproep gedaan om steun te blijven verlenen aan onderwijs. Ook in bijeenkomsten van Nordic+ vertegenwoordigers (10 en 11 juni) en EU lidstaten (5/6 mei en 3 juni) heeft Nederland andere donoren aangespoord om te blijven investeren in onderwijs.
Kunt u aangeven welke inzet Nederland pleegt om andere donoren, en in het bijzonder de Europese Unie zelf, op te roepen substantieel bij te dragen aan de financiering van het GPE voor de komende tijd?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om tijdens de GPE replenishment bijeenkomst de Nederlandse steun voor de afronding en uiteindelijke goedkeuring en uitvoering van de Lucens Richtlijnen onder de aandacht te brengen? Bent u tevens bereid tijdens deze bijeenkomst andere lidstaten op te roepen dit proces te steunen teneinde scholen en universiteiten te beschermen tegen militair gebruik tijdens een gewapend conflict? Zo neen, waarom niet?
Aangezien Nederland niet deelnam aan deze replenishment bijeenkomst, konden andere lidstaten niet opgeroepen worden dit proces te steunen.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór aanvang van de replenishment meeting?
Beantwoording van deze vragen vóór aanvang van de replenishment meeting (25 juni) was gezien het krappe tijdsbestek niet mogelijk (vragen werden op dinsdag 24 juni ingezonden).
Babysterfte ten gevolge van de ANC-rassenwetten |
|
Raymond de Roon (PVV), Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Black empowerment «killing babies»»?1
Ja
Deelt u de verontwaardiging dat de rassenwetten van het ANC levens kosten?
Het ANC heeft geen «rassenwetten» geïntroduceerd. Het artikel refereert aan het beleid van de Zuid-Afrikaanse overheid om de ongelijke verhoudingen uit het verleden te redresseren.
Waarom kiest het ANC-regime voor discriminatie bij zoiets cruciaals als waterzuivering? Waarom laat het liever baby’s sterven dan competente blanken in te huren?
De Zuid-Afrikaanse regering heeft na de afschaffing van de Apartheidspolitiek haar wetgeving aangepast ter stimulering van een gelijke positie van alle bevolkingsgroepen op alle niveaus in de samenleving. Zij streeft ernaar dat ook in het openbaar bestuur en economische sectoren een betere afspiegeling van de bevolking ontstaat. Daarbij is een gelijktijdige capaciteitsopbouw en kennisoverdracht van belang.
Waarom heeft de Nederlandse staat via de ontwikkelingshulp vanaf 1977 het ANC gefinancierd, terwijl deze organisatie als regeringspartij zich inzet voor rassenwetten die onder andere resulteren in het sterven van baby’s?
De Nederlandse staat verschafte het ANC geen financiering. Nederland heeft via ontwikkelingssamenwerking vanaf 1994 bijgedragen aan capaciteitsopbouw in verschillende sectoren in Zuid-Afrika. Op dit moment is Zuid-Afrika een transitieland, waarbij ontwikkelingssamenwerking vrijwel geheel is uitgefaseerd en de resterende fondsen worden besteed aan het bevorderen van economische samenwerking. Daarbij wordt o.a. veel gedaan aan het opbouwen van capaciteit in de watersector met behulp van Nederlandse kennis.
Waarom moet de Nederlandse belastingbetaler in hemelsnaam nog steeds het ANC-regime steunen via de ontwikkelingshulp? Waarom moeten wij rassenwetten financieren?
Zie het antwoord op vraag 4.
De Global Summit to End Sexual Violence in Conflict |
|
Michiel Servaes (PvdA) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Klopt het dat u de Global Summit to End Sexual Violence in Conflict zal bijwonen, die wordt georganiseerd door de Britse regering en plaatsvindt in Londen van 10–13 juni aanstaande? Zo ja, wat wordt de Nederlandse inzet tijdens de conferentie?1
Nederland heeft tijdens de Global Summit to End Sexual Violence in Conflict Nederland vooral ingezet op het belang van accountability voor de misdaad van seksueel geweld als oorlogswapen en op het belang van voldoende aandacht voor dit onderwerp binnen de inzet in multilaterale missies. Daarnaast heeft Nederland benadrukt dat vrouwen – die het vaakst doelwit zijn van seksueel geweld in conflict – niet alleen slachtoffer zijn, aan wie alle zorg geboden moet worden, maar juist ook een bijdrage kunnen leveren aan conflictoplossing en wederopbouw.
Deelt u de mening van de Secretaris Generaal Ban Ki Moon van de Verenigde Naties, dat het noodzakelijk is om een «comprehensive protection and service response» voor overlevenden van seksueel geweld op te zetten, inclusief gezondheidszorg, psychische en juridische ondersteuning? Zo ja, welke stappen zouden volgens u als eerst gezet moeten worden om dit beleid tot stand te laten komen?2
Ja. Comprehensive protection and services moeten voor alle slachtoffers van seksueel geweld beschikbaar en toegankelijk zijn, in het bijzonder voor vrouwen en meisjes, die hiermee het vaakst te maken hebben. Dit beleid moet tot stand komen via meerdere parallelle routes. Dit comprehensive response package moet steeds opgebracht worden in discussies op internationaal, regionaal en landenniveau, onder andere in debatten in de Veiligheidsraad over de implementatie van VNVR-resolutie 1325. Het comprehensive response package is ook van belang in relatie tot humanitaire hulp, zoals met UNHCR, OCHA en de WHO. Daarnaast is het van belang dat het comprehensive package of health services, inclusief veilige afbreking van zwangerschap, daadwerkelijk verleend kan worden, vooral door NGO’s.
Op welke wijze levert Nederland een bijdrage aan het beëindigen van seksueel geweld in conflict situaties en welk budget wordt hiervoor gereserveerd? Welke aanvullende maatregelen is Nederland voornemens uit te voeren en bent u bereid hiervoor extra financiële middelen vrij te maken?
Nederland zet in op bestrijding van seksueel geweld in conflict vanuit verschillende beleidsinvalshoeken: binnen de geïntegreerde benadering voor inzet in multilaterale vredesmissies, via het Nationaal Actieplan voor VNVR resolutie 1325, via het mensenrechtenbeleid, via humanitaire inzet, via gerichte ontwikkelingssamenwerkingsprogrammering ter bevordering van gendergelijkheid zoals het programma FLOW («Funding Leadership and Opportunities for Women»), en binnen de OS-speerpunten Veiligheid & Rechtsorde en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten. De financiële middelen die hiervoor worden ingezet zijn divers en zullen worden geïntensiveerd.
Bent u van mening dat in beleid aangaande seksueel geweld tegen vrouwen ook andere vormen van seksueel geweld – naast de inzet als wapen in conflictsituaties – dienen te worden meegenomen, zoals (groeps)verkrachtingen die in niet-conflict situaties regelmatig plaatsvinden, waaronder onlangs in India?3
Ja. Nederland zet breed in op gendergelijkheid, vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten voor iedereen, ook in niet-conflict situaties. Tegengaan van geweld tegen vrouwen is een belangrijk onderdeel van de inzet voor gelijke rechten van vrouwen, een prioriteit in het Nederlands mensenrechtenbeleid en het Nederlandse ontwikkelingssamenwerkingsbeleid.
Bent u bereid om u binnen de pijler «vrouwenrechten» van uw mensenrechtenbeleid specifiek in te zetten voor het beëindigen van seksueel geweld? Zo ja, welke stappen zult u hiertoe op korte termijn, in bilateraal en multilateraal verband zetten?
Ja. Dit is staand beleid. Voorbeelden van activiteiten die het kabinet op dit punt onderneemt, zijn opgenomen in de mensenrechtenrapportage 2013.
Een half miljard extra voor ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Half miljard extra ontwikkelingshulp»?1
Ja.
In hoeverre klopt het dat er dit jaar 500 miljoen euro extra is gereserveerd voor ontwikkelingshulp?
De uitgaven voor ontwikkelingssamenwerking zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van het BNP. Zo is het ODA-budget, als gevolg van de BNP-krimp, aanzienlijk gedaald ten opzichte van de kaders uit het Regeerakkoord (een daling oplopend tot 380 miljoen euro in 2017, bovenop de taakstelling van 1 miljard euro). De overstap naar de ESA2010-boekhoudregels, die in EU-verband is afgesproken, leidt tot een revisie van de macro-economische cijfers. Mede in het licht van de gevolgen hiervan heeft het kabinet bij Voorjaarsnota 2014 besloten om 0,6 miljard euro te reserveren.
Het CPB zal in de MEV 2015 de gevolgen van de revisie volledig verwerkt hebben in de macro-economische ramingen. De mogelijke gevolgen van de nieuwe berekeningswijze van het BNP voor de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de ODA-prestatie zijn op dit moment dus nog niet bekend. Hierover zal de Kamer uiterlijk bij Miljoenennota 2015 nader worden geïnformeerd.
Klopt het dat de nieuwe rekenmethode, waardoor er honderden miljoenen meer naar ontwikkelingshulp zullen gaan, een gevolg is van EU-beleid?
Zie antwoord vraag 2.
Begrijpt u dat het draagvlak in Nederland, om maar door te gaan met het weggeven van miljarden aan ontwikkelingshulp, snel minder wordt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gereserveerde 500 miljoen euro extra te steken in lastenverlichting in eigen land in plaats van in ontwikkelingshulp? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Moederdagrapport |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Investeren in moeders loont» en het rapport «State of the World Mothers 2014» van kinderrechtenorganisatie Save the Children?1
De aanbevelingen uit het rapport omarm ik. Om de millenniumdoelen 4 (terugdringen kindersterfte) en 5 (terugdringen moedersterfte) te realiseren, is het nodig om juist die vrouwen te bereiken die de grootste risico’s lopen. Dat zijn vooral jonge meisjes en vrouwen in conflictsituaties. Ook zij hebben recht op goede medische zorg tijdens de zwangerschap en rondom de bevalling. Daarnaast is het belangrijk bescherming te bieden tegen (de gevolgen van) seksueel geweld. Om dit te bewerkstelligen, ondersteunen wij bijvoorbeeld activiteiten van UN Women en UNICEF onder Syrische vluchtelingen in Libanon en Jordanië. Dit is onderdeel van programma’s die worden uitgevoerd in het kader van de speerpunten Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) en Veiligheid en Rechtsorde.
Deelt u de mening dat moeder- en kindsterfte in fragiele staten (en noodsituaties) extra aandacht behoeft? Zo ja, wat gaat u hiervoor doen?
Ja, ik deel die mening. Daarom besteed ik extra aandacht aan deze problematiek. Complicaties tijdens zwangerschap en bevalling en direct na geboorte zijn een van de belangrijkste oorzaken voor moeder- en kindersterfte. Toegang tot seksuele voorlichting, family planning en medische zorg tijdens de zwangerschap en rondom de bevalling zijn daarom essentieel. De dynamiek van conflictsituaties vereist niet alleen ondersteuning van specifieke SRGR-programma’s, maar ook onderhandelingen met strijdende groeperingen om (mobiele) gezondheidsteams toegang te bieden. Waar mogelijk breng ik dit ter sprake in gesprekken met regeringsleiders. Ook werken we samen met verschillende organisaties om vrouwen te ondersteunen in de meest onbereikbare gebieden, bijvoorbeeld in het programma Making Sexual and Reproductive Health Work for the Next Generation,dat wordt uitgevoerd door Cordaid in de DRC.
Kunt u aangeven wat Nederland doet – in zowel materiële als immateriële zin – om (meisjes)onderwijs te promoten en onderwijs in conflictlanden te garanderen en inkomensgenererende activiteiten te verbeteren? Welke mogelijkheden ziet u om hierin nog effectiever op te treden?
Nederland speelt een rol in het versterken van onderwijs in langdurige conflictsituaties, bijvoorbeeld via het UNICEF programma Peacebuilding, Education and Advocacyen het NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity development in Higher Education). In Burundi steunt Nederland de organisatie Care die zwangere meisjes de mogelijkheid biedt om via een lening inkomensgenererende activiteiten te starten. De Girl Power Alliantie draagt bij aan de versterking van de sociaal-economische positie van meisjes en jonge vrouwen via beroepsonderwijs in tien landen, waaronder ook (post)conflictlanden als Liberia, Pakistan en Sierra Leone. Via het Global Partnership for Education (GPE) ondersteun ik de deelname van meisjes aan kwalitatief goed onderwijs in fragiele staten met beurzen, het aanstellen van vrouwelijke leerkrachten en het opnemen van life skills in het curriculum.
Op welke wijze ondersteunt en promoot Nederland de «Lucens Guidelines», de richtlijnen die op basis van de universele rechten van de mens en internationaal recht scholen uitroepen tot een veilige zone tijdens gewapende conflicten?
De Global Coalition to Protect Education from Attack (GCPEA) is een samenwerkingsverband van ngo’s en VN-organisaties ter bescherming van onderwijs in conflictsituaties. In 2012 heeft deze coalitie het initiatief genomen om richtlijnen op te stellen over de bescherming van scholen en universiteiten tegen militair gebruik in gewapende conflicten. Dit heeft in 2013 geleid tot de totstandkoming van een eerste versie van de «Lucens Guidelines». Het voornemen van de GCPEA is om de richtlijnen af te ronden op basis van een brede consultatie. Al in een vroeg stadium heeft Nederland daarbij een actieve inbreng gehad. Nederland blijft nauw betrokken bij het verdere consultatieproces over de richtlijnen, en dringt aan op betrokkenheid van andere staten, waaronder staten die zelf partij zijn bij een gewapend conflict.
Kunt u aangeven op welke wijze Nederland zich inzet voor (verbetering van) reproductieve gezondheid in (post-)conflictlanden?
Bilateraal worden in (post)conflictlanden als Burundi, Mali en Jemen programma’s uitgevoerd die zich richten op betere zorg rond zwangerschap en bevalling, betere toegang tot informatie en tot anticonceptie. Via het regionale Grote Merenprogramma wordt ingezet op bestrijding van geweld tegen vrouwen en meisjes, op verbetering van seksuele voorlichting aan jongeren en op toegang tot voorbehoedsmiddelen. Nederland financiert ook Artsen Zonder Grenzen en het Nederlandse Rode Kruis die werken in (post)conflictregio’s. Verder ondersteunt Nederland multilaterale organisaties als UNFPA die bijdragen aan de (weder)opbouw van gezondheidszorgsystemen, met daarbij een specifieke focus op reproductieve gezondheid. In Zuid-Soedan werkt het KIT aan betere toegang tot reproductieve zorg voor vrouwen en meisjes, onder andere door steun aan de opleiding van verloskundigen.
Welke mogelijkheden ziet u om de richtlijnen en de programmering van de Infant and Young Child Feeding (IYCF) strategie in noodsituaties te verbeteren?
Het Nederlandse humanitaire hulpbeleid stelt ongeoormerkte bijdragen voor humanitaire hulp beschikbaar aan multi-donor fondsen, relevante VN-organisaties en de International Committee of the Red Cross (ICRC). Deze organisaties zetten de fondsen snel en effectief in om in de meest dringende behoeften te voorzien. VN-organisaties als UNICEF en WHO zien daarbij toe op de toepassing van de Global Strategy for Infant and Young Child Feeding, ook in noodsituaties.
Deelt u de mening dat zowel bij de post-2015 agenda als bij de Wereld Humanitaire Top in 2016 Nederland sterk in moet zetten op een verbetering van moeder- en kindsterfte in fragiele staten, aangezien een meerderheid van deze sterfgevallen plaatsvindt in fragiele staten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen?
Ja, deze mening deel ik. De verwezenlijking van de millenniumdoelen 4 en 5 blijft achter bij de ambities van de internationale gemeenschap in 2000. In mijn beleid blijf ik daarom inzetten op meer informatie over seksualiteit, een groter aanbod van en meer keuze aan voorbehoedsmiddelen en kwalitatief goede seksuele en reproductieve zorg voor iedereen. Internationaal is Nederland op dit terrein een voortrekker in de post-2015 discussies. In juni zal mijn collega Timmermans deelnemen aan een internationale top in Londen voor de preventie van seksueel geweld in conflictsituaties. Ook via onze kandidatuur voor de VN-Veiligheidsraad brengt Nederland de seksuele en reproductieve rechten van meisjes en vrouwen in conflictsituaties onder de aandacht van de internationale gemeenschap.
Kunt u aangeven wat de Nederlandse inzet zal zijn bij het Every Newborn Action Plan dat deze maand gelanceerd wordt bij de World Health Assembly? Bent u bereid bij deze gelegenheid extra aandacht te vragen voor kindersterfte in fragiele staten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Nederland heeft in de World Health Assembly (WHA) ingestemd met het concept Actieplan voor de Gezondheid van Pasgeborenen. De EU heeft in een verklaring dit Actieplan verwelkomd en daarin nadrukkelijk gewezen op het belang van het continuüm van zorg voor zwangere vrouwen, moeders, pasgeboren, zuigelingen en kinderen. Daarbij vindt Nederland dat de focus niet uitsluitend op pasgeborenen gericht moet zijn. Oorzaken van aandoeningen onder pasgeborenen zijn juist vaak te vinden in slechte zorg rond zwangerschap en bevalling en in gebrek aan kraamzorg. De Nederlandse inzet blijft gericht op SRGR in den brede.
Welke effecten heeft het afnemen van het budget voor ontwikkelingssamenwerking (ODA) dat besteed wordt via de Nederlandse ambassades in de transitielanden, op het verminderen van moedersterfte en het verbeteren van sanitatie en Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) in deze landen, aangezien verschillende van deze landen zeer slecht scoren op de Moederindex? Kunt u hierbij specifiek ingaan op Bangladesh (nr. 130), Ghana (nr. 150), Mozambique (nr. 138), Oeganda (nr. 133) en Kenia (nr. 143)?
In de looptijd van de huidige meerjarige strategische plannen (2014–2017) wordt het budget voor de transitielanden Bangladesh, Ghana, Mozambique, Oeganda en Kenia niet verminderd. Wel vindt er enige verschuiving plaats van steun aan de publieke gezondheidssector naar bevordering van private sector-investeringen voor gezondheid in de SRGR-partnerlanden Bangladesh, Ghana en Mozambique.
Op middellange termijn zullen de Nederlandse publieke investeringen in SRGR in genoemde landen afnemen. In welke mate de overheid van die landen, of andere partijen, inclusief private partijen, deze investeringen voor hun rekening zullen nemen, is nu nog niet duidelijk. Nederland zal zich inzetten voor een zorgvuldige transitie.
Het rapport van Oxfam Novib over belastingontwijking door bedrijven |
|
Henk Nijboer (PvdA), Roelof van Laar (PvdA) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport «Business Among Friends» van Oxfam Novib?1
Ja
Deelt u de conclusie van Oxfam Novib dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn? Zo nee, waarom niet?
Mijn indruk uit de publicaties van Oxfam Novib is dat de suggestie dat de belastinginkomsten in sommige ontwikkelingslanden met meer dan 100 procent kunnen stijgen als multinationals belasting afdragen in landen waar ze economisch actief zijn, niet zo zeer gebaseerd is op het rapport «Business Among Friends» als wel vooruit loopt op een nog te publiceren onderzoek door Alex Cobham en Petr Janský.2
Zonder kennis van dat rapport is de gestelde vraag niet te beantwoorden. Het antwoord zal in elk geval afhangen van de wijze waarop in dat onderzoek invulling wordt gegeven aan «het afdragen van belasting in landen waar ondernemingen actief zijn».
Deelt u de mening dat Nederland een verantwoordelijkheid heeft in het behoud van de belastinggrondslag van ontwikkelingslanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe ziet deze verantwoordelijkheid er volgens u uit en op welke wijze geeft Nederland hier internationaal uiting aan? In het bijzonder, hoe verhoudt het delen van Nederlandse fiscale expertise met ontwikkelingslanden zich tot de inspanningen van andere Europese landen?
In de notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en de brief aan de Kamer van 30 augustus 2013 staat dat Nederland speciale aandacht heeft voor de bijzondere positie van ontwikkelingslanden. Belangrijke aandachtspunten zijn de ruimte voor bronheffingen en het actief aanbieden om anti-misbruikbepalingen in het verdrag op te nemen. Op dit moment is Nederland bezig met het benaderen van 23 ontwikkelingslanden over het opnemen van een anti-misbruikbepaling in het bestaande belastingverdrag. Nederland loopt op dit punt internationaal voorop. Daarnaast is Nederland actief op het gebied van het verlenen van technische assistentie aan ontwikkelingslanden. Dat doet Nederland zowel bilateraal als via multilaterale programma’s, bijvoorbeeld van de OESO; uit het bijgevoegde (meeste recente) overzicht van het OESO-programma blijkt dat de Nederland op dat terrein relatief veel doet. In de bijlage bij deze brief treft u een overzicht aan van de bijdragen3.
Wat is uw reactie op de aanbeveling van Oxfam Novib meer landen een gelijke stem te geven bij de totstandkoming van het actieplan om grondslagerosie en winstverschuiving tegen te gaan? Deelt u zowel de zorg als de door deze organisatie aangedragen oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet onderschrijft het belang van het tegengaan van agressieve fiscale planning door grote of beursgenoteerde (internationaal opererende) bedrijven, die door middel van fiscale planning zorgdragen voor erosie van belastinggrondslagen. Hieraan kan onder meer rapportage door grote of beursgenoteerde bedrijven volgens het principe van country-by-country reporting over belastingbetalingen in de landen waarin zij actief zijn, bijdragen. Nederland geeft dan ook volop steun aan internationale initiatieven tot bevordering van transparantie door middel van belastingrapportages. In de EU geldt een dergelijke verplichting inmiddels voor multinationals in de mijnbouw, bosbouw en financiële sector. Daarbij heeft Nederland wel aandacht voor de mogelijk negatieve economische consequenties van publieke beschikbaarheid van deze informatie. Nederland heeft er bij de onderhandelingen inzake de Richtlijn voor bekendmaking niet-financiële informatie en diversiteitbeleid voor gepleit dat de EU Commissie een onderzoek uitvoert naar de impact van publieke country-by-country reporting voor alle sectoren. Eind februari 2014 hebben de Raad en het Europees Parlement in triloogonderhandelingen een akkoord bereikt over deze richtlijn. Op 15 april heeft het Europees Parlement met de richtlijn ingestemd, naar verwachting zal de Raad de richtlijn na de zomer bekrachtigen. In de richtlijn is een bepaling opgenomen op basis waarvan de EU Commissie uiterlijk in juli 2018 een evaluatie afrondt en rapporteert over de mogelijkheid van het introduceren van een verplichting voor grote ondernemingen om jaarlijks een country-by-country rapportage te vervaardigen, die minstens informatie bevat over gemaakte winst, betaalde winstbelasting en ontvangen overheidssubsidie.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat multinationals openheid van zaken geven over de winsten die ze per land maken, zodat schadelijke belastingontwijking door winstverschuiving kan worden voorkomen? Zo nee, waarom niet? Wat zijn de inspanningen van Nederland om in Brussel country-by-country-reporting verplicht te stellen voor multinationals? Wanneer worden de resultaten van het aangekondigde «impact assessment» naar de Kamer gestuurd?2
Nieuwe voorstellen tot ‘landhervorming’ in Zuid-Afrika |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Radikale landbougrondvoorstelle vir SA» en «Oopmaak van grondeise fataal vir toekoms»?1 en2
Ja.
Deelt u de angst van Zuid-Afrikaanse boeren dat het doorzetten van de landhervorming (waarbij boeren de helft van hun land moeten afstaan) de voedselvoorziening in het land in gevaar kan brengen?
Een veelvoud aan factoren kan van invloed zijn op de voedselvoorziening in Zuid-Afrika. In de laatste jaren is als gevolg van efficiëntere verbouwingstechnieken de voedselproductie in Zuid-Afrika gestegen. In Zimbabwe hebben de landhervormingen een negatieve uitwerking gehad, waarbij gebrek aan kennis bij boeren heeft geleid tot voedseltekorten. In Zuid-Afrika kan dit voorkomen worden, als de overdracht van landbouwland wordt ondersteund met goed flankerend beleid ten aanzien van financieringsfaciliteiten, onderwijs en training (zie antwoord vraag 5).
Deelt u de observatie van ANC-minister Nkwinti dat 90 procent van de herverdeelde boerderijen inderdaad niet succesvol is?3
Het proces van landoverdracht sinds 1994 verloopt langzamer dan was gepland (tot heden ca. 15,5%). De overdrachten zijn tot heden op vrijwillige basis verlopen. Het grootste deel ervan is weinig succesvol geweest, met name doordat de nieuwe boeren (gemeenschappen) vaak onvoldoende vakkennis en ervaring hebben, en onvoldoende toegang hebben tot landbouwkrediet en afzetmarkten. De Zuid-Afrikaanse regering onderkent de noodzaak voor flankerend beleid ten aanzien van kennisontwikkeling en «mentorship» rond de overdracht van boerenbedrijven aan nieuwe gebruikers of eigenaren.
Deelt u de mening dat het in beslag nemen van landerijen kan leiden tot een herhaling van de dramatische gebeurtenissen in Zimbabwe, waarbij de landhervorming van Robert Mugabe leidde tot een implosie van de landbouw, gevolgd door hongersnood?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de ontwikkelingshulp aan Zuid-Afrika onmiddellijk dient te worden gestaakt, aangezien Nederlands belastinggeld niet mag dienen om hongersnood te organiseren? Zo nee, waarom niet?
Tot het einde van 2011 was Zuid-Afrika voor Nederland een partnerland in ontwikkelingssamenwerking. Inmiddels kent het land de status van middeninkomensland en is Zuid-Afrika voor Nederland een transitieland. De afbouw van de bilaterale OS-programma’s wordt in 2014 voltooid. Tot en met 2017 worden transitie-activiteiten gefinancierd ter versterking van de economische samenwerking. Nederland ondersteunt Zuid-Afrika in de sectoren water, transport en logistiek, landbouw en duurzame energie met Nederlandse expertise, om zowel het ondernemingsklimaat te verbeteren als Nederlandse bedrijven te helpen met markttoegang. Capaciteitsopbouw is daartoe een belangrijk middel, ook in de landbouwsector. Door middel van curriculumontwikkeling en trainingen, maar ook demonstratieprojecten in de agrarische sector draagt Nederland bij aan de verbetering van kennis en productiviteit bij Zuid-Afrikaanse boeren.
De extra miljoenen voor de EU en ontwikkelingshulp |
|
Joram van Klaveren (Van Klaveren) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flink meer kosten voor EU en ontwikkelingshulp»?1
Ja.
Klopt het dat het nettobedrag dat uitgegeven wordt aan zowel de EU als ontwikkelingshulp gaat stijgen?
De becijfering van de gevolgen van de herziene methodologie voor de berekening van macro-economische grootheden is nu nog niet bekend.
Het effect van de aanpassing van het bbp op de EU-afdrachten hangt af van de relatieve ontwikkeling van het Nederlandse bni ten opzichte van het bni van andere EU-lidstaten. Op dit moment is het precieze effect nog onduidelijk, omdat de benodigde gegevens over het bbp van andere lidstaten ontbreken. In het najaar is deze informatie beschikbaar. Het kabinet zal de Kamer in de Voorjaarsnota informeren over wijzigingen die zich dit begrotingsjaar in de EU-afdrachten voordoen ten opzichte van de Miljoenennota 2014. In de Miljoenennota 2015 zal het kabinet ingaan op mutaties die zich voordoen in het begrotingsjaar 2015. Over de mogelijke gevolgen van de aanpassing van het bnp voor de begroting voor Ontwikkelingssamenwerking zal de Kamer uiterlijk bij Miljoenennota 2015 nader worden geïnformeerd.
Voor nadere informatie over de revisie van het bbp/bni wordt verwezen naar de binnenkort te verschijnen brief van de Ministers van Financiën en Economische Zaken en naar de eerdere brief van 6 maart 2014 (Nadere informatie revisie CBS).
In hoeverre is de genoemde stijging van de uitgaven een gevolg van een nieuwe Europese rekenmethode?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven om welke bedragen het gaat (zowel qua afdracht aan de EU als voor ontwikkelingshulp)?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre begrijpt u dat velen in ons land de miljarden die in de EU en ontwikkelingshulp gestoken worden liever besteed zien worden aan de broodnodige lastenverlichting in eigen land?
Dergelijke opvattingen zijn begrijpelijk, maar wij delen deze niet. Europese samenwerking en ontwikkelingssamenwerking zijn hoekstenen van het Nederlandse buitenlandbeleid. Met de uitgaven die daarmee samenhangen wil het kabinet groei, banen en veiligheid in Nederland bevorderen en duurzame economische groei in ontwikkelingslanden stimuleren. Daarnaast wil het kabinet werken aan de stabiliteit en veiligheid in de wereld en de waarborg van mensenrechten.
Het bericht dat de Voedselbank EU-geld voor armoedebestrijding opeist |
|
Carla Dik-Faber (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Klopt dat het Nederland de komende jaren 3,5 miljoen euro krijgt uit het Europese Fonds voor hulp aan minstbedeelden?
Het klopt dat Nederland voor de programmaperiode 2014–2020 3,5 miljoen euro zal inzetten voor het Fonds voor Europese hulp aan de meestbehoeftigen (FEAD). Het is echter niet zo dat Nederland dit geld extra krijgt toebedeeld. Het betreft een allocatie uit de Structuurfondsmiddelen en gaat dus ten koste van het budget van ESF en EFRO.
Waarom heeft u besloten, in tegenstelling tot in eerdere perioden, nu wel gebruik te maken van dit fonds, aangezien u van mening bent dat het armoedebeleid en de zorg voor minstbedeelden een nationale aangelegenheid is?1
Zoals aan uw Kamer gemeld in het BNC-Fiche d.d. 30 november 20122 is Nederland geen voorstander van een fonds dat zich richt op het verstrekken van voedsel. Dit was ook de reden dat Nederland eerder geen gebruik maakte van een dergelijk fonds. Het nieuwe Fonds, dat een verplicht karakter heeft, sluit beter aan bij het nationale beleid voor armoedebestrijding doordat de reikwijdte van de verordening is uitgebreid naar het verrichten van sociale inclusieactiviteiten. Hierdoor kunnen de middelen van het Fonds worden ingezet om de armoedeproblematiek tegen te gaan.
Heeft u overleg gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en maatschappelijke organisaties over de besteding van het geld uit het Europese fonds?
Ja. Op dit moment werk ik het Operationeel Programma (OP) uit dat uiterlijk 6 maanden na inwerkingtreding van de verordening bij de Europese Commissie moet worden ingediend. In dit programma beschrijf ik voor welke doelgroep en op welke wijze FEAD zal worden ingezet. Daarbij vind ik het van groot belang dat de middelen daadwerkelijk bij de doelgroep terecht komen en de uitvoeringskosten beperkt blijven. Uiteraard betrek ik bij de nadere uitwerking lokale overheden – die in Nederland primair verantwoordelijk zijn voor het armoede- en schuldenbeleid – en relevante maatschappelijke partijen. Er heeft reeds een verkennende bijeenkomst plaatsgevonden waarbij partijen uit het veld, zoals belangenorganisaties, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, gemeenten en ook de VNG hebben meegedacht over de vormgeving van FEAD.
Heeft u ook overwogen om een deel van dit geld te besteden aan de ondersteuning van voedselbanken? Zo nee, waarom niet?
Nederland is, zoals hierboven vermeld, geen voorstander van een Europees Fonds dat zich enkel richt op het verstrekken van voedsel. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om FEAD in te zetten voor sociale inclusie, omdat dit de armoedeproblematiek op een effectievere wijze tegengaat. Daarbij is het vanuit FEAD niet mogelijk om de coördinatie van voedsel of het tegengaan van voedselverspilling te subsidiëren, terwijl dat de sleutel tot een duurzame oplossing is voor het tekort aan voedsel bij de voedselbanken.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat het aantal mensen dat gebruik maakt van de voedselbanken stijgt, terwijl het aanbod van voedsel achterblijft, waardoor voedselbanken minder producten in de voedselpakketten kunnen doen en wachtlijsten moeten aanleggen voor nieuwe klanten?
Ik vind het van belang dat mensen die een beroep doen op de voedselbank geholpen worden en dat de achterliggende problematiek wordt aangepakt. Een belangrijke rol is hierbij toebedeeld aan gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het armoede- en schuldenbeleid en hebben middelen en voorzieningen tot hun beschikking om mensen te helpen financieel zelfredzaam te zijn, zoals bijzondere bijstand en schuldhulpverlening. Op 12 april jl. sprak ik met vrijwilligers tijdens de Algemene Ledenvergadering van Voedselbanken Nederland in Amersfoort en heb ik hen opgeroepen klanten door te verwijzen naar de gemeente, zodat integrale ondersteuning geboden kan worden. Ook roep ik – onder andere via de Verzamelbrief – wethouders op om de samenwerking met de voedselbanken te zoeken.
Wat betreft de toevoer van voedsel aan voedselbanken zie ik mogelijkheden in een betere samenwerking tussen bedrijven in de voedingssector en Voedselbanken Nederland. Hoewel duidelijk moge zijn dat de voedingssector geen voedsel speciaal voor de voedselbanken produceert, heeft de voedingssector bij voortduring (onverkoopbare) overschotten die geschikt zijn voor consumptie. Daarom zet de Staatssecretaris van EZ zich samen met mij in om het bedrijfsleven te stimuleren dat zij zo veel mogelijk van die overschotten doneert aan voedselbanken. Daartoe zijn de Alliantie Verduurzaming Voedsel (AVV) en Voedselbanken Nederland een samenwerkingsverband aangegaan. De AVV toont een grote bereidheid hun achterban te stimuleren tot samenwerking met voedselbanken, met als doel dat zij meer overschotten aan voedselbanken gaan doneren.
Klopt het dat u vindt dat het structureel tekort aan etenswaren van de voedselbanken moet worden opgelost met overschotten van supermarkten, consumenten en horeca die nu in vuilcontainers verdwijnen?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat nu slechts 0,3% van deze overschotten bij de voedselbanken terechtkomt?
Volgens de Monitor Voedselverspilling (februari 2013) ging in 2011 circa 14 kton voedsel naar de Voedselbanken. Dit getal is vastgesteld op basis van extrapolatie van het aantal mensen dat in 2011 een voedselbank bezocht. Het is niet bekend hoeveel overschotten er in totaal bij het bedrijfsleven in Nederland zijn. De monitor is gevuld met data vanuit de «achterkant» van de ketenschakels, zoals data over afval en afvoer van grondstoffen, nevenstromen, bijproducten, voedsel en -resten.
Is het u bekend dat in België 15% van de overschotten terechtkomt bij de voedselbanken? Kunt u dit grote verschil tussen Nederland en België verklaren?
Nee dat is mij niet bekend. Op de site van de Belgische federatie van voedselbanken (http://www.foodbanks.be/bkaNL/bka5200N.htm ) is aangegeven dat in 2013 11.8 kton aan voedsel is ingezameld. In tegenstelling tot Nederland zijn de Belgische Voedselbanken erg afhankelijk van het Europese budget voor voedselhulp (50% van 11.8 kton is hiermee gefinancierd). Nu die budgetten afnemen is men genoodzaakt meer dan voorheen te kijken naar donatie van voedsel(overschotten) uit de voedselketen. Hiertoe faciliteert en stimuleert de Belgische overheid, net als in Nederland, samenwerking en initiatieven die daaraan bijdragen. Ook de betrokken sectorfederaties stimuleren hun leden om samen te werken met de voedselbanken.
Wat is uw reactie op het gestelde in het artikel dat het twee tot drie jaar kost om te zorgen dat voedselbanken voldoende overschotten krijgen?
Het is belangrijk dat de AVV en Voedselbanken Nederland samenwerken. Zoals gezegd hebben zij deze samenwerking ook voortvarend ter hand genomen. Het tegengaan van voedselverspilling door meer voedsel beschikbaar te stellen aan de voedselbanken is echter een complex proces. Denk aan de logistieke organisatie, afspraken over distributie, aansprakelijkheid en (voedsel)veiligheid. Voedselveiligheid moet gegarandeerd zijn voordat tot samenwerking kan worden besloten. Een zorgvuldige afweging van deze aspecten is vereist voor het vinden van duurzame oplossingen. Het ontbreekt partijen gelukkig niet aan bereidwilligheid. De partners van de AVV staan de voedselbanken hierin bij en hun achterban stelt expertise ter beschikking. De Staatssecretaris van EZ en ik zijn in gesprek met beide partijen om de termijn die nodig is om tot duurzaam resultaat te komen zo kort mogelijk te maken en hebben financiële ondersteuning van projecten en expertise aangeboden om hen hierbij te helpen.
Bent u bereid u in te spannen om te zorgen dat op korte termijn een groter deel van de voedseloverschotten van supermarkten, cateringbedrijven en horecabedrijven terecht komt bij de voedselbanken? Zo ja, welke maatregelen wilt u hiervoor nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 5, 6 en 9.
Bent u bereid de voedselbanken op andere wijze tijdens de overbruggingsperiode te ondersteunen?
Momenteel voer ik constructief overleg met Voedselbanken Nederland over mogelijke additionele ondersteuning tijdens de overbruggingsjaren. Ik heb aangegeven bereid te zijn projecten financieel te ondersteunen die de resultaten van de samenwerking met de AVV versnellen. Voedselbanken Nederland heeft aangegeven een subsidieverzoek te overwegen.
Daarnaast zal ik een beroep op betrokken partijen doen. Gemeenten zal ik oproepen om de samenwerking met de lokale voedselbank te zoeken en ondersteuning te bieden, zodat klanten van de voedselbank weer financieel zelfredzaam zijn. Tot slot doe ik een appèl op bedrijven om hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het overleg dat u volgende week heeft met Voedselbanken Nederland?
Ja. Ik heb uw Kamer recent hierover geïnformeerd in de brief over toezeggingen armoede- en schuldenbeleid.
De Humanitarian Action for Children van Unicef |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Humanitarian Action for Children van Unicef en het rapport Humanitarian Action for Children 2014?1
Ja
Gaat Nederland gehoor geven aan deze oproep van Unicef?
Nederland draagt aanzienlijk bij aan UNICEF programma’s wereldwijd. Zie verder de beantwoording van vraag 4.
Herkent u zich in de analyse van het rapport?
Ja, elk kind heeft recht op een veilige toekomst, en dat zijn/haar rechten worden gerespecteerd.
Hoeveel draagt Nederland dit jaar bij aan Unicef en hoeveel daarvan is voor noodhulp? Hoe verhoudt die bijdrage zich tot bijdragen van vergelijkbare landen?
De cijfers voor noodhulp in 2014 zijn mede afhankelijk van de in dat jaar plaatsvindende humanitaire crises. Daarom is het antwoord op deze vraag gebaseerd op cijfers uit 2013.
Het is moeilijk om aan te geven hoe de Nederlandse humanitaire bijdrage zich verhoudt tot bijdragen van andere landen, omdat een vertekend beeld ontstaat, als men uitsluitend naar de geoormerkte bijdragen op humanitair terrein kijkt. De bijdrage aan het CERF, de vrijwillige bijdrage en totale bijdrage (NL 141 mln Euro in 2013), die themafinanciering omvat, moeten alle betrokken worden. In het totaal gaat ongeveer een derde van alle financiële middelen van UNICEF naar humanitaire hulp.
Is dit rapport aanleiding om de bijdrage aan Unicef of andere begrotingsposten te herzien?
Nee, de verdeling van financiële middelen is op een evenwichtige wijze tot stand gekomen.
Wat gaat u doen om de internationale gemeenschap te stimuleren de noodzakelijke financiering bij elkaar te krijgen?
Nederland werkt actief met andere donoren en actoren samen om de beschikbare fondsen zo effectief en efficiënt mogelijk in te zetten. In internationaal (Europees) verband wordt voor aandacht voor kinderen gepleit. Zie ook het antwoord op vraag 14.
Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat Unicef in 2013 maar 38% van de benodigde financiering bij elkaar heeft kunnen krijgen voor Mali, een van onze partnerlanden? Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat dit zich herhaalt in 2014?
We delen uw zorg. Zie het antwoord op 4. Nederland draagt bij via het CERF, met niet geoormerkte middelen, door themafinanciering en soms via additionele humanitaire bijdragen.
Deelt u de mening dat Nederland een directe rol kan spelen in projecten van Unicef m.b.t. Water en Sanitatie, zoals het creëren van Safe-WASH kampen, door middel van het leveren van expertise en financiering? Zo ja, welke middelen zouden hiervoor gebruikt kunnen worden?
Ja, Nederland financiert projecten van UNICEF m.b.t. water en sanitatie in vijftien landen in Sub-Sahara Afrika; Mozambique, Malawi, Zambia, Rwanda, Liberia, Sierra Leone, Mali, Ghana, Mauretanië, Benin, Guyana, CAR, Ivoorkust en Soedan en Zuid Soedan. Via programma samenwerkingsovereenkomsten wordt hierbij Nederlandse expertise van o.a. SNV, Practica, Akvo en IRC ingeschakeld. Nederland heeft in de waterbrief van 2012 (DME/MW004/2012 van 9 januari 2012) aangekondigd sanitatie en drinkwatervoorzieningen in noodsituaties en wederopbouw te willen verbeteren door Nederlandse kennis te bundelen en toepasbaar te maken. In overleg met de sector wordt gewerkt aan het opzetten van een pool met waterexperts. Hierbij zal ook aansluiting worden gezocht bij UNICEF als wereldwijde clusterleider voor WASH.
Steunt u de «No Lost Generation» strategie van Unicef, die zich richt op het tegengaan van een verloren generatie in Syrië, en op welke manier draagt Nederland daaraan bij of gaat daaraan bijdragen?
Het Kabinet is zeer begaan met de slachtoffers van de Syrische crisis, waaronder miljoenen kinderen. Daarom heeft Nederland tot op heden 75 miljoen EURO beschikbaar gesteld; dit is bovenop de jaarlijkse core bijdragen aan humanitaire VN-organisaties, het VN-noodhulpfonds en het ICRC van totaal ruim 150 miljoen EURO per jaar. Zoals vermeld in het beleidskader voor humanitaire hulp «Hulp aan mensen in nood» (Kamerstuk 32605–64) worden uit effectiviteitsoverwegingen bij voorkeur ongeoormerkte bijdragen beschikbaar gesteld, zodat ter plaatse bepaald kan worden waar de middelen het best kunnen worden ingezet.
Het Kabinet steunt de inzet van UNICEF en andere hulporganisaties om te voorkomen dat grote aantallen Syrische kinderen als gevolg van het conflict hun kansen op zelfontplooiing missen en later moeten worden aangeduid als een «lost generation». Met de Nederlandse humanitaire hulp worden al activiteiten gefinancierd die hieraan bijdragen. Verder worden ook in de buurlanden waar grote aantallen vluchtelingen worden opgevangen in samenwerking met de overheden daar programma’s opgezet. Deze helpen niet alleen Syrische vluchtelingenkinderen, maar zorgen er ook voor dat de kinderen van met name Libanon en Jordanië niet ook lijden onder de situatie.
Het Kabinet onderschrijft het grote belang van onderwijs voor kinderen. Uit het stabiliteitsfonds wordt een bijdrage van 3 mln EURO beschikbaar gesteld aan een EC/UNICEF/UNHCR programma voor ondersteuning van het Libanese onderwijssysteem, waarvan naast Libanese ook Syrische vluchtelingenkinderen profiteren.
Hoeveel gaat Nederland bijdragen aan de 613 miljoen dollar die volgens het Unicef-rapport nodig is voor de opvang van Syrische vluchtelingen in Egypte, Jordanië, Irak, Libanon en Turkije in 2014?
Zie antwoord vraag 9.
Volgens het rapport «The Future of Syria: Refugee Children in Crisis»2 van het Hoge Commissariaat voor de Vluchtelingen van de VN (UNHCR), leven meer dan 1,1 miljoen Syrische vluchtelingkinderen in Jordanië en Libanon onder erbarmelijke omstandigheden bent u op de hoogte van dit rapport en de aantallen?
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van Syrische vluchtelingkinderen in de kampen in en om Syrië? Hoe ziet u de toekomst van deze kinderen, die niet meer naar school gaan en in sommige gevallen zelfs worden uitgebuit en werken in gevaarlijke omstandigheden? Wat doet u al om deze situatie te verbeteren of gaat u nog doen?
Ik heb met eigen ogen kunnen zien onder welke moeilijke omstandigheden de Syrische vluchtelingen, waarvan ongeveer de helft kinderen zijn, in de buurlanden leven. In september 2013 bezocht ik Za’ateri, het grootste Syrische vluchtelingenkamp in Jordanië. Daar heb ik gesproken met de kampleiding, vrouwengroepen en diverse individuele vluchtelingen om mij op de hoogte te stellen van de situatie. In Libanon, waar geen formele vluchtelingenkampen zijn, heb ik in april en september 2013 gesproken met diverse Syrische vluchtelingengroepen, ook vrouwen en Christenen. Hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis heeft voor mij een hoge prioriteit, zoals vermeld in mijn brief van 24 februari aan uw Kamer (Kamerstuk no 32623–127); zie ook het antwoord op vraag 10.
Hoe ziet u de rol van de buurlanden van Syrië in deze?
De buurlanden van Syrië verdienen veel lof voor de opvang van de ca. 2,5 miljoen Syrische vluchtelingen en hun bereidheid dit te blijven doen ondanks de hoge kosten en grote gevolgen voor lokale gemeenschappen. De komst van de vele vluchtelingenkinderen vormt een grote druk op de bestaande onderwijsfaciliteiten en o.a. in Libanon wordt onderwijs veelal in «shifts» gegeven.
Deelt u de conclusies van het UNHCR-rapport dat de internationale gemeenschap in actie moet komen en deze kinderen te hulp moet schieten? Hoe ziet u de rol van UNHCR in de hulpverlening in de vluchtelingenkampen? Hoe ziet u de rol van Unicef in deze vluchtelingenkampen?
Zoals ook tijdens de «pledging conference» op 15 januari in Koeweit voor hulp aan slachtoffers van de Syrische crisis bleek, bestaat vrijwel wereldwijde consensus dat de internationale gemeenschap de slachtoffers, en zeker de kinderen, dient te helpen. Tijdens de conferentie is voor 2014 ongeveer 2,4 miljard USD toegezegd, maar de gevraagde en benodigde fondsen voor 2014 bedragen 6,5 miljard USD. Dit is het grootste VN-noodhulpverzoek ooit, terwijl er ook mensen en kinderen in andere crises, zoals de Centraal Afrikaanse Republiek, hulp nodig hebben om in leven te blijven.
Volgens zijn mandaat is UNHCR de overall coördinerende instantie voor de vluchtelingen in de buurlanden. UNICEF is de leidende organisaties voor het cluster onderwijs binnen de hulp aan vluchtelingen in de buurlanden van Syrië.
Wat zijn de internationale plannen om de situatie van deze vluchtelingkinderen te verbeteren en er voor te zorgen dat ze niet meer moeten werken maar naar school kunnen blijven gaan? Wat doet Nederland al op dit gebied en wat gaat u nog doen?
De VN, en met name UNICEF en UNHCR, zet zich in om het lot van de Syrische vluchtelingenkinderen te verbeteren. Nederland behoort tot de 15 grootste donoren voor de Syrische crisis met ongeoormerkte bijdragen aan m.n. UNHCR. Daarnaast heeft Nederland 3 miljoen EURO beschikbaar gesteld voor onderwijs in Libanon, zie het antwoord op vragen 9 en 10. Ook wordt een project gefinancierd van de Vereniging Nederlandse Gemeenten om Nederlandse expertise beschikbaar te stellen voor het verbeteren van basisvoorzieningen van het vluchtelingenkamp Za’ateri in Jordanië met circa 80.000 inwoners en omringende gemeenten waar ook veel vluchtelingen verblijven, opdat de levensomstandigheden van de vluchtelingen en hun kinderen beter en veiliger worden.
Het bericht €15 miljoen Nederlands belastinggeld voor een vliegveld in Tanzania |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland betaalt 15 miljoen voor vliegveld Tanzania»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belachelijk is dat Nederland meebetaalt aan de verbouwing/uitbreiding van een vliegveld in Tanzania terwijl in Nederland de lasten omhoog schieten en zelfs verzorgingstehuizen worden gesloten?
Nee. Het genoemde project is onderdeel van het programma voor ontwikkelingsrelevante infrastructuurontwikkeling (ORIO). ORIO heeft tot doel de economische ontwikkeling in landen als Tanzania te bevorderen door de cofinanciering van nieuwe publieke infrastructuur en de modernisering van bestaande infrastructuur. De huidige staat van Kilimanjaro International Airport belemmert de economische ontwikkeling in onder meer toerisme en tuinbouw in de noordelijke regio van Tanzania. De rehabilitatie van de luchthaven zorgt niet alleen voor een verbetering van het Tanzaniaanse investeringsklimaat, maar is ook van belang voor Nederlandse ondernemers, die actief zijn in beide sectoren.
Kunt u aangeven waarom Nederland überhaupt het op twee na meest corrupte Oost-Afrikaanse land direct maar zeker ook indirect (o.a. via de EU) spekt met miljoenen euro's aan belastinggeld?
Het voorkomen en tegengaan van corruptie is voor Nederland en de EU een prioriteit. Daarom zijn verschillende anti-corruptieclausules van toepassing op het genoemde project betreffende Kilimanjaro International Airport. Bij de aanvraag, selectie, gunning en uitvoering wordt hierop getoetst en Nederland kan maatregelen treffen in geval van corruptie. Dergelijke anti-corruptieclausules zijn altijd van toepassing op ORIO-projecten. Overigens vinden er binnen genoemd ORIO-project geen betalingen plaats aan de overheid van Tanzania. De betalingen worden direct gedaan aan de uitvoerder van het project na een controle van de geleverde werken.
Hoeveel euro Nederlands belastinggeld gaat er in 2014 via de EU naar Tanzania in het kader van ontwikkelingshulp?
De EU verwacht in 2014 € 104 miljoen te investeren in ontwikkelingssamenwerking in Tanzania. Hiervan is, indachtig de geldende verdeelsleutel, ongeveer € 5 miljoen toe te schrijven aan de Nederlandse bijdrage aan de EU.
Bent u bereid deze absurde beslissing terug te draaien en de gelden te laten steken in lastenverlichting in Nederland? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zie antwoorden op voorgaande vragen.
De groeiende mondiale ongelijkheid |
|
Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport «Working for the few» van Oxfam, waarin staat dat de rijkste 85 mensen 1,2 biljoen euro bezitten, evenveel als de armste 3,5 miljard mensen, de helft van de wereldbevolking?1
Het rapport van Oxfam bevestigt dat ongelijkheid nog steeds een actueel en wereldwijd probleem is. Ik vind de toenemende kloof tussen arm en rijk om morele, sociale en economische redenen buitengewoon zorgelijk. Het terugdringen van ongelijkheid is daarom hoofdpunt van beleid.
Deelt u de mening dat deze groeiende kloof tussen arm en rijk een schaamteloos gevolg is van het superkapitalisme en dat we alles op alles moeten zetten om deze ongelijkheid te bestrijden?
Ik ben van mening dat we ons moeten blijven inzetten om de kloof tussen arm en rijk te verminderen. Tegelijkertijd is het belangrijk ook oog te hebben voor het feit dat de armoede in de wereld drastisch afneemt en de algemene levensstandaard omhoog gaat.
Deelt u de conclusie van het World Economic Forum dat deze kloof de grootste bedreiging vormt voor de wereldeconomie en dat het «de maatschappelijke structuur onder druk zet»?2
Heeft u de groeiende ongelijkheid zelf ook geagendeerd tijdens uw aanwezigheid bij het World Economic Forum? Zo nee, wat heeft u wel ingebracht?
Met de onderzoekers van het WEF ben ik van mening dat te grote inkomensverschillen een maatschappelijk en ook economisch risico met zich brengen. Uiteindelijk bedreigt de toenemende ongelijkheid de welvaart van allen. Tijdens de WEF -bijeenkomst in Davos heb ik in verschillende gezelschappen en discussies het belang van hiervan onderstreept en aangegeven hoe Nederland op basis van inzet op duurzame, inclusieve groei een bijdrage levert aan het terugdringen van ongelijkheid.
Deelt u de analyse van Oxfam dat de groeiende mondiale ongelijkheid de economische ontwikkeling en politieke stabiliteit ondermijnt en dat economische en politieke elites een «machtsgreep» plegen door financiële en wettelijke stelsels in hun voordeel om te buigen ten koste van arme bevolkingsgroepen? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Toenemende ongelijkheid brengt zeker op langere termijn hogere risico’s met zich mee en kan op den duur de sociale cohesie verminderen en een remmend effect hebben op economische groei. De kunst is om uitgesloten arme bevolkingsgroepen mee te laten profiteren van economische groei. Overheden, bedrijven en ngo’s – zowel daar als hier – spelen daarbij een rol. Mijn agenda van hulp, handel en investeringen draagt daar ook aan bij, onder meer door inzet op het creëren van werkgelegenheid, verbetering van arbeidsomstandigheden, versterking van ondernemingsklimaat, toegang tot kredieten en verbetering van productiviteit.
Herinnert u zich uw uitspraak tijdens de recente begrotingsbehandeling dat het thema ongelijkheid een leidraad is in de keuzes die u maakt, en dat ongelijkheid in de inzet voor de post-2015 millenniumdoelen één van de onderwerpen is die u steeds de berde brengt?3
Ja.
Deelt u de mening dat het bestrijden van (extreme) inkomensongelijkheid een zelfstandig Millenniumdoel zou moeten zijn? Zo ja, gaat u dit ook inbrengen bij de eerstvolgende VN-vergadering over de post-2015 agenda?
Het terugdringen van ongelijkheid is één van de belangrijkste uitdagingen in de post-2015 agenda. In dit kader ben ik voorstander van een post-2015 (sub)doelstelling voor het verminderen van absolute extreme armoede (minder dan $ 1.25 per persoon per dag) én voor een (sub)doelstelling per land voor het verminderen van het percentage mensen onder de nationale armoedegrens. Verder zet ik mij in om de verschillende verschijningsvormen van ongelijkheid, waaronder inkomensongelijkheid, binnen discussies over de post-2015 agenda aan te kaarten. Zo is genderongelijkheid een van de meest schrijnende vormen van ongelijkheid.
De belangrijkste manier om via economische groei gelijkheid te bevorderen is het vergroten van toegang tot fatsoenlijk werk voor zoveel mogelijk mensen. Toegang tot markten, infrastructuur, financiële diensten, sociale vangnetten, onderwijs en gezondheidszorg zijn belangrijke randvoorwaarden om inkomens én leefomstandigheden te verbeteren. Deze onderwerpen zullen binnen de post-2015 agenda een plek moeten krijgen. Ook zet ik mij in om de voortgang op de nieuwe doelstellingen te monitoren per inkomensgroep, om ongelijkheid inzichtelijk te maken. Dit breng ik ook in in de VN-fora waar de post-2015 agenda tot stand komt.
Onderschrijft u de diverse aanbevelingen van Oxfam om belastingontduiking aan te pakken, de armen te ontzien bij belastingstelsels en bezuinigingen, en de opbrengsten van grondstoffen zo aan te wenden dat ze niet alleen aan elites ten goede komen? Zo ja, hoe gaat u uitvoering geven aan deze voorstellen?
De door Oxfam in het rapport beschreven problemen van belastingontwijking, te genereuze belastingvrijstellingen en de ongelijke verdeling in belastingheffing zijn mij bekend. Samen met de Staatssecretaris van Financiën heb ik de visie van de regering op het tegengaan van belastingontwijking uiteengezet in de gezamenlijke brief van 30 augustus 2013. Daarbij zetten wij ook nadrukkelijk in op grotere transparantie. Op het onderwerp van te genereuze vrijstellingen wordt door de informele OESO Task Force on Tax and Development steun aangeboden aan ontwikkelingslanden. Landen, die nu of in de toekomst inkomsten genereren uit natuurlijke hulpbronnen kunnen zowel rechtstreeks door Nederland als via door Nederland gesteunde internationale initiatieven (zoals het IMF Trustfonds voor Minerals and Natural Wealth Management) ondersteund worden bij het afsluiten van goede contracten, het eerlijk belasten van mijnbouwbedrijven en het zorgvuldig investeren van de opbrengsten. De mate van progressiviteit in belastingstelsels, de aandacht voor armoedebestrijding in de begroting van een land en de aanwending van de opbrengsten van grondstoffenwinning zijn uiteindelijk soevereine politieke beslissingen van een land zelf. Wij kunnen kennis en ervaring aandragen, capaciteitsopbouw leveren en in een goede dialoogrelatie een ontwikkelingsgericht gebruik van opbrengsten uit grondstoffenwinning bepleiten.
Bent u het eens dat «de wereld» nog veel te weinig heeft geleerd van de economische crisis en dat het tijd wordt voor een trendbreuk omdat «economische groei» als eenzijdig doel niet werkt om de mondiale ongelijkheid te bestrijden? Bent u bereid om u in te spannen voor een sociale wereld die zich niet blind staart op economische groei, maar op duurzame groei en een eerlijke verdeling van middelen? Zo nee, hoe voorkomt u een terugkeer naar het economisch patroon dat ons de crisis heeft gebracht?
Er is een goede balans nodig tussen sociale, economische en ecologische ontwikkeling. Sociale ontwikkeling is zonder economische ontwikkeling niet houdbaar. Andersom zijn voor economische ontwikkeling lange termijn investeringen nodig in sociale sectoren. Groei met grote ongelijkheid en uitsluiting is niet duurzaam. Globalisering kan bijdragen aan armoedebestrijding. Arme landen hebben betere mogelijkheden om aan te sluiten bij mondiale productieketens. Dan moeten we er wel voor zorgen dat dat op een inclusieve, duurzame manier gebeurt. Empowerment van de armen, en met name van vrouwen en kleine producenten, is daarvoor een noodzakelijke randvoorwaarde.