De kosten van het bellen naar het Landelijk Telefoonnummer Politie (09008844) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Wat zijn de kosten per minuut voor het bellen naar het Landelijk Telefoonnummer Politie (09008844)? Kunt bij beantwoording van deze vraag een specificatie geven van de kosten voor het bellen vanaf een vaste telefoon en het mobiel bellen (uitgesplitst naar de belangrijkste providers)?
De kosten voor het bellen naar het Landelijk Telefoonnummer Politie (LTP) middels de vaste (KPN) lijn zijn tegen lokaal tarief (3,5 cent per minuut). Daarnaast zijn er aanbieders van vaste telefonie via de kabel zoals UPC, Ziggo en Tele2. Zij rekenen verschillende lokale tarieven voor bellen naar het LTP. UPC rekent 4,04 cent per minuut. Ziggo rekent 8 cent per minuut en 8 cent starttarief. Tele2 rekent 8 cent per minuut en 10 cent starttarief.
De kosten voor het mobiel bellen naar dit nummer variëren eveneens. Ze zijn afhankelijk van de gekozen aanbieder en de keuze voor prepaid bellen of via een abonnement. Zie tabel:
Aanbieders
Abonnement
Prepaid
Opmerking
KPN
0,35
0,49
Vodafone
0,12 – 0,15
0,29 – 0,35
Afhankelijk van soort overeenkomst
Telfort
0,06 + 0,30
0,07 + 0,57
Eerste bedrag starttarief, tweede bedrag per minuut
HI
0,24 – 0,30
0,49
T-mobile
0,30 – 0,35
0,35
Lebara
gratis
0,09
Waarom zijn er kosten verbonden aan het bellen naar 0900-8844? Deelt u de mening dat de toegankelijkheid van de politie groot moet zijn en dus ook het bellen naar dit nummer gratis? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat de toegankelijkheid van de politie groot moet zijn. De politie heeft daarom gekozen voor een 0 900 nummer zonder aanvullend tarief omdat hierbij het lage lokale tarief geldt.
Met de opkomst van de mobiele telefonie zijn de kosten voor het bellen naar het LTP gaan variëren. Vanwege de maatschappelijke relevantie van het LTP heeft de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties afspraken gemaakt met de aanbieders van mobiele telefonie om de kosten te drukken. De tarieven zijn in vergelijking met enkele jaren geleden fors verlaagd, maar er bestaan nog enkele uitschieters naar boven.
Binnenkort zal hier een einde aan komen. De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft regelgeving in voorbereiding om de toegang tot niet-geografische telefoonnummers, zoals het LTP, te waarborgen. Op grond van deze nieuwe regels mogen aanbieders van mobiele telefonie alleen hogere tarieven rekenen voor het bellen naar dit soort nummers als zij ook hogere kosten maken voor de oproep. Het uitgangspunt is dat het tarief gelijk is aan het tarief voor het bellen naar geografische telefoonnummers (en het dus ook binnen de belbundel valt). Deze lagere regelgeving is onderdeel van de implementatie van de nieuwe telecomrichtlijnen (wetsvoorstel 32 549). De betreffende Algemene Maatregel van Bestuur wordt spoedig behandeld in de Ministerraad en na instemming voor advies aanhangig gemaakt bij de Raad van State.
Kunt u door dit 0900-nummer gratis te maken ook de kosten die telecomproviders voor het bellen vanaf een mobiele telefoon naar dit nummer berekenen wegnemen?
Zie antwoord vraag 2.
Op grond van welke criteria stelt de overheid gratis telefoonnummers open? Op grond van welke criteria voor het bellen naar nummers van de overheid moet wel worden betaald?
Het overheidsbeleid ten aanzien van het openstellen van gratis of betaalde telefoonnummers is decentraal belegd. Het is dus aan de individuele overheidspartijen zelf of zij kiezen voor een gratis of betaald nummer.
Draagwijze van veiligheidsvesten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Klopt het dat agenten, op een zogenaamde «draagproef» na, hun veiligheidsvesten (formeel) nog steeds niet over de kleding heen mogen dragen?
Op 6 juni 2011 heb ik aan de VTSPN opdracht verstrekt voor de start van de Europese aanbesteding van een veiligheidsvest dat zowel boven als onder de kleding kan worden gedragen. De opdracht en de onderliggende functionele specificaties werden vooraf afgestemd in het overleg met de Politievakorganisaties.
Het nieuwe veiligheidsvest kan daarmee worden aangepast aan de wisselende functies (zowel geüniformeerd als niet-geüniformeerd) die aan politiepersoneel kunnen worden toegewezen en de behoefte die daaruit voortvloeit om het veiligheidsvest zowel boven als onder de kleding te dragen.
De Europese aanbesteding zal in de tweede helft van 2011 worden uitgevoerd. De nieuwe veiligheidsvesten zullen naar verwachting medio 2012 beschikbaar komen. Als onderdeel van de Europese aanbesteding zal een draagproef worden uitgevoerd waarbij het comfort en de veiligheid van het veiligheidsvest in de politiepraktijk wordt beproefd. Bij de uitvoering van de draagproef worden vertegenwoordigers uit het politieveld en de politievakorganisaties betrokken.
Bent u er zich van bewust dat er reeds positieve ervaringen zijn opgedaan met het dragen van veiligheidsvesten over de kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er tevens van op de hoogte dat veruit de meeste, zo niet alle, agenten een voorkeur hebben voor de het dragen van hun veiligheidsvesten over de kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om per direct gehoor te geven aan de wens om het veiligheidsvest over de kleding te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De veiligheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties |
|
Paulus Jansen |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat het bij sprinkler- en brandmeldinstallaties is toegestaan dat installateurs/onderhoudsbedrijven zelf bepalen wie de keuring uitvoert? Zo ja, vindt u dat acceptabel? Indien u dat niet acceptabel vindt, wat gaat u daaraan doen?1
Op grond van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Gebruiksbesluit) moeten brandmeldinstallaties die verplicht doormelden naar de meldkamer van de veiligheidsregio voorzien zijn van een geldig certificaat als bedoeld in de Regeling brandmeldinstallaties 2002 van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV). Op grond van die regeling kunnen gespecialiseerde bedrijven gecertificeerd worden voor de aanleg van brandmeldinstallaties. Een brandmeldinstallatie die door een gecertificeerd bedrijf wordt geleverd en geïnstalleerd, wordt vervolgens door dit bedrijf met een certificaat opgeleverd. Om het productcertificaat te kunnen behouden geldt er een jaarlijkse, aantoonbare, onderhoudsverplichting. Het onderhoudsbedrijf is in de praktijk veelal degene die de brandmeldinstallatie heeft geïnstalleerd. De (hiervoor door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde) certificerende instelling ziet steekproefsgewijs toe op het juiste aangelegd zijn en jaarlijkse onderhoud van de brandmeldinstallaties.
Voor sprinklers bestaat een vergelijkbare regeling. Periodiek (veelal een of twee keer per jaar, afhankelijk van het risico van het gebouw) wordt een inspectie uitgevoerd op het voldoen van de sprinklerinstallatie in combinatie met de brandmeldinstallatie en overige brandbeveiligingsmaatregelen. Ook deze inspectie vindt plaats op basis van een regeling van het CCV. De eigenaar of huurder van een gebouw geeft opdracht tot het uitvoeren van de periodieke inspectie en staat daarbij vrij in zijn keuze van een inspectie-instelling. De inspectie-instelling dient voor de werkzaamheden te zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie.
De regelingen van het CCV worden vastgesteld door een breed gedragen en ter zake kundige Commissie van Belanghebbenden. Ik heb er vertrouwen in dat dit gedragen stelsel leidt tot goede en veilige brandbeveiligingsinstallaties.
Met de voorgenomen inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 vervalt de plicht tot het hebben van een certificaat van een leverancier voor een brandbeveiligingsinstallatie. In plaats daarvan moet een gebouw waarin een sprinkler- of brandmeldinstallatie aanwezig is voor ingebruikname voorzien zijn van een inspectiecertificaat. Een dergelijk certificaat – dat een uitspraak doet over de brandveiligheid van het gehele gebouw, inclusief de installaties – wordt door een onafhankelijke geaccrediteerde inspectie-instelling verstrekt op basis van een inspectie. Deze inspectie moet, afhankelijk van het gebruik, ieder jaar respectievelijk iedere drie jaar worden herhaald. Het is aan de gebouweigenaar / gebruiker om te bepalen wie deze inspectie uitvoert en niet aan de installateur of het onderhoudsbedrijf.
De huidige regelingen van het CCV worden binnen afzienbare tijd vervangen door nieuwe certificatieschema’s (zie ook de beantwoording van vraag 8), ondermeer om deze te laten voldoen aan Europese regelgeving als het gaat om vrij handelsverkeer van diensten en goederen. Bijkomend voordeel is dat hierdoor een nog striktere functiescheiding tussen aanleg en inspectie ontstaat.
Controleert de brandweer actief of gebouweigenaren met een sprinklerinstallatie (tijdig) voldoen aan hun verplichting om halfjaarlijks een inspectiecertificaat te verstrekken? Voor hoeveel procent van de gebouwen met een sprinklerinstallatie is een actueel inspectiecertificaat bij de brandweer aanwezig?
Gemeenten stellen in hun handhavingsbeleid (verplicht op grond van artikel 7.2 van het Besluit omgevingsrecht) vast hoe vaak controle plaatsvindt bij verschillende gebouwen. Deze frequentie wordt bepaald op basis van een risicoanalyse en varieert over het algemeen tussen de 6 maanden tot 2 jaar. In bijna alle gevallen voert de brandweer deze controles namens de gemeente uit. Bij die controles wordt ook gecontroleerd of de bij wet voorgeschreven certificaten aanwezig zijn. Ik heb geen signalen ontvangen vanuit gemeenten of brandweer dat deze certificaten regelmatig ontbreken.
Gebouweigenaren of – gebruikers moeten bij controle door of namens het bevoegd gezag een eventueel verplicht certificaat kunnen tonen. Het is echter niet zo dat er een plicht bestaat om die certificaten en / of eventuele gebreken aan de brandweer of gemeente te melden.
Hoeveel vals alarmmeldingen komen bij de brandweer binnen via brandmeldinstallaties met automatische doormelding? Welk aandeel van deze vals alarmmeldingen is het gevolg van niet goed functionerende installaties?
Volgens onderzoek van het Nederlands Instituut voor Fysieke Veiligheid (NIFV)2, in opdracht van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR) waren er in 2008 bijna 60 000 meldingen waarvan zo’n 95% onterechte meldingen betrof (zie grafiek hieronder). In de meeste gevallen betrof het hier nodeloze brandmeldingen veroorzaakt door bijvoorbeeld roken, stof of dergelijke. Exacte cijfers over het aantal meldingen als gevolg van niet functionerende brandmeldinstallaties zijn niet bekend.
Krijgt de brandweer standaard een afschrift van de inspectiecertificaten van brandmeldinstallaties met automatische doormelding?
Nee. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is de reductie van ca. 80% van het aantal gebouwen waarvoor een brandmeldinstallatie met doormelding verplicht is gesteld, gebaseerd op een onafhankelijke risicoanalyse? Zo ja, welke?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 aangegeven heeft het NIFV in opdracht van de NVBR onderzocht wat de consequenties zijn van het schrappen van een deel van de plicht tot doormelden. Het NIFV concludeert op basis van haar onderzoek dat:
Hebben de gebruikers(organisaties) van gebouwen recht op inzage in de uitkomsten van de keuringen van brandveiligheidsvoorzieningen? Is er een informatieplicht van de gebruikers indien een voorziening wordt afgekeurd? Zo nee, zou die er niet moeten komen?
De resultaten van de steekproefsgewijze controle op gecertificeerde installateurs is zichtbaar door het wel of niet beschikbaar zijn van een certificaat. Bij de voorgenomen inspectieverplichting in het Bouwbesluit 2012 is de gebruiker / eigenaar opdrachtgever van de inspectie en zal het rapport logischerwijs aan hem of haar ter beschikking worden gesteld door de inspecterende inspectie-instelling. Het ontbreken van een inspectiecertificaat is voor het bevoegd gezag dan aanleiding om handhavend op te treden. Zie verder ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat brandmeldinstallaties met automatische doormelding slechts steekproefgewijs gecontroleerd worden2 door een certificerende instelling, zowel bij oplevering als tijdens het gebruik, waardoor bijvoorbeeld de installaties van kinderdagverblijven met een capaciteit tot 100 kinderen slechts in 4% van de gevallen bij oplevering en in de gebruiksfase slechts in 2% van de gevallen gekeurd worden?
De steekproefsgewijze controle heeft betrekking op het toezichtregime van de certificatie-instelling. De installatie wordt door een gecertificeerd bedrijf aangelegd respectievelijk onderhouden. De certificerende instelling controleert in een vooraf vastgesteld aantal gevallen of de installatie deugdelijk is aangelegd respectievelijk het onderhoud deugdelijk is uitgevoerd Op basis hiervan besluit de certificatie-instelling of de contractuele relatie gecontinueerd kan worden, of als niet aan de eisen en voorwaarden voor certificatie wordt voldaan, overgegaan moet worden tot schorsing of mogelijk intrekking.
In de praktijk zal met betrekking tot de aangehaalde steekproef sprake zijn van categorie «Midden» en uitkomen op 10% of 20%. Er is dus bij kinderdagverblijven in de meeste gevallen sprake van een verhoogd toezichtregime door de certificatie-instelling.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 dient een groot deel van de gebouwen met een brandmeldinstallatie voor ingebruikname voorzien te zijn van een inspectiecertificaat. Deze verplichting geldt voor ieder kinderdagverblijf, er is geen sprake van een steekproef. De inspectie moet in geval van verplichte doormelding naar de brandweer jaarlijks worden herhaald.
Bent u per saldo van mening dat het onafhankelijk toezicht op de deugdelijkheid van sprinkler- en brandmeldinstallaties in Nederland op een adequaat niveau staat? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, op welke termijn kan de Kamer voorstellen voor verbetering tegemoet zien?
Ik ben van mening dat de regelingen op grond waarvan gespecialiseerde, gecertificeerde bedrijven brandbeveiligingsinstallatie s aanleggen, controleren en onderhouden leiden tot een adequaat veiligheidsniveau. Daarnaast wordt de huidige regeling – de regeling Brandmeldinstallaties 2002 van het CCV, waarin aanleg, onderhoud en inspectie verweven zijn in één document – op dit moment door de partijen binnen het CCV herzien. De nieuwe regeling van het CCV kent een transparanter karakter en kent een beter onderscheid tussen de aanleg van een installatie onder certificaat en de inspectie op de veiligheid van het geheel.
Met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012 wordt een stelsel geïntroduceerd dat voor de meeste risicovolle gevallen en voor gevallen waarbij – op grond van gelijkwaardigheid – een sprinkler of rook-warmteafvoer is aangebracht jaarlijks een onafhankelijke inspectie voorgeschreven. De regeling die ten grondslag ligt aan deze inspectie garandeert een onafhankelijke inspectie.
De opkomsttijd van de brandweer in de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost |
|
Ronald van Raak |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Waarom wil de veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost op termijn de opkomsttijd voor de brandweer verhogen van acht naar tien minuten?1
Het bestuur van elke veiligheidsregio dient zich te houden aan de wettelijke regels voor het bepalen van dekkingsplannen en de daarin vastgestelde normtijden voor de brandweer. Artikel 3.2.1 van het Besluit veiligheidsregio’s stelt het bestuur van de veiligheidsregio in staat om voor een bepaalde locatie een opkomsttijd vast te stellen die afwijkt van de tijdsnorm uit het Besluit veiligheidsregio’s. Deze afwijkingsmogelijk is ingesteld om het bestuur van de veiligheidsregio een brandveiligheidsafweging te kunnen laten maken. Het bestuur van de veiligheidsregio mag ervoor kiezen om af te wijken van de opkomsttijden en een bestuurlijke afweging te maken in de kosten en baten. Indien het bestuur van de VR voor bepaalde locaties opkomsttijden vaststelt die afwijken van de Wet, dan dient het zowel de keuze van de locatie en de mate van afwijking te motiveren en moet het de compenserende maatregelen inzichtelijk maken.
De veiligheidsregio Brabant-Zuidoost constateert knelpunten bij het halen van de opkomsttijden zoals die zijn vastgelegd in het Besluit veiligheidsregio’s. In dit kader is de veiligheidsregio genoodzaakt om hun brandweerbeleid onder de loep te nemen. De Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost heeft daarom aangegeven in de komende jaren te willen investeren in het bevorderen van brandveiligheidbewustzijn bij burgers en activiteiten te ontplooien, gericht op het voorkomen van brand en ongevallen bij brand. Daarnaast wordt de kwaliteit van het repressief optreden verbeterd door te investeren in innovatie en vakmanschap. Dit alles is in lijn met de landelijke visie zoals die is verwoord in»De Brandweer Over Morgen»3. De overtuiging in Brabant- Zuidoost leeft dat met risicoreductie en kwaliteitsverbetering meer effect wordt bereikt dan door te sturen op opkomsttijden alleen.
Indien de bovengenoemde inspanningen in het licht van «De Brandweer Over Morgen» het gewenste effect opleveren, dan zal het bestuur van de veiligheidsregio de discussie opnieuw voeren over het mogelijk afwijken van de opkomstnormen uit de Wet. Het voor objecten (gemotiveerd) verhogen van de opkomsttijd is een optie, zoals hierover geschetst, maar dat dat niet generiek mag gebeuren is de veiligheidsregio duidelijk.
Waarom is dit verenigbaar met het Besluit veiligheidsregio’s2 en de afspraken die daarin over de opkomsttijden zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Veiligheidsregio Brabant Zuid-Oost opnieuw te wijzen op dit besluit, zodat van verdere uitwerking van het plan om de opkomsttijden op te rekken, geen sprake hoeft te zijn?
Indien de veiligheidsregio wil afwijken van de door de Minister van Veiligheid en Justitie gestelde opkomstnormen, dan dient het bestuur te voldoen aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de afwijkingsmogelijkheid. Dat betekent dat in een bestuurlijk geaccordeerd dekkingsplan de locatie en mate van afwijking dienen te zijn gemotiveerd en dat compenserende maatregelen inzichtelijk zijn gemaakt. In de Wet veiligheidsregio’s en het Besluit veiligheidsregio’s staan deze bepalingen opgenomen. Uit gesprekken met de veiligheidsregio is gebleken dat men van deze bepalingen op de hoogte is.
Overigens wijs ik u op de brief4 aan Uw Kamer over het onderzoek dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) op aangeven van de Minister van Veiligheid en Justitie is gestart naar de daadwerkelijke opkomsttijden en dekkingsplannen van alle veiligheidsregio’s. Dat onderzoek moet in februari 2012 gereed zijn en u wordt te zijner tijd over de uitkomsten ervan geïnformeerd.
Deelt u de mening dat afwijking van de opkomsttijden alleen in specifiek omschreven en gemotiveerde gevallen mogelijk is en van een algemene verhoging van de opkomsttijden met twee minuten geen sprake kan zijn?
Zie ook mijn antwoord op vraag 1 en 2: De afwijkingsmogelijkheid voor het bestuur van elke veiligheidsregio is gebonden aan een aantal voorwaarden en dient gemotiveerd te zijn: Zowel de locatie alsook de mate van afwijking moeten inzichtelijk gemaakt zijn. Bovendien moet sprake zijn van compenserende maatregelen om het veiligheidsniveau gelijkwaardig te houden. Per 1 juli 2011 moeten alle veiligheidsregio’s beschikken over een risicoprofiel, een beleidsplan en afgeleide daarvan een regionaal dekkingsplan. Daarin staan voor de brandweer geldende opkomsttijden en een beschrijving van de voorzieningen en maatregelen, noodzakelijk om daaraan te kunnen voldoen (artikel 14 van de Wet veiligheidsregio’s). Met de afwijkingsbevoegdheid uit het Besluit veiligheidsregio’s is het niet mogelijk dat de opkomsttijden generiek en voor de hele veiligheidsregio naar boven worden bijgesteld. Het bestuur kan er wel toe besluiten om af te wijken in het geval van specifieke locaties, indien voldoende gemotiveerd.
Het bericht “Politie heeft geen zicht op wapenvergunningen” |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «politie heeft geen zicht op wapenvergunningen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het voor de politietop van cruciaal belang is om over een accuraat en volledig overzicht van de verleende wapenvergunningen te beschikken en te weten wat de resultaten zijn van de controles die worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u ook de mening dat de huidige situatie onacceptabel is?
Het is inderdaad belangrijk dat de politie over een volledig overzicht van alle verleende wapenvergunningen kan beschikken. Uw vraag raakt aan één van de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV). Ik vind dat de verantwoordelijken over goede sturingsinformatie dienen te beschikken. In mijn beleidsreactie op dit rapport ben ik uitgebreider in gegaan op dit onderdeel. Deze beleidsreactie is op 27 oktober naar u toegezonden.
Is er naar aanleiding van het rapport van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (IOOV) uit 2009 een hoofdverantwoordelijke benoemd om de geconstateerde gebreken zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer precies en wie?
Het rapport «Vuurwapens weg?» van de IOOV betreft een onderzoek naar de afhandeling van vuurwapens en munitie door politie en OM. Centraal stond dat het proces van afhandeling van vuurwapens, vanaf het moment van aantreffen van het vuurwapen tot opslag en vernietiging van ingenomen en in beslag genomen vuurwapens buitengewoon zorgvuldig dient te gebeuren vanwege de opsporings- en veiligheidsbelangen die er mee gemoeid zijn. De IOOV heeft in het onderzoek inderdaad geconstateerd dat de registraties bij de verschillende ketenpartners tezamen geen volledige verantwoordingsinformatie voor het hele proces opleveren. Dit betreft echter een andere taak van de politie dan het verlenen van wapenverloven, de registratie hiervan en het toezicht hierop.
Onder verantwoordelijkheid van de Korpsbeheerders zijn de aanbevelingen uit het rapport «Vuurwapens weg?» opgepakt. Op 1 april jl. is het Beslag-Interventieteam (BIT) ingericht om de in beslagname van verdovende middelen en die van vuurwapens & munitie bij de politie op orde te krijgen. Inmiddels is er een protocol vastgesteld voor de inbeslagname van vuurwapens & munitie. Onderdeel hiervan vormt ook de registratie van in beslag genomen vuurwapens & munitie. Het BIT begeleidt de implementatie van de protocollen in de korpsen. De implementatie van het protocol vuurwapens & munitie was op 1 oktober jl. bij acht van de zesentwintig korpsen volledig afgerond. De korpsbeheerders en korpschefs van de overige korpsen zijn opgeroepen ervoor te zorgen dat het protocol alsnog zo spoedig mogelijk wordt geïmplementeerd.
Wanneer precies is de werkgroep die bezig is met het inventariseren van de behoefte aan managementinformatie in het leven geroepen? Wat heeft de werkgroep tot nu toe geconcludeerd? Zijn er bijvoorbeeld reeds concrete aanbevelingen gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het systeem «Verona» naar behoren functioneert en de informatiehuishouding niet langer versnipperd en onvolledig is, maar voor eens en altijd op orde zal zijn? Op welke termijn?
De geconstateerde zwakheden in het Veronasysteem als het gaat om het generen van managementinformatie hebben aanleiding gegeven tot concrete verbetervoorstellen die deel zullen uitmaken van de besluitvorming over het ICT jaarplan 2012.
De toekomstige beloning van de huidige korpschefs |
|
Pierre Heijnen (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Korpschefs houden topsalaris»?1
Ja.
Klopt het dat bij de vorming van de nationale politie de huidige arbeidsvoorwaarden gehandhaafd blijven van hoge politiefunctionarissen die niet terugkeren als hoofdcommissaris? Zo nee, wat klopt er niet van deze berichtgeving?
Het bericht klopt niet wanneer gesteld wordt dat hoge politieambtenaren hun baan verliezen, maar wel hun inkomen behouden en minder verantwoordelijkheden hebben. Voor alle topfunctionarissen waarvan de huidige functie binnen het huidige bestel komt te vervallen, zal een passende functie gezocht worden binnen het nieuwe nationale bestel. De politierechtspositie biedt vervolgens weliswaar een generiek vangnet voor iedere politieambtenaar wanneer iemands functie door een reorganisatie zou komen te vervallen, bijvoorbeeld met betrekking tot de salarisschaal en de rang. Dit vangnet geldt niet per definitie voor alle verworven toelagen. Het is daarom feitelijk onjuist om te stellen dat de inkomens van de politietop in tact blijven.
Hoe beoordeelt u het feit dat door het handhaven van eerder toegekende beloning enkele hoge politiefunctionarissen beduidend meer verdienen dan de regionale hoofdcommissarissen die boven hen gesteld zijn? Kunt u een overzicht geven van het aantal gevallen waarin dit voorkomt en de mate waarin ondergeschikten meer verdienen dan de nieuwe politietop?
Van benoemingen in de nieuwe politietop kan pas sprake zijn indien de Staten-Generaal instemt met het betreffende wetsvoorstel.
Zoals ik in mijn antwoord op uw eerdere vraag al heb aangegeven, is het feitelijk onjuist om te stellen dat de inkomens van de politietop in tact blijven.
Daarnaast is het – zoals overal – ook bij de politie mogelijk dat er verschillen in individuele beloningen zijn. Ik ben echter van mening dat dit geen invloed heeft op de gezagsrelatie.
Voor wat betreft uw vraag naar een overzicht van de inkomens van de politietop, wijs ik u op het recent gehouden onderzoek naar beloningen in de politietop waarbij de inkomens van de topfunctionarissen getoetst zijn op rechtmatigheid (zie Kamerstuk 29 628, nr. 209, vergaderjaar 2009–2010). Voor zover er politiefunctionarissen boven de WOPT vallen wordt dit jaarlijks gepubliceerd.
Op welke wijze wilt u de regels voor de beloning van de politietop door laten werken in de beloning van de rest van de politieorganisatie, zodat er een einde komt aan de vorstelijke beloning van enkelen? Op welke termijn gaat u ervoor zorgen dat dit leidt tot een logische salarisopbouw binnen de volledige politie?
Zoals ik al eerder heb aangegeven werk ik aan een werkgeversinzet voor een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop. Ik zal hiervoor in onderhandeling moeten treden met de politiebonden. Het is mijn voornemen om dat nieuwe beleid aanzienlijk te vereenvoudigen en te versoberen. Een en ander resulteert in een maatschappelijk verantwoord arbeidsvoorwaardenpakket voor de politietop.
Heeft u onderzocht of u de arbeidsvoorwaarden van hoge politiefunctionarissen, die door de vorming van de nationale politie een andere functie en verantwoordelijkheid krijgen, aan kunt passen? Zo ja, wat was de conclusie van dit onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Voor wat betreft de huidige salarissen bezie ik de juridische mogelijkheden om deze aan te passen. Hiertoe zal ik een aparte afspraak moeten maken met de politiebonden ter wijziging van de bestaande politierechtspositie. In het geval van een reorganisatie biedt de politierechtspositie, die van toepassing is op alle politieambtenaren, een vangnet zoals behoud van de salarisschaal en de rang.
Is het binnen de overheid en in het bedrijfsleven gebruikelijk dat de arbeidsvoorwaarden van medewerkers gehandhaafd blijven, ook als zij van functie veranderen? Zo nee, waarin verschilt de wijze waarop u de vorming van de nationale politie aan wilt pakken?
Het bedrijfsleven heeft een andere rechtspositie, die gebaseerd is op het Burgerlijk Wetboek. Ook is, door het bestaan van verschillende CAO’s binnen het bedrijfsleven, veel diversiteit op dat punt. Ten aanzien van de reorganisaties binnen de overheid is de rechtspositie van de betreffende ambtenaren sterk geregeld, dus ook voor de politie. De aanspraken zijn dikwijls vastgelegd in een sociaal statuut.
Hoe wilt u voorkomen dat de vorming van de nationale politie leidt tot een topzware organisatie, met een overschot aan goedbetaalde managers en een tekort aan blauw op straat? Bent u bereid om kritisch naar de functieverdeling van de zittende politieorganisatie te kijken en zo nodig hoge leidinggevenden boventallig te verklaren als dit nodig is voor een efficiënte politieorganisatie?
Een van de doelstellingen van nationale politie is een efficiëntere aansturing van de politie. De vorming van 1 nationale politie met 10 regionale eenheden leidt tot het terugbrengen van de omvang van het topmanagement van de politie.
Ten behoeve van de inrichting van de nationale politie is de kwartiermaker Nationale Politie op dit moment druk bezig met het maken van een ontwerpplan alsmede een inrichting- en realisatieplan. Zodra die plannen gereed zijn, wordt inzichtelijk wat precies de consequenties zullen zijn voor de functieverdeling van de zittende politieorganisatie. Een deel van de huidige politietop komt straks terug op functies binnen de nationale politieorganisatie. Voor de overigen zal in overleg met Bureau ABD-Politietop naar een passende oplossing (binnen of buiten de politie) worden gezocht.
De vorming van de nationale politie krijgt gestalte in nauwe samenhang met het realiseren van de andere prioriteiten van de minister van Veiligheid en Justitie; zo houden politiemedewerkers door een vermindering van de administratieve lasten meer tijd over voor hun taken op straat: in 2012 leidt dit tot een administratieve lastenverlichting van 5%, het equivalent van ongeveer 1000 fte extra inzetbare uren voor blauw op straat. In 2013 en 2014 is dat respectievelijk 3000 en 5000 fte. Deze uren komen binnen de afgesproken operationele sterkte van 49 500 fte in de vorm van een productiviteitsverhoging extra beschikbaar voor de primaire politietaken.
Het intact blijven van het salaris van de korpschefs |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD), Hero Brinkman (PVV) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht over het intact blijven van het salaris van de korpschefs? Klopt dit bericht feitelijk? Zo nee, wat klopt er niet?1
Ja.
Het bericht klopt feitelijk niet wanneer gesteld wordt dat hoge politieambtenaren hun baan verliezen, maar wel hun inkomen behouden en minder verantwoordelijkheden hebben. Voor alle topfunctionarissen waarvan de huidige functie binnen het huidige bestel komt te vervallen, zal een passende functie gezocht worden binnen het nieuwe nationale bestel. De politierechtspositie biedt vervolgens weliswaar een generiek vangnet voor iedere politieambtenaar wanneer iemands functie door een reorganisatie zou komen te vervallen, bijvoorbeeld met betrekking tot de salarisschaal en de rang. Dit vangnet geldt niet per definitie voor alle verworven toelagen. Het is daarom feitelijk onjuist om te stellen dat de inkomens van de politietop in tact blijven.
Deelt u de mening dat er in het nieuwe bestel sprake moet zijn van «beloning naar werk» en dat dit dus ook geldt voor hoge politieambtenaren die, als gevolg van de reorganisatie, iets anders bij de politie gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Het is mijn voornemen om de gehele politietop binnen afzienbare tijd onder de werking van het nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid te brengen. Dat betekent dat, in relatie tot het onder de beantwoording van vraag 1 genoemde vangnet, er een andersluidende afspraak met de politiebonden gemaakt moet worden over het overgangsrecht. Ik zal dit punt inbrengen in het overleg met de bonden.
Kunt u precies aangeven van welke toelagen, beloningen, uitkeringen, vergoedingen en/of andere regelingen de huidige korpschefs en andere hoge politieambtenaren genieten, dus in aanvulling op de voor hun huidige functie geldende waardering? Zo nee, waarom niet?
Vanzelfsprekend variëren de toegekende arbeidsvoorwaarden per functionaris. De toelagen waarop men aanspraak kan maken zijn vastgelegd in de voor iedere politieambtenaar geldende politierechtspositie, zoals het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) en het Besluit bezoldiging politie (Bbp). Voor het verkrijgen van nader inzicht in de beloningen van de korpschefs en hun plaatsvervangers verwijs ik u naar het onderzoek van de Rijksauditdienst inzake de rechtmatigheid van de beloningen voor de politietop (zie Kamerstuk 29 628, nr. 209, vergaderjaar 2009–2010, inclusief 2 bijlagen).
In mijn werkgeversinzet voor een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop ben ik voornemens om het aantal toelagen en de omvang daarvan aanzienlijk in te perken.
Kunnen wij ervan uitgaan dat u, met de inrichting van het nieuwe functiegebouw, niet zal toestaan dat politiefunctionarissen opnieuw de kans krijgen hun, overeenkomstig de nieuwe functiewaardering, vastgestelde salaris weer op te krikken met allerlei (oneigenlijke) beloningen, toelagen, uitkeringen, vergoedingen etc.? Zo nee, waarom niet?
Het nieuwe functiegebouw voorziet niet in het veranderen van aanspraken op vergoedingen en toelagen. In mijn werkgeversinzet voor een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop ben ik voornemens om het aantal toelagen en de omvang daarvan aanzienlijk in te perken.
Deelt u de mening dat niets zich ertegen verzet om functiegebonden toelagen (en/of anderszins) in te trekken als men in het nieuwe politiebestel niet meer de functie vervult waaraan die toelage is gerelateerd? Zo nee, waarom niet?
Ja, deze mening deel ik aangezien dit ook conform de politierechtspositie is. Toelagen, zoals werving en behoud, zijn immers functie- en situatiegebonden en worden alleen toegekend zolang men de betreffende functie vervult of de specifieke situatie – die aanleiding was voor toekenning – nog bestaat.
Bent u, met het oog op eventuele problemen ten aanzien van bestaande rechtsposities, bereid te onderzoeken of de extra inkomensbestanddelen in alle opzichten rechtmatig zijn, en zo niet, deze te ontnemen?
De rechtmatigheid van de huidige toegekende beloningen voor de politietop is onderzocht door de Rijksauditdienst. Met uw Kamer is in april uitvoerig gesproken over de gevolgen van de uitkomsten van het RAD-onderzoek. Duidelijk was dat de overgrote meerderheid van de toekenningen in overeenstemming was met de geldende rechtspositie. Voor wat betreft de toekenningen waarvoor geen rechtvaardiging te geven was, heb ik maatregelen getroffen, zie daarvoor mijn brief aan de Tweede Kamer van 27 april 2011 (vergaderjaar 2010–2011, 29 628, nr. 247). Op basis daarvan zie ik geen aanleiding een en ander opnieuw te (laten) onderzoeken.
Bent u, met het oog op eventuele problemen ten aanzien van bestaande rechtsposities, bereid alle aan de oude functie verbonden toelagen, uitkeringen, vergoedingen in te trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u, met het oog op eventuele problemen ten aanzien van bestaande rechtsposities, bereid het salarisniveau te bevriezen totdat het niveau is bereikt waarop men op basis van de nieuwe verworven functie aanspraak kan maken en zodoende geen automatische salarisverhogingen meer toe te kennen?
Het is mijn streven om, indien de nationale politie daadwerkelijk een feit is, iedere ambtenaar behorend tot de politietop onder de werking van het nieuwe arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop te brengen. Ik zal hiervoor een separate afspraak met de bonden moeten maken, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 3 en 7.
Bent u, met het oog op eventuele problemen ten aanzien van bestaande rechtsposities, bereid om van de diegenen die in het nieuwe bestel niet langer een toppositie bekleden, een reële arbeidsprestatie te vragen voor het daar tegenoverstaande salaris en zodoende de betreffende politieambtenaren niet met behoud van salaris op een zijspoor te zetten (zoals het geval was bij de politiereorganisatie in 1994)?
Voor iedere ambtenaar behorend tot de politietop, waarvan de huidige functie komt te vervallen, zal een passende functie worden gezocht binnen het nieuwe bestel of zonodig daarbuiten. Op basis van het overgangsrecht wat ik met de politiebonden wil gaan afspreken, wordt iedere topambtenaar onder de werking van het nieuwe beleid gebracht. Vanzelfsprekend is het volledige inkomen dat aan de betreffende ambtenaar wordt toegekend, binnen de normen van dat beleid en gekoppeld aan de te bekleden functie alsmede aan de waardering van die functie.
Beloningen van korpschefs |
|
Coşkun Çörüz (CDA) |
|
Herinnert u zich de woorden van u en uw voorgangers waaruit blijkt dat de beloningen van korpschefs versoberd en versimpeld zouden worden?
Ja.
Hoe verhouden deze woorden zich tot het beloningssysteem zoals dat nu in de nieuwe opzet van de politieorganisatie wordt voorgesteld?
Versobering en versimpeling zijn de rode draad van mijn inzet voor een nieuw arbeidsvoorwaardenbeleid voor de politietop. De versobering zal voortkomen uit de aanzienlijke inperking van het aantal toelagen alsmede de hoogte daarvan.
Kunt u bevestigen dat de tien nieuwe korpschefs die de tien nieuwe politie-eenheden gaan bemannen ook in de regio gaan wonen conform de motie-Çörüz van 17 december 2009?1
In mijn werkgeversinzet, die binnenkort aan u zal worden toegezonden, zijn voorstellen opgenomen voor een woonplaatsvereiste voor de huidige korpschefs. Deze voorstellen zijn ook van toepassing voor de chefs van de tien nieuwe politie-eenheden indien en zodra de nationale politie een feit is.
Dit betekent dat deze functionarissen door het aanvaarden van hun functie verplicht zijn om te wonen in de regio van tewerkstelling, uiterlijk binnen één jaar na aanstelling. Er kunnen redenen zijn waarom het opleggen van een woonplaatsvereiste niet opportuun is, bijvoorbeeld wanneer de functionaris weliswaar net buiten de regio van tewerkstelling woont maar wel vlak bij de centrumgemeente dan wel de plaats van tewerkstelling. In dat geval kan de minister van Veiligheid en Justitie een ontheffing verlenen.
Het RTL Nieuwsinterview met de politiecommandant Samiullah Qatra |
|
Joël Voordewind (CU), Mariko Peters (GL) |
|
Hoe duidt u de uitspraak van de politiecommandant in RTL Nieuws1 dat de kans groot is dat de door Nederland opgeleide agenten in Kunduz moeten vechten?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Wat is in Kunduz de rol van de Afghan Uniformed Police (AU(C)P) bij speciale acties tegen de Taliban en criminele bendes? Om wat voor speciale acties gaat het?
Zie antwoord vraag 1.
Past de wijze waarop de politiecommandant zijn agenten inzet bij speciale acties volgens u binnen de afspraken met de Afghaanse autoriteiten? Kunt u dat toelichten?
Nederland heeft goede afspraken gemaakt met de Afghaanse autoriteiten over de civiele inzet van door Nederland getrainde agenten. Politiechef Qatra is zich goed bewust van die afspraken. Als door Nederland opgeleide agenten toch betrokken zouden worden bij offensieve militaire acties, zou dat in strijd zijn met de gemaakte afspraken en zal de regering passende maatregelen nemen, zoals is afgesproken met uw Kamer.
Bent u bereid de beantwoording van deze vragen mee te nemen in de eerstkomende stand van zakenbrief?
Ik vind het zinnig de vragen nu te beantwoorden.
De garanties over de missie in Kunduz |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Kent u het bericht «Agenten gaan wel vechten in Kunduz»?1
Ja.
Kunt u aangeven of dit bericht waar is?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Kunt u aangeven hoe dit bericht zich verhoudt tot uw aan de Kamer gegeven garantie dat met Nederlandse steun opgeleide politie-agenten niet zullen worden ingezet bij gevechtshandelingen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven op welke wijze u op uw «toezeggingen aan te spreken bent» zoals u op 22 maart aangaf in de beantwoording van Kamervragen over dit onderwerp?
De regering is altijd aanspreekbaar op de desbetreffende toezeggingen aan uw Kamer.
Kan het zijn dat de door u afgegeven garantie dat door Nederland opgeleide politie-agenten niet aan gevechtshandelingen zullen deelnemen aan voortschrijdend inzicht onderhevig is, c.q. niet wordt nageleefd?
De regering ziet geen redenen om de toezegging dat door Nederland opgeleide agenten niet zullen worden ingezet voor offensieve militaire acties aan te passen of in te trekken.
Inzet politie Kunduz in de bestrijding van de Taliban |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat de Afghan Uniformed Police (AUP) in de provincie Kunduz niet langer alleen mag vechten uit zelfverdediging, zoals het voorgenomen beleid was, maar ook offensieve acties mag ondernemen, zoals politiecommandant Qatra stelt?1 Zo ja, wat zijn de nieuwe instructies en waarom zijn deze instructies afgegeven?
Nederland traint in het kader van de geïntegreerde politie trainingsmissie agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Zij zullen worden ingezet voor de civiele taken die worden omschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie, zoals gemeld aan uw Kamer in de brief van 28 maart 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 425).2 Deze taken omvatten onder meer het handhaven van openbare orde en veiligheid, het verrichten van opsporingsactiviteiten en het optreden in noodsituaties. De strategie voorziet niet in de inzet van de AUP voor offensieve militaire acties. Het valt niet uit te sluiten dat de AUP wordt geconfronteerd met gewapend geweld. In dat geval kan de AUP, conform de Nationale Politiestrategie, handelend optreden, uit zelfverdediging en ter bescherming van de bevolking.
In het licht van de debatten met uw Kamer hierover heeft de regering aanvullende verzekeringen gevraagd en gekregen van zowel de Afghaanse Minister van Binnenlandse Zaken, Bismillah Khan, de gouverneur van Kunduz, Jegdalek, als van de provinciale politiecommandant Qatra. Dit is 7 juni 2011 gemeld aan uw Kamer (Kamerstuk 27 925, nr. 428). Tijdens mijn bezoek aan Afghanistan begin juli zijn deze afspraken herbevestigd. De recente uitspraken van Qatra zijn in lijn met deze afspraken en de toezeggingen over dit onderwerp aan de Kamer.
Deelt u de opvatting dat de nieuwe instructies niet overeenkomen met de afspraken die met de Kamer zijn gemaakt? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de toedracht en de afloop van een vuurgevecht begin augustus waarbij Afghaanse politieagenten in een vuurgevecht waren verwikkeld met aanslagplegers op een hotel voor buitenlanders in Kunduz-stad? Hadden Nederlandse militairen in Kunduz een rol bij de opsporing van de aanslagplegers? Zo ja, welke?
Op 3 augustus jl. hebben opstandelingen het beveiligingsbedrijf LANT Defence aangevallen, waarbij een auto met explosieven en twee zelfmoordenaars werden ingezet. De AUP heeft zich naar de plaats delict begeven en raakte bij de inrekening van de twee zelfmoordenaars in een schotenwisseling verwikkeld. Bij dit incident zijn beide zelfmoordenaars omgekomen.
Nederlandse militairen hebben geen betrokkenheid gehad bij dit incident.
Is het waar dat AUP-deelname aan offensieve acties is gepland? Deelt u de opvatting dat AUP-deelname aan offensieve actie niet in overeenstemming met het mandaat van de Kamer is? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennisgenomen van een bericht dat de Afghan National Police in de omgeving van Kunduz-stad bij acties betrokken was die ook in tal van andere plaatsen in Afghanistan werden ondernomen en waarbij in totaal zeker 6 mensen om het leven zijn gekomen? Waren ook agenten van de AUP uit Kunduz bij deze operatie betrokken? Zo ja, op welke wijze? In hoeverre was deze betrokkenheid in overeenstemming met de afspraken?2
Ik heb van dit bericht kennis genomen. Mij zijn geen gegevens bekend waaruit blijkt dat agenten van de AUP iets anders hebben gedaan dan het uitvoeren van hun civiele taken, zoals beschreven in de Afghaanse Nationale Politie Strategie.
Het bericht dat hulpverleners in Moerdijk onvoldoende beschermd waren |
|
André Elissen (PVV) |
|
Bent u bekend met het bericht «Hulpverleners Moerdijk onvoldoende beschermd»?1
Ja.
Vindt u dat de gemeente Moerdijk en de betrokken veiligheidsregio’s voldoende waren voorbereid op de brand? Zo nee, waarom niet en wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Nee, uit het onderzoek van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid blijkt dat de gemeente Moerdijk en de Veiligheidsregio Midden-en West-Brabant onvoldoende waren voorbereid op deze brand. Verder blijkt uit dit onderzoek dat de risico’s in de gemeente Moerdijk onvoldoende gekoppeld waren aan de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg. Het bestuur van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant heeft direct na de brand maatregelen genomen. Zo is bijvoorbeeld de beschikbaarheid en paraatheid van brandweermensen inzetbaar voor het industrieterrein Moerdijk uitgebreid en zijn er afspraken gemaakt voor noodzakelijk advies en bijstand met de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Verder zijn het regionale risicoprofiel en het beleidsplan voor de veiligheidsregio vastgesteld. Door diverse acties van de veiligheidsregio zijn de voorbereiding op de rampenbestrijding en crisisbeheersing en de organisatie van de brandweerzorg nu direct gekoppeld aan de mate van risico’s.
Vindt u dat alle gemeenten en veiligheidsregio’s in Nederland voorbereid zouden moeten zijn op een ramp zoals in Moerdijk is gebeurd? Zo ja, kunt u toelichten op welke termijn en hoe u dit gaat organiseren?
Nee, ik vind dat alleen de gemeenten en veiligheidsregio’s die zich geconfronteerd zien met het risico van grootschalige ongevallen met gevaarlijke stoffen hier ook op voorbereid moeten zijn. Naar aanleiding van het incident in Moerdijk is de Inspectie OOV een breder onderzoek gestart. Hierin wordt onderzocht op welke plekken in Nederland het risico van een soortgelijk grootschalig incident aanwezig is en in welke mate de veiligheidsregio’s op deze risico’s zijn voorbereid. Hierbij zal onder andere aan de orde komen hoe de verantwoordelijke besturen omgaan met de mogelijkheid om bedrijven op basis van artikel 31 van de Wet veiligheidsregio’s aan te wijzen als bedrijfsbrandweerplichtig. De rapportage hierover zal in het najaar van 2011 verschijnen.
Bent u bereid om landelijk expertise beschikbaar te stellen voor grote en/of zeldzame rampen?
Ik ben van mening dat de expertise om rampen als deze te bestrijden, ook op een specifiek terrein als gevaarlijke stoffen, reeds aanwezig is bij diverse veiligheidsregio’s. Het is van belang dat alle veiligheidsregio’s weten waar specifieke expertise te halen is en hier met elkaar afspraken over hebben. Samen met het Veiligheidsberaad ben ik de voorbereidingen gestart om deze bovenregionale samenwerking te bevorderen op de terreinen waar specialistische kennis en kunde nodig zijn. Veiligheidsregio’s kunnen zich dan als een zgn. expertregio specialiseren op een bepaald onderwerp. Deze expertise is dan beschikbaar voor andere veiligheidsregio’s.
Deelt u de mening dat het verstandiger is om één of twee landelijke rampenbestrijdingseenheden op te richten dan om alle gemeenten en veiligheidsregio’s zich optimaal te laten voorbereiden op zeldzame en specifieke rampen (zoals bijvoorbeeld de brand in Moerdijk)?
De voorbereiding op specifieke rampen dient altijd gekoppeld te zijn aan de aanwezigheid van risico’s op dergelijke rampen. In voorgaande antwoorden gaf ik reeds aan in te zetten op de ontwikkeling van expertregio’s. Dit is mede omdat het effectiever is als veiligheidsregio’s zich specialiseren, waarna landelijk gebruik kan worden gemaakt van de specialistische kennis en materialen.
Deelt u de conclusie dat de brandweerlieden, politiemensen en ambulancemedewerkers goed hebben gehandeld maar dat het management van de betreffende diensten in het vervolg meer aandacht moet hebben voor vakinhoudelijke aspecten, zoals veilige werkwijzen, onder andere met betrekking tot gevaarlijke stoffen? Welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren?
Ik heb waardering voor de volledige inzet van hulpverleners en betrokken bestuurders in de veiligheidsregio’s die onder moeilijke omstandigheden hun werk hebben gedaan. Ik vind het belangrijk dat de hulpverleners dit werk ook veilig kunnen doen. Dat is de verantwoordelijkheid van de korpsen en ambulancediensten (de werkgevers). De Arbeidsinspectie heeft in haar onderzoek geconcludeerd dat hier tijdens de brand in Moerdijk onvoldoende aandacht voor is geweest. De Arbeidsinspectie heeft specifieke aandachtspunten voor ongevallen met gevaarlijke stoffen geformuleerd. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor de politie zal ik deze langs het arbeidsomstandighedenbeleid van de politie leggen. Eventuele knelpunten bij dit soort specifieke situaties worden door het politieveld opgepakt. De besturen van de veiligheidsregio’s spreek ik aan op hun verantwoordelijkheid om hetzelfde te doen voor de brandweer en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Daarbij hoort het zorg dragen dat een functionaris in het COPI (Commando Plaats Incident) ook toezicht houdt op het veilig werken van alle hulpverleners op het rampterrein.
Geweld tegen de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Politievakbond ziet geweld wéér stijgen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat maatregelen om geweld tegen de politie in te dammen niet lijken te werken? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot uw inzet en de resultaten met betrekking tot het programma Veilige Publieke Taak? Zo nee, waaruit blijkt dan dat deze maatregelen wel werken?
Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie de afgelopen jaren onveranderd hoog is gebleven (zie antwoord 3). Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, maar van een stijging van intimidatie en discriminatie. Dit lijkt een gevolg van het meer proactief optreden van politieambtenaren. Door een grotere bewustwording van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn, door de ervaren ondersteuning van leiding en collega’s en een zerotolerancebeleid wordt er eerder opgetreden. Conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» – die februari 2010 in werking is getreden – worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes. Agressie en geweld worden daardoor meer zichtbaar. Zowel ten aanzien van het doen van aangifte als de verdere afhandeling van dit soort incidenten is echter wel verbetering te realiseren. In de eerdergenoemde 2-meting geven minder medewerkers dan in 2007 aan dat er maatregelen in de eigen organisatie zijn getroffen voor het altijd doen van aangifte door de werkgever van ernstig ongewenst gedrag, voor het geven van een reactie naar de dader en voor het verhalen van de schade op de dader.
Kunt u over de afgelopen vijf jaar cijfers geven over het aantal keren dat er geweld tegen politiefunctionarissen is gepleegd en het aantal keren dat politiefunctionarissen hun vuurwapen hebben moeten gebruiken?
In de afgelopen vijf jaar zijn verschillende onderzoeken naar de beleving van agressie en geweld tegen politiefunctionarissen uitgevoerd. Uit de 2-meting van het programma Veilige Publieke Taak2 blijkt dat het slachtofferschap bij de politie stabiel is gebleven: in 2007 was 73% van al het politiepersoneel met publiekscontacten slachtoffer, in 2009 68% en in 2011 73%. De frequentie van het aantal incidenten dat politiepersoneel meemaakt is ook stabiel gebleven. Er hebben zich echter wel verschuivingen voorgedaan: er is een daling op het gebied van fysiek geweld, ten koste van een stijging van intimidatie en discriminatie. Hoewel er geen landelijke registratie is van het vuurwapengebruik door de politie blijkt uit onderzoek3 dat het vuurwapengebruik – met letsel tot gevolg – door de politie niet is toegenomen.
Ziet u verband tussen enerzijds verruwing van de samenleving in het algemeen en geweld tegen te politie in het bijzonder en anderzijds het klaarblijkelijk toegenomen vuurwapengebruik door de politie? Zo ja, hoe ziet u dit verband? Zo nee, welke redenen ziet u wel voor dit vuurwapengebruik?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw mening over het pleidooi van de voorzitter van de politievakbond ACP dat de politie preventief geweld zou mogen toepassen dan wel dat de geweldsbevoegdheid van de politie verruimd zou moeten worden?
De politie is bevoegd geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Dit betekent overigens niet dat geweld pas mag worden toegepast als er geweld tegen politiemensen wordt gebruikt. In bepaalde situaties kan het noodzakelijk zijn om gepast geweld toe te passen om te voorkomen dat een situatie onnodig escaleert. Daarnaast heeft de politie de bevoegdheid om in bepaalde, in de ambtsinstructie omschreven, gevallen het vuurwapen te gebruiken om een verdachte aan te houden indien die zich aan zijn aanhouding probeert te ontrekken. Het gebruik van geweld moet echter altijd worden getoetst aan de algemene beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Binnen deze kaders heeft de politie voldoende bevoegdheden om adequaat op te kunnen treden. Ik zie dan ook geen noodzaak om de geweldsbevoegdheid te verruimen.
Verschilt de bevoegdheid van de Nederlandse politie om (preventief) geweld te mogen gebruiken van die bevoegdheid bij politiekorpsen in andere landen van de Europese Unie? Zo ja, op welke wijze?
Hoewel er weinig internationaal vergelijkende studies zijn van politiegeweld kan uit een lopend onderzoek4 voorlopig worden geconcludeerd dat de meeste landen van de Europese Unie overeenkomen wat betreft wet- en regelgeving omtrent de politietaak, de geweldbevoegdheden, de meldplicht en de training.
Fouten in het computersysteem van de politie |
|
Ronald van Raak |
|
Waarom staan zeker 8 000 personen die zijn overleden in de computersystemen van de politie?1
Het onderzoek «De Staat van Informatie» van de Wetenschappelijke raad voor het Regeringsbeleid (WRR) vormt de basis voor berichtgeving in de media. De onderzoekers hebben het voorbehoud gemaakt dat uit het onderzoek niets valt af te leiden over de werking van het operationele HKS. Het onderzoek was namelijk gericht op het landelijk onderzoeksbestand van HKS, een archiefbestand. De berichtgeving in de media lijkt ten onrechte uit te gaan van de veronderstelling dat de conclusies zien op het operationele deel van het HKS waardoor betrokken burgers mogelijk last ondervinden.
De WRR heeft voor haar onderzoek gebruik gemaakt van per jaar «bevroren» landelijke onderzoeksbestanden van de dienst IPOL van het KLPD. Deze gegevens zijn vanwege hun aard niet getoetst op actualiteit in het operationele HKS-systeem, Het gaat om jaarlijkse extracten uit HKS, momentopnames die bestemd zijn voor statistische- en onderzoeksdoeleinden ter verkrijging van strategische inzichten. Zo kan het dus zijn dat er in de «bevroren» bestanden over de periode 1996–2008 verdachten voorkomen die thans zijn overleden of vrijgesproken. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om tot individuen herleidbare (politie)gegevens.
Aangenomen mag worden dat de 8 000 personen van wie bekend is dat zij zijn overleden en de 2 800 personen die zijn vrijgesproken, juist wél uit het operationele HKS zijn verwijderd. Betreffende personen hebben namelijk een code gekregen waardoor de gegevens automatisch binnen de wettelijke termijn worden verwijderd.
Wat het operationele deel van het HKS betreft geeft de politie aan dat wijzigingen niet in alle gevallen snel en accuraat worden ingevoerd. Ik hecht er aan dat de gegevens in het belang van de burger actueel en juist zijn. De korpsen zullen hiervoor zorg dragen.
Waarom staan zeker 2 800 personen die zijn vrijgesproken ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke gevolgen kan het hebben voor mensen, dat zij ten onrechte als verdachte of crimineel in de computersystemen van de politie staan en hoe kunnen zij worden geholpen om deze gevolgen ongedaan te maken?
Uit de beantwoording van de vragen 1 en 2 moge blijken dat de betrokkene van een opname in een bevroren bestand geen negatieve gevolgen ondervindt.
Op basis van artikel 25 van de wet Politiegegevens kan op verzoek van betrokkene worden meegedeeld of en zo ja welke deze persoon betreffende politiegegevens zijn vastgelegd. Betrokkene kan dan op basis van artikel 28 van de wet Politiegegevens een verzoek doen aan de verantwoordelijke korpsbeheerder om de hem of haar betreffende politiegegevens te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen of af te schermen indien deze feitelijk onjuist, onvolledig of niet ter zake dienend zijn. De verantwoordelijke korpsbeheerder neemt dan een beslissing op het verzoek en zorgt dat een beslissing tot verbetering aanvulling, verwijdering of afscherming zo spoedig mogelijk wordt uitgevoerd.
Hoe kunnen mensen die ten onrechte als verdachte of crimineel staan geregistreerd uit de computersystemen van de politie worden gehaald?
Zie antwoord vraag 3.
Welke fouten staan er nog meer in het computersysteem van de politie? Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten zo spoedig mogelijk uit de computersystemen te verwijderen?
Ik verwijs naar de beantwoording van vraag 2.
HKS maakt onderdeel uit van het aanvalsplan ICT van de politie. Voor de langere termijn geldt dat het HKS zal deel gaan uitmaken van de nieuw te vormen basisvoorziening politie.
De veroudering van het HKS-register |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Kent u het bericht «Register politie hopeloos verouderd»?1
Ja.
Klopt het dat de gegevens in het zogenoemde herkenningsdienstsysteem (HKS) zijn verouderd, vaak geen accurate voorstelling van zaken geven en er dus personen ten onrechte te boek staan als verdacht en crimineel? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om ervoor te zorgen dat het systeem zo snel mogelijk weer helemaal «actueel» is?
Ik verwijs hierbij naar de beantwoording van de vragen 1 en 2 van het lid Van Raak (SP), vraagnummer 2011Z16386.
Op welke termijn zal het nieuwe systeem, dat het verouderde HKS moet vervangen, in gebruik worden genomen?
Het oude HKS zal opgaan in de nieuwe basisvoorziening Politie. Deze volledige transitie zal enkele jaren in beslag nemen.
Op welke wijze zal ervoor gezorgd worden dat de foute gegevens niet «meeverhuizen» naar het nieuwe systeem?
Voor zover er sprake is van «foute»gegevens zullen de korpsen het bestand voor
conversie schonen.
Deelt u de mening het herstel van de fouten niet nog jaren mag duren maar dat er zo spoedig mogelijk sprake moet zijn van een accuraat systeem? Zo ja, kunt u hiervoor een concrete deadline aangeven?
Zie de beantwoording van de vragen 3. en 4.
Herinnert u zich dat u op 21 juni 2011 aan de Kamer schreef: «Indien zich belangrijke veranderingen voordoen in Libië zal worden beoordeeld of het op dat moment wel mogelijk is de Libische autoriteiten om medewerking in deze zaak te verzoeken.»?1
Ja.
De Nederlandse overheid wil de openingen die de ontwikkelingen in Libië bieden, zoveel mogelijk benutten om voortgang te boeken in deze tragische kwestie. Daarover is onlangs gesproken met de grootouders van I.A. In dat gesprek is toegezegd om de zaak onder de aandacht te brengen bij het nieuwe bewind in Libië, zodra zich een mogelijkheid voordoet. Hierbij is wel de kanttekening geplaatst dat Libië op dit moment een uiterst turbulente en fragiele periode doormaakt en er nog geen sprake is van een optimaal functionerende overheid.
Bent u bereid om bij contacten met het nieuwe bewind in Libië te pleiten voor snelle uitlevering, zodat recht gedaan wordt in deze zaak?
De Nederlandse overheid blijft alert op mogelijkheden om uitlevering te realiseren. Vooralsnog verbiedt de Libische wetgeving echter de uitlevering van eigen onderdanen. Veel landen kennen een dergelijk verbod. Hoewel er een nieuw bewind is in Libië, heb ik niet de verwachting dat dit op korte termijn anders zal zijn.
Bent u bereid om het besluit om de vader niet op de nationale opsporingslijst te plaatsen te heroverwegen?
Aangezien bekend is dat betrokkene nog steeds in Libië verblijft, ziet het Openbaar Ministerie geen aanleiding dit besluit te heroverwegen. Ik verwijs hieromtrent naar de beantwoording van de door de leden Omtzigt en Van Toorenburg gestelde vragen, ingezonden op 17 juni 2011 (Aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2010–2011, nr. 2851).
Welke andere inspanningen doet u op dit moment om ervoor te zorgen dat deze man opgespoord wordt?
Het Openbaar Ministerie heeft nauwelijks mogelijkheden betrokkene in Libië op te sporen, omdat het aldaar geen opsporingsbevoegdheden heeft.
Doordat er nog geen geïnstitutionaliseerde samenwerking met het nieuwe Libische bewind bestaat en mede gelet op de voortdurende onduidelijke situatie in het land, zijn er op dít moment geen andere mogelijkheden dan het plaatsen van een nationale en internationale signalering in het opsporingsregister. Deze signaleringen hebben reeds plaatsgevonden.
Afluisteren door particuliere recherchebureaus |
|
Ronald van Raak |
|
Hoe is het mogelijk dat geen aangifte kan worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, met als doel bewijs te leveren voor een civiele procedure over inkomsten en het al dan niet hebben van een nieuwe liefde?1
Er kan wel degelijk aangifte worden gedaan van het afluisteren door een privé-detective, en – anders dan in het artikel in Vrij Nederland wordt vermeld – is dat in dit betreffende geval ook gebeurd. Wat er aan de hand was is dat toen betrokkene zich op het politiebureau meldde over de vermeende afsluiterpraktijken door een privé-detective, zij aangaf hiervoor bewijs te hebben in de vorm van papieren. Daarop is haar aanbevolen dit fysieke bewijs mee te brengen bij het doen van de aangifte. Kennelijk heeft betrokkene dit opgevat als een weigering om de aangifte op te nemen. Zij heeft zich enkele weken later opnieuw op het politiebureau gemeld, waarbij de aangifte is opgenomen en de aanvullende fysieke informatie is ontvangen.
Wat is terechtgekomen van de belofte van de regering op 16 juni 2009 dat de politie meer en beter toezicht zou gaan houden op particuliere recherchebureaus?2
Samen met de politie en de brancheorganisaties in de veiligheidszorg heb ik een traject gestart dat heeft geresulteerd in maatregelen ter versterking van het toezicht op de particuliere beveiligingsorganisaties en onderzoeksbureaus. Enkele van deze maatregelen zijn inmiddels ingevoerd, zoals de invoering van een risico-analyse-instrument bij de politie voor de uitvoering van het pro-actieve toezicht (de handhaving) en de verbetering van de toegankelijkheid van de administratie van particuliere recherchebureaus. Daarnaast zal de ontwikkeling naar de nationale politie behulpzaam zijn in het streven om te komen tot uniformiteit in betrouwbaarheidsbeoordelingen en om te komen tot een goede landelijke, geautomatiseerde gegevensuitwisseling.
Klopt het dat particuliere recherchebureaus slechts telefoonverbindingen mogen aftappen in opdracht van de rechthebbende van de aansluiting, en dat dit alleen mag indien dit noodzakelijk is voor het leveren van bewijs van strafbare feiten?
Degene die een telefoongesprek dat niet voor hem is bedoeld aftapt of opneemt is op grond van artikel 139c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht strafbaar. Het tweede lid van dit artikel bevat op deze strafbaarstelling echter een uitzondering. Er is geen sprake van strafbaarheid als wordt afgetapt door of in opdracht van de gerechtigde tot een voor telecommunicatie gebezigde aansluiting, behoudens in geval van kennelijk misbruik. Bij deze uitzondering werd onder meer gedacht aan de situatie dat een werknemer belt via een telefoonlijn van de werkgever. Een redelijke controle werd door de wetgever toelaatbaar geacht. Wat redelijk is en wanneer sprake is van kennelijk misbruik is ter bepaling aan de rechter, en zal afhangen van de omstandigheden van het geval.
Hoe gaat u de naleving van de Privacygedragscode voor particuliere onderzoeksbureaus verbeteren?
De naleving van de privacygedragscode wordt verbeterd door het toezicht op de particuliere onderzoeksbureaus te versterken. Zie hierover het antwoord op vraag 2. Daarnaast wordt bestuursrechtelijk sanctionerend opgetreden bij geconstateerde overtredingen van de normen van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus, waaronder de privacygedragscode. De branche zelf draagt ook bij aan verbetering van de naleving door te werken aan verdergaande zelfregulering, onder meer door invoering van het keurmerk voor particuliere onderzoeksbureaus.
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat privé-detectives tegen de regels in burgers blijven afluisteren?
Het tegen de regels in afluisteren van burgers betekent een overtreding van de privacygedragscode. De versterking van het (pro-actieve) toezicht zal ertoe moeten leiden dat eventuele overtredingen vaker worden vastgesteld. Hiervan zal een preventieve werking uitgaan.
Het bedreigen en wegpesten van een lesbisch stel uit Haarlem |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Lesbisch stel uit Haarlem met dood bedreigd»1en «Lesbisch stel verlaat wijk na getreiter en doodsbedreiging»2 en herinnert u zich de vragen van de leden Marcouch en Kuiken over het wegpesten van homo’s?3
Ja.
Is het waar dat het genoemde stel sinds 2008 meer dan 20 keer aangifte of melding heeft gedaan bij de politie? Zo ja, wat zegt dit over de situatie waarin dit stel zich de afgelopen jaren zich heeft bevonden? Zo nee, hoe vaak is er dan wel aangifte of melding gedaan?
Er zijn in deze zaak vele contacten geweest tussen het betrokken stel en de politie. De politie is in gesprek gegaan met beide partijen en heeft afspraken gemaakt over de wederzijdse bejegening. Tegelijkertijd zijn betrokken agenten gebrieft over de situatie en hield de politie de situatie in de gaten zodat alert kon worden gereageerd. De politie heeft daarbij meldingen van het genoemde stel opgepakt en verwerkt. In tien gevallen is een melding opgenomen in het politieregistratiesysteem Basisvoorziening Handhaving (BVH). Daar waar er vraag was om aangifte op te nemen is dit gedaan. In zes gevallen is er een aangifte opgemaakt. De twee aangiftes waarbij een opsporingsindicatie aanwezig was, zijn verder onderzocht en aan het openbaar ministerie aangeboden. De officier van justitie zal hierover een vervolgingsbeslissing nemen.
De gemeente Haarlem heeft getracht via buurtbemiddeling de zaak tot een goed einde te brengen. Dit heeft echter niet tot resultaat geleid. Ook is onderzocht of er bestuurlijk repressieve maatregelen konden worden getroffen tegen de mogelijke daders. Na een aanbod van de woningbouwcorporatie heeft het stel inmiddels een andere woning betrokken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van deze aangiftes en meldingen? In hoeverre hebben die geleid tot concrete acties, waaronder vervolging van de mogelijke daders?
Zie antwoord vraag 2.
Wat hebben politie, justitie en andere (lokale) autoriteiten gedaan om deze vrouwen te beschermen? Acht u dit afdoende? Zo ja, hoe verklaart u dan dat het stel desondanks de wijk wil verlaten? Zo nee, wat had er meer moeten gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Kent u eerdere gevallen uit de afgelopen jaren waarbij lesbische vrouwen, homo’s, biseksuelen en transgenders (LHBT’s), vanwege bedreigingen en/of pesterijen zich genoodzaakt gezien om te verhuizen? Weet u hoe vaak dit voorkomt of kunt u daar een schatting van geven? Is er sprake van een toename van het aantal van dit soort incidenten?
Het kabinet kent eerdere incidenten waarbij LHBT’s zich genoodzaakt zagen te verhuizen vanwege bedreigingen en pesterijen. Er zijn evenwel geen concrete cijfers beschikbaar waaruit blijkt hoe vaak dit voorkomt. Zoals is gemeld in de discriminatiebrief4 zijn na de publicatie van Poldis 2009 stappen gezet ter verbetering van de dataverzameling om registratie van discriminatie transparant en eenduidig op orde te krijgen.
Deelt u de mening dat slachtoffers die vanwege pesterijen gaan verhuizen dit niet vrijwillig doen, maar zich daartoe gedwongen voelen? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het de daders van homo pesterijen en anti-LHBT geweld moeten zijn waartegen moet worden opgetreden? Gaat u maatregelen treffen om in de toekomst te voorkomen dat slachtoffers zich genoodzaakt zien om te moeten verhuizen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Gaat u maatregelen nemen ten aanzien van daders? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet veroordeelt (stelselmatige) pesterijen en discriminatie op welke grond dan ook. Pesterijen, discriminatie en uitsluiting vinden bij uitstek plaats tussen burgers onderling. De overheid heeft een belangrijke rol in het adequaat reageren op uitingen van discriminatie, in voorlichting en educatie en in het kanaliseren van klachten en aangiften over discriminatie. Het kabinet meent dat discriminatie tegen LHBT’s harder bestraft dient te worden. Om dit te bewerkstelligen is een aantal maatregelen genomen, waaronder een verhoging van de strafeis van het openbaar ministerie bij ingrijpende delicten met een discriminatoir karakter van +100%. Deze maatregelen staan genoemd in de discriminatiebrief4 die op 13 juli jl. aan uw Kamer is aangeboden.
Bent u bereid landelijk een specifieke aangiftecode voor anti-LHBT geweld in de politiedatabases te introduceren, opdat dit verschijnsel beter in beeld gebracht en aangepakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen om te komen tot verbetering en afstemming van de politieregistratie zullen ook bijdragen aan een correct gebruik van de huidige meldcodes. Vanaf 27 april 2009 is bij de politie het nieuwe BVH in gebruik genomen. Dit systeem is momenteel verder in ontwikkeling. Vooralsnog kiest het kabinet daarom niet voor ict-aanpassingen van het huidige BVH als het introduceren van de mogelijkheid om een vinkje te kunnen plaatsen om LHBT-incidenten te kunnen registreren.
Bent u bereid tot het introduceren van een wetsartikel waarin het wettelijk strafmaximum bij discriminerend geweld wordt verhoogd (een zogenaamd «hate crimes» artikel)? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is vooralsnog geen voorstander van de introductie van een apart hatecrimes artikel in het Wetboek van Strafrecht. Er worden in Nederland reeds hogere straffen geëist wanneer er bij de dader discriminatoire motieven spelen. In de Aanwijzing Discriminatie is bepaald dat de officier van justitie bij discriminatiefeiten en bij commune delicten met een discriminatoir aspect de strafeis verzwaart en dat hij dit gemotiveerd aangeeft in het requisitoir. In de discriminatiebrief4 heeft de minister van Veiligheid en Justitie deze werkwijze nader toegelicht. Het kabinet is van mening dat deze aanpak effectiever is dan het introduceren van een separaat wetsartikel.
Wat is de stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Marcouch over het bevorderen van de aangiftebereidheid van LHBT-personen?3
In de discriminatiebrief6 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een groot aantal maatregelen opgesomd om de aangiftebereidheid in het algemeen en van LHBT’s in het bijzonder te bevorderen. Zo zal onder andere de campagne ter bestrijding van hatecrimes landelijk worden uitgerold, zal het eenvoudiger worden om aangifte van discriminatie te doen en zal het landelijk uitrollen van de werkwijze van Roze in Blauw naar verwachting een drempelverlagend effect hebben om aangifte te doen.
De verminderde bereikbaarheid van alarmnummer 112 en het niet functioneren van C2000 in de regio Rotterdam |
|
Martijn van Dam (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Wat hebben of kunnen mensen gemerkt hebben van de verminderde bereikbaarheid van alarmnummer 112 in de vroege ochtend van 27 juli 2011?
Het alarmnummer 112 zelf was gedurende de KPN-storing bereikbaar. Mensen die zich in de Veiligheidsregio’s Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid bevonden hebben echter niet kunnen bellen via het mobiele KPN-netwerk. Ook de vaste lijnverbindingen van een aantal zakelijke KPN-klanten in deze regio’s waren verstoord.
De verbindingen tussen de 112 centrale voor mobiele telefonie in Driebergen en de meldkamer van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond en Zuid-Holland Zuid hebben gedurende de vroege ochtend gefunctioneerd. Voor een aantal doorverbindingen van de 112 centrale in Driebergen en de Ambulancezorg Rotterdam zijn negen gesprekken doorverbonden via een afwijkende procedure. Deze procedure heeft geen gevolgen gehad voor de snelheid van doorverbinden.
Was het alarmnummer 112 op bepaalde momenten helemaal niet bereikbaar of was het vanaf bepaalde aansluitingen helemaal niet bereikbaar?
Het alarmnummer 112 zelf was gedurende de storing bereikbaar. Tevens was het mogelijk om 112 te bereiken via de overige providers van mobiele netwerken en via het vaste netwerk van KPN. Dit laatste met uitzondering van een aantal zakelijke KPN-klanten.
Bestond het probleem alleen bij telefoontjes van KPN-abonnees of hadden ook abonnees van andere aanbieders last van verminderde bereikbaarheid?
Het probleem deed zich uitsluitend voor bij KPN-abonnees.
Beperkte het probleem zich alleen tot de regio Rotterdam? Zo nee, welke andere regio's hadden deze zelfde problemen voor korte of langere tijd?
Naast de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond is gebleken dat ook in de Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid het mobiele KPN-netwerk tijdelijk niet of slecht bereikbaar was.
Wat was de oorzaak van de verminderde bereikbaarheid?
De exacte oorzaak van de verstoring is nog niet bekend en wordt met de hoogste prioriteit onderzocht. Wel is bekend dat de storing is ontstaan als gevolg van geplande herstelwerkzaamheden aan een zgn. crossconnect van KPN in de regio Rotterdam.
Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Er is dus een back-up systeem aanwezig, echter dat heeft niet naar behoren gefunctioneerd. Om de oorzaak van deze storing te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de 6000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Weet u of er mensen zijn geweest die 112 nodig hadden maar het alarmnummer niet of pas later dan gewenst hebben kunnen bereiken? Heeft dat gevolgen gehad voor betrokkenen? Zo ja, wat voor gevolgen?
Er is geen enkele aanwijzing dat er burgers zijn geweest die het alarmnummer 112 niet of later dan gewenst hebben kunnen bereiken. Tot op heden zijn over de betreffende periode bij de Veiligheidsregio’s en KPN geen klachten binnengekomen van burgers met betrekking tot de beschikbaarheid van het alarmnummer 112. En uit de managementcijfers is geen afwijking geconstateerd in de aantallen oproepen vanuit de vaste en mobiele netwerken.
Deelt u de mening dat de bereikbaarheid van het alarmnummer 112 voor honderd procent gegarandeerd moet zijn? Is dat technisch mogelijk? Zo ja, waarom kon het dan toch mis gaan?
Ja, het is van het grootste belang dat het alarmnummer 112 voor de burger 100% bereikbaar is. 100% garanties zijn daarvoor echter niet te geven, dat is technisch en organisatorisch onmogelijk. De Telecommunicatiewet verplicht aanbieders van openbare telefoondiensten en -netwerken om de bereikbaarheid van het alarmnummer te waarborgen in gevallen van congestie. Deze verplichting wordt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Telecommunicatiewet ter implementatie van de herziene telecomrichtlijnen uitgebreid. In het wetsvoorstel, dat momenteel voorligt in de Eerste Kamer (Kamerstukken 32 549), wordt een zware inspanningsverplichting opgelegd aan aanbieders van openbare telefoniediensten en openbare elektronische communicatienetwerkenom een «ononderbroken» toegang tot het alarmnummer te waarborgen. Niet alleen bij congestie maar in alle gevallen, dus ook bij technische storingen of uitval van elektriciteit. Aanbieders moeten op grond van het wetsvoorstel dan ook toereikende noodstroomvoorzieningen aanleggen en beschikken over middelen om in gevallen van congestie en technische storingen de installaties en verbindingen operationeel te houden. In het onderhavige geval had de provider wel gezorgd voor een backup-voorziening, die echter niet naar behoren heeft gewerkt. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Ziet u in de opgetreden storing reden maatregelen te nemen om een storing in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ja, door middel van het wetsvoorstel dat momenteel voorligt in de Eerste Kamer wil het kabinet extra eisen opleggen aan de aanbieders van openbare telefoniediensten om «ononderbroken» toegang te verschaffen tot het alarmnummer 112. Daarnaast zal het onderzoek naar de storing moeten uitwijzen of KPN ook thans al aanvullende maatregelen dient te treffen om verdere uitval te voorkomen.
Hoe lang is de werking van C2000 en P2000 belemmerd geweest door storingen?
De storing binnen de KPN infrastructuur is opgetreden tussen 0.39 uur en 7.30 uur. De C2000 verbindingen waren om 6.52 weer operationeel. Gedurende deze periode is een wisselend aantal verbindingen niet beschikbaar geweest.
Is in de contracten voor C2000 en P2000 de mogelijkheid van aanvaardbare storingen opgenomen? Zo ja, hoe vaak mag een storing voorkomen en paste deze storing binnen de marges die zijn overeengekomen? Zo nee, hoe kan er dan toch een storing zijn opgetreden?
C2000 neemt een netwerkdienst af bij KPN waarbij eisen worden gesteld aan de beschikbaarheid en de duur van de storingsafhandeling. In de contracten voor de verbindingen voor C2000 en P2000 is bepaald dat een verbinding van KPN een minimale beschikbaarheid heeft van 99,9% per jaar per verbinding. Dat komt neer op een niet beschikbaar mogen zijn van 8 uur en 42 minuten. Pas na afloop van het jaar is duidelijk of de storing per verbinding past binnen de hiervoor overeengekomen marges. De storing is door KPN binnen de afgesproken (functieherstel)termijn verholpen. In het contract is een servicegarantie opgenomen: als verplichtingen niet worden nagekomen wordt een restitutiebedrag uitgekeerd.
Hoe kan het dat niet is overgeschakeld op een backup-systeem? Is het waar dat voor zogenoemde verbindingskastjes geen backup-systeem aanwezig is?
Het betreft hier geen »verbindingskastje». Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Er is dus een back-up systeem aanwezig, echter dat heeft niet naar behoren gefunctioneerd. Om de oorzaak van deze storing te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de ruim 6000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Kunt u garanderen dat de veiligheid van burgers geen moment in gevaar is geweest door het slecht functioneren van C2000 en P2000? Zo ja, heeft communicatie met mobiele telefoons als achtervang voldoende gefunctioneerd om vanuit de meldkamer contact met hulpdiensten te kunnen onderhouden en om medewerkers onderling te kunnen laten communcieren?
Door het adequaat optreden van de betrokken regio’s en het KLPD zijn de risico’s voor de burger tijdens deze storing geminimaliseerd. De mobiele telefonie van KPN ondervond hinder van de storing. De mobiele telefonie van de overige providers functioneerde naar behoren. De getroffen regio’s geven aan alle meldingen doorgezet te hebben naar de betreffende eenheden. De communicatie via mobiele telefoons heeft dus als achtervang in deze situatie redelijk gefunctioneerd. Voor de communicatie tussen de eenheden onderling en tussen de eenheden en de kazernes en districtsbureaus konden de eenheden gebruik maken van C2000 zolang deze zich onder eenzelfde opstelpunt bevonden.
Ziet u in de storingen reden om maatregelen te nemen om dergelijke storingen in de toekomst te voorkomen? Zo ja, welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Om de juiste maatregelen te kunnen nemen zal eerst door KPN en leverancier van de crossconnect Alcatel Lucent de oorzaak van de storing moeten worden vastgesteld. Ik zal KPN zodra de uitkomsten van het onderzoek bekend zijn dringend verzoeken passende maatregelen te nemen die bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke storing.
De storing in de infrastructuur van KPN heeft niet alleen een ongewenst effect gehad op het functioneren van C2000. In de regio Rotterdam-Rijnmond hebben het Havenbedrijf, het loodswezen, de luchthaven Rotterdam The Hague Airport en de RET eveneens hinder ondervonden van deze storing. Ook uit andere regio’s zijn storingen in de vaste lijnverbindingen gemeld. Het is tegen deze achtergrond dat ik de Inspectie OOV heb verzocht een grondig onderzoek te doen naar dit incident om zo inzicht te krijgen in de kwaliteit van de telecominfrastructuur voor deze vitale sectoren van onze samenleving. Aan de hand van de uitkomsten van dit onderzoek zal worden bepaald of, en zo ja, welke aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
Stroomstoring KPN en gevolgen voor de hulpdiensten |
|
Ronald van Raak |
|
Wat was de oorzaak van de storing bij KPN?1
Het betreft hier een storing in een zogenaamde crossconnect. Een crossconnect is een complex systeem dat bestaat uit rijen apparatuur die samen een «verkeersplein» vormen in het netwerk van KPN. KPN heeft circa 100 van deze crossconnects in haar infrastructuur in gebruik. Op de betreffende crossconnect in Rotterdam zijn ruim 6 000 verbindingen aangesloten. De crossconnect bestaat uit twee delen, een actief deel en een back-up deel dat bij uitval de functie van het actieve deel overneemt. Op 27 juli werden er onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan het back-up deel van de crossconnect. Dit heeft geleid tot een storing in het actieve deel. De analyse tot nu toe geeft aan dat de crossconnect defect raakte omdat bij het verwijderen van een al uitgeschakelde voeding in het back-up deel de klokken in beide delen van de crossconnect opnieuw werden gestart. Dit had niet mogen gebeuren omdat de continuïteit van het kloksignaal een randvoorwaarde is voor het functioneren van de crossconnect. KPN heeft in haar netwerk niet eerder te maken gehad met een dergelijke storing.
Om de oorzaak te kunnen onderzoeken moeten delen van de crossconnect uit het netwerk worden verwijderd. Daarvoor zullen de 6 000 verbindingen worden omgezet maar een andere crossconnect. Volgens de huidige planning is de crossconnect eind augustus beschikbaar voor nader onderzoek.
Wat was de oorzaak van de storing in de communicatiesystemen van P2000 en C2000? Hoe kan een storing bij KPN gevolgen hebben voor deze communicatiesystemen?
Voor het transport van de gedigitaliseerde radiosignalen tussen de schakelcentrales van C2000 en de antenneopstelpunten maakt het C2000 netwerk gebruik van KPN lijnverbindingen. 86 van deze verbindingen liepen via deze crossconnect.
Welke gevolgen heeft deze storing gehad voor de dienstverlening van de hulpdiensten? Hoe vaak heeft de meldkamer spoedmeldingen niet door kunnen geven aan de juiste hulpdiensten? Met welke gevolgen?
De 112 meldingen via mobiele telefonie die bij het KLPD binnenkomen konden een aantal keren niet op de gebruikelijke manier worden doorgezet naar de meldkamers van de betreffende regio’s. In een aantal gevallen is er doorgerouteerd via andere lijnen. De centralisten van het KLPD hebben bellers niet automatisch maar «warm doorverbonden». Dat wil zeggen dat de centralist aan de lijn bleef totdat de hulpdienst in de meldkamer de verbinding had aangenomen. Bij deze afwijkende procedure is geen vertraging in de afhandeling van 112 meldingen opgetreden.
De eenheden op straat konden niet vanuit de meldkamer in de regio’s Rotterdam Rijnmond, Zuid-Holland Zuid en een deel van de regio Hollands Midden via C2000 worden bereikt. De meldkamers zijn daarom opgeschaald. Er is op straat extra personeel ingezet bij ambulance en politie. De brandweer is overgegaan tot kazernering. De communicatie tussen de meldkamers enerzijds en de kazernes, districtbureaus en de eenheden anderzijds verliep via mobiele telefonie.
In de regio Hollands Midden is de communicatie tussen meldkamer en de eenheden via mobiele telefonie goed verlopen. In de regio Zuid-Holland Zuid konden alle binnengekomen meldingen met behulp van mobiele telefonie worden doorgezet naar de juiste hulpdiensten. In de regio Rotterdam-Rijnmond deden zich bij het gebruik van mobiele telefonie (van KPN ) enige storingen voor maar konden de eenheden met uitzondering van éen automatische brandmelding wel worden bereikt. Bij deze automatische brandmelding is de betreffende kazerne door een politie-eenheid geïnformeerd. Mobiele telefonie via Vodafone functioneerde in Rotterdam-Rijnmond naar behoren.
Alle spoedmeldingen zijn dus doorgezet naar de betrokken eenheden op straat.
Omdat de C2000 opstelpunten normaal functioneerden konden de eenheden onder het bereik van een opstelpunt onderling wel met C2000 communiceren. Dit geldt ook voor het contact tussen de kazernes en districtsbureaus en de eenheden op straat voor zover deze zich onder hetzelfde opstelpunt bevonden.
Het alarmeren van functionarissen via het alarmeringssysteem P2000 en de zogenaamde communicator was niet mogelijk. De functionarissen zijn met behulp van mobiele telefonie gealarmeerd. De verbinding tussen de meldkamers Zuid-Holland Zuid en Rotterdam-Rijnmond en het nationale noodnet was verstoord. Het openbaar brandmeldsysteem (OMS) meldde lijnstoringen. In Hollands Midden zijn de meest risicovolle locaties telefonisch op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de hulpdiensten altijd bereikbaar dienen te zijn vanuit de meldkamer? Is er een back-up voor deze communicatiesystemen in noodgevallen als deze? Zo ja, waarom heeft dit niet gewerkt? Hoe gaat u zorgen dat dit in de toekomst wel werkt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te onderzoeken of een dergelijke oplossing in de toekomst mogelijk is, zodat uitval van noodzakelijke communicatiesystemen tot het verleden behoort?
Ik deel de mening dat de hulpdiensten in principe altijd bereikbaar moeten zijn vanuit de meldkamer. In C2000 zijn daarom diverse back-up voorzieningen aanwezig. Dit noodgeval heeft echter betrekking op een onderdeel van de infrastructuur van KPN. In de crossconnect is een back-up voorziening aanwezig.
KPN en leverancier Alcatel Lucent onderzoeken de defecte crossconnect. Aan de hand van de uitkomsten zal worden bepaald of en zo ja welke oplossingen mogelijk zijn om uitval van de crossconnect in de toekomst te voorkomen. Ik zal KPN aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek dringend verzoeken de maatregelen te nemen die bijdragen aan het voorkomen van een dergelijke storing.
De storing in de infrastructuur van KPN heeft niet alleen een ongewenst effect gehad op het functioneren van C2000. De regio Rotterdam-Rijnmond meldde mij dat ook het Havenbedrijf, het loodswezen, de luchthaven Rotterdam The Hague Airport en de RET eveneens hinder hebben ondervonden van deze storing. Ook vanuit andere regio’s zijn meldingen over niet functioneren van vaste telefoonlijnen ontvangen. Het is tegen deze achtergrond dat ik de Inspectie OOV heb verzocht een onderzoek te doen naar dit incident om zo inzicht te krijgen in het functioneren van de telecominfrastructuur voor deze vitale sectoren van onze samenleving.