Het bericht ‘Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Pas bij een arrestatie begreep ik de waarde van een bodycam»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de ervaringen in de Verenigde Staten met het gebruik van bodycams, waarnaar in de betreffende uitzending werd verwezen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u op de hoogte van de experimenten in het Verenigd Koninkrijk met bodycams?2
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er op dit moment mogelijkheden voor toepassing van bodycams door de Nederlandse politiemensen? Zo ja, wat zijn de recente ervaringen daarmee? Zo nee, waarom niet?
Deze vorm van cameratoezicht kreeg een impuls in 2009 door een pilot in vijf toenmalige regiokorpsen met bodycams en camera-auto’s om geweld tegen politiemensen tegen te gaan. Deze camera’s werden voornamelijk gedragen door politiemensen in de noodhulp. Op basis van de evaluatie besloot de toenmalige Raad van Korpschefs eind 2011 niet over te gaan tot landelijke invoering van de bodycam. De Raad concludeerde dat de bodycams niet hadden geleid tot een vermindering van geweld tegen politieambtenaren, technisch niet naar behoren functioneerden en geen duidelijke toegevoegde waarde voor opsporing en vervolging hadden.
De bodycams die reeds aangeschaft waren bleven wel in gebruik. Thans worden deze bodycams in de eenheden gebruikt voor toezicht, handhaving en opleidingsdoeleinden. Ook worden de bodycams ingezet door politiemensen die werkzaam zijn tijdens evenementen of in crisissituaties.
Herinnert u zich uw toezegging in de brief van 1 december 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 330), dat u de ontwikkelingen rond de inzet van mobiele cameratoepassingen wilt stimuleren?
De ruimte voor nieuwe pilots, in het licht van de snelle technologische ontwikkelingen op dit terrein, is er en is er ook altijd geweest. Zo werkt bijvoorbeeld de politieeenheid Oost-Nederland aan een pilot waarbij het gebruik van bodycams verder wordt onderzocht. De pilot richt zich op het snel en betrouwbaar verkrijgen van een real-time omgevingsbeeld specifiek met bodycams. Doelstelling is het vroegtijdig onderkennen van veiligheidsrisico’s tijdens evenementen (bijvoorbeeld de Vierdaagse en jaarwisseling) en het reguliere toezicht in de binnensteden. De evaluatie van deze pilot is voorzien voor december 2014.
Daarnaast is er een pilot in samenwerking met de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTV) waarin politieruiters, uitgerust met een camera op de helm, realtime beelden kunnen aanleveren aan de commandanten in het veld, die op die manier de politie-inzet beter kunnen aansturen.
Nader onderzoek in het buitenland is niet nodig. De politie kent en volgt de ontwikkelingen in het buitenland met betrekking tot toepassing van de bodycams. Deze voorbeelden worden periodiek beoordeeld op mogelijk nut en noodzaak van inzet voor de Nederlandse politietaak.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de ervaringen in het buitenland met de toepassing van bodycams? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid ruimte te scheppen voor nieuwe pilots, zodat de voor- en nadelen van bodycams in het licht van de nieuwe technologische mogelijkheden opnieuw tegen elkaar kunnen worden afgewogen?
Zie antwoord vraag 5.
De behandeling van een diabetespatiënte door particuliere beveiligers en de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Diabetespatiënte aangezien voor plassende junk», «Minister Opstelten op matje geroepen vanwege behandeling Haagse diabetespatiënte door beveiliging en politie» en «Diabetespatiënte niet vervolgd voor plassen in pashokje HEMA Den Haag»?1 2 3
Ja.
Bevat het eerstgenoemde bericht feitelijke onjuistheden? Zo ja, welke onjuistheden? Kunt u een feitenrelaas geven vanaf het moment van de aanhouding door de beveiligers tot aan het moment van vrijlating door de politie?
Het eerstgenoemde mediabericht geeft een beeld van hoe genoemde mevrouw de situatie heeft ervaren. Ik kan me voorstellen dat deze situatie op haar veel impact heeft gehad. Samen met het bevoegd gezag ben ik echter van mening dat de politie in deze situatie rechtmatig en professioneel heeft gehandeld.
Aan het begin van de avond is de genoemde mevrouw door de beveiliging overgedragen aan de politie. Op basis van de op dat moment beschikbare informatie is de politie uitgegaan van opzettelijk handelen van de verdachte. Zij is op verdenking van vernieling meegenomen naar het politiebureau. De verdachte wenste gebruik te maken van een advocaat waardoor het verhoor en haar invrijheidstelling langer op zich lieten wachten. Circa vier uur na haar overdracht aan de politie is de verdachte weer in vrijheid gesteld. De officier van justitie heeft de zaak geseponeerd, mede gelet op de medische situatie van betrokkene.
Zijn er bij de behandeling van deze zaak door de beveiligers of politie fouten gemaakt? Zo ja, welke fouten zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de mij beschikbare informatie ben ik van mening dat er zowel door de beveiliging als door de politie professioneel is gehandeld.
Is er tegen de genoemde mevrouw, toen zij op het politiebureau haar medicijnen liet zien, door agenten daadwerkelijk gezegd dat dit vast een truc was om eerder weg te mogen uit de cel en dat veel allochtonen dit doen (of woorden van gelijke strekking)? Zo ja, deelt u dan de mening dat deze agenten daarmee hun boekje te buiten zijn gegaan?
De politie constateert op basis van navraag dat in deze bewuste situatie dergelijke uitlatingen niet zijn gedaan. Samen met het bevoegd gezag concludeer ik, dat er in deze situatie professioneel door de politie is opgetreden.
De politieorganisatie heeft de laatste jaren medewerkers meer en meer bewust gemaakt van de gedragscode lifestyle-neutraliteit. Deze gedragscode houdt onder andere in dat politiemedewerkers leren hoe ze om kunnen gaan met culturele verschillen.
Beschikte de politie over aanwijzingen dat de genoemde mevrouw opzettelijk in het pashokje geürineerd had? Zo ja, waar bestonden die aanwijzingen uit?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u excuses door de politie aan de genoemde mevrouw op zijn plaats? Zo ja, waarom en zijn die excuses inmiddels aangeboden? Zo nee, waarom niet?
De politie begrijpt dat deze situatie een grote impact op genoemde mevrouw heeft gehad. Gelet op de afhandeling zoals hiervoor geschetst bestaat echter geen aanleiding voor excuses.
Kunt u deze vragen beantwoorden na afronding van deze zaak door politie en justitie?
De officier van justitie heeft de zaak afgedaan door middel van een sepot. Bij deze derhalve de antwoorden op de door u gestelde vragen.
De extra controle van het nieuwe dienstwapen |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wanneer heeft u besloten alle dienstwapens van de politie te onderwerpen aan een extra controle?1 Hoeveel dienstwapens zijn er inmiddels gecontroleerd? Wanneer zullen alle dienstwapens gecontroleerd zijn op het ontbreken van de zogeheten trekkerstangopvangnok?
Medio december 2013 werd het ontbreken van het onderdeel ontdekt. Na analyse hiervan is tijdens de feestdagen besloten om alle wapens te controleren. Inmiddels zijn 13.000 wapens gecontroleerd. Op 15 Februari 2014 zal de controle op alle dienstwapens zijn afgerond.
Zijn er dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak? Om hoeveel dienstwapens gaat het en is de fout bij die betreffende wapens direct hersteld?
Nee, tot nu toe zijn er geen dienstwapens aangetroffen waar het betreffende onderdeel ontbrak. Het gaat om 1 wapen en tijdens een controle door de fabrikant is de fout na ontdekking direct hersteld.
Klopt het dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt? Welke risico’s hebben agenten door het mogelijk ontbreken van dit onderdeel gelopen? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, in hoeverre kan de fabrikant aansprakelijk worden gesteld voor deze risico’s?
Het is in theorie mogelijk dat met het ontbreken van de trekkerstangopvangnok het wapen af kan gaan als het valt, maar de kans hierop is heel klein: het wapen zou dan van een bepaalde hoogte onder een bepaalde hoek op een specifieke ondergrond moeten vallen. Het risico voor de agenten is in die zin dus niet groot. Dat geldt ook voor het functioneren van het wapen, aangezien het ontbreken van de nok het regulier functioneren van het wapen niet beïnvloedt.
Ten aanzien van de veiligheid is geen enkel (onnodig) risico acceptabel. Om die reden vindt nu deze volledige en uitvoerige controle plaats. De fabrikant kan en zal volledig aansprakelijk gesteld worden voor mogelijke risico’s.
Herinnert u zich de eerdere vragen over de aanbesteding van het nieuwe dienstwapen van de politie?2 Hoe verhoudt het mogelijk ontbreken van de trekkerstangopvangnok zich tot de maximale garantie van de fabrikant voor de valveiligheid van de Walter P99Q-NL? Hoe verhoudt dit zich voorts tot uw uitspraak dat «de gebruikers dan ook geen onnodige risico’s lopen»?
Ja.
Dit ontbreken van de nok is nooit eerder in een pistool van de leverancier voorgekomen en moet dan ook worden gezien als een eenmalige gebeurtenis. De maatregelen die de fabrikant inmiddels heeft genomen om te voorkomen dat het nog eens gebeurt zijn passend bij hun toezegging voor het garanderen van de maximale valveiligheid.
De Walther P99Q-NL is 100% valveilig. Bij 1 pistool is bij controle door de fabrikant ontdekt dat een trekkerstangopvangnok ontbrak. Daarop is direct een volledige controleactie gestart van alle 14.000 dienstwapens en de fabrikant heeft maatregelen in het kwaliteitsproces genomen.
Hoeveel manuren kost deze extra controle de politieorganisatie? Welke extra kostenpost loopt de politie hierdoor op?
Deze extra controle kost circa 1.200 manuren. De berekening van de extra kosten hiervoor wordt nog gemaakt. Deze kosten zijn volledig voor rekening van de leverancier.
Komen de hierboven genoemde kosten voor rekening van de politie of de wapenfabrikant? Zijn hier afspraken over gemaakt? Zo ja, hoe luiden deze?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het ontbreken van een onderdeel in het dienstwapen een fout is van van de fabrikant en dat hij dus de kosten die dit met zich meebrengt zou moeten betalen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitsluiten dat in de toekomst meer fouten in het dienstwapen worden aangetroffen? Kunt u garanderen dat na deze controle de dienstwapens aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid voldoen?
Nee, maar de controles van de fabrikant worden volgens ISO-normen uitgevoerd, waarbij het percentage van de steekproef voor de resterende leveringen is verhoogd.
Voor zover er al sprake van was dat het betreffende dienstwapen niet voldeed aan alle eisen van valveiligheid en overige vormen van veiligheid zal dat na de controle zeker het geval zijn.
De inzet van politiestudenten tijdens de jaarwisseling 2013-2014 |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat er tijdens de afgelopen jaarwisseling aspirant-agenten zijn ingezet?1
Ja.
Klopt het dat u op 19 december 2013 afspraken heeft gemaakt met de politiebonden over inzet van aspirant-agenten tijdens feestdagen en bijzondere evenementen? Klopt het dat alleen aspiranten kunnen worden ingezet als zij de kernopgave Publiek Domein al hebben gevolgd, onder begeleiding staan van een coach, vrijwillig mogen kiezen of ze op deze dagen wel of niet willen werken en als zij er 100% salaris voor ontvangen?
Ja, er zijn met de politiebonden afspraken gemaakt over de inzet van aspirant-agenten tijdens feestdagen en bijzondere evenementen. Aspiranten kunnen enkel worden ingezet voor taken waartoe zij afdoende zijn opgeleid. Bovendien vindt inzet uitsluitend plaats onder begeleiding van een coach. Dit betekent overigens niet dat er altijd een coach naast de aspirant loopt. Voor aspiranten die op het moment van inzet in het theoretische opleidingsdeel zitten is afgesproken dat zij uitsluitend op vrijwillige basis worden ingezet.
Daarnaast is voor de inzet afgelopen Oud en Nieuw afgesproken dat aspiranten, die in het theoretische opleidingsdeel zitten, rechtspositioneel in dezelfde positie worden gebracht als aspiranten die in hun praktische opleidingsdeel zitten. Om die reden ontvangen zij voor deze inzet 100% salaris.
Zijn er signalen bij u bekend dat deze afspraken niet altijd zijn nagekomen? Zo ja, om hoeveel gevallen gaat het en waarom zijn deze afspraken niet altijd nagekomen?
Uit navraag bij de diverse onderdelen waar aspiranten zijn ingezet blijkt dat in een incidenteel geval de begeleiding van de aspirant door een coach niet conform de afspraken is geweest. Het is echter niet zo dat aspiranten onbegeleid zijn ingezet. In alle gevallen is er een ervaren collega bij geweest.
Zijn er aspirant-agenten ingezet die de kernopgave Publiek Domein nog niet hadden gevolgd? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen? Wat is de reden dat zij tegen de afspraak in toch ingezet zijn?
Er is gebleken dat één student, die niet conform de planning is ingezet, door een misverstand is ingezet op taken waarvoor deze nog onvoldoende opleiding had.
Klopt het dat er aspirant-agenten de straat op gestuurd om te patrouilleren zonder coach? Hoe vaak is dit voorgekomen? Wat is de reden dat zij zonder coach (en dus tegen de afspraken in) toch ingezet zijn? Welke risico’s zijn hiermee gelopen en acht u deze risico's acceptabel? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe gaat u handelen in de richting van leidinggevenden die deze afspraak geschonden hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat er aspirant-agenten opgeroepen zijn om te komen werken terwijl zij eigenlijk andere plannen hadden? Hoe vaak is dit voorgekomen? Hoe verhoudt zich dit tot de afspraak dat studenten vrijwillig mochten kiezen of zij wel of niet wilden werken? Is er dwang toegepast om hen toch aan het werk te krijgen? Zo ja, waarom en acht u dit acceptabel? Zo nee, hoe gaat u handelen in de richting van leidinggevenden die deze afspraak geschonden hebben?
In alle gevallen is er vroegtijdig gecommuniceerd over de inzet en is er rekening gehouden met vakanties of andere plannen van de aspiranten. Verder geldt dat aspiranten een aanstelling hebben en gewoon de uren van hun aanstelling – verplicht – moeten maken en toe moeten werken naar het realiseren van hun opleiding. In gevallen waar aanvankelijk een lesdag stond gepland, is daarom niet zonder meer geaccepteerd dat de student verhinderd was omdat hij/zij andere plannen had. Een lesdag vervalt als het korps de Politieacademie hierom verzoekt. Dit komt overigens weinig voor en voornamelijk als een andere inzet van de aspirant op dat moment wenselijk is.
Kunt u garanderen dat de aspirant-agenten die zijn ingezet 100% salaris ontvangen voor hun gewerkte uren, conform de afspraak met de politiebonden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe gaat u in de toekomst zorgen dat afspraken met de politiebonden over de inzet van aspirant-agenten altijd worden nageleefd?
Bij iedere bijzondere inzet zullen de afspraken duidelijk worden gecommuniceerd en vlak voor een inzet worden herhaald.
De enquête onder brandweerpersoneel |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de enquête onder brandweerpersoneel over de reorganisatie van de brandweer?1
Ja.
Wat vindt u van het resultaat dat 80% van mening is dat door de reorganisaties de veiligheid voor burgers is afgenomen? Hoe verhoudt zich dat tot de opstelling van de commissie Hoekstra, die constateert dat invoering van de veiligheidsregio’s de veiligheid juist heeft verbeterd?
De uitkomsten van de enquête van EenVandaag komen niet overeen met het beeld dat ik heb. Zo tonen de cijfers niet aan dat Nederland steeds onveiliger wordt, en is Nederland op de Europese en internationale ladder een van de meer veilige landen.
De invoering van veiligheidsregio’s heeft, zo constateert de commissie Hoekstra, onder meer geleid tot intensivering van de samenwerking en een verbeterde afstemming. Werken in het verband van de veiligheidsregio brengt ook voor de brandweerorganisatie veranderingen met zich. De regionalisering van de brandweer is daar een voorbeeld van. Regionalisering betekent dat veel taken nu op een grotere schaal worden geregeld. Het is onnodig dat taken als inkoop, personeelszaken, financiën en opleidingen per brandweerpost en per gemeente worden geregeld. Die zaken worden na de regionalisering per veiligheidsregio georganiseerd en dat betekent juist dat de lokale post zich kan richten op de echt belangrijke taak van de brandweer: blussen van branden en redden van mens en dier.
Ik wijs er ook op dat de regionalisering van de brandweer pas sinds 1 januari jl. in alle regio’s geformaliseerd is. Het is dan ook nog te vroeg om over de effecten daarvan uitspraken te doen.
Als grootste probleem worden organisatieproblemen als bureaucratie, teveel afstand van het management en gebrekkige communicatie genoemd; zijn u deze problemen bekend en wat gaat u hieraan doen?
Ik neem de signalen uit de enquête serieus en ben daarover in contact met de werkgevers, de veiligheidsregio’s. Met het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland bespreek ik welke signalen herkend worden, en hoe problemen kunnen worden aangepakt. Bezien wordt onder meer of er echt zoveel geld naar bureaucratische organisatielagen gaat, en of de afstand tussen management en werkvloer werkelijk zo groot is.
Het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland willen net als ik eerst een nader beeld van de situatie. Daarom verricht Brandweer Nederland een (aanvullend) onderzoek onder alle medewerkers, zowel de beroepskrachten als de vrijwilligers. Dat medewerkersonderzoek wordt nog dit jaar afgerond en wordt periodiek ingericht. Brandweer Nederland heeft ook tenminste drie maal per jaar inhoudelijk overleg met de vakbonden en de vertegenwoordiging van de ondernemingsraden om te horen wat er op de werkvloer speelt.
Hoe worden de zorgen van de brandweermensen, zowel de vrijwilligers als beroepskrachten, gebruikt om de organisatie te verbeteren?
Brandweer Nederland en het Veiligheidsberaad hebben mij aangegeven dat de verbetering van de organisatie een continu proces is waarbij de medewerkers op allerlei wijzen betrokken worden, afhankelijk van de fase en de aard van de verbetering. Dit vindt plaats door middel van bijeenkomsten, enquêtes, formele en informele overleggen, en vooral door een goede positionering van de medezeggenschap. Dat geldt voor zowel de beroeps- als ook de vrijwillige brandweermensen.
Ook wijs ik op de recent verschenen Visie op Vrijwilligheid, gemaakt door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) en Brandweer Nederland. Daaruit blijkt dat een tekort aan vrijwilligers niet per se een gevolg is van de regionalisering; bij «nieuwe vrijwilligers» is vooral behoefte aan andere werkwijzen binnen korpsen. Men wil zich minder lang binden, wil ook projectmatig worden ingezet en er blijkt behoefte aan flexibele werktijden. Ik verwacht veel van de implementatie van die visie.
Welke ambitie heeft de korpsleiding op het terrein van medewerkerstevredenheid? Wordt de tevredenheid in het komende jaar vastgesteld bij wijze van nul-meting?
Zoals van leidinggevenden verwacht mag worden, streeft de korpsleiding naar tevredenheid van de medewerkers. Dat is ook de ambitie die het Veiligheidsberaad en Brandweer Nederland expliciet hebben benoemd. Het initiatief van Brandweer Nederland om een aanvullend onderzoek te doen, getuigt daarvan.
De politie die regelmatig gebruik zou maken van ov-chipkaartgegevens en de databank van servicehuis parkeer- en verblijfsrechten (SHPV) |
|
Foort van Oosten (VVD), Klaas Dijkhoff (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie gluurt in OV»?1
Ja.
Klopt het dat de politie regelmatig ov-chipkaartgegevens opvraagt bij Translink Systems (TLS)? Zo ja, onder welke omstandigheden vinden dergelijke vorderingen plaats?
Ja, politie en justitie vorderen regelmatig gegevens bij TLS en SHPV. De vorderingen vinden alleen plaats op het moment dat voldaan is aan de criteria van artikel 126nd Wetboek van Strafvordering. De inzet van deze vordering wordt elke keer opnieuw overwogen en getoetst door het Openbaar Ministerie.
Daarnaast heeft de politie op grond van artikel 3 Politiewet de mogelijkheid om gegevens op te vragen in het kader van de hulpverlening, indien bijvoorbeeld sprake is van een vermissing van een persoon.
Klopt het dat de politie regelmatig parkeergegevens opvraagt bij het Servicehuis Parkeer- en Verblijfsrechten (SHPV)? Zo ja, onder welke omstandigheden vinden dergelijke vorderingen plaats?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn ten behoeve van wat voor soort opsporingsonderzoeken gegevens gevorderd bij TLS en SHPV in 2012 en 2013?
Bij TLS gaat het om 110 keer in 2012 en 265 keer in 2013. Het betreft zowel onderzoeken door de politie naar vermiste personen als strafrechtelijke onderzoeken door de officier van justitie. Ik heb geen beschikking over dergelijke cijfers met betrekking tot SHPV.
Zijn de vorderingen gericht gedaan of is er ook sprake van ongerichte vorderingen waarbij gegevens van meerdere reizigers/parkeerders over een langere periode zijn opgevraagd?
Het merendeel van de vorderingen is gericht, aan de hand van OV-chipkaartnummer of NAW-gegevens. Het komt ook voor dat gegevens worden gevorderd van een beperkte tijdsduur, bijvoorbeeld welke kaarten zijn ingecheckt op een bepaald apparaat gedurende een kwartier. Deze laatste vorderingen komen weinig voor en zijn vaak gerelateerd aan ernstige delicten als verkrachtingen of overvallen.
Welke juridische waarborgen zijn er om de privacy inzake reis- en parkeergegevens van (niet-verdachte) burgers te beschermen?
De juridische waarborgen om de privacy inzake reis- en parkeergegevens van burgers te beschermen zijn gelegen in de wettelijke criteria en in het zorgvuldig afwegen van politie en justitie om gegevens te vorderen of te vragen bij TLS en SHPV. TLS en de vervoerders zijn gebonden aan de Wet bescherming persoonsgegevens. Daarbij werken partijen continu aan de beveiliging van hun ICT-netwerken.
Welke waarborgen tegen schendingen van de privacy van klanten kent de OV-sector en het parkeerbeheer? Welke maatregelen hebben vervoerders en parkeerbeheerders getroffen om de reis- en parkeergegevens beter te beschermen tegen inbreuken?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘Scores politie onbetrouwbaar’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Scores politie onbetrouwbaar»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat zaken die niet zijn opgehelderd voor een deel toch als zodanig worden geregistreerd (bijvoorbeeld omdat registratie van een oplossingsindicatie geen meerwaarde heeft voor het primaire politieproces en er door de daartoe verantwoordelijke functionarissen niet gecontroleerd en gestuurd wordt op correcte registratie van oplossingsindicaties) nu dit bewust gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie is in november 2012, dus nog ten tijde van het regionale politiebestel, uitgevoerd. De conclusies hebben daarmee betrekking op de situatie van de voormalige 26 korpsen die systemen en registratiemethoden verschillend ingericht hadden. De door de Inspectie vastgestelde matige of onvoldoende betrouwbaarheid van enkele brongegevens is in belangrijke mate terug te voeren op deze verschillen.
Het is mijn overtuiging dat de politiemedewerker naar eer en geweten relevante informatie over een zaak ten behoeve van de opsporing vastlegt. De Inspectie van Veiligheid en Justitie heeft in haar onderzoek vastgesteld dat zaken die niet zijn opgehelderd voor een deel toch als zodanig worden geregistreerd. Zij benoemt daarvoor vier oorzaken die betrekking hebben op zowel de techniek, het registratiegedrag als de sturing.
In mijn reactie op het rapport (d.d. 18 december 2013, 29 682 nr. 428) heb ik reeds aangegeven welke maatregelen genomen worden om deze oorzaken weg te nemen. Het gaat dan onder andere om het landelijk vaststellen van de criteria waaronder zaken worden geregistreerd als opgelost, wanneer daaraan in het systeem verdachten zijn verbonden. Ook wordt in de ontwikkeling van een toets op de gebruiksvriendelijkheid en van systemen nagegaan hoe correcties en administratieve afhechting van zaken op een eenvoudige manier kunnen worden geregistreerd zonder verlies van gegevens. De maatregelen zien niet alleen op verbetering van de techniek en procedures maar ook op het eenduidige registratiegedrag van de medewerkers en de sturing daarop.
Hoe kan de Kamer haar controlerende werk goed doen nu politiecijfers onbetrouwbaar blijken te zijn en het voor de Kamer dus niet duidelijk is of de politie de ambitie waarmaakt om meer misdrijven op te lossen?
Ik deel de opvatting dat de politiecijfers onbetrouwbaar zijn niet. De Inspectie doet geen uitspraak over de betrouwbaarheid van alle brongegevens noch heeft zij de omvang van de (al dan niet) correct vastgelegde brongegevens onderzocht. De uitkomsten van het inspectierapport zijn met name relevant voor die brongegevens die zij geselecteerd en onderzocht heeft en waarvan is vastgesteld dat de betrouwbaarheid matig of onvoldoende is. Voor deze brongegevens is het van belang dat de door de inspectie benoemde oorzaken worden weggenomen. Dit is door de politie in gang gezet of wordt naar aanleiding van het inspectierapport opgepakt zoals ook blijkt uit de beleidsreactie die ik met het rapport aan uw Kamer heb gezonden.
Voorts verwijs ik naar de maatregelen die ik heb genoemd in mijn brief van 14 februari jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 29 628, nr. 435).
Zoals ook in het onderzoeksrapport van de Inspectie wordt opgemerkt, is het aannemelijk dat het aandeel onbetrouwbare registraties van High Impact Crimes lager is dan bij andere delicten. Vanuit de politie is er namelijk extra aandacht voor de aanpak en registratie van deze delicten, gezien de ernst van de feiten.
Erkent u dat u, los van alle maatregelen die u in uw beleidsreactie op het onderzoek aankondigt, de Kamer onjuist heeft voorgelicht inzake de cijfers van High Impact Crime, gelet op het feit dat de cijfers van de politie onbetrouwbaar blijken te zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het staken van de opsporing en vervolging van corruptiezaken in Zuid-Limburg |
|
Jan de Wit |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Andere Tijden waarin melding wordt gemaakt van het staken van de opsporing en vervolging van tien tot vijftien personen verdacht van corruptie respectievelijk van integriteitsschendingen begin jaren negentig?1 2
Ja.
Kunt u bevestigen wat de oud-rechercheurs van de Fiscale Opsporingsdienst in deze documentaire verklaren, namelijk dat het onderzoek naar bedoelde tien tot vijftien personen op last van derden moest worden gestaakt? Zo ja, op last van wie gebeurde dit?
In de jaren 1992, 1993 en 1994 zijn door leden van de Tweede Kamer schriftelijke vragen gesteld over corruptieonderzoeken in Limburg. Destijds is door de toenmalige Minister van Justitie geantwoord3 dat onder verantwoordelijkheid van de hoofdofficier van justitie te Maastricht begin jaren negentig ongeveer twintig strafrechtelijke corruptieonderzoeken zijn gestart. Deze onderzoeken zijn onder leiding van het openbaar ministerie (OM) uitgevoerd door de rijksrecherche, met bijstand van de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de politie. Veelal was eerst oriënterend onderzoek nodig, bijvoorbeeld omdat geen aangifte van de feiten werd gedaan. Ook is geantwoord dat een onderzoek soms niet leidde tot (voldoende) aanwijzingen van strafbare feiten en dat de onderzoeken naar corruptie in Limburg (onverminderd) hoge prioriteit hadden.
De betreffende uitzending gaat onder meer over deze onderzoeken. In de uitzending komen twee oud-rechercheurs van de FIOD aan het woord. Zij geven aan dat op een bepaald moment het bericht binnenkwam dat de zaken naar corruptie gestopt zouden worden. Het zou gaan om «voorhanden zaken» (tien tot vijftien) waaraan nog jaren werk besteed zou kunnen worden. Met het voorgaande wordt de suggestie gewekt dat een beslissing zou zijn genomen tot het categoraal staken van alle lopende corruptieonderzoeken voordat die waren afgerond.
Het OM heeft navraag gedaan bij functionarissen die destijds vanuit het toenmalige parket Maastricht betrokken waren bij de corruptieonderzoeken in Limburg. Zij waren niet bekend met een dergelijke beslissing. Verder heeft het huidige parket Limburg geen dossiers aangetroffen van zaken die ten gevolge van een dergelijke beslissing niet in onderzoek zouden zijn genomen. Contact met de FIOD heeft evenmin informatie opgeleverd over het staken van onderzoeken.
Gelet op het voorgaande concludeer ik dat aan het begin van de negentiger jaren signalen van corruptie in Limburg door het OM serieus werden genomen en hebben geleid tot een groot aantal strafrechtelijke onderzoeken. Er zijn geen aanwijzingen dat een beslissing is genomen tot het categoraal staken van corruptieonderzoeken. Wel werd, zoals gebruikelijk, per zaak afgewogen of het onderzoek resulteerde in voldoende aanwijzingen van strafbare feiten en of het opportuun was om over te gaan tot vervolging. In een aantal zaken is tot vervolging overgegaan en heeft de rechter bestuurders en ambtenaren veroordeeld.
Om welke reden(en) werden de onderzoeken gestaakt? Wat is uw oordeel over deze reden(en)?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u nader inzicht geven in de personen ten aanzien van wie het onderzoek werd gestaakt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat het hier zou gaan om «grote vissen, tot in de hoogste regionen van de provincie», zoals gemeld in het commentaar bij de documentaire?
Zie antwoord vraag 2.
Is er op deze wijze ongelijkheid ontstaan tussen de politici en ambtenaren die in het kader van datzelfde onderzoek wel werden vervolgd en veroordeeld en de hier bedoelde tien tot vijftien personen die uiteindelijk vrijuit gingen? Wat is uw oordeel hierover?
Zie antwoord vraag 2.
Het rapport ‘Metamonitor veilige publieke taak 2013’ inzake geweld en agressie tegen hulpverleners |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat vorig jaar maar liefst 36 procent van alle medewerkers bij de politie, in de zorg en in het onderwijs slachtoffer was van agressie en geweld?
Ook het kabinet vindt agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak onaanvaardbaar. Daarom wordt bij agressie en geweld tegen werknemers met een publieke taak een zero tolerance beleid gevoerd. Dat betekent onder andere dat geweld tegen werknemers met een publieke taak in Nederland nooit wordt getolereerd, dat wordt gestimuleerd om altijd aangifte te doen van strafbare feiten, dat een lik op stuk beleid wordt gevoerd richting de daders, dat schade op hen wordt verhaald en dat zij zwaarder worden gestraft. Ik verwijs ook naar de brief van 12 december jl.1 waarin is aangegeven dat het beleid in organisaties met een publieke taak tussen 2011 en 2012 beter is geïmplementeerd. De meldingsbereidheid is daarbij omhoog gegaan. De aanpak van agressie en geweld wordt de komende jaren volop voortgezet. Het streven blijft een daling van het aantal slachtoffers in alle sectoren.
Deel u de mening dat het onaanvaardbaar is dat het aantal politieagenten dat slachtoffer werd van agressie of geweld vorig jaar is gestegen van 51 naar 61 procent?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het onacceptabel is dat 67 procent van het personeel in de geestelijke gezondheidszorg, 63 procent van het personeel in de gehandicaptenzorg en 56 procent van het personeel in de jeugdzorg slachtoffer werd van agressie of geweld?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van plan, een jaar na de start van uw «Campagne Geweld tegen Hulpverleners» en jaren na uw brieven aan de Kamer (van 3 november 2009 en van 19 december 20101), eindelijk serieus werk te maken van het aanpakken van agressie en geweld tegen hulpverleners?
De inspanningen van de afgelopen jaren weerleggen de suggestie dat het kabinet deze problematiek niet serieus zou nemen.
Vanuit het programma en het expertisecentrum Veilige Publieke Taak (VPT) worden alle betrokken werkgevers en werknemers gestimuleerd en ondersteund om de acht VPT-maatregelen3 tot op het niveau van de werkvloer te implementeren. De focus ligt op de bestuurlijke aanpak door gemeenten. Meer dan nu het geval is, kan de gemeente – vanuit zijn regierol – stimuleren dat werkgevers met een publieke taak de acht werkgeversmaatregelen treffen.
Daarnaast is inmiddels een landelijk dekkend net van VPT-regio’s gerealiseerd. In deze regio’s wisselen werkgevers met een publieke taak ervaringen uit over de implementatie van VPT-beleid. Bovendien worden hier conform de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) afspraken gemaakt met de politie en het Openbaar Ministerie over de follow up van strafrechtelijke zaken in de regio. Ten aanzien van politiepersoneel wijs ik op de vele initiatieven die genomen zijn om de weerbaarheid te verbeteren.
Op het gebied van preventie worden innovatieve projecten opgezet rond de thema’s omstanders en frequente slachtoffers. Daar liggen nieuwe mogelijkheden om het aantal incidenten terug te brengen.
De Minister van Veiligheid en Justitie ziet erop toe dat de verbeterpunten uit de evaluatie van de ELA worden doorgevoerd.
Door middel van halfjaarlijkse rapportages wordt uw Kamer over de voortgang geïnformeerd.
Discriminatie van allochtone politieagenten binnen de politieorganisatie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de webpagina over allochtonen op de website van de politieacademie? 1
Ja.
Deelt u het streven om het aantal politieagenten van allochtone afkomst te vergroten? Zo ja, op welke wijze streeft de politie er nog steeds naar om het aantal politieagenten met een allochtone afkomst te vergroten? Zo nee, waarom deelt u dit streven niet meer?
Het kabinet hanteert geen streefcijfers ten aanzien van allochtone medewerkers. Het centrale begrip in het personeelsbeleid van de nationale politie is kwaliteit: de beste persoon op de juiste plaats, ongeacht afkomst, geslacht, kleur of leeftijd. Dit neemt niet weg dat een divers personeelsbestand in belangrijke mate bijdraagt aan het verder vergroten van de kwaliteit van de taakuitvoering en aan de legitimiteit van de politie in de samenleving. Politiemedewerkers moeten herkenbaar zijn én blijven, voor alle burgers.
In het jaarverslag van de politie uit 2011 zijn voor het laatst cijfers gepubliceerd over het aantal allochtone medewerkers. Dit percentage lag op 7%. In 2008 was dit 6,7%, in 2009 6,8% en in 2010 eveneens 7%. De cijfers geven het minimale percentage weer, omdat niet iedere politiemedewerker zijn of haar afkomst wenst te laten registreren. Na 2011 is het aantal allochtone medewerkers door de politieorganisatie niet meer actief bijgehouden. Eveneens is er geen actueel overzicht voorhanden van de in- en uitdiensttreding van allochtone politiemedewerkers.
Hoe heeft het percentage allochtone agenten bij de politie zich de afgelopen vijf jaar ontwikkeld?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel allochtone agenten zijn er de afgelopen vijf jaar jaarlijks bij de politie in dienst getreden en hoeveel zijn er uit dienst getreden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend waarom allochtone agenten de politie hebben verlaten? Zo ja, welke redenen zijn u bekend? Zo nee, waarom weet u dat niet en bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Het is niet bekend of allochtone medewerkers de politie verlaten vanwege ongewenste omgangsvormen binnen de organisatie. De nationale politie voert een actief HRM-beleid om er voor te zorgen dat medewerkers de politie als een goede werkgever ervaren. In 2014 verricht de nationale politie het Medewerkertevredenheidsonderzoek (MTO) binnen de organisatie. Hoe de medewerkers de politie als werkgever ervaren, en de beleving van de omgangsvormen binnen de politieorganisatie maken deel uit van het MTO. De korpschef zal mij van de uitkomsten op de hoogte stellen. De conclusies zal ik met uw Kamer delen.
Deelt u de mening dat om meer allochtone politieagenten aan te kunnen trekken, de politie als werkgever allochtone en autochtone politieagenten gelijkwaardig moet behandelen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Werknemers dienen te allen tijde gelijk te worden behandeld.
Kent ook u signalen van allochtone politieagenten die zich op de werkvloer door hun werkgever of collega’s achtergesteld of gediscrimineerd voelen? Zo ja, hoeveel klachten zijn u bekend?
Discriminatie en pesten zijn volstrekt onacceptabel. Iedere medewerker moet zich veilig en vertrouwd kunnen voelen binnen de politieorganisatie. Er bestaat geen actueel beeld over het aantal meldingen en klachten, aangezien dit niet landelijk, eenduidig wordt geregistreerd.
Het aanpakken van discriminatie en pesten op de werkvloer vindt plaats op basis van de kadernota «Omgangsvormen en sociale veiligheid», die politiebreed voorziet in regelgeving en beleid omtrent omgangsvormen. Medewerkers kunnen melding maken van of een klacht indienen over ongewenste omgangsvormen bij elke eenheid. Vertrouwenspersonen nemen de klacht in behandeling. Een vertrouwenspersoon fungeert als eerste aanspreekpunt en bekijkt met de medewerker naar een passende oplossing voor de melding en/of klacht.
Hoe worden discriminatie en pesten op de werkvloer aangepakt? Waar kunnen agenten terecht die klachten hebben over discriminatie of pesten op de werkvloer en die bij hun leidinggevende geen gehoor vinden of waarvan zij vinden dat de leidinggevende zelf dergelijke gedrag vertoont?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid om onder allochtone politieagenten te onderzoeken hoe zij de politie als werkgever ervaren? Zo ja, op welke termijn kunnen er onderzoeksresultaten verwacht worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De inrichting van de specialistische blauwe diensten bij de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het Vragenuur van 26 november 2013 dat posten van de spoorwegpolitie op stations niet worden gesloten en dat u zal kijken of de drempel om aangifte te doen op de stations onverminderd laag is gebleven?
De NS beschikt over 406 stations. De afgelopen jaren beschikten uitsluitend de stations Utrecht, Amsterdam en Den Haag over een bureau met een zogenaamde publieksfunctie waar aangifte kon worden gedaan.
Het bureau in Den Haag (station Hollands Spoor) is niet gesloten, maar kent sinds enige jaren geen publieksfunctie meer. Dichtstbijzijnde locatie waar aangifte kan worden gedaan is het nabij gelegen bureau Hoefkade. Dit heeft in goed overleg tussen de betrokken eenheden plaatsgevonden en is met het lokaal gezag besproken.
Het bureau op Utrecht CS moest, in verband met de grootschalige verbouwing van dat station, enkele maanden geleden worden gesloten. Aangifte kan nu worden gedaan op het nabij gelegen bureau. Hierover zijn duidelijk afspraken gemaakt tussen de betrokken eenheden. Ook is dit met het lokaal gezag besproken. In het kader van de uitwerking van het huisvestingsplan van de nationale politie zal ik echter bezien of het mogelijk is dat op station Utrecht CS een bureau voor het doen van aangiften kan terugkomen.
Op Amsterdam CS is het bureau niet gesloten, daar kan aangifte worden gedaan.
Het bureau op Rotterdam CS heeft tot augustus 2012 een publieksfunctie gehad. Onlangs is, na de verbouwing van het station een nieuw bureau op Rotterdam CS, zonder publieksfunctie, geopend. Aangifte kan worden gedaan bij de regionale eenheid Rotterdam. In het kader van de uitwerking van het huisvestingsplan van de nationale politie zal ik echter bezien of het mogelijk is dat op station Rotterdam CS een bureau voor het doen van aangiften kan terugkomen.
Het bureau op station Maastricht heeft vanaf 2003 al geen publieksfunctie meer. Aangifte kan worden gedaan bij de regionale eenheid Limburg.
In dit verband zij nog opgemerkt dat inmiddels door heel Nederland aangifte kan worden gedaan op alle bureaus en via tal van verschillende kanalen.
Het bovenstaande betekent dat er geen sprake is van een verslechtering in de mogelijkheid van het doen van aangifte.
Is het u bekend dat posten van de voormalige spoorwegpolitie op onder andere de stations van Den Haag, Utrecht en Maastricht zijn gesloten en dat op andere stations geen aangifte meer kan worden gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten in het licht van uw antwoord tijdens het vragenuur?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de taak van de spoorwegpolitie op de stations moet worden overgenomen door de regionale eenheden, dat deze eenheden ook al veel andere taken hebben en dat de spoorwegpolitie zich met andere politiezaken buiten het spoordomein gaat bezighouden?
Vóór de vorming van de nationale politie waren de 25 regionale korpsen en nu zijn de 10 regionale eenheden verantwoordelijk en belast met de noodhulptaak en aangiftebehandeling.
In het Inrichtingsplan Nationale Politie is de taakverdeling van de elf eenheden (tien regionale eenheden en de Landelijke Eenheid) beschreven. Concreet is hierin opgenomen dat de noodhulp en de Intake en Service bij de regionale eenheden zijn belegd.
Met de komst van de nationale politie is conform het inrichtingsplan de (voormalige dienst) Spoorwegpolitie, net als de voormalige diensten Verkeerspolitie, Waterpolitie en Luchtvaartpolitie, ondergebracht in de dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. De kerntaken van deze dienst zijn het handhaven van de openbare orde en veiligheid, het opsporen van strafbare feiten op de Nederlandse (hoofd)infrastructuur en signaleren, adviseren en coördineren. Daarnaast verricht de dienst, in samenwerking en in samenhang met de regionale eenheden, activiteiten om de slagkracht en effectiviteit van de politieoperatie onder andere op het spoor te versterken in het kader van een daadkrachtige overheid.
De capaciteit en expertise van de dienst Infrastructuur zijn flexibel inzetbaar. Dat betekent dat alle medewerkers van deze dienst inzetbaar zijn voor de domeinen Spoor, Verkeer en Water. Het domein Spoor kan door de flexibele inzet van de dienst Infrastructuur meer slagkracht inzetten. Indien er specifieke kennis, capaciteit of middelen op de vier vervoersmodaliteiten (spoor, weg, water en lucht) nodig is, kan de regionale eenheid een beroep doen op de Landelijke Eenheid. Denk bijvoorbeeld aan het technisch onderzoek na ontsporing van een trein of het technisch onderzoek na een aanvaring.
Waarom is ervoor gekozen om de specialismen van de waterpolitie, verkeerspolitie en de spoorwegpolitie in de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid samen te smelten in een nieuw integraal infraspecialisme? Hoe ziet u dat in het licht van de behoefte aan echte specialismen binnen de nationale politie?
Zie voor het eerste deel van de vraag de beantwoording onder vraag 3.
De dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid is gericht op (on)veiligheid, afwijkend gedrag en criminele fenomenen binnen de infrastructuur.
Mensen, goederen, geld en informatie verplaatsen zich van plaats naar plaats, zij maken gebruik van de infrastructuur. Criminaliteit en infrastructuur zijn op deze manier onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Opsporing, toezicht en handhaving op het brede terrein van de infrastructuur vereisen een specialistische vorm van kennis en kunde, vaardigheden, middelen en informatiepositie. De kracht van de politie op de infrastructuur zit in het gericht kunnen interveniëren vanuit inzicht, overzicht en doorzicht op deze stromen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van branche specifieke expertise.
Klopt het dat de Dienst Infrastructuur haar kerntaak ziet in de opsporing en niet in de handhaving? Kunt u aangeven hoe de reizigersveiligheid en de verkeersveiligheid op de hoofdinfrastructuur (water, verkeer en spoor) gehandhaafd gaan worden?
Nee, dit klopt niet.
Voor de vragen hoe de reizigersveiligheid en verkeersveiligheid worden gehandhaafd verwijs ik u naar de beantwoording van de vragen 3 en 4.
Is het u bekend dat het aantal ongevallen met recreatievaartuigen de laatste jaren is verdubbeld en dat het aantal dodelijke aanvaringen toeneemt, maar dat het toezicht op de recreatiewateren niet meer tot de kerntaak van de waterpolitie in de Dienst Infrastructuur wordt gerekend?
In de afgelopen maanden hebben zich op het water enkele incidenten voorgedaan waarbij sprake was van dodelijke slachtoffers. In die gevallen heeft de dienst Infrastructuur haar meerwaarde bewezen door de inbreng van specialistische kennis bij de afhandeling van deze incidenten.
Er zijn binnen de nationale politie onvoldoende gegevens voorhanden om een gefundeerde uitspraak te kunnen doen over het totaal aantal ongevallen en het totaal aantal dodelijke aanvaringen.
Voor het tweede deel van de vraag verwijs ik naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Klopt het dat door het integraal werken politiemensen vaak uren moeten reizen om aan het werk te gaan in een ander domein? Hoe efficiënt is dit integrale werken?
Reistijden zijn inherent aan het feit dat de medewerkers van de Landelijke Eenheid landelijk inzetbaar zijn. Dit is een belangrijk verschil ten opzichte van de medewerker van een regionale eenheid die in principe, tenzij er sprake is van een noodsituatie, in hun eigen regionale eenheid werkzaam zijn.
Het reizen van de medewerkers van de Landelijke Eenheid heeft geen relatie met het feit dat collega’s nu in een ander domein werkzaam kunnen zijn.
Dat was immers al een kenmerk van de medewerkers van het voormalig KLPD.
Hoe beoordeelt u het feit dat agenten van de spoorwegpolitie en de verkeerspolitie nu in scheepvaart moeten gaan werken en nautisch opgeleide agenten op het spoor en op de snelweg aan het werk zijn? Hoe komen zij aan voldoende kennis en ervaring om in alle domeinen aan het werk te kunnen?
Ik beoordeel deze ontwikkeling bij de Landelijke Eenheid in beginsel als positief. Door zoveel mogelijk politiemedewerkers bij de dienst Infrastructuur in kennis en vaardigheden breed toe te rusten, kunnen zij flexibel worden ingezet en kan bij noodzaak de slagkracht per domein (tijdelijk) worden vergroot.
Uitgangspunt is dat alle taken door alle medewerkers van die afdelingen uitgevoerd kunnen worden, tenzij er sprake is van noodzakelijke bijzondere expertises of dat er andere gegronde redenen zijn om hiervan af te wijken. Een taak die onder het «tenzij» valt, zijn bijvoorbeeld de medewerkers met zeevaartpapieren.
Geleidelijk zullen de politiemedewerkers via een combinatie van leren en projectmatig werken wennen aan Infrabreed denken en werken en daardoor geleidelijk aan groeien naar het niveau van breed inzetbare medewerker waarbij zij op alle domeinen de vereiste kennis en ervaring hebben opgedaan.
Deelt u de mening dat het weliswaar wenselijk is dat de capaciteit uit de oude specialistische domeinen incidenteel breder inzetbaar is, maar dat het risico daarvan is dat bij een te sterke nadruk op brede inzet kennis en expertise die nodig is om specialistisch te werken verloren gaat? Hoe gaat u de specialismen borgen?
Voor het eerste deel van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Binnen de dienst Infrastructuur wordt rekening gehouden met het feit dat bijzondere expertises niet bij iedere medewerker worden belegd. De ontwikkeling van de brede inzet van kennis en expertise bij de medewerkers leidt niet tot verlies hiervan, omdat het de kerntaak van de Landelijke Eenheid is om het noodzakelijk geachte specialisme beschikbaar te hebben en te onderhouden.
Hoe kunnen regionale eenheden zonder kennis van zaken komen tot een juiste vraagspecificatie op de specialistische politietaken ten aanzien van veiligheid en ongevallen waarvoor ze in hun domein verantwoordelijk zijn?
De voormalige regiokorpsen beschikken al vele jaren over de kennis en de ervaring om bijvoorbeeld verkeersongevallen professioneel af te handelen. Ook zijn de voormalige regionale korpsen en nu de regionale eenheden vertrouwd met de ondersteuningsmogelijkheden van voorheen het KLPD en nu de Landelijke Eenheid en de hiervoor te hanteren aanvraagprocedures.
Zoals eerder aangegeven vindt met de komst van de Dienst Infrastructuur afstemming en overleg plaats tussen de landelijke Eenheid en regionale eenheden. Dit wordt zorgvuldig vormgegeven, zodat kennis en expertise behouden blijven en de taken zorgvuldig in de regionale eenheden en landelijke eenheid worden geborgd.
Klopt het dat u recent bent benaderd door tenminste één commissaris van de Koning en een aantal burgemeesters die hun zorgen hebben geuit over de rol van de waterpolitie bij openbare orde en veiligheidsincidenten? Wat was het resultaat van uw overleggen met deze bestuurders?
Dat is mij niet bekend. Uiteraard sta ik open voor een overleg hierover.
Bent u bereid de oorspronkelijk specialismen bij de politie meer concreet inhoud te geven bij de inrichting van de Landelijke Eenheid?
In december 2012 heb ik het inrichtingsplan van de nationale politie vastgesteld. De politie werkt sindsdien aan de inrichting en opbouw van het korps conform dit inrichtingsplan. Ik houd vast aan hetgeen in het Inrichtingsplan Nationale Politie is beschreven. Uiteraard zal ik er bij de realisatie op toe blijven zien, dat de kwaliteit van de politie op specialistische terreinen op peil blijft en verbetert. Verder verwijs ik u voor mijn reactie naar de antwoorden op de vragen 8 en 9.
De uitzending van Bureau Buitenland over foute regimes die Interpol misbruiken |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland waarin gesteld wordt dat erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten in Europa regelmatig op last van Interpol worden opgepakt?1
Ik ben op de hoogte van de uitzending. Ik wijs erop dat Interpol een communicatiekanaal beschikbaar stelt dat nationale politiediensten kunnen gebruiken om, al dan niet wereldwijd, bekend te maken dat (bijvoorbeeld) een persoon wordt gezocht vanwege een verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Interpol geeft zelf dus geen bevel tot aanhouding. Het is een organisatie die de samenwerking tussen politieorganisaties van landen en de uitwisseling van politie-informatie bevordert. De organisatie heeft zelf geen bevoegdheden in de aangesloten landen.
Worden er in Nederland personen opgepakt, enkel en alleen op last van Interpol-signaleringen? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen in 2012 en 2013? In welke mate betrof het erkende vluchtelingen c.q. mensenrechtenactivisten?
Een Interpolsignalering kan onder voorwaarden gelden als een verzoek om voorlopige aanhouding in afwachting van een uitleveringsverzoek. Een voorwaarde is dat er een uitleveringsverdrag geldt tussen Nederland en het signalerende land. Als daarvan sprake is, wordt een signalering in het nationale opsporingsregister opgenomen tenzij er contra-indicaties zijn. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld het feit dat de gezochte persoon een vluchtelingenstatus heeft en/of het vermoeden dat de persoon in kwestie zal worden vervolgd, gestraft of op andere wijze wordt getroffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging. Deze toetsing wordt bij elke signalering verricht, waarbij voor wat betreft de vluchtelingenstatus getoetst kan worden aan Nederlandse gegevens. Mocht na een aanhouding blijken dat iemand een door een buitenland verschafte vluchtelingenstatus heeft, dan volgt vrijlating.
Uitlevering van vluchtelingen en mensenrechtenactivisten die bescherming genieten heeft zodoende niet plaatsgevonden en zal gelet op het voorgaande ook nimmer worden toegestaan.
Uit de systemen van de politie kan niet worden afgeleid hoeveel of welke aanhoudingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een Interpolsignalering.
In hoeverre zijn erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten, die op last van Interpol-signaleringen zijn opgepakt, door Nederland uitgeleverd aan de regimes die hen willen vervolgen? Aan welke landen heeft uitlevering plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mechanismen gebruikt Nederland teneinde de legitimiteit van Interpol-signaleringen te controleren en op welke wijze wordt toezicht gehouden op de juistheid van die signaleringen die in Nederland tot aanhoudingen van personen kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de Nederlandse politie, het Openbaar Ministerie en de ministeries van Buitenlandse zaken en van Veiligheid en Justitie betrokken bij, dan wel geïnformeerd voorafgaande aan, een aanhouding door Interpol van personen op Nederlands grondgebied?
Interpol houdt zelf geen mensen aan. De aanhouding op Nederlands grondgebied wordt altijd door de Nederlandse politie of marechaussee verricht met inachtneming van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Op welke wijze controleert de Europese Unie de legitimiteit van Interpol-signaleringen?
De Europese Unie heeft geen rol in dit verband.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen teneinde misbruik van Interpol-signaleringen tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u op welke termijn gaat uitvoeren?
In die gevallen waarin misbruik wordt gemaakt van het Interpol-kanaal, biedt Interpol zelf de mogelijkheid hiertegen op te treden. De Interpol-constitutie staat immers niet toe dat een signalering in de databanken wordt opgenomen indien deze op politieke gronden is uitgevaardigd. Op het moment dat Interpol strijdigheid met de Interpol-constitutie gewaar wordt, wordt de signalering door Interpol verwijderd. Daarnaast blijft Nederland per signalering een eigen toetsing verrichten zoals beschreven in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Ik zie hierbij geen rol voor de EU. Ik verwijs verder naar de reactie op het rapport van Fair Trials International over dit onderwerp, die ik zoals toegezegd aan uw Kamer zal zenden.2
De berichten ‘Dode door brand in windmolen in Ooltgensplaat’ en ‘Tweede dode bij brand windmolen Ooltgensplaat’ |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Wat is de reden voor het ontbreken van calamiteitenplannen specifiek geënt op windturbines en waarvan de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond aangeeft dat deze niet aanwezig zijn? Voor welke veiligheidsregio(»s) geldt dit nog meer?
De brandweer van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond heeft generieke instructies en procedures voor brandbestrijding en hulpverlening, waaronder voor brand in hoge gebouwen. Voor speciale objecten zijn er specifieke inzetprocedures en aanvalsplannen. Bijvoorbeeld voor hoge gebouwen zoals flats of kantoortorens waar veel mensen aanwezig zijn of indien er bij een incident een groot effect voor de omgeving te verwachten is.
Voor windturbines zijn er geen specifieke inzetprocedures. Brandweerfunctionarissen maken bij de brandbestrijding en hulpverlening bij alle windmolens gebruik van de bovengenoemde generieke procedures en van de kennis en ervaring verkregen bij opleiding, training en oefening.
Naast deze mogelijkheden van de basisbrandweerzorg kan gebruik gemaakt worden van de hoogtereddingsteams van de brandweer (zie antwoord 4 en 5). Gezien de lage frequentie van incidenten met windmolens wordt dit toereikend geacht. Of er redenen zijn om te kunnen beschikken over aanvullende middelen of procedures, specifiek voor windturbines, zal mogelijk blijken uit het brandonderzoek van de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond naar de windmolenbrand in Ooltgensplaat.
Het opstellen van instructies, inzetprocedures en aanvalsplannen is een verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Tot welke hoogte gelden de door de brandweer toegepaste algemene instructies en middelen voor het werken op grote hoogte en is er verschil tussen de veiligheidsregio’s voor wat betreft deze instructies? Kunt u een overzicht uitgesplitst per veiligheidsregio geven?
Instructies voor de hulpverlening en brandbestrijding op hoogte, waaronder veiligheidsinstructies, gelden in principe voor iedere hoogte.
Voor brandbestrijding en hulpverlening op hoogten boven 20 meter worden in gebouwen waar (veel) mensen verblijven in het vergunningsproces extra voorzieningen geëist (bijvoorbeeld een droge blusleiding, een sprinkler, een extra vluchtweg). Dit betreft overigens andere typen objecten dan windmolens, die een bouwwerk niet zijnde een gebouw zijn. Een windmolen is een niet voor publiek toegankelijk object; er verblijven geen mensen maar incidenteel enkel (onderhouds)personeel. Het personeel dient conform de Arbowet aan eisen te voldoen. (zie antwoord 6). Met autoladders en hoogwerkers kan de brandweer een hoogte van ongeveer 25 meter bereiken voor redding en blussing via de buitenzijde.
Instructies en middelen behoren tot de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s. Er worden hiervan geen landelijke overzichten bijgehouden.
Hoeveel windturbines in Nederland vallen buiten de in hierboven genoemde instructies?
Zie antwoord vraag 1.
In welke plaatsen zijn specialistische teams aanwezig en hoe snel kunnen deze bij windturbinecalamiteiten aanwezig zijn? Kunt u daarbij de minimale en maximale aanrijtijd vermelden voor de meest ver gelegen windturbines?
Er zijn specialistische brandweerteams voor redding op hoogte aanwezig in Utrecht, Terneuzen, Rotterdam en Eindhoven. Deze teams worden ingezet om mensen op hoogte (en diepte) te redden. De teams zijn niet gericht op het blussen van branden.
De maximale opkomsttijd bedraagt 1 uur. Team Utrecht verzorgt per helikopter van de Dienst Luchtvaartpolitie, Noord Nederland en het uiterste Zuiden.
De hoogtereddingsteams kunnen van windturbines van iedere hoogte mensen veilig naar beneden te brengen. Het uitgangspunt bij incidenten in windturbines blijft echter dat daarvoor getrainde monteurs zichzelf in veiligheid brengen met hun persoonlijke veiligheidsuitrusting.
Kunnen alle vier specialistische teams de hoogte bereiken van de bestaande en geplande windturbines? Zo nee, van welke turbines niet en kunt u hier ook overzicht van gegeven?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze is een en ander geregeld voor windturbines op zee? In hoeverre wordt er bij de afgifte van een omgevingsvergunning voor windturbines op zee rekening gehouden met de hoogte waarop een turbinebrand kan plaatsvinden? Zijn er in de veiligheidsregio’s calamiteitenplannen beschikbaar waarin rekening wordt gehouden met brand op (grote) hoogte in windturbines op zee en het redden van eventueel aanwezige mensen? Zo nee, waarom niet?
Voor het bouwen van een windturbinepark op de Noordzee verleent Rijkswaterstaat een Watervergunning. In de voorschriften van deze vergunning ligt vast, dat voor de te plaatsen windturbines een certificaat moet zijn uitgegeven. Brandveiligheidseisen maken onderdeel uit van deze certificering. Daarnaast is in de aanvraag voor de vergunning een onderhoudsplan en een calamiteitenplan opgenomen. Rijkswaterstaat beoordeelt deze plannen bij vergunningverlening. Bij vergunningverlening wordt niet specifiek rekening gehouden met de hoogte waarop een brand kan plaatsvinden.
Krachtens de Arbowet gelden voor werkzaamheden op of aan windturbines dezelfde eisen voor windmolens op land als op zee. De sector windenergie verplicht onderhoudspersoneel voor werkzaamheden aan installaties op windturbineparken op land en op zee een BHV-opleiding, een Redding op hoogte certificaat en een VCA-certificaat te hebben. Onderhoudspersoneel van windturbines is getraind om bij calamiteiten af te dalen via de buitenkant of in de windturbine. Op zee worden bij brand de aanwezige blusmiddelen in de windturbine en de blusser in de stand-by-boot gebruikt. Indien na een calamiteit zo spoedig mogelijk vervoer naar een ziekenhuis nodig is, wordt de Kustwacht ingeschakeld om het transport te verzorgen. De veiligheidsregio’s hebben geen rol bij calamiteiten bij windturbines op zee, omdat het grondgebied waar ze staan niet gemeentelijk is ingedeeld.
Het bericht “Duizenden agenten aan sufmakende pillen” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Duizenden agenten aan sufmakende pillen»?1
Ja.
Kent u het in het bericht genoemde onderzoek van de Politieacademie? Zo ja, wat is de inhoud van dat onderzoek en welke conclusie trekt u hier uit? Zo nee, wilt u zich dan daarvan op de hoogte stellen?
In het bericht wordt gerefereerd naar het onderzoek «PTSS bij de politie – een beter beeld. 16 jaar politiepoli, 1.000 gebruikers.» Tijdens het Algemeen Overleg op 26 juni jongstleden heb ik een aantal bevindingen van het onderzoek met uw Kamer gedeeld. Het betreft een dossieronderzoek naar 967 dossiers van politiemedewerkers die zich in de periode van 1995 tot en met 2012 bij de politiepoli van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam hebben gemeld met verschijnselen van PTSS. Uit het dossieronderzoek blijkt dat bij 566 politiemedewerkers de diagnose PTSS is vastgesteld. Van deze groep is na behandeling in 96 procent van de gevallen niet meer de diagnose PTSS vastgesteld. Wel had een gedeelte van deze groep last van restklachten als concentratieproblemen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat ongeveer een derde van de onderzochte medewerkers medicijnen gebruikte. Deze varieert van ontstekingsremmende pijnstillers, medicatie tegen suikerziekte, totantidepressiva.
Op basis van de gegevens uit het onderzoek concludeer ik dat het bericht de conclusies van het onderzoek onjuist weergeeft.
Is het waar dat ongeveer duizend agenten in Nederland werken onder invloed van medicijnen die concentratieverlies en sufheid veroorzaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit zorgwekkend is? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Zie antwoord vraag 2.
Levert het gebruik van medicijnen door politiemensen een serieus veiligheidsprobleem op? Zo ja, op welke manier en in welke mate? Wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Er zijn mij geen aanwijzingen bekend dat het gebruik van medicijnen een veiligheidsprobleem oplevert. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 2 en 3, gebruiken politiemedewerkers medicijnen voor een veelheid aan aandoeningen. Slechts een klein aantal van die medicijnen heeft dusdanige gevolgen, dat hierdoor de uitvoering van werkzaamheden negatief zou kunnen worden beïnvloed. Wanneer er sprake is van medicijngebruik wat de uitvoering van de werkzaamheden negatief kan beïnvloeden, is het de verantwoordelijkheid van de agent in kwestie en zijn/haar leidinggevende om met betrokkenheid van de bedrijfsarts te besluiten tot aangepaste werkzaamheden of, in het uiterste geval, tot ziekteverlof.
Als er inderdaad 1000 van de 55.000 politiemensen antidepressiva gebruiken, hoe verhoudt zich dat dan tot het gebruik van antidepressiva bij andere beroepsgroepen?
Uit recente cijfers van het GIP/College voor zorgverzekeringen 2013 (http://www.gipdatabank.nl/ ) blijkt dat ruim 900.000 Nederlanders een antidepressivum slikken. Hoe zich dat uitsplitst tussen beroepsgroepen en of het gebruik van antidepressiva wordt veroorzaakt door werkgerelateerde problemen is mij niet bekend.
Het medicijngebruik van iedere individuele Nederlander valt onder het medisch beroepsgeheim. Dat geldt ook voor politiemedewerkers. Het beroepsgeheim kan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals een vermoeden van kindermishandeling of ter voorkoming van een zeer ernstig strafbaar feit, opzij worden gezet.
Voor de reikwijdte van de zorg aan de medewerker maakt het de korpsleiding en mij ook niet uit of de problematiek al dan niet werkgebonden is: in voorkomende gevallen is het zaak zo snel mogelijk de best mogelijke zorg in te zetten voor de medewerker.
Weet u in hoeverre het gebruik van antidepressiva door politiemensen veroorzaakt wordt door problemen die politiemensen tijdens hun werk ondervinden? Zo ja, in hoeverre is dat het geval? Zo nee, waarom weet u dat niet en wat gaat u doen om hier wel inzicht in te krijgen?
Zie antwoord vraag 5.
Medicijngebruik bij de politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat veel politiemensen sufmakers slikken gedurende werktijd?1
In het bericht wordt gerefereerd aan het onderzoek «PTSS bij de politie – een beter beeld. 16 jaar politiepoli, 1.000 gebruikers.» Tijdens het Algemeen Overleg op 26 juni jongstleden heb ik een aantal bevindingen van het onderzoek met uw Kamer gedeeld. Het betreft een dossieronderzoek naar 967 dossiers van politiemedewerkers die zich in de periode van 1995 tot en met 2012 bij de politiepoli van het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam hebben gemeld met verschijnselen van PTSS. Uit het dossieronderzoek blijkt dat bij 566 politiemedewerkers de diagnose PTSS is vastgesteld. Van deze groep is na behandeling in 96 procent van de gevallen niet meer de diagnose PTSS vastgesteld. Wel had een gedeelte van deze groep last van restklachten als concentratieproblemen.
Uit het onderzoek blijkt verder dat ongeveer een derde van de onderzochte medewerkers medicijnen gebruikte. Dit varieert van ontstekingsremmende pijnstillers,medicatie tegen suikerziekte tot antidepressiva.
Op basis van de gegevens uit het onderzoek concludeer ik dat het bericht de conclusies van het onderzoek onjuist weergeeft.
In hoeverre heeft u goed zicht op medicijngebruik bij de politie? Klopt het dat zo’n 4000 agenten kampen met symptomen van een posttraumatische stress stoornis (PTSS) en dat 1000 agenten van die groep anti-depressivapillen en slaapmiddelen slikken?
Er zijn mij geen onderzoeken bekend waaruit blijkt dat 4.000 politiemedewerkers kampen met symptomen van PTSS en dat 1.000 daarvan anti-depressivapillen en slaapmiddelen slikken.
In reactie op de suggestie om meer (algemeen) zicht te bewerkstelligen en houden op medicijngebruik onder agenten is van belang te beseffen dat het medicijngebruik van iedere individuele Nederlander valt onder het medisch beroepsgeheim. Dat geldt ook voor politiemedewerkers. Het beroepsgeheim kan enkel in zeer uitzonderlijke gevallen, zoals een vermoeden van kindermishandeling of ter voorkoming van een zeer ernstig strafbaar feit, opzij worden gezet.
Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 1, gebruiken politiemedewerkers medicijnen voor een veelheid aan aandoeningen. Slechts een klein aantal van die medicijnen heeft dusdanige gevolgen, dat hierdoor de uitvoering van werkzaamheden negatief zou kunnen worden beïnvloed.
Wanneer er sprake is van medicijngebruik wat de uitvoering van de werkzaamheden negatief kan beïnvloeden, is het de verantwoordelijkheid van de agent in kwestie en zijn/haar leidinggevende om met betrokkenheid van de bedrijfsarts te besluiten tot aangepaste werkzaamheden of, in het uiterste geval, tot ziekteverlof.
Is bij de leiding op de werkvloer bekend welke agenten medicijnen slikken die van invloed kunnen zijn op de werkzaamheden? Zo ja, hoe wordt dit bijgehouden? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier beter zicht op komt?
Zie antwoord vraag 2.
Worden agenten die medicijnen slikken ingezet voor werkzaamheden waar dit een gevaar voor henzelf of omstanders kan opleveren, bijvoorbeeld in de nooddienst? Zo ja, waarom, welke risico’s brengt dit met zich mee en acht u dit acceptabel? Zo nee, waar worden deze agenten binnen de politie dan aan het werk gezet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat agenten met verschijnselen van PTSS snel geholpen moeten worden? Zo ja, hoe gaat u uw aanpak van PTSS versterken? Zo nee, waarom niet?
Met u ben ik van mening dat politiemedewerkers met verschijnselen van PTSS snel geholpen moeten worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden is er dan ook bijzondere aandacht voor de psychosociale gesteldheid van de politiemedewerkers. Hiervoor zijn in alle eenheden bedrijfsartsen en andere hulpverleners beschikbaar. Wanneer de bedrijfsarts bij een medewerker een PTSS vermoedt, wordt de medewerker doorverwezen naar gespecialiseerde behandelaars.
Daarnaast worden op dit moment maatregelen genomen in het kader van de versterking van de weerbaarheid en de Circulaire PTSS Politie.
Kunt u aangeven hoe het meldpunt PTSS momenteel functioneert? Hoeveel zaken heeft het nu in behandeling en hoeveel zaken wachten nog op behandeling?
Inmiddels zijn 40 zaken afgehandeld en worden 295 andere zaken voorgelegd aan de adviescommissie PTSS Politie. De commissie is in de afgelopen maanden bezig geweest met het maken van een protocol met daarin een beoordelingskader. Dit protocol is eind november jongstleden door het CGOP vastgesteld.
De politie-inzet bij voetbalwedstrijden |
|
Pia Dijkstra (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Wedstrijden Feyenoord vergen meeste politie-inzet»?1
Deelt u de mening dat de inzet van 281.552 manuren politie (circa 1.750 agenten) in het seizoen 2012–2013 hoog is? Hoe verhoudt dit zich tot de inzet van politie bij vergelijkbare evenementen?
Staat deze inzet van politiecapaciteit in verhouding tot andere lokale prioriteiten?
Welke preventieve maatregelen gaat u nemen waardoor de behoefte aan politie-inzet bij voetbalwedstrijden verder kan worden verlaagd?
De brandveiligheid van windmolens in Nederland |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Windmolens zijn in ons land onvoldoende beveiligd tegen brand»?1
Ja
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat de brandveiligheid van windmolens niet optimaal is? Op welke wijze kan de brandveiligheid van windmolens volgens u verbeterd worden?
De Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Inspectie SZW) is in opdracht van het Openbaar Ministerie een onderzoek gestart naar de brand in de windturbine in Ooltgensplaat. De Inspectie SZW werkt hierbij samen met het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) en de Politie (Forensische Opsporing). De Veiligheidsregio Rotterdam- Rijnmond stelt eveneens een onderzoek in. Dit onderzoek is met name gericht op de oorzaak en het verloop van de brand en op de repressieve mogelijkheden voor de brandweerinzet. Op basis van de uitkomsten van de onderzoeken zal worden bezien of de brandveiligheid van windmolens verbetering behoeft en zo ja op welke wijze dit gerealiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat het onderhoudspersoneel beter getraind moet worden over hoe om te gaan met noodsituaties? Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de trainingen te harmoniseren zodat voor windmolens op het land dezelfde regels gaan gelden als voor windmolens in de offshore industrie?
Krachtens de Arbowet gelden voor werknemers die werkzaamheden verrichten op of aan windmolens op land dezelfde eisen als voor windmolens in de offshore industrie.
De sector windenergie verplicht voor werkzaamheden aan installaties op windparken aan land en offshore een BHV-opleiding, een Redding op hoogte certificaat en een VCA certificaat.
De bovengenoemde onderzoeken kunnen bijdragen aan het verder verbeteren van de opleidingen en trainingen voor noodsituaties.
Wat is uw reactie op de stelling van experts dat bij het afgeven van vergunningen voor windmolens meer aandacht gegeven moet worden aan brandveiligheid? Welke regels gelden er momenteel voor het afgeven van vergunningen? Welke mogelijkheden ziet u om hierbij meer aandacht te geven aan brandveiligheid?
De veiligheid, waaronder ook de brandveiligheid, van een windmolen is geregeld in Europese productregelgeving. Voor het afgeven van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen gelden hierop geen aanvullende brandveiligheidsvoorschriften.
Voor het in werking hebben van windturbines, ongeacht of een omgevingsvergunning nodig is, gelden ten behoeve van het voorkomen van risico’s voor de omgeving en ongewone voorvallen de algemene eisen van het Activiteitenbesluit milieubeheer en de Activiteitenregeling milieubeheer. Windturbines moeten voldoen aan de veiligheidseisen opgenomen in NEN-EN-IEC 61400–2 en NVN 11400–0. In de NVN 11400–0 zijn eisen opgenomen aan de brandwerendheid van de windturbine. Ook kan de locatie van de turbine nabij andere activiteiten of installaties bepalend zijn voor de omgevingsrisico’s. Hierbij wordt opgemerkt dat in het kader van de ruimtelijke ordening rekening kan worden gehouden met de aard van een omgeving of gebied en het gewenste dan wel feitelijke gebruik daarvan.
De veiligheid van onderhoudspersoneel in geval van brand is geregeld op grond van de Arbowet.
Zoals gesteld in antwoord 2 zal op basis van de resultaten van de onderzoeken worden bezien of de brandveiligheid van windmolens verbetering behoeft en zo ja op welke wijze dit gerealiseerd zal worden.
Welke maatregelen heeft de sector zelf al opgenomen in de arbo-catalogus met betrekking tot brandveiligheid? Is dit volgens u voldoende? Zo nee, bent u bereid om hierover met de sector in overleg te treden?
De maatregelen die de sector zelf heeft genomen zijn opgenomen in de Arbocatalogus Windenergiebedrijven (www.windenergiebedrijven.dearbocatalogus.nl ). Hierin staan onder andere opleidingseisen, trainingseisen en richtlijnen voor werkprocedures.
Ook de sector is in afwachting van de onderzoeken van de Inspectie SZW en de Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond en zal zo nodig aanvullende maatregelen nemen. Dat zal in overleg gaan tussen de sector en de betrokken ministeries.
Bent u bereid om de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van het onderzoek van de brandweer van Rotterdam naar hoe de fatale afloop van de brand in Ooltgensplaat voorkomen had kunnen worden en van uw reactie op deze uitkomsten?
Ja
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het Algemeen overleg over arbeidsomstandigheden op 28 november 2013?
Ja
De berichten dode door brand in windmolen in Ooltgensplaat en tweede dode bij brand windmolen Ooltgensplaat |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Dode door brand in windmolen in Ooltgensplaat» en «Tweede dode bij brand windmolen Ooltgensplaat»?1 2
Ja
Klopt het dat het regionale brandweercorps niet voldoende was toegerust om een brand op deze hoogte te blussen, waardoor de brandweer uit Rotterdam te hulp moest schieten? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de meeste bestaande windturbines in Nederland, maar ook de nog geplande windturbines op land, voor het grootste gedeelte in gebieden (komen te) staan met een vergelijkbare brandweercapaciteit als die in Ooltgensplaat?
De regionale brandweer Rotterdam-Rijnmond (onderdeel van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond waar Ooltgensplaat deel van uitmaakt) geeft aan, in zijn algemeenheid voldoende toegerust te zijn om branden op hoogte te bestrijden.
De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond stelt een onderzoek in naar de brand van de windturbine in Ooltgensplaat. Dit onderzoek is met name gericht op de oorzaak en het verloop van de brand en op de repressieve mogelijkheden voor de brandweerinzet. Nadat de resultaten uit de onderzoeken bekend zijn kan een oordeel gegeven worden over de repressieve mogelijkheden van de brandweer bij windmolenbranden.
In hoeverre wordt er bij de afgifte van een omgevingsvergunning betreffende windturbines rekening gehouden met de hoogte waarop een turbinebrand kan plaatsvinden?
Hiermee houdt de gemeente bij de afgifte van een omgevingsvergunning rekening. De combinatie van een turbinebrand en de hoogte van een dergelijke brand kan risico’s voor de omgeving met zich meebrengen. Bijvoorbeeld door het omvallen van een turbine of een wiekbreuk als gevolg van een brand.
Zijn er in de betreffende veiligheidsregio’s calamiteitenplannen beschikbaar waarin rekening wordt gehouden met brand op (grote) hoogte in windturbines en het redden van eventueel aanwezige mensen? Zo neen, waarom niet?
De Veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond geeft aan dat deze calamiteitenplannen specifiek geënt op windturbines niet aanwezig zijn. De brandweer past de algemene instructies en middelen toe voor het werken op hoogte. Ook kan zij specialistische brandweerhoogtereddingsteams inzetten. Deze zijn op vier plaatsen in Nederland (waaronder Rotterdam) aanwezig en kunnen (als bijstand) in alle veiligheidsregio’s ingezet worden.
De realisatie van de doelstelling om te komen tot 5000 politievrijwilligers in 2015 |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carola Schouten (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraken over het aantal politievrijwilligers in het algemeen overleg over de vermeende opleidingsstop bij de politie op 21 maart 2013 en uw doelstelling om 5.000 politievrijwilligers te hebben in 2015?1
Ja.
Kunt u in aanvulling op de cijfers in het jaarverslag van de Nationale Politie 2012 (tabel 2.18) aangeven wat de in- en uitstroomcijfers zijn van executieve politievrijwilligers (vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak), niet-executieve politievrijwilligers (vrijwillige ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken) en volontairs in de jaren 2009–2012 en in de eerste helft van 2013?
In- en uitstroomcijfers voor vrijwilligers worden door de politie niet bijgehouden. De politie beschikt wel over cijfers van het totaal aantal executieve politievrijwilligers en niet- executieve politievrijwilligers.
Per 1 november 2013 heeft de politie 1.685 executieve politievrijwilligers (177 meer dan op 31 december 2012) en 1.575 niet executieve politievrijwilligers (143 meer dan op 31 december 2012).
Kunt u tevens aangeven hoeveel executieve politievrijwilligers, niet-executieve politievrijwilligers en volontairs er momenteel in de aanmeldings- en selectieprocedure zitten en naar verwachting nog in 2013 en 2014 in dienst zullen treden? Hoeveel executieve politievrijwilligers zitten op dit moment in de initiële opleiding? Is dit voldoende om de tussendoelen voor 2013 en 2014 te halen?
Samen met de politie richt ik mij op het einddoel van 5.000 eind 2015. De politie heeft momenteel 517 executieve vrijwilligers in de initiële opleiding (per 8 november 2013) en dit jaar starten in ieder geval nog 70 studenten. Voor 2014 wordt volop geworven voor executieve vrijwilligers. Per 11 november 2013 zaten er 366 personen in de selectieprocedure. Rekening houdend met het huidige selectieratio zullen er ongeveer 124 personen daadwerkelijk aangesteld worden.
Daarnaast zijn 84 sollicitaties binnengekomen van mensen die als niet-executieve vrijwilliger aan de slag willen. Tot hoeveel aanstellingen dit leidt, is moeilijk in te schatten omdat hierover geen landelijke, historische data zijn. Met de politievakorganisaties ben ik in overleg over de werving voor niet-executieve vrijwilligers.
De uitgewerkte visie van de politie op verdringing van betaalde arbeid door vrijwilligers bij de politie wordt begin volgend jaar in het overleg tussen de vakbonden, de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie besproken. Belangrijk daarin is vast te stellen voor welke functies en taken vrijwilligers worden ingezet.
Welke wervingsactiviteiten zijn inmiddels in gang gezet en welke wervingsactiviteiten worden er voorbereid om tot 5.000 executieve en niet-executieve politievrijwilligers te komen? Zijn deze activiteiten voldoende?
De wervingsactiviteiten voor de werving van beide categorieën vrijwilligers bestaan uit onder andere een speciale wervingssite voor vrijwilligers (www.wordpolitievrijwilliger.nl ), landelijke oriëntatievoorlichtingen en media-inzet (zoals bannering), adverteren in landelijke printmedia en outdoor advertising. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van freepublicity en politie-eigen kanalen en middelen.
Het voortzetten van de wervingsactiviteiten zoals hierboven beschreven zal leiden tot de realisatie van de doelstelling in 2015.
Waarom is het aantal executieve politievrijwilligers de laatste jaren stabiel rond de 1.500, terwijl het aantal volontairs wel is gegroeid van 961 op 31 december 2009 tot 1.432 op 31 december 2012?2
Met de toegenomen aandacht voor de waarde van burgerparticipatie is de laatste jaren zowel vanuit de politie als vanuit de samenleving meer belangstelling ontstaan voor een andere inzet van burgers als vrijwilliger. Naast de inzet op executieve taken kunnen en willen burgers vanuit een eigen betrokkenheid, deskundigheid en beroepsvaardigheden een prima ondersteunende bijdrage leveren aan de politietaak. Deze, meer vernieuwende kijk op burgerparticipatie, verklaart de groei van het aantal volontairs4.
Wat is de stand van zaken in het overleg tussen de vakbonden, de politie en het ministerie van Veiligheid en Justitie inzake de verdringing van niet-operationele sterkte door politievrijwilligers? Is de vacaturestop voor politievrijwilligers inmiddels opgeheven?3
Zie antwoord vraag 3.
Wat ziet u als een bruikbare toets om verdringende werkzaamheden door politievrijwilligers in het algemeen en door niet-executieve vrijwilligers en volontairs in het bijzonder mee te definiëren?
Het inzetten van politievrijwilligers mag niet leiden tot verdringing van arbeid. Dit is iets waar zowel ik als de politieorganisatie zich sterk voor maken. De politie organiseert de inzet van vrijwilligers zodanig dat waar de inzet van vrijwilligers zou wegvallen, de kritische bedrijfsprocessen van de politie doorgang kunnen vinden.
Er is altijd meer vraag naar politiezorg dan aanbod. Iedere vrijwilliger die wordt ingezet, betekent een hoger aanbod aan politiezorg. Ook specifieke expertise van vrijwilligers kan zeer welkom zijn. Vandaar dat vrijwilligers goed ingezet kunnen worden zonder dat dit ten koste van de betaalde banen gaat.
Klopt het dat de korpsdirectie recent heeft besloten het richtsnoer4 voor de getalsmatige verhouding tussen executieve politievrijwilligers versus niet-executieve politievrijwilligers en volontairs van 3:2 om te draaien tot 2:3? Wat is de achtergrond van dit besluit? Vindt u dit wenselijk mede in het licht van de discussie over verdringing en de behoefte aan meer blauw op straat en wat gaat u hiertegen doen?
Het is wenselijk dat die verhoudingen zijn afgestemd op de taken die vrijwilligers bij de politie kunnen en willen vervullen. De politie heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid. Ik richt mij op het behalen van de doelstelling: 5.000 politievrijwilligers in 2015.
Zijn alle volontairs inmiddels overgegaan op een ambtelijke aanstelling (niet-executieve politievrijwilliger), nu met dat doel een voorziening is gecreëerd in de Politiewet 2012?5 Zo nee, wat is de reden dat dit proces nog niet is voltooid? Wanneer verwacht u dat dit alsnog het geval zal zijn?
Op dit moment worden landelijk beleid en een eenduidige rechtspositie ontwikkeld voor alle vrijwilligers bij de politie. Zodra dit gereed en afgestemd is met de politievakorganisaties, zullen vrijwilligers de aanstelling volgen die voor hen van toepassing is. Dit zal naar verwachting in de loop van 2014 gebeuren.
Deelt u de mening dat niet-executieve vrijwillige politieambtenaren die met een gedeeltelijke politietaak zijn belast zo nodig over buitengewone opsporingsbevoegdheid moeten kunnen beschikken? Zo nee, waarom wijkt uw standpunt af van die van uw ambtsvoorganger?6
Ja, ik deel de mening dat vrijwillige politieambtenaren die met een gedeeltelijke politietaak zijn belast zo nodig over opsporingsbevoegdheid moeten kunnen beschikken nadat de bijbehorende opleiding is gevolgd.
Het standpunt van mijn ambtsvoorganger had betrekking op de volontair. Dit type vrijwilliger is geen ambtenaar en kan daarom op grond van de regelgeving niet bekleed worden met buitengewone opsporingsbevoegdheden. De vrijwillige ambtenaar aangesteld voor technische en administratieve taken is de vrijwillige evenknie van de ambtenaar aangesteld voor technische en administratieve taken. Voor deze categorie geldt dat zij bekleed kunnen worden met buitengewone opsporingsbevoegdheid. In principe zou dit voor de vrijwilliger ook mogelijk moeten zijn indien de behoefte hiertoe is aangetoond
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van de cao-afspraken betreffende de politievrijwilligers?7 Wanneer verwacht u dat de doorgroeimogelijkheden in het politievak voor vrijwilligers, met name de aanpassing van de procedure Erkenning verworden competenties (EVC) en de ontwikkeling van verkorte opleidingen naar hogere niveaus, gerealiseerd is? Worden gewezen politiemedewerkers al standaard voorgelicht over de mogelijkheden om executief of niet-executief politievrijwilliger te worden?
Samen met de politie ontwikkelen we uniform beleid met betrekking tot rechtspositie en de inzet van vrijwilligers. Naar verwachting zullen in 2014 de eerste stappen genomen worden om de CAO afspraken te implementeren.
Ik heb aan de Politieonderwijsraad gevraagd om mij te adviseren over doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers, dit advies komt naar verwachting in het voorjaarsadvies 2014. De politie en Politieacademie spannen zich in om doorstroomonderwijs, als aanvulling op de bestaande basisopleiding in 2014 te realiseren inclusief aanpassing van de EVC-procedure.
De mogelijkheid voor gewezen politiemedewerkers om als politievrijwilligers te worden ingezet is in alle eenheden aanwezig. Er is nog geen standaard voorlichtingsactiviteit ontwikkeld voor gewezen politiemedewerkers. Dit zal echter wel worden gerealiseerd in 2014.
Bent u er ermee bekend dat mensen die een WW-uitkering ontvangen zich van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) niet een aantal uren per week in mogen zetten als politievrijwilliger?8
Mensen die naast hun reguliere baan reeds politievrijwilliger waren en vervolgens werkloos worden, kunnen zonder consequenties voor de WW-uitkering politievrijwilliger blijven als de omvang (het aantal uren) gelijk blijft. Pas op het moment dat zij zich voor meer uren als politievrijwilliger in willen zetten dan vóór hun werkloosheid het geval was, kan dit gevolgen hebben voor de WW-uitkering. Dit geldt ook voor mensen die willen starten als politievrijwilliger op het moment zij al een WW-uitkering ontvangen. Ik ben ermee bekend dat het UWV in die gevallen aan de hand van de wet, geldende jurisprudentie en haar richtlijnen afweegt of werkzaamheden als politievrijwilliger gevolgen hebben voor de WW-uitkering. UWV verbiedt hiermee niet het uitvoeren van activiteiten als politievrijwilliger, maar de uitkomst kan zijn dat de WW-uitkering wordt gekort met het aantal extra uren dat iemand als politievrijwilliger actief is.
Bent u bekend met de uitzonderingen op de begrippen «dienstbetrekking» of «werknemer» die in diverse sociale zekerheidswetten worden gemaakt voor de dienstbetrekking van de vrijwillige ambtenaren van politie en brandweervrijwilligers (o.a. artikel 6 Werkloosheidswet, artikel 6 Ziektewet, artikel 8 Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)? Zo ja, hoe kan het dat deze vrijwilligers in de praktijk alsnog worden beperkt in hun mogelijkheden om een paar uur per week vrijwilligerswerk te verrichten? Vindt u deze beperkingen bevorderlijk voor de veiligheid? Wat gaat u doen om deze beperkingen weg te nemen?
Ja, ik ben bekend met de uitzonderingen op deze begrippen.
Artikel 6 WW ziet op de beperking van het begrip dienstbetrekking als gevolg waarvan de politievrijwilliger of brandweervrijwilliger niet verzekerd is voor de WW. Uit dit werk kan dus geen recht op WW ontstaan. Dat zegt verder niets over de gevolgen die dit vrijwilligerswerk als politiebeambte of bij de brandweer heeft voor een recht op WW uit een verzekerde dienstbetrekking. Dat volgt uit artikel 8 WW, waarin is bepaald dat een lopende uitkering eindigt voor het aantal uur waarin iemand niet-verzekerde arbeid verricht.
Een WW-gerechtigde mag traditioneel vrijwilligerswerk verrichten. Dit kan met behoud van een WW-uitkering. Het is echter niet mogelijk dat WW-gerechtigden met behoud van uitkering productieve arbeid – waarvoor in het normaal economisch verkeer een beloning wordt gegeven dan wel daarvoor mag worden verwacht – gaan verrichten onder het label van vrijwilligerswerk. Dit kan een snelle terugkeer naar een reguliere baan belemmeren. Als een WW-gerechtigde regulier betaalde arbeid gaat verrichten, dan worden de gewerkte uren in mindering gebracht op zijn uitkering. Dat geldt ook als iemand niet-betaalde uren gaat werken die normaal gesproken wel betaald behoren te worden. Die uren worden dan in mindering gebracht op de uitkering.
Anders ligt dit als het gaat om het zogenoemde «traditionele vrijwilligerswerk». Dit zijn onverplichte activiteiten binnen een organisatie die een ideële doelstelling heeft of een maatschappelijk nut nastreeft, welke activiteiten doorgaans een aanvullend karakter hebben op bestaande maatschappelijke voorzieningen. Deze organisatie is overwegend afhankelijk van de inzet van onbetaalde medewerkers. De te verrichten activiteiten worden niet beloond en worden normaal gesproken niet door betaalde werknemers verricht. De niet-betaalde werkzaamheden gelden in het maatschappelijk verkeer niet als activiteiten waarvoor beloning mag worden verwacht.
Aangezien mijn uitgangspunt, alsook van de politie, is dat het inzetten van politievrijwilligers niet mag leiden tot verdringing van arbeid, zie ik bovenstaande regelingen niet als beperkend.
Bent u van mening dat de uurvergoeding van executieve politievrijwilligers een «zuivere onkostenvergoeding» is?9 Zo ja, waarom behandelt de Belastingdienst deze zuivere onkostenvergoeding dan als loon waarover inkomstenbelasting moet worden betaald?
Ja, ik ben van mening dat dit een zuivere onkostenvergoeding is. De hoogte van de uurvergoeding van politievrijwilligers is het resultaat van overleg met vakbonden en is vastgelegd in de regeling vergoeding vrijwillige politie. De fiscus beoordeelt deze vergoeding als bovenmatig, omdat de hoogte van de vergoeding boven € 4,50 per uur uitkomt, wat als maximum voor onbelaste onkostenvergoeding in 2013 geldt. Derhalve komt de uurvergoeding onder het regime van de inkomstenbelasting terecht.
Klopt het dat executieve politievrijwilligers die over een geldig certificaat en over voldoende ervaring beschikken desondanks niet kunnen optreden als hulpofficier van justitie of «aangewezen ambtenaar» in de zin van artikel 163, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, omdat zij niet benoemd zijn in een loonschaal zoals vereist volgens de Regeling hulpofficieren van justitie 2008? Zijn er desondanks momenteel executieve politievrijwilligers die optreden als hulpofficier van justitie of «aangewezen ambtenaar»?
Ja, dat klopt. Uit inventarisatie blijkt dat één vrijwilliger als hulpofficier van justitie taken uitvoert. Deze politievrijwilliger en tevens ex-politiemedewerker is in 2011 op grond van het toenmalige Besluit Taken Vrijwillig Ambtenaren van Politie en met instemming van het bevoegd gezag, aangesteld als hulpofficier van justitie.
Deelt u de mening dat executieve en niet-executieve politievrijwilligers, wanneer zij dezelfde of een gelijkwaardige opleiding of ervaring hebben, in dezelfde situaties over dezelfde bevoegdheden moeten kunnen beschikken en met dezelfde taken belast moeten kunnen worden als hun beroepscollega's? Zo ja, gaat u regelgeving die hieraan in de weg staat aanpassen?
Ik deel deze mening voor zover deze betrekking heeft op niet-executieve politievrijwilligers en executieve politievrijwilligers tot en met de rang van commissaris. Uiteraard moet er sprake zijn van een behoefte voor inzet op taken en blijven de uitgangspunten met betrekking tot verdringing van arbeid van toepassing.
Het rapport van Amnesty International over etnisch profileren door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport: «Proactief politieoptreden vormt risico voor mensenrechten: Etnisch profileren onderkennen en aanpakken» van Amnesty International?1 Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over dit onderwerp inzake de aanhouding van Marokkaanse jongens in Amersfoort en over het geweld dat de Haagse politie zou gebruiken tegen buitenlanders?2 3
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport. Zoals ik inmiddels in mijn brief van 14 november jl. heb aangegeven (Kamerstuk 29 628, nr. 423), heeft Amnesty International een belangrijk rapport uitgebracht en een grote bijdrage geleverd aan de discussie over etnisch profileren bij proactief politiewerk.
Met de politie neem ik dit rapport uiterst serieus. Het rapport vormt een literatuurstudie van eerder onderzoek op dit terrein. Dit rapport en de onderliggende onderzoeksrapporten op dit thema wijzen erop dat etnisch profileren door de politie voorkomt. Dat is ernstig en we moeten voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze.
Stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland is niet aangetoond. Ik noem de onderzoeksrapporten van ECRI (Europese Commissie tegen Racisme en Intolerantie), FRA (EU Grondrechtenagentschap), Justice Initiative, het onderzoek in de eenheid Amsterdam, onderzoek van Politie en Wetenschap en de universiteit Twente (2011) en onderzoek naar de beoordelingsruimte van en grenzen aan identiteitscontrole en preventief fouilleren.
Momenteel voert de universiteit van Leiden met medewerking van het gezag onderzoek uit in Den Haag. In het voorjaar van 2014 zullen de uitkomsten beschikbaar zijn.
Ik treed in overleg met de lokale driehoeken van Amsterdam en Den Haag en zal de onderzoeksresultaten alsmede de (genomen) maatregelen betrekken in een vervolgbrief over etnisch profileren die ik in het voorjaar zend om de Kamer nader te informeren. In deze brief zal ik ook aangeven of ik aanvullend onderzoek nodig acht.
Deelt u de mening dat Amnesty International de bestaande onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen in het politiewerk goed geanalyseerd heeft? Zo nee, op welke punten deelt u deze analyse niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kent u meer onderzoeken over het gebruik van etnische vooroordelen door de politie en welk beeld laten deze onderzoeken zien? Zo ja, welke onderzoeken zijn dat?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van Amnesty International dat er behoefte is aan meer onderzoek naar het bestaan van etnische voorkeuren en discriminerend gedrag bij de politie? Zo ja, hoe gaat u dit uitvoeren?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat er bij de politie geen ruimte is voor discriminatie? Zo ja, wat gebeurt er om discriminatie te voorkomen en hoe wordt er gereageerd op geconstateerd discriminerend gedrag?
Ja die mening deel ik. Binnen de politie is voortdurend aandacht voor optreden op basis van objectieve criteria. Om discriminatie bij proactief politiewerk te voorkomen is een aantal maatregelen genomen. Zo is in de basisopleiding van de politie de module Multicultureel Vakmanschap voor iedereen verplicht. Daarnaast zijn er specifieke trainingen en themabijeenkomsten, zoals een studiemiddag van de politie in samenwerking met de Anne Frankstichting. Ook in het dagelijks werk wordt er uitvoerig aandacht aan besteed.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp blijven op een zorgvuldige werkwijze. Ik zal samen met de politie onder andere in gesprek gaan met Amnesty International over hun ideeën daarvoor.
Wanneer strafrechtelijk verwijtbare discriminatie wordt vastgesteld kan het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaan. Daarnaast kunnen door het bevoegd gezag tegen betrokkene disciplinaire straffen of maatregelen genomen worden. In het uiterste geval kan het tot ontslag leiden.
Hoeveel klachten worden er ingediend bij de politie en antidiscriminatiebureaus over discriminatie bij het uitoefenen van politietaken? Als dit niet bekend is, bent u dan bereid de registratie van deze klachten te veranderen zodat de omvang van dit probleem duidelijk wordt?
In 2012 zijn door de gemeentelijke anti-discriminatievoorzieningen in totaal 260 klachten en meldingen over discriminatie door politie/OM/vreemdelingendienst geregistreerd. Dat is 4,6% van het totaal aantal klachten en meldingen bij deze voorzieningen. In 2012 zijn er bij de eenheden 54 klachten afgehandeld met discriminatie als klachtelement.
Deelt u de mening dat, als burgers vinden dat de politie klachten over discriminatie niet serieus neemt, daardoor de meldingsbereidheid van deze klachten te laag blijft en er daardoor een verkeerd beeld ontstaat over de aard en omvang van dit probleem? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat deze meldingsbereidheid wordt vergroot? Hoe gaat u ervoor zorgen dat de politie burgers actief laat merken dat klachten serieus genomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het belangrijk is dat burgers klachten over discriminatie door de politie melden bij de politie. Er is geen campagne die zich richt op verhogen meldingen over discriminatie door politie. Discriminatie is het delict waarop de politie optreedt; of het nu burgers onderling, rechts-extremistische organisaties of door politiemensen is.
Acht u het denkbaar dat, als burgers bij een andere instantie dan de (lokale) politie aangifte kunnen doen van discriminatie door de politie, de aangiftebereidheid omhoog gaat? Zo ja, aan welke instantie denkt u? Zo nee, waarom niet?
Een situatie of klacht waarbij sprake is van discriminatie kan worden voorgelegd aan verschillende instanties. Zo kan een melding mondeling dan wel schriftelijk en ook anoniem worden gedaan bij het regionale antidiscriminatiebureau.
Aangifte doen kan bij de politie en bij het Openbaar Ministerie. Zonder aangifte kan de politie geen opsporing starten. Alleen dan kan het leiden tot strafvervolging van degene die discrimineert.
Deelt u de mening dat het voor de effectiviteit van en het vertrouwen in de politie van essentieel belang is dat er zo gericht mogelijk op signalen van strafbare feiten in plaats van op uiterlijke kenmerken gecontroleerd wordt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat goedwillende burgers niet op basis van vooroordelen door de politie lastig gevallen worden? Zo nee, waarom niet?
Het tegengaan van controleren op uitsluitend uiterlijke kenmerken is van essentieel belang voor de effectiviteit en legitimiteit van een ieders vertrouwen in de politie.
Naast gericht optreden naar aanleiding van een strafbaar feit, vraagt de veiligheid in Nederland ook om proactief politieoptreden. Van de politie wordt – ook door de samenleving – verwacht dat zij door proactief en informatie gestuurd optreden, probeert criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen.
Proactief politieoptreden op basis van een daderprofiel en/of objectieve criteria is toegestaan. Dan wordt opgetreden aan de hand van een combinatie van bepaalde selectiecriteria, zoals eigenschappen, gedragingen of kenmerken van personen (zoals onder meer leeftijd, kledingstijl, werkwijze). Goedwillende burgers kunnen hierbij – ook zonder gebruik van vooroordelen – geconfronteerd worden met controles.
Met de politie vind ik het van belang dat we voortdurend scherp zijn op een zorgvuldige werkwijze en open staan maatregelen voor verbeteringen, zie hiervoor mijn antwoord bij vraag 5.
Deelt u de overtuiging dat politiemensen die hun wijk kennen, het gedrag van de bewoners kunnen duiden en de taal van die bewoners spreken, effectiever zijn in het aanpakken van overlast en criminaliteit in die wijk? Zo ja, wat doet u er aan om, mede in het kader van de reorganisatie, aan alle basisteams politiemensen met deze capaciteiten toe te voegen of waar ze al zijn ten minste te laten houden? Zo nee, waarom deelt u deze overtuiging niet?
De politie hanteert in het HRM-beleid kwalitatieve doelstellingen waarbij diversiteit in de teams van groot belang is. Diversiteit is een structureel onderdeel van het politievakmanschap. Bewustzijn van verschillen en ervoor zorgen dat diversiteit binnen de politieorganisatie aanwezig is vraagt permanente aandacht.
De politie investeert in opleiding en toerusting van politiemensen om goed om te kunnen gaan met de steeds veranderende samenleving. En daar waar deskundigheid wat betreft culturen, leefstijlen en talen nodig is kan bovendien beroep worden gedaan op verschillende politienetwerken die over de kennis en de kunde beschikken.