Het bericht dat steeds meer agenten kampen met schulden |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat steeds meer agenten met schulden kampen?1
Ik vind het, vanuit de mogelijke risico's die dat met zich mee kan brengen voor de uitvoering van de politietaak, onwenselijk als politieagenten problematische schulden hebben. De politie helpt medewerkers daarom bij het voorkomen en oplossen van problematische schulden. In mijn antwoorden op onderstaande vragen ga ik hier verder op in.
Kunt u een overzicht vanaf 2005 verstrekken van het aantal agenten dat jaarlijks in de schulden terecht komt? Hoe vaak is daarbij sprake van loonbeslag?
Een dergelijk overzicht kan ik niet verstrekken aangezien deze cijfers niet beschikbaar zijn. Uit een recente analyse van loonbeslagen blijkt dat het aantal loonbeslagen op circa 600 medewerkers ligt.
Kunt u aangeven hoe de procedures geregeld zijn rondom het melden van schulden door agenten? Is deze hetzelfde voor de gehele nationale politie?
In het nieuwe beleidskader schuldhulpverlening voor de nationale politie, dat begin dit jaar in werking is getreden, is het melden van en de hulpverlening rondom problematische schulden geüniformeerd. Belangrijk hierin is de toegenomen inzet op preventie door goede voorlichting en het stimuleren van openheid en bespreekbaarheid van schuldproblemen. Voorts is de medewerker met problemen primair zelf verantwoordelijk, zowel voor het melden als voor de oplossing. De hulpstructuur start bij de leidinggevende van de medewerker. De Nationale Politie ondersteunt de medewerker en wijst de weg naar gekwalificeerde hulpverlening. Daarbij wordt uitsluitend gewerkt met organisaties die zijn aangesloten bij de Nederlandse vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren.
Herkent u het beeld dat politieagenten zeer terughoudend zijn met het melden van schulden omdat dit consequenties kan hebben voor hun loopbaan en zelfs kan leiden tot ontslag?
Nee, dit beeld herken ik niet. De organisatie spant zich in om vroegtijdig signalen van financiële problemen op te pikken. Te denken valt aan signalen als een verzoek tot het eerder uitbetalen van vakantiegeld of het willen maken van meer overuren. Bij financiële problemen wordt samen met de medewerker gezocht naar oplossingen onder andere om loonbeslag te voorkomen. In geval van loonbeslag worden er afspraken gemaakt met de medewerker over het oplossen van deze problematiek. Ontslag is slechts een uiterste maatregel.
Is het waar dat het in sommige politieregio’s praktijk is dat agenten ontslagen worden bij een tweede loonbeslag? Kunt u aangeven waar en hoe vaak dit is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat agenten zich te allen tijden vrij moeten voelen schulden te melden? Deelt u voorts de mening dat zij daarnaast op alle noodzakelijke ondersteuning moeten kunnen rekenen vanuit de politieorganisatie?
Ja, die mening deel ik. Het beleid en de communicatie daarover is erop gericht om medewerkers voldoende mogelijkheden en ruimte te bieden om vrijuit te kunnen spreken in het geval van financiële problemen. Voorts zijn leidinggevenden toegerust om signalen bij van financiële problemen te herkennen, hierover in gesprek te gaan of te verwijzen naar de juiste instanties. Daarnaast zullen op korte termijn de huidige 16 regionale sociale fondsen samengaan in een landelijke stichting Sociaal Fonds Politie. Dit fonds wordt toegankelijk voor alle medewerkers die in financiële problemen zijn gekomen.
Kunt u een overzicht verstrekken van het aantal agenten dat naast het werk bij de politie een bijbaan heeft? Kan het hebben van een bijbaan volgens u een risico vormen voor de kwaliteit van het politiewerk, bijvoorbeeld door oververmoeidheid?
Ik kan u een dergelijk overzicht niet verstrekken omdat het hebben van een bijbaan niet standaard wordt vastgelegd. Het besluit algemene rechtspositie politie verplicht politiemedewerkers melding te maken van die nevenwerkzaamheden die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling, kunnen raken. Het is politiemedewerkers niet toegestaan nevenwerkzaamheden te verrichten waardoor de goede vervulling van hun functie in gevaar komt.
Deelt u de mening dat politieagenten dusdanig voor hun belangrijke werk moeten worden betaald dat zij niet in de schulden terecht komen? Vindt u in dat perspectief dat de jarenlange nullijn moet worden losgelaten?
De politie heeft een belangrijke taak in de bescherming van de maatschappelijke veiligheid en in de handhaving van de rechtsorde in Nederland. Ik heb grote waardering voor het politievak. Politiemedewerkers verdienen dan ook een passende beloning voor hun belangrijke werk te krijgen. Ik ben van mening dat er sprake is van een dergelijke passende beloning en dat politiemedewerkers in het algemeen een dusdanig inkomen hebben zij niet in de schulden hoeven te komen.
De Uitbesteding van de SAR-taken vanwege 'vliegende Fyra' voor Defensie |
|
Raymond Knops (CDA) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat u de komende vijf jaar stopt met het uitvoeren van maritieme zoek- en reddingsacties met helikopters?1
Ja.
Klopt het dat de reden voor deze uitbesteding de vertraagde levering van de NH-90 is, die te snel roest en slijt?
De uitbesteding liep al. Tijdens de introductieperiode van de NH-90 staat namelijk ook de uitvoering van de Search and Rescue (SAR) taken met helikopters van Defensie onder druk. Om die reden heeft Defensie al eerder besloten tot de tijdelijke uitbesteding van de SAR-taken gedurende de nachtelijke uren. Overleg met het beleidsverantwoordelijke Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. De ingehuurde helikopters worden beschikbaar gesteld aan de Kustwacht, die operationeel verantwoordelijk is voor de SAR op de Noordzee en in de ruime binnenwateren.
Herinnert u zich de waarschuwing tijdens het Algemeen overleg Materieel op 13 maart 2013, dat de NH-90 een «vliegende Fyra» voor Defensie dreigt te worden? In hoeverre komt dit nu uit?
In het desbetreffende algemeen overleg heb ik te kennen gegeven dat deze vergelijking niet opgaat. Hierbij heb ik aan de Kamer gemeld dat Defensie wordt geconfronteerd met grote problemen, maar dat zowel de inzet van de NH-90 helikopter tijdens de antipiraterijmissie voor de kust van Somalië als die in het Caribisch gebied succesvol was. De problemen bij de NH-90 hebben voor een belangrijk deel te maken met de kinderziekten van een wapensysteem in ontwikkeling, zoals bijvoorbeeld ook te zien is bij de CV-90. Ook de introductie van de Lynx-helikopter ging destijds niet vanzelf. Ik heb u daarover geïnformeerd in mijn brief van 27 juni jl. over de voortgang van het NH-90 project.
Klopt het dat de Kamer over de uitbesteding van de SAR-taken niet geïnformeerd is? Waarom verwijst uw woordvoerder naar het ministerie van Infrastructuur en Milieu en vindt u kennelijk dat hier geen pro-actieve informatieplicht van u naar de Kamer geldt?
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is beleidsverantwoordelijk voor SAR. De taken zijn operationeel belegd bij de Kustwacht. De ingehuurde helikopters worden ter beschikking gesteld aan de Kustwacht. De SAR-taken zelf worden dus niet uitbesteed. Het SAR-beleid is beschreven in de Nota Maritieme en Aeronautische Noodhulp, die in 2010 is aangeboden aan de Kamer. Daarin zijn ook de ambities voor de uitbreiding van de SAR-normen opgenomen. Het betreft hier de uitvoering van staand beleid.
Herinnert u zich uw antwoord op de suggestie om de SAR-taken uit te besteden, namelijk dat deze taken door de NH-90 uitgevoerd zouden gaan worden vanaf 2014 en dat uitbesteding voor u geen besparingen op zou leveren?2
Ja. Overleg met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft er begin dit jaar echter toe geleid dat de inzet van helikopters voor SAR-taken de komende jaren het beste kan worden uitbesteed, dat wil zeggen zolang de NH-90 nog niet volledig is geïntroduceerd. Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 6.
Heeft u een draai gemaakt als het gaat om de uitbesteding van de SAR-taken?
Nee. SAR is een integraal onderdeel van het takenpakket van de maritieme helikopters. Het is dan ook mijn intentie om deze taken uiteindelijk te laten uitvoeren door de NH-90.
Waarom is bij de aanbesteding voor de civiele uitvoering van de SAR-taken gekozen voor een termijn van vijf jaar? Moet hieruit worden afgeleid dat de problemen met de invoering van de NH-90 zich over eenzelfde periode uitstrekken?
Ervaringen met het afsluiten van (helikopter) inhuurcontracten tonen aan dat de prijs per jaar afneemt, naarmate de duur van een contract langer wordt. Door de vertraging van de introductie van de NH-90 kwam het beschikbare aantal vlieguren onder druk komt te staan. Deze factoren pleiten ervoor een contract af te sluiten voor de duur van tenminste vijf jaar. Daarbij wordt de mogelijkheid opengehouden het bestaande contract te verlengen aan het einde van de contracttermijn. Het betreft een optie voor maximaal twee keer een verlenging van een jaar.
Is uw besluit om de SAR-taken uit te besteden ingegeven door bezuinigingen?
Nee. Het besluit is ingegeven door de vertraging van de introductie van de NH-90.
Bent u bereid de Kamer met de grootst mogelijke spoed, nog vóór het zomerreces, te informeren over de NH-90-problematiek?
Ja.
Het bericht “Man rent geboeid weg uit politieauto” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Man rent geboeid weg uit politieauto» en klopt hetgeen hierin vermeld wordt?1
Ik ben bekend met het bericht. De bevolen gijzeling van de arrestant was op basis van een zogeheten Mulder-feit, een verkeersgedraging. Het is niet bekend hoe de geboeide arrestant uit de politieauto heeft weten te ontsnappen, aangezien dit niet door de betrokken politiefunctionarissen zelf, noch (voor zover bekend) door iemand anders is waargenomen.
Hoe is het mogelijk dat een geboeide arrestant alsnog de benen heeft kunnen nemen uit een politieauto?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer over deze ontsnapping en de achtergrond van deze arrestant te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid de Kamer inzage te geven in zowel het daadwerkelijk aantal ontvluchtingen van gedetineerden en arrestanten als het aantal pogingen hiertoe van gedetineerden en arrestanten vanaf september 2013 tot heden? Zo nee, waarom niet?
In de periode september 2013 tot en met april 2014 hebben in totaal acht justitiabelen een poging gedaan zich tijdens transport te onttrekken. In deze periode is één justitiabele ontvlucht.
Cijfers over het aantal ontvluchtingen en het aantal pogingen hiertoe van arrestanten zijn niet beschikbaar, omdat dit niet als zodanig wordt geregistreerd.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de broekstok standaard wordt gebruikt om uit te sluiten dat gedetineerden en arrestanten tijdens transport de benen kunnen nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige beleid rondom de toepassing van vrijheidsbeperkende middelen voor justitiabelen, zoals de broekstok, volstaat. Op basis van een individuele inschatting, voorafgaand aan het transport, wordt bepaald of het toepassen van een vrijheidsbeperkend middel noodzakelijk is. Hierbij wordt rekening gehouden met de kenmerken van de persoon (onder andere gedrag en eerdere incidenten), alsmede de omstandigheden van het transport (zo is transport naar een ziekenhuis risicovoller dan naar een Rechtbank). De transportbegeleiders van de Dienst Vervoer en Ondersteuning hebben daarnaast de bevoegdheid om vrijheidsbeperkende middelen in te zetten gedurende het transport, indien dat naar hun oordeel op dat moment noodzakelijk is. Zij zijn goed in staat om per justitiabele een adequate afweging te maken.
Bij de aanhouding en het transport van arrestanten volstaat het gebruik van handboeien – of eventueel tie-wraps – conform de Ambtsinstructie en het Besluit bewapening en uitrusting politie in nagenoeg alle gevallen als vrijheidsbeperkend middel.
Deelt u de mening dat, zolang u het boeibeleid niet aanscherpt maar verder verslapt, u persoonlijk verantwoordelijk bent voor iedere ontsnapping en de mogelijke schade en slachtoffers die iedere ontsnapping met zich meebrengt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de kosten van de opsporing te verhalen op deze arrestant? Zo nee, waarom niet?
Omdat de handhaving van de openbare orde en veiligheid en opsporing tot de kerntaken van de overheid worden gerekend, ben ik van mening dat dergelijke kosten door de overheid moeten worden gedragen.
De werving, de rechtspositie en de bevoegdheden van politievrijwilligers |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over de rechtsgronden voor bewapening1 en de realisatie van de doelstelling te komen tot 5.000 vrijwillige ambtenaren van politie in 2015?2
Ja.
Als de politie geen in- en uitstroomcijfers bijhoudt, hoe weet u dan hoeveel mensen u jaarlijks moet werven teneinde het aantal vrijwillige ambtenaren van politie (hierna: politievrijwilligers) in 2015 op 10% van de beroepsformatie uit te laten komen? Hoeveel politievrijwilligers verwacht u na 2015 jaarlijks te moeten werven om aan deze 10% norm te blijven voldoen? Gaat u alsnog de in- en uitstroomcijfers van politievrijwilligers bijhouden?
De politie richt zich in eerste instantie op het behalen van de doelstelling van 5.000 vrijwilligers ultimo 2016. Instroomcijfers en uitstroomcijfers voor vrijwilligers worden door de politie tot op heden niet bijgehouden. Wel beschikt de politie over cijfers van het totaal aantal politievrijwilligers. Aan de hand hiervan kan de politie bepalen hoeveel er nog geworven moeten worden.
Het is nu nog niet bekend hoeveel politievrijwilligers na 2015 jaarlijks geworven moeten worden om aan de 10% norm te blijven voldoen. De politie zal per 2015 alle vrijwilligers in de personeelsadministratie opgenomen hebben, waardoor vanaf 2015 in- en uitstroomcijfers bekend zijn.
Hoe worden de prestaties van het vrijwilligersmanagement bij de politie gemeten? Kunt u deze prestatiecijfers voortaan opnemen in het jaarverslag van de politie?
Het vrijwilligersmanagement richt zich in deze fase eerst en vooral op het behalen van de doelstelling van 5.000 vrijwilligers ultimo 2016. Over de voortgang daarvan zal ik u informeren via het jaarverslag van de politie.
Waarom heeft u eerst de verhouding tussen het aantal executieve politievrijwilligers en het aantal niet-executieve politievrijwilligers vastgesteld op 3 staat tot 23 terwijl u nu stelt dat de politie hierin een eigen verantwoordelijkheid heeft?4
De verhouding 3:2 heb ik destijds vastgesteld in lijn met de toen bestaande verhouding tussen executieve en niet-executieve vrijwilligers. Sindsdien is zowel vanuit de politie als vanuit de samenleving meer belangstelling ontstaan voor een andere inzet als vrijwilliger. Naast een inzet op executieve taken kunnen vrijwilligers ook een goede ondersteunende bijdrage leveren aan de politietaak. Daarnaast heeft de politie geconstateerd, nu het landelijk vrijwilligersbeleid gestalte krijgt, meer behoefte te hebben aan niet-executieve vrijwilligers dan in de Rijksbegroting was aangegeven. Vandaar dat ik heb ingestemd met de verhouding 2 staat tot 3.
Waarom heeft u wel een verantwoordelijkheid in het vaststellen van het aantal executieve en niet-executieve beroepsmatige ambtenaren van politie5 en geen verantwoordelijkheid in het vaststellen van het aantal executieve en niet-executieve vrijwillige ambtenaren van politie?
Dit onderscheid herken ik niet als zodanig. Ik wijs u tevens op mijn beantwoording van de vragen 4 en 6. Ook het beoogde aantal vrijwilligers wordt met andere woorden door mij vastgesteld.
Klopt het dat de politie de norm heeft omgedraaid in de verhouding 2 staat tot 3? Zo ja, heeft u hiervoor toestemming gegeven, onder welke voorwaarden is door u toestemming verleend en wat is de motivatie voor die norm? Zo nee, welke norm hanteert de politie momenteel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de halfjaarlijkse uitvoeringscirculaires6, waarin uw opdrachten aan het politiekorps staan, openbaar te maken via rijksoverheid.nl, zoals u dit ten tijde van de regionale politiekorpsen ook steeds heeft gedaan?
Met de komst van de Nationale Politie per 1 januari 2013 is aan de halfjaarlijkse uitvoeringscirculaire aan de politiekorpsen een einde gekomen. Ik zend uw Kamer vanaf dit jaar wel jaarlijks het door mij vastgestelde Beheersplan Nationale Politie.
Klopt het dat een politievrijwilliger in 2013 al in de laagste belastingschijf netto minder overhield dan de onbelaste vrijwilligersvergoeding van € 4,50?
Ingevolge de Regeling Vergoeding vrijwillige politie ontving de politievrijwilliger in 2013 een vaste vergoeding per jaar van € 166,77 en een vergoeding per uur van € 6,95. Rekening houdend met het laagste belastingtarief van 37% bedroeg in 2013 de vaste jaarlijkse vergoeding netto € 105,07 en de uurvergoeding netto € 4,38.
Kunt u aangeven hoe het door u geïntroduceerde begrip «zuivere onkostenvergoeding« fiscaal gezien moet worden geïnterpreteerd en kunt u daarbij aangeven welke van de volgende opties van toepassing is:
Het in de vraag genoemde begrip «zuivere onkostenvergoeding» is niet bedoeld als een fiscaalrechtelijke duiding van de vergoeding aan politievrijwilligers. In de Regeling Vergoeding vrijwillige politie zijn de vergoedingen opgenomen die aan de politievrijwilligers worden toegekend. Daarbij is geen sprake van afzonderlijk, naast het loon, te verstrekken vergoedingen voor beroepskosten. De loonheffing moet daarom worden berekend over het totaal van de toegekende vergoedingen. Dit laat onverlet dat de vergoeding geheel bedoeld is als vergoeding voor de inzet, inclusief eventuele kosten die daarmee verband houden.
Kunt u, in het geval het om de tweede optie gaat, aangeven waarom op de salarisstrookjes van politievrijwilligers deze vergoeding niet is uitgesplitst? Kunt u een overzicht geven van de componenten waaruit het deel van de vergoeding vrijwillige politie die u in de voorgaande vraag als onkostenvergoeding hebt gedefinieerd en dus niet als vergoeding voor inzet is opgebouwd? Deelt u de mening dat de onkostenvergoeding naast materiële ook immateriële kosten omvat of zou moeten omvatten, die onder andere worden veroorzaakt door stress tijdens de dienstuitoefening en het feit dat ook vrijwillige politiemensen ook buiten dienst geacht worden op te treden bij incidenten?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 9.
Klopt het dat vergoedingen en verstrekkingen die naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, of die bedoeld zijn beroepskosten te dekken, niet tot het loon behoren en volledig zijn vrijgesteld van loonheffing?7 Deelt u de mening dat het deel van de vergoeding vrijwillige politie die u in de voorgaande vraag als onkostenvergoeding hebt gedefinieerd daarom vrijgesteld is van loonheffing?
Een afzonderlijk, naast het loon, vastgestelde vergoeding voor beroepskosten behoort in beginsel niet tot het loon. De in de vraag (met een verwijzing naar het Handboek Loonheffingen) genoemde vergoedingen die naar maatschappelijke opvattingen niet als beloningsvoordeel worden ervaren, zijn in die publicatie omschreven als – en met enkele voorbeelden toegelicht – min of meer toevallige voordelen die bij de dienstbetrekking horen. Daarvan is geen sprake bij de vergoedingen die zijn toegekend op grond van de Regeling Vergoeding vrijwillige politie.
Voor de volledigheid merk ik hierbij nog op dat bij deze antwoorden, in navolging van de gestelde vragen, is uitgegaan van het regime van de Wet op de loonbelasting.
Is het u bekend dat er bevoegdheden zijn die alleen toekomen aan beroepsmatige executieve, onderscheidenlijk niet-executieve ambtenaren van politie en niet tevens in dezelfde situaties toekomen aan vrijwillige ambtenaren van politie?8 Gaat u wetten, regelingen en besluiten waarin dit het geval is aanpassen nu u de mening deelt dat politievrijwilligers in dezelfde situaties over dezelfde bevoegdheden moeten kunnen beschikken en met dezelfde taken belast moeten worden als hun beroepscollega’s?9
Ja, dit is mij bekend. Ik zal bezien of de wetten, regelingen en besluiten aanpassing behoeven voor zover er sprake is van behoefte aan inzet van vrijwilligers op taken waar deze bevoegdheden nodig zijn.
Klopt het dat als gevolg van het bewapeningsbesluit van 31 oktober 201310 executieve politievrijwilligers in de rang van aspirant bewapend kunnen worden met de lange wapenstok? Klopt het tevens dat aspiranten bij de beroepspolitie momenteel niet bewapend mogen worden met de lange wapenstok?11 Deelt u de mening dat losse bewapeningsbesluiten niet bijdragen aan een eenduidige bewapeningssystematiek bij de politie?
Het besluit bewapening en uitrusting voorziet niet in een bevoegdheid voor de korpschef om aan aspiranten of surveillanten (beroeps noch vrijwilliger) de lange wapenstok toe te kennen. Mocht hier echter, vanwege de aan hun toebedeelde taken, behoefte aan zijn dan kan de korpschef mij verzoeken om hier toestemming voor te verlenen, zoal dit ook is gebeurd voor de executieve politievrijwilligers. Bij een volgende wijziging van het Besluit bewapening en uitrusting politie, naar verwachting medio 2015, zal het artikel dat de bewapening van politievrijwilligers regelt worden aangepast zodat het (tijdelijke) bewapeningsbesluit van 31 oktober 2013 kan komen te vervallen.
Het kan gewenst zijn dat een ambtenaar van politie naast zijn (standaard)bewapening op grond van de artikelen 2 tot en met 13 van het Besluit bewapening en uitrusting (tijdelijk) wordt uitgerust met een ander wapen. Hierbij kan worden gedacht aan een ambtenaar van politie die werkzaam is bij een eenheid die is belast met infiltratiewerkzaamheden of andere specialistische taken. Daarnaast kan het om operationele redenen noodzakelijk zijn om op korte termijn, een ambtenaar van politie te bewapenen met een ander wapen zoals bijvoorbeeld de lange wapenstok voor de vrijwillige ambtenaren van politie. Dergelijk bewapeningsbesluiten doen geen afbreuk aan een eenduidige bewapeningssystematiek maar geven de mogelijkheid om snel in te spelen op de actuele behoeften van de politie.
Klopt het dat u de besluiten over het toekennen van bewapening aan categoraal of eenheidsgewijs aangewezen buitengewoon opsporingsambtenaren doorgaans in de Staatscourant publiceert?12 Zo ja, bent u bereid soortgelijke besluiten over categorale of eenheidsgewijze toekenning van (aanvullende) bewapening van (vrijwillige) ambtenaren van politie voortaan ook in de Staatscourant te publiceren?
De categoriale besluiten waarmee toestemming wordt verleend voor de aanstelling van boa’s worden in de Staatscourant gepubliceerd. De toestemming voor de categoriale bewapening van boa’s zijn in het categoriale besluit opgenomen en worden daarmee ook gepubliceerd.
Individuele bewapeningsbesluiten en bewapeningsbesluiten betreffende ambtenaren van politie (individueel of categoriaal) worden niet gepubliceerd. De direct toezichthouder (de politiechef) en de werkgever zijn op de hoogte van wat een individuele buitengewoon opsporingsambtenaar aan wapens mag dragen. Dit hangt onder meer af van de functie en, of zij de Regeling toetsing geweldbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) hebben behaald. Daarnaast is het bij het publiek algemeen bekend dat ambtenaren van politie in de meeste gevallen bewapend zijn. Ik zie dan ook geen aanleiding om dergelijke besluiten in de Staatscourant te publiceren.
Deelt u de mening dat losse bewapeningsbesluiten niet gebruikt moeten worden teneinde structureel en op grote schaal ambtenaren van politie te bewapenen? Zo nee, waarom wijkt uw antwoord af van de nota van toelichting bij de publicatie van het Besluit bewapening en uitrusting politie?13 Zo ja, wanneer verwacht u het wijzigingsbesluit dat regelt dat politievrijwilligers in dezelfde situaties over dezelfde bewapening kunnen beschikken als beroepsmatige ambtenaren van politie in het Staatsblad te publiceren?
Ja, die mening deel ik. Verder verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 13.
Plannen voor het aanbesteden van forensische zorg en onderzoek door de Nationale Politie |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de Programmabegroting 2015 van Veiligheidsregio Fryslân1, die duidt op het aanbesteden van de forensisch-medische zorg door de politie, en het advies van de Gezondheidsraad daarover?2
Ja.
Wat is de stand van zaken van de aanbesteding door de Nationale Politie van forensisch-medische zorg en forensisch-medisch onderzoek?
Momenteel bevindt de aanbesteding zich in de afronding van de voorbereidende fase. Dit betekent dat het programma van eisen nagenoeg klaar is en de aanbesteding bekend kan worden gemaakt aan de (nationale) markt. De aanbesteding betreft de medische arrestantenzorg en de forensische medische zorg.
Voor de volledigheid merk ik hier op dat in de aanbesteding ook enkele eisen worden opgenomen met betrekking tot de lijkschouw. Deze taak is wettelijk opgedragen aan de gemeenten en valt dienovereenkomstig onder het gemeentelijke budget.
Waarom moeten deze zorg en onderzoek worden aanbesteed? Is deze aanbesteding verplicht en zo ja, op grond waarvan is zij dat?
Zoals aangegeven in de Aanbestedingswet 2012 valt de medische zorg onder de 2B diensten van de Aanbestedingswet.3 Dit betekent dat een licht regime van toepassing is. Van belang is dat de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht toegepast worden (gelijkheidsprincipe en transparantieprincipe). Omdat niet bij wet is vastgelegd dat de forensische medische zorg en evenmin de medische zorg voor arrestanten/ingeslotenen is voorbehouden aan een specifieke organisatie acht de nationale politie het van belang op grond van de algemene beginselen van het aanbestedingsrecht de opdracht in concurrentie weg te zetten binnen Nederland.
Welke partijen bieden op dit moment de forensisch-medische zorg en onderzoek aan de Nationale Politie aan?
De nationale politie maakt momenteel gebruik van verschillende partijen. Aanbiedende partijen zijn Forensisch Artsen Rotterdam Rijnmond (FARR), Forensisch Moderne Maatschappij Utrecht (FMMU), ARTS & ZORG, diverse GGD’en, en verschillende huisartspraktijken. Binnen enkele gebieden is er sprake van een combinatie van partijen, waarbij de ene partij zorg draagt voor de medische zorg voor ingeslotenen en de andere partij zorg draagt voor de forensisch medische zorg.
Wie kunnen de benodigde forensische zorg, anders dan de huidige aanbieders, aanbieden? Hoe kan de kwaliteit van die aanbieders worden gegarandeerd?
Eenieder die aan de criteria voldoet kan inschrijven. Elke inschrijver, ook degene die nu de dienst verleent, zal aantoonbaar moeten voldoen aan de gestelde eisen, waaronder het voldoen aan wet- en regelgeving. Huidige partijen zullen onderling de samenwerking moeten opzoeken om het bereik (eenheidsniveau politie) te kunnen voorzien van de gewenste dienstverlening. Ook nu al werken de verschillende partijen onderling samen. De onderlinge samenwerking komt de uniformiteit, efficiency en effectiviteit ten goede.
Het ligt niet in de lijn der verwachting dat er nieuwe aanbieders op de markt komen die de gewenste zorg aanbieden. Mocht dit wel het geval zijn, dan dient deze nieuwe aanbieder aantoonbaar te kunnen voldoen aan de eisen die gesteld zijn in de aanbestedingsdocumenten.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat door aanbesteding de kwaliteit van de forensische zorg en onderzoek verbeteren zal? Zo ja, waar bestaat die aanleiding uit?
Op dit moment zijn er grote verschillen in de onderlinge afspraken. Door uniformering van deze afspraken en een beter beheer op landelijk niveau kan er beter gestuurd worden op de uitvoering van de contractuele afspraken, zodanig dat de kwaliteit wordt geborgd en/of naar een hoger niveau wordt gebracht. Ook de samenwerking tussen partijen onderling is van invloed op het kwaliteitsniveau.
Bestaat de kans dat door het aanbesteden het takenpakket van de forensisch arts versnipperd raakt doordat uitsluitend onderdelen die geld opleveren door particuliere instellingen worden opgepakt? Zo ja, deelt u de mening dat een dergelijke versnippering ongewenst is? Wat gaat u doen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom bestaat die kans niet?
Nee, de nationale politie heeft een programma van eisen opgesteld, waaraan de partijen moeten voldoen. Het gaat daarbij om het volledige pakket van diensten waardoor versnippering wordt tegengegaan. Dat partijen onderling eventueel de samenwerking zullen zoeken, is aan hen en kan de samenwerking en kwaliteit juist verder bevorderen.
Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat, indien Europese aanbesteding van forensisch-medische zorg en onderzoek wordt ingezet, het van het grootste belang is dat de intekenende partijen aan zeer strenge eisen voldoen en het volledige pakket aan forensisch-medische zorg en onderzoek leveren? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Voor de goede orde wordt opgemerkt dat er geen sprake is van een Europese aanbesteding. Als gesteld in het antwoord op vraag 3 is er sprake van een 2B dienst. Op deze diensten is een verlicht regime van toepassing. Zoals eerder aangegeven moet elke inschrijver aantoonbaar voldoen aan de gestelde eisen, waaronder wet- en regelgeving.
Voor het tweede deel van uw eerste vraag geldt dat antwoord geven op deze vraag leidt tot het vrijgeven van informatie die tijdens de voorbereiding van deze aanbesteding niet vrijgegeven mag worden.
Welke ministeries zijn bij de uitvoering en financiering van de forensisch-medische zorg dan wel de aanbesteding daarvan betrokken? Deelt u de mening van de Gezondheidsraad dat de verantwoordelijkheid voor de forensische geneeskunde moet worden belegd bij één ministerie, namelijk dat van Veiligheid en Justitie? Zo ja, waarom? Hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel deze mening niet. De Ministeries van VenJ, VWS, BZK en OCW hebben elk hun eigen verantwoordelijkheid voor een deel van het bredere beleid dat raakvlakken heeft met de forensische geneeskunde en moeilijk bij één departement zijn onder te brengen. Deze verdeling van verantwoordelijkheden zorgt er juist voor dat eventuele problematiek vanuit alle invalshoeken wordt bekeken en waar nodig individueel dan wel door samenwerking kan worden opgepakt. Ik zie dan ook geen aanleiding om daar wijziging in aan te brengen.
Kunt u toezeggen dat er geen onomkeerbare stappen worden gezet met de genoemde aanbesteding totdat er volledige zekerheid is dat het aanbod van forensische zorg en forensisch onderzoek bij de Nationale Politie daar niet onder lijdt? Zo nee, waarom niet?
De duur van de raamovereenkomsten bedraagt 2 jaar met de mogelijkheid tot een optionele verlenging van maximaal 2 keer 1 jaar. Dit brengt een maximale contractduur van 4 jaar met zich mee. Juist door het sluiten van goede raamovereenkomsten zorgt de nationale politie ervoor dat het aanbod van goede Forensisch Medische Zorg en Onderzoek en Medische Arrestantenzorg geborgd wordt.
Het binnenvallen van drugspanden door de politie op basis van onvoldoende (geverifieerde) anonieme informatie |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de rechtbank Arnhem inzake de doorzoeking van bedrijfspand waarin een hennepkwekerij gevestigd was?1
Ja.
Deelt u de mening dat het, gelet op het belang drugsgerelateerde criminaliteit effectief te bestrijden, jammerlijk is als er inderdaad sprake is van een hennepkwekerij maar dat criminelen hun straf ontlopen of in casu het houden van een hennepkwekerij strafrechtelijk volledig zonder gevolgen blijft doordat opsporingsambtenaren de betreffende informatie onvoldoende hebben geverifieerd?
De politie heeft mij meegedeeld dat in de onderhavige zaak een anonieme tip is ontvangen. Deze tip behelsde specifieke informatie over een specifiek adres gecombineerd met enige andere gedetailleerde informatie: het bedrijf waarom het ging en het verwachte tijdstip van het oogsten van cannabis. In beginsel worden dergelijke anonieme meldingen door de politie nader onderzocht voor zover dat mogelijk is. In deze zaak is door de politie het energieverbruik onderzocht en of het in de tip genoemde bedrijf inderdaad op het adres was gevestigd. Op basis hiervan heeft de politie zich naar het desbetreffende adres begeven en is volgens de politie toestemming van de eigenaar verkregen om het pand te betreden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het dossier niet voldoende blijkt dat de verdachte aan de politie ondubbelzinnig en uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven om het pand te betreden. Uitgaande van het ontbreken van de toestemming heeft de rechtbank geoordeeld dat de bovenvermelde informatie onvoldoende was voor binnentreden op grond van artikel 9 Opiumwet en dat de door het binnentreden verkregen informatie moet worden uitgesloten voor het bewijs. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens vrijgesproken.
Vanwege de ouderdom van de zaak (januari 2011) en de beperkte onderzoeksmogelijkheden die resteren op het punt van de start van het onderzoek, is door het openbaar Ministerie besloten in deze zaak geen hoger beroep in te stellen. Daardoor staat de uitkomst van deze zaak vast. Ik betreur het als eventuele strafbare feiten onbestraft zijn gebleven.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat dit soort waardevolle tips en informatie klaarblijkelijk niet standaard geverifieerd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat zelfs in het geval dat opsporingsambtenaren onvoldoende rekening hebben gehouden met de waardering van de bewijsmiddelen, het de taak van een officier van justitie is om te toetsen of de ingezette bevoegdheid wel rechtmatig kan worden ingezet?
De politie heeft op grond van artikel 9 Opiumwet, na het verkrijgen van een machtiging daartoe van een hulpofficier van justitie, een zelfstandige bevoegdheid tot het binnentreden van bijvoorbeeld een woning.
Kunt u aangeven in hoeveel (straf)rechtszaken in 2012 en 2013 door onherstelbaar vormverzuim strafvermindering of vrijspraak volgde, terwijl uit de bewijsmiddelen onomstotelijk is vast komen te staan dat er sprake was van een hennepkwekerij?
Over deze aspecten zijn uit de registratiesystemen van het OM en de Raad voor de Rechtspraak geen gegevens te destilleren.
Heeft u indicaties dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat wettelijk genormeerde bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering te ver worden opgerekt?
De passage uit de in vraag 1 aangehaalde uitspraak van de Rechtbank Gelderland over het onaanvaardbaar oprekken van wettelijk genormeerde bevoegdheden ziet kennelijk op de opmerking van de rechtbank in dezelfde uitspraak over het door de politie binnentreden van een pand waar een hennepkwekerij wordt vermoed op basis van één, soms anonieme, informatiebron die niet (serieus) door de politie is gecontroleerd en geverifieerd. De Raad voor de Rechtspraak heeft mij meegedeeld niet in zijn algemeenheid te kunnen zeggen dat binnen de rechtspraak de opinie heerst dat de wettelijke bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering (te) ver worden opgerekt.
Het bericht 'Per dag 4 keer grof geweld tegen politie' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Per dag 4 keer grof geweld tegen politie»?1
Ja.
Kloppen deze cijfers? Zo nee, wat is dan de omvang van dit soort delicten tegen de politie?
Deze cijfers zijn alleen gebaseerd op politieberichten die in de media verschijnen. Door de politie zijn in 2013 5.520 incidenten en 4.332 aangiften van agressie en geweld tegen politieambtenaren geregistreerd.
Ten opzichte van 2012 houdt dit een daling in (6.033 incidenten respectievelijk 4.628 aangiften).
Meldingen van geweld worden niet gecategoriseerd naar type incident. Meldingen variëren derhalve van belediging tot slaan, spugen en poging tot doodslag.
Deelt u de mening dat grof geweld tegen de politie onacceptabel is, zeker gezien het feit dat het niet over bedreigingen of scheldpartijen gaat (want die halen allang de kranten niet meer) maar om echt grote zaken, want ook niet alles wordt meer naar buiten gebracht? Zo nee, waarom niet?
Geweld in alle gradaties tegen de politie – en andere werknemers met een publieke taak – is onaanvaardbaar. Daarom is het terugdringen hiervan ook een van mijn prioriteiten.
Welke extra maatregelen gaat u nemen om het geweld tegen politie te stoppen nu de huidige maatregelen blijkbaar onvoldoende zijn?
Bij brief d.d. 11 april 2014.2 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoeksrapport van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) met de titel «Bedreiging en intimidatie van OM- en politiemedewerkers».
Via deze brief heb ik u geïnformeerd over de maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen en op korte termijn zullen worden doorgevoerd. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie in met name de privésfeer te beperken. In het najaar zal ik uw Kamer op basis van dit overleg informeren over de verdere aanpak.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat dit soort delicten niet meer worden bestraft met een taakstrafje? Gaat u de rechterlijke macht wijzen op het wetsartikel inzake het taakstrafverbod? Zo nee, waarom niet?
Bij het OM en de rechterlijke macht is het wetsartikel bekend waarin is bepaald dat voor zware geweldszaken en zedenzaken geen taakstraf meer mogelijk is. Dit zijn delicten waarvoor een gevangenisstraf van zes jaar of meer staat. De wet regelt dat er een grens is. Het is aan het OM en de rechter om in iedere zaak alle omstandigheden af te wegen en dan tot een passende strafeis te komen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Algemeen overleg over politieonderwerpen op 18 juni 2014?
Ik zal u antwoorden voor de datum van 18 juni aanstaande.
Het gebruik door politie en justitie van kentekengegevens die vastgelegd zijn door een particulier bedrijf |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Politie plundert particuliere data»?1
Ja
Is het waar dat het bedrijf ARS Traffic & Transport Technology langs de Nederlandse snelwegen kentekens registreert en dat deze door politie en justitie opgevraagd worden voor opsporing en vervolging? Zo nee, wat is hier onjuist aan?
Ja, ARS T&TT registreert in opdracht van verschillende wegbeheerders kentekens langs Nederlandse (snel)wegen voor verkeers(management)doeleinden. Deze kentekens kunnen in strafrechtelijke onderzoeken worden gevorderd door de officier van justitie op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Er moet dan sprake zijn van een concrete verdenking voor een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de gegevens moeten van belang zijn voor het onderzoek. De gegevens worden vervolgens verwerkt op grond van de Wet politiegegevens dan wel de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Op welke juridische basis legt ARS Traffic & Transport Technology deze gegevens vast? Is hier sprake van opslag van persoonsgegevens, waarvoor toestemming van de betrokkenen vereist is? Zo nee, waarom is hier geen sprake van opslag van persoonsgegevens?
Voertuigkentekens moeten in beginsel worden aangemerkt als persoonsgegevens. ARS T&TT handelt in opdracht van wegbeheerders die een publiekrechtelijke taak uitoefenen. Volgens de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) mogen die instellingen persoonsgegevens verwerken, waaronder vastleggen, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak (artikel 8e WBP) en voldaan wordt aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wanneer met toepassing van deze rechtvaardigingsgrond persoonsgegevens worden verwerkt, is het vragen van toestemming aan de betrokkene niet nodig.
Zijn er meer bedrijven die langs de openbare weg Automatic NumberPlate Recognition (ANPR) toepassen? Zo ja, welke bedrijven? Kunnen deze bedrijven een landelijk dekkend ANPR netwerk leveren? Hoe lang worden deze gegevens opgeslagen?
Ja, er zijn meerdere marktpartijen langs de openbare wegen die ANPR toepassen. Dit zijn voor Rijkswaterstaat (RWS) (inclusief de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)), naast ARS T&TT, de partijen Connection Systems en Vialis. Deze partijen slaan variërend van een aantal dagen tot maximaal 15 werkweken (versleuteld) kentekens op.
Met de kentekenregistraties die plaatsvinden in opdracht van RWS en NDW kan geen landelijk dekkend netwerk worden geleverd. Bij RWS betreft het veelal kortstondige lokale en regionale projecten. NDW verzamelt wegverkeersgegevens over een netwerk van 6.000 km aan rijkswegen, provinciale wegen en doorgaande gemeentelijke wegen. Van alle NDW-meetlocaties is minder dan 10% uitgerust met ANPR-camera’s.
Welke andere technieken (zoals bluetooth- en wifitracking) worden breed ingezet langs de openbare weg voor het analyseren van vervoersstromen? Worden deze gegevens ook opgevraagd door politie en justitie?
Andere technieken die worden ingezet voor het inwinnen van verkeersgegevens voor verkeersmanagement zijn inductielussen in de weg, Bluetooth-metingen, Passive Infrared en GPS. Deze technieken werken niet met kentekenregistratie.
Deze gegevens kunnen, indien relevant voor het strafrechtelijk onderzoek naar aanleiding van een concrete verdenking en met gebruikmaking van bevoegdheden uit het Wetboek van Strafvordering, ook opgevraagd worden door politie en justitie.
Hoe vaak worden particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases door politie en justitie bevraagd? Hoe specifiek is deze bevraging in tijd en kenteken?
Het is niet aan te geven hoe vaak particuliere ANPR-databases en andere verkeersdatabases worden bevraagd, omdat er bij de registratie geen onderscheid gemaakt wordt naar de bedrijven/diensten die camerabeelden opvragen.
Bent u op de hoogte van het oordeel van het College bescherming persoonsgegevens (CBP) over de verschillende vormen van analyse van verkeersstromen? Zo ja, hoe luidt dit ten aanzien van ANPR door particuliere bedrijven? Zo nee, bent u bereid het oordeel van het CBP te vragen?
Een oordeel van het CBP over ANPR-toepassingen is gevraagd middels de Reparatiewet Infrastructuur en Milieu 2014, die aan het CBP is voorgelegd voor advies. In dit wetsvoorstel worden de grondslagen voor het ANPR-gebruik verder verduidelijkt. Het voorstel strekt er onder meer toe om de doelen waarvoor kentekens mogen worden verwerkt concreter vast te leggen, te weten: het in stand houden van de weg, het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan en de veiligheid van het verkeer. In een algemene maatregel van bestuur worden de procedures die hiervoor gelden voor alle wegbeheerders op een uniforme wijze uitgewerkt.
Het CBP heeft op dat punt geen aanmerkingen. Het wetsvoorstel ligt momenteel bij de Raad van State voor advies.
Deelt u het oordeel dat een koppeling tussen particulier verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database met kentekengegevens informatie oplevert die als persoonsgegevens gekenmerkt kunnen worden? Mag een dergelijke koppeling gelegd worden door het particuliere bedrijf dat deze ANPR-data verzamelt, door Rijkswaterstaat of door opsporingsdiensten? Welke juridische waarborgen zijn er voor de privacy van betrokkenen?
Ja, een koppeling tussen verzamelde ANPR-gegevens en de RDW-database levert persoonsgegevens op.
RWS kan met toepassing van artikel 9, eerste lid, van de WBP de verzamelde gegevens, na de voorgeschreven belangenafweging, verder verwerken voor andere doeleinden. De bedoelde koppeling voor specifieke doeleinden (bijv. verkeersonderzoeken) moet als een dergelijke verdere verwerking worden aangemerkt. Het particuliere bedrijf handelt in opdracht van RWS en voert zijn taken uit binnen de met RWS gemaakte afspraken.
Zo wordt met het bedrijf een bewerkersovereenkomst gesloten, is de verwerking gemeld bij de Functionaris Gegevensbescherming van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en worden de gegevens niet langer bewaard dan voor het doel noodzakelijk. Registraties worden vooraf aangekondigd met een persbericht. Overigens heeft een ieder een inzagerecht op grond van de WBP. Tenslotte heeft RWS een privacystatement opgesteld dat op de website van RWS staat en voor elke weggebruiker toegankelijk is.
Politie en justitie kunnen in gevallen van concrete verdenkingen en met gebruikmaking van de bevoegdheden in het Wetboek van Strafvordering zowel de oorspronkelijk verzamelde gegevens, als de verder verwerkte gegevens vorderen. De Wet Justitiële en Strafvorderlijke Gegevens (WJSG) en de Wet Politiegegevens (WPG) bevatten de waarborgen voor de bescherming van deze gegevens.
Deelt u de mening dat met het gebruik door politie en justitie van particuliere ANPR-gegevens mogelijkheden voor het volgen van voertuigbewegingen bestaan die de mogelijkheden van de voorgestelde wijziging van het wetboek van strafvordering voor ANPR ver overtreffen? Zo ja, deelt u de mening dat dit zeer onwenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op vraag 2 is gezegd, kan ten behoeve van het oplossen van strafbare feiten informatie die in opdracht van RWS voor verkeersdoeleinden is vastgelegd door de officier van justitie worden gevorderd op grond van artikel 126nd van het Wetboek van Strafvordering. Het vorderen van de gegevens is slechts mogelijk voor zover sprake is van een concrete verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en dit in het belang van het onderzoek is.
Deze voorwaarden komen overeen met de voorwaarden waaronder de politie de door politiecamera’s vastgelegde ANPR-gegevens mag raadplegen indien het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) wordt aanvaard en in werking treedt. De gegevens mogen op grond van het in dat wetsvoorstel voorgestelde artikel 126jj van het Wetboek van Strafvordering geraadpleegd worden in geval van verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, ten behoeve van de opsporing van dat misdrijf.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van plenaire behandeling in tweede termijn van het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (Kamerstukken 33 542) in de Tweede Kamer?
Ja
Het bericht ‘Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiebond: Opstelten pakt geweld tegen agenten niet aan»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Algemeen Christelijke Politiebond (ACP) ten aanzien van de implementatie van de Uitvoeringsregeling Protocol Geweld Tegen Politieambtenaren (GTPA) binnen de Nationale Politie?
De kritiek van de ACP is dat in de plannen van de nationale politie het vastgestelde protocol onvoldoende wordt geïmplementeerd. De ACP heeft naar aanleiding van het eigen onderzoek uit november 2013 een aantal aanbevelingen geformuleerd.
In de landelijke richtlijn aanpak geweld tegen politieambtenaren binnen de nationale politie heeft de korpschef het protocol van toepassing verklaard op de gehele politieorganisatie. Ten aanzien van de ACP aanbevelingen geldt, dat deze in het door mij gevoerde beleid passen. Met de politie en de vakorganisaties ben ik in gesprek over eventuele verdere maatregelen om de gevolgen van geweld, bedreiging en intimidatie te beperken, specifiek waar deze gevolgen hebben voor de privésfeer. In het najaar zal ik uw Kamer conform toezegging in mijn brief d.d. 11 april jl. informeren over de verdere aanpak.
Bent u voornemens om door middel van (een) GTPA-casemanager(s) méér ondersteuning te bieden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld? Zo ja, op welke wijze wordt dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
De inrichting van functies voor GTPA was in het verleden divers georganiseerd. Hierdoor is een vergelijking van de ingerichte capaciteit voor casemanagement in de oude en in de nieuwe situatie niet goed te maken.
De begeleiding voor medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld, waaronder de begeleiding door casemanagers, maakt deel uit van de totale zorglijn die wordt ingericht binnen de politieorganisatie (inrichting Veilig en Gezond Werken). Bij brief van 5 maart 2014 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de inrichting van de zorglijn2.
Binnen de HRM-kolom van de nationale politie is in totaal landelijk 29 fte beschikbaar voor casemanagers, coördinatoren/dossiervormers en schadebeoordelaars. Hiermee wordt een uniforme structuur ingericht. Voor de begeleiding door casemanagers is in de nieuwe formatie landelijk 12 fte beschikbaar (van de eerder genoemde 29 fte). Voor iedere politiemedewerker die te maken heeft gehad met GTPA is daarmee, indien de medewerker dat wenst, een casemanager beschikbaar in zijn of haar eenheid.
Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben leidinggevenden altijd een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met werk gerelateerd geweld.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de overweging om een casemanager voor de GTPA aan te stellen? Welke criteria worden gehanteerd bij deze beslissing?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat landelijk slechts 12 fte beschikbaar is voor het aantal GTPA-casemanagers?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat ten aanzien van de GTPA-casemanagers sprake is van capaciteitsreductie?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 6 bevestigend luidt, aangeven hoe met minder fte voor GTPA-casemanagers méér ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u, indien het antwoord op vraag 5 ontkennend luidt, garanderen dat met 12 fte voldoende ondersteuning geboden kan worden aan politieambtenaren die te maken hebben gehad met (dreiging van) geweld?
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de nieuwe visie op Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) als landelijk kader voor IBT nieuwe stijl?
Het aantal trainingsuren van executieve medewerkers is in de periode 2013–2015 tijdelijk toegenomen van 32 uur naar gemiddeld 45 uur per jaar. Reden van toename is onder meer de training mentale kracht en de omscholing naar het nieuwe dienstwapen. Momenteel wordt gewerkt aan de uitrol van de Integrale Beroepsvaardigheden Training (IBT) nieuwe stijl. De training zal in de toekomst meer worden gericht op de praktijk. In de loop van 2015 zal ik beoordelen of het aantal trainingsuren toereikend is.
Bent u van mening dat met de uitbreiding van het aantal trainingsuren in de periode 2013–2015 van 32 uur naar gemiddeld 45 uur sprake is van een structurele uitbreiding? Wat kunnen de politieambtenaren verwachten aan trainingsuren ná 2015?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe beoordeelt u de oprichting van een speciaal fonds of het uitbreiden van het Reglement Stichting Waarborgfonds Politie om schade van politieambtenaren, zowel materieel als immaterieel, te verhalen?
De rechtspositie van de politie biedt in veel gevallen uitkomst voor compensatie van dienstgerelateerde schade van de individuele politieambtenaar. Het is staand beleid van de nationale politie om de schade op de dader te verhalen (zie ook mijn brief d.d. 13 januari 2013, Kamerstuknr. 28 684).
In 2006 is het waarborgfonds opgericht als aanvulling op de rechtspositionele voorzieningen. Het waarborgfonds fungeert als vangnet in geval schade ten gevolge van een dienstongeval of anderszins ten gevolge van de dienstuitoefening niet op een andere grond wordt vergoed en dit sociaal-maatschappelijk gezien niet aanvaardbaar is.
Naar mijn oordeel is het bestaande instrumentarium afdoende om schade te verhalen.
Wat zijn de voorwaarden om op een proces-verbaal niet de naam van een politieambtenaar te vermelden maar alleen dienstnummers? Hoe beoordeelt u de wenselijkheid van een verruiming van deze voorwaarden?
Een aangifte of verklaring onder nummer moet in het strafproces ten goede komen aan de waarheidsvinding en mag niet afdoen aan het recht op een eerlijk proces van de verdachte(n). De politie zal daarom altijd eerst nagaan waarom een slachtoffer (deels) anoniem aangifte wil doen. Aspecten die een rol kunnen spelen bij het beoordelen of het slachtoffer gegronde redenen heeft voor het doen van een anonieme aangifte, zijn:
Het proces van aangifte onder nummer wordt op dit moment geëvalueerd door het WODC. Mogelijk vloeien hier verbeterpunten voor de werkwijze uit voort. In de loop van 2014 zal ik uw Kamer hierover informeren.
Hoe beoordeelt u, vooruitlopend op het onderzoek dat de Politieacademie hiernaar gaat verrichten, de inrichting van een specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer?
Zoals ik in eerdergenoemde brief van 11 april jl. heb aangegeven, zal de politie via de medewerkersmonitor de aard en omvang van agressie en geweld gepleegd tegen politieagenten gaan monitoren. Hierbij wordt ook gekeken naar de gevolgen ervan voor medewerkers (eventueel verzuim of stress) en de ervaring van medewerkers met de afhandeling van incidenten.
De uitkomsten van het verdiepende casusonderzoek naar geweld, intimidatie en bedreiging in met name de privésfeer, dat in opdracht van de korpschef wordt uitgevoerd, worden na de zomer verwacht. Naar aanleiding van de uitkomsten van dit onderzoek beoordeel ik in hoeverre specifieke registratie van incidenten waarbij sprake is van (dreiging van) geweld in de privésfeer nodig is.
In het najaar zal ik uw Kamer hierover informeren via de brief die ik in heb toegezegd over de verdere aanpak van geweld tegen politieagenten.
Digitaal solliciteren bij de politie |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht «Om 20:00 uur laatste openstelling hoofdagent en politiekundige», waaruit blijkt dat er op donderdag 3 april jl. op drie momenten (13.00 uur, 16.30 uur en 20.00 uur) gedurende korte tijd digitaal gesolliciteerd kon worden op vacatures voor de functies van hoofdagent en politiekundige?1
Ja.
Is het waar dat de servers door de grote toeloop van sollicitaties binnen een paar minuten overbelast waren?
Ja. Om dit probleem op te lossen zijn er inmiddels nieuwe servers in gebruik genomen en is tevens extra capaciteit gegenereerd.
Waarom heeft de politie ervoor gekozen om de website zo kort open te stellen voor sollicitaties?
Vooropgesteld zij dat kwaliteit en motivatie altijd de doorslaggevende elementen binnen het selectietraject zijn. Er worden alleen gemotiveerde en gekwalificeerde kandidaten bij de politie aangenomen.
De belangstelling voor het werken bij de politie is hoog terwijl een beperkt aantal vacatures beschikbaar is. Vanuit het oogpunt van acceptabele doorlooptijden en doelmatigheid van het selectieproces heeft de politie daarom bij de afgelopen sollicitatierondes het aantal sollicitanten dat tot de procedure wordt toegelaten gemaximeerd. Na evaluatie van dit systeem is er inmiddels voor gekozen om nieuwe instrumenten te ontwikkelen om bij een groot aantal belangstellenden op een doelmatig en slagvaardige manier tot de selectie van de meest geschikte kandidaat te kunnen komen. Sollicitanten zullen via de site https://www.werkenbijdepolitie.nl van het gewijzigde proces op de hoogte worden gesteld.
Deelt u de mening dat in de sollicitatieprocedure de kwaliteit en de motivatie van de kandidaten voorop dient te staan en niet de kwaliteit van de internetverbinding en een dosis geluk?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer is de volgende mogelijkheid om te solliciteren naar een opleidingsplaats bij de politie? Bent u bereid een herkansing te bieden aan diegenen die als gevolg van technische problemen niet hebben kunnen solliciteren?
Op dit moment is nog niet bekend wanneer nieuwe opleidingsplaatsen beschikbaar komen. Zodra nieuwe plaatsen beschikbaar zijn, zal dit bekend gemaakt worden. Ook diegenen die als gevolg van technische problemen geen sollicitatie konden indienen kunnen – mits zij aan de gestelde eisen blijven voldoen – meedoen. Ook kunnen belangstellenden zich via de website https://mijn.kombijdepolitie.nl opgeven voor een vacature-alert, om als eerste op de hoogte te zijn van nieuwe vacatures.
De verdubbeling van het aantal brandslachtoffers |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht 'Aantal brandslachtoffers verdubbeld» over de uitkomst van het onderzoek van Brandweer Nederland, waarin staat dat het aantal doden bij brand is verdubbeld?1
Ja. Ik ben geschrokken van de uitkomsten van dit onderzoek.
Hoe kunt u deze verdubbeling verklaren met het oog op de daling van het aantal slachtoffers tot 2012?
De uitkomsten van dit onderzoek dienen wel enigszins genuanceerd te worden. Zo betreft het hier een ruwe telling, analyse van de cijfers over het 1e kwartaal 2014 moet nog plaatsvinden. Ook zijn in deze telling alle slachtoffers van brand in gebouwen meegenomen, terwijl bij de definitieve cijfers over 2014 slachtoffers van bijvoorbeeld brandstichting en zelfdoding niet worden meegenomen. Het definitieve cijfer kan daarom lager uitvallen. Doordat een analyse nog niet heeft plaatsgevonden, is er geen informatie over de oorzaken van de branden beschikbaar.
Is het aantal slachtoffers per brand toegenomen? Zo ja, wat is hier de oorzaak van?
De telling van het IFV biedt geen inzicht in het totaal aantal slachtoffers door brand. Hierin biedt de jaarlijkse Brandweerstatistiek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wel inzicht.
Uit een analyse van de CBS-Brandweerstatistieken van 2002 tot en met 2012 blijkt dat het totaal aantal branden per jaar fluctueert, evenals het aantal doden per brand (tussen de 0,12% en 0,21%). Momenteel zijn nog geen cijfers met betrekking tot het aantal branden en doden beschikbaar over 2013. Die cijfers worden opgenomen in de CBS-Brandweerstatistiek 2013 die in het najaar van 2014 verschijnt.
Wat zijn de oorzaken van de branden? Kunt u aangeven in hoeverre deze verschillen met de brandoorzaken van de afgelopen vijf jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeveel van deze gevallen sprake was van illegaal aftappen van elektriciteit?
Nee, over de oorzaken van de branden zijn nog geen gegevens beschikbaar. U zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 4.
Wat gaat het kabinet doen ten aanzien van de verwachting dat het aantal branddoden onder 65-plussers door de vergrijzing tot 2030 met 60% zal toenemen?
De verwachting dat het aantal dodelijke slachtoffers door brand zal toenemen door de vergrijzing is een punt van zorg. Daarom richten activiteiten op het gebied van brandveiligheid zich steeds meer op thuiswonende ouderen. Met mijn financiële steun worden door Brandweer Nederland en de Nederlandse Brandwondenstichting diverse activiteiten ondernomen om het (brand)veiligheidsbewustzijn te bevorderen en daarmee het aantal branden en doden door brand in de toekomst te verminderen. Met name doel ik op het project Brandveilig Leven van Brandweer Nederland en de jaarlijkse campagne Nationale Brandpreventieweken van de Nederlandse Brandwonden Stichting. Dit project en deze campagne richten zich op het geven van voorlichting aan burgers om het (brand)veiligheidsbewustzijn te vergroten, in het bijzonder aan de doelgroep «thuiswonende senioren». Het thema van de Brandpreventieweken, die in oktober 2014 plaatsvinden, is «ouderen en brandveiligheid», en is gericht op de doelgroep thuiswonende ouderen. In het kader van het project Brandveilig Leven is onder meer voorlichting voorzien over brandveiligheid in combinatie met braak- en valveiligheid bij zelfstandig thuiswonende ouderen. Een andere activiteit binnen het project Brandveilig Leven is «Geen Nood Bij Brand», waarin Brandweer Nederland samenwerkt met Actiz, GGZ Nederland en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om de brandveiligheid en de bewustwording hierover binnen alle lagen van een zorginstelling te verbeteren.
Ik heb uw Kamer per brief van 22 juli 2013 (Kamerstukken II 2012/13, 26 956, nr. 168) geïnformeerd over de stand van zaken van deze activiteiten die in het kader van brandveiligheid worden verricht.
Welke preventieve maatregelen worden er genomen om het aantal slachtoffers boven de 65 jaar te verminderen?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet bereid om deze doelgroep beter te informeren over preventieve maatregelen?
Zie antwoord vraag 6.
Werkt het kabinet samen met partijen die zijn betrokken bij de (thuis)zorg en maatschappelijke ondersteuning? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe gaat het kabinet het veiligheidsbewustzijn van alle burgers vergroten?
Zie antwoord vraag 6.
Is het kabinet bereid om het advies van de brandweer over het gebruik van werkende rookmelders en brandveilig meubilair op te volgen? Zo nee, waarom niet?
In opdracht van de Minister voor Wonen en Rijksdienst (WenR) verricht het IFV/Brandweeracademie tot en met eind 2014 onderzoek naar de effectiviteit van rookmelders. Op verzoek van de Minister voor WenR zal het IFV in dit onderzoek de door het Bouwbesluit 2012 voor nieuwbouw voorgeschreven plaatsing van rookmelders evalueren en zo nodig komen met verbetervoorstellen op dit punt.
Uw Kamer is hierover op 28 augustus 2013 door de minister voor WenR geïnformeerd (Kamerstukken II 2012/13, 32 757, nr. 77). Over de uitkomst van dit onderzoek wordt uw Kamer nader geïnformeerd.
Tijdens het Algemeen Overleg Nationale Veiligheid van 28 november 2013 heb ik toegezegd uw Kamer vóór de zomer 2014 te informeren over het onderzoek naar brandveiligheid in woningen dat in opdracht van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum wordt uitgevoerd. Dit onderzoek heeft ook betrekking op de brandveiligheid van meubilair.
Wat is de relatie tussen het toegenomen aantal slachtoffers en een kleinere bezetting van brandweerpersoneel per voertuig en de toegenomen werkdruk van de brandweer?
Van enige relatie tussen aantallen slachtoffers, voertuigbezetting en werkdruk is mij niets bekend.
Afgekeurde veiligheidsvesten bij de politie |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Veiligheidsvesten politie blijken afgekeurd»?1
Ja.
Klopt het dat agenten op dit moment moeten werken met afgekeurde tactische veiligheidsvesten? Zo ja, hoe vaak komt dit voor?
Nee, dit klopt niet. De nationale politie werkt vanzelfsprekend niet met afgekeurde tactische veiligheidsvesten. De veiligheid staat voorop.
De tactische veiligheidsvesten worden met regelmaat gekeurd. Afgekeurde vesten worden direct vernietigd.
Ook medewerkers in de eenheid Limburg beschikken in voldoende mate over tactische veiligheidsvesten; wel zijn er relatief weinig vesten in de kleinere maten. In voorkomende gevallen wordt gebruik gemaakt van grotere vesten. Grotere vesten bieden dezelfde beschermingsgraad tegen projectielen als kleinere vesten. Bovendien wordt het persoonlijke veiligheidsvest dat onder het tactisch vest wordt gedragen wel altijd individueel aangemeten.
De eenheid Limburg wordt nog voor de zomer (namelijk in juni 2014) voorzien van nieuwe veiligheidsvesten (en de bijbehorende harnassen), waarna de huidige tactische vesten worden afgevoerd.
Deelt u de mening dat het uitermate ongewenst is dat agenten die, vaak met gevaar voor eigen leven over onze veiligheid waken, met afgekeurde tactische veiligheidsvesten moeten werken? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Realiseert u zich dat veiligheidsvesten voor agenten vaak «the last line of defense» zijn en worden gebruikt bij meldingen waarbij sprake is van vuurwapengebruik en daarom voor agenten van levensbelang zijn?
Dit belang staat voor mij voorop. Aan dat belang wordt voldaan bij de huidige vesten en natuurlijk ook bij de nieuwe veiligheidsvesten, behorend bij het nieuwe operationele politieuniform. Bij de keuze voor het nieuwe veiligheidsvest was dit belang vanzelfsprekend een essentiële voorwaarde.
De mobiele bereikbaarheid van 112 in het grensgebied |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Burgemeesters: 112 moet altijd bereikbaar zijn»?1
Ja.
Is het waar dat er in de grensregio’s problemen zijn met de bereikbaarheid van 112 bij het gebruik van een mobiele telefoon? Zo ja, heeft u inzicht in de gebieden waar deze dekkingsproblemen zich voordoen? Zo nee, hoe weet u zeker dat de bereikbaarheid van 112 goed verloopt?
Zoals ik ook heb aangegeven in de antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl. (kenmerk 2014Z06076), bereiken mij de laatste tijd signalen en brieven over mobiele dekking in met name de grensregio’s.
In welke gebiedsdelen de dekkingsproblematiek precies speelt is op dit moment niet bekend. Het Ministerie van Economische Zaken doet onderzoek naar de reikwijdte van de mobiele dekking. De uitkomsten worden zodra ze bekend zijn met uw Kamer gedeeld.
Klopt het dat mobiele telefoons gebruik maken van elk beschikbaar mobiel netwerk als het alarmnummer gebeld wordt, ongeacht of het binnenlands of buitenlands is? Zo ja, hoe gaan buitenlandse alarmcentrales om met telefoontjes van melders die zich niet op hun grondgebied bevinden?
Ja dat klopt. In Nederland zijn afspraken gemaakt over het onderling overnemen van 112-noodoproepen door de providers. Wanneer een mobiele telefoon zich buiten bereik van het eigen netwerk bevindt, zal bij een 112-oproep daarom automatisch één van de andere beschikbare netwerken gebruikt worden.
Wanneer een burger in het grensgebied belt vanaf het Nederlands grondgebied, maar via een buitenlands netwerk terecht komt bij een Belgische of Duitse alarmcentrale, dan wordt deze burger direct doorverbonden met de juiste meldkamer in Nederland. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen de meldkamers in de grensregio’s.
Deelt u de mening dat er sprake moet zijn van een 100% dekking van het mobiele netwerk? Zo ja, wat zijn de problemen om deze dekking in grensgebieden te realiseren en welke oplossingen worden daarvoor gezocht? Zo nee, hoe wilt u de veiligheid van bewoners in de grensregio’s dan garanderen?
Hoewel Nederland internationaal gezien een mobiel netwerk met een zeer hoge dekkingsgraad heeft, is een 100% dekkend mobiel netwerk in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar. Er zullen altijd plekken zijn waar men niet kan bellen met een mobiele telefoon, zoals in bosrijk gebied of in parkeerkelders. Ook zijn weersomstandigheden van invloed op de dekking. Daarnaast kunnen antennemasten niet zomaar overal worden bijgeplaatst.
In de grensregio’s speelt bovendien, anders dan in de andere regio’s, dat er afspraken zijn gemaakt met buurlanden over de maximale sterktes van de signalen van de netwerken. Dit is noodzakelijk om verstoringen van elkaars netwerken te voorkomen. Deze afstemming kan gevolgen hebben voor de mobiele dekking in bepaalde gebieden.
In de huidige frequentievergunningen die gelden tot 2030 zijn géén dekkingseisen opgenomen. Dekkingseisen passen niet in een beleid dat toetreding van nieuwkomers stimuleert. Conform de wens van uw Kamer is het beleid er op gericht om toetreders toegang te geven tot de telecommunicatiemarkt. Dit staat eveneens in de Nota Frequentiebeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 24 095, nr. 188.), de strategische nota mobiele communicatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 24 095, Nr 264) en past binnen het Europese regelgevend en beleidskader.
Welke eisen worden er gesteld aan de dekking van mobiele netwerken, zowel voor commercieel gebruik als voor dekking bij het bereik van het alarmnummer? Hoe wordt er gecontroleerd of deze dekking ook gerealiseerd wordt en blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze worden bewoners van regio’s met een onbetrouwbare mobiele dekking voorgelicht over het belang van het handhaven van vaste lijnen? Is bekend hoeveel bewoners in deze gebieden geen gebruik meer maken van een vaste lijn?
Als een burger 112 onverhoopt niet kan bereiken door middel van de mobiele telefoon, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Bewoners in dergelijke gebieden beveel ik aan om als er geen enkele mobiele dekking is in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen.
Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Zoals ik ook heb aangegeven in de eerder aangehaalde antwoorden op vragen van de leden Geurts, Van Toorenburg, Agnes Mulder en Omtzigt van 3 april jl., heeft het communicatie van het handelingsperspectief voor burgers mijn blijvende aandacht.
Deelt u de mening dat in de dunbevolkte grensregio’s slechtere bereikbaarheid en langere aanrijtijden van hulpdiensten voor een stapeling van risico’s zorgen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze stapeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 6.
Gsm-ontvangst in Nederland |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeenten willen slecht mobiel bereik aanpakken»?1
Ja, ik ben bekend met deze berichten. Als Minister van Veiligheid en Justitie ben ik verantwoordelijk voor 1-1-2. Ik vind het heel belangrijk dat burgers in nood een beroep kunnen doen op snelle en adequate noodhulp. Tegelijkertijd moet worden bedacht dat 100% dekking voor mobiele telefonie in Nederland, net als in andere landen, niet realiseerbaar is. 112 kan dus niet in alle gevallen met een mobiele telefoon worden bereikt. Het Ministerie van EZ voert een onderzoek uit naar de reikwijdte van mobiele dekking in Nederland. De uitkomsten hiervan zullen zo spoedig mogelijk met uw Kamer worden gedeeld.
Bent u bekend met de diverse mediaberichten over de bereikbaarheid in oostelijke en zuidelijke grensgemeenten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel klachten over de bereikbaarheid van 112 heeft u het afgelopen jaren ontvangen? Wat was de aard van de klachten?
Mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken (EZ) hebben enkele brieven ontvangen van gemeenten. Eind 2013 is een brief van de gemeente Vaals ontvangen waarin werd aangegeven dat door het ontbreken van mobiele dekking in de buitengebieden in de buurt van Vaals, burgers met hun mobiele telefoon verminderd 112 kunnen bellen. Sinds begin dit jaar hebben mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken ook enkele brieven ontvangen van de gemeente Zaltbommel en van enkele gemeenten en veiligheidsregio’s liggend in grensregio’s over het ontbreken van mobiele dekking. Deze worden door mijn ministerie en het Ministerie van Economische Zaken beantwoord.
Hoeveel keer was in een acuut noodgeval 112 niet bereikbaar? Waar deed zich dit voor? Wat was hiervan de achtergrond?
112 is in principe altijd bereikbaar. Echter, om 112 mobiel te kunnen bereiken, is mobiele dekking noodzakelijk. Er wordt niet geregistreerd in hoeveel gevallen een acute noodoproep niet mogelijk was, omdat er geen mobiele dekking voorhanden was. Naar de aard der zaak is een dergelijke registratie ook niet mogelijk. Wel is onder meer via de media een een aantal gevallen bekend waarbij burgers 112 mobiel niet konden bereiken.
Welke acties heeft u ondernomen?
Vanuit de verantwoordelijkheid die ik heb voor 112, heb ik met de Minister van EZ afgesproken dat het Ministerie van EZ een onderzoek doet naar de reikwijdte van de mobiele dekking in Nederland. Het Ministerie van EZ heeft ook met de mobiele operators gesproken en zij toonden zich bereid mee te werken aan dit onderzoek. De uitkomsten van het onderzoek worden zoals eerder gemeld na oplevering van het onderzoek zo spoedig mogelijk met uw Kamer gedeeld.
Als een burger 112 onverhoopt mobiel niet kan bereiken, zijn er voor burgers verschillende manieren om de hulpverleningsdiensten toch te bereiken. Het handelingsperspectief voor burgers als zij 112 mobiel niet kunnen bereiken wordt structureel gecommuniceerd op de website van de rijksoverheid, van de verschillende hulpverleningsdiensten en door veiligheidsregio’s.
Specifiek bij storingen wordt via de woordvoeringslijn van mijn ministerie het handelingsperspectief voor burgers gecommuniceerd. Het handelingsperspectief is extra onder de aandacht gebracht in een campagne eind 2013. Een social media campagne, een lokaal en regionaal TV en radio-item en een artikel voor huis aan huis bladen waren onderdeel van deze campagne.
Bewoners in gebieden met verminderd mobiele dekking, waaronder delen van het grensgebied, beveel ik aan om in noodsituaties met een vaste lijn 112 te bellen. Het communiceren van het handelingsperspectief voor burgers heeft mijn blijvende aandacht.
Overigens zijn eerder al afspraken tussen de meldkamers aan weerzijden van de grens gemaakt om noodoproepen indien nodig direct door te verbinden naar de meldkamer aan de juiste zijde van de grens.
Bent u bereid om een afschrift van de kabinetsreactie op de brief van het CDA-gemeenteraadslid de heer Van Bree uit Dinkelland aan de Kamer ter beschikking te stellen?2
De brief van de heer Van Bree was gericht aan de Minister van Infrastructuur en Milieu. De heer van Bree vraagt in zijn brief aandacht voor de leefbaarheid van dunbevolkte gebieden waar de mobiele bereikbaarheid in het algemeen beperkt is. De Minister van Economische Zaken neemt de beantwoording van de brief van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu over. Een afschrift van de antwoordbrief zal worden gedeeld met uw Kamer.
De kwaliteit van Buitengewone Opsporingsambtenaren (boa’s) |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Beveiligers vrezen wegwerp-boa’s»?1
Ja.
Deelt u de mening van de securitymanager van beveiligingsbedrijf Securitas dat de eisen ten aanzien van kwaliteit, opleiding en bijscholing van boa’s te laag zijn? Zo ja, waar blijkt dat uit? Wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige eisen ten aanzien van kwaliteit, opleiding en bijscholing, die gelden voor alle boa’s, acht ik passend. De eisen op dit terrein zijn vrij recent (in 2012/2013) aangescherpt door invoering van een systeem van permanente her- en bijscholing en examinering van vaardigheden op het terrein van conflicthantering en gesprekstechnieken.
Deelt u de mening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten dat de gemeentelijke boa zich tot een goed gekwalificeerde professional op het gebied van handhaven ontwikkelt? Zo ja, waar blijkt dat uit? Hoe verhoudt zich dat tot de mening van de securitymanager van beveiligingsbedrijf Securitas? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2. Daarnaast zullen ook ontwikkelingen als het modeluniform en de samenwerking met de politie leiden tot verdergaande professionalisering van de functie.
Hebt u ten aanzien van boa’s die ingezet worden bij de handhaving van de Drank- en Horecawet, bijvoorbeeld op grond van artikel 16 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar, specifieke eisen aan de bekwaamheid van deze boa’s gesteld? Zo ja, welke eisen zijn dat? Zo nee, waarom niet?
Ja, de boa’s die ingezet worden voor handhaving van de Drank- en Horecawet volgen een specifieke aanvullende opleiding die wordt afgesloten met een examen. Het examen bestaat uit twee onderdelen: kennis van de regelgeving en het opstellen van een boeterapport.
Acht u het een risico dat marktpartijen gecertificeerde boa’s wegzetten bij gemeenten en niet voorzien in her- en bijscholing? Zo ja, waarom en wat gaat u doen om dat risico te beperken? Zo nee, waarom niet?
Nee, het administratieve proces rond de permanente her- en bijscholing voorziet erin dat wordt geregistreerd of boa’s de modules van de permanente her- en bijscholing volgen en met voldoende resultaat behalen. Het traject van permanente her- en bijscholing beslaat een periode van 5 jaar. De eerste module bijvoorbeeld dient men binnen 2 jaar te hebben behaald. Als dit niet het geval is, vervalt de boa akte.
Acht u het risico aanwezig dat er «wegwerpboa’s» ontstaan waarbij detacheerders mensen in dienst nemen die hun boa-akte hebben en die na korte tijd weer laten uitstromen, omdat de verlenging niet kan worden geregeld»? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook detacheerders moeten om te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen investeren in de kwaliteit (opleiding) van de (aspirant-)boa’s die zij beogen uit te lenen aan gemeenten. De keuze voor de duur van de aanstelling en de investering door een detacheerder is een verantwoordelijkheid van die detacheerder. Deze investering kan betekenen dat detacheerders zullen proberen om afspraken te maken met gemeenten over de inhuur van boa’s voor een langere termijn. Aangezien de inzet van gemeentelijke boa’s – al dan niet ingehuurd – onderwerp is van de meerjarenafspraken rond het veiligheidsplan, is het aannemelijk dat de contacten met detacheerders ook van langere duur kunnen zijn.
Wat vindt u van het idee van een kwaliteitskeurmerk voor boa’s? Bent u voornemens om een dergelijk keurmerk te introduceren of verplicht te stellen? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
De door middel van detachering ingehuurde boa’s vallen onder hetzelfde (juridische) regime als de boa’s die in dienst zijn van een gemeente. Zij moeten dus voldoen aan dezelfde, al bestaande kwaliteitseisen (zie mijn antwoord op de vragen 2 en 3). Er bestaat derhalve geen aanleiding om een keurmerk te introduceren.
Het gebruik van de stille sms door de politie ten behoeve van de opsporing |
|
Nine Kooiman , Sharon Gesthuizen (GL), Gerard Schouw (D66), Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over de inzet van de onzichtbare stealth sms (hierna: stille sms) door de politie ten behoeve van de opsporing, waardoor gebruikers van een mobiele telefoon gelokaliseerd kunnen worden?1
Ja. Zoals ik bij de beantwoording van de hierboven aangehaalde Kamervragen reeds aangaf, heeft het Hof Den Bosch2 geoordeeld dat door het versturen van stille sms slechts globaal is vastgesteld waar het betreffende toestel zich bevond, waardoor een zo beperkt beeld is verkregen van de bewegingen van de persoon die de telefoon droeg, dat van een betekenisvolle inbreuk op diens privacy geen sprake was. Ook gaf ik in die beantwoording aan dat het Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat het gebruik van de stille sms in de betreffende zaak gerechtvaardigd is op grond van art. 2 Politiewet (oud).3
Of er sprake is van stelselmatigheid wordt door de betrokken officier van justitie bepaald. De beoordeling van het begrip stelselmatigheid is casusafhankelijk. In iedere zaak toetst de officier van justitie steeds weer aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. En neemt daarbij in overweging, dat de wijze waarop het middel wordt ingezet niet in betekenende mate inbreuk mag maken op grondrechten, zoals de privacy van betrokkenen.
Bij de inzet van een stille sms is onder meer vereist, dat er een spoedeisend en zwaarwegend onderzoeksbelang is en er geen andere, minder ingrijpende methoden voorhanden zijn waarmee een (globale) geografische positie van de telefoon kan worden vastgesteld.
Deelt u de mening dat het in ieder geval van de concrete omstandigheden afhangt of de inzet van de stille sms door de politie wel of geen betekenisvolle inbreuk op de privacy oplevert? Deelt u eveneens de mening dat bij langdurige frequente inzet van dit middel op enig moment sprake kan zijn van stelselmatige observatie? Waar ligt volgens u de grens? Bij welke frequentie en duur van de inzet van stille sms is hier sprake van?
Zie antwoord vraag 1.
Wat houden de door u aangekondigde aanscherpingen van de procedure voor de inzet van de stille sms precies in?2 Bent u bereid deze nieuwe procedure openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De aankondiging die ik heb gedaan van de aanscherping van de procedures rondom de inzet van de stille sms kwam voort, uit het door de rechtspraak geuite zorgpunt over de procedurele zorgvuldigheid van het gebruik van dit middel vanuit het oogpunt van transparantie en toetsbaarheid van het strafproces. Hieraan is tegemoetgekomen door voortaan (verplicht) proces-verbaal op te maken van de duur en de frequentie van de inzet van de stille sms. Dit proces-verbaal wordt vervolgens in het procesdossier gevoegd. Ik heb thans geen enkele aanleiding te veronderstellen, dat de politie in strijd met de toestemming van de officier van justitie zou handelen, of dat voornoemde interne procedures niet zouden worden nageleefd.
Is met deze aanscherping voortaan verzekerd dat iedere inzet van de stille sms aan het dossier wordt toegevoegd, dat over de duur en frequentie geverbaliseerd wordt en dat de sms niet vaker wordt verstuurd dan vooraf door de officier van justitie is toegestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bevestigen dat er een registratie wordt bijgehouden van het aantal keer dat de stille sms wordt ingezet?
Zoals ik al in de beantwoording op de in uw eerste vraag aangehaalde Kamervragen heb gemeld, verzet het belang van de opsporing en vervolging zich ertegen om publiekelijk informatie te verstrekken over het aantal keer dat de stille sms is ingezet. Openbaarmaking van deze gegevens zou de werkwijze c.q. het werk van de politie bij opsporing en vervolging van strafbare feiten in de toekomst ernstig kunnen bemoeilijken of frustreren, doordat verdachten hun gedragingen, of handelswijze, op basis van gegevens inzake de frequentie van de inzet van het middel, kunnen aanpassen om het middel te omzeilen. Bovendien is het uiteindelijk aan de strafrechter om, ter openbare terechtzitting, te oordelen over de rechtmatigheid van de inzet van het middel.
Om die reden ben ik niet voornemens deze informatie openbaar te maken. Van belang is nu, dat door verplichte verbalisering van duur en frequentie de inzet van het middel transparant en toetsbaar wordt voor de rechter en de verdediging.
Wat is er precies op tegen om openbaar te maken hoe vaak dit middel is ingezet? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht dat politiechefs zinloze cursussen en trainingen volgen |
|
Louis Bontes (Bontes) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van KRO Brandpunt «Knuffelen met de korpschef»?1
Ja, ik ben bekend met de uitzending. Deze doet naar mijn oordeel geen recht aan de kwaliteit van het politie leiderschapsonderwijs in het algemeen. Leiderschapsontwikkeling bij de politie omvat meer dan alleen de in de uitzending aangehaalde onderdelen van trainingen en cursussen. De politie is «mensenwerk», en de ontwikkeling van persoonlijke leiderschapsvaardigheden is juist in een dergelijke organisatie erg belangrijk. Aandacht voor leiderschapsontwikkeling binnen de politieorganisatie draagt derhalve in grote mate bij aan de professionaliteit en effectiviteit van de organisatie en haar medewerkers.
Tegelijkertijd onderkent ook de politieorganisatie dat bij opleiden de aansluiting bij de politiepraktijk niet uit het oog verloren moet worden. Uit recente evaluaties (juni 2013: «Schoolmaken in de praktijk» en november 2013:»Tussen hei en hoofdbureau») van alle leiderschapsopleidingen bleek dat dit op onderdelen het geval was. De evaluatie «Schoolmaken in de praktijk» is onderdeel van het traject Operationeel Leiderschap dat sinds het voorjaar 2012 loopt. Dit traject is gericht op de vorming van leidinggevenden die op alle niveaus volop betrokken zijn bij het werk «op straat». Ze kennen hun mensen, hun vak en hun werkomgeving. Het accent ligt daarbij meer op het werkveld en op de nieuwe organisatie van de politie. Bovendien zijn de opleidingen korter. In de ontwikkeling naar dit nieuwe leiderschap worden beide genoemde evaluaties gebruikt als input voor de verbeteringen.
In de zomer van 2014 start er een pilot voor het nieuwe leiderschapsonderwijs. Kern van het nieuwe onderwijs is de aansluiting bij de politiepraktijk. Kennis en vaardigheden moeten in de praktijk worden gebracht en het onderwijs wordt gebaseerd op werk gerelateerde vraagstukken. Op basis van de ervaringen met deze pilot en de twee genoemde evaluaties, zal het definitieve leiderschapsonderwijs worden ingericht.
Klopt de berichtgeving in deze uitzending? Zo ja, deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat veel politiecapaciteit en geld besteed wordt aan zinloze trainingen als koeienknuffelen, gedichten schrijven en spiegelen met paarden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit die hieraan verloren gaat, beter ingezet kan worden in de strijd tegen de misdaad?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u aan deze verspilling van politiecapaciteit en geld doen?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht “Politie kijkt met steeds meer camera’s mee” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Politie kijkt met steeds meer camera’s mee»1 en «De camera telt zelf de mensen wel»?2
Ja.
Is het waar dat de Nationale Politie aan een «landelijk sensornetwerk» van voornamelijk «slimme camera's» werkt waarmee op een groeiend aantal plaatsen in Nederland kan worden meegekeken? Zo ja, wat is de aard en omvang van dit plan en in welke staat van voorbereiding of uitvoering bevindt het zich? Zo ja, wilt u, voordat er onomkeerbare stappen worden genomen of investeringen worden gedaan, in overleg met de Kamer onder andere nut en noodzaak van een dergelijk netwerk bespreken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er wordt in het veiligheidsdomein in toenemende mate gebruik gemaakt van cameratoezicht en -bewaking. Daarbij kan geconstateerd worden dat er vele malen meer particuliere camera’s dan politiecamera’s en overige publieke camera’s zijn, zoals ook blijkt uit het onderzoek dat de DSP-groep in opdracht van het WODC heeft uitgevoerd.3 Naar schatting zijn er ca. 500 politiecamera’s, ca. 3.300 gemeentelijke camera’s, ca. 50.000 camera’s voor OV- en verkeerstoezicht en ca. 1.500.000 particuliere bewakingscamera’s.
Er zijn, zoals ook in de NRC-artikelen beschreven wordt, in enkele plaatsen in Nederland publiek-private samenwerkingsverbanden die het mogelijk maken dat de politie bij calamiteiten live camerabeelden ontvangt via daarvoor ingerichte publiek-private toezichtruimten: de regionale toezichtruimten. De politie voert in die ruimten regie op het live cameratoezicht. Verder is momenteel het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie (33 542) in behandeling bij uw Kamer. Na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel zal ter uitvoering jaarlijks een landelijk ANPR-cameraplan worden opgesteld. In dat plan worden alle ANPR-politiecamera’s opgenomen. Iedere eenheid van de politie wordt aangesloten op het ANPR-netwerk. Dit leidt niet tot een landelijk dekkend netwerk dat alle locaties afdekt. Er zal altijd een keuze gemaakt worden ten aanzien van de locaties waar ANPR een toegevoegde waarde heeft. Daarbij wordt tevens rekening gehouden met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij de politie zijn thans geen camera’s in gebruik als bedoeld in de betreffende publicaties van het NRC. Wel wordt momenteel met behulp van proefopstellingen, zoals in Stratumseind in Eindhoven, onderzocht welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst slimme camera’s te kunnen gebruiken. Slimme camera’s kunnen een zinvolle vorm van cameratoezicht zijn, omdat ze helpen om incidenten op te merken. Dat is nodig omdat er meer camera’s zijn dan mensen die de camera’s uitkijken en er dus een risico is dat incidenten niet worden opgemerkt. Cameratoezicht is alleen zinvol als er snel gereageerd kan worden en slimme camera’s kunnen daarbij helpen. Vanzelfsprekend wordt hierbij nauw samengewerkt tussen gemeente en politie.
Er zijn dus veel ontwikkelingen op het gebied van het gebruik van camera’s in het veiligheidsdomein. Bij al deze ontwikkelingen wordt nauwlettend gekeken naar de wettelijke kaders voor het cameragebruik, zoals die zijn neergelegd in de Politiewet, het Wetboek van Strafvordering, de Gemeentewet, de Wet Politiegegevens en de Wet Bescherming Persoonsgegevens.
In hoeverre worden «slimme camera's» die een signaal afgeven wanneer er wordt gerend, geschreeuwd, of geslagen al in de praktijk gebruikt? Wat is de extra bijdrage aan het voorkomen van incidenten? Voorziet de bestaande wet- en regelgeving in het gebruik van deze camera’s? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is er voor de uitvoering van de «beleidsvisie sensing» voor een landelijke infrastructuur waaraan meersoortige sensoren gekoppeld kunnen worden naar verwachting aanvulling op bestaande wet- of regelgeving nodig bijvoorbeeld ten aanzien van het opslaan van gegevens of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, aan wat voor soort wet- of regelgeving denkt u? Zo nee, waarom niet?
De beleidsvisie sensing is nog in ontwikkeling en moet nog worden vastgesteld. Voor de vormen van sensing zoals nu toegepast, bestaan binnen bestaande wet- en regelgeving op dit moment voldoende kaders en waarborgen in termen van proportionaliteit, subsidiariteit en rechtmatigheid, inclusief bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Indien nieuwere vormen van sensing zullen worden ingevoerd, moeten die uiteraard ook weer passen binnen alsdan geldende wettelijke kaders.
Hoe verhoudt het aantal particuliere camera’s dat aangesloten is op het cameranetwerk van de politie zich tot het aantal camera’s van de politie zelf?
Het cameranetwerk waar het NRC over spreekt betreft geen cameranetwerk van de politie zelf, maar een publiek-privaat samenwerkingsverband, namelijk de regionale toezichtruimten. Zoals gezegd zijn er in Nederland vele malen meer particuliere camera’s dan politiecamera’s. In de regionale toezichtruimten zijn er koppelingen met camera’s vanuit particuliere alarmcentrales, beveiligingsbedrijven, gemeentelijke toezichtcentrales enzovoort. Zo kunnen beelden van particuliere camera’s in geval van calamiteiten live worden doorgeschakeld naar de meldkamer.
Er is slechts een beperkt gedeelte van de particuliere camera’s in Nederland aangesloten op deze regionale toezichtruimten; precieze cijfers zijn bij de politie niet bekend. In de meeste gevallen worden immers ook niet de afzonderlijke camera’s aangesloten, maar de alarmcentrales.
Het idee om agenten vrij te maken die zich alleen bezig moeten houden met criminaliteitsbestrijding onder Tilburgers van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst |
|
Nine Kooiman , Sadet Karabulut |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het plan van de VVD in Tilburg om agenten vrij te maken die zich alleen zouden moeten bezighouden met criminaliteitsbestrijding onder Tilburgers van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst? Vindt u dat de Nederlandse politie bij het bestrijden van criminaliteit en het opsporen van verdachten, onderscheid moet kunnen maken op basis van afkomst van mensen?1
De lokale VVD heeft een actieprogramma opgesteld voor een veiliger Tilburg. Eén van de punten daaruit is een specifieke inzet op jongeren van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst, omdat jongeren (12–24 jaar) van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst oververtegenwoordigd zijn in de criminaliteitscijfers.
Het kabinet heeft in het verleden specifiek doelgroepenbeleid gevoerd. 35 gemeenten die participeerden in de «Aanpak Antilliaans- en Marokkaans-Nederlandse risicojongeren» hebben daarvoor middelen ontvangen (resp. 2005–2012 en 2009–2012). Tilburg was één van deze gemeenten. De kennis en ervaringen uit deze periode zijn nu ingebed in het reguliere beleid. Gemeenten kunnen nu (o.a. op basis van deze ervaringen) maatwerk leveren binnen dat reguliere beleid. Effectiviteit van beleid staat voorop.
We moeten er uiteraard voor waken dat een gerichte aanpak op deze groepen zou leiden tot het maken van ongerechtvaardigd onderscheid. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoorden op Kamervragen van het lid Marcouch over etnisch profileren (10 januari 2014).
Deelt u de mening dat de politie bij het uitvoeren van haar taken niet moet uitgaan van afkomst maar van gedrag? Zo ja, verwerpt u het plan van de Tilburgse VVD? Zo nee, vindt u het normaal om bevolkingsgroepen bij voorbaat verdacht te maken en te criminaliseren?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt de analyse dat er een capaciteitsprobleem is bij de politie met als gevolg een groeiende criminaliteit in Tilburg? Zo ja, wat gaat u doen om dit probleem op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Mij hebben dergelijke signalen of een analyse ten aanzien van de capaciteit in Tilburg niet bereikt. Indien in Tilburg behoefte is aan structureel meer politie-inzet, kan de burgemeester van Tilburg dat binnen de politie-eenheid aangeven. Herschikking van de verdeling van de capaciteit binnen de eenheid is aan het gezag. Als er in de eenheid onvoldoende capaciteit beschikbaar is om in de vraag naar tijdelijk extra capaciteit te voorzien, kan de burgemeester de korpschef van de Nationale Politie om bijstand uit andere eenheden vragen.
Bent u bekend met het bericht «Uitlevering online drugshandelaar toegestaan»?1
Ja.
Is het waar dat de verdenkingen ten aanzien van deze verdachte zijn ontstaan door de inzet van pseudokopers door de Amerikaanse Drugs Enforcement Administration? Aan welke regels is dergelijke inzet verbonden?
Het is niet zo dat in deze zaak in Nederland opsporingsactiviteiten zijn verricht door Amerikaanse opsporingsambtenaren. De verdachte om wiens uitlevering door de Verenigde Staten is verzocht, maakte deel uit van een internationaal opererende internetfirma. Het Amerikaanse departement van Justitie heeft mij hierover desgevraagd meegedeeld dat de Verenigde Staten bij hun bestellingen op internet vooral te maken hadden met een Amerikaanse verdachte, dat betalingen liepen via Western Union in Boedapest en dat de organisatie in vele landen werkt, waaronder in Nederland, Hongarije, het Verenigd Koninkrijk, Brazilië, Argentinië en de Verenigde Staten. De Amerikaanse autoriteiten hebben voorts laten weten dat hun opsporingsambtenaren geen rechtstreeks e-mailcontact hebben gehad met een Nederlandse verkoper. Een dergelijke gang van zaken merk ik niet aan als undercoveracties op Nederlands grondgebied waarvoor door middel van een rechtshulpverzoek Nederland om toestemming had moeten worden gevraagd. Een organisatie die wereldwijd zaken doet via internet, kan door elk land ter wereld worden onderworpen aan een strafrechtelijk onderzoek. Als later blijkt dat bestellingen (deels) vanuit Nederland werden afgehandeld, maakt dat niet dat de via internet gedane aankopen moeten worden aangemerkt als undercoveroperaties op Nederlandse bodem.
Is het waar dat hier door Nederland in dit geval geen toestemming voor is gegeven? Zo ja, welke gevolgen dient dit feit naar uw mening te hebben voor de verdachte en zijn dreigende uitlevering?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de omstreden handelingen, de verkoop van drugs via internet, op Nederlands grondgebied plaatsvonden? Zo ja, waarom kiest Nederland dan voor het uitleveren van betrokkene, in plaats van deze zelf te vervolgen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat Amerikaanse opsporingsdiensten kennelijk in Nederland opsporingsactiviteiten verrichten? Hoe vaak gebeurt dat? In hoeveel gevallen is hier toestemming voor gegeven en in hoeveel gevallen, bij u bekend, ontbrak die toestemming? Is er in dit soort gevallen sprake van onrechtmatig verkregen bewijs?
Uit het rechtshulpverdrag tussen de VS en Nederland (Trb. 2004, Nr. 300) volgt dat voor onderzoekshandelingen op elkaars grondgebied een rechtshulpverzoek nodig is. Dat de VS in weerwil van dit voorschrift zonder toestemming in Nederland opsporingshandelingen verrichten, in de onderhavige zaak of anderszins, is mij op geen enkele manier gebleken.
Indien er daadwerkelijk opsporingsactiviteiten op Nederlands grondgebied worden verricht zonder toestemming, heeft u uw Amerikaanse ambtgenoot hierover om opheldering verzocht? Wat was de reactie? Hoe wordt voorkomen dat dit vaker zal gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het uitleveringsverzoek van de Amerikanen in deze zaak, gelet op alle omstandigheden van het geval? Deelt u de mening van de advocaat van betrokkene, die zegt dat een eventuele uitlevering in deze zaak een vrijbrief voor Amerikaanse agenten zou zijn om in Nederland naar believen hun gang te gaan? Zo niet, waarom niet?
In het kader van de beoordeling van het Amerikaanse uitleveringsverzoek heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad geoordeeld dat van pseudokopen op Nederlands grondgebied geen sprake is geweest, alsmede dat door de Amerikaanse autoriteiten geen Nederlandse voorschriften en procedures zijn geschonden. De Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten. Nu zich ook overigens geen van de weigeringsgronden voordoen zoals neergelegd in het uitleveringsverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten (Trb. 2004, Nr. 299), heb ik de uitlevering van deze verdachte toegestaan. De president van de rechtbank Den Haag heeft bij uitspraak van 29 januari jl. (ten aanzien van de pseudokopen) overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de eerdere beslissingen hierover van de rechtbank Zwolle-Lelystad en de Hoge Raad op een kennelijke fout of vergissing berusten. Onder deze omstandigheden is de president van de rechtbank van oordeel dat mijn beslissing om in navolging van de eerder gedane rechterlijke uitspraken de uitlevering toe te staan, een rechtmatige is. Nu aan alle voorwaarden voor uitlevering is voldaan, ontbreekt een aanleiding om in plaats daarvan betrokkene in Nederland te vervolgen.
Bent u bereid deze uitlevering te weigeren? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.