De samenwerking tussen de Haagse politie en een salafistische moskee |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (VVD) |
|
Kent u de berichten: «Politie buigt voor Haagse salafisten» en «Een veilige buurt met Oud & Nieuw»?1 2
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Haagse politie ook dit jaar weer een samenwerkingsverband is aangegaan met de salafistische As-Soennahmoskee?
Zoals ik eerder heb gemeld in antwoord op Kamervragen over het project Rolmodellen van de politie en de gemeente Den Haag, nemen hieraan diverse maatschappelijke organisaties deel, zoals bedrijven, sportclubs, kerken en moskeeën.3 De rol van de deelnemers is het aanspreken van buurtgenoten die zich tijdens de jaarwisseling (dreigen te) misdragen. De deelnemers doen dat onder toezicht van de politie en binnen de kaders van de wet en hebben niet meer bevoegdheden dan iedere andere burger. De verantwoordelijkheid voor de ordehandhaving ligt ook tijdens de jaarwisseling geheel bij de politie. De religieuze signatuur van sommige deelnemers is geen beletsel voor een goede samenwerking.
Het is in het hele land staande praktijk dat de politie samenwerkt met burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Zij vormen mede de oren en ogen van politie en leveren zo een bijdrage aan de veiligheid. De succesvolle resultaten van het project Rolmodellen in de afgelopen jaren (zowel tijdens de jaarwisseling als bij andere grote evenementen zoals het EK en WK voetbal) bevestigen dit beeld en het lokale gezag ziet dan ook geen reden om de samenwerking met wijkbewoners in dit kader te beëindigen.
Waarom bent u van mening dat de Nederlandse overheid zich op straat moet laten vertegenwoordigen door een salafistische moskee? Deelt u de mening dat dit een meer dan verkeerde ontwikkeling is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de visie dat een fundamentalistische islamitische instelling, zeker één waarvan een woordvoerder in het recente verleden stelde dat zij niet geloven in de universele rechten van de mens en dat de Nederlandse samenleving gestoeld is op een goddeloos fundament, geen partner dient te zijn van een seculiere overheid? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bevorderen dat de politie de samenwerking met de As-Soennahmoskee, nota bene op het terrein van de openbare orde, definitief beëindigt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De plicht voor politiemedewerkers om rittenboekjes te gaan invullen |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht: «2015. Nationale Politie schaft misdaadbestrijding af»?1
Ja.
Klopt het dat agenten per 1 januari 2015 rittenboekjes moet gaan invullen wanneer zij in onopvallende dienstauto's rijden?
De politie is evenals andere overheidsdiensten in het kader van de belastingwetgeving (loonheffing) verplicht tot het registreren van ritten met niet-herkenbare dienstvoertuigen, zodat bij controle door de Belastingdienst kan worden aangetoond dat deze voertuigen niet voor privédoeleinden zijn gebruikt. Deze registratie is dan ook niet nieuw, maar vond tot 1 januari 2015 niet op uniforme wijze plaats. De regeling die op 1 januari 2015 in werking is getreden voorziet in een uniform registratieformulier voor de hele politieorganisatie. De regeling is zo lastenluw mogelijk vormgegeven. Het betreft een relatief eenvoudige en weinig tijdrovende handeling.
In hoeverre begrijpt u dat dit soort overbodige bureaucratie tijd en energie kost die dus niet gestoken kan worden in het bestrijden van de misdaad, hetgeen toch een kerntaak van de politie is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of u denkt dat Nederland veiliger wordt door dit soort beleidsstrapatsen? Zo nee, waarom wordt zo’n opdracht dan toch gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat deze malle bureaucratische plicht van rittenboekjes invullen zo snel mogelijk wordt geschrapt? Zo ja, ziet u meer overbodige regelgeving die het politiewerk vertraagt en die dus geschrapt zou kunnen worden? Kunt u hier een overzicht van geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, de rittenregistratie van het gebruik van niet-herkenbare dienstvoertuigen van de politie blijft noodzakelijk om de hiervoor genoemde redenen.
Er zijn en worden allerlei initiatieven ondernomen om tot een vermindering van de administratieve lasten voor de politie te komen, ook door aanpassing van wet- en regelgeving. Ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over het actieprogramma «Minder regels, meer op straat» die ik uw Kamer jaarlijks toestuur, laatstelijk op 10 juni 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 456).
De brand in Roermond van 16 december, waarbij asbest is vrijgekomen |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Hoe beoordeelt u het handelen van de hulpdiensten direct na de brand en de dagen erna?
Naar het oordeel van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hebben de hulpdiensten adequaat gehandeld. De Veiligheidsregio heeft inmiddels een tweetal evaluaties in gang gezet, een operationele evaluatie en een bestuurlijke evaluatie.
De bestuurlijke evaluatie wordt in een gezamenlijke opdracht van gemeente Roermond en de Veiligheidsregio Limburg-Noord gegeven aan een extern bureau. De bestuurlijke evaluatie omvat zowel de acute fase als de nazorgfase.
De Inspectie Veiligheid en Justitie wordt in de gelegenheid gesteld om extra vragen toe te voegen aan de (door externen) uit te voeren evaluaties.
Waarom droegen de hulpdiensten geen beschermende kleding en mondkapjes tijdens het afspuiten van mogelijk met asbestdeeltjes vervuilde auto’s?
Het brandweerpersoneel dat de ontsmetting verzorgde, heeft steeds beschermende kleding gedragen. Aanvankelijk (gedurende de eerste nachtelijke uren) heeft men daarbij geen mondkapjes gedragen. Dat gebeurde op basis van de inschatting van de operationele leiding dat het risico op asbestdeeltjes in de lucht minimaal was, gegeven de regen en gegeven het feit dat de ontsmetting gebeurde door royaal met water af te spoelen.
In de loop van de ochtend is men, na overleg met de sectie brandweer in het operationeel team, mondkapjes gaan gebruiken.
Het is nu aan de lokale bestuurders om te beoordelen hoe snel en volgens welke methode een met asbestdeeltjes vervuild terrein schoongemaakt wordt; waarom is er geen apart draaiboek beschikbaar voor rampen waarbij (mogelijk) asbestdeeltjes vrijkomen?
Sinds 2006 is de brochure «Plan van aanpak asbestbrand» beschikbaar.1 Deze brochure bevat onder andere een stappenplan voor de maatregelen die genomen dienen te worden bij een asbestbrand. Het plan van aanpak wordt momenteel geactualiseerd door het Instituut Fysieke Veiligheid.
Vindt u dat er een plan moet komen om Nederland zo snel mogelijk systematisch asbestvrij te maken? Zo nee, waarom niet?
Het beleid van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu is erop gericht om blootstelling aan asbestvezels te voorkomen. Onderdeel van dit beleid is het voorgenomen verbod op asbestdaken per 2024, mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond (zie antwoord 4 bij de vragen van het lid Cegerek). In de afgelopen jaren zijn de particuliere asbestwegen in de omgeving van de asbestfabrieken in Harderwijk en Hof van Twente gesaneerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu levert een financiële bijdrage aan de bodemsaneringen (asbest) in Overijssel.
Bij asbest in gebouwen is meestal sprake van hechtgebonden asbest; het zit vast in ander materiaal. Het asbest wordt pas gevaarlijk als het vrij komt. Het bewerken van asbest is verboden en het verwijderen van asbest is aan strenge regels gebonden. Bij de renovatie of sloop van gebouwen van voor 1994 is een asbestinventarisatie verplicht. De verwijdering van asbest dient in bijna alle gevallen door een gecertificeerd bedrijf te worden uitgevoerd.
Het beleid is er aldus op gericht om de risico’s daar aan te pakken, waar ze ook werkelijk zijn. Dit risicogerichte beleid zal ik voortzetten.
Het bericht ‘Reorganisatie politie kost honderden miljoenen extra’ |
|
Nine Kooiman , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat de reorganisatie van de nationale politie veel meer gaat kosten dan begroot?1
Op 5 december jl. heeft de Centrale Ondernemingsraad (COR) advies aan de Korpschef uitgebracht over het reorganisatieplan. Daarin heeft de COR onder meer aangegeven zich zorgen te maken over het reorganisatiebudget. Dit zou ontoereikend zijn.
Uiteraard komt de politie als werkgever na wat er met bonden in het landelijk sociaal statuut aan faciliteiten is afgesproken. In de begroting van de nationale politie is voor frictiekosten bij de realisatie een budget van € 230 mln. voorzien. Het budget is bedoeld voor incidentele kosten die samenhangen met de realisatie van de nationale politie, zoals de personele reorganisatie. Daarbij valt te denken aan kosten van om- en bijscholing, incidentele verhuiskosten, tijdelijke extra reiskosten, kosten van outplacement en kosten van vertrekregelingen.
De daadwerkelijke kosten binnen dit incidentele budget hangen af van bijvoorbeeld het aantal herplaatsingskandidaten, precieze plaatsing van medewerkers en van het personeelsverloop in de komende jaren. Daarover zal in de loop van de tijd meer duidelijkheid ontstaan. In dit stadium is iedere berekening nog voor een fors deel gebaseerd op aannames. Ik heb er vertrouwen in dat het frictiekostenbudget voldoende is.
Hoeveel meer kan de reorganisatie kosten? Klopt het bericht dat de totale reorganisatiekosten meer dan 600 miljoen euro bedragen? Zo nee, wat is het correcte bedrag en hoeveel meer dan begroot is dit? Kunt u hierbij aangeven uit wanneer deze berekening dateert en of het bedrag nog toereikend is?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u financiële tegenvallers of onverwachte meerkosten dekken?
De realisatie van de Nationale Politie geschiedt binnen het budgettaire kader zoals vastgelegd in de meerjarenbegroting. Mocht in de loop van de tijd blijken dat het budget van 230 miljoen onvoldoende is om in de frictiekosten waarvoor dit budget was bedoeld te voorzien, dan zullen de extra kosten binnen dat budgettaire kader moeten worden opgevangen. Via de reguliere rapportages wordt de ontwikkeling van dit budget gevolgd.
De jaarrekening van de politie geeft een overzicht van de uitgaven voor de reorganisatie. Deze jaarrekening, die door een externe accountant wordt gecontroleerd, zend ik uw Kamer elk jaar toe. Ik zie geen reden om bovenop de accountantscontrole de Algemene Rekenkamer te vragen nog eens extra specifiek naar de uitgaven binnen het frictiekostenbudget te kijken.
Bent u bereid om de reorganisatiekosten en mogelijke extra kosten te laten berekenen of controleren door de Algemene Rekenkamer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is rekening gehouden met de door de Centrale Ondernemingsraad aangegeven meerkosten zoals reiskosten, verhuiskosten en outplacementkosten? Als hier onvoldoende rekening mee gehouden is, hoe komt u politieagenten tegemoet in de extra kosten als gevolg van de reorganisatie?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre spelen onrealistische doelstellingen of een te hoog reorganisatie tempo een rol in de huidige onrust bij de politie?
De reorganisatie van de Nationale Politie is omvangrijk en complex. Onrust is hierbij niet te vermijden. Medewerkers hechten er bij iedere reorganisatie aan om zo snel mogelijk duidelijk te hebben over hun positie in de toekomstige organisatie. Daarom heb ik al in een zeer vroeg stadium toegezegd dat er geen gedwongen ontslagen vallen.
Iedere stap in de reorganisatie wordt zorgvuldig voorbereid. Ook wordt daarover nauw overleg met de COR en de politievakorganisaties gevoerd. Juist om onrustgevoelens weg te nemen gaat er veel aandacht uit naar het informeren van de politieambtenaren. Ik hecht eraan om de reorganisatie zo spoedig mogelijk en zorgvuldig af te ronden zodat de politiemedewerkers op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid over hun (her)plaatsing krijgen.
Erkent u uw politieke verantwoordelijkheid voor het beheer en de leiding van de politie? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ingevolge artikel 27 van de Politiewet 2012 is de korpschef belast met de leiding en het beheer van de politie. De korpschef legt over de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden verantwoording af aan mij. Ik leg verantwoording af aan uw Kamer.
Waarom komt u uw voorwaarde dat de realisatie geschiedt binnen het vastgestelde budgettaire kader niet na?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u extra geld besteden aan de politie of schuift u de schuld door?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u de geplande besparingen als gevolg van de reorganisatie alsnog op tijd halen?
De geplande besparingen zijn in de begroting en de meerjarenraming opgenomen. De begroting en de meerjarenraming zijn sluitend.
Het bericht ‘Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Noodverordening in Roermond om asbest na grote brand»?1
Ja.
Is al duidelijk wat de oorzaak van de brand is?
Het politieonderzoek naar de brand loopt nog en hierover kunnen op dit moment geen mededelingen worden gedaan.
Hoeveel asbest is er vrijgekomen en wat zijn daarvan de gevolgen voor de volksgezondheid?
Op dit moment wordt in Roermond nog steeds asbest verwijderd door gespecialiseerde bedrijven. Het is daarom nog niet bekend hoeveel asbest er is vrijgekomen en wat de gevolgen voor de volksgezondheid zijn.
Is er door u en/of de Regionale uitvoeringsdiensten (RUD’s) een inventarisatie gemaakt van locaties waar dergelijke hoeveelheden asbest kunnen vrijkomen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen inventarisatie beschikbaar van alle locaties of gebouwen waar asbest kan vrijkomen. Asbest is tot 1993 toegepast, naar schatting bevat 70% van de gebouwen van voor 1994 asbest. Mede gezien de risico’s bij incidenten zoals in Roermond ben ik voornemens asbestdaken vanaf 2024 te verbieden. Dit betekent dat de asbestdaken voor 2024 gesaneerd moeten zijn. Ik heb uw Kamer hierover ingelicht, recent in antwoord op vragen van het lid Dik-Faber.2 In het kader van het voorgenomen verbod op asbestdaken heb ik in 2012 een algemene inventarisatie uitgevoerd naar het aantal vierkante meter asbestdaken in Nederland. Uw Kamer is hier in 2012 over ingelicht.3 De asbestsituatie van scholen en ziekenhuizen is zichtbaar op de Atlas Leefomgeving.4
Op lokaal of regionaal niveau kan door de gemeente, provincie of omgevingsdienst een inventarisatie worden gemaakt van locaties die asbest bevatten. Ik wijs in dit verband op de inspanningen van de provincie Overijssel en veel Overijsselse gemeenten om alle asbestdaken op bedrijventerreinen te saneren. Ik heb vorig jaar een bijdrage geleverd aan dit initiatief. Tevens werk ik samen met LTO-Nederland in het programma agro-asbestveilig, dat gericht is op het saneren van asbestdaken in de agrarische sector. In het kader van dit programma wordt ook de samenwerking gezocht met het lokale bevoegd gezag om locaties met asbestdaken te inventariseren, om vervolgens de eigenaren te benaderen om het asbest te saneren.
Het bericht dat de brandweer bezorgd is om veiligheid bij uitrukken in duo’s |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat de Vakvereniging Brandweervrijwilligers (VBV) en vakbonden variabel uitrukken levensgevaarlijk vinden?1
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat zij niet betrokken is geweest bij de ontwikkeling van het landelijk kader «Uitruk op maat»?2
Wat vindt u ervan dat de vakbonden negatief oordelen over het kader «Uitruk op maat»? Kunt u uw antwoord toelichten? Hoe zijn de vakbonden betrokken bij de ontwikkeling van het kader «Uitruk op maakt»? Is dat in uw ogen voldoende geweest?
Hoe reageert u op de stelling van de VBV dat met het vaststellen van het kader «Uitruk op maat» door het Veiligheidsberaad en besluiten van enkele veiligheidsregio’s, die bewust de wettelijke bepalingen negeren, de veiligheid van brandweerpersoneel op het spel wordt gezet?
Vindt u dat er gezien de reactie van de vakbonden en de VBV genoeg draagvlak op de werkvloer is voor het kader «Uitruk op maat»?
Kunt u aangeven hoe hard het kader «Uitruk op maat» is? Welke vrijheid hebben veiligheidsregio’s om hier een eigen interpretatie aan te geven?
Kunt u per veiligheidsregio aangeven hoe zij de «Uitruk op maat» op dit moment uitvoeren cq van plan zijn uit te voeren? Kunt u hierbij onderbouwd uw oordeel geven over de veiligheid van de gekozen wijze van uitrukken?
Deelt u de mening dat bij elke wijze van uitrukken de veiligheid van brandweerpersoneel, brandweervrijwilligers en de samenleving gegarandeerd moet zijn? Bent u van mening dat het kader «Uitruk op maat» die veiligheid biedt? Kunt u dat onderbouwen?
Zijn de reactie van de VBV en de vakbonden voor u reden het kader «Uitruk op maat» zoals het er nu ligt af te wijzen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vraagt u het veiligheidsberaad haar werk over te doen maar nu met voldoende betrokkenheid van vakbonden en brandweervrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
Wat gaat u doen teneinde ervoor te zorgen dat er een kader «Uitruk op maat» komt dat door de werkvloer is opgesteld en door hen wordt ondersteund?
Het bericht dat de recherche zo goed als stilligt door een stuwmeer aan overuren |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen tot mogelijk honderd zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar omdat rechercheurs verlofuren moeten opnemen?1
Het zal altijd zo zijn dat er prioriteiten gesteld moeten worden bij de inzet van politiepersoneel. Het stellen van deze prioriteiten is een verantwoordelijkheid van het gezag i.c. het OM. Dit proces vindt gedurende het hele jaar plaats, Het is dus geen kwestie van doorschuiven naar volgend jaar. Daarbij is het een gegeven dat in de maand december, net als in veel andere organisaties, ook meer politiemensen verlof willen opnemen. Het opnemen van verlof vindt plaats onder het voorbehoud dat de dienst het toelaat. Zo is gewaarborgd dat als er aanleiding is om een verdachte aan te houden, dit zonder uitstel kan gebeuren.
Overuren zijn niet bedoeld om structureel extra capaciteit voor de organisatie te realiseren. Binnen de daarvoor geldende rechtspositionele regels worden overuren naar keuze van het bevoegd gezag gecompenseerd in tijd dan wel in geld, waarbij het principe tijd-voor-tijd leidend is. Bij deze keuze wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de medewerker.
Kunt u per eenheid aangeven hoeveel zaken worden doorgeschoven naar volgend jaar vanwege de opname van verlofuren? Kunt u aangeven welke categorie misdaad dit betreft?
Zie antwoord vraag 1.
Bij welke eenheden is er geen budget meer beschikbaar voor het uitbetalen van overuren?
Per eenheid is er een budget beschikbaar voor overuren. Uit de geregistreerde kosten tot en met november 2014 blijkt dat dit budget nog bij geen enkele eenheid was uitgeput.
Is het waar dat er in sommige gevallen besloten is om een verdachte pas in 2015 op te pakken? Zo ja, hoe vaak komt dit voor en welke eenheden kiezen hiervoor? Hoe legt u dit uit aan slachtoffers die verwachten dat verdachten worden gearresteerd?
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u erbij dat u de zorg niet deelt dat in eenheden waar geen geld meer beschikbaar is voor overuren de werkdruk oploopt? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Zie antwoord vraag 1.
Blijft u van mening dat het verstandig is de operationele capaciteit van de politie af te bouwen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met uw Kamer en het gezag is een operationele sterkte van 49.500 fte afgesproken. Deze omvang blijft gehandhaafd.
Bent u bereid op korte termijn extra geld beschikbaar te stellen zodat overuren uitbetaald kunnen worden en de recherche weer haar werk kan doen? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op mijn antwoord op bovenstaande vragen is dat niet nodig.
De zin en onzin van aangifte doen |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de problemen rondom het doen van aangiften zoals aangegeven door De Monitor?1
Met de betreffende uitzending van De Monitor ben ik bekend.
Hoe komt het dat de politie onvoldoende maatregelen neemt tegen fraude en misbruik van persoonsgegevens die via de eigen website zijn ingevuld? Komt dit door gebrek aan capaciteit, kennis of financiële middelen, door fouten in de organisatie, door teveel prioriteiten en taken, of om een andere reden? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
De site van de politie is goed beveiligd met een zogeheten certificaat-beveiliging (https). Dit betekent dat als er gegevens worden ingevoerd via de site, deze via het certificaat worden versleuteld en dan via een beveiligde verbinding worden verstuurd. Hierdoor is het voor derden onmogelijk te weten welke gegevens verstuurd worden. De politie zet deze gegevens weer om via het certificaat waarna de gegevens achter de firewall en in de beschermde omgeving van de politie terechtkomen.
Er is dus geen sprake van problemen met de veiligheid van de site. Wel zijn er verbeteringen mogelijk om de gebruikersvriendelijkheid van de online aangiftefaciliteit te verhogen. Onderdeel hiervan is de invoering van DigiD, waarmee de identificatie van de aangevers wordt verbeterd. Dit past in de doorontwikkeling van de elektronische aangifte in het kader van het Wetsvoorstel Digitale processtukken, dat ik op 25 november jl. aan uw Kamer heb gezonden. Deze verbeterslag is in het tweede kwartaal van 2015 gereed.
Verder verwijs ik u naar mijn brief van 28 maart 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 447), waarin ik een overzicht heb gegeven van de maatregelen die ik samen met de politie neem om het aangifteproces nog verder te verbeteren. In februari 2015 zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang bij de uitvoering van deze maatregelen.
Op welke manier en op welke termijn worden de problemen opgelost? Wanneer en op welke wijze gaat u de Kamer rapporteren over de verbeteringen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is sinds de eerste uitzending van De Monitor in maart 2014 tot de tweede uitzending over dit onderwerp in december 2014 verbeterd voor wat betreft het doen van aangifte? Welke problemen zijn nog niet aangepakt in deze negen maanden en waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel aangiften worden er per maand en/of jaar gedaan? Hoeveel van deze aangiften worden gedaan via internet? In hoeveel gevallen moeten aangiften die via internet zijn gedaan opnieuw moeten worden opgenomen of aangevuld door politieagenten? Klopt het dat veel relevante informatie verloren gaat bij een aangifte gedaan via internet?
De politie neemt jaarlijks ruim 1 miljoen aangiften op, waarvan rond de 400.000 via internet. Als een internetaangifte onvolledig is of als deze bij de politie tot vragen leidt, wordt er telefonisch of per email contact gezocht om de aangifte aan te vullen en deze alsnog zo compleet mogelijk te krijgen. Het beeld dat er hierbij relevante informatie verloren zou gaan herken ik niet.
Ongeveer 7% van de ontvangen internetaangiftes kan niet in behandeling worden genomen omdat niet is voldaan aan de gestelde voorwaarden, bijvoorbeeld omdat voor de betreffende delictsoort (nog) geen digitale aangifte mogelijk is. In die gevallen wordt de aangever verzocht om langs een andere weg aangifte te doen.
Klopt het dat het politieapparaat het aantal aangiften niet helemaal aankan? Zo ja, wat is de reden hiervoor? Klopt het voorts dat er niet altijd voldoende capaciteit is om telefonisch aangifte op te nemen?
Er is voldoende capaciteit voor het opnemen van aangiftes.
Er is een 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie en de politie neemt elke aangifte van een strafbaar feit op. De telefonische aangifte is overigens maar één van de verschillende manieren waarop aangifte kan worden gedaan. Wie belt krijgt een passend advies over de wijze waarop het beste aangifte kan worden gedaan. Het kan voorkomen dat er tijdelijk sprake is van een piekbelasting. Als de aard van het feit dit toelaat kan dat betekenen dat er een afspraak wordt gemaakt om op een later moment op het politiebureau, op een andere locatie, of telefonisch aangifte te doen.
In hoeverre worden aangiften die via andere wegen zijn gedaan sneller afgehandeld dan aangiften gedaan via internet? Hoeveel opsporingsonderzoeken zijn gestart op basis van digitale aangiften en hoeveel op basis van aangiften die op een andere manier zijn opgenomen? Hoe verklaart u de verschillen in snelheid bij het afhandelen van aangiften en de verschillen in de bruikbaarheid van aangiften die op verschillende manier zijn gedaan? Hoe lost u dit op?
Het grote voordeel van een internetaangifte is dat deze niet hoeft te worden ingepland en direct 24/7 gedaan kan worden. De afhandeltijd is bij een internetaangifte kort. Als een internetaangifte volledig is ingevuld, kan deze binnen 15 minuten worden beoordeeld en afgehandeld. Als er nog openstaande vragen zijn, wordt de totale afhandeltijd langer, maar deze ligt normaal gesproken binnen 5 werkdagen.
Internetaangifte is op dit moment mogelijk voor een beperkt aantal delicten waarbij de dader niet bekend is, zoals (poging tot) diefstal (m.u.v. inbraken en diefstal met geweld), beschadiging en vernieling. Inherent aan deze categorie is dat de aangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing. Alle aangiften (dus ook internetaangiften) worden door een politiemedewerker bekeken. Mocht na deze «check» blijken dat de internetaangifte wel aanknopingspunten biedt voor verdere behandeling, dan wordt deze uiteraard opgepakt.
Het aantal opsporingsonderzoeken dat wordt gestart na een digitale aangifte is om de hiervoor genoemde reden naar verhouding beperkt. Dat wil niet zeggen dat internetaangifte geen zin heeft. Ook indien geen vervolgonderzoek wordt ingesteld, zijn aangiften een bron van informatie voor de politie waarmee zij criminaliteit nog beter kan aanpakken. Zo kan de politie gerichter acties ondernemen, zoals extra surveillances of het inzetten van opsporingsmiddelen. Daar gaat een preventieve werking van uit. Ook kunnen maatregelen op basis van de hierop gebaseerde analyses ertoe leiden dat de politie alsnog een gericht vervolgonderzoek kan starten.
Worden aangiften overal in Nederland op dezelfde manier opgepakt? Klopt het dat het vaak langer duurt om een aangifte te behandelen als deze in een andere eenheid wordt gedaan dan die waar het delict heeft plaatsgevonden? Zijn de systemen van de verschillende eenheden aan elkaar gekoppeld? Zo nee, op welke termijn gaat dit gebeuren?
Met de komst van de nationale politie worden werkprocessen steeds meer geüniformeerd. Sinds 1 januari 2014 is er een vernieuwde aanwijzing voor de opsporing van kracht. De aanwijzing geeft duidelijke inhoudelijke kaders voor de afweging of naar aanleiding van een aangifte al dan niet wordt overgegaan tot opsporing en bepaalt waar de verantwoordelijkheid ligt voor het maken van die afwegingen en het nemen van beslissingen. Er is hierbij ruimte voor lokale prioriteiten en maatwerk. Hierdoor kan het voorkomen dat er verschillen zijn in de manier waarop vervolg wordt gegeven aan een aangifte. Internetaangiftes worden op basis van de pleeglocatie automatisch gerouteerd naar de tien verwerkende eenheden. Omdat een internetaangifte in veel gevallen geen aanknopingspunten biedt voor verdere opsporing (zie het antwoord op vraag 7), zal er ten aanzien van deze aangiftes weinig verschil zijn in de opvolging bij de eenheden.
Burgers kunnen aangifte doen van een delict bij elke eenheid. Aangiften worden behandeld door de eenheid waar het delict heeft plaatsgevonden.
Sinds de invoering van de nationale politie is al veel vooruitgang geboekt met de verbetering van de belangrijkste IV-systemen. Met de komst van bijvoorbeeld SUMMIT is geborgd dat alle rechercheurs door heel Nederland toegang hebben tot voor hun relevante opsporingsinformatie. Dit zal successievelijk ook voor andere systemen bereikt gaan worden. Dat geldt dus ook voor de hier relevante basisvoorziening Handhaving. Tot die tijd vergt de interne overdracht van een elders gedane aangifte nog enig handwerk waar de burger overigens geen last van heeft.
Hebben de door het kabinet ingevoerde aanpassingen rondom aangiften geleid tot een verhoging van het ophelderingspercentage? Hebben deze aanpassingen voorts geleid tot een verhoging van de bureaucratische lasten? In hoeverre is er sprake van een toename van de administratieve handelingen naar aanleiding van het online doen van aangifte?
De politie werkt aan de verbetering van de kwaliteit van de intake en afhandeling van de aangifte. Deze inspanningen beogen samen met andere maatregelen (bijvoorbeeld maatregelen in het kader van het traject versterking prestaties van de strafrechtketen (VPS)) bij te dragen aan de verbetering van de kwaliteit in de opsporing. Dit zal mede ertoe moeten bijdragen dat het ophelderingspercentage verder wordt verhoogd.
Politie en OM werken in het kader van VPS samen aan de verbetering van de kwaliteit van het proces van opsporing en vervolging van misdrijven. De maatregelen hebben onder meer betrekking op de inzet van een kwaliteitscontrole op de gemaakte producten, het inrichten van bureaus Ketensamenwerking, opleidingen en sturing en monitoring op kwaliteit en tijdigheid van inzending van het proces-verbaal. In de rapportages VPS informeer ik uw Kamer twee keer per jaar over de voortgang van de getroffen en de te nemen maatregelen. Voorts werkt de politie aan de vermindering van administratieve lasten, opdat ruimte ontstaat voor verdere verbetering van de kwaliteit. Dit geldt voor het aangifteproces in het algemeen en meer in het bijzonder voor het proces rondom de internetaangifte. Met de afhandeling van internetaangiften zijn beslist minder administratieve lasten gemoeid dan wanneer deze aangiften op het politiebureau zouden zijn gedaan.
Is de kwaliteit van de aangiften de afgelopen jaren verbeterd of verslechterd? Op basis waarvan kunt u dit concluderen en kunt u dit toelichten?
De politie is volop bezig met het ten uitvoering brengen van de maatregelen voor het verbeteren van het aangifteproces met als doel het verhogen van de kwaliteit van de intake en het verhogen van de kwaliteit van de afhandeling van de aangifte. Dit moet de kwaliteit van de aangiften verbeteren. Aangezien de verbeterslag nog volop gaande is, acht ik het te vroeg om daar al een oordeel over te geven.
Is de aangiftebereidheid de afgelopen jaren omhoog of omlaag gegaan? Hoe verklaart u dit? Wat doet u om het vertrouwen van burgers en politieagenten rondom het doen van aangifte te verbeteren? Bent u bereid om de Kamer over de voortgang in de aangiftebereidheid regelmatig te rapporteren?
De meldings- en aangiftebereidheid is de afgelopen jaren stabiel gebleven. De verbetering van het aangifteproces heeft tot doel de aangifte- en meldingsbereidheid te vergroten. Belangrijk onderdeel daarvan is de verbetering van dienstverlening aan burgers t.a.v. bijvoorbeeld de sterk verruimde mogelijkheden om aangiften te kunnen doen (multichannel aanpak) of de terugmelding na gedane aangifte bij een aantal geselecteerde delictsoorten.
Daarnaast wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan gerichte maatregelen die nog verder moeten leiden tot een hogere aangifte- en meldingsbereidheid, bijvoorbeeld op het terrein discriminatie.
Jaarlijks publiceren het WODC, het CBS en de Raad voor de rechtspraak gezamenlijk de uitgave «Criminaliteit en Rechtshandhaving» waarin zij de ontwikkelingen in en samenhangen tussen criminaliteit en rechtshandhaving in kaart brengen. Hierin is ook de aangiftebereidheid, uitgesplitst naar ondervonden delicten opgenomen.
Hoe garandeert u het snelle, homogene en adequate afhandelen van aangiftes bij de implementatie van de zogenaamde multichannelaanpak, zonder afbreuk te doen aan de privacy of het vertrouwen van burgers en zonder extra lasten voor de politie te veroorzaken?
Zie mijn beantwoording van vragen 7, 8 en 9.
Het bericht '2600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «2.600 rechtszaken om functies bij Nationale Politie»?1
Ja.
Is het waar dat van de 65.000 medewerkers bij de nationale politie, 9.000 medewerkers een geschilprocedure zijn begonnen?
De situatie is dat 9.872 medewerkers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van december 2013, waarin staat naar welke functie in het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) zij zijn overgegaan. Hiervan tekenden vervolgens 2.652 medewerkers beroep aan tegen hun beslissing op bezwaar. Van hen trokken 65 hun beroepszaak weer in.3
Is het waar dat van de 9.000 geschilprocedures, 2.600 procedures geleid hebben tot een rechtszaak?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel geschillen zijn nog onder de rechter?
Van de 2.587 beroepszaken die daadwerkelijk aan de rechter zijn voorgelegd is inmiddels in 16 zaken een uitspraak gedaan. Deze eerste uitspraken bevestigen overigens een correcte handelwijze van de werkgever. In 5 van de 16 zaken is hoger beroep ingesteld.
Met hoeveel geschilprocedures respectievelijk rechtszaken is rekening gehouden bij de start van de reorganisatie?
De overgang naar de LFNP-functie vormt nadrukkelijk geen onderdeel van de personele reorganisatie. Wel doet zich de situatie voor dat de eindfase van de besluitvorming rondom het LFNP (bezwaar en beroep) vrijwel samenvalt met de start van de personele reorganisatie. Omdat de geschilprocedures los staan van de personele reorganisatie hebben zij geen effect op de voortgang daarvan. In het kader van de invoering van het LFNP ligt het huidige aantal beroepschriften in lijn met de verwachting.
Welke gevolgen heeft dit aantal geschilprocedures voor de voortgang van de reorganisatie? Kunnen de gestelde deadlines worden gehaald?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Niet méér, maar slímmer blauw op straat” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Niet méér, maar slimmer blauw op straat» en heeft u kennisgenomen van het in dit bericht genoemde proefschrift?1
Ja.
Deelt u de mening dat, gegeven de beperkte capaciteit van de politie en het grote beslag daarop, politiecapaciteit zo goed mogelijk moet worden ingezet en dat «Informatie gestuurde Politie» een belangrijke rol moet spelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik. Het proces van informatie gestuurde politie is van groot belang, omdat dit de basis is van goede resultaten door slim politiewerk.
Deelt u de mening van de promovenda dat het informatie-gestuurd werken van de politie niet goed van de grond is gekomen? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u ervoor zorgen dat het inzetten van de politie op basis van de beschikbare informatie wel van de grond gaat komen? Zo nee, waaruit blijkt dat dit wel van de grond is gekomen?
Het informatie gestuurd werken heeft in het verleden al goede resultaten opgeleverd en bijgedragen aan een veiliger samenleving. Hier zijn vele voorbeelden van te benoemen. Neem bijvoorbeeld alle gevallen waarin wijkagenten of wijkteams weten wanneer er problemen dreigen te ontstaan en op tijd interveniëren om escalatie te voorkomen. Zie de aanpak van hotspotgebieden, bij woninginbraken, jeugdgroepen of overvallen, en de inzet bij de voorbereiding van evenementen. Ook is het vanzelfsprekend dat het informatie gestuurd werken nog niet volledig is uitgekristalliseerd in de basisteams die in januari 2015 van start gaan.
De informatiediscipline van de politie zal de komende jaren versterkt worden. De politie richt 24/7 real time intelligence centra in, volgt en intervenieert op sociale media en legt de verbinding met de dagdagelijkse operatiën. Informatie-afdelingen worden in een operationele setting geplaatst, zodat er op allerlei vlakken sprake is van een continue interactie tussen «informatie» en «operatie», bijvoorbeeld bij operationele analyses of bij het voorbereiden van nieuwe onderzoeken. Het informatie gestuurd werken kan op die manier in de praktijk haar meerwaarde verder bewijzen. Het concept komt terug in de inrichtings- en realisatieplannen en de politie is volop bezig met het realiseren van de juiste mensen op de juiste plaats bij deze informatieknooppunten.
Op welke wijze wordt er in bij de realisatie van de nationale politie rekening gehouden met het concept van informatie-gestuurd politiewerk en wat is de stand van zaken met betrekking tot het informatie-gestuurd werken?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de vrees van de promovenda dat te veel aandacht voor de cijfermatige controle tot gevolg kan hebben dat de zaken die op lokaal niveau (voor een College van burgemeester en wethouders) van belang zijn, zoals openbare orde en leefbaarheid, uit beeld verdwijnen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het behalen van cijfers is nooit een doel op zich. Cijfers dienen een uiting zijn van de ambities ten aanzien van een effectieve veiligheidszorg, maar zorgen tegelijk ook voor een heldere focus voor de betrokken organisaties. Naast de kwantitatieve (cijfermatige) ambities dient er ook aandacht te zijn voor de kwaliteit van de aanpak en voor een goede duiding van de wereld achter de cijfers.
In de veiligheidsagenda 2015–2018 (Kamerstuk 28 684, nr. 412), die ik samen met het bevoegd gezag en de politie heb opgesteld, is hier ook nadrukkelijk invulling aan gegeven. In de veiligheidsagenda zijn cijfermatige ambities opgenomen die een uiting zijn van de gewenste richting van de aanpak van criminaliteit. Hierbij is niet alleen aangegeven wat het doel is voor de politie, maar er is ook een gemeenschappelijke doelstelling vastgesteld die toeziet op het verbeteren van de aanpak door alle betrokken partijen. Daarnaast is de getalsmatige doelstelling ten aanzien van de high impact crimes, door het gezag van lokaal af opgebouwd, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de lokale behoeften.
Deelt u de mening dat de effectiviteit van de politie niet of in ieder geval niet alleen, verbeterd wordt door meer blauw op straat, maar ook door beter blauw op straat? Zo ja, hoe wordt hier vorm aan gegeven? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat effectiviteit altijd afhankelijk is van meerdere factoren. Daarom heeft de politie in haar inrichtingsplannen niet alleen gekeken naar aantallen in bezetting van mensen die ergens werken, maar ook naar ondersteunende diensten zoals informatieknooppunten die politiemensen helpen om hun werk beter en effectiever te laten plaatsvinden.
Vergroten van de effectiviteit van blauw heeft mijn voortdurende aandacht. MEOS: mobiel effectiever op straat, is bijvoorbeeld een maatregel uit de intensiveringsgelden Rutte II die bijdraagt aan zoals u het noemt «beter blauw op straat». Door MEOS zijn agenten meer op straat en minder op het bureau. Politieagenten worden uitgerust met een smartphone met diverse applicaties en randapparaten. Met de combinatie hiervan kan de agent onder andere diverse landelijke en regionale registers raadplegen zodat onder meer de identiteit van personen beter op straat kan worden gecontroleerd en signaleringen worden gemeld.
Er wordt stevig geïnvesteerd in de ontwikkeling van RTIC’s (Real Time Intelligence Centres), waarbij de operationele eenheden real-time informatie ontvangen en daarmee een beter beeld krijgen van specifieke meldingen. Daarnaast is het van belang dat elke agent goed toegerust en opgeleid zijn werk kan doen, verbinding zoekt met betrokken partijen en dat daarin blijvend wordt geïnvesteerd.
Het bericht "Gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten" |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «gemeente weigert brandonveilige instelling te sluiten»?1
De primaire verantwoordelijkheid voor een brandveilige omgeving ligt bij de bestuurder van een zorginstelling. Deze moet voldoen aan de daarvoor gestelde wettelijke kaders, zoals het Bouwbesluit en de Arbowetgeving.
Zorgaanbieders moeten (brand)veiligheidsrisico’s en de in te zetten activiteiten aan de hand van de verplicht op te stellen Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) van de instelling in beeld brengen. In deze RI&E maakt de instelling inzichtelijk hoe hij een brandveilige omgeving voor zijn bewoners/patiënten en medewerkers realiseert. Hierbij maakt de bestuurder afwegingen of hij dat vooral doet met de inzet van een gekwalificeerde bedrijfshulpverlening of dat hij ook inzet op actieve blusmiddelen zoals sprinklers en watermist systemen.
De gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften. De gemeenteraad beoordeelt het door de gemeente op te stellen veiligheidsplan. Het tweedelijns toezicht (het toezicht op de gemeenten) is belegd bij de betrokken provincie. De Inspectie SZW is toezichthouder op de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet, in het bijzonder de bedrijfshulpverlening. De IGZ ziet toe op de veiligheid van de zorg voor de cliënt.
Hoe vaak zijn bestuurders en toezichthouders in het afgelopen jaar aangesproken door colleges van B&W en/of de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) vanwege brandonveilige situaties?2
Het toezicht op de naleving van de bouw- en gebruiksvoorschriften door zorginstellingen wordt uitgevoerd door de brandweer of bouw-en woningtoezicht in opdracht van gemeenten. Op rijksniveau zijn geen gegevens over het aantal keren dat gemeenten zorginstellingen in het kader van brandveiligheid hebben aangesproken. Evenmin beschik ik over gegevens over de naleving van de gebruiksvoorschriften of over de frequentie van de inspecties.
De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) houdt met risicogestuurd toezicht toezicht op de veiligheid van zorg en kan daarnaast besluiten tot een onderzoek wanneer zij (calamiteiten)meldingen ontvangt. In 2014 heeft de IGZ 35 meldingen ontvangen waarbij er een relatie was met brand. In deze gevallen vraagt de IGZ de betreffende zorginstellingen om passende maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen.
Welke respons heeft u gekregen naar aanleiding van het expliciet wijzen op de verantwoordelijkheden? Heeft dit voldoende effect gehad? Kunt u uw antwoord toelichten?3
In vervolg op mijn brief waarin ik expliciet heb gewezen op de verantwoordelijkheid van bestuurders van zorginstellingen, ben ik samen met de betrokken brancheorganisaties in 2014 een landelijk actieprogramma «Naar een betere brandveiligheid in de zorg» gestart. Doel van dit programma is de zorgorganisatie vanuit de brancheorganisaties zoveel mogelijk te ondersteunen bij het op orde krijgen en houden van de brandveiligheid. Dit programma heeft een looptijd van drie jaar. Hiervoor heb ik een bedrag van € 1 mln. beschikbaar gesteld. Het is te vroeg om te beoordelen of dit voldoende effect heeft gehad.
Vervullen verantwoordelijke bestuurders en toezichthouders, alsmede de lokale politiek en de IGZ, op het gebied van brandveiligheid voldoende hun taak? Zo neen, waarom niet? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de uitspraak in voornoemd artikel van Fred Zaaijer (hoofd Incidentbeheersing Management Zorginstellingen) dat «gemeenten verzuimen om op te treden tegen brandgevaarlijke situaties in zorginstellingen»?
Uit het onderzoek naar brandveiligheid van de samenwerkende inspecties uit 2011 («Brandveiligheid van zorginstellingen»), bleek dat zorginstellingen tekort schieten als het gaat om de bouwkundige brandveiligheid en de gemeenten wat betreft het toezicht daarop. De rijksinspecties deden in dit rapport de aanbeveling aan zorgaanbieders, als primair verantwoordelijken, om hun gebouwen te (laten) controleren en aan gemeenten om hier strikter op toe te zien. Ook werd het advies aan zorgaanbieders gegeven om het brandveiligheidbewustzijn en het brandveiligheidsbeleid te vergroten. Uiteindelijk is het aan de lokale politiek om te bepalen hoe zij invulling geven aan de verantwoordelijkheid voor het toezicht op brandveiligheid in zorginstellingen in hun gemeente.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) heeft een vervolgonderzoek verricht in het kader van het gemeentelijk toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen. Dit rapport is in 2013 verschenen. Vervolgens is door ILT onderzocht is of bij periodieke brandveiligheidscontrole door gemeenten gekeken wordt naar een aantal belangrijke brandveiligheidsaspecten van het Bouwbesluit.
Het merendeel van de gemeenten geeft aan dat de kwaliteit van de toezicht op brandveiligheid van zorginstellingen goed is. Een aantal gemeenten geeft aan het toezicht op de brandveiligheid van zorginstellingen te zullen aanscherpen naar aanleiding van het onderzoek. Ook worden er enkele, veelal regionale, acties geïnitieerd om de brandveiligheid te bevorderen. De regionale brandweer speelt daar een belangrijke rol in.
Klopt het dat verpleeghuis De Waterhof in Den Haag niet voldoet aan de regels van het gebruiksbesluit, en dus eigenlijk gesloten had moeten worden? Wie heeft hier zijn taak verzuimd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Controle op voldoen aan de regels van het gebruiksbesluit is een taak van de gemeente. De Waterhof heeft recentelijk een brandveiligheidsonderzoek ondergaan waarbij geen gebreken zijn geconstateerd.
Voor hoeveel locaties van zorginstellingen geldt dat zij niet voldoen aan het gebruiksbesluit? Bent u bereid dit te onderzoeken en de Kamer te informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kan de brandveiligheid in (zorg)instellingen gegarandeerd worden als er onvoldoende frequente inspecties plaatsvinden?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe reageert u op het oordeel dat – ondanks de daling van het aantal binnenbranden – de situatie onveranderlijk zorgelijk blijft, omdat er nog geen tastbare strategie is geformuleerd om het aantal branden en bijhorende slachtoffers terug te dringen?
Zoals aangegeven in het kabinetsstandpunt van 7 december 2012 (Vergaderjaar 2012–2013, Kamerstuk 32 757 nr. 48) en de antwoorden op het VSO van 25 april 2013 (Kamerstuk 32 757, nr. 62) ondersteunt het kabinet de zorginstellingen zoveel mogelijk om de brandveiligheid zo spoedig op orde te krijgen en te houden. In de hiervoor genoemde stukken is aangegeven welke stappen daartoe door het Ministerie van VWS worden gezet. In 2013/14 zijn verdere stappen gezet. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven, ben ik samen met betrokken brancheorganisatie een actieprogramma gestart om de brandveiligheid in de zorg te verbeteren. Daarnaast laat ik op dit moment door TNO een digitaal dashboard ontwikkelen voor risicogestuurde brandveiligheid waarbij compartimentering, actieve blusmiddelen en bedrijfshulpverlening worden betrokken. Met dit digitale dashboard kan de bestuurder van de instelling alternatieve oplossingen zoals sprinklers en watermist afzetten tegenover zijn bestaande brandveiligheid en in welke mate met de inzet van actieve blusmiddelen de brandveiligheid bij een instelling kan worden verhoogd. Verder heb ik samen met TNO de aanrijtijden van de brandweer naar de locaties in beeld gebracht. Ook is een handreiking ontwikkeld om de mate van zelf(on)redzaamheid van cliëntpopulaties transparant in beeld te brengen. Hierdoor is de instelling beter in staat om, op basis van het risico profiel, de brandveiligheid op orde te brengen en te houden. Voor de V&V sector is een dergelijke profielschets reeds beschikbaar.
Hoe is het mogelijk dat er – ondanks aanwijzingen in 2012 – nog steeds geen tastbare strategie is? Wat gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 8.
Bestaat er een relatie tussen het aantal branden en slachtoffers bij (zorg)instellingen en het aantal personeelsleden van de (zorg)instelling, zowel als het gaat om het totaal aantal personeelsleden (Fte's) als het aantal aanwezige personeelsleden ten tijde van de brand? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb hier geen gegevens over. Bij mijn weten is hier nooit specifiek onderzoek naar gedaan.
Vormen de forse bezuinigingen in de intramurale zorg een extra belemmering voor de garantie tot brandveiligheid in (zorg)instellingen? Hebben de zorginstellingen nog voldoende middelen en mogelijkheden om brandveiligheid te garanderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zorgorganisaties zijn verplicht te voldoen aan de gestelde wettelijke kaders als het om brandveiligheid gaat. De verantwoordelijke toezichthouders zien vervolgens toe op het naleven van deze wettelijk vereisten. Bij veranderende omstandigheden moet de bestuurder steeds de afweging maken of hij in staat is om brandveilige zorg te leveren. Van zowel de brancheorganisaties, individuele instellingen als de wettelijke toezichthouders heb ik geen signalen ontvangen dat er financiële belemmeringen zijn bij het handhaven van de brandveiligheid.
Bent u het met de heer Zaaijer eens dat de personeelsbezetting in zorginstellingen gelet op de beperkte zelfredzaamheid van bewoners onverantwoord laag is, met name in de avond, nacht en weekenden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u hierop inzetten?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Meisje gebeten door pitbull, baasje loopt door»?1
Ja.
Klopt het dat de politie in deze zaak heeft aangegeven niet op zoek te gaan naar de dader?
Het is niet zo dat de politie in deze zaak geen actie onderneemt. Er is aangifte opgenomen, er is een opsporingsonderzoek gestart, er zijn getuigen gehoord en er is gesproken met de ouders van het slachtoffer. Er wordt gezocht naar de betreffende hond en zijn eigenaar. Zodra deze gevonden zijn en is vastgesteld wat voor hond het betreft, zal het Openbaar Ministerie in overleg met de burgemeester van Tilburg bezien of strafrechtelijke en/of bestuurlijke maatregelen (zoals een muilkorfgebod) voor dit geval aan de orde zijn.
Hoe beoordeelt u deze beslissing, gelet ook de mogelijke toepassing van artikel 425, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in casu?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat gelet op de uitkomst in het zogeheten Pitbullterriër-arrest, een pitbull zoals deze kan worden aangemerkt als een gevaarlijk dier?2
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het voorkomt dat de politie bij aangifte van artikel 425 Sr stelt dat aangifte doen niet mogelijk is omdat het een civiele kwestie zou betreffen?
Daarvan zijn mij geen signalen bekend. Iedereen die kennis draagt van een strafbaar feit kan daarvan aangifte doen.
Bent u van mening dat de politie voldoende op de hoogte is van de strafrechtelijke mogelijkheden om tegen daders van agressieve honden op te treden? Welke verbeteringen zijn hierin volgens u wenselijk en/of noodzakelijk?
Politiemensen volgen na de meerjarige politieopleiding gedurende hun loopbaan regelmatig trainingen en worden voortdurend over de ontwikkelingen met betrekking tot wet- en regelgeving geïnformeerd. Ik heb geen signalen dat op dit specifieke onderdeel verbetering geboden is.
Kunt u aangeven welke prioriteit artikel 425 Sr heeft bij de politie en het Openbaar Ministerie ten aanzien van opsporing en vervolging op basis van dit artikel?
Voor strafrechtelijke vervolging in geval van een bijtincident is het allereerst nodig dat aangifte wordt gedaan door het slachtoffer. De politie maakt met regelmaat proces-verbaal op ter zake van overtreding van artikel 425 van het Wetboek van Strafrecht en het Openbaar Ministerie geeft hier ook opvolging aan. In de afgelopen 3 jaar gaat het om 100 à 200 gevallen per jaar. Daarnaast is het mogelijk dat een bijtincident bestuursrechtelijk wordt afgehandeld, wat er onder andere toe kan leiden dat de hond op last van de burgemeester in beslag wordt genomen.
De grote brand op het industrieterrein in Maastricht |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat bij de grote brand op het industrieterrein in Maastricht op woensdagavond 19 november 2014 mogelijk giftige stoffen en asbest zijn vrijgekomen?
Ja. Rook van elke brand bevat giftige stoffen.1 De veiligheidsregio Zuid-Limburg heeft mij echter meegedeeld, dat uit metingen van de brandweer en het RIVM (Milieu Ongevallen Dienst) bleek dat er geen schadelijke concentraties aanwezig waren in de rook op leefniveau. Tevens deelde de veiligheidsregio mij mee, dat bij deze brand asbest vrijgekomen is en dat de asbestbesmetting beperkt is gebleven tot de directe omgeving. Dit is in kaart gebracht door een gespecialiseerd bedrijf.
Kunt u tevens bevestigen dat de omwonenden geen melding ontvangen hebben via NL Alert dat ze ramen en deuren moesten sluiten? Deelt u de mening dat dit wel had moeten gebeuren en kunt u uitleggen waarom dat niet gebeurd is?
Omwonenden hebben geen NL-Alert ontvangen. De burgemeester danwel de voorzitter van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het alarmeren en informeren van de bevolking. In onderhavig incident werd besloten om als één van de communicatiemiddelen NL-Alert in te zetten. Helaas is in de uitvoering van dit besluit een vergissing gemaakt en is in plaats van NL-Alert het systeem Burgernet gebruikt. NL-Alert is geospecifiek (in tegenstelling tot Burgernet) en was derhalve het geschikte middel om iedereen in de buurt van het incident te alarmeren. De regio heeft mij laten weten dat de procedure met betrekking tot de inzet van NL-Alert opnieuw met alle betrokkenen in de regio wordt doorgenomen, waardoor de kans op een vergissing in de toekomst wordt geminimaliseerd.
Kunt u uitsluiten dat mensen door het niet of pas veel later ontvangen van het advies om ramen en deuren te sluiten gezondheidsrisico’s gelopen hebben door de mogelijke aanwezigheid van giftige stoffen in de lucht?
De veiligheidsregio sluit op grond van de metingen tijdens de acute fase en de nazorgfase uit dat de bevolking gezondheidsrisico’s heeft gelopen.
Was het bedrijf waar de brand is ontstaan in het bezit van alle benodigde vergunningen? Kunt u aangeven wanneer dit bedrijf voor het laatst is gecontroleerd door het bevoegd gezag en of bij deze controle alles in orde was?
Er zijn diverse bedrijven in meer of mindere mate door de brand getroffen. Niet bekend is bij welk bedrijf de brand is ontstaan. Het betreft bedrijven in de milieuklassen A (niet meldingplichtig voor de milieuwetgeving), B (meldingplichtig) en C (vergunningplichtig), Een overzicht van vergunningen en controles van de bij de brand betrokken bedrijven treft u hieronder aan.
Voor alle bedrijven geldt dat ze waar nodig over een dekkende vergunning beschikten ofwel een melding bij de gemeente hebben gedaan in het kader van het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (BARIM).
Bij type A bedrijven voert de gemeente Maastricht geen reguliere controles uit, maar wordt wel gereageerd op eventuele klachtmeldingen.
De drie type B bedrijven waarvoor als richtlijn één controle per 5 tot 10 jaar geldt, zijn in 2010 en 2012 gecontroleerd en in orde bevonden.
Het afgebrande type C bedrijf, waarvoor één controle per 3 tot 5 jaar wordt gehanteerd is het laatst gecontroleerd in 2011 en is, nadat enkele tekortkomingen waren verholpen, in orde bevonden.
In hoeverre acht u het verantwoord om hoog brandbare stoffen te bewaren in gebouwen waarin asbest is verwerkt en die in de buurt liggen van woonwijken, gelet op het feit dat in één van de afgebrande bedrijven grote hoeveelheden hoog brandbaar rubber lagen? Welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
Het decentraal bevoegd gezag acht het niet ongewoon of onverantwoord om op een industrieterrein brandbare stoffen die bij de productieprocessen worden gebruikt, voorradig te hebben of voor groothandelsdoeleinden op te slaan. Waar het om gaat is dat de wijze waarop die stoffen worden opslagen in overeenstemming is met de milieueisen die daar krachtens de milieuvergunning of de BARIM-regels aan worden gesteld. Die regels zien er op toe dat opslagruimten voldoen aan eisen ten aanzien van de brandwerendheid. In de praktijk kan aan die eisen bijvoorbeeld worden voldaan door opslagkluizen die in of buiten het bedrijfsgebouw geplaatst worden, of door eisen ten aanzien van de brandwerendheid van wanden of delen van wanden. Het is zeker niet in alle gevallen zo dat de bedrijfsgebouwen in hun geheel die brandwerendheid moeten bezitten.
Rubber is een brandbare stof maar het is geen gevaarlijke stof die in een afzonderlijke ruimte of kluis moet zijn opgeslagen. De opslag van rubberproducten is toegestaan.
In gebouwen van voor 1994 kunnen asbesthoudende materialen zijn toegepast, maar niet voor alle gebouwen is bekend of deze asbesthoudende materialen bevatten. Voordat er werkzaamheden aan gebouwen plaatsvinden waarbij mogelijk asbest vrijkomt (breken, slopen e.d.), moet er op asbest worden geïnventariseerd. Voor de omgang met en de verwijdering van asbest gelden strenge regels. Ook bij werkzaamheden na een brand waarbij asbest is betrokken dient men zich aan die regels te houden. Uit de aan mij verstrekte informatie blijkt dat de gemeente Maastricht zich hiervan terdege bewust is en overeenkomstig zal handelen.
Binnen de geldende regels acht ik de opslag van brandbare stoffen in gebouwen waarin mogelijk asbest is verwerkt verantwoord.
Kunt u uitsluiten dat de tijdens de brand in het nabijgelegen Borgharen neergedaalde deeltjes asbest bevatten? Zo nee, waarom werd omwonenden dan alleen geadviseerd om geen voedsel uit moestuinen te eten terwijl de aanwezigheid van asbest scherpere maatregelen vereist?
Uitgesloten kan worden dat er asbest in de neergedaalde verbrandingsresten/roetdeeltjes aanwezig was. In de nacht van de brand heeft een erkend analysebureau dit middels onderzoek bevestigd.
Kunt u zeggen wat deze deeltjes bevatten en of dit gevaar opgeleverd heeft voor omwonenden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit gevaar zich in de toekomst niet meer voor kan doen?
Het betrof verbrandingsresten en/of roetdeeltjes. Op verzoek van de brandweer heeft het RIVM monsters genomen en geanalyseerd op diverse chemische componenten. Daarnaast zijn de luchtmonsters geanalyseerd die tijdens de brand zijn genomen. Er blijkt geen sprake te zijn van gezondheids- en/of milieurisico’s.
Hoe beoordeelt u de brandveiligheid van het betreffende bedrijventerrein, gelet op het feit dat de brand zich kon uitbreiden naar zeven omgelegen bedrijven?
Dit is een bedrijventerrein dat gebouwd is in de periode 1950–1970. Destijds is gebouwd conform de eisen van die tijd. Tegen deze achtergrond is er geen sprake van strijdigheid met bouwkundige brandveiligheidseisen.
Naast de bouwregelgeving stelt de milieuwetgeving maatwerkeisen aan de brandwerendheid, bijvoorbeeld ten aanzien van (delen van) wanden of complete opslagkluizen in de gebouwen. De eis is dan bijvoorbeeld dat de kluis of het deel van de wand 30 of 60 minuten brandwerend is. Bij de laatste milieucontroles (zie ook het antwoord op vraag 4) zijn geen gebreken op dit punt vastgesteld, dan wel zijn ze verholpen.
Vindt u het verstandig om dit soort bedrijven zo dicht in de buurt van woningen te hebben liggen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke consequenties gaat u daaraan verbinden?
De afstand tussen de getroffen bedrijven en de meest nabijgelegen woningen is, gemeten met behulp van Google Earth:
200 meter naar de dienstwoningen bij de voormalige penitentiaire inrichting;
500 meter naar de woonbebouwing van Limmel;
960 meter naar de woonbebouwing van Borgharen;
Dit zijn afstanden die voor dit type bedrijven in relatie tot omliggende woonomgevingen, ruimschoots aan de eisen voldoen.
Het bericht “Koper breekijzer in regio Ede krijgt aandacht politie” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Koper breekijzer in regio Ede krijgt aandacht politie»?1
Ja.
Is het waar dat de politie in de regio Ede camerabeelden en verkoopregistratiegegevens van bouwmarkten gaat controleren met betrekking tot kopers van specifiek gereedschap? Zo nee, wat is er dan niet waar?
De betreffende politie-eenheid is een samenwerking aangegaan met de plaatselijke bouwmarkten. De deelnemende bouwmarkten zagen het als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om de politie informatie te verschaffen over aankopen die naar hun inschatting verdacht zijn en mogelijk te maken hebben met de voorbereiding van een inbraak. Het is dus niet zo dat de politie beelden of gegevens vordert. De bouwmarkten bepalen zelf welke voorvallen zij onder de aandacht van de politie willen brengen naar aanleiding van verdacht gedrag en/of verdachte interesse voor (onlogische combinaties van) gereedschap. Zo blijkt uit ervaringen van de bouwmarkten onder meer dat de grootste exemplaren voorhamers slechts enkele keren per jaar bij een vestiging worden verkocht en dat een aanzienlijk deel van die aankopen verdacht is. De politie beoordeelt of zij de aangedragen situaties ook verdacht vindt en bekijkt vervolgens de betreffende beelden.
Op welk gereedschap gaat de politie concreet controleren? Hoe wordt bepaald of een bepaalde soort gereedschap al dan niet geschikt is om inbraken mee te plegen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zegt het in strafrechtelijke zin als iemand die eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld een grote schroevendraaier in een bouwmarkt in Ede koopt? Wat kan de politie concreet doen met dergelijke informatie?
Dit project is gericht op het opwerpen van barrières voor het aanschaffen van gereedschap met als doel om dit te gebruiken bij het plegen van woninginbraken. Dit project is dus niet rechtstreeks gericht op opsporing in strafrechtelijke zin. Als op de camerabeelden personen te zien zijn die de politie herkent als actieve inbrekers, dan kan zij deze personen hierop aanspreken. Dit kan op zichzelf al een preventieve werking hebben. Ook kunnen uit dit contact al dan niet gecombineerde met informatie uit andere bronnen aanwijzingen naar voren komen dat er sprake is van strafbare (voorbereidings)handelingen. In dat geval zal verdere actie volgen.
Hoe vaak is – of wordt naar verwachting – een koper van een gereedschap door de politie aangesproken in verband met zijn aankoop? Op welke manier vindt dat contact plaats?
Dit is tot op heden nog niet voorgekomen.
Op grond van welke bevoegdheid mag de politie de administratie van winkels gebruiken om te zien wie welke bouwmaterialen heeft gekocht zonder concrete aanwijzingen voor een misdrijf?
Het gaat bij dit project niet om de inzet van een opsporingsmiddel, maar om het kennisnemen van informatie over verdachte situaties die de deelnemende bouwmarkten uit eigen initiatief onder de aandacht van de politie brengen. De politie is op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 bevoegd, en zelfs verplicht, om dergelijke tips te onderzoeken. Onder deze algemene politietaak wordt immers ook begrepen het voorkomen van strafbare feiten, in dit geval het tegengaan van inbraken in woningen.
Is er bijzondere aanleiding om te veronderstellen dat inbrekers hun inbrekerstuig bij bouwmarkten in de regio Ede kopen en dan daarmee ook nog in die regio inbraken plegen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zegt dat over de noodzaak en de effectiviteit van het nakijken van camerabeelden en het doorzoeken van administratie?
Fenomeenonderzoek wijst uit dat circa 80% van de inbraken gepleegd wordt door lokale daders. Uit opsporingsonderzoek is meermaals gebleken dat verdachten van misdrijven gereedschappen bij (één of meer van) deze bouwmarkten hebben gekocht die gebruikt zijn bij het plegen van dergelijke strafbare feiten.
In hoeverre wordt door het bekijken van camerabeelden en het gebruiken van verkoopgegevens de privacy van vele klanten van bouwmarkten geschonden?
De bouwmarkten hebben, net als veel andere winkeliers, een privacyreglement dat mede omvat het houden van toezicht met camera’s en een registratie van betaalgegevens. De politie is op grond van de Wet politiegegevens bevoegd om kennis te nemen van informatie die in de vorm van tips wordt aangeboden. Van een ongeoorloofde schending van de privacy is dan ook geen sprake. Overigens worden door de politie geen gegevens in de vorm van kassabonnen of camerabeelden meegenomen. Hoe effectief deze aanpak in de praktijk is, ook in relatie tot de benodigde inspanning, zal een evaluatie over een langere periode moeten uitwijzen.
Hoeveel tijd en fte zijn er gemoeid met deze manier van opsporen? Is dit in verhouding met het resultaat van deze opsporingsmethode?
Zie antwoord vraag 8.
Acht u dit middel proportioneel ten aanzien van enerzijds het doel van het opsporen van inbrekers en anderzijds de effectiviteit van dat middel en de schending van de persoonlijke levenssfeer? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat de hoop van de politie in Ede dat hun plannen landelijk navolging krijgen voorbarig is zolang niet duidelijk is of die plannen noodzakelijk, effectief en proportioneel ten opzichte van privacyschendingen zijn? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat de plannen van Ede landelijk worden nagevolgd? Zo nee, waarom deelt u die mening niet en krijgt de nationale politie dan de opdracht om het voorbeeld van Ede te volgen?
Ik volg deze aanpak met belangstelling. Hoe effectief deze aanpak in de praktijk is en in hoeverre het de gewenste resultaten oplevert, zal zoals gezegd evaluatie over een langere periode moeten uitwijzen. Voorts is het aan de lokale bouwmarkten in overleg met het lokale gezag om deze aanpak al dan niet verder te ontplooien.
Het bericht dat een agentenmepper een lagere straf heeft gekregen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met dit bericht en klopt hetgeen in dit bericht vermeld wordt?1
De rechter betrekt alle omstandigheden bij zijn oordeelsvorming. De rechter is daarin onafhankelijk. Het is dan ook niet aan mij om te oordelen over de vraag of omstandigheden relevant zijn en hoe ze in een specifieke zaak door de rechter gewogen dienen te worden.
Bent u het ermee eens dat er geen enkel verband bestaat tussen het feit dat deze 20-jarige man schulden heeft en het feit dat deze man een agent heeft mishandeld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de afspraken van het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS)2 voor de straftoemeting bij geweld tegen en bedreiging en belediging van politieagenten en hulpverleners in de praktijk blijkbaar niets voorstellen, aangezien de rechter volgens de wet rekening moet houden met alle omstandigheden van het geval, zelfs als deze omstandigheden in geen enkel verband staan tot het strafbare feit? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het formuleren van de strafeis en het opleggen van een straf betreft maatwerk. Zowel bij het bepalen van de strafeis door de officier van justitie als bij het opleggen van de straf door de rechter wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het geval.
Bij vervolging wegens agressie en geweld tegen werknemers in een publieke functie, geldt conform de strafvorderingsrichtlijn van het Openbaar Ministerie een verhoging van de strafeis van 200%. In de uiteindelijke strafeis van de officier van justitie wordt daarnaast rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de persoon van de verdachte.
Uit het Intervict-onderzoek van 2012 blijkt dat, daar waar het gekwalificeerde geweldsdelicten betreft, de rechter in 90% van de gevallen de strafeis van de officier van justitie volgt.
Bent u bereid de wet zodanig te wijzigen dat omstandigheden die niets met het strafbare feit te maken hebben, en onder de verantwoordelijkheid van de delinquent vallen, buiten beschouwing moeten blijven van de omstandigheden van het geval?3 Deelt u de mening dat wanneer een rechter de omstandigheid dat de verdachte/dader financiële schulden heeft als omstandigheid van het geval meeweegt, in dat geval naast een lage(re) boete minimaal een celstraf zou moeten opleggen? Zo nee, waarom niet?
Nee, een basisbeginsel van onze democratische rechtstaat is dat de rechter onafhankelijk een beslissing neemt die niet alleen aan de wet voldoet, maar die ook redelijk en billijk is. Dit laatste komt onder andere tot uitdrukking in de ruimte die de rechter heeft om de omstandigheden van het geval en de persoon van de verdachte mee te wegen.
Ik treed niet in een oordeel over een door de rechter op te leggen straf in een specifiek geval.
De inzet van rapid responders en brambulances |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw zienswijze op de toename van het inzetten van rapid responders van 3,6% in 2008 tot 7,5% in 2012 van het totale aantal spoedritten?1
De inzet van een rapid responder kan in bepaalde gevallen beter en doelmatiger tegemoet komen aan de benodigde zorg voor de patiënt dan het standaard inzetten van een volledig uitgeruste en op vervoer ingerichte ambulanceauto. Denk hierbij aan de voordelen van de snelheid van een motor of soloambulance waardoor de patiënt sneller kan worden bereikt en daardoor ook sneller kan worden gestart met de stabilisatie en/of de behandeling van de patiënt. Zoals ook in de Marktscan ambulancezorg 2013 door de NZa wordt opgemerkt:«vervoer van de patiënt naar het ziekenhuis is uiteraard een belangrijk doel, maar het is gebleken dat met name de snelheid waarmee hulp wordt verleend en de patiënt wordt gestabiliseerd, bepalend zijn voor de uitkomsten voor de individuele patiënt».
De introductie en toename in het gebruik van rapid responders kan daarmee dus bijdragen aan een betere en doelmatigere ambulancezorg. Zorgdifferentiatie vindt plaats aan de hand van sectorbreed vastgestelde inzetcriteria. De richtlijn «First en rapid responder» wordt op dit moment overigens door de sector geactualiseerd.
Bent u ervan op de hoogte in hoeveel procent van de gevallen dat een rapid responder uitreed, er alsnog een volwaardige ambulance achteraan kwam? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken en de Kamer hierover te informeren?
Ik hecht er aan te benadrukken dat een rapid responder volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan aanbieden. Alleen de vervoermogelijkheid voor de patiënt ontbreekt. Ik heb geen informatie beschikbaar over het aantal gevallen waarbij de inzet van een rapid responder wordt gevolgd door de inzet van een ook op vervoer ingerichte ambulanceauto. Maar zoals in het antwoord op vraag 1 toegelicht is de inzet van een rapid responder veelal gericht op het halen van tijdwinst om zo spoedig mogelijk te kunnen starten met hulpverlening en stabilisatie van de patiënt. Zo nodig kan deze inzet gevolgd worden door de inzet van een vervoersambulance. Dat kan zowel op basis van de telefonische triage door de meldkamercentralist als op advies van de rapid responder ter plaatse.
Navraag bij de IGZ en bij Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt. Ik acht nader onderzoek niet opportuun.
Hoe reageert u op de stelling dat de rapid responder in veel gevallen slechts ingezet wordt om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zou deze stelling liever omdraaien: de snelheid waarmee de patiënt wordt bereikt kan bepalend zijn voor de gezondheidsuitkomsten van de individuele patiënt. Om die reden juich ik de bijdrage van de inzet van de rapid responder – die zoals eerder gesteld volwaardige ambulancezorg ter plaatse kan leveren – aan verkorting van de aanrijtijden toe.
Zijn er onnodige risico’s genomen omdat er wel een rapid responder binnen de normtijd ter plaatse was, maar geen volwaardige ambulance? Zo ja, wat waren die risico’s en hoe vaak zijn ze voorgekomen?
Zorgdifferentiatie, onder meer in de vorm van rapid responders, is een element dat thuis hoort in de hedendaagse ambulancezorg. Indien ze op de juiste manier worden ingezet, leveren rapid responders een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de ambulancezorg voor de patiënt. Daarnaast kan de inzet van een rapid responder ook bijdragen aan doelmatigheid van de ambulancezorg. Wanneer de meldkamercentralist van mening is dat de rapid responder de hulpverlening ter plaatse compleet kan afhandelen, kunnen de volledig uitgeruste en voor vervoer ingerichte ambulances beschikbaar blijven voor andere hulpverleningen. De IGZ ziet toe op verantwoorde zorg en daarmee ook op naleving van de bestaande normen voor verantwoorde ambulancezorg. Zoals in het antwoord op vraag 2 reeds aangegeven heeft navraag bij de IGZ en bij AZN geen signalen opgeleverd dat de inzet van rapid responders tot problemen leidt.
Vindt u het een meerwaarde dat een rapid responder uitrijdt om de aanrijtijd te halen, waarna een volwaardige ambulance alsnog nodig is? Zou het niet beter zijn te onderzoeken of de ambulance gewoon op tijd kan zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op de vragen 1 tot en met 4.
Bent u bekend met het fenomeen «brambulance», een combinatie van een brandweerauto en een ambulance, waar men al bij wijze van proef mee werkt in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond?2
Ja. De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft in de zomermaanden bij wijze van proef in het gebied Hoek van Holland/Maassluis een Eerste Hulp Voertuig (EHV) ingezet. De essentie van deze proef was om te onderzoeken of en hoe de snellere inzet van een EHV kon bijdragen aan meer fysieke veiligheid en een snellere zorg aan slachtoffers die zich op een locatie waar op een relatief klein gebied (strand) veel mensen (ca. 80.000 op een warme zomerdag) bevinden. De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat dit voertuig is ingezet bovenop de bestaande bezetting van brandweer- en ambulancevoertuigen.
Hoe zijn de verantwoordelijkheden juridisch en inhoudelijk geregeld in de situatie dat een brandweerman een ambulanceverpleegkundige assisteert in geval van medisch handelen en andersom in geval van brand?
De juridische verantwoordelijkheden van het personeel op de «brambulance» zijn niet anders dan bij een normale (multi-disciplinaire) inzet. Als onderdeel van de pilot is de bemensing in twee varianten ingedeeld: Een variant waar het EHV is bemenst met een ambulanceverpleegkundige en een ambulancechauffeur, waarbij in ieder geval één van beiden ook de benodigde brandweercompetenties heeft. En een variant waar het EHV is bemenst met een brandweermedewerker en met een ambulanceverpleegkundige die (solo) als rapid responder optreedt.
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor een ambulancemelding dan vindt dit plaats conform de inzetcriteria van de rapid responder. Dit is conform de daarvoor landelijk vastgestelde richtlijnen.
Welke mogelijkheden heeft de brambulance om branden te bestrijden en hoe wordt dit voertuig ingezet bij het bestrijden van branden? Is deze brambulance onderdeel van een experiment van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond met variabele voertuigbezetting?
Wanneer het EHV gealarmeerd wordt voor de melding «brand» dan opereert het EHV conform de inzetcriteria voor kleine incidenten, zoals bij een prullenbakbrand of een voertuigbrand. Deze inzet is een extra inzet bovenop de basisbrandweerzorg die geleverd wordt conform het brandweerdekkingsplan. Het voertuig maakt geen onderdeel uit van het project «variabele voertuigbezetting».
Wat is u reactie op de stelling dat de brambulance alleen in het leven is geroepen om de aanrijtijden te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoord de vragen 3 en 6.
Kunt u aangegeven wat de resultaten zijn van de inmiddels afgeronde drie maanden durende proef met de brambulance? Zo nee, op wat voor termijn zijn die gegevens wel beschikbaar en bent u bereid die de Kamer te doen toekomen?
De veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond heeft mij laten weten dat de resultaten van de pilot met het EHV-voertuig momenteel worden geanalyseerd. Naar verwachting zal deze evaluatie in het eerste kwartaal van 2015 worden afgerond. Zodra de evaluatie gereed is, zal deze door de veiligheidsregio openbaar worden gemaakt zodat geïnteresseerden hier kennis van kunnen nemen.
De dood van de 17-jarige Juliette uit Geldrop |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Geldropse Juliette deed onlangs aangifte tegen ex-vriend uit Heeze»?1
Ja.
Herinnert u zich de dood van de Zweede Saga Bachman op 10 september 2013 en de daarover gestelde vragen?2
Ja.
Deelt u de mening dat beide tragische gevallen overeenkomsten vertonen ten aanzien van de bedreigingen die vooraf zijn geuit aan het adres van beide meisjes? Kunt u dat nader toelichten?
In beide zaken hebben de slachtoffers kort voor hun dood aangifte gedaan van bedreiging. In de zaak van Juliette is de politie direct overgegaan tot een interventie richting de bedreiger.
Kunt u aangeven of er in de zaak van Juliette voorafgaand aan haar dood nog aangifte door haar is gedaan van bedreiging, wanneer dat precies is gebeurd en welke stappen door de politie daarna zijn genomen?
Het slachtoffer heeft kort voor haar dood aangifte gedaan van bedreiging. Hierop is een verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. Vervolgens is deze verdachte door de officier van justitie heengezonden met een gedragsaanwijzing, gegeven op grond van artikel 509hh Wetboek van Strafvordering. Deze hield een contactverbod in met het slachtoffer, haar zus en haar moeder en een gebiedsverbod voor de straat waar het slachtoffer woonde.
Deze verdachte is later opnieuw aangehouden in verband met het overlijden van het slachtoffer. De naleving van de gedragsaanwijzing, het toezicht daarop en de feiten en omstandigheden met betrekking tot het overlijden van het slachtoffer maken deel uit van het naar aanleiding van de aangifte gestarte strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de belangen van opsporing en vervolging kunnen geen nadere mededelingen over dit onderzoek worden gedaan.
Op welke wijze gaat de politie in het algemeen om met aangiftes van bedreiging, zeker wanneer de frequentie en de ernst hiervan in korte tijd toeneemt?
Na de tragische dood van Saga Bachman heeft de politie haar optreden in de casus en de interne werkprocessen rondom aangiften van stalking en bedreiging in het algemeen kritisch tegen het licht gehouden. Aangiftes van bedreiging dienen adequaat en met prioriteit opgepakt te worden. Ik verwijs u naar de verbeteringen van de behandeling van aangiften die politie en OM op dit moment doorvoeren (Kamerstuk 29 628, nr. 432). Eerdere en betere casescreening maken hiervan onderdeel uit. De politie blijft alert op mogelijke verbeteringen en doet alles wat in haar macht en kunnen ligt om escalatie en geweldsuitoefening te voorkomen. De politie werkt hierin nauw samen met het OM en de steunpunten Huiselijk Geweld.
Op welke wijze gaat u het aangifteproces verder verbeteren zodat ernstige bedreigingen adequaat worden opgepakt door de politie?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven of en in hoeverre de politiecapaciteit in Den Bosch sinds de beantwoording van de eerder genoemde vragen vorig jaar is toegenomen?3
In deze gemeenten is voldoende politiecapaciteit beschikbaar.
Overigens kan ik, onder verwijzing naar mijn antwoorden op de Kamervragen over de zaak Saga Bachman, berichten dat het door mij destijds omarmde idee van burgemeester Rombouts van Den Bosch om de wijkagent in dergelijke zaken te laten interveniëren, er in Den Bosch toe heeft geleid dat er een pilot is gestart met deze werkwijze.
Bent u van mening dat in Geldrop voldoende politiecapaciteit beschikbaar is om aangiften snel te verwerken en misdrijven te voorkomen en op te sporen?
Zie antwoord vraag 7.
Te weinig capaciteit bij politie en Openbaar Ministerie om mensenhandel aan te pakken |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er te weinig capaciteit is om mensenhandel aan te pakken?1
Er is een verdubbeling waarneembaar van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) tussen 2009 en 2014, onder andere op het thema mensenhandel. De resultaten bij de aanpak van mensenhandel zijn over de hele linie bezien positief: zo rapporteren OM en politie over 2013 174 projectmatige onderzoeken naar mensenhandel, tegen 82 in 2009. Ook het aantal strafopleggingen is fors gestegen.
Welke mogelijkheden hebben politie en het Openbaar Ministerie (OM) om het aantal gedwongen prostituees zo goed mogelijk in beeld te krijgen?
Om mensenhandel, waaronder gedwongen prostitutie, aan te pakken wordt ingezet op een integrale aanpak. Die aanpak bestaat uit zorg, preventie, bestuurlijke of strafrechtelijke aanpak, of een combinatie daarvan. Ook gaat het om gezamenlijke operationele acties en het creëren van de randvoorwaarden daarvoor. Zo houden OM, politie en bestuur grootschalige integrale handhavingsacties in raamprostitutiegebieden, maar ook landelijke acties, die zijn gericht op de aanpak van illegale prostitutie waarbij de contacten via het internet verlopen.
Er wordt veel nadruk gelegd op het oppikken van signalen van mensenhandel. Dit geldt voor hulpverlening, politie, gemeenten maar ook voor klanten van prostituees. Organisaties zoals Stichting M., het Centrum voor Criminaliteitspre-ventie en Veiligheid (CCV) en de RIEC’s spelen hierbij een grote rol door instanties en klanten te informeren over het signaleren van mensenhandel. Ook het nationaal verwijsmechanisme zal bijdragen aan verbeterde signalering.
Om de aangiftebereidheid te stimuleren wordt ingezet op het creëren van meer bewustwording over gedwongen prostitutie en mensenhandel in den brede. Door middel van voorlichting wordt een aanzienlijke bijdrage geleverd aan het verkleinen van de drempel om aangifte te doen bij de politie.
In december 2014 start de pilot «verhoorstudio's in opvanglocaties» om te meten of hierdoor de aangiftebereidheid van slachtoffers van mensenhandel wordt vergroot. Tevens werkt de politie momenteel aan het (door)ontwikkelen van een webcrawler die geautomatiseerd advertenties op websites scant op mogelijke signalen van gedwongen prostitutie.
Welke mogelijkheden missen politie en het OM om het aantal gedwongen prostituees beter in beeld te brengen? Welke mogelijkheden kunnen beter worden ingezet dan nu wordt gedaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel mensenhandelofficieren zijn er bij het OM? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde officieren van justitie zijn? Zo nee, waarom niet?
Binnen het OM is mensenhandel al geruime tijd erkend als specialisatie.
Het OM heeft een landelijk officier van justitie en één senior advocaat-generaal beschikbaar die ieder een coördinerende en kwaliteitsbewakende functie vervullen met betrekking tot mensenhandelzaken.
Daarnaast is op elk parket één van de senior-officieren van justitie tevens portefeuillehouder mensenhandel. Minder complexe zaken op dit terrein worden echter ook door de andere officieren van justitie behandeld. Bij alle arrondissementsparketten, het Landelijk Parket en het Functioneel Parket parketten zijn verder teams ingericht die zich bezighouden met ondermijnende en high-impact criminaliteit, waaronder ook mensenhandel. Hierdoor is het niet mogelijk om aan te geven hoeveel capaciteit specifiek alleen voor mensenhandel wordt ingezet.
Zullen de bezuinigingen op het OM invloed hebben op de capaciteit en dus het aantal mensenhandelofficieren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik zie daarin geen oorzakelijk verband. De prestaties van het OM liggen op koers, ik verwijs hiervoor naar de voortgangsrapportage over de Versterking Prestaties Strafrechtketen (VPS) bij brief van 2 juli 20142. Voor het overige verwijs ik naar vraag 9.
Hoeveel mensenhandelteams zijn er bij de politie en uit hoeveel mensen bestaan deze teams? Deelt u de opvatting dat er nog onvoldoende gespecialiseerde agenten danwel teams zijn op het terrein van mensenhandel? Zo nee, waarom niet?
Nee. In iedere politie-eenheid is substantiële recherchecapaciteit beschikbaar, waaronder voldoende gespecialiseerde mensenhandel- en zedenrechercheurs, die flexibiliteit en slagkracht garandeert. De inzet kan worden afgestemd op wat landelijk, regionaal en lokaal nodig is.
Zullen de bezuinigingen op de politie invloed hebben op de capaciteit en dus op het aantal en grootte van de mensenhandelteams? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt een focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel.
Ik verwijs voor het overige naar het antwoord op vraag 10.
Klopt het dat er meer mensen nodig zijn om mensenhandel nog beter aan te pakken maar dat deze mensen er niet zijn? Zo ja, Hoe is dat te verklaren? Zijn er voldoende middelen om personeel te scholen of is er helemaal geen geld om meer gespecialiseerde mensen aan te nemen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe zal het OM mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als de komende jaren tot maar liefst 114 miljoen euro zal worden bezuinigd op het OM?
De taakstelling van dit kabinet bedraagt voor het OM € 52 miljoen (mln). Deze gaat in 2016 in, en is als volgt opgebouwd: € 20 mln in 2016, oplopend naar € 40 mln in 2017, naar € 52 mln per 2018. De efficiencybesparingen zijn niet alleen gericht op geld. Het heeft ook ten doel om slimmer te werken, en overhead terug te dringen. Het Openbaar Ministerie zal binnen deze taakstelling mensenhandelzaken op een kwalitatief hoogwaardige wijze blijven afdoen. Hierop is de organisatie van de parketten en de sturing van de opsporing zo efficiënt mogelijk ingericht.
Hoe zal de politie mensenhandel als topprioriteit aan kunnen blijven pakken als komende jaren tot maar liefst 260 miljoen euro zal worden bezuinigd op de politie?
In de Veiligheidsagenda 2015–2018 ligt de focus op het versterken van de geïntegreerde aanpak van ondermijning, waaronder mensenhandel. De ombuigingen bij de politie liggen op het terrein van de bedrijfsvoering en doen niets af aan het vermogen van de politie mensenhandelzaken adequaat op te pakken.
Uitwisseling van persoonsgegevens tussen Belastingdienst, AIVD, politie en justitie |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Erkent u dat het verre van transparant is als in een convenant met bijvoorbeeld de politie slechts wordt gesproken over uitwisseling van «alle informatie die nodig is» en dat wordt verwezen naar nadere afspraken die op verschillende plekken zijn vastgelegd? Hoe kan volgens u een Nederlandse burger zichzelf informeren over de wijze waarop met zijn of haar persoonsgegevens wordt omgegaan en waarvoor deze worden gebruikt?1
Indien in het Convenant ten behoeve van bestuurlijke en geïntegreerde aanpak van georganiseerde criminaliteit, bestrijding handhavingsknelpunten en bevordering integriteitsbeoordelingen (hierna: het convenant) wordt gesproken over «alle informatie die nodig is» betreft dit informatie waarvoor het zwaarwegend belang door de vragende instantie is gemotiveerd en die binnen de wettelijke regels voor informatie-uitwisseling valt. Om informatie-uitwisseling tussen overheidsdiensten te kunnen operationaliseren zijn concrete werkafspraken nodig; deze worden in de regel vastgelegd in convenanten. Deze werkafspraken zijn slechts bedoeld om nadere invulling te geven aan een steeds vereiste wettelijke basis voor gegevensuitwisseling.
In de desbetreffende wetgeving (in dit geval artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) jo. artikel 43c Uitvoeringsregeling AWR) kunnen belanghebbenden vinden aan welke instanties gegevens kunnen worden verstrekt door de Belastingdienst. Om na te gaan aan welke regels de overheidsinstanties zijn gebonden is het voor burgers van belang dat de genoemde werkafspraken toegankelijk worden gemaakt, bijvoorbeeld door publicatie op de website van het bestuursorgaan. Dat is in dit geval ook gebeurd, ik verwijs hiervoor naar onze brief van 3 oktober jl. Ook is bij de functionaris voor de gegevensbescherming zoals bedoeld in artikel 62 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)gemeld om welke gegevens het gaat. Het belang in verband waarmee de informatie wordt gevraagd kan er echter aan in de weg staan dat met burgers wordt gedeeld dat hun gegevens met andere bestuursorganen worden uitgewisseld.
Hoe vaak vordert de politie persoonsgegevens van de Belastingdienst en andersom? Om wat voor soort persoonsgegevens gaat het dan precies en waar kan een burger dat precies nazoeken?
De Belastingdienst kan op grond van artikel 55 AWR de politie vragen (persoons)gegevens te verstrekken als in een concreet fiscaal onderzoek blijkt dat de politie beschikt over informatie die relevant kan zijn voor de uitvoering van de belastingwetgeving. De politie beoordeelt een verzoek om gegevensverstrekking vervolgens binnen het kader van de Wet politiegegevens. De precieze informatie die op grond van artikel 55 wordt opgevraagd wordt steeds bepaald door de specifieke omstandigheden van het geval en eisen van noodzakelijkheid en proportionaliteit. De Belastingdienst vraagt dus niet meer gegevens op dan noodzakelijk voor de uitoefening van haar wettelijke taak. Betrokkene heeft recht op inzage in zijn gegevens.
De politie vordert geen gegevens van de Belastingdienst, dit is in het kader van het opsporingsonderzoek voorbehouden aan de officier van justitie. Dit betreft geen uitwisseling op grond van het convenant. De hoeveelheid vorderingen door de officieren van justitie, de daarbij behorende aard van de gevorderde gegevens en de bevraagde instanties worden niet geaggregeerd bijgehouden. Alhoewel derhalve onbekend is hoe groot het totaal aantal vorderingen op centraal en decentraal niveau is, is wel bekend dat de Belastingdienst op centraal niveau in 2013 circa 5.000 vorderingen heeft ontvangen van het Openbaar Ministerie om gegevens ter beschikking te stellen.
Een vordering vindt altijd plaats op grond van het Wetboek van Strafvordering, en moet te allen tijde voldoen aan de daarin opgenomen vereisten. Zo moet er sprake zijn van een strafbaar feit waar voorlopige hechtenis voor is toegestaan, en moet de vordering noodzakelijk zijn in het belang van het onderzoek. Indien een burger wil bezien of er in zijn geval gebruik is gemaakt van de vorderingsbevoegdheid, kan hij daarvoor de mogelijkheden van het strafprocesrecht gebruiken, bijvoorbeeld door inzage in zijn strafdossier te vragen.
Indien u stelt dat gegevensverstrekking van groot belang is voor een effectieve en efficiënte bestrijding van de misdaad, betekent dit dan volgens u dat veiligheid per definitie boven privacy gaat? Zo nee, kunt u uw uitspraak beter toelichten?2
Nee, dat betekent het niet. Het betekent dat de belangen van de veiligheid en de privacy met elkaar in evenwicht zijn gebracht. Als gevolg hiervan is het voor instanties alleen mogelijk om op basis van wettelijke grondslagen de geheimhouding te doorbreken en informatie uit te wisselen. In de brief van 3 oktober 2013 heeft het kabinet u hierover geïnformeerd.3 In het daarin genoemde convenant worden aanvullende waarborgen geformuleerd, zoals geheimhouding en beveiliging.
Kunt u voorbeelden noemen van situaties en onderzoeken waarbij de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) geen persoonsgegevens mogen opvragen bij de Belastingdienst en andersom?
De Belastingdienst mag op basis van de belasting-, toeslagen- en douanewetgeving alleen persoonsgegevens opvragen als die gegevens voor de belastingheffing, uitkering van toeslagen of douanetaken en overige wettelijke taken nodig zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Politie, OM en AIVD handelen binnen eigen wettelijke kaders. Buiten het uitvoeren van de eigen taak mogen geen gegevens worden opgevraagd. Voor het opvragen van gegevens specifiek bij de Belastingdienst verwijs ik naar het antwoord op vraag 1. Daarbij is van belang dat de gegevens die op basis van de Uitvoeringsregeling AWR en het daarbij behorende convenant worden verstrekt, alleen daarvoor in aanmerking komen wanneer dit plaatsvindt binnen het gezamenlijke bestuurlijke optreden van de betrokken diensten. Buiten die gevallen mogen onder het convenant dus geen persoonsgegevens worden opgevraagd.
Naast de hierboven genoemde gegevensuitwisseling beschikt de officier van justitie over de mogelijkheid om gegevens te vorderen op grond van het Wetboek van Strafvordering. Hiervoor gelden wettelijke voorwaarden, ik verwijs daarvoor naar het antwoord op vraag 2.
Vindt gegevensuitwisseling automatisch plaats of wordt eerst nog getoetst aan de waarborgen? Door wie vindt deze toets plaats?
De Wbp bepaalt onder andere dat bij verwerking van persoonsgegevens de waarborgen gelden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit betekent dat voordat persoonsgegevens kunnen worden verwerkt, waarvoor een adequate juridische grondslag aanwezig moet zijn, ook de daadwerkelijke gegevensverwerking wordt getoetst aan waarborgen als noodzakelijkheid en proportionaliteit. Dit is een verplichting van de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking.
Heeft het College bescherming persoonsgegevens (CBP) voldoende capaciteit en bevoegdheden om proactief toezicht uit te oefenen? Op welke manier controleert het CBP achteraf, is dat alleen na klachten van burgers?
Het CBP is een onafhankelijk toezichtsorgaan. De laatste jaren ligt de focus van het CBP voornamelijk op de handhavende taak. Het CBP maakt een keuze uit de zaken die het oppakt. De capaciteit is voldoende om aan de taken uitvoering te geven. Hierbij hanteert het CBP een risico gestuurde aanpak, waarbij het CBP prioriteit legt bij de aanpak van ernstige, structurele overtredingen van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) die grote groepen mensen treffen en waarbij het CBP met zijn bevoegdheden een verschil kan maken. Op basis van die beoordeling bepaalt het CBP welke vorm van toezicht – proactief of achteraf – en welk middel daarvoor nodig is. Dit kan variëren van (ambtshalve) onderzoek en het uitgeven van richtsnoeren of zienswijzen, tot het opleggen van een last onder dwangsom. Het CBP baseert zich daarbij op meldingen van gegevensverwerking en signalen uit de samenleving maar ook op de eigen risicoanalyses. Deze werkwijze hanteert het CBP ook in zijn toezicht op de naleving van de wet bij de Belastingdienst en andere overheidsinstanties.
Acht u het wenselijk dat er dankzij artikel 43c van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 partijen zijn zoals de AIVD, het OM en de politie, die dankzij verregaandere bevoegdheden van de Belastingdienst alsnog aan persoonsgegevens kunnen komen die ze zelf niet mogen verzamelen danwel bewaren? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken die dit in de toekomst kunnen voorkomen?
Ter vermijding van misverstanden is het goed allereerst op te merken dat er geen sprake van is dat de Belastingdienst gegevens verzamelt en bewaart speciaal voor andere overheidsinstanties zoals de AIVD, het OM en de politie. De Belastingdienst verzamelt en bewaart gegevens voor de uitoefening van de eigen publiekrechtelijke taak. Andere overheidsinstanties kunnen uitsluitend in gevallen dat daar een directe aanleiding voor is en vooropgesteld dat er een wettelijke basis voor bestaat, gebruik maken van deze gegevens. Uitwisseling op grond van het convenant vindt enkel plaats ten behoeve van de doelen van het samenwerkingsverband. Hierbij gaat het onder meer om gegevensverstrekking aan convenantpartners in RIEC’s. Deze gegevensverstrekking is in het belang van een integrale toepassing en handhaving van overheidsregelingen en van groot belang voor een efficiënte bestrijding van georganiseerde misdaad. Bovendien is deze vorm van gegevensverstrekking door het Hof-Arnhem-Leeuwarden als rechtmatig beoordeeld.4
Is bij het creëren van de wettelijke mogelijkheid om persoonsgegevens uit te wisselen met het parlement over deze mogelijkheid en de gevolgen hiervan voor de privacy gesproken? Zo nee, waarom niet en zal dit wel meegenomen worden bij eventuele wetswijzigingen die een dergelijke bevoegdheid met zich meebrengen?
Uit de memorie van toelichting inzake het door uw Kamer behandelde en aangenomen wetsvoorstel tot versterking van de fiscale rechtshandhaving blijkt, dat met de wijziging van artikel 67 van de AWR en de uitwerking hiervan in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR sprake is van een duidelijkere en transparantere wettelijke regeling inzake gegevensverstrekking door de Belastingdienst dan voorheen het geval was. 5 Artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR geeft uitwerking aan artikel 67, tweede lid, onder b, AWR, zoals dit artikel luidt na inwerkingtreding van de wet van 27 september 2007, houdende wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van enige andere wetten, in het kader van het versterken van de fiscale rechtshandhaving en het verkorten van beslistermijn (Versterking fiscale rechtshandhaving). Artikel 67 van de AWR bevat de zogenoemde fiscale geheimhoudingsbepaling en de gevallen waarin fiscale gegevens voor andere doeleinden dan de belastingheffing kunnen worden aangewend. Met het opnemen van een bepaling in artikel 43c van de Uitvoeringsregeling AWR kan de Belastingdienst gegevens verstrekken aan andere bestuursorganen die gegevens nodig hebben voor de goede vervulling van hun publiekrechtelijke taak, waaronder de AIVD, het OM en de politie. Het College bescherming persoonsgegevens heeft destijds ingestemd met deze wettelijke regeling.
In welk kader worden gegevens die zijn verkregen via de ANPR-camera’s (Automatic NumberPlate Recognition) door de Belastingdienst in het kader van bijbehorend convenant wel verstrekt?3 Kunt u garanderen dat de politie op geen enkele wijze via de achterdeur kan beschikken over kentekengegevens verkregen via ANPR-camera’s die ze zelf hadden moeten vernietigen?
Wanneer de betreffende gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van convenantpartners en dit past binnen de doelstelling van het convenant, kunnen zij die gegevens op grond van het convenant opvragen bij de Belastingdienst. Van belang hierbij is dat de Belastingdienst alleen de fiscaal relevante gegevens bewaart. De uitwisseling met de Belastingdienst is legitiem en geen achterdeur. De Belastingdienst verstrekt deze gegevens – zoals ook uiteengezet in het antwoord op vraag 7 – uitsluitend aan andere instanties indien daarvoor een wettelijke grondslag bestaat. In het kader van het convenant vindt dat, zoals reeds eerder gememoreerd, bovendien alleen plaats binnen de doeleinden van samenwerkingsverbanden. Het eventueel verstrekken van via ANPR-camera’s verkregen gegevens door de Belastingdienst is dus beperkt tot fiscaal relevante gegevens die voor de convenantpartners van belang blijken te zijn, en dan alleen voor zover dat nodig is voor gezamenlijk optreden binnen samenwerkingsverbanden.
Buiten deze samenwerkingsverbanden, is het mogelijk dat bepaalde gegevens op enig moment nodig zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. In een dergelijk geval is de officier van justitie bevoegd deze gegevens op basis van het Wetboek van Strafvordering te vorderen bij de Belastingdienst en te gebruiken in het onderzoek. Daarvoor gelden de gebruikelijke voorwaarden; zie het antwoord op vraag 2.
Het gebruik van de Quick Connect-koppeling |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u zich voorstellen dat uw brief van 7 oktober de indruk achterlaat dat de Quick Connect-koppeling overal is vervangen door een schroefkoppeling? Kunt u bevestigen dat er geen sprake is van vervanging door een schroefkoppeling?1
In de brief van 7 oktober is gemeld dat de zwakke koppelingscombinatie overal is vervangen door een robuuste. De zwakke koppelingscombinatie betreft de Dräger PSS5000 met Quick-Connect koppeling 0. De koppeling in deze combinatie is vervangen door een ander type Quick Connect koppeling of door een schroefdraadkoppeling.
In het bericht over de test met de verstevigde variant waar u naar verwijst, wordt gemeld dat deze test geen wetenschappelijke grondslag heeft en tevens niet onder geconditioneerde omstandigheden heeft plaatsgevonden.
Het Veiligheidsberaad heeft mij erover geïnformeerd dat in het brandweerveld geen problemen met de nu gebruikte koppelingscombinaties zijn gemeld.
Is het waar dat de Quick Connect-koppeling is vervangen door de zogenaamde verstevigde variant die het echter ook kan begeven na een val of stoot?2
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de brief van de Veiligheidsregio Kennemerland die in een brief aangeeft geen noodzaak te zien in vervanging van de Quick Connect koppeling?3
De veiligheidsregio Kennemerland maakt en maakte geen gebruik van de zwakke koppelingscombinatie.
Kunt u exact aangeven in welke veiligheidsregio’s op dit moment nog gebruik wordt gemaakt van de Quick Connect-koppeling? Kunt u dit uitsplitsen naar de verstevigde en niet-verstevigde varianten?
Onderscheid moet worden gemaakt tussen zwakke en robuuste koppelingscombinaties. De zwakke koppelingscombinatie (PSS5000 met Quick Connectkoppeling 0) wordt niet meer gebruikt. Voor een overzicht van het gebruik van koppelingscombinaties met Quick Connectkoppelingen verwijs ik u naar mijn antwoord van 24 september jl. op uw vragen van 4 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 98). Voor de beantwoording van die vragen, specifiek 5 en 6, heb ik een inventarisatie uitgevoerd welke veiligheidsregio’s gebruik maken van een koppelingscombinatie met Quick Connectkoppeling.
Waar heeft uw contact met het dagelijks bestuur van het Veiligheidsberaad uit bestaan? Wat is er tijdens dat contact gewisseld en heeft u aangedrongen op vervanging van de Quick-Connect-koppeling door de schroefkoppeling?
Ik heb op 6 oktober telefonisch contact gehad met de portefeuillehouder Brandweer van het Veiligheidsberaad. Hij heeft bevestigd dat er geen problemen meer zijn met de ademluchtapparatuur. Aandringen op een mogelijke vervanging was niet nodig. De zwakke koppelingscombinatie is overal vervangen door een robuuste.
Wilt u ervoor zorgen dat de Quick Connect-koppeling niet meer wordt gebruikt totdat onomstotelijk en onafhankelijk is vast komen te staan dat het gebruik hiervan veilig is?
Zie antwoord vraag 5.