Het negeren van een negatief advies door de inlichtingendienst door de politie |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Gepakte politiemol «onooglijk ventje»»?1
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) na onderzoek van Mark M.’s leefomgeving en persoonlijke financiële informatie weigerde een verklaring van geen bezwaar af te geven? Zo ja, waarom heeft de politie dit negatieve advies genegeerd?
Bent u van mening dat een dergelijk advies van de AIVD altijd moet leiden tot het weigeren van de persoon in kwestie? Zo nee, waarom niet?
Welke maatregelen gaat u nemen om er in het vervolg voor te zorgen dat een negatief advies van de inlichtingendienst wel gevolgen heeft?
Waarom heeft niemand binnen het politieapparaat vraagtekens gezet bij een jonge agent in loondienst die het leven van een miljonair leidt?
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de politie/politieagenten alerter zijn op dit soort signalen en deze ook melden aangezien mollen binnen de politie gevaar opleveren voor de politie en de samenleving?
De Haagse politie voert quota in om meer allochtone agenten in dienst te krijgen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse politie voert quota in voor allochtone agenten»?1
Ja.
Klopt het dat de Haagse politie een allochtonenquota gaat invoeren? Zo ja, waarom deze voortrekkerij van allochtonen bij de politie?
Deelt u de mening dat de meest geschikte persoon de baan als agent moet krijgen en niet de persoon met het meest geschikte kleurtje? Zo nee, waarom niet?
Ziet u niet dat de burgemeester op deze manier autochtone agenten discrimineert en zo juist verdeeldheid binnen de politieorganisatie creëert? Zo nee, waarom niet?
Tot welke quota (percentage) heeft de burgemeester besloten?
Deelt u de mening dat nu met het diversiteitsbeleid al niet voldoende agenten van allochtone afkomst zijn, zij blijkbaar geen interesse hebben in een baan bij de politie en er met quota dus ongemotiveerde mensen worden aangetrokken? Zo nee, waarom niet?
Welke eisen (taaleis, strafblad etc.) gaat de burgemeester negeren om maar genoeg allochtonen bij de politie te krijgen?
Deelt u de mening dat de Schilderswijk niet inlevingsvermogen van de politie vergt, maar een flinke bezem die de politie erdoor moet halen? Zo nee, waarom niet?
Een analyse over de veiligheidssituatie in de Schilderswijk en de beoordeling welke vorm van politieoptreden daar thans geboden laat ik aan de burgemeester van Den Haag, maar ik twijfel er niet aan dat hij zich daarbij zal willen bedienen van een politieapparaat dat beschikt over het nodige inlevingsvermogen en dat goed weet, aanvoelt en begrijpt wat er in de buurt speelt.
Zegt de burgemeester van Den Haag nou eigenlijk dat autochtone agenten niet geschikt zijn om in bepaalde wijken te werken, omdat zij geen allochtoon zijn?
Ik plaats de woorden van de burgemeester van Den Haag in de context van het actieprogramma van de gemeente en politie-eenheid Den Haag, dat dit najaar is vastgesteld en dat gericht is op het bevorderen van diversiteit en multicultureel vakmanschap en het verminderen van discriminatie. Dit actieprogramma bouwt voort op het landelijk visiedocument «Variëteit, gelijkwaardigheid en verbinding» van de Nationale Politie. Kern van deze visie is, dat de politie toe wil naar een manier van denken en werken waarbij binnen de organisatie optimaal gebruik gemaakt wordt van de variëteit die er is in achtergrond, geslacht, leeftijd, ervaring en expertise. De gemeente en eenheid Den Haag bouwen hierop voort door meer diversiteit en multicultureel vakmanschap binnen de politieorganisatie na te streven. De onrust deze zomer in de Schilderswijk was niet de aanleiding voor het opstellen van deze plannen, maar heeft het actieprogramma voor de Eenheid Den Haag wel een extra stimulans gegeven. Dat er wordt gestreefd naar meer diversiteit betekent niet dat autochtone agenten niet geschikt zijn.
Zo ja, deelt u de mening dat dit niet aan agenten ligt, maar aan de mislukte integratie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de politie zich niet moet aanpassen aan allochtonen, maar allochtonen aan de politie en dat zij hebben te luisteren naar agenten van welke afkomst dan ook? Zo nee, waarom niet?
Iedereen heeft de politie te respecteren, ongeacht de afkomst van de agenten. Maar dat neemt niet weg dat de politie ervoor moet zorgen in staat te zijn om midden in de Nederlandse maatschappij te opereren, te weten wat er speelt en om te kunnen gaan met cultuurverschillen. Het sleutelbegrip om goed politiewerk te kunnen leveren is verbinding.
Klopt het dat er sinds de rellen in de Schilderswijk minder ID-controles worden gehouden en minder boetes worden uitgedeeld?
Het aantal uitgevoerde ID-controles wordt niet bijgehouden. Wat betreft het aantal uitgeschreven boetes ziet de politie een daling in de Schilderswijk sinds maart 2015. Deze dalende trend doet zich echter niet alleen voor in de Schilderswijk, maar is gemeentebreed en is voor de gemeente Den Haag als geheel zelfs groter dan voor de Schilderswijk. Gelet hierop ligt het niet voor de hand een verband te veronderstellen met de rellen die in de zomer in de Schilderswijk plaatsvonden. Dit wordt ook bevestigd door de burgemeester van Den Haag, die mij heeft gemeld dat er geen sprake is van beleid om in de Schilderswijk minder te controleren en beboeten en dat agenten ook geen belemmering ervaren om te controleren of te beboeten. Wel neemt de politie uiteraard het advies van de Nationale ombudsman ter harte om betere uitleg te geven bij ID-controles.
Deelt u de mening dat als allochtonen weer eens discriminatie roepen, het dan geen oplossing is om dan maar minder te gaan handhaven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wanneer staat u nu eindelijk eens pal voor de politie en stopt u de onterechte beschuldigingen van discriminatie aan hun adres?
Bent u bereid de burgemeester duidelijk te maken dat hij niet iedere keer moet buigen als iemand in de Schilderswijk weer eens racisme of discriminatie roept, zeker gezien Leidse criminologen geen aanwijzingen vonden voor etnisch profileren? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat de politie op het moment wel wat beters te doen heeft, zoals boeven vangen, reorganiseren etc., dan de slechte maatregel van een allochtonenquota invoeren voor een niet bestaand probleem?
Gaat u per direct contact opnemen met de burgemeester van Den Haag om deze belachelijke allochtonenquota bij de politie tegen te houden? Zo nee, waarom niet?
Het bericht: ‘Alarm om bezuinigingen NFI’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Alarm om bezuinigingen NFI»?1
Ja.
Waarom wordt dit alarm in de media wederom door opsporingsdiensten afgegeven terwijl u in uw beantwoording op eerdere vragen2 aangaf dat er breed en diepgaand overleg is gevoerd met de opsporingsdiensten en de opsporing niet in het geding komt?
De opsporingsdiensten hebben geen signaal in de media afgegeven. De Telegraaf beschikt over een interne concept-notitie waarover overleg is en wordt gevoerd tussen politie, OM, NFI en mijn departement.
Klopt het dat er slechts bij een fractie van de niet-natuurlijke overlijdensgevallen sectie wordt verricht en dat een toenemend aantal moordslachtoffers onder de noemer zelfmoord of ongeluk ten ruste worden gelegd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik reeds gemeld heb in mijn brief aan uw Kamer van 28 augustus over forensische geneeskunde beschik ik op basis van de mij bekende gegevens en onderzoeken niet over informatie waaruit blijkt dat we in Nederland misdrijven missen door de kwaliteit van de forensisch geneeskundigen en het dalende aantal gerechtelijke secties. Met uw Kamer ben ik van mening dat het van belang is het proces van lijkvinding, lijkschouw en gerechtelijke sectie tegen het licht te houden. Ik heb het NFI daarom opdracht gegeven een verkennend onderzoek te doen naar de beslismomenten in dat proces. Deel van dit onderzoek betreft een internationaal vergelijkende oriëntatie. Ik zal uw Kamer naar verwachting begin volgend jaar over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Zo ja, bent u dan eindelijk bereid bij het oordeel of het voorlopig oordeel «zelfmoord» altijd een nader onderzoek naar de doodsoorzaak te laten verrichten zoals door ons al eerder is voorgesteld? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Beseft u dat u op deze wijze de moordcijfers kunstmatig laag houdt en het aantal moorden helemaal niet daalt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er weliswaar keuzes gemaakt moeten worden en efficiënter werken altijd goed is, maar dat bezuinigen op/beperken van het aantal sporen van een misdrijf dat de politie mag insturen voor onderzoek onacceptabel is? Zo nee, waarom niet?
Het is een misvatting dat politie en OM minder sporen mogen insturen naar het NFI dan voorheen. Het is echter wel zo dat de capaciteit van het NFI de komende jaren niet zal toenemen terwijl de vraag naar forensisch onderzoek groter wordt. Hierdoor wordt de spanning tussen vraag en aanbod groter en zullen er wellicht andere keuzes gemaakt moeten worden bij het selecteren van sporen voor onderzoek bij het NFI dan voorheen. De inrichting van de vooronderzoeksruimten bij de politie kan helpen in dit proces. Door een goed samenspel tussen tactische en technische recherche kan de juiste vraag worden gesteld aan een onderzoeksinstituut. Op deze manier kan worden voorkomen dat kostbare capaciteit van het NFI of andere onderzoeksinstituten onnodig wordt ingezet.
Bent u bereid de bezuinigingen op het Nederlands Forensich Instituut terug te draaien of heeft u liever dat de bestrijding van criminaliteit op een lager pitje komt?
Tijdens het VAO op 2 september en bij brief van 13 oktober jl. over de bezuinigingen bij het NFI heb ik reeds aangegeven dat het NFI net als andere partijen in de strafrechtketen te maken heeft met taakstellingen en dat ik niet beschik over mogelijkheden om de bezuinigingen op het NFI terug te draaien. Omdat de vraag naar forensisch onderzoek in het algemeen altijd groter zal zijn dan het aanbod dat het NFI kan genereren ongeacht het budget, zullen politie en OM altijd keuzes moeten blijven maken. De enige manier om dit in financiële zin op te lossen is om te werken met een open einde financiering. Hier kan echter geen sprake van zijn.
Huisbezoeken van wijkagenten bij leden AZC-alert in Enschede |
|
Joram van Klaveren (GrBvK), Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Huisbezoek van wijkagenten valt niet goed bij leden AZC-alert in Enschede»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat de leden van AZC-alert zich geïntimideerd voelen door de ongevraagde huisbezoeken van wijkagenten? Zo ja, waarom worden deze huisbezoeken dan toch gehouden?
Het actief contact opnemen met partijen waarvan bekend is of vermoed wordt dat zij een manifestatie willen organiseren maakt deel uit van het dagelijkse werk van de politie. Dit gebeurt onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag over de politie. Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek. Door in gesprek te gaan kan spanning worden verminderd en kunnen eventuele openbare-ordeverstoringen of uitingen die de grenzen van het strafrechtelijk toelaatbare overschrijden mogelijkerwijs worden voorkomen. De politie past deze werkwijze toe ongeacht de achtergrond of doelstelling van de betreffende partijen. Noch de vrijheid van meningsuiting, noch de daaronder vallende vrijheid om te demonstreren, is hierdoor in het geding. Gelet op het bovenstaande deel ik de mening niet dat de politie hiermee een verkeerd signaal afgeeft.
Deelt u de mening dat de politie een verkeerd signaal afgeeft door ongevraagd op huisbezoek te gaan bij mensen met een onwelgevallige mening over asielzoekerscentra?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de politiecapaciteit die hierbij ingezet wordt, beter aangewend kan worden voor criminaliteitsbestrijding?
Nee, die mening deel ik niet. De politie heeft onder andere als taak om de openbare orde te handhaven en daar past deze werkwijze binnen. De politie verricht haar taken in ondergeschiktheid aan het lokale gezag en het is aan het gezag om te prioriteren in het totale takenpakket van de politie.
Bent u bereid dit soort acties per direct te beëindigen?
Gelet op mijn antwoorden op bovenstaande vragen, is er geen reden om de werkwijze van de politie op dit punt te veranderen. Voorts vinden dergelijke bezoeken zoals gezegd plaats onder verantwoordelijkheid van het lokale gezag.
Het bericht dat de politie dagelijks met levensgevaarlijke chemicaliën werkt |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin melding wordt gemaakt van levensgevaarlijke werkomstandigheden van politieagenten die illegale drugslabs moeten ontmantelen?1 Herinnert u zich de eerdere vragen en antwoorden over dit onderwerp2
Ja.
Kent u het rapport waar de ACP naar verwijst? Is dit rapport het resultaat van het in de vorige antwoorden aangekondigde onderzoek van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de arbeidsomstandigheden waaronder onder politiemedewerkers drugslaboratoria en -afval moeten opsporen en opruimen? Kunt u het rapport waar nu sprake van is voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen?
Het betreffende inspectierapport is mij bekend. Het betreft inderdaad de in de vorige antwoorden genoemde herinspectie. Deze heeft op 27 november 2014 plaatsgevonden en zag op het nakomen van de Arbeidstijdenwet en de veiligheidsvoorschriften binnen de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) in de periode van 25 augustus 2014 t/m 21 september 2014. Zoals gevraagd doe ik u als bijlage bij deze antwoorden het rapport en de begeleidende correspondentie toekomen3. Voor mijn inhoudelijke reactie verwijs ik naar het antwoord op vragen 1, 2 en 5 van het lid Kooiman over hetzelfde onderwerp (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 298, ingezonden 2 oktober 2015).
Is het waar dat politieagenten die belast zijn met het ontmantelen van illegale drugslabs of het opruimen van afval van synthetische drugs soms langer dan 24 moeten werken of dat werkweken van 60 uur eerder regel dan uitzondering zijn? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en wat gaat u hier aan doen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de gevolgen van dergelijke grote werkdruk voor de gezondheid en welzijn van de betrokken politieagenten? Hoe gaat u er voor zorgen dat deze gevolgen zo klein mogelijk worden gehouden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat vanwege het werken met de explosieve, bedwelmende en bijtende stoffen de politie geen veiligheidsanalyse voor de medewerkers maakt? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo, nee waarom niet? Is een dergelijke analyse dan niet verplicht?
Ik deel deze mening. Een dergelijke veiligheidsanalyse is verplicht en is inmiddels ook voor LFO-specifieke werkzaamheden uitgevoerd.
Hoeveel personen werken er in het team specialisten van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) en hoe heeft dit aantal de afgelopen twee jaren zich ontwikkeld? Is dit team qua omvang voldoende in staat en meegegroeid met de drugsproblematiek waar men mee te maken heeft? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet en gaat u dat team dan (laten) uitbreiden?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de politie de nekklem mag blijven gebruiken van de rechter |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rechter: politie kan nekklem blijven gebruiken»?1
Ja.
Waarom wordt een techniek die niet getraind noch aangeleerd wordt, toch in de praktijk toegepast?
De politie mag op grond van wet- en regelgeving gepast geweld gebruiken. Dat betekent dat in uitzonderlijke omstandigheden ook zware vormen van fysiek geweld gerechtvaardigd kunnen zijn, ook als de gebruikte techniek niet specifiek wordt aangeleerd. De nekklem wordt door de politie gezien als een dergelijke ingrijpende vorm van fysiek geweld. Dat met deze techniek zeer terughoudend wordt omgegaan blijkt ook uit het rapport «verantwoord politiegeweld» van de Nationale ombudsman van 2 juni 2013. In de politieopleiding en bij de periodieke (IBT) trainingen wordt overigens regelmatig specifiek aandacht besteed aan het risico van verstikking bij aanhoudingen.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide geraakt is tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem? Hoeveel van deze personen hadden een niet-Westerse achtergrond?
Ik beschik niet over een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden of invalide is geraakt tijdens of na de arrestatie door het gebruik van de nekklem.
Wat gaat u doen tegen het onnodig gebruiken van een nek- of neusklem tegen arrestanten?
Of fysiek geweld gerechtvaardigd en proportioneel is, dient bezien te worden in de concrete omstandigheden van het geval. In uitzonderlijke omstandigheden kan iedere vorm van fysiek geweld gerechtvaardigd zijn. Gedurende de opleiding en tijdens trainingen wordt gewezen op de risico's die inherent zijn aan het gebruik van fysiek geweld. Terughoudendheid is hierbij het uitgangspunt. In individuele gevallen kan het uiteindelijk aan de rechter zijn om te toetsen of het toegepaste geweld gerechtvaardigd en proportioneel was.
Waarom zijn de nek- en neusklem niet verboden gezien het aantal gevallen waarbij een arrestant zwaargewond raakte en/of overleed?
De rechtbank Den Haag heeft naar aanleiding van het kort geding waarin een verbod op de toepassing van de nekklem werd gevorderd, in haar vonnis van 17 september jl. geoordeeld dat in het algemeen niet kan worden geconcludeerd dat de toepassing van de nekklem onrechtmatig is, zodat voor een algeheel verbod op het gebruik van de nekklem geen plaats is. De onrechtmatigheid moet volgens de rechtbank in individuele gevallen getoetst worden. Ik verwijs u ook naar mijn antwoord op de vragen 4 en 13.
Zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. liet weten heb ik de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. De Inspectie onderzoekt hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het risico op verstikking bij de toepassing van fysiek geweld. Tevens onderzoekt de Inspectie hoe het executief personeel van de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen wordt opgeleid en getraind voor de toepassing van fysiek geweld met het risico op blijvend letsel dan wel overlijden door verstikking. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, naar verwachting in december van dit jaar, zal ik uw Kamer hierover informeren. Aan de hand van deze bevindingen zal ik bezien of het noodzakelijk is om opleidingen, procedures en / of geweldsinstructies aan te passen. Ik zie geen reden om in afwachting van het onderzoek het gebruik van de nekklem te verbieden.
Bent u bereid de nekklem te verbieden? Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden indien die niet verboden is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom wordt de nekklem niet minimaal tijdelijk verboden, in afwachting van onderzoek?
Zie antwoord vraag 5.
Vindt u dat een nekklem gebruikt mag worden? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om te vragen naar een snel onderzoek van de Inspectie van Veiligheid en Justitie naar de nekklem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn er geen maatregelen getroffen met betrekking tot het gebruiken van de nekklem?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het onderzoek naar de nekklem niet uitgevoerd moet worden door de inspectie van uw ministerie maar door een externe partij? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Inspectie Veiligheid en Justitie onderzoekt als onafhankelijk, onpartijdig en deskundig toezichthouder integraal de kwaliteit van de taakuitvoering door organisaties werkzaam op het terrein van veiligheid en justitie.
Welke maatregelen gaat u nemen om buitensporig politiegeweld tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer is een nekklem onrechtmatig? Wanneer is politiegeweld gerechtvaardigd en proportioneel?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid nieuwe regels en eisen op te stellen voor het gebruik van politiegeweld? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid na het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie maatregelen te treffen die de nekklem verbieden of strenge(re) eisen te stellen voor het gebruik ervan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Weet u dat in België de nekklem niet aangeleerd wordt en daarom ook niet toegepast mag worden? Zo ja, waarom mag het in Nederland dan wel toegepast worden terwijl het niet wordt aangeleerd?2
Een internationale vergelijking maakt deel uit van het Inspectie-onderzoek. Hierbij onderzoekt de Inspectie wat het normenkader is voor de politiekorpsen in België, Groot-Brittannië, Denemarken en Duitsland met betrekking tot het gebruik van geweld(smiddelen) en wat het curriculum is voor de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van geweld(smiddelen).
Weet u dat de nekklem (wurggreep) in de Verenigde Staten al 20 jaar verboden is? Zo ja, bent u dan bereid om onderzoek te doen naar de redenen van dit verbod?3
De nekklem is in de Verenigde Staten nog niet bij wet verboden. Wel is er recent een amendement voor een federale wet ingediend, welke erop is gericht het gebruik van de nekklem te verbieden. De indiening van het amendement is echter pas de eerste stap in het Amerikaans wetgevingsproces.
Deelt u de mening dat als het gebruik van de nekklem niet verboden wordt, de agenten een goede opleiding moeten hebben waar ze de nekklem aangeleerd krijgen? Zo ja, wanneer starten ze met die opleiding? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om agenten te vervolgen die door gebruik van de nekklem een arrestant om het leven brengen of blijvend lichamelijke letsel veroorzaken? Zo nee, waarom niet?
In gevallen waarin (het vermoeden bestaat dat) personen zijn overleden of zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen door optreden van de politie dan wel terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd, wordt een onafhankelijk onderzoek door de Rijksrecherche ingesteld. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche neemt het Openbaar Ministerie een vervolgingsbeslissing.
Bent u bereid om agenten die een arrestant om het leven brengen door de nekklem (of andere manieren van geweld) te vervolgen wegens «dood door schuld»? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 19.
Waarom zijn de agenten die de nekklem op de heer Henriquez toegepast hebben niet direct op non-actief gezet?
Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat de politie geweld niet gelegitimeerd heeft toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde Rijksrecherche onderzoek buiten functie gesteld.
Deelt u de mening dat de agenten de heer Henriquez moesten reanimeren, aangezien een agent zei «dat er nog weinig leven in zit» en dat zij, in plaats van te sjorren en te slepen, de ambulance moesten bellen? Zo nee, waarom niet?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen uitspraken doen over deze casus.
Iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie (EHDP). De training is een afgeleide van een EHBO opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Bent u van mening dat het geweld dat is toegepast op dhr. Henriquez gelegitimeerd is? Kunt u aangeven wat de standaardprocedure is wanneer een arrestant buiten bewustzijn raakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 22.
Wachttijden bij het NFI |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat wachttijden bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) leiden tot verdriet en ergernis bij nabestaanden of slachtoffers? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?1
Ik acht lange wachttijden vanzelfsprekend onwenselijk. Op voorhand kan echter niet precies worden ingeschat hoelang een onderzoek in beslag neemt en welke nieuwe feiten en omstandigheden daar weer uit naar voren komen. Politie, Openbaar Ministerie (OM) en NFI doen er alles aan om iedere zaak zo snel mogelijk tot een goed einde te brengen en streven daarbij naar een zorgvuldige communicatie met slachtoffers en nabestaanden. Ik verwijs naar mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Hoe verklaart u het bestaan van wachttijden bij het NFI? Wat vindt u een acceptabele wachttijd voor een situatie zoals deze?
De afgelopen jaren heeft het NFI de doorlooptijden van onderzoeken teruggebracht van ongeveer 130 dagen in 2007 naar gemiddeld 14 dagen nu. De doorlooptijden zijn in 2014 gestegen door de grote hoeveelheid werk die voortkwam uit de ramp met toestel MH17. Hierdoor is ook enige achterstand ontstaan. Deze is ondertussen reeds grotendeels teruggebracht in zowel omvang als duur. Daarbij is de doorlooptijd van een onderzoek van veel factoren afhankelijk, zoals bijvoorbeeld de vraagstelling door politie en OM, de staat van het materiaal en of er nieuwe feiten en omstandigheden naar boven komen. Daarnaast speelt ook de instroom van de hoeveelheid sporen een rol. Hierdoor zal er altijd sprake zijn van enige wachttijd.
Wat doet u eraan om deze wachttijden op te lossen, of deze in ieder geval zo snel mogelijk sterk te verminderen, en in de toekomst te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zullen volgens u de gevolgen zijn van de bezuinigingen van 9,6 miljoen euro op het NFI op de wachttijden?
Om het dalende budget op te vangen neemt het NFI verschillende maatregelen. Er wordt gestreefd naar efficiencyverhoging van de bedrijfsvoering, het verminderen van externe inhuur, automatisering van werkprocessen, inzet van nieuwe technieken en ontdubbeling van taken tussen de politie en het NFI. De kernproductie wordt door de taakstellingen niet geraakt. De maatregelen zullen naar verwachting dan ook geen invloed hebben op de doorlooptijden bij het NFI.
Hoe komt het dat er ondanks de mogelijkheid om bij piekbelasting opdrachten uit te besteden aan particuliere bureaus alsnog wachttijden zijn?
Voor de inzet van particuliere instituten en het NFI heb ik naar aanleiding van het rapport van de Commissie Winsemius tot 2017 een specifiek budget gereserveerd. OM en politie kunnen hiervan gebruik maken, onder andere, ten tijde van piekbelasting. Momenteel is dat budget nog niet uitgeput, maar de verwachting is dat dit budget in 2015 volledig zal worden benut.
Voor particuliere bureaus geldt overigens dat zij dezelfde zorgvuldigheid in hun processen en in de afstemming met politie en OM betrachten als het NFI. Dit kan zorgen voor wachttijden tijdens het onderzoek. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3.
De schiettraining van politieagenten |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoeveel uren schiettraining een agent heeft in de opleiding en hoeveel uren training een agent heeft post-initieel op jaarbasis?
Aspiranten (agenten in opleiding) krijgen gedurende de opleiding uitgebreid les in gevaarbeheersing, wapenleer en schietinstructie. Afhankelijk van de fase van de opleiding varieert het aantal uren van 50 uur in het eerste opleidingsjaar tot 14 uur in latere opleidingsjaren.
Post-initieel krijgen agenten minimaal 32 uur training in het kader van gewelds- en gevaarbeheersing op jaarbasis. Voor de periode 2013 – 2015 zijn daar in verband met de invoering van het nieuwe vuurwapen 8 additionele trainingsuren aan toegevoegd, waardoor elke agent minimaal 40 uur training krijgt op jaarbasis. Deze trainingsuren moeten verplicht worden gevolgd.
Kunt u aangeven hoeveel uur een burger op de schietbaan moet staan volgens de Wet wapens en munitie om zijn wapenvergunning te krijgen en te behouden?
In de circulaire wapens en munitie 2015 is vastgelegd dat een burger voor het krijgen en behouden van een wapenvergunning (verlof) per jaar minimaal 18 schietbeurten moet verrichten; het aantal uren is niet vastgelegd. De verlofhouder toont hiermee aan dat hij de schietsport beoefent en dat er sprake is van redelijk belang bij het hebben van een wapenvergunning.
Deelt u de mening dat het zeer opmerkelijk en onwenselijk is dat een agent (die in zeer gevaarlijke en moeilijke situaties soms gaat over leven en dood) geregeld minder uren op de schietbaan staat dan een burger met een wapenvergunning? Kunt u uw reactie toelichten?
Nee, deze mening deel ik niet. Naar mijn mening is hier sprake van onvergelijkbare grootheden. Zie verder mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat agenten voldoende trainingsuren hebben op de schietbaan? Bent u bereid dit uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat agenten voldoende moeten kunnen trainen om hun taken goed te kunnen vervullen. In mijn inzetbrief voor de CAO heb ik ook een uitbreiding van het aantal trainingsuren voorgesteld. Gelet op het nog lopende CAO traject wil ik daar nu niet nader op ingaan.
Ten aanzien van de invulling van de (schiet)trainingsuren wordt door de politie gewerkt aan een doorontwikkeling van de Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT Nieuwe Stijl), waarin meer aandacht wordt besteed aan praktijk- en teamgerichte training. Hierin vindt de schietinstructie niet meer alleen op de schietbaan plaats, maar ook in meer realistische omgevingen met meer realistische scenario’s. Bovendien wordt daarbij gebruik gemaakt van oefenwapens met diverse soorten oefenmunitie.
Kent u de mogelijkheid met een projector en een laserwapen (gelijk aan het wapen van de politie maar dan met een laser) te trainen op de politieacademie in Apeldoorn? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling? Zo nee, bent u bereid hier persoonlijk te gaan kijken en dan deze vragen te beantwoorden?
Ja, deze mogelijkheid ken ik. Dit betrof een pilottraining op de locatie Apeldoorn van de Politieacademie. Drie groepen van acht initiële studenten Politieonderwijs hebben deze methode – naast de basisopleiding schietvaardigheid – gevolgd en feedback gegeven. Overigens is het oefenen met een laserpistool niet nieuw binnen de politie of de Politieacademie. Er wordt continu gezocht naar manieren om de onderwijsmiddelen en -methoden te verbeteren. Hiervoor maakt de Politieacademie gebruik van hedendaagse en vernieuwende ICT-technologieën en werkt men intensief samen met de beroepspraktijk en het reguliere onderwijs.
Bent u ermee bekend dat dit programma ook de mogelijkheid kan bieden om moeilijke situaties zoals Amok te trainen? Zo ja, wat vindt u van deze ontwikkeling en bent u bereid de mogelijkheden uit te breiden?
Ik ben bekend met de mogelijkheden die lasersystemen bieden. Op dit moment is het echter te vroeg om vooruit te lopen op de mogelijkheden voor uitbreiding van deze pilot. De pilot wordt geëvalueerd waarna de wenselijkheid van een eventueel vervolg zal worden bezien. Daarbij spelen meerdere factoren een rol, zoals de effectiviteit van de leermethode, de voorhanden zijnde middelen en eventueel benodigde investeringen. Eerder is in de voormalige politieregio’s al ervaring opgedaan met verschillende lasersystemen. Daaruit is gebleken dat lasersystemen naast voordelen ook nadelen hebben, zoals de beperkte trainingscapaciteit van de systemen (maximaal 2 schutters tegelijk), de hoge kosten en arbeidsintensiviteit, storingsgevoeligheid en kosten voor onderhoud. Ik sluit dan ook niet uit dat er meer en bredere ervaring moet worden opgedaan alvorens tot een afgewogen oordeel te kunnen komen over uitbreiding van de mogelijkheden om met lasersystemen te werken.
Bent u bereid de trainingen met het laserwapen en -programma te onderzoeken?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid te onderzoeken of er, op basis van een pilot, behoefte bestaat en mogelijkheden zijn dit ook aan te bieden op locatie (bijvoorbeeld bij een politie-eenheid) zodat er naast de bestaande training met echte munitie ook met andere mogelijkheden en middelen getraind kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid en in staat deze vragen vóór het Algemeen overleg over politie op donderdag 1 oktober 2015 te beantwoorden?
Het betreffende AO is inmiddels verplaatst naar 14 oktober. Ik heb uw vragen voordien kunnen beantwoorden.
Onveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer |
|
Nine Kooiman , Paul Ulenbelt |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van de Monitor over de brandweerkazernes, waarin duidelijk werd dat bij zeker 130 brandweerkazernes niet aan de veiligheidseisen wordt voldaan?1
De Nederlandse brandweer doet belangrijk en gevaarlijk werk. De besturen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s zijn – als werkgever- ervoor verantwoordelijk dat dit werk veilig wordt uitgevoerd en dat gezondheidsschade wordt voorkomen.
De Inspectie SZW heeft in juni 2015 geconstateerd dat alle 19 geïnspecteerde veiligheidsregio’s te weinig maatregelen hebben getroffen om de arbeidsrisico’s te beperken. De Inspectie SZW heeft de veiligheidsregio’s 6 maanden de tijd gegeven om de tekortkomingen op te heffen.
De voorzitter van het Veiligheidsberaad heeft mij gemeld dat er maatregelen worden genomen. In sommige veiligheidsregio’s is een beperkt aantal aangewezen kazernes ingericht voor de ontvangst en reiniging van vuil materiaal en verontreinigde kleding. Deze kazernes, zo geeft zij aan, vervullen daarmee een functie voor de totale regio en ontlasten andere kazernes.
Daarbij bericht zij mij dat er wordt gewerkt aan een landelijke richtlijn «schoon werken» waarin onder andere een handreiking wordt gedaan voor de scheiding tussen schone en vuile ruimtes in brandweerkazernes. Dit was een van de onderwerpen van de uitzending van De Monitor van 13 september jl. Hierbij benadrukt de voorzitter van het Veiligheidsberaad dat dit een verantwoordelijkheid betreft van de afzonderlijke veiligheidsregio’s.
Gelet op die verantwoordelijkheid van de besturen van de veiligheidsregio’s en de ontwikkeling van een richtlijn waar de voorzitter van het Veiligheidsberaad mij over heeft bericht acht ik nadere actie van mijn kant op dit moment onnodig.
De Inspectie SZW zal in 2016 een herinspectie uitvoeren bij de veiligheidsregio’s. Daarnaast voert de Inspectie SZW overleg met Brandweer Nederland over het opstellen van een arbocatalogus en het verbeteren van de arbeidsveiligheidscultuur.
Gaat u hier actie op ondernemen? Zo ja, wat houdt deze actie in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op het signaal dat in het programma werd gegeven dat er te weinig zicht is op het risico van beroepsziekten (onder andere een verhoogd risico op kanker) bij de brandweer?
Een werkgever is verplicht om – met instemming van werknemers – de preventie in het bedrijf vorm te geven en zich daarbij te laten bijstaan door een preventiemedewerker, arbodienst of andere arbodeskundige.
Uit internationaal onderzoek blijkt dat er bij brandweerwerkzaamheden een verhoogd risico kan zijn op kanker. Onzorgvuldige omgang met verontreinigde kleding en met ademluchtapparatuur duidt op onvoldoende alertheid hierop.
De veiligheidsregio’s moeten de risico’s van brandweerwerk goed vastleggen in de risico-inventarisatie en -evaluatie en de juiste maatregelen treffen om gezondheidsschade te voorkomen. Gezondheidsschade die desondanks toch is opgetreden, de beroepsziekte, moet goed worden onderzocht. De analyse en uitkomsten hiervan moeten zo nodig leiden tot bijstellen van de risico-inventarisatie en -evaluatie en werkwijzen en maatregelen.
Elke bedrijfsarts en de Arbodienst is verplicht beroepsziekten te melden bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten. Dit centrum heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld. Op basis hiervan kan worden onderzocht in hoeverre bepaalde aandoeningen beroeps gerelateerd zijn. Daarnaast is er een help-desk ingericht waar professionals, maar ook werkgevers of werknemers specifieke vragen over arbeidgerelateerde aandoeningen kunnen stellen.
In de periode 2001–2014 zijn bij het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten in totaal 32 meldingen binnengekomen over aandoeningen die mogelijk aan het brandweerwerk gerelateerd zijn. Ruim de helft van de gemelde aandoeningen betreft psychische aandoeningen. Een vijfde van het totaal aantal gemelde aandoeningen gaat over PTSS en er is één melding van kanker.
Dat niet meer kanker is gemeld betekent niet dat dit niet aan de orde is. De voorzitter van het Veiligheidsberaad meldt dat binnen de branche nader onderzoek zal plaatsvinden naar mogelijke beroepsziekten (waaronder kanker) binnen de brandweer. Dit mede naar aanleiding van buitenlands onderzoek naar de opname van kankerverwekkende stoffen door de huid. Dit onderzoek vindt plaats in samenwerking met het kenniscentrum Arbeidsveiligheid van het Instituut Fysieke Veiligheid. Naar verwachting zal in oktober/november het rapport hierover openbaar worden gemaakt.
Gaat u hier actie op ondernemen? Zo ja, wat houdt deze actie in? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de bewindspersonen bereid om in overleg te treden met de veiligheidsregio’s over deze misstanden?
Naar aanleiding van de rapportage van de Inspectie SZW van 4 juni jl, heb ik (V&J)-vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid- de besturen van de veiligheidsregio’s opgeroepen snel en met daadkracht de risico-inventarisatie en evaluaties (RI&E’s) op orde te krijgen en het arbobeleid beter in hun organisaties te borgen. Hierbij heb ik het Veiligheidsberaad tevens dringend verzocht de samenwerking en het delen van kennis en ervaringen tussen veiligheidsregio’s te bevorderen.
In overleg met het Dagelijks Bestuur van het Veiligheidsberaad van 28 september jl. heb ik opnieuw aandacht gevraagd voor arbeidsveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer. Zoals toegezegd bij het AO Nationale Veiligheid van 2 september jl. heb ik ook de aandacht gevraagd voor het invullen van het incidentformulier door de brandweer bij incidenten.
Het Veiligheidsberaad laat zien dat zij en de afzonderlijke veiligheidsregio’s de aanpak van arbeidsveiligheid serieus oppakken. Ik zie dit als een positieve ontwikkeling. Ik hecht eraan dat werkgevers en werknemers samen de risico’s beperken.
Ik zal de uitwerking hiervan blijven volgen en zo nodig zal ik de veiligheidsregio’s opnieuw aanspreken op de aanpak van arbeidsveiligheid en beroepsziekten bij de brandweer. Zoals ik bij het AO Nationale Veiligheid van 2 september jl. heb gemeld is ook de Inspectie SZW in overleg met de betrokken partijen over de ontwikkeling van een landelijke uniforme aanpak van de arborisico's.
Welke acties heeft u ondernomen nadat het rapport van de arbeidsinspectie uitkwam waaruit onder andere bleek dat er te weinig scholing is over de risico’s voor eigen veiligheid en gezondheid van brandweerpersoneel?2
Zie antwoord vraag 5.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat brandweerpersoneel voldoende geschoold worden op gezondheidsrisico’s?
Beide zaken vallen onder de werkgeversverantwoordelijkheid van de besturen van de afzonderlijke veiligheidsregio’s. In mijn beantwoording van vraag 1 en 2 ben ik daar reeds op ingegaan.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat brandweerpersoneel voldoende brandweeruniformen hebben zodat zij geen vervuilde kleding aan hoeven?
Zie antwoord vraag 7.
De slechte bereikbaarheid en gebrekkige kennis van de politie te water |
|
Farshad Bashir , Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met de slechte bereikbaarheid van de waterpolitie? Zo ja, heeft u al wat ondernomen om dit te verbeteren? Zo nee, bent u bereid hierover navraag te doen bij de gebruikers van de binnenvaarwegen, waaronder ASV, BLN-Schuttevaer?1
Ik heb kennis genomen van het artikel. Via het landelijke servicenummer 0900–8844 biedt de politie bellers een professionele, geprotocolleerde dienstverlening. Het nummer is 24/7 beschikbaar voor niet-spoedeisende meldingen, informatie en (telefonische) aangiften, waarbij direct wordt doorververbonden naar diverse instellingen. De Landelijke Eenheid van de politie heeft de schippersverenging ASV uitgenodigd voor een gesprek om meer duidelijkheid te krijgen over de door haar genoemde problemen die vaarweggebruikers ervaren, zodat gericht kan worden bezien op welke manier de dienstverlening kan worden verbeterd. Een goede dienstverlening is immers cruciaal voor het vertrouwen in de politie.
Wat is de reden dat vaarweggebruikers bij het bellen van het 0900-nummer niet adequaat te woord gestaan en/of doorverbonden worden? Wat gaat u voor stappen ondernemen om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de reden dat er agenten vanuit de politiedienst infra ingezet worden op het water, die hun ervaring en expertise op een ander vlak hebben, bijvoorbeeld op het spoor?
Bij de vorming van de Nationale Politie zijn de lucht-, water-, spoor- en wegpolitie samengevoegd tot de Dienst Infrastructuur van de Landelijke Eenheid. Op die manier kan gericht worden geïntervenieerd vanuit inzicht in het geheel van de verschillende verkeersstromen. Hierdoor is de politie in staat om zich met meer capaciteit, flexibiliteit en kennis op geprioriteerde onderwerpen te richten. Deze transitie gaat gepaard met een verandering van werken, waarbij medewerkers kunnen worden ingezet op meerdere taakvelden. Politiemedewerkers worden vanzelfsprekend pas volledig zelfstandig op een ander taakveld ingezet als ze daartoe voldoende zijn toegerust. Tot die tijd voeren ze hun werk uit onder begeleiding van zelfstandig werkende collega’s.
Kunt u zich voorstellen dat het tot irritatie en zelfs gevaarlijke situaties kan leiden bij zowel gebruikers op het water als de politieagenten, indien er agenten worden ingezet die onvoldoende kennis hebben van zaken rondom scheepvaart? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een podium waarop de verschillende organisaties die betrokken zijn bij de binnenvaart informatie, suggesties en of meningen kunnen uitwisselen waarbij de politie ook een gesprekspartner is?
Ja, in verschillende samenstellingen ontmoeten de bij de binnenvaart betrokken partijen elkaar voor overleg. Allereerst is er overleg in het kader van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR). Op nationaal niveau worden in het Overleg Technisch Nautische zaken Binnenvaart (OTNB) de voorstellen van de CCR op het gebied van technische regelgeving, politiereglementen en bemanningszaken besproken. Alle relevante partijen in de binnenvaart zijn hierbij uitgenodigd, waaronder de politie. Ook AQUAPOL, een Europees samenwerkingsverband
voor politiewerk rondom het water, is permanent vertegenwoordigd in de werkgroep Politiereglementen van de CCR.
Daarnaast heeft het Ministerie van Infrastructuur & Milieu overleg met maatschappelijke organisaties, brancheverenigingen en bedrijven. Afhankelijk van de te bespreken onderwerpen kan de politie daarbij ook aanwezig zijn.
Tot slot is er een regulier overleg tussen de handhavende partijen op het water, zoals Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, en uiteraard ook de politie. Bij dit overleg zijn echter geen vertegenwoordigers van de binnenvaartsector betrokken.
Heeft er ooit een inventarisatie plaatsgevonden over de effecten van het afschaffen van het Deelorgaan Binnenvaart? Zo ja, wat waren de uitkomsten van die inventarisatie? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het Deelorgaan Binnenvaart (DBV) was een onderdeel van het Overlegorgaan Goederenvervoer van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. In 2010 is in het kader van een rijksbrede stroomlijning van advies- en overlegorganen het DBV bij wet opgeheven. Door uw Kamer is deze wijziging behandeld en vervolgens opgenomen in de Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 (TK, 2009–2010, 32 403). De functie van het DBV is overgenomen door het Overleg Infrastructuur en Milieu, dat is ondergebracht bij de directie Participatie van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Een expliciete inventarisatie van de effecten heeft niet plaatsgevonden, omdat van afschaffen van de functie geen sprake was. De memorie van toelichting van genoemde wet meldt hierover: «Binnen de nieuwe voorgestelde overlegstructuur, waarin het overlegorgaan ook kleinere onderwerpen met een specifieke groep betrokkenen kan behandelen, bestaat aan de mogelijkheid tot het instellen van een deelorgaan geen behoefte.»
Zou u bereid zijn om het Deelorgaan Binnenvaart weer opnieuw in te voeren? Kunt u uw antwoord toelichten?
De functie van het voormalige Deelorgaan Binnenvaart is geborgd in de huidige wetgeving (zie ook antwoord op vraag 6). Er is dan ook geen aanleiding het Deelorgaan opnieuw in te voeren.
Een mogelijke verijdelde terreuraanslag bij de politie in Rotterdam |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politie 010 ontsnapt aan terreuraanslag»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe groot de terroristische dreiging tegen de politie in Rotterdam is geweest?
Het betreft een lokaal incident dat heeft plaatsgevonden in januari 2015. Dit incident is door de politie Rotterdam onderzocht en het onderzoek heeft geen aanleiding gegeven tot verdere strafvervolging.
In hoeverre klopt het dat de veiligheidsmaatregelen bij verschillende Rotterdamse politielocaties naar aanleiding van de terroristische dreiging eerst zijn verscherpt, maar daarna al snel zijn teruggedraaid?
Uit veiligheidsoverwegingen doe ik in het openbaar geen uitspraken over dreiging en risico ten aanzien van specifieke objecten en diensten. Indien dreiging en risico er aanleiding toe geven, neemt de politie, in afstemming met en onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, passende maatregelen.
Het huidige dreigingsniveau -substantieel- betekent dat rekening wordt gehouden met de mogelijkheid van een aanslag.
Is het waar dat veel politielocaties op dit moment onvoldoende zijn beschermd tegen terroristische aanslagen, waardoor veel agenten zich onveilig voelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om de beveiliging van politielocaties op te schroeven?
Zie antwoord vraag 3.
Kennis en procedures van de politie over bedreigingen en huiselijk geweld |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat fouten zijn gemaakt in het onderzoek naar bedreigingen van Linda van der Giesen?
Ja.
Hoeveel andere vergelijkbare gevallen zijn bekend waarin mogelijk sprake is van een inschattingsfout omtrent de risico’s voor de slachtoffers?
Het gevraagde aantal vergelijkbare gevallen is niet bekend.
Hoeveel mensen zijn de afgelopen drie jaar slachtoffer geworden van een misdrijf nadat zij al eerder aangifte over bedreiging of huiselijk geweld hadden gedaan bij de politie? Kunt u dit per jaar aangeven?
In 2012 bedroeg het aantal slachtoffers dat door huiselijk geweld om het leven is gekomen 45, in 2013 betrof het 55 slachtoffers en in 2014 is dit aantal gezakt naar 37. Het is niet bekend in hoeveel van deze zaken eerder aangifte was gedaan van bedreiging of huiselijk geweld.
Komen zulke gevallen van inschattingsfouten na aangifte voor door organisatorische problemen na de reorganisatie bij de politie of door te veel prioriteiten en onvoldoende capaciteit of kennis? Hoe verklaart u dan zulke fouten?
Het aantal zaken van huiselijk geweld is fors. In 2014 registreerde de politie ruim 95.000 incidenten. Iedere afzonderlijke zaak vraagt om een adequate reactie van de politie. Bij iedere zaak gaat het om een interpretatie van de feiten en een inschatting van de situatie. Behandeling van dit soort zaken is en blijft mensenwerk. Het is overigens dezelfde menselijke maat die ervoor zorgt dat het in veel zaken goed gaat. Doordat op basis van professionaliteit en ervaring de juiste inschatting wordt gemaakt.
Heeft de politie voldoende mogelijkheden om op te treden tegen mogelijke gevallen van bedreiging en/of huiselijk geweld? Zo nee, is er sprake van ondercapaciteit, onvoldoende prioriteit, onkunde of andere problemen?
De politie heeft voldoende mogelijkheden om op te treden. Naast een directe aanhouding en/of een straat- of huisverbod kan worden gedacht aan het inzetten van de wijkagent, het starten van een opsporingsonderzoek, het bespreken in het Veiligheidshuis en/of het inschakelen van de hulpverlening (voor zowel de pleger als het slachtoffer). In dat kader werkt de politie nauw samen met de Veilig Thuis-organisaties. Zaken worden door de politie doorgezet naar de organisatie Veilig Thuis, worden besproken in het Veiligheidshuis en inmiddels wordt ook binnen het ZSM concept een omgeving gecreëerd waarbij bepaalde zaken van huiselijk geweld (waaronder stalkingszaken) op basis van contextinformatie worden behandeld.
Is er een duidelijk protocol voor bedreigingen? Zo ja, wordt dit adequaat toegepast in de praktijk? Zo nee, hoe zal voortaan beter worden geprotocolleerd als dit soort meldingen dan wel aangiften gedaan worden? Hoe worden deze aangiftes beoordeeld en hoe wordt nader onderzoek verricht?
De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een specifiek protocol dan ook niet nodig. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen. Afhankelijk van de aard en ernst van de zaak wordt bepaald welk onderdeel van de politie het opsporingsonderzoek uitvoert. In gevallen waarbij het strafrecht niet aan de orde is dient in ieder geval interventie via de voor dat specifieke geval meest geëigende organisatie plaats te vinden.
Zijn agenten voldoende bijgeschoold voor bedreigingen, stalking en huiselijk geweld? Zo nee, op welke termijn zal dit wel het geval zijn?
De afgelopen tijd zijn veel verbeteringen doorgevoerd op het gebied van scholing. Er is veel aandacht voor professionalisering van agenten. Op dit moment zijn agenten dan ook voldoende geschoold. Ook op andere manieren investeert de politie doorlopend in het op orde brengen en houden van de werkprocessen, waaronder de kwaliteit van het intake- en aangifteproces, om zo de effectiviteit van het politiewerk te verbeteren.
De gewelddadige dood van een vrouw uit Waalwijk |
|
Marith Volp (PvdA), Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten «De politie had Linda van der Giesen moeten beschermen»1 en «Moord op Linda van der Giesen»?2
Ja. Het betreft hier een vreselijke zaak en met de politie en het bevoegd gezag betreur ik hoe dit gelopen is.
Deelt u de mening van de voorzitter van Stichting Zijweg dat aangiftes vaker terzijde worden geschoven? Zo ja, over welke gegevens beschikt u? Zo nee, waarom niet?
Per jaar worden er ruim 95.000 incidenten op het terrein van huiselijk geweld geregistreerd door politie. Er wordt jaarlijks circa 25.000 keer aangifte gedaan van huiselijk geweld. Van elke aangifte wordt een inschatting gemaakt van de ernst en de benodigde opvolging. Dit gebeurt door case-screeners binnen de politie-eenheden. Daarbij wordt gekeken naar de opsporingsmogelijkheden en wordt de urgentie gewogen, urgente zaken worden met voorrang opgepakt. Het zijn, zo blijkt, vaak complexe zaken, waarbij signalen niet altijd eenduidig te interpreteren zijn.
Deelt u de suggestie van de genoemde voorzitter dat het slachtoffer in de vrouwenopvang had moeten worden opgenomen en dat dat niet gebeurd is te maken zou kunnen hebben met het terugbrengen van het aantal opvangplaatsen ten gevolge van bezuinigingen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wij delen deze opvatting niet. Het Rijk heeft niet bezuinigd op de vrouwenopvang. De afgelopen jaren zijn er juist extra middelen toegevoegd aan de decentralisatie-uitkering opvang. Sinds 1 januari 2015 wordt voor deze uitkering een nieuw verdeelmodel ingevoerd, met als doel de uitkering in stappen in overeenstemming te brengen met de zorgzwaarte in de regio. Gemeenten staan er gezamenlijk voor in dat er in het geval van acute dreiging altijd opvang beschikbaar is. Daarvoor vormen de vrouwenopvangcentra in Nederland met elkaar een stelsel van veilige opvang voor alle slachtoffers van huiselijk geweld. Zij hebben daartoe onderlinge afspraken gemaakt. In geval van ernstige bedreiging zoekt de vrouwenopvang een veilige opvangplek, waar dan ook in Nederland. Dit geldt ook voor slachtoffers van eer gerelateerd geweld, mannelijke slachtoffers van mensenhandel, waarvoor landelijk toegankelijke en specialistische opvangplekken zijn ingericht.
Hoe heeft de capaciteit (uitgedrukt in aantallen fte’s) van de politie in het algemeen en die van de (zeden-) recherche in het bijzonder zich de afgelopen tien jaar ontwikkeld?
De recherchecapaciteit is gestegen van 8.500 fte in 2002 naar 14.000 fte op dit moment. De formatie voor zedenzaken is de afgelopen jaren op sommige plekken in het land gelijk gebleven en op andere plekken gegroeid. Bij het inrichten van de Nationale Politie is voor Zeden in totaal circa 767 fte vastgesteld, inclusief 150 fte specifiek voor kinderpornozaken.
Hoe heeft in de afgelopen tien jaar het aantal meldingen of aangiften van bedreiging of stalking door (ex-)partners zich ontwikkeld?
Een overzicht van de afgelopen tien jaar kan ik u niet geven, omdat politie pas sinds enkele jaren met het landelijke registratiesysteem «Basisvoorziening Handhaving» (BVH) werkt. Het aantal aangiften van bedreiging bedroeg in 2013 3.645. In 2014 is dit aantal met ruim 300 gezakt naar 3.319. Bij de aangiften van stalking is sprake van een lichte stijging in de afgelopen jaren van 1.011 aangiften in 2013 naar 1.027 aangiften in 2014.
Is er verband tussen de capaciteit bij de politie, in het bijzonder bij de recherche, en het niet opstarten van opsporingsonderzoeken? Zo ja, welk verband is dat? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard is het in algemene zin zo dat er meer opsporingsonderzoeken kunnen worden gedaan als er meer capaciteit is. Politiecapaciteit is in die zin altijd schaars en prioriteren nodig. Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2 voor een uiteenzetting over de gehanteerde werkwijze in het geval van aangifte huislijk geweld.
Acht u het mogelijk dat het onvoldoende gevolg geven door de politie aan een melding of aangifte van bedreiging of stalking te maken kan hebben met onvoldoende kennis over, danwel een gebrek aan, inschattingsvermogen bij de politie over hoe om te gaan met deze misdrijven? Zo ja, deelt u de mening van de genoemde voorzitter dat een protocol voor meldingen van huiselijk geweld en bedreigingen dit zou kunnen voorkomen? Zo ja, hoe gaat u bevorderen dat dit protocol er komt? Zo nee, waarom niet?
Huiselijk geweldszaken, en zeker de zaken van bedreiging of stalking, zijn vaak complexe zaken. Signalen zijn niet altijd direct te herkennen en ook niet altijd te koppelen aan (strafbare) feiten. Iedere zaak is anders en vraagt maatwerk. De politie maakt gebruik van werkinstructies voor Huiselijk Geweld. Deze reiken de politiemedewerkers in beginsel voldoende handvatten aan voor de uitoefening van hun taak. Ook het Politiekennisnet bevat veel informatie over huiselijk geweld die medewerkers kunnen raadplegen. Ik acht een aanvullend protocol dan ook niet nodig.
Kunt u indien lopend onderzoek naar deze zaak de beantwoording van (enige van) bovenstaande vragen in de weg staat, die vragen na afronding van dat onderzoek beantwoorden?
Het lopende onderzoek staat de beantwoording van bovenstaande vragen niet in de weg.
Herinnert u zich eerdere Kamervragen over problemen bij de behandeling van aangiftes waaronder vragen over de behandeling van aangiften van zedenmisdrijven door de politie?3
Ja.
Ziet u aanleiding voor een onderzoek naar de wijze waarop er door de politie wordt omgegaan met aangiftes van misdrijven waarbij er sprake is van extra kwetsbare slachtoffers en waarbij de verklaring van die slachtoffers doorgaans van groot belang is voor de opsporing, zoals in het geval van bedreiging, stalking, huiselijk geweld of seksuele misdrijven? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Om de redenen die ik heb genoemd in antwoord op vraag 7 zie ik geen aanleiding voor een onderzoek. Overigens werkt de politie de komende jaren aan een nog betere omgang met kwetsbare slachtoffers in het kader van de implementatie van de Wet Minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers (voorstel van wet 3 juli 2014). Deze wet komt voort uit een implementatie van de Europese Richtlijn Minimumnormen. Een onderdeel van de implementatieopgave is het instrument «Individuele Beoordeling van slachtoffers», ter voorkoming van herhaald slachtofferschap en secundaire victimisatie. De kern hiervan is dat bij elk contact tussen politie en slachtoffer gekomen moet worden tot een individuele beoordeling van beschermingsbehoeften. De nieuwe richtlijn verandert het handelingsperspectief van de politie; daar waar nu nog de focus ligt op het opsporen en vaststellen van strafbare feiten, zal de veiligheid en correcte bejegening van het slachtoffer een prominentere rol gaan spelen.
Het onderzoek dat gedaan is naar de gang van zaken rond de presentatie van een professor m.b.t. de ramp met de MH17 |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het politieonderzoek, waarop de brief van 10 juni van de korpschef van de nationale politie, de heer Bouman gebaseerd is, openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Mede naar aanleiding van uw vragen en vier verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), die inmiddels zijn ontvangen, heeft de politie de mogelijke openbaarmaking van het onderzoek bezien. De politie ziet geen bezwaren tegen openbaarmaking van grote delen van het onderzoek. Enkele onderdelen kunnen niet openbaar worden gemaakt in verband met de bescherming van persoonsgegevens van personen die bij het onderzoek zijn betrokken. Verder zullen foto’s uit het onderzoek niet openbaar worden gemaakt onder andere ter voorkoming van de onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken personen, zoals nabestaanden. Momenteel beziet de politie de stukken op deze onderdelen. Zodra dit is afgerond, deel ik met u het geanonimiseerde feitenonderzoek.
Indien dit onderzoek – dat geen strafrechtelijk onderzoek is en ook nooit zo bedoeld is – niet openbaar wordt, kunt u dan aangeven waarom het in het belang van de staat zou zijn ingevolge artikel 68 van de Grondwet, om het niet openbaar te maken?
Zie antwoord vraag 1.
In welke andere staten, behalve Noord Korea, is het gebruikelijk onderzoek naar iemand te doen voor iets dat een relatie heeft met het werk, en de persoon in kwestie te weigeren inzage te geven in het rapport? Wilt u professor Maat onmiddellijk inzage geven in het rapport en hem daarbij geen geheimhouding opleggen?
Het feitenonderzoek is uitgevoerd door de politie. De politie zal professor Maat inzage verstrekken in het feitenonderzoek en hem daarbij geen geheimhouding opleggen. Bij de verstrekking van het feitenonderzoek aan professor Maat kan overigens geen inzage in die gegevens worden geboden die betrekking hebben op persoonsgegevens van andere betrokkenen in het onderzoek, zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 1 en 2. Op 4 september jongstleden heeft ook een gesprek plaatsgevonden tussen de politiechef van de Landelijke Eenheid en de heer Maat over het feitenonderzoek.
Onderschrijft de leiding van het Landelijk Team Forensische Opsporing (LTFO) de conclusies van het onderzoek?
Het LTFO valt in de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) MH17 onder de verantwoordelijkheid van de Algemeen Commandanten. Op basis van het feitenonderzoek heeft de Algemeen Commandant het feitenrelaas opgesteld. De korpschef heeft vervolgens na interne beraadslagingen en op basis van het eerdergenoemde feitenrelaas vanuit zijn verantwoordelijkheid conclusies getrokken. Die heeft hij aan mij per brief op 10 juni 2015 kenbaar gemaakt (deze brief is al in uw bezit).
Wat waren de conclusies van het politieonderzoek? Kunt u die openbaar maken en wie heeft die conclusies getrokken? Werden die conclusies gedragen door het LTFO? Zo ja, op welke datum?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke datum is het politieonderzoek, waarop de heer Bouman zich baseert in zijn brief op 10 juni, 2015, afgerond en aan hem aangeboden?
De politie heeft mij als volgt geïnformeerd: Het intern feitenonderzoek is afgerond op 4 juni 2015. Op 5 juni 2015 heeft de leiding van het onderzoeksteam het feitenonderzoek overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. Op basis van dit onderzoek hebben de Algemeen Commandanten een feitenrelaas opgesteld. Dit relaas heeft de politiechef Landelijke Eenheid op 9 juni 2015 naar de korpsleiding gestuurd. De korpschef heeft mij per brief van 10 juni op de hoogte gesteld van zijn conclusies.
Klopt het dat het politieonderzoek gebaseerd is op getekende verklaringen van mensen die in het kader van dit onderzoek gehoord zijn? Zo ja, wie heeft recht op inzage in de getekende verklaringen?
Het intern feitenonderzoek is opgebouwd uit afzonderlijke rapporten. Een deel van deze rapporten bevat verslagen van gesprekken met getuigen. Deze gespreksverslagen zijn in de vorm van verklaringen in het intern feitenonderzoek opgenomen. Deze verklaringen zijn, als onderdeel van het feitenonderzoek, op 5 juni overhandigd aan de Algemeen Commandanten SGBO MH17. De betrokkenen hebben recht op inzage in hun eigenverklaring en dit bij gelegenheid van de ondertekening gehad. Daarnaast zullen grote delen van het feitenonderzoek (inclusief alle verklaringen) geanonimiseerd openbaar worden gemaakt. Zie ook het antwoord op vraag 1, 2 en 8.
Kunt u, indien mogelijk met naam en/of functie, aangeven wie er gehoord zijn door de onderzoekers en wanneer? Kunt u per persoon aangeven wanneer ieder haar/zijn verklaring getekend heeft?
Op 4 juni zijn alle verklaringen voorgelegd ter ondertekening aan de personen die in het onderzoek gehoord zijn. Die verklaringen zijn op latere momenten getekend. Onderstaand treft u per gehoorde functionaris gedetailleerde informatie aan:
Hoeveel en welke verklaringen zijn pas getekend (en mogelijk aangevuld en veranderd) nadat de heer Bouman een brief over het rapport geschreven had?
De verklaringen zijn op 4 juni 2015 door de onderzoekers aan de getuigen verstrekt met het verzoek deze te ondertekenen. Alle verklaringen zijn later, na overhandiging van het intern feitenonderzoek aan de Algemeen Commandanten en na het opmaken van het feitenrelaas door de Algemeen Commandanten, door de getuigen ondertekend en voorzien van eventuele opmerkingen en aanvullingen.
De Algemeen Commandanten besloten om, gelet op het belang om op korte termijn helderheid te geven over deze zaak, het feitenrelaas naar de korpsleiding te sturen voordat de verklaringen waren getekend. De opmerkingen en aanvullingen waren echter niet van dusdanige aard dat het feitenrelaas en de conclusies moesten worden herzien.
Is het afleggen van een valse verklaring strafbaar in dit soort onderzoek? Zo ja, op basis van welke wet en welke straf staat daar op?
Het afleggen van een valse verklaring is als zodanig niet strafbaar. Het onder ede opzettelijk onjuist verklaren is wel strafbaar (artikel 207 van het Wetboek van Strafrecht). In het onderhavige geval betrof het een intern feitenonderzoek waarbij niet onder ede werd verklaard.
Hoeveel mensen hebben hun verklaring getekend nadat de heer Bouman zijn brief geschreven had en hebben nog wijzigingen aangebracht in hun concept-verklaring?
Alle getuigen hebben opmerkingen of aanvullingen gegeven op de gespreksverslagen. Zie ook het antwoord op vraag 8. Hoewel de verklaringen zijn getekend na 10 juni, waren deze opmerkingen of aanmerkingen niet van dusdanige aard dat deze tot een herziening van de conclusies van de korpschef noopten.
Herinnert u zich dat u in het plenaire debat op 23 april aan de Kamer meedeelde dat met externe deskundigen afspraken zijn gemaakt over het delen van informatie met derden, dat toelaatbaar is geacht dat men met vakgenoten vanuit professioneel perspectief informatie mag delen over vakinhoudelijke kwesties, maar dat men zich daarbij onthoudt van zaken die buiten de eigen expertise liggen en dat dit ook ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig is benadrukt?
Ja.
Hoe verhoudt voorgaande bewering zich tot de conclusie uit het politieonderzoek dat er geen afspraken waren?
Zoals ik in het debat van 23 april 2015 aangaf, heeft de politie afspraken gemaakt met externe LTFO-deskundigen. Uit het feitenonderzoek is gebleken dat deze afspraken alleen voor de groep odontologen zijn opgesteld. Wel zijn zowel de interne als externe LTFO-medewerkers mondeling gebrieft over het gebruik van beeldmateriaal, voorafgaand aan de werkzaamheden in Hilversum.
Zoals bleek uit de brief van de korpschef aan mij van 10 juni 2015 ontbreekt het binnen het LTFO aan duidelijke kaders, afspraken en criteria met betrekking tot het geven van lezingen en het vrijgeven en gebruik van (beeld)materiaal afkomstig uit de werkprocessen van het LTFO. Het is in de jarenlange gegroeide werkprocessen en gewoonten van het LTFO gebruikelijk om aan vakgenoten lezingen te geven.
Naar aanleiding van het onderzoek heeft de korpschef opdracht gegeven aan het LTFO om formele afspraken te maken over de samenwerking met derden ten behoeve van het LTFO, het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel. Voor een ieder moet voortaan volstrekt helder zijn wat wel en niet is toegestaan.
Daarnaast dient een expliciete afweging gemaakt te worden tussen het belang van de slachtoffers en nabestaanden enerzijds en het belang van educatie en doorontwikkeling van deze voor het werk van het LTFO belangrijke vakgebieden anderzijds. Daarbij moet ook de vraag aan de orde zijn in welke gevallen toestemming van de nabestaanden verkregen dient te zijn alvorens bepaald materiaal gebruikt kan worden.
Wie heeft u wanneer meegedeeld dat er afspraken gemaakt zijn met deskundigen en dat die ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig benadrukt zijn?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u aangeven welke afspraken ten tijde van het onderzoek naar de ramp met de MH17 stellig zijn benadrukt, wanneer dat gebeurd is en ten overstaan van wie?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u voor elk van de presentaties, die in de brief van de heer Bouman genoemd worden, aangeven, wanneer zij gegeven zijn, wie er in het publiek zat, wie de presentatie gaf (eventueel alleen de functie van de persoon), of er toestemming gevraagd was en verkregen en of er bij afwezigheid van toestemming, ook een sanctie is opgelegd aan de persoon, die de presentatie gaf?
Er zijn diverse presentaties gegeven naar aanleiding van de ramp met vlucht MH17. In de brief van de korpschef worden er zeven genoemd. In het intern feitenonderzoek hebben getuigen in totaal elf presentaties genoemd. Van deze presentaties kan op basis van het intern feitenonderzoek niet in alle gevallen worden vastgesteld wanneer ze zijn gegeven en hoeveel en welke toehoorders bij deze presentaties aanwezig waren.
De heer Maat heeft zes presentaties gegeven over het identificatieproces MH17. Voor deze presentaties heeft de heer Maat geen toestemming gevraagd.
Een vakgenoot (forensisch antropoloog), als forensische expert werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft met toestemming van het hoofd LTFO begin februari 2015 in een besloten vergadering een presentatie over het identificatieproces gegeven aan ca. 30 leden van de Nederlandse Vereniging van Fysische Antropologie.
Een tandarts, als odontoloog werkzaam binnen het MH17 onderzoek, heeft drie presentaties gegeven over het identificatieproces MH17 aan vakgenoten. Op basis van het intern feitenonderzoek is niet bekend of hier toestemming voor is gevraagd. Het betreft:
In het feitenonderzoek heeft het operationeel hoofd LTFO verklaard dat hij meerdere presentaties over het identificatieproces MH17 heeft gegeven, waarvan hij er twee concreet benoemt:
Zijn er ook andere presentaties gegeven, bijvoorbeeld na de presentatie in Maastricht?
Zie antwoord vraag 16.
Wie heeft de foto’s van de presentatie van professor Maat aan hem gegeven?
De foto’s zijn voor een deel afkomstig van een presentatie van een collega-forensisch expert en voor een ander deel afkomstig van een SD-card die door het LTFO ter beschikking is gesteld aan de heer Maat voor educatieve en identificatie doeleinden.
Dit is niet zorgvuldig uitgevoerd. Dat is de reden dat de politie heeft besloten om formele afspraken te maken over het geven van presentaties en het gebruiken van foto’s van rampen en slachtoffers voor vakgenoten met een leerdoel.
Waren de foto’s, die aan professor Maat ter beschikking gesteld zijn, geanonimiseerd?
De foto’s die aan professor Maat beschikbaar zijn gesteld, waren niet geanonimiseerd. Op de foto’s die hij voor zijn presentatie gebruikte, heeft de heer Maat specifieke onderdelen onzichtbaar gemaakt, zoals de zogenaamde Post Mortem-nummers (PM-nummers). In enkele gevallen was het PM-nummer nog wel leesbaar, maar deze specifieke nummers waren niet herleidbaar tot slachtoffers.
Was identificatie van het enige identificeerbare slachtoffer mogelijk vanwege herkenning of omdat er een nummer staat, dat slechts via een vertrouwelijke en beschermde database gekoppeld kan worden aan de naam van een slachtoffer?
Identificatie was – achteraf en alleen door onderzoekers van het LTFO – mogelijk door vergelijking van de gepresenteerde foto met de originele foto. Deze foto kon gekoppeld worden aan de naam van een slachtoffer via een vertrouwelijke en beschermde database die alleen toegankelijk is voor de onderzoekers van het LTFO.
Hoe verhoudt de disciplinaire actie tegen professor Maat vanwege uitlatingen in een besloten omgeving zich tot de afwezigheid van soortgelijke maatregelen na publieke uitspraken van een voormalig Minister over een mondkapje in een publieke talkshow?
Nadat bekend werd dat professor Maat een presentatie had gegeven die toegankelijk was voor meer mensen dan de beoogde doelgroep, dat hij daarvoor beeldmateriaal van slachtoffers gebruikte en dat hij bovendien zaken heeft besproken die buiten het vakgebied van de forensische antropologie vallen, is de samenwerking met professor Maat in het onderzoek van MH17 door de politie opgeschort.
Na de uitkomsten van het interne onderzoek heeft de korpschef vervolgens bepaald dat de samenwerking met professor Maat in dit identificatieproces werd beëindigd.
Het effect van het handelen van professor Maat, de gevoelens van de nabestaanden en alle media-aandacht, leidde tot deze beëindiging.
Het neemt niet weg dat ik herhaal dat professor Maat een uitstekende staat van dienst heeft op het gebied van forensische antropologie. In de afgelopen vijftien jaar is hij met zijn uitzonderlijke expertise van grote waarde geweest bij complexe identificatieonderzoeken door het LTFO. Op 23 september aanstaande zit ik met de heer Maat om tafel. In voorkomende gevallen bij grootschalige en complexe identificaties wordt niet uitgesloten dat opnieuw een beroep zal worden gedaan op de expertise van professor Maat. Wij hopen dat hij dan bereid is om een bijdrage te leveren. Dit zal ik hem in ons gesprek ook overbrengen.
Kunt u deze vragen een voor een, precies en binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoorden?
Nee. Het afstemmingsproces heeft meer tijd gevergd.
De berichten ‘Politieleiding te vaag over gebruik geweld’ en ‘Bond: schietende agent moet standaard verdachte zijn |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er onduidelijkheid bestaat bij de politieagenten over wanneer zij volgens de ambtsinstructie geweld mogen gebruiken en welke gevolgen dit voor hen kan hebben? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden en bent u voornemens hier verandering in aan te brengen?1 2
In artikel 7, eerste lid, van de Politiewet 2012 is bepaald dat een ambtenaar van politie bevoegd is in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. De uitoefening van deze bevoegdheden dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn. Voor het gebruik van bepaalde geweldsmiddelen, zoals voor het vuurwapen, zijn regels vastgesteld in de Ambtsinstructie3. In de opleiding en bij de training van politieambtenaren wordt veel aandacht besteed aan de vraag wanneer gebruik mag worden gemaakt van geweld en welke vorm van geweld in een bepaalde situatie gerechtvaardigd is. Politieambtenaren die geweld hebben gebruikt moeten dit altijd melden zodat dit kan worden beoordeeld aan de hand van de criteria uit de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie. Indien het geweldsgebruik (ernstig) letsel of de dood tot gevolg heeft dan kan dit er toe leiden dat de politieambtenaar hier over verantwoording over moet afleggen aan de rechter. In de opleiding voor politieambtenaren wordt hier ook de nodig aandacht aan besteed.
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet4. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. Een onderdeel van dit traject is dat, mede op basis van recente jurisprudentie, wordt bezien of de huidige Ambtsinstructies nog voldoende actueel zijn. Ook wordt gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen. Een ander belangrijk punt van aandacht is de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
Vindt u het juist dat politieagenten die bij de uitoefening van hun beroep geweld gebruiken volgens het reguliere strafrecht berecht worden?
Zie antwoord vraag 1.
Beschrijft de ambtsinstructie de uiterste grenzen van artikel 7, eerste en derde lid, van de Politiewet 2012? Zo ja, klopt het dat een agent die geweld gebruikt buiten de grenzen van de ambtsinstructie niet in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening is en zich dus niet kan beroepen op de uitvoering van een wettelijke taak? Zo nee, is het mogelijk dat een agent die zich niet houdt aan de ambtsinstructie, maar geweld gebruikt, zich nog steeds kan beroepen op de rechtvaardigingsgrond «uitvoering van een wettelijke taak»?
Voor de geweldsmiddelen waarover in de Ambtsinstructie regels zijn gesteld omtrent het gebruik ervan, gelden die regels als uiterste grens. Dit is in de Ambtsinstructie tot uitdrukking gebracht door het gebruik van de zinsnede «slechts geoorloofd». De Ambtsinstructie kent daarnaast nog andere regels die in acht dienen te worden genomen, zoals het geven van een waarschuwing alvorens pepperspray te gebruiken.
Niet iedere overschrijding van de Ambtsinstructie hoeft te leiden tot de conclusie dat er geen sprake (meer) is van de rechtmatige uitoefening van de bediening of van uitvoering van een wettelijke taak. De beoordeling van de vraag naar de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond is in hoge mate afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, met dien verstande dat de voorschriften van de Ambtsinstructie uiteraard leidend zullen zijn voor de waardering van het gedrag. Over hoe ernstig verschillende overschrijdingen van de Ambtsinstructie moeten worden genomen, kunnen geen algemene uitspraken worden gedaan. Het is aan de rechter om te beoordelen of het aangewende geweld redelijk of begrijpelijk is. Ik heb geen overzicht van casussen waarin deze situatie aan de orde was.
Welke situaties zijn u bekend waarin het aanwenden of gebruiken van geweld redelijk of begrijpelijk is, maar dat geweld wel buiten de grenzen van de ambtsinstructie valt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat agenten soms in een flits moeten besluiten om geweld te gebruiken? Zo ja, zijn de formuleringen in de ambtsinstructie voldoende op dat soort situaties afgestemd?
Deze onderwerpen en voorstellen zullen aan de orde komen in het kader van de in mijn antwoord op vragen 1 en 2 genoemde stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar, waarover ik uw Kamer op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – nader zal informeren.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om binnen de politie – net als dit bijvoorbeeld het geval is binnen de zorg – te werken met intern tuchtrecht? Denkt u over een daarbij horend stelsel van disciplinaire straffen voor agenten die nu voor zulke fouten strafrechtelijk vervolgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het opnemen van een aparte strafuitsluitingsgrond of strafbaarstelling voor politieagenten die geweld hebben gebruikt tijdens de uitoefening van hun taak?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe oordeelt u over het voorstel om politieagenten die hun dienstwapen gebruikt hebben standaard als verdachte te kwalificeren om zo de rechtsbescherming van de agent te verbeteren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om een aparte rechtbank of aparte kamer in een rechtbank in te richten die gespecialiseerd is in politiezaken?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Pleidooi voor instellen speciaal tuchtrecht voor politie-agenten” |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Magda Berndsen (D66) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de wens van de politiebonden en van het advies van verschillende deskundigen op het terrein van de politie, om een speciaal tuchtrecht voor politiefunctionarissen in te richten, gelijk aan het tuchtrecht voor militairen?1
Ja.
Wilt u onderzoeken of een dergelijk tuchtrecht meerwaarde kan hebben en wat hiervan de voor- en nadelen zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
In 2013 is het traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politieambtenaar in gang gezet2. De stelselherziening ziet op het hele proces van het melden, registeren en beoordelen van geweld, alsmede op nazorg, juridische bijstand en een leertraject voor politieambtenaren. In dit traject wordt onder andere gekeken naar het kader dat de politie zelf gebruikt om de geweldsaanwending te beoordelen, alsmede naar de juridische positie van de politieambtenaar die geweld heeft gebruikt. Er zijn meer beroepsgroepen waar mensen in de uitoefening van hun functie in juridische zin moord of doodslag kunnen plegen, zoals artsen en militairen. Centrale vraag is daarbij steeds of uitvoering van de opgedragen taken heeft plaatsgevonden in lijn met de voor die beroepsgroep geldende gedragsregels. Uitgangspunt bij de Stelselherziening is dat in die situatie het handelen van de betrokken persoon zo veel mogelijk buiten het reguliere strafrecht wordt beoordeeld. Op korte termijn – en in ieder geval voor de behandeling van de begroting van mijn ministerie voor het jaar 2016 – zal ik uw Kamer informeren over mijn voornemens hieromtrent.
De peperdure vliegtrips van de politietop |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Peperdure vliegtrips politietop»1?
Ja.
Klopt het dat de nationale politie vorig jaar 50.000 euro uitgaf aan luxe reizen en dat het in 2013 om 35.000 euro ging?
De genoemde bedragen betreffen de uitgaven aan businessclass vliegreizen voor de top 61 van de Nationale Politie.
Deelt u de mening dat er zo zuinig mogelijk omgegaan dient te worden met gemeenschapsgeld? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat extra geld is besteed aan onnodig businessclass reizen terwijl dat ook aan het vangen van boeven besteed had kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Dienstreizen naar het buitenland staan in alle gevallen in het teken van de bestrijding van criminaliteit, kennisuitwisseling en het versterken van de samenwerking met andere landen.
In het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie is opgenomen dat bij vliegreizen binnen Europa in economy class gereisd wordt en buiten Europa in businessclass. De politie handelt conform dit besluit.
Begin juni 2015 ben ik met de politievakorganisaties overeen gekomen het Besluit reis-, verblijf-, en verhuiskosten politie te wijzigen, als onderdeel van een breder pakket aan (rechtspositionele) maatregelen, waaronder een salarisverhoging van 0,8% per 1 januari 2015. Door deze wijziging is businessclass reizen bij vliegreizen buiten Europa niet langer een recht. In uitzonderingsgevallen kan het bevoegd gezag besluiten dat er toch businessclass gereisd wordt. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de betreffende regelgeving. Deze wijziging heeft overigens geen verband met het geciteerde bericht van 24 juli 2015.
Klopt het dat de nationale politie heeft besloten het vliegen per businessclass aan banden te leggen en dat daar nu een aanpassing van een wetsartikel voor in de maak is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Zo ja, waarom is dit nooit eerder door de nationale politie, althans degenen die de declaraties indienen of behandelen, geconstateerd? Worden dit soort verspillingen van gemeenschapsgeld altijd pas aan banden gelegd op het moment dat het openbaar wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat bij congressen en andere dergelijke activiteiten altijd gekeken moet worden of het wel noodzakelijk is om deze bij te wonen en zo ja, of dit eventueel op een andere manier kan, bijvoorbeeld via videoconferentie? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder gemeld in antwoord op de Kamervragen van de leden Bontes en Van Klaveren op 21 januari 2013 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1074), is voor de politietop het Beleidskader arbeidsvoorwaarden politietop inclusief een gedragscode Buitenlandse Dienstreizen van toepassing. Deze gedragscode is met de start van de Nationale Politie opgesteld om een verantwoord buitenlands reisgedrag te waarborgen. In deze code staan zaken als de omvang van het gezelschap en de doelmatigheid van de reis (die altijd door het bevoegd gezag moet worden getoetst, vooraf en na afloop van de reis). Voorts worden buitenlandse dienstreizen – inclusief reizen aangaande congressen – regelmatig in overleggen tussen mijn ministerie en de politie tegen het licht gehouden en beoordeeld op criteria zoals nut, noodzaak, inhoud, risico’s en het vereiste niveau van deelname van Nederlandse zijde.
Bent u bereid om naast het betreffende wetsartikel daarom ook het doel van de reizen kritisch tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
De gevangenisstraf voor een optredende agent |
|
Louis Bontes (GrBvK), Joram van Klaveren (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Toch cel voor schietende agent»1?
Ja.
Hoe duidt u de veroordeling van de agent die een verdachte wilde arresteren van een ramkraak, die ook nog eens inreed op agenten en bovendien een jaar gevangenisstraf tegoed had?
Zowel het Openbaar Ministerie als de hoofdagent hebben aangekondigd hoger beroep aan te tekenen op het bedoelde vonnis. Omdat de zaak onder de rechter is, past het mij niet hierover uitspraken te doen.
In hoeverre begrijpt u dat het straffen van agenten die optreden tegen criminelen, de moraal bij de politie ondermijnt en zelfs kan leiden tot terughoudendheid bij politie-optredens?
Ik begrijp dat het politieagenten raakt wanneer een collega veroordeeld wordt voor het toepassen van geweld. Politiemensen moeten hun werk vaak verrichten onder moeilijke omstandigheden en in gevaarlijke situaties. Waar burgers dat in het algemeen mogen vermijden, wordt van de politie juist verwacht dat zij gevaarlijke situaties tegemoet treedt. Ik begrijp daarom dat het vonnis bij politiemensen heftige emoties heeft losgemaakt. Agenten kunnen en moeten echter gewoon hun werk blijven doen, inclusief het gebruik van geweld indien dit noodzakelijk is.
In alle gevallen waarin geweldsaanwending door de politie ernstige gevolgen heeft veroorzaakt moet onderzoek plaatsvinden naar de toedracht van het voorval.2 Omdat de wens bestaat om bij een dergelijk onderzoek meer recht te doen aan de juridische status van politieagenten, loopt er momenteel een traject integrale stelselherziening geweldsaanwending politie (Kamerstuk 29 628, nr. 400). Daarbij wordt gekeken welke verbeteringen mogelijk zijn in het gehele proces van het melden, registreren en beoordelen van geweld: de juridische status, de juridische bijstand alsmede de nazorg en opleiding van politieambtenaren. Na de zomer zal ik uw Kamer nader informeren over deze stelselherziening.
Ziet u in dat het veroordelen van de betreffende agent tot een gevangenisstraf en zelfs het betalen van een schadevergoeding, niet strookt met het rechtsgevoel van velen in ons land?
Zie antwoord vraag 2.
Het gebruik van software van het Hacking Team door de Nationale Politie (NP) |
|
Kees Verhoeven (D66), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Nationale Politie geïnteresseerd in spionagesoftware Hacking Team»?1 Herinnert u zich antwoorden op eerdere vragen over vergelijkbare software van 13 oktober 2011 en 7 oktober 2014?2
Ja.
Klopt het dat het bedrijf Hacking Team een productpresentatie zou houden voor de NP over hun producten? Is deze presentatie doorgegaan, na de ingrijpende inbraak bij het bedrijf?
Zoals eerder is aangegeven in de beantwoording op de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552), brengt het verstrekken van informatie over welke specifieke software de opsporingsdiensten beschikken, testen en gebruiken grote risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen. Dit geldt dus ook voor het verstrekken van informatie omtrent de broncode, de robuustheid en de daarmee samenhangende veiligheidsvraagstukken. Ik kan hier derhalve geen informatie over verstrekken. Ik hecht er aan om te benadrukken dat er altijd gehandeld wordt binnen de bestaande wet- en regelgeving.
Voor het opsporen van bepaalde strafbare feiten kunnen op bevel van het Openbaar Ministerie (OM) bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast. Bij de inzet van dergelijke bevoegdheden dient het belang van de opsporing proportioneel te zijn aan de inbreuk die de bevoegdheid maakt op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte of derden. Bovendien dient het te verkrijgen bewijs niet door de inzet van een andere, lichtere bevoegdheid te kunnen worden verkregen (subsidiariteit). Bij de inzet van ingrijpende bevoegdheden is machtiging van de rechter-commissaris vereist. De proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de bevoegdheid, en het gebruik van het technisch hulpmiddel dat wordt ingezet ter uitvoering voor de bevoegdheid, worden hierbij getoetst.
De politie beschikt over software die fysiek geïnstalleerd kan worden op de computer van een verdachte, waarmee ten behoeve van opsporingsdiensten toegang kan worden verkregen tot die computer en waarmee gegevens daarvan kunnen worden overgenomen. De inzet van dit middel beperkt zich, gelet op de bepalingen van het Wetboek van Strafvordering, tot het opnemen van vertrouwelijke communicatie (op basis van artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering). Inzet ten behoeve van een heimelijke doorzoeking van gegevensdragers is binnen de wettelijke kaders niet toegestaan. Voorts is het onder bepaalde omstandigheden op basis van artikel 125i van het Wetboek van Strafvordering op basis van een machtiging van de rechter-commissaris mogelijk om op afstand een computersysteem te betreden, met als uitsluitende doel de computer te doorzoeken op vooraf bepaalde gegevensbestanden en deze zo nodig in beslag te nemen door ze vast te leggen. In een aantal strafzaken waarin het ging om zeer ernstige feiten is hiervan sprake geweest.
Inzet kan slechts plaatsvinden na voorafgaande goedkeuring door het OM. Ik zie op dit moment geen aanleiding om het beleid dan wel wet- of regelgeving omtrent de keuring en de inzet van dergelijke middelen aan te passen. De beschikbare technische hulpmiddelen voor het opnemen van vertrouwelijke communicatie worden voorafgaand aan de inzet gekeurd door de onafhankelijke keuringsdienst van de politie. Deze keuring is voornamelijk gericht op de authenticiteit en integriteit van het middel.
Maakt de NP of andere overheidsdiensten al gebruik van de software van dit bedrijf? Zo ja, wat zijn de gevolgen van de inbraak voor dit gebruik?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de programma’s om computers binnen te dringen meer mogelijkheden hebben dan de wet in Nederland toestaat om te gebruiken? Zo ja, hoe verzekert u zich ervan dat de software die de NP bezit om computers binnen te dringen alleen gebruikt wordt voor de doeleinden die de wet nu al toestaat en niet voor verdergaande, onwettige doeleinden?
Zie antwoord vraag 2.
Beschikt de NP over de broncode van de software die ze gebruikt om computers binnen te dringen? Zo ja, is de robuustheid en de veiligheid van deze software op basis van de broncode onderzocht? Zo nee, hoe wordt de correcte en veilige werking van deze software dan gecontroleerd?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de inbraak bij het bedrijf Hacking Team, de daaruit gebleken ernstig tekortschietende beveiliging en de eerdere vraagtekens bij de deugdelijkheid van vergelijkbare software voor u aanleiding de keuring en de inzet van deze categorie software te heroverwegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in de fouten en de kwetsbaarheden die door de software van het bedrijf Hacking Team gebruikt wordt? Zo nee, hoe probeert u hierover informatie te krijgen? Zo ja, wat doen het Nationaal Cyber Security Centrum en de rijksoverheid teneinde deze kwetsbaarheden en de risico's die daaruit voortvloeien weg te nemen?
De bedrijfsinformatie van Hacking Team, die op 5 juli 2015 openbaar werd, bevatte informatie over meerdere onbekende kwetsbaarheden, zogenaamde zero-days. Zodra deze kwetsbaarheden in software bekend werden, heeft het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) hierover beveiligingsadviezen uitgebracht. Uiteraard blijft het NCSC de situatie nauwgezet volgen. Daarnaast worden vanuit het NCSC, conform haar reguliere verantwoordelijkheden, onderdelen van rijksoverheid en (andere) vitale organisaties in het algemeen op frequente basis geadviseerd over kwetsbaarheden in hard- en software en de wijze waarop deze kunnen worden verholpen.
Deelt u de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden in plaats van het instandhouden waardoor zij ook voor kwaadwillenden en dubieuze regimes bruikbaar zijn?
Ik deel de mening dat cybersecurity het meest gebaat is bij het dichten van ontdekte kwetsbaarheden. Ter versterking van de digitale veiligheid van Nederland en het beperken van de criminaliteit stimuleert de Nederlandse overheid het melden van kwetsbaarheden, onder meer met het beleid voor responsible disclosure. Dit beleid stimuleert het op verantwoorde wijze en actief openbaar maken van kwetsbaarheden door overheid, bedrijfsleven, beveiligingsonderzoekers en ethische hackers en het samen werken aan het verhelpen van deze kwetsbaarheden. Internationaal hecht het kabinet ook veel waarde aan responsible disclosure en zal het belang daarvan dan ook blijven uitdragen.
Ook neemt Nederland wereldwijd een leidende rol in bij de beperking op uitvoer van ICT goederen en software naar regimes met een slechte staat van dienst op het gebied van mensenrechten via onder andere multilaterale fora als de Global Conference on Cyberspace 2015 en het statement over het gebruik en de export van surveillance technologie van de Freedom Online Coalition 4.
Zoals reeds is aangegeven in mijn beantwoording op de vragen 2 t/m 6, is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk om ten behoeve van de opsporing toegang te verschaffen tot computersystemen. Dit dient echter altijd voorzien te zijn van een wettelijke basis en van solide waarborgen. Voor een nadere toelichting op de wijze waarop overheidsdiensten omgaan met kwetsbaarheden verwijs ik u graag naar de beantwoording van de vragen van het lid Oosenbrug (PvdA) over het gebruik van een softwarefout door de Amerikaanse inlichtingendiensten (kenmerk 2015Z09552).
Ziet u ethische en technische bezwaren tegen het gebruik door de overheid van software, die nog ongepubliceerde kwetsbaarheden in computersystemen gebruikt teneinde toegang te verschaffen? Zo nee, hoe oordeelt u dan over het misbruik door exploit-kits van de kwetsbaarheden die het bedrijf Hacking Team gebruikte en de klandizie voor deze software van dubieuze regimes? Zo ja, hoe wilt u bijdragen aan een veilige ICT-infrastructuur waarin fouten en zwakke plekken in software en hardware zo snel mogelijk verholpen worden?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht dat een festivalbezoeker is overleden na hardhandig optreden van de Haagse politie |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Arrestant overleden na aanhouding»?1
Ja.
Heeft u een overzicht van het aantal personen dat de afgelopen tien jaar overleden is tijdens of na de arrestatie door de politie? Hoeveel van deze personen had een niet-Westerse achtergrond? Wat waren de oorzaken van het overlijden?
Op dit moment kan ik het volgende overzicht, afkomstig uit het jaarbericht 2014 van het Openbaar Ministerie, geven van het aantal onderzoeken door de Rijksrecherche in de afgelopen vijf jaar naar het soort incidenten. Het overzicht geeft over de periode 2010–2014 aan hoeveel onderzoeken de Rijksrecherche heeft verricht naar schietincidenten (gevallen van vuurwapengebruik door opsporingsambtenaren met de dood of enig lichamelijk letsel tot gevolg) en naar overige confrontaties van personen met de politie (met de dood of zwaar lichamelijk letsel tot gevolg).
Aantal onderzoeken door de Rijksrecherche per soort incident
2010
2011
2012
2013
2014
Schietincidenten
25
30
25
33
33
Overige confrontaties met politie (ongeval, achtervolging, aanhouding)
13
3
20
14
8
Een overzicht op het detailniveau zoals gevraagd, is binnen het tijdsbestek voor de beantwoording van Kamervragen niet te geven. Daarnaast is het op grond van wettelijke bepalingen niet toegestaan om bepaalde politiegegevens – in dit geval aangaande Rijksrecherche-onderzoeken naar personen die zijn overleden terwijl zij aan de zorg van de politie waren toevertrouwd – over de gevraagde periode van tien jaar te bewaren. Bovendien wordt niet geregistreerd of betrokkenen een «niet-Westerse achtergrond» hebben.
Wat vindt u van de beelden van de arrestatie van Mitch Henriquez?2
Het is zeer treurig dat de heer Henriquez is overleden. Ik betuig mijn medeleven aan de nabestaanden. De Rijksrecherche onderzoekt bij het overlijden van een arrestant alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden. Zo ontstaat een zo volledig mogelijk beeld van alle omstandigheden die een rol zouden kunnen hebben gespeeld. Nu het onderzoek nog in volle gang is, kan ik hierover geen uitspraken doen.
De burgemeester van Den Haag heeft de afgelopen periode intensief contact met de familie onderhouden en alle steun toegezegd, bijvoorbeeld op het gebied van de repatriëring en de uitvaart.
Het overlijden van de heer Henriquez heeft veel emotionele reacties opgeroepen. Dat mensen deze emoties wilden uiten is begrijpelijk. Dat een aantal relschoppers misbruik heeft gemaakt van de situatie door geweld te gebruiken, vernielingen aan te richten en winkels te plunderen, keur ik echter ten zeerste af.
Waarom hebben de agenten Mitch Henriquez niet trachten te reanimeren terwijl op de beelden duidelijk te zien is dat hij er uiterst slecht aan toe is en je letterlijk een agent hoort zeggen: «Er zit weinig leven meer in»? Waarom is er geen ambulance gekomen? Waarom gaan de agenten zelf met Mitch Henriquez sjorren en slepen? Wat is de standaardprocedure in dit soort gevallen waarbij de arrestant duidelijk in hoge medische nood is?
In het belang van het lopende onderzoek van de Rijksrecherche kan ik op dit moment geen inhoudelijke uitspraken doen.
In zijn algemeenheid kan ik uw Kamer melden dat iedere politiefunctionaris in de basisopleiding wordt getraind in levensreddend handelen met de training Eerste Hulp door Politie. Er worden handvatten gegeven aan de politiefunctionaris op straat om eerste hulp te verlenen en daarbij te bepalen in hoeverre medische zorg noodzakelijk is. De training is een afgeleide van een EHBO-opleiding en bevat de meest voorkomende medische situaties waar een politiefunctionaris in de uitvoering van zijn werkzaamheden mee te maken kan krijgen.
Waarom zijn de betrokken politiemensen gedurende het onderzoek naar de zaak niet direct op non-actief gesteld? Is verdenking van dood door schuld geen reden tot het onmiddellijk op non-actief stellen van politiemensen? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt bij onderzoek naar politiegeweld is of de geweldsbevoegdheid als bedoeld in de Politiewet 2012 en de Ambtsinstructie gelegitimeerd is toegepast. Zodra op basis van onderzoek het vermoeden bestaat dat het geweld niet gelegitimeerd is toegepast, kan de politiechef daartoe een aantal ordemaatregelen nemen. Dat is in dit geval ook gebeurd. De politiechef heeft de betrokken politiefunctionarissen in afwachting van de uitkomst van het ingestelde onderzoek buiten functie gesteld.
Welke maatregelen zijn er door politie, gemeente en/of het Ministerie van Veiligheid en Justitie genomen nadat in oktober 2013 drie oud-agenten naar buiten traden over de cultuur van racisme, intimidatie en bovenmatig geweld tegen etnische minderheden die al jarenlang bij het Haagse politiebureau De Heemstraat zou heersen?3
Ik sta nog steeds achter de genoemde brief. In onderzoeksrapporten zijn geen aanwijzingen gevonden voor stelselmatig discriminerende profilering door de Nederlandse politie. Ook de Nationale ombudsman is in 2014 tot de conclusie gekomen dat het beeld dat agenten in de Schilderswijk structureel discrimineren en disproportioneel geweld gebruiken, niet door onderzoek wordt bevestigd.
Dit laat onverlet dat de bestrijding van discriminatie erg belangrijk blijft. Ik zet me hier doorlopend voor in, zoals is toegelicht in onder meer de brief van 8 juli 2014 (Kamerstuk 29 628, nr. 463), de Voortgangsbrief discriminatie van 11 februari jl. (Kamerstuk 30 950, nr. 76) en de brief van 30 juni jl. in reactie op het proefschrift «A Public Anthropology of Policing: Law Enforcement and Migrants in the Netherlands» (Kamerstuk 29 628, nr. 541). Gelet op het bovenstaande ben ik niet bereid om politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen, om de medewerkers van dit bureau aan een racismecheck te onderwerpen of de proactieve politietaak beter te monitoren.
Bent u bereid politiebureau De Heemstraat onder curatele te stellen (dan wel de burgemeester van Den Haag te verzoeken dit te doen) zodat een bewindvoerder van buitenaf de cultuur van racisme en buitensporig geweld kan doorbreken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat bij alle medewerkers van bureau De Heemstraat een racismecheck wordt gedaan in de vorm van een psychologisch onderzoek naar racistische neigingen en gedragingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Doet het overlijden van Mitch Henriquez u persoonlijk verdriet? Wat gaat u doen voor zijn nabestaanden?
Zie antwoord vraag 3.
Begrijpt u de woede en emoties die het overlijden van Mitch Henriquez door politiegeweld in de samenleving losmaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Welk beleid gaat u voeren om buitensporig politiegeweld tegen te gaan? Welk beleid gaat u voeren om de cyclus van «Onrechtvaardigheid zorgt voor onrust en onrust werkt onveiligheid in de hand» te doorbreken?
Politieagenten zijn bevoegd om binnen de uitoefening van hun functie geweld te gebruiken. Als geweld wordt gebruikt, zal dit altijd binnen de grenzen van proportionaliteit moeten gebeuren en binnen de kaders van de geweldsinstructie. Ook geldt er voor politieagenten een meldingsplicht bij de aanwending van geweld. Die plicht ziet niet alleen op vuurwapengebruik, maar is veel breder. Dit zorgt er onder andere voor dat er goed zicht is op het gebruikte geweld en dat kan worden getoetst of er sprake is van proportioneel geweld.
Voorts heb ik, zoals ik uw Kamer op 10 juli jl. per brief heb gemeld, de Inspectie Veiligheid en Justitie verzocht een onderzoek in te stellen naar het gebruik van de nekklem door de politie. Tevens onderzoekt de Inspectie de opleiding en training van politiemedewerkers in het gebruik van fysieke verwurgingstechnieken in de basispolitiezorg om aangehouden personen onder controle te brengen. Zodra de Inspectie haar bevindingen oplevert, zal ik uw Kamer hierover informeren.
Indien iemand van mening is dat de politie buitenproportioneel geweld heeft gebruikt, kan diegene daar een klacht over indienen of aangifte doen. Voor het indienen van klachten over de politie bestaat een klachtenprocedure die garanties biedt voor een onafhankelijke klachtenbehandeling. Iedere eenheid heeft een onafhankelijke klachtencommissie waarvan de leden sinds 1 december 2014 door mij worden benoemd. De leden van de klachtencommissie zijn onafhankelijk en functioneren zonder last of ruggespraak. De voorzitter en zijn plaatsvervanger(s) heb ik expliciet belast met de bewaking van de onafhankelijkheid van de commissie.
In eerste instantie wordt een klacht in behandeling genomen door de klachtencoördinator van de eenheid, die, indien de klager daartoe bereid is, een bemiddelingsgesprek met de beklaagde politiefunctionaris kan organiseren. Deze fase is gericht op zowel het herstel van het vertrouwen van de klager in de politie als op het versterken van het lerend vermogen van de politie en het afleggen van verantwoording door de politie. Als de klager hierna niet tevreden is, wordt de klacht voorgelegd aan de onafhankelijke klachtencommissie. Indien de klager niet tevreden is over de afhandeling van zijn klacht, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman, waarna de externe klachtprocedure begint. De Nationale ombudsman constateert in zijn jaarverslag over 2014 (Kamerstuk 34 167, nr. 2) dat met de invoering van de nationale politie een professionaliseringsslag is gemaakt bij de interne klachtenbehandeling door de politie.
Waarom heeft het Openbaar Ministerie (OM) in een persbericht gezegd dat Mitch Henriquez in het politiebusje onwel is geworden, terwijl op de beelden duidelijk is te zien dat hij al tijdens de arrestatie buiten bewustzijn was?
Wanneer sprake is van een overlijden na gebruik van geweld door de politie is het van groot belang daar snel duidelijkheid over te geven. De Rijksrecherche zal in deze zaak alle gebeurtenissen vanaf de eerste melding tot en met het overlijden onderzoeken.
Wat is de reden dat dit oorspronkelijke persbericht later weer is ingetrokken? Wie heeft daartoe besloten? Tussen welke mensen van het OM en welke mensen van politie is er contact geweest? Ontstaat zo niet het beeld dat het OM de zaak in de doofpot probeerde te stoppen en van koers wijzigde toen beeldmateriaal van de arrestatie naar buiten kwam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Zijn het OM en de Rijksrecherche in zijn algemeenheid wel voldoende objectief om onderzoek naar politiegeweld te doen? Zo ja, waar baseert u dat op? Zo nee, wat zijn mogelijke alternatieven?
Ja, dat is het geval. De Rijkrecherche opereert onafhankelijk van de politie. De Rijksrecherche valt onder de verantwoordelijkheid van het College van procureurs-generaal van het OM en verricht haar onderzoeken rechtstreeks in opdracht van het College. Op deze wijze kan de Rijksrecherche onpartijdig en met distantie onderzoek verrichten naar geweldsaanwending door politiefunctionarissen. Op basis van de onderzoeksresultaten van de Rijksrecherche zal het OM onafhankelijk, zorgvuldig en weloverwogen een beslissing over eventuele vervolging nemen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal onderzoeken dat naar geweld door politiemedewerkers is gestart, het aantal zaken dat vervolgens op basis van die onderzoeken tegen politiefunctionarissen is aangespannen, het aantal politiefunctionarissen dat uiteindelijk schuldig werd bevonden en de sancties die deze personen kregen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u zich voorstellen dat burgers zich machteloos voelen als ze getuige zijn van excessief politiegeweld? Wat moeten burgers doen als zij zien hoe politiemensen excessief geweld gebruiken? Bent u het er mee eens dat 112 niet het geschikte nummer hiervoor is en dat veel mensen dat niet zullen bellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Moet er niet een onafhankelijke instantie komen waar burgers misdragingen door de politie kunnen melden? Zo nee, waarom niet? Is het niet beter dat die onafhankelijke instantie dan ook oordeelt over incidenten waarbij politiemedewerkers zijn betrokken in plaats van dat het OM en/of de Rijksrecherche dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Heeft u al gehoor gegeven aan de oproep in oktober 2013 van Amnesty International4 waarin zij de Nederlandse overheid en politie vraagt om het bestaan van etnisch profileren te onderkennen en af te wijzen, meer inspanningen te verrichten om etnisch profileren tegen te gaan en de uitvoering van de proactieve politietaak beter te monitoren? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Staat u nog steeds achter uw brief van 8 juli 2014 aan de Kamer5 waarin u aangeeft dat een rapport en eerder onderzoek niet wijzen op stelselmatige discriminatie door de politie? Bent u bereid uw beleid aan te passen op basis van de bevindingen uit recent onderzoek?6 Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat het vertrouwen in en het gezag van de politie door het overlijden van Mitch Henriquez is geschaad? Zo ja, wat gaat u daaraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik span mij ervoor in om het vertrouwen in de politie te behouden en waar nodig verder te verstevigen. Een snel, zorgvuldig en onafhankelijk onderzoek van de Rijksrecherche draagt daar aan bij. Dat het OM al op 1 juli de eerste bevindingen heeft gepresenteerd, toont aan dat de Rijksrecherche met dit onderzoek snel en voortvarend te werk gaat.
Wat voor invloed heeft het overlijden van Mitch Henriquez na zijn arrestatie door de politie op de reputatie van Nederland in het buitenland? Is Den Haag nog wel de stad van vrede en veiligheid waar de stad bekend door is? Of ontstaat hier een sfeer als in de Verenigde Staten waar regelmatig Afro-Amerikanen door racistische politieagenten worden doodgeschoten, met massale rellen tot gevolg? Zo ja, wat bent u van plan daaraan te doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb toegelicht, zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig etnisch profileren of discrimineren binnen en door de politie. Wat er in dit specifieke geval gebeurd is, zal uit het onderzoek van de Rijksrecherche moeten blijken.
Voor de beeldvorming in het buitenland zal bepalend zijn hoe wij omgaan met dit betreurenswaardige incident en de wijze waarop wordt uitgezocht wat er precies is gebeurd, door middel van een zorgvuldig onderzoek door de Rijksrecherche.
Bent u bereid een racismeregister in te voeren waar uitingen van racisme worden geregistreerd en het voor de geregistreerde onmogelijk wordt om voor een overheidsorganisatie te werken? Zo nee, waarom niet? Vindt u dat het geen probleem is als de overheid racisten in dienst heeft? Vindt u niet dat racistische uitingen het imago van hardwerkende en welwillende politiemensen schaden? Zo nee, waarom niet?
Binnen de overheid kan – indien de aard van de functie en het risico dat aan de werkzaamheden is verbonden hierom vragen – van de sollicitant een zogenaamde Verklaring omtrent gedrag (VOG) gevraagd worden. Daarnaast zijn sommige (overheids)functies aangewezen als vertrouwensfuncties, waarvoor een veiligheidsonderzoek van de AIVD benodigd is. Voor verdere informatie wil ik u wijzen op de beantwoording van de Kamervragen van het lid Kuzu (Groep Kuzu/Öztürk) met kenmerk 2015Z04628.
Wanneer een betrokkene in aanmerking wenst te komen voor een aanstelling bij de politie, dient hij hiervoor een betrouwbaarheid- en geschiktheidsonderzoek te ondergaan. In een dergelijk onderzoek wordt naslag gedaan in justitiële en politiegegevens en een gesprek gevoerd met betrokkene. Hierbij wordt extra aandacht besteed aan integriteitsaspecten.
Klachten en signalen over onder andere ongewenste omgangsvormen van medewerkers van de politie en andere overheidsorganisaties kunnen worden gemeld. De organisatie kan hiernaar onderzoek doen en waar nodig maatregelen treffen tegen de betrokken medewerker. Op dit moment zijn aanvullende maatregelen mijns inziens niet nodig.
Ik vind iedere vorm van racisme of discriminatie verwerpelijk en schadelijk. Zoals gezegd zijn er geen aanwijzingen van stelselmatig discrimineren of etnisch profileren binnen en door de politie.
Wanneer is het onderzoek naar de dood van Mitch Henriquez afgerond? Bent u bereid aan te dringen op de grootst mogelijke zorgvuldigheid en spoed? Bent u in verband met de onrust in de samenleving bereid de onderzoeksresultaten naar de Tweede Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Rijksrecherche zal naar verwachting zeker nog enkele maanden duren. In het belang van het onderzoek kan ik geen nadere uitspraken doen voordat het hele onderzoek is afgerond. Alsdan zal over de uitkomsten ervan worden gecommuniceerd.
Bent u als Minister van Veiligheid en Justitie de eindverantwoordelijke voor het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld? Is het bewezen overlijden van mensen door politiegeweld reden voor u om af te treden? Zo nee, waarom niet?
De politie doet haar werk in opdracht van en ondergeschiktheid aan het bevoegd gezag. Ik kan niet vooruit lopen op de uitkomsten van het onderzoek van de Rijksrecherche. Hieruit zal moeten blijken of de politie onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld. Ik ben politiek verantwoordelijk voor de politieorganisatie. Vanuit die verantwoordelijkheid zie ik het als mijn taak om maatregelen te treffen om, als daar sprake van is, dergelijk handelen in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen.