Het bericht dat de politie ontevreden is over de robuuste basisteams |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de robuuste basisteams op dit moment niet goed functioneren? Zo nee, waarom niet?1
De uitkomsten van het onderzoek zijn gebaseerd op een documentanalyse en veldonderzoek in zes van de 167 basisteams. Er is gesproken met 122 politiemedewerkers en 234 uur geobserveerd. De onderzoeksresultaten steunen in belangrijke mate op de beleving van politiemedewerkers over de werking van de basisteams in de onderzochte periode, de tweede helft van 2015. In die periode waren de basisteams net van start gegaan (begin 2015). Ik zie de uitkomsten van het onderzoek dan ook als een vroegtijdige signalering. Een classificatie die de onderzoekers overigens zelf ook aan de conclusies geven.
Het is van belang deze vroegtijdige signalering serieus te nemen. Het rapport geeft de politie belangrijk inzicht in hoe de basisteams functioneren en waar verbeteringen mogelijk zijn. De politie zal gebruik maken van de aanknopingspunten die het rapport daartoe biedt. Het gaat dan onder meer om de punten met betrekking tot dienstverlening – naast het dienstverleningsconcept in den brede worden spanningen gesignaleerd rond specifiek de intake en service –, de positie van de wijkagent binnen het basisteam en de ervaren druk op het werk van de wijkagent, de spanningen ten aanzien van de sturing en leiding van het basisteam waaronder de als complex ervaren organisatiestructuur en de als positief ervaren aanpak VVC. De politiechefs zullen hier aandacht aan besteden bij de verdere ontwikkeling van de robuuste basisteams.
Dit is overigens niet het eerste onderzoek naar het functioneren van de robuuste basisteams in hun opbouwfase. De Inspectie Veiligheid en Justitie rapporteerde op mijn verzoek in de derde, vierde en vijfde ronde van onderzoek naar de vorming van de nationale politie over verschillende aspecten rond de werking van de basisteams2. Deze onderzoeken zijn met uw Kamer besproken.
In hoeverre bent u bereid de werking van deze robuuste basisteams te herzien?
Begin 2015 is de vorming van de robuuste basisteams van start gegaan. In het herijkte realisatieplan over de vorming van de politie is afgesproken dat de eenheden meer tijd krijgen om volledig operationeel te worden. De eenheden zijn eind 2017 in werking.
De politie zal, zoals onder vraag 1 aangegeven, de inzichten uit dit rapport benutten bij de verdere ontwikkeling van de basisteams, zoals dat ook gebeurt en gebeurde met de uitkomsten van de Inspectierapporten.
Was u op de hoogte van het rapport? Zo ja, waarom is dit nog niet naar de Kamer gezonden? Bent u bereid het rapport, voorzien van uw reactie, alsnog naar de Kamer te sturen?
Het rapport is opgesteld door de Radboud Universiteit Nijmegen, in opdracht van het onafhankelijke onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap. Ik zend het u het rapport als bijlage bij deze antwoorden toe3. Een richtinggevende reactie op het rapport zal ik uw Kamer, aanvullend op de reactie op uw vragen, vóór de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Veiligheid en Justitie doen toekomen.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is voor goed politiewerk dat er goed en laagdrempelig contact mogelijk moet zijn tussen de politie en burgers?
Die mening deel ik.
Bent u het eens met de conclusie in het rapport dat door de sluiting van bureaus, vermindering van openingsuren en het sturen op het doen van aangifte via internet, het voor mensen de drempel hoger heeft gemaakt langs te gaan bij de politie en mensen zo op afstand worden gezet? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Dienstverlening van de politie aan burgers krijgt op verschillende manieren vorm. Bij de moderne tijd passen ontwikkelingen zoals het doen van aangifte via internet of contact met de wijkagent via social media. Verder past ook dat politie naar de burger toe gaat en ter plaatse dienst verleent met moderne hulpmiddelen die in staat stellen plaatsonafhankelijk te werken. Door de 24-uurs bereikbaarheid van de politie kan per geval gekeken worden naar een passende wijze van dienstverlening. Nabijheid en laagdrempelige aanwezigheid van de politie staan hierbij voorop, maar dit hoeft niet per se en te allen tijde langs de klassieke weg vorm te krijgen. Juist de veranderende behoefte van burgers en de nieuwe mogelijkheden en kanalen maken dat de traditionele wijze van dienstverlening door de politie kon worden heroverwogen, met als gevolg bijvoorbeeld het sluiten van bureaus of het verminderen van de openingsuren. Over het huisvestingsplan van de politie is overigens reeds in december 2014 met de regioburgemeesters als vertegenwoordigers van het lokale gezag overeenstemming bereikt.4
Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport, met name op de punten tevredenheid van de burger over de politie en «beleefde» afstand van de burger tot de politie, aandacht gegeven moet worden. Hiervoor is een steviger fundament nodig dan de beleving van agenten zelf, zoals die in het rapport zijn geschetst. Ook een instrument als de in ontwikkeling zijnde monitor politietevredenheid is van groot belang om de waardering van de burgers over de politie te meten.
Bent u het eens met de onderzoekers dat de rol van de wijkagent onder druk staat, omdat zij zich in een keurslijf geperst voelen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Volgens het onderzoek leeft in verschillende van de onderzochte basisteams – met name in de grootstedelijke basisteams – vooral bij wijkagenten het gevoel dat het wijkwerk onder druk staat. De ervaren toegenomen afstand tot de wijk en het ervaren verlies van mogelijkheden om informeel opdrachten uit te zetten spelen daarbij een rol. Een andere constatering van de onderzoekers is dat wijkagenten in de periode van onderzoek geïsoleerd werken. Van de wijkagent wordt verwacht dat hij de coördinator of regisseur in het basisteam is, maar dat is nog niet altijd het geval. Ten aanzien van (ervaren) autonomie van wijkagenten geeft het rapport geen eenduidig beeld: mogelijk is er met de komst van de basisteams meer aandacht voor sturing van het wijkwerk. Er kan echter eveneens sprake zijn van een culturele botsing met de (nieuwe, hoger opgeleide, jongere) leiding.
Zoals ik in de voortgangsbrief politie van 20 juni jl.5 heb beschreven is het van belang dat er aandacht is voor zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het gebiedsgebonden politiewerk. Op verschillende manieren is de afgelopen jaren in het gebiedsgebonden politiewerk geïnvesteerd. Te denken valt aan de opzet van de RTIC’s (Real Time Intelligence Centre) die de praktische informatie leveren die voor het werk van de basisteams nodig is. Of aan de uitrol van MEOS (Mobiel Effectiever Op Straat). De politie ziet de inzichten over de wijkagenten als aanknopingspunten voor verdere verbetering van het gebiedsgebonden politiewerk in relatie tot de taakuitvoering van wijkagenten, zodat de beoogde spilfunctie van de wijkagent binnen het basisteam tot volledige wasdom komt.
De gebiedsgebonden politiezorg staat nog voor de nodige opgaven en moet zich tegelijkertijd voorbereiden op nieuwe uitdagingen. Zoals ik uw Kamer heb gemeld heb ik het WODC dan ook verzocht om onderzoek te doen naar de gebiedsgebonden politiezorg en hoe deze verder geprofessionaliseerd kan worden. Daarnaast zal naar verwachting een volledige bezetting van de resterende vacatures voor het basisteam en in het bijzonder voor de zogenaamde «operationeel experts» -waar ook het onderzoek op doelt- positief bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Bent u het eens met de onderzoekers dat er, ondanks de wens dit te verminderen, meer gewicht wordt toegekend aan noodhulpmeldingen en dat er minder aandacht is voor minder reactieve vormen van politiewerk? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Het idee achter de vorming van de basisteams is dat er probleemgericht, informatiegestuurd en contextgedreven gewerkt wordt. Volgens de onderzoekers lijkt realisatie van probleemgericht werken nog ver weg, in het bijzonder in de grootstedelijke gebieden. Het toegenomen isolement van de wijkagent, de nadruk op noodhulp en het informatiegestuurde karakter van het werk bewerken volgens onderzoekers juist een tegenovergestelde tendens, een primair reactieve werkwijze en teloorgang van informeel verworden informatie.
Ook dit is bij de verdere ontwikkeling van de basisteams een belangrijk aandachtspunt voor de politie. De onderzoekers geven een aantal verklaringen voor de dominantie van de incidentafhandeling. Onder meer zou sprake zijn van capaciteitsproblemen en roosterdruk. Daarover kan ik opmerken dat, zoals ik ook al onder vraag 6 aangaf, de vervulling van de resterende vacatures voor «operationeel experts» naar verwachting positief zal bijdragen aan de ruimte voor wijkagenten om te werken voor en in de wijk.
Onderschrijft u dat het langer duurt om een verdachte naar een politiebureau te brengen? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Uw vraag heeft betrekking op de bevinding van de onderzoekers dat er door politiemedewerkers kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de reistijd die nodig is om een aangehouden verdachte naar het districtsbureau te brengen, indien dit gelegen is buiten het werkgebied van het basisteam. Daardoor zijn minder voertuigen beschikbaar voor surveillance.
Dat de af te leggen afstanden in het operatiegebied toenemen kan een consequentie zijn van de vermindering van het aantal locaties waar de politie gebruik van maakt. Dat heeft uiteraard gevolgen voor de voertuigenbehoefte. Mijn verwachting is dat maatregelen die in het kader van het Strategisch Voertuigenplan (SVP) door de politie worden genomen, zoals het landelijke proces dat binnenkort gestart wordt om tot een betere verdeling van voertuigen tussen en binnen de politie-eenheden te komen, verbetering brengen in het door de onderzoekers gesignaleerde probleem. Het proces van herverdeling biedt de eenheden ook de gelegenheid de samenstelling van het voertuigenpark beter af te stemmen op de lokale vervoersbehoefte (lokaal maatwerk) binnen de financiële ruimte die er in het korps is voor dienstvoertuigen. Daarbij zullen historisch gegroeide verschillen tussen de aantallen voertuigen per eenheid zoveel mogelijk worden vereffend. Naar verwachting is deze herverdeling in 2017 afgerond.
De nieuwe structuur die is ontstaan met de vorming van de robuuste basisteams is complex en zorgt niet voor een vermindering van bureaucratie volgens dit onderzoek, bent u het daarmee eens? Zo ja, wat gaat u hierop ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers noemen een aantal punten dat zich tijdens de periode van het onderzoek in de zes basisteams voordoet rond de organisatie van de leiding en operationele sturing. Volgens hen behoeven deze punten nader aandacht. Ze hebben betrekking op de complexe en ondoorzichtige structuur, op het bestaan van een grotere afstand tussen leiding en werkvloer, het ontstaan van tussenlagen en op de ruimte voor maatwerk.
Ten aanzien van de structuur kan worden opgemerkt dat de verantwoordelijkheden en rollen duidelijk omschreven zijn in het inrichtingsplan, het realisatieplan en het LFNP. Mogelijk wordt het optimaal functioneren van de verschillende leidinggevenden nu nog in de weg gestaan door de veranderopgave, zoals bijvoorbeeld door het feit dat nog niet alle vacatures zijn vervuld. Verwachting is dat eenieder beter in staat zal zijn de rol te pakken zoals die bedoeld is in de eerder omschreven plannen, naarmate de realisatie vordert. Dat neemt niet weg dat de signalen uit het rapport door de politie gebruikt zullen worden bij de verdere ontwikkeling van de basisteams.
Wat betreft de ruimte voor maatwerk is ook door de politie al aangegeven dat er binnen de basisteams behoefte is om zaken zelf goed te kunnen organiseren. Uitgaande van het belang van een stevige basis wil de korpschef meer flexibiliteit mogelijk maken. Hiervoor zijn in het voorjaar van 2016 al de eerste afspraken gemaakt met de regioburgemeesters.6
Overigens bereiken mij evengoed positieve geluiden over de vermindering van de bureaucratie binnen basisteams. Ik verwijs u daarvoor naar de brief die ik op 27 juni jl. aan uw Kamer zond, waarin ik het initiatief van basisteam De Meijerij (locaties Sint-Michielsgestel, Boxtel, Schijndel, Veghel en Sint-Oedenrode) benoemde als een voorbeeld van hoe de manier van organiseren in een team kan bijdragen tot een vermindering van de administratieve lasten en een vergroting van de ervaren professionele autonomie.7 Een ander voorbeeld is basisteam de Krimpenerwaard, waar ook het initiatief is genomen het werk anders te organiseren. In dit basisteam worden de individuele capaciteiten van medewerkers gekoppeld aan dat wat de wijk van de politie vraagt. Om optimaal gebruik te maken van ieders capaciteiten, biedt de teamchef ruimte aan de medewerkers voor eigen initiatieven.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat agenten een spijkermat willen |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten een spijkermat willen maar dat de politietop dit te duur vindt?1
De uitrusting van de politie wordt met grote zorg door het politiekorps samengesteld. Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven, worden bij de beoordeling van de behoefte aan een nieuw wapensysteem (externe) onderzoeken, testen en ervaringen van medewerkers betrokken. Ook worden hierbij de investeringen betrokken die een verandering in de bewapening vergen in geld maar bijvoorbeeld ook in beschikbare trainings- en opleidingstijd. Politiemedewerkers moeten immers getraind worden in het gebruik van nieuwe of aangepaste bewapening. Al deze overwegingen tezamen leiden vervolgens tot de keuze bepaalde wapens al dan niet aan te schaffen. Uitgangspunt daarbij is voortdurend het gegeven dat politiemedewerkers hun taak met adequate middelen kunnen uitvoeren. Hiervoor zijn binnen de politiebegroting dan ook middelen beschikbaar. Uit de pilot met de spijkermat, die gelopen heeft van juli 2012 tot juli 2013, is gebleken dat gedurende dit jaar slechts tien keer voor de spijkermat als voertuigstoppend middel is gekozen. In deze gevallen was de inzet van de spijkermat negen van de tien keer succesvol. In de overige situaties – naar schatting 100 – bleken andere voertuigstoppende methoden meer passend. De keuze tijdens de pilot werd gebaseerd op zorgvuldige afweging van het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit ten aanzien van achtervolgen of volgen. De resultaten van deze pilot hebben de korpschef doen besluiten vooralsnog niet over te gaan tot aanschaf van de spijkermat. De politie geeft prioriteit aan middelen die vaker worden ingezet en daarmee een groter effect hebben, zoals bijvoorbeeld de uitschuifbare wapenstok.
Was u op de hoogte van de wens van agenten toen u schreef in uw brief dat er ook met blokkades gewerkt kan worden? Zo ja, waarom heeft u er toch voor gekozen het oordeel van de politietop te volgen?2
De korpschef heeft mij op de hoogte gesteld van de relevante overwegingen bij zijn besluit en ik onderschrijf deze.
Deelt u de mening dat het beter is voor de veiligheid om met een spijkermat te werken dan met een blokkade?
Zoals ik in mijn brief van 13 juni jl. heb aangegeven dienen politiemedewerkers over adequate middelen te beschikken om hun werk te kunnen doen. Ik heb daarbij aangegeven hoe de politie invulling geeft aan wat «adequaat» is. Wat «adequaat» is, wordt door de politie in een continu proces beoordeeld op basis van onder meer de opgaven en mogelijke dreigingen waarvoor de politie zich gesteld ziet, praktijkervaring en marktontwikkelingen op het terrein van bewapening. Dat geldt ook in het onderhavige geval de spijkermat op dit moment niet aan te schaffen. De keuze om de spijkermat niet aan te schaffen is met name gebaseerd op de resultaten van de pilot, waaruit bleek dat in het overgrote deel van de situaties andere middelen worden gekozen om voertuigen te stoppen. In individuele gevallen kan de inzet van de spijkermat beter zijn voor de veiligheid, maar de inzet van de spijkermat is te gering voor een groot effect.
Bent u bereid met de politietop hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de keuze om op dit moment niet over te gaan tot aanschaf van een spijkermat gebaseerd is op een weloverwogen afweging, zie ik geen reden om hierover opnieuw met de korpschef in gesprek te gaan.
Het bericht dat er kritiek is op de hulpverlening na drama Stieltjenskanaal |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van éénvandaag over het ongeluk in Stieltjenskanaal?1
Ja.
Klopt het dat sommige veiligheidsregio’s ervoor kiezen geen duikteam in te stellen bij de brandweer?
Ja.
Vindt u het wenselijk dat er brandweerkorpsen zijn zonder duikteam? Zo ja, waarom?
In de wet Veiligheidsregio’s is vastgelegd dat tot de brandweerzorg behoort «het beperken en bestrijden van gevaar voor mensen en dieren bij ongevallen anders dan bij brand» (Wvr, art.3). Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, daaraan invulling wordt gegeven. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen daarbij dan voor het bestuur een rol. Veiligheidsregio’s zijn om die reden niet verplicht te beschikken over een duikteam. Ik zie, gegeven het belang van die regionale afweging, ook geen reden dat te wijzigen. Evenmin zie ik een reden daarover in gesprek te gaan. Indien wordt gewerkt met een duikteam moet dat gebeuren geheel overeenkomstig de specifieke eisen die daarvoor gelden. Overigens merk ik op dat de veiligheidsregio Drenthe beschikt over meerdere duikteams.
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt toezicht op de kwaliteit van de taakuitvoering en de naleving van wet- en regelgeving door de veiligheidsregio.
Als er een auto te water raakt in een regio zonder duikteam, neemt volgens u dan de gemiddelde aanrijtijd toe? Vindt u dit wenselijk?
Elke casus staat op zich. Een algemeen geldende reactie op deze vraag is niet te geven. Als een regio zonder duikteam afspraken heeft met een andere regio of organisatie over de inzet van een duikteam kan de aanrijtijd ook korter zijn dan wanneer sprake zou zijn geweest van een eigen duikteam. Een en ander is onder meer afhankelijk van de te overbruggen afstand.
Als er een auto te water komt in een regio zonder duikteam, zijn andere hulpverleningsdiensten volgens u dan verantwoordelijk om in te grijpen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Snel handelen is van levensbelang ingeval van inzittenden in een te water geraakte auto. Elke aanwezige hulpverleningsdienst zal dan binnen de eigen mogelijkheden en met de noodzakelijke afweging van de eigen veiligheid trachten de gewenste hulp te verlenen.
Bent u bereid met de veiligheidsregio’s waar geen duikteam is hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te kijken of een wettelijke verplichting mogelijk is waarbij brandweerkorpsen over een duikteam moeten beschikken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De oproep van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers voor een onafhankelijk onderzoek naar de fatale brand in Hellevoetsluis |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister, onderzoek fatale brand Hellevoetsluis?»1
Ja.
Hoe beoordeelt u het standpunt van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers dat de eigen onderzoeksresultaten van de Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond buitengewoon mager, onvolledig en subjectief zijn en niet leiden tot een kritische beschouwing van de eigen procedures en plannen?
De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering door de veiligheidsregio’s. De Inspectie heeft het onderzoeksrapport van de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond naar de brand in Hellevoetsluis bestudeerd. Een nader onderzoek acht zij nu niet nodig. Wel heeft de Inspectie toegezegd de brand in Hellevoetsluis te betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de inrichting van de repressieve brandweerzorg in de veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Zo’n onderzoek zal in alle 25 veiligheidsregio’s worden verricht en op korte termijn starten. De focus van het onderzoek ligt op opkomsttijden, variabele voertuigbezetting en beschikbaarheid van personeel.
Deelt u de opvatting dat het noodzakelijk is dat onafhankelijk onderzoek wordt verricht naar de reden dat de drie opgeroepen brandweervoertuigen te laat arriveerden bij de brand op 20 mei, waarbij twee 84-jarige bewoners om het leven kwamen? Zo ja, bent u bereid opdracht te geven voor een dergelijk onafhankelijk onderzoek, waarbij ook gekeken wordt naar de onderliggende oorzaken die hebben geleid tot dit drama en betrekking hebben op het systeem en het kwaliteitsniveau van de brandweerzorg? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De acties van de brandweer voor een betere cao |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat de vakbonden aankondigen dat de brandweer de hele zomer alleen bij spoed in actie komt?1
Ja.
Heeft u begrip voor de reden waarom het brandweerpersoneel actie voert? Zo nee, waarom niet?
Ik heb er begrip voor dat de betrokken partijen vanuit de eigen verantwoordelijkheden en belangen de inzet bepalen voor de onderhandelingen over het FLO-overgangsrecht.
Vindt u dat de veiligheidsregio’s zich voldoende bereid tonen om met het brandweerpersoneel in gesprek te gaan?
Uit de communicatie van de Brandweerkamer en de vakbonden over de onderhandelingen blijkt dat beide partijen het afgelopen jaar regelmatig met elkaar in gesprek zijn geweest over het FLO-overgangsrecht.
Deelt u de mening dat het werk van brandweermannen zwaar is, onder andere door de zware bepakking, de lichamelijke risico’s die zij lopen door het werk, de traumatische ervaringen en de onregelmatige diensten? Zo ja, vindt u het gerechtvaardigd deze mensen langer door moeten werken?
De uitoefening van een deel van het repressieve brandweervak is aangemerkt als een bezwarende functie. Dit vind ik terecht. Brandweermensen staan dag en nacht klaar om zwaar werk te verrichten met alle risico’s die daarbij komen kijken. De uittredeleeftijd die hierbij gerechtvaardigd is, is aan de werkgevers en werknemers om in gezamenlijkheid en binnen de daarbij geldende wettelijke kaders overeen te komen.
Wat gaat u ondernemen om de impasse tussen de veiligheidsregio’s en het brandweerpersoneel te doorbreken?
De vakbonden en brandweerkamer voeren sinds mei 2015 onderhandelingen.
Een dergelijk onderhandelingsproces kent verschillende fasen. Op dit moment proberen de vakbonden door middel van stakingen hun eisen kracht bij te zetten. De betrokken partijen moeten in de gelegenheid gesteld worden om vanuit hun verantwoordelijkheden en belangen een overeenkomst te bereiken. Indien het tot een impasse komt, kunnen de partijen kiezen voor een vorm van (conflict)bemiddeling.
Ik ben geen partij in dit onderhandelingsproces. De verantwoordelijkheid voor de arbeidsvoorwaarden van het personeel ligt bij de besturen van de 25 veiligheidsregio’s. Zo lang een adequate taakuitvoering van de veiligheidsregio’s door de acties niet in gevaar komt, zie ik geen reden in dit proces te interveniëren. Er is nu geen aanleiding voor actie mijnerzijds.
Heeft u contact gehad met het veiligheidsberaad over het pensioengat na uw toezegging van 3 september 2015? Zo nee, waarom bent u deze toezegging niet nagekomen?2
Op 28 september 2015 heb ik tijdens een overleg met het Veiligheidsberaad aandacht gevraagd voor het pensioengat en heb ik de door de Kamer geuite urgentie overgebracht om te komen tot een oplossing voor deze problematiek. In mijn brief van 17 december jl. (Kamerstuk 29 517, nr. 107) heb ik de Kamer hierover geïnformeerd.
Kunt u alle vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja
De politie die actievoerende brandweerlieden intimideert |
|
Paul Ulenbelt , John Kerstens (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Politie intimideert actievoerende brandweermannen»?1
Ja.
Onderschrijft u het recht van werknemers dat zij bij een belangengeschil op grond van artikel 6, vierde lid, Europees Sociaal Handvest (ESH) collectief actie mogen voeren?
Ja.
Onderschrijft u het uitgangspunt dat het recht op collectieve actie uitsluitend door artikel G ESH kan worden beperkt?
Ja.
Klopt het dat de politie contact heeft gezocht met brandweermannen om informatie in te winnen over op handen zijnde acties? Zo ja, kunt u aangeven hoe vaak dit heeft plaatsgevonden?
Het klopt dat de politie contact heeft gezocht met brandweermannen om informatie in te winnen over op handen zijnde acties.
Op vrijdag 17 juni kwam het signaal binnen dat er op maandag 20 juni bij het Provinciehuis Utrecht een grote (cao)actie van de brandweer aanstaande zou zijn.
Het recente incident in Amstelveen, waar op 15 juni in het kader van de cao-besprekingen een raadsvergadering werd verstoord, gaf zorgen over de aanstaande actie in Utrecht.
Om de actie op een veilige en ordentelijke wijze te laten plaatsvinden is besloten nadere informatie over deze actie in te winnen. Dit is langs verschillende kanalen geprobeerd. Bij de gemeente Utrecht was op dat moment nog geen kennisgeving ingediend voor het houden van een demonstratie.
Is het staand beleid dan wel gebruikelijk dat politieagenten bedrijven van stakende en/of actievoerende werknemers bezoeken en hen persoonlijk bellen dan wel thuis bezoeken? Zo nee, bent u dan bereid daarover binnen de politieorganisatie helder te communiceren?
De politie heeft tot taak het handhaven van de openbare orde. Wanneer de politie signalen en/of informatie krijgt die kunnen duiden op mogelijke openbare orde verstoringen, heeft de politie de verantwoordelijkheid deze te verifiëren c.q. te duiden. Ook als het gaat om cao-acties, maar uiteraard zonder afbreuk te doen aan het recht om collectief actie te voeren. Het actief contact opnemen door de politie met betrokkene(n) naar aanleiding van dergelijke signalen is daartoe een van de mogelijkheden en maakt deel uit van het normale politiewerk. Dergelijk contact kan onder meer plaatsvinden in de vorm van een huisbezoek en gebeurt onder verantwoordelijkheid van de burgemeester.
De politie heeft gehandeld zoals zij zou doen in vergelijkbare situaties. De kern van het optreden was het creëren van een veilige situatie voor alle deelnemers. Daarnaast was het van belang om ruimte te bieden aan het grondwettelijke recht op demonstratie en de vrijheid van meningsuiting voor de demonstranten. Met dat oogmerk hebben de betrokken politiemedewerkers gehandeld.
Kunt u zich voorstellen dat stakers en/of actievoerders zich geïntimideerd voelen als hun korps door de politie wordt bezocht dan wel zij persoonlijk door de politie worden gebeld dan wel thuis worden bezocht naar aanleiding van tijdens door de vakbeweging geïnitieerde acties gedane uitspraken die niet als bedreigend of anderszins strafbaar zijn te kwalificeren? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het betreuren als burgers zich geïntimideerd voelen door (huis)bezoeken van de politie. Het afleggen van (huis)bezoeken doet de politie in het kader van haar openbare orde taak. De crux hierbij is de mogelijke of daadwerkelijke verstoring van de openbare orde, niet de inhoud van de mening. Het staat een ieder vrij actie te voeren, mits de openbare orde niet wordt verstoord.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat de politie voorafgaand aan een collectieve actie informatie probeert in te winnen bij actievoerders? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dergelijke situaties worden voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Herinnert u zich eerdere vragen naar aanleiding van vermeende intimidatie (in die gevallen door de werkgever) ten tijde van de toen plaatsvindende acties in de metaalsector als ook uw antwoorden daarop?2 Bent u nog steeds van mening dat intimidatie van stakers en/of actievoerders «uiteraard onacceptabel» is en «een schending betekent van het stakingsrecht zoals vastgelegd in onder andere het ESH en daarom scherp veroordeeld dient te worden»?
Ja, ik herinner mij de vragen met betrekking tot acties in de metaalsector en de antwoorden van de Minister van SZW daarop. Het kabinet is nog steeds dezelfde mening toegedaan. Wanneer sprake is van intimidatie van stakers en actievoerders is dat onacceptabel, vormt dat een schending van het stakingsrecht en dat veroordeel ik scherp.
Het bericht dat de politiebaas grif tekende |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht: «politiebaas tekende grif»?1
Ik ben bekend met het bericht. Ik zal mijn reactie op de verschillende aspecten geven in de antwoorden op onderstaande vragen.
Hoe ver rijkt het onderzoek naar de Centrale Ondernemingsraad (COR) van de Nationale Politie? Gaat dit enkel over de financiën of is het onderzoek breder? Wie doet dit onderzoek en gebeurt dit onafhankelijk?
Het betreft een oriënterend onderzoek naar de besteding en verantwoording van het budget dat door de korpschef, als ondernemer in de zin van de Wet op de Ondernemingsraden, aan de COR is verstrekt. Gedurende het oriënterende onderzoek zijn er feiten geconstateerd die de korpschef hebben doen besluiten een intern onderzoek naar de reeds afgetreden voorzitter van de Centrale Ondernemingsraad in te stellen. Deze onderzoeken worden verricht door het organisatieonderdeel Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK). Dit organisatieonderdeel is specifiek bedoeld en geëquipeerd om dit soort onderzoeken op vertrouwelijke en onafhankelijke wijze uit te voeren. VIK rapporteert over voorliggend onderzoek direct aan de korpschef.
Wat was de rol van de oud-korpschef in de uitgaven van de COR? Klopt het dat de oud-korpschef op de hoogte was van het exacte uitgavenpatroon van de COR en dit ook heeft gefiatteerd?
De korpschef, als bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden, stelt aan de COR de voor hun taak benodigde middelen ter beschikking. Afspraken hierover zijn opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. Begin dit jaar zijn deze afspraken herzien. Voor de volledigheid heb ik de ondernemingsovereenkomst en het addendum hierop bij de beantwoording van deze vragen bijgevoegd2. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
Klopt het dat het hier gaat om overschrijdingen van tonnen door de COR en dat deze gelden zijn besteed aan onder andere chice partyboten?
De COR beschikte in 2015 over een budget van 1,6 miljoen euro. Dit budget is dat jaar overschreden met 226.067,68 euro. Hangende het onderzoek kan ik uw Kamer op dit moment niet nader informeren.
In hoeverre was u hiervan op de hoogte?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik ben begin juni door de korpschef geïnformeerd over de noodzaak van en de opdracht tot het instellen van een onderzoek naar de bestedingen van de COR.
Wanneer informeert u de Kamer hierover?
Ik informeer de Kamer hierover zo spoedig mogelijk na afronding van de onderzoeken.
Indien er inderdaad sprake zou zijn van ruilhandel tussen de oud-korpschef en de COR, om bijvoorbeeld steun te krijgen bij «netelige beleidskwesties», in hoeverre is dan volgens u de besluitvorming en goedkeuring over de Nationale Politie zuiver tot stand gekomen?
Gegeven het feit dat voornoemd onderzoek momenteel wordt uitgevoerd, kan en wil ik op dit moment geen uitspraken doen over mogelijke uitkomsten van dit onderzoek en eventuele consequenties daarvan.
Bent u bereid om ook in het lopende onderzoek te kijken of de besluitvorming en goedkeuring van belangrijke stukken en stappen voor de Nationale Politie voldoende zuiver tot stand zijn gekomen?
Indien uit het onderzoek feiten blijken die aanleiding geven om nader onderzoek te verrichten, dan wel de scope van het onderzoek uit te breiden dan zal de korpschef daartoe een aanvullende opdracht verstrekken.
Wilt u deze vragen alle separaat beantwoorden?
Ja.
De racistische en discriminatoire gebeurtenissen in de weken 22 en 23 |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ), Selçuk Öztürk (GrKÖ) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Racistische opmerkingen en klappen voor jongen van 17»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Motoragent met losse handjes slaat vrouw zomaar vol op het gezicht»?2
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bekend met het bericht «Nederland volgt antiracisme-advies niet op»?3
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u reeds contact gehad met de slachtoffers van de twee bovengenoemde gebeurtenissen? Zo ja, wat heeft u namens de regering medegedeeld en wat zijn de specifieke vervolgstappen? Zo nee, waarom nog niet?
Bij dit type delicten zoekt Slachtofferhulp Nederland contact met het slachtoffer om te bespreken of, en zo ja welke ondersteuning gewenst is. Het kabinet ziet geen aanleiding om in dit geval af te wijken van de reguliere ondersteuning en begeleiding die slachtoffers van geweldsdelicten ontvangen.
Bent u bereid om te onderzoeken of het incident met de motoragent een racistisch karakter had? Zo ja, wanneer zal u de Kamer berichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Deze zaak wordt momenteel onderzocht. Lopende het onderzoek kan ik hier geen uitspraken over doen.
Bent u bereid om de politie de opdracht te geven om bij het soort gewelddadige gebeurtenissen als in Geesteren aangiften bij slachtoffers thuis te laten afnemen? Zo ja, bent u dan bereid om hier proactief beleid op te voeren? Zo nee, waarom niet?
Voor het opnemen van aangiften maakt de politie gebruik van de multichannel aanpak. De basis van de multichannelaanpak is de 24/7 telefonische bereikbaarheid van de politie. De aangever krijgt hierbij een passend advies op welke wijze hij het beste aangifte kan doen. Het opnemen van de aangifte op locatie is één van de mogelijkheden bij high impact crimes zoals woninginbraken en overvallen. Per geval wordt bekeken welke manier van aangifte doen het meest passend is.
Wat heeft u te zeggen tegen de daders van de gewelddadige en racistische gebeurtenis in Geesteren?
Lopende het onderzoek kan ik over deze zaak geen uitspraken doen.
Bent u bereid te onderzoeken of de beveiliging van het evenement in Geesteren te kort is geschoten? Zo ja, wanneer zult u de Kamer inlichten over de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie bij lokale evenementen is een afweging van het lokale gezag. Het al dan niet onderzoeken van de gang van zaken is derhalve een keuze van het lokaal gezag.
Deelt u de mening dat politieagenten onvoldoende zijn gespecialiseerd in het afnemen van aangiften van racisme en discriminatie, daar uit onderzoek is te concluderen dat er winst valt te behalen in de effectiviteit van de gang van discriminatieklachten door de strafrechtketen?4 Zo ja, zou daar niet op geanticipeerd moeten worden door politieagenten te specialiseren in het bestrijden van racisme en discriminatie?
Het kabinet vindt het van belang dat álle politiemedewerkers voldoende vaardigheden hebben voor het goed herkennen en omgaan met discriminatiezaken, op alle discriminatiegronden. Deskundigheidsbevordering in de strafrechtketen maakt dan ook deel uit van de inzet van het kabinet om de strafrechtelijke aanpak van discriminatie te versterken. De aandacht voor diversiteit en discriminatie in het basispolitieonderwijs wordt verder versterkt, zoals beschreven in het Nationaal Actieprogramma Discriminatie. Het is immers van belang dat politieagenten (strafrechtelijke) discriminatie herkennen en de juiste vragen te stellen, ook voor de latere bewijsvoering in discriminatiezaken. Vanaf begin 2017 heeft de politie eveneens een centraal punt dat discriminatiezaken uit het systeem destilleert en bij de eenheden adresseert voor een goede opvolging.
Hoe verklaart u de stijging van racistische geweldsuitingen die in de laatste twee rapportages «Racisme, Antisemitisme, en Extreemrechts Geweld in Nederland» valt waar te nemen?5 Wat zijn de specifieke maatregelen die u gaat nemen om dit structurele probleem te bestrijden?
Aan de hand van het aantal gemelde incidenten alleen is niet vast te stellen of er ook een stijging is van het aantal incidenten, noch van het aantal incidenten dat gepaard gaat met geweldgebruik. Immers aan de stijging van het aantal gemelde incidenten kunnen ook andere oorzaken ten grondslag liggen zoals een verhoogde meldings- een aangiftebereidheid en de manier van registreren. Het kabinet zet in op een vergroting van de meldings- een aangiftebereidheid bij discriminatie en commune delicten met een discriminatoir aspect. In het Nationaal actieplan tegen discriminatie is ingegaan op de inzet vanuit het kabinet om de bewustwording en meldingsbereidheid ten aanzien van discriminatie te versterken. Het inzicht in de omvang van de problematiek, die zonder meer de aandacht van het kabinet heeft, wordt steeds beter. Elk geval van discriminatoir geweld is er één te veel. In het geval er sprake is van een commuun feit met discriminatoir aspect, dan moet, volgens de Aanwijzing Discriminatie van het Openbaar Ministerie, een verhoging van de strafeis worden gevraagd van 50 tot 100 procent. Gezien het aantal acties dat reeds is ingezet zie ik geen aanleiding voor extra maatregelen.
Bent u bereid om, naast de reeds bestaande programma’s, harder op te treden tegen discriminatie en racisme? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Klopt het dat Nederland de aanbevelingen van de commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) van de mensenrechtenorganisatie Raad van Europa niet heeft opgevolgd? Zo ja, waarom niet?
Het kabinet beschouwt het ECRI rapport als een waardevol instrument om de bescherming van burgers tegen discriminatie te verbeteren. In de kabinetsreactie van 18 november 2013 op het vierde ECRI rapport over Nederland is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop Nederland al dan niet voldoet aan de aanbevelingen uit dit rapport. Op 22 januari 2016 is het Nationaal actieprogramma tegen discriminatie opgezet, waarin de aanbevelingen uit het vierde ECRI rapport een rol spelen. De in dit Nationaal actieprogramma genoemde maatregelen zijn dus niet meegenomen in het vierde ECRI rapport. In januari 2017 ontvangt de Kamer een rapportage over de voortgang van dit actieprogramma.
Kunt u een overzicht geven van de aanbevelingen van de commissie en de naar aanleiding van deze aanbevelingen door de Nederlandse overheid genomen maatregelen, alsmede van de effectiviteit van deze door de overheid genomen maatregelen?
Zie antwoord vraag 12.
Het bericht dat de brandweer in Enkhuizen regelmatig buiten dienst is |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de brandweer in Enkhuizen vaak onderbezet is?1
Ja.
Deelt u de mening van de Veiligheidsregio dat, ondanks dat er vaak sprake is van onderbezetting, de veiligheid niet in het geding is? Zo ja, waarom wordt er dan gesproken over onderbezetting als dat blijkbaar een voldoende mate van bezetting is om de veiligheid te garanderen? Zo nee, wat gaat u daarop ondernemen?
De Veiligheidsregio Noord Holland-Noord heeft mij bericht maatregelen te nemen om lokale onderbezetting te voorkomen. Dat past binnen de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio om zorg te dragen voor een adequaat niveau van brandweerzorg. Het vaststellen en realiseren van de benodigde voertuigbezetting maken daarvan deel uit.
De Inspectie Veiligheid en Justitie zal dit jaar in alle veiligheidsregio’s een onderzoek uitvoeren naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Hierbij worden onder andere (variabele) voertuigbezetting en opkomsttijden meegenomen. Voor een gesprek met de veiligheidsregio zie ik geen aanleiding. Specifieke informatie over de casus Hellevoetsluis treft u bijgevoegd2 aan in het door u gevraagde evaluatierapport van de veiligheidsregio Rotterdam Rijnmond.
Vindt u de proef met de variabele voertuigbezetting in deze regio geoorloofd, ook al laat de casus in Hellevoetsluis zien dat het tweede voertuig later aanwezig was bij de woningbrand?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid met de Veiligheidsregio in gesprek te gaan om de veiligheid van de inwoners te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de inspectie te vragen naar dit specifieke incident onderzoek te doen en de Kamer hierover te informeren?
De Inspectie heeft het onderzoeksrapport over de brand in Hellevoetsluis bestudeerd. De Inspectie zal het incident betrekken bij het onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg in Rotterdam-Rijnmond, zoals bedoeld bij de beantwoording van de vragen 2,3 en 4.
Bij de beantwoording van deze vragen houd ik me aan de afgesproken verantwoordelijkheidsverdeling binnen het onderhavige stelsel. Voor nadere informatie verwijs ik dan ook naar de veiligheidsregio’s in kwestie of de desbetreffende gemeenteraden.
Bent u bereid het onderzoek van de veiligheidsregio naar deze brand aan de Kamer te sturen?
Zie antwoord vraag 2.
De aanbesteding van dienstauto’s voor de brandweer |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Herinnert u zich het antwoord op vragen inzake de duurzaamheidseisen in de aanbesteding van politievoertuigen?1 Welke concrete wijzigingen in deze aanbestedingen zijn aangebracht naar aanleiding van overleg met de politie en uw oproep om de dieseleis te heroverwegen en duurzaamheid een prominentere plek te geven?
Ja. Zoals aangegeven in de beantwoording van 13 april 20161 wordt de dieseleis geschrapt. Deze zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Tevens meldde ik dat de politie zich beraadt op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheidsaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij wordt bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)», die zijn opgenomen op de website van PIANOo. Aangezien het definitief programma van eisen nog niet gereed is, kan ik u nog niets melden over de inhoud daarvan.
Is naar aanleiding van deze aanbesteding overleg geweest over vergelijkbare aanbestedingen die op korte termijn voorzien zijn? Zo ja, om welke aanbestedingen ging het en wat was het resultaat hiervan? Zo nee, waarom niet?
Voor de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen uit. Daarbij is een onderverdeling gemaakt naar voertuigcategorie. Voorbeelden hiervan – naast de aanbesteding van de Basis Politievoertuigen – zijn de aanbestedingen van de Hondenvoertuigen, Motoren, Cellenbussen, etc. Ook voor deze aanbestedingen geldt dat de politie zich zal beraden op de wijze waarop duurzaamheid een plek kan krijgen in deze aanbestedingen.
Bent u bekend met de «openbare aanbestedingsprocedure Landelijke aanbesteding Dienstauto’s brandweer (LABD)» zoals gepubliceerd op 2 mei 2016 voor circa 1.000 dienstauto’s (grotendeels personenauto’s en bestelwagens)?
Ja.
Klopt het dat het hier weliswaar om een definitieve aanbesteding gaat, maar de aanbesteding te allen tijde opgeschort/teruggetrokken en daarmee gewijzigd kan worden?
Het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) is de aanbestedende dienst bij deze aanbesteding. Deze wordt uitgevoerd in opdracht van de besturen van 24 veiligheidsregio’s. Het IFV is een zelfstandig bestuursorgaan van en voor de veiligheidsregio’s, waarvan de positie is geregeld in de Wet Veiligheidsregio’s. De verantwoordelijkheid voor het aanschaffen van materieel, waaronder dienstauto’s, berust bij de besturen van de veiligheidsregio’s. Het bestuur van het IFV, bestaande uit de voorzitters van de veiligheidsregio’s, kan in opdracht van een of meer besturen van de veiligheidsregio’s werkzaamheden uitvoeren ten behoeve van die regio’s.
Ik heb contact gehad met het IFV. Daarbij heb ik aandacht gevraagd voor de milieuaspecten van de auto’s in deze aanbesteding. Bij de klimaattop vorig jaar november in Parijs is duidelijk afgesproken dat de overheid bij het vernieuwen van het wagenpark het goede voorbeeld moet geven en waar het kan zo milieuvriendelijk mogelijk moet zijn. Ik heb dit nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht.
Het IFV heeft aangegeven dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen onderdeel is van zijn inkoopbeleid. Tevens heeft het laten weten Stichting Natuur & Milieu uit te nodigen voor een gesprek over de milieuaspecten bij aanbestedingen.
Heeft u, evenals bij de aanbesteding van de politie, contact gehad met de brandweer over de duurzaamheid van de aanbesteding? Zo ja, wat waren de resultaten van dit overleg? Zo nee, bent u bereid om alsnog op korte termijn met hen in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding ten minste in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook in de aanbesteding van dienstvoertuigen voor de brandweer de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben (met uitzondering van de categorie stadsmini’s)?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding geen minimumeisen (zoals CO2-eisen) ten aanzien van duurzaamheid zijn opgenomen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat ook kostenbesparende aandachtspunten, minimumeisen en gunningscriteria (zoals zuinige, stille en veilige banden, een bandenspanningsmeter en een brandstofverbruiksindicator) uit het criteriumdocument duurzaam inkopen dienstauto’s in de aanbesteding van de dienstauto's voor de brandweer ontbreken? Zijn er dwingende, functionele argumenten waarom deze opties niet zijn opgenomen? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat in de aanbesteding weliswaar het energielabel als gunningscriterium is opgenomen maar dat deze slechts voor 2,5% respectievelijk 5% meeweegt, in plaats van de 20% die in de landelijke duurzaam inkoopcriteria als minimum wordt gesteld om effectief te kunnen zijn?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kwalificeert u, alles overziend, de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de brandweer in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak MVI en de brandstofvisie en uitvoeringsagenda?
Zoals ik hiervoor al heb aangegeven, is er naar mijn idee aanleiding om nog eens goed te kijken naar de milieuaspecten van deze aanbesteding. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de Veiligheidsregio’s.
Op welke wijze zijn de brandweer en de politie betrokken bij het bestuurlijk overleg over MVI dat u tijdens het Algemeen overleg Duurzaamheid op 28 januari 2016 aankondigde? Welke betrokken overheden en publieke diensten hebben zich (opnieuw) gecommitteerd aan het streven om 100% duurzaam in te kopen? Welke overheden en publieke diensten willen zich hier niet aan committeren en met welke reden? Welke overheden en publieke diensten hebben juist aangegeven een hoger ambitieniveau na te streven? Met welke overheden en publieke diensten is (nog) geen overleg geweest?
Over de verdere aanpak voor Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de betrokkenheid van de medeoverheden heb ik u geïnformeerd in de brief die ik uw Kamer recent gestuurd heb. Aan het einde van dit jaar zal ik samen met bestuurders van medeoverheden een manifest ondertekenen met concrete afspraken waarin wij tot uiting laten komen hoe wij onze duurzaamheidsambities een stap verder brengen.
Kunt u aangeven welke aanbestedingen voor voertuigen en mobiliteitsdiensten met meer dan 50 tot 100 voertuigen vanuit de rijksoverheid en nationale overheidsinstellingen zoals de brandweer, politie, defensie, Rijkswaterstaat et cetera het komende jaar nog gepland staan?
Het wagenpark van de rijksoverheid telt circa 13.000 auto’s. In 2017 vindt een nieuwe aanbesteding plaats. De brandweer en de politie maken hiervan geen onderdeel uit. Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 2 voert de politie in de periode 2015 – 2017 meerdere afzonderlijke aanbestedingen voor voertuigen uit.
Welke activiteiten worden vanuit het plan van aanpak MVI ondernomen om er zorg voor te dragen dat deze aanbestedingen zo duurzaam mogelijk worden vormgegeven?
Voor de rijksinkoop is een werkgroep Duurzame Innovatie ingesteld die verschillende duurzaamheidsdoelen vertaalt naar wensen en eisen ten aanzien van duurzaamheid in de onder vraag 12 aangekondigde aanbestedingen. De auto’s die in deze aanbestedingen worden geleverd, voldoen daarmee aan de milieucriteria. Ook wordt in deze aanbestedingen rekening gehouden met een toenemende behoefte aan auto’s met extreem lage emissiewaarden.
Voor de voorgenomen activiteiten van de politie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. Voor de brandweer verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 4 tot en met 9.
Klopt het dat evenals bij de politie de belastingvrijstelling die de brandweer geniet voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) en Motorrijtuigenbelasting (MRB), dieselvoertuigen een kostenvoordeel geven ten opzichte van bijvoorbeeld een benzinevoertuig? Kunt u aangeven wat het kostenvoordeel van vrijstellingen van de BPM en MRB voor deze aanbesteding is bij de keuze voor een dieselvariant? Hoe groot zou dit zijn als de brandweer voor alternatieven zoals hybride-, (semi)elektrische- of benzinevoertuigen zou kiezen? Is het mogelijk om de brandweer te compenseren voor dit verschil in belastingvoordeel indien toch voor een niet-diesel variant wordt gekozen zodat er een daadwerkelijk «level playing field» ontstaat?
In de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 en de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 gelden diverse vrijstellingen en teruggaafregelingen voor specifieke doelgroepen waaronder politieauto’s en brandweerauto’s. Zoals ik eerder in relatie tot politieauto’s heb aangegeven, zijn vanuit bedrijfseconomisch oogpunt de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s en ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Het kan mede door de teruggaaf van BPM en de vrijstelling van MRB, zoals in geval van politie- en brandweerauto’s, vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant zijn om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Dit kostenvoordeel is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de uitvoering van een alternatief voertuig (volledig elektrisch, hybride, etc.) en het beoogde gebruik van het voertuig.
Wanneer niet wordt gekozen voor dieselvoertuigen kan dit leiden tot hogere kosten voor de politie of de brandweer waarvoor in dat geval structurele dekking gevonden moet worden.
Het bericht dat de Haagse politie een rapport over discriminatie zou hebben gemanipuleerd |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Haagse politie manipuleerde rapport over discriminatie», kent u het artikel «Wetenschappers in dienst van de overheid»1 en herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over onderzoek naar etnisch profileren door de politie?2 3 4
Ja.
Deelt u de mening van bureau Jansen &Jansen «dat de overheid en de UvL de Tweede Kamer en de Haagse gemeenteraad stelselmatig onvolledig hebben geïnformeerd over de totstandkoming» van het onderzoek naar etnisch profileren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Zo nee, was er dan wel sprake van het incidenteel onvolledig informeren en waaruit bestond dat dan?
Nee, deze mening deel ik niet. In mijn reactie5 van 14 november 2013 op het rapport betreffende etnisch profileren van Amnesty International heb ik u op de hoogte gesteld over een lopend onderzoek in Den Haag van de Universiteit Leiden. Deze informatie heb ik aangereikt gekregen van de gemeente Den Haag en de Universiteit Leiden. Bij de beantwoording6 van de door u gestelde Kamervragen heb ik de kamer nogmaals geïnformeerd over het onderzoek. Het rapport is op 4 juni 2014, gelijktijdig met de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag, aan mij beschikbaar gesteld. Bij brief7 van 16 juni 2014 heb ik het rapport aan uw Kamer aangeboden. Na de bespreking in de algemene raadscommissie van Den Haag op 25 juni en 2 juli heb ik middels een brief8 van 8 juli 2014 aan uw kamer inhoudelijk gereageerd op het rapport.
Gelet op het feit dat het ministerie geen opdrachtgever is geweest van dit onderzoek verwijs ik u voor informatie aangaande de totstandkoming van het onderzoek en het informeren van de gemeenteraad daarover naar het antwoord9 op de raadsvragen van de gemeente Den Haag.
Zijn er voorafgaand aan het onderzoek door de Universiteit van Leiden en de politie Haaglanden afspraken gemaakt om een mogelijk «afbreukrisico» voor het korps te voorkomen? Zo ja, waarom en wat was de aard van die afspraken?
Nee, zoals blijkt uit de beantwoording van de raadsvragen aangaande dit onderzoek hebben de gemeente Den Haag en politie geen afspraken met de onderzoekers gemaakt die het onderzoek of de resultaten daarvan zouden kunnen beïnvloeden.
De studie is uitgevoerd op initiatief van de Afdeling Criminologie van de Universiteit Leiden, na overleg met en toestemming van de politie-eenheid Den Haag. De politieleiding van de eenheid Den Haag heeft destijds medewerking verleend aan het onderzoek om waar mogelijk lering te trekken uit de uitkomsten. In de afweging om de medewerking te verlenen zijn door de politieleiding en de Universiteit Leiden ook mogelijke afbreukrisico’s besproken. Die zien op het feit dat individuele politieambtenaren zich open en kwetsbaar op zouden stellen door mee te werken aan het onderzoek. Derhalve is tussen de politieleiding en de Universiteit Leiden afgesproken dat de resultaten uit de masterscripties uitsluitend voor intern gebruik zullen dienen en enkel geanonimiseerd als basis kunnen dienen voor wetenschappelijke artikelen.
Daarnaast is de gebruikelijke samenwerkingsafspraak gemaakt dat publicaties in het kader van het vervolgonderzoek, die (deels of geheel) gaan over het politiewerk in Den Haag, altijd eerst worden toegezonden aan de politie zodat men van tevoren weet wat er wordt gepubliceerd. In de verdiepende studie van professor Van der Leun is gebruik gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk ten behoeve van de bedoelde masterscripties.
Dat de Universiteit van Leiden en de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie», is niet juist. Het doel van het de verdiepende studie van professor Van der Leun was juist om wetenschappelijk vast te stellen in welke mate in de beslissingen van de politie sprake is geweest van structurele etnische profilering, en hoe dit zich verhoudt met de percepties bij jongvolwassenen en ook bij de politie zelf.
Is het waar dat zowel de Universiteit van Leiden als de politie het onwenselijk vonden «indien het onderzoek zou wijzen op mogelijke discriminatie door de Haagse politie»? Zo ja, wat zegt het over de objectiviteit van het onderzoek en de waarde van de uitkomsten als van te voren al is bepaald dat er geen sprake van discriminatie mocht zijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom plaatst u in de antwoorden op de eerdere vragen het onderzoek van de Universiteit van Leiden wel in het kader van etnisch profilering en discriminatie en heeft u de uitslag van dit onderzoek bij uw rapportages aan de Tweede Kamer over etnisch profileren betrokken als het onderzoek daar niet op gericht blijkt te zijn?
Zowel de antwoorden op voornoemde Kamervragen als het onderzoek van de Universiteit Leiden zijn geplaatst in het kader van etnisch profileren. Ook het onderzoek is uitgevoerd met speciale aandacht voor (mogelijk) etnisch profileren.
Is het waar dat, toen u in januari 2014 antwoordde op de genoemde eerdere vragen over een nog lopend onderzoek, dat onderzoek feitelijk al was afgerond en de belangrijkste resultaten al met uw ministerie waren gedeeld? Zo nee, wat is er dan niet waar? Welk deel van het onderzoek liep nog in januari 2014?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 heb ik uw Kamer d.d. 13 januari 2014 geïnformeerd over het onderzoek dat op dat moment werd uitgevoerd. De gemeente Den Haag heeft in haar antwoord op de raadsvragen, evenals in de methoden van onderzoek, zoals opgenomen in het rapport, aangegeven dat in de verdiepende studie van professor Van der Leun gebruik is gemaakt van de gegevens die zijn vergaard in het veldwerk in 2012 ten behoeve van de bedoelde masterscripties. Uit navraag bij de gemeente Den Haag blijkt dat in januari 2014 het verdiepende onderzoek van professor Van der Leun nog gaande was. Wel waren de resultaten van de masterscripties al bij de politie bekend. Het ministerie heeft in december 2013 een ambtelijke terugkoppeling gehad over deze masterscripties.
Is het in juni 2014 gepresenteerde rapport van de Universiteit van Leiden op ander onderzoek gebaseerd dan twee masterscripties die reeds in 2013 waren afgerond? Zo ja, welk onderzoek?
Gelet op het feit dat het ministerie niet betrokken is geweest bij (de totstandkoming van) dit onderzoek verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar de antwoorden van het College van B&W. Voorts is een methodologische verantwoording van het onderzoek opgenomen in de publicatie van het rapport.
Deelt u de mening dat uit het onderzoek van de Universiteit van Leiden, bij gebrek aan systematisch observatieonderzoek en omdat aan agenten nauwelijks is gevraagd waarop zij hun keuze baseerden om bepaalde personen te controleren, niet kan blijken of er structureel sprake was van etnisch profileren? Zo ja, wat zegt dat dan over de waarde van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek van de Universiteit Leiden is van toegevoegde waarde geweest om een beeld te krijgen van (mogelijk) etnisch profileren. Tot op heden zijn er meerdere onderzoeksrapporten verschenen die eveneens een zeker inzicht geven in de aard en omvang van etnisch profileren door de politie. Het beeld is niet geheel eenduidig. Geen van de onderzoeken wijst op stelselmatig discriminerende profilering door de politie in Nederland.
Het is goed dat er onderzoek wordt gedaan naar dit thema en dat de politie Den Haag daar de ruimte voor heeft gegeven. Kort na publicatie van het onderzoek van de Universiteit van Leiden verscheen het onderzoeksrapport10 van de Nationale ombudsman naar het optreden van politieambtenaren van Bureau De Heemstraat in de Schilderswijk in Den Haag. De ombudsman concludeert dat niet is gebleken van een cultuur waarin het geoorloofd is om burgers discriminerend of racistisch te bejegenen.
Momenteel laat ook de driehoek Rotterdam (opdrachtgever gemeente Rotterdam) onderzoek doen naar discriminatie door de politie en beelden van de samenleving over de politie. Naast inzicht in beelden, ervaringen en verklarende factoren wordt (de effectiviteit van) de bestaande aanpak onderzocht.
Mede in verband met de reeds verschenen onderzoeksrapporten en dit lopende onderzoek zie ik op dit moment geen aanleiding om nog een onderzoek naar etnisch profileren te initiëren.
Tot slot verwijs ik u voor de maatregelen die zijn en worde genomen om etnisch profileren te voorkomen naar mijn reactie op het rapport. Deze liggen op het gebied van politieonderwijs, klachtbehandeling en initiatieven die de relatie tussen de politie en bewoners verbeteren. Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd via het Nationaal Actieprogramma Discriminatie van 22 januari jl.11
Bieden de uitkomsten van het onderzoek van de Universiteit van Leiden naar uw mening nog steeds voldoende inzicht naar de aard en de omvang van etnisch profileren door de politie? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Gaat u dan nu zelf een onafhankelijk onderzoek laten houden waarbij onderzoeksmethode, achterliggend bronmateriaal en uitkomst wel voor een ieder openbaar gemaakt wordt?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht “Reddingsvloot strandt” |
|
Ockje Tellegen (VVD) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichten uit het artikel «Reddingsvloot strandt»?1
Zoals ook door de Kamer is verzocht dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s op aan dat er een oplossing wordt gevonden voor de financiering na 2016 van de Nationale Reddingsvloot. Ik heb hiertoe op 28 april jl. een brief gestuurd aan het Veiligheidsberaad. Ik heb het Veiligheidsberaad uitgenodigd om hierover voor eind mei in overleg te treden.
Bent u het eens met de stelling dat de ramp- en crisisactiviteiten van de Reddingsbrigade Nederland van essentieel belang zijn voor de nationale veiligheid in het geval van calamiteiten op het water en dus moet blijven bestaan?
Ik heb grote waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van de Reddingsbrigade Nederland bij de waterhulpverlening. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water. De Reddingsbrigade Nederland kan hier aan bijdragen. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied.
Hoe komt het dat er op dit moment nog geen duidelijkheid is over de financiering na 2016 van deze taken van de Reddingsbrigade Nederland? Klopt het dat veiligheidsregio’s voor de Reddingsbrigade Nederland bedoeld geld hebben gebruikt voor andere doeleinden, waardoor er nu financieringsproblemen zijn?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik bij het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s aandacht gevraagd voor het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Tot op heden heeft dit niet geleid tot afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland, ondanks een éénmalige bijdrage van mij voor 2016 aan de Reddingsbrigade Nederland om dit jaar tot afspraken te komen tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland.
Bent u het eens met de stelling dat veiligheid niet in het geding mag komen door bestuurlijk gesteggel? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat er ook na 2016 financiering komt voor onder andere het onderhoud van de boten en het materiaal, waardoor de ramp- en crisisactiviteiten voortgezet kunnen worden?
De financiële middelen waarover de regio’s beschikken zijn afkomstig uit bijdragen van gemeenten en van het Rijk. Deze bijdragen dienen te worden besteed aan de taken van de veiligheidsregio’s die in de Wet veiligheidsregio’s zijn opgenomen. De nadere toedeling van deze bijdragen over deze taken wordt aan de regio’s overgelaten.
Kloppen de berichten dat de Reddingsbrigade Nederland op dit moment al meer capaciteit nodig heeft om in het geval van een overstroming voldoende adequaat te kunnen handelen? Zo ja, wat bent u van plan hieraan te doen?
Het uitblijven van afspraken tussen de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland kan en mag er niet de oorzaak van zijn dat de waterhulpverleningstaak in het geding komt. Ik ga met het Veiligheidsberaad in overleg om er op aan te dringen dat er een einde komt aan de bestuurlijke impasse en dat er een oplossing gevonden wordt, mede naar aanleiding van de aangenomen motie 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP).
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Reddingsbrigade Nederland nu en in de toekomst in staat blijft de ramp- en crisisactiviteiten voort te zetten? Bent u hierover in overleg met de Minister van Infrastructuur en Milieu?
De hulpverlening in geval van overstromingen is een taak van de veiligheidsregio’s. De regio’s hebben de verantwoordelijkheid om hier voldoende op te zijn voorbereid, teneinde adequaat te kunnen handelen.
Het bericht ‘Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen’ |
|
Jaco Geurts (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Reddingsbrigade kan straks werk niet meer doen»?1
Ja.
Is het waar dat er verschil van mening is over de financiering van Reddingsbrigade Nederland vanaf 2017 tussen uw ministerie en de veiligheidsregio’s? Zo ja, wat is uw inzet?
Vanaf begin 2014 hebben mijn ambtsvoorganger en ik het Veiligheidsberaad en de veiligheidsregio’s meerdere malen gewezen op het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en de Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crises en rampen op en rond het water (Wet veiligheidsregio’s, art.2.
De Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren, bijvoorbeeld op het gebied van evacuatie bij overstromingen. Ik heb de Reddingsbrigade Nederland een eenmalige bijdrage verstrekt voor 2016. Hiermee bied ik de veiligheidsregio’s en de Reddingsbrigade Nederland een extra jaar de gelegenheid om alsnog tot structurele afspraken te komen. Zoals ook door de Kamer verzocht, dring ik er bij het Veiligheidsberaad en de regio’s op aan dat er een oplossing gevonden wordt.
Deelt u de mening dat het risico op overstroming in Nederland groot is en dat de Nationale Reddingsbrigade met ruim 1000 speciaal opgeleide en geoefende vrijwilligers bij uitstek gespecialiseerd is in het bij overstroming hulp bieden en mensen evacueren?
Ik onderschrijf de noodzaak van voldoende reddingcapaciteit bij (dreigende) overstromingen. Ik heb veel waardering voor het werk en de inzet van de vele vrijwilligers van Reddingsbrigade Nederland. Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Is het waar dat de Nationale Reddingsbrigade zich gedwongen ziet de Nationale Reddingsvloot te ontmantelen als er vóór eind mei geen overeenstemming over de financiering is?
Ik deel de zorg die Reddingsbrigade Nederland heeft over de continuïteit van de Reddingsvloot als gevolg van het uitblijven van zekerheid over de financiering na 2016. Ik heb dit de voorzitter van Reddingsbrigade Nederland meegedeeld en tevens laten weten dat de waterhulpverlening een taak is van de veiligheidsregio’s. Ik heb mede naar aanleiding van de aangenomen motie, Kamerstuk 30 821, nr. 31, ingediend door de leden Tellegen (VVD) en Kooiman (SP), het Veiligheidsberaad uitgenodigd om vóór eind mei in overleg te gaan om te bevorderen dat er een oplossing komt voor de toekomstige financiering.
Deelt u de mening dat de specifieke kennis en capaciteit van de Nationale Reddingsbrigade in het kader van de samenwerking met de veiligheidsregio’s buiten kijf staat?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat de kennis en kunde van deze vrijwilligers volgens een recent rapport bij geen enkele andere hulpdienst in ons land in deze omvang en georganiseerde paraatheid beschikbaar is?
Het is de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio’s om te voorzien in voldoende hulpverleningscapaciteit bij crisis en rampen op en rond het water. Reddingsbrigade Nederland kan hier een bijdrage aan leveren. Naast deze organisatie zijn ook andere publieke en private organisaties actief op dit gebied. Het is aan de veiligheidsregio’s om te bepalen in hoeverre zij gebruik willen maken van de kennis en kunde van Reddingsbrigade Nederland.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de Nationale Reddingsvloot wordt ontmanteld en kennis, kunde en inzet van de betrokken vrijwilligers teloor gaan?
Na het aflopen van een tijdelijke overeenkomst (2011–2015) tussen mijn ministerie, het Nationaal Rampenfonds en Reddingsbrigade Nederland, heb ik Reddingbrigade Nederland voor 2016 eenmalig een bijdrage toegekend. Hiermee heb ik Reddingsbrigade Nederland en de veiligheidsregio’s een extra jaar de gelegenheid geboden om te komen tot structurele afspraken.
Om dit te bevorderen heb ik het Veiligheidsberaad uitgenodigd hierover vóór eind mei in overleg te treden.
De brand bij een transportbedrijf in Duiven |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht over de brand bij een transportbedrijf in Duiven?1
Ja.
Klopt het dat de oorzaak van de brand niet meer te achterhalen is?2 Is het officiële onderzoek naar de oorzaak van de brand daarmee afgerond? Zo nee, wanneer zal dit worden afgerond en worden er nog nieuwe feiten uit dat onderzoek verwacht?
Volgens de gemeente was de Brandweer Gelderland-Midden binnen een uur na melding gestart met het brandonderzoek. Een dag na de brand is samen met verzekeraar en contra-expert onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. De brand blijkt zo heet te zijn geweest dat geen oorzaak of exact ontstaansgebied meer te achterhalen is. De daarvoor benodigde indicatoren bleken volledig verbrand. Het onderzoek van de brandweer naar de oorzaak van de brand is beëindigd.
Was er bij de betreffende omgevingsdienst informatie bekend waaruit bleek dat dit een risicobedrijf was? Zo ja, welke risico’s waren er? Is op de juiste manier gehandhaafd? Zo nee, waren er andere signalen dat dit een risicobedrijf was?
De gemeente Duiven heeft alleen mandaat gegeven aan de omgevingsdienst voor de vergunningverlening en het toezicht op de verplichte basistaken. Dat betekent dat het toezicht bij dit bedrijf wordt uitgevoerd door de gemeente Duiven en niet door de omgevingsdienst.
Het bedrijf heeft zich in het eerste kwartaal van 2015 gevestigd in Duiven in een bestaand bedrijfspand. Het wordt door de gemeente niet gezien als risicovol bedrijf, waarbij er een onmiddellijke opleveringscontrole dient plaats te vinden. Evenmin waren bij de gemeente signalen bekend die er op enigerlei wijze op duiden dat er sprake zou zijn van een risicobedrijf. Een opleveringscontrole was gepland in het eerste kwartaal 2016.
Zijn er bij deze brand stoffen vrijgekomen die een gevaar voor de volksgezondheid kunnen vormen? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken?
Bij de brand in Duiven heeft de brandweer metingen verricht in het benedenwinds gelegen gebied. Daarbij zijn geen meetbare concentraties aangetoond. Wel zijn in onder andere de gemeente Westervoort roetdeeltjes aangetroffen. Zoals gebruikelijk is in overleg met de Geneeskundig Adviseur Gevaarlijke Stoffen een handelingsperspectief opgesteld: «De roetdeeltjes zijn niet direct schadelijk en mogen met water worden weggespoeld.»
Welke lessen worden getrokken uit de brand bij dit bedrijf? Welke gevolgen heeft dit voor onder meer de controle door omgevingsdiensten?
Weliswaar is de gemeente Duiven aangesloten bij de Omgevingsdienst Arnhem, maar het betreffende transportbedrijf behoort tot een categorie bedrijven die niet tot het basistakenpakket van de omgevingsdiensten behoren. De gemeente Duiven heeft ervoor gekozen zelf het toezicht op dit bedrijf uit te voeren. Het bedrijf valt onder de algemene regels van het Activiteitenbesluit.
De controle van bedrijven op de naleving van het Activiteitenbesluit vindt plaats volgens een bepaalde toezichtfrequentie die afhankelijk is van de potentiële milieubelasting, de risico’s en het naleefgedrag. Het is aan het lokale bevoegd gezag om te bepalen of er een noodzaak is om een bepaalde vorm van verscherpt toezicht op dit bedrijf of een andere controlefrequentie voor deze categorie bedrijven toe te passen.
Daarnaast geldt dat in de Veiligheids- en Gezondheidsregio Gelderland-Midden voor incidenten waarvoor een zogenaamde GRIP-fase wordt afgekondigd een multidisciplinaire evaluatie plaatsvindt volgens een bestuurlijk vastgestelde evaluatiesystematiek. Een dergelijke evaluatie zal ook ten aanzien van dit incident plaatsvinden. Daaruit zal moeten blijken welke leerpunten uit dit incident naar voren komen.
De aanbesteding voor nieuwe politieauto’s |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Ook schoonste diesels zitten fors boven de uitstootnorm»1 en het bericht «Agent rijdt straks in vervuilende diesel»2? Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het duurzaam inkopen van mobiliteit door overheden?3
Ja.
Klopt het dat in de (concept)aanbesteding van dienstvoertuigen van de Nationale Politie de eis is opgenomen dat de voertuigen een dieselmotor moeten hebben?4
Het betreffende bericht verwijst naar de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen. Deze aanbesteding bevindt zich in de voorbereidende fase. In deze voorbereidende fase is een conceptprogramma van eisen van de voorgenomen aanbesteding met de betreffende eis voorgelegd aan het bedrijfsleven middels een marktconsultatie. Deze eis zal echter worden geschrapt en zal dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Overigens gaat het hier om een aanbesteding van een deel van het wagenpark van de politie, namelijk de Basis Politievoertuigen. Dit betreft een categorie van voertuigen die intensief zullen worden gebruikt en waaraan hoge functionele eisen worden gesteld.
Kunt u aangeven hoeveel hoger de NOx-praktijkemissies van nieuwe dieselvoertuigen op dit moment zijn dan die van personenauto’s op benzine, hybriden, (semi)elektrische voertuigen, (semi)elektrische bestelwagens en bestelwagens op cng?
Sinds lange tijd weten we dat dieselvoertuigen (dieselpersonenauto’s, dieselbestelauto’s en diesel plug-in hybrides) op de weg meer stikstofoxiden uitstoten dan in het laboratorium. Dit is ook meermalen met uw Kamer gedeeld.
De NOx-uitstoot van nieuwe dieselauto’s ligt in de praktijk een factor 15 hoger dan die van nieuwe benzineauto’s5. Vanzelfsprekend stoten volledig elektrische voertuigen geen stikstofoxiden uit.
Hoe beoordeelt u de eis uit deze aanbesteding dat het voertuig een dieselvoertuig moet zijn, dit in relatie tot de recente bevindingen dat dieselvoertuigen de lucht veel meer vervuilen en in het licht van de (stedelijke) luchtkwaliteitsdoelen en ambities?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de eis van 140g CO2/km veel hoger is dan hetgeen bijvoorbeeld gebruikelijk is voor nieuwe personenauto’s in de zakelijke markt? Zo ja, hoeveel?
In 2014 zijn in Nederland circa 384.000 nieuwe personenauto’s geregistreerd, waarvan de gemiddelde CO2-uitstoot 107,3 g/km bedroeg. Volgens opgave van de Vereniging Nederlandse Autoleasemaatschappijen (VNA) bedroeg in 2014 de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw ingezette leasepersonenauto’s ongeveer 99 g/km. Kanttekening hierbij is dat het hierbij om naar verhouding veel dieselauto’s gaat. Dieselauto’s hebben ten opzichte van een vergelijkbare benzineauto een lagere CO2-uitstoot.
Uit de website waarnaar u in vraag 6 verwijst, blijkt inderdaad dat er een aantal grotere benzineauto’s beschikbaar is, waarvan de uitstoot niet meer bedraagt dan 116 gram CO2/km. Zoals blijkt uit het brandstofverbruiksboekje 20167 is er een zeer groot aantal benzineauto’s dat hieraan voldoet.
Klopt het dat zelfs in de categorie grote personenauto’s veel voertuigen onder de 116g CO2/km beschikbaar zijn zoals bijvoorbeeld valt te zien in de top 10 zuinige auto's?5
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in de aanbesteding naast deze CO2-eis geen aanvullende klimaateisen en wensen zijn opgenomen? Welke aanvullende eisen en gunningscriteria staan voor vergelijkbare voertuigen (personenauto's en bestelauto's) in de aanbestedingscriteria op de website van PIANOo en waarom worden deze niet ten minste gebruikt? Klopt het dat in andere aanbestedingen van overheden hogere duurzaamheidsambities worden gesteld dan op de website van PIANOo? Zo ja, waarom gebruikt u deze niet?
Zoals eerder aangegeven bevindt de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen zich nog in de voorbereidende fase en is er dus nog geen sprake van een definitief programma van eisen. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop eisen en/of gunningscriteria die betrekking hebben op duurzaamheid/milieuaspecten een plek kunnen krijgen in het definitief programma van eisen. Daarbij zal worden bezien in hoeverre de politie voor deze specifieke voertuigcategorie kan aansluiten bij de op de website van PIANOo te vinden «Milieucriteria voor het maatschappelijk verantwoord inkopen van Dienstauto’s (inclusief onderhoud)».
Overheden/aanbestedende diensten bepalen zelf het ambitieniveau van een aanbesteding. In de milieucriteriadocumenten die op de website van PIANOo te vinden zijn, zijn zowel minimumeisen als gunningscriteria opgenomen. De gunningscriteria geven aanbestedende diensten de ruimte om een eigen ambitieniveau, dat boven de minimumeisen ligt, te kiezen. Via het Plan van Aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen vraagt de rijksoverheid expliciet aandacht voor het toepassen van deze gunningscriteria bovenop minimumeisen.
Hoe kwalificeert u de duurzaamheidsambitie van de aanbesteding van de dienstvoertuigen van de politie in het licht van de klimaatagenda, het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen en de brandstofvisie en -uitvoeringsagenda?
Ik kan geen kwalificatie verbinden aan de duurzaamheidsambitie van de voorgenomen aanbesteding van de Basis Politievoertuigen, omdat het definitief programma van eisen nog niet gereed is, zoals ook is aangegeven in de antwoorden op de vragen 2,4 en 7.
Bent u bereid met de Nationale Politie in overleg te treden om de eisen en criteria in de aanbesteding minimaal in lijn te brengen met het plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen?
Ik heb reeds aandacht gevraagd voor het onderwerp duurzaamheid/ milieuaspecten bij de politie. De politie beraadt zich op dit moment op de wijze waarop dit een plek kan krijgen in het definitief programma van eisen.
Bent u ermee bekend dat in antwoord op marktvragen de politie geen functionele reden geeft waarom diesel wordt geëist, maar expliciet aangeeft dat voor diesel wordt gekozen omdat dit door de fiscale vrijstelling (BPM en MRB) de meest voordelige keuze is? Deelt u de mening dat dit een ongewenst effect is? Speelt dit effect ook bij de keuze voor andere voertuigen zoals taxi’s, Wmo-vervoer, bestelbusjes et cetera?
In een reactie op een vraag vanuit de markt heeft de politie gemeld dat de diesel werd vereist vanwege het hoge kilometrage per jaar en omdat door de vrijstelling voor de motorrijtuigenbelasting diesel vanuit bedrijfseconomisch oogpunt het meest gunstig was. Zoals eerder aangegeven wordt deze eis geschrapt en zal deze dus geen onderdeel uitmaken van het definitief programma van eisen.
Wanneer vanuit bedrijfseconomisch oogpunt naar de totale kosten van de aanschaf, het gebruik en het onderhoud van auto’s wordt gekeken zijn ook de fiscale heffingen zoals BPM en MRB van belang. Deze heffingen zijn normaliter voor dieselauto’s hoger dan voor benzineauto’s vanwege de brandstoftoeslag ter compensatie van de lagere accijns op diesel. Door de teruggaaf voor de BPM en de vrijstelling in de MRB zoals in geval van politieauto’s en bijvoorbeeld taxi’s, gehandicaptenvervoer en bijzondere categorieën bestelauto’s, wordt het vanuit bedrijfseconomisch oogpunt al bij een lager aantal gereden kilometers per jaar interessant om te kiezen voor een dieselauto in plaats van een benzineauto. Vanuit milieuoogpunt is rijden in een benzineauto echter te verkiezen boven rijden in een dieselauto.
Welke oplossingen zijn mogelijk om deze onbedoelde belemmeringen voor verduurzaming op te heffen of te compenseren?
Hiervoor bestaan verschillende mogelijkheden. Er kan een dialoog tussen aanbestedende diensten en bedrijfsleven worden georganiseerd om ambities te verkennen. In de aanbesteding kunnen gunningscriteria uit de milieucriteriadocumenten worden toegepast. Ook kan er worden aanbesteed op basis van levensduurkosten.
Het bericht dat de politie het vaakst te laat komt in Rijnwaarden |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw verklaring voor de stelling dat er zoveel verschil tussen het halen van de aanrijtijden is in verschillende gemeenten?1
De politie hanteert sinds 2013 reactietijden (i.p.v. aanrijdtijden). De aanrijdtijd is de tijd tussen de opdracht aan de medewerkers op straat om ter plaatse te gaan en het moment van ter plaatse komen. De reactietijd is de tijd tussen het opnemen van de oproep van de melder en het moment van ter plaatse komen. Reactietijden sluiten beter aan bij de beleving van de melder, maar hebben als consequentie dat de tijdsduur altijd langer is ten opzichte van de aanrijtijd.
Met de komst van de Nationale Politie is er voor spoedeisende meldingen een ambitieuze streefnorm geformuleerd. Voor 2013 was het streven om in 80% van de gevallen binnen 15 minuten ter plaatse te zijn. Dit streefcijfer liep op naar 85% voor 2014 en 90% voor 2015. Het percentage waarin de streefnorm wordt gehaald, is de afgelopen jaren daadwerkelijk verbeterd: landelijk is dit nu 85%. De gebieden waar dit percentage lager ligt zijn voornamelijk de landelijke, perifere gebieden.
Vindt u het wenselijk dat in sommige gemeenten maar in 58,3% van de gevallen de aanrijdtijd wordt gehaald? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
Nee. Indien de norm ook in deze gebieden in alle gevallen zou moeten worden gehaald, zouden hiervoor aanzienlijk meer middelen moeten worden ingezet. Gegeven de begrensde capaciteit aan politie zou deze extra inzet ten koste gaan van politie-inzet op andere terreinen. De politie zet in dergelijke situaties in op het gedurende de rit naar de locatie contact houden met de melder om deze bij te staan en op het benaderen van alle aanwezige politieagenten, dus ook eenmanssurveillance en/of motoragenten, agenten uit andere teams en recherchemedewerkers.
De politie blijft haar uiterste best doen om de – aan zichzelf opgelegde – streefnorm te behalen. Bij iedere melding waarbij de norm niet wordt gehaald wordt achteraf bekeken wat beter had gekund. Ik zal de korpschef vragen een nadere analyse van de specifieke gebieden, zoals Rijnwaarden, waar de prestaties substantieel lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Ik zal uw Kamer daarover te zijner tijd informeren.
Bent u het ermee eens dat met het verder bezuinigen op politievoertuigen de veiligheid in deze gebieden nog verder uitgekleed wordt? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Bent u het ermee eens dat met het verder verminderen van de capaciteit van de politie de veiligheid in deze gebieden verder verslechterd? Zo nee, waarom niet?
De veiligheid is landelijk, dus ook in de landelijke gebieden, toegenomen. Daarbij helpt dat in het huidige politiebestel eenvoudiger extra capaciteit opgeschaald kan worden waar de veiligheidssituatie daarom vraagt.
Bent u het ermee eens dat door het sluiten van nog meer politieposten de bereikbaarheid van de politie slechter wordt in deze gebieden? Zo nee, waarom niet?
Nee. De politie heeft dienstverlening tot één van de centrale thema’s benoemd en heeft haar dienstverleningsconcept vernieuwd. Kern van het dienstverleningsconcept is dat de toegankelijkheid van de politie gewaarborgd is door dienstverlening aan te bieden via meerdere kanalen. Het uitgangspunt bij de keuze voor de huisvestingslocaties is, ook in de perifere gebieden, dat de dienstverlening op orde blijft. Bij het overleg over de huisvestingslocaties met het lokaal bestuur is hier rekening mee gehouden.
Bent u bereid de bezuinigingen op de politievoertuigen te herzien, nu u de cijfers heeft over de slechte aanrijdtijden van de politie in veel gebieden? Zo nee, waarom niet?
Uitgangspunt bij de plannen ten aanzien van het wagenpark is dat op de voor deze taak benodigde voertuigen niet wordt bezuinigd.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden vóór het Algemeen overleg Politie, dat gepland staat op 13 april 2016?
Ja.
Het bericht “Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog?” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Wie is wie in de Amsterdamse Mocro-oorlog»?1
Ja.
Deelt u de mening dat uit de opsomming van misdrijven in het genoemde bericht en andere berichten het er meer dan de schijn van heeft dat er binnen de Amsterdamse onderwereld een groot aantal misdrijven gepleegd waarbij een groot deel van de verdachten of daders van Marokkaanse afkomst is? Zo nee, waarom niet?
Nu de vraagstelling gericht is op lopend onderzoek, kan ik hier geen verdere inhoudelijke uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat voor het oplossen van deze misdrijven, en wellicht het voorkomen van nieuwe misdrijven van deze aard, het van grootste belang is dat de recherche in een informatiepositie verkrijgt, waardoor die beter op de hoogte raakt van wat er in Marokkaanse criminele kringen aan de hand is? Zo nee, waarom niet?
Dat een goede informatiepositie van de recherche – ook binnen Marokkaanse criminele kringen – van belang is, onderschrijf ik. Op verschillende wijzen (al dan niet heimelijk) verkrijgt de recherche een beeld van de criminaliteit in het algemeen, dus ook van de criminaliteit binnen Marokkaanse criminele kringen.
In hoeverre krijgen kwalitatief goede agenten van allochtone afkomst de kans om door te stromen binnen de politie-eenheid Amsterdam? Hoeveel rechercheurs zijn er van allochtone afkomst (uitgedrukt in een percentage van het totaal)? Hoeveel Marokkaanse familierechercheurs zijn er?
Binnen de politie heeft iedereen gelijke kansen om door te stromen. Wel geldt er sinds de personele reorganisatie een landelijke vacaturestop, hetgeen de afgelopen jaren van invloed is geweest op de doorstroommogelijkheden van medewerkers. In zijn algemeenheid geldt dat, zodra fase 1 van de personele reorganisatie is afgerond, weer medewerkers geworven kunnen worden en kunnen doorstromen naar andere functies binnen de politieorganisatie.
Het is niet mogelijk aan te geven hoeveel rechercheurs van allochtone afkomst zijn of hoeveel familierechercheurs van Marokkaanse afkomst zijn, omdat de politie haar medewerkers niet op etniciteit registreert. De verwerking van gegevens inzake etniciteit is in beginsel niet toegestaan, mede gelet op het recht op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 8 EVRM, art. 10 Grondwet). De politie heeft wel enig inzicht op de instroom van medewerkers met een allochtone achtergrond, omdat kandidaten bij de werving en selectie op het sollicitatieformulier op basis van vrijwilligheid kunnen aangeven of zijzelf en de ouder(s) geboren zijn in het buitenland. Ik zal hier nader op ingaan bij de eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie.
Hoeveel politieambtenaren van Marokkaanse afkomst zijn betrokken bij de opsporing van de genoemde misdrijven?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat die informatiepositie substantieel verbeterd kan worden als er meer politieambtenaren van Marokkaanse afkomst in onderzoeken naar genoemde misdrijven worden ingezet? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
De betrokkenheid van politieambtenaren met een niet-Nederlandse achtergrond heeft zeker meerwaarde in onderzoeken. De politie realiseert zich als geen ander dat een divers samengestelde politieorganisatie een voorwaarde is om het werk nu en in de toekomst goed te kunnen blijven doen. Dat geldt voor alle politietaken.
Met het programma «Kracht van het verschil» investeert de politie de komende jaren actief in de diversiteit van de organisatie. Er worden maatregelen genomen om de diversiteit te vergroten zoals het gericht werven bij (doel)groepen die ondervertegenwoordigd zijn in de organisatie. Ook worden maatregelen genomen gericht op het behoud van medewerkers zoals de ontwikkeling van een cultuur waarbij verschillen erkend en gewaardeerd worden. Te denken valt ook aan bijeenkomsten waar medewerkers met elkaar aan een veiliger werkklimaat werken en de alertheid van leidinggevenden en vertrouwenspersonen op ongewenst gedrag.
In voornoemde eerstvolgende voortgangsrapportage over de vorming van de Nationale Politie zal ik conform de motie van de leden Recourt en Berndsen van 10 september 20152 ingaan op de versterking van diversiteit en het diversiteitsbewustzijn in de politieorganisatie.
Is het waar dat in het personeelsbeleid ten aanzien van de doorstroming van agenten naar hogere posities de anciënniteit van hun aanstelling voor de benodigde competenties gaat? Zo ja, waarom is dat? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Bij de selectie van medewerkers naar hogere posities binnen de politieorganisatie worden werkervaring, (management)vaardigheden en (diversiteits)competenties alle meegewogen. Het is niet zo dat de anciënniteit daarin de bepalende factor is. Wel speelt werkervaring een rol bij de beoordeling of iemand geschikt is voor de betreffende functie.
De politie die het onderspit delft tegen zware criminaliteit |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichten: «Politie delft onderspit»1, «Water staat ons aan de lippen»2, «Een beetje hennepteler is tegenwoordig bewapend»3 en «West-Brabant land van hennep en intimidatie»4?
Ja.
Ziet u, nu de voorzitter van de Taskforce georganiseerde criminaliteit Brabant (tevens burgemeester van Tilburg), de politiebond ACP, de recherchechef van de regionale eenheid Zeeland-West-Brabant en de hoofdofficier van justitie in diezelfde regio aangeven dat er door drugsmoorden en aanslagen tussen criminelen er een overclaim ligt op de politie, eindelijk in dat de bezuinigingen te ver gaan en het water de politie letterlijk aan de lippen staat? Zo nee, wat is daar dan voor nodig?
Het afbreken van de criminele industrie is geen makkelijke opgave. Het vereist onze volle aandacht. In Zuid Nederland zijn daarom de afgelopen jaren veel extra maatregelen getroffen, zoals een sterke intensivering van de aanpak door een brede coalitie van overheidspartijen via de Taskforce Brabant Zeeland, een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland en het vrijspelen van gelabelde capaciteit bij het Openbaar Ministerie (OM) en politie (Intensivering Zuid Nederland). Om nog een extra impuls te geven aan de strafrechtelijke aanpak van ondermijnende criminaliteit heb ik hier in de Begroting 2016 structureel € 3 miljoen voor vrijgemaakt in het bijzonder voor Zuid Nederland en het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen. Daarnaast wordt momenteel druk gewerkt aan de voorstellen uit de Contourennota Versterking Opsporing5. Onderdeel van deze versterking is ook het vullen van nog bestaande vacatures bij de recherche.
Over de actuele stand van zaken en over de benodigde aanpak in de komende jaren in Zuid Nederland ben ik momenteel druk in gesprek met alle betrokkenen.
Gaat u gehoor geven aan de dringende oproep te zorgen voor meer capaciteit, zowel bij de politie (recherche) als bij het OM (officieren van justitie), zeker nu blijkt dat de extra 125 agenten die eind 2014 werden ingevlogen om het zuiden te helpen onvoldoende zijn en deze misdaadgolf ook de rest van het land dreigt te overspoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien u niet bereid bent om fors meer capaciteit te regelen, wat gaat u dan wel doen om de zware criminaliteit een halt toe te roepen en uw prioriteit eer aan te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening van de ACP dat de CBS-cijfers, die een daling van de criminaliteit laten zien, geen reëel beeld vormen omdat veel criminaliteit niet geregistreerd wordt? Zo nee, waarom niet?
De dalende trend die de geregistreerde criminaliteit vertoont, is onmiskenbaar. Maar de totale omvang van criminaliteit behelst inderdaad meer dan wat de politie registreert of wat blijkt uit slachtofferenquêtes. Criminaliteit die wordt aangepakt door de Bijzondere Opsporingsdiensten, inspecties of bestuurlijke autoriteiten komt bijvoorbeeld deels niet in deze cijfers terug, zoals thema’s als fraude en milieucriminaliteit. De CBS-cijfers verschaffen slechts in beperkte mate informatie over zogenaamde «slachtofferloze» delicten, zoals handel in verdovende middelen en illegaal wapenbezit: delicten waarvan meestal geen aangifte wordt gedaan. Bovendien wordt in toenemende mate ingezet op een integrale aanpak waarbij veel overheidsdiensten samen optreden. Activiteiten van politie en OM leiden in dit verband niet per definitie tot strafrechtelijke opsporing en vervolging, maar ook en juist tot het in positie brengen van bestuursrechtelijke autoriteiten of inspecties. Deze activiteiten komen dan niet tot uitdrukking in de cijfers van geregistreerde criminaliteit.
Deelt u de mening dat het, gezien die landelijke «daling», extra opvallend is dat blijkbaar op alle fronten van zware criminaliteit in het zuiden juist een stijging te zien is? Zo nee, waarom niet?
Geografisch is de criminaliteit in Nederland niet evenredig verdeeld. Er zijn gebieden en locaties waar criminaliteit zich bovengemiddeld voordoet. Ondermijnende criminaliteit concentreert zich bij specifieke dadergroepen of op specifieke plaatsen, die in het zuiden van Nederland meer dan gemiddeld voorkomen. Dat is ook de reden waarom hier extra op wordt ingezet door alle organisaties.
Wat is de reden van deze stijging?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat criminelen veel gewelddadiger worden? Zo nee, waarom niet?
Dat kan in algemene zin niet zo worden gesteld. Het gebruik van geweld in Nederland laat een genuanceerd en deels tegenstrijdig beeld zien. De Veiligheidsmonitor van het CBS en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatie Centrum (WODC) toont een daling van alle vormen en typen van geweld. Ook het door de politie geregistreerde niveau van geweldscriminaliteit laat een daling zien. Zo is bijvoorbeeld het aantal moorden in 2015 ten opzichte van 2010 met meer dan een kwart afgenomen. Tegelijkertijd neemt het gebruik van zware automatische wapens toe bij liquidaties, daar is dus wel sprake van meer extreem geweld. Dat is zeer ernstig en onaanvaardbaar. Dergelijk gebruik van grof geweld krijgt bij de aanpak vanzelfsprekend de hoogste prioriteit.
Klopt het dat er bij veel vormen van nieuwe criminaliteit (cybercrime etc.) nog geen beeld is van de omvang daarvan en dat het dus heel goed mogelijk is dat de daling van de geregistreerde criminaliteit mede veroorzaakt wordt door de verplaatsing van klassieke misdrijven naar nieuwe misdrijven?
De geregistreerde klassieke «offline» vermogenscriminaliteit is afgenomen. Door de nog maar recente opkomst van nieuwe vormen van «online» criminaliteit, is er nog weinig betrouwbare statistische informatie beschikbaar over aard en omvang van dit fenomeen.
Het WODC is daarom gevraagd een onderzoek te starten om meer helderheid te verkrijgen over (de duiding van) deze ontwikkeling. Op dit moment bestaat er nog geen eenduidig beeld over de mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld.
Bent u bereid om een realistisch beeld geven van de criminaliteit, dus niet alleen kale cijfers met daaraan een mooi-weer-conclusie, maar (om in termen van het kabinet te blijven) het eerlijke verhaal? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zo laat ik jaarlijks door het WODC, het CBS en de Raad voor de Rechtspraak de publicatie Criminaliteit en Rechtshandhaving vervaardigen. Daarnaast verschijnt jaarlijks de hierboven genoemde Veiligheidsmonitor, die cijfers bevat over slachtofferschap van criminaliteit. Op deze wijze wordt een realistisch beeld gepresenteerd over de trends, omvang en ernst van criminaliteit. In aanvulling hierop noem ik het in antwoord 9 genoemde WODC onderzoek naar een mogelijke verschuiving van criminaliteit naar de digitale wereld. Met de uitkomsten van dit onderzoek hoop ik een nog completer beeld van de criminaliteitsontwikkelingen te kunnen geven.
Het bericht dat de gemeentelijke BOA de rol van de agent overneemt |
|
Nine Kooiman |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Vindt u het wenselijk dat de Bijzondere opsporingsambtenaar (hierna: BOA) steeds meer taken van de agent overneemt, zoals blijkt het bericht: «Dag agent, de gemeentelijke boa neemt het roer over»?1
Gemeentelijke Buitengewoon Opsporingsambtenaren (hierna: boa’s) nemen geen taken over van de politie. Op basis van de eigen taken en bevoegdheden hebben beide partijen een belangrijke rol in het toezicht en handhaving in de openbare ruimte. De bevoegdheden van de boa’s staan omschreven in de Beleidsregels Buitengewoon opsporingsambtenaar (hierna: Beleidsregels).2 Daarover bestaat geen onduidelijkheid. Dit betekent dat de politie primair aan zet is bij de handhaving van de openbare orde en de veiligheid en dat boa’s kunnen ingrijpen wanneer de leefbaarheid wordt aangetast (zie verder Kamerbrief van 1 april 20143 voor de gezamenlijke rol van politie en boa’s in de openbare ruimte). Door duidelijke afspraken te maken op lokaal niveau over taken en werkzaamheden kunnen beide partners elkaar versterken.
Ziet u ook problemen, zoals geschetst in het aangehaalde rapport, dat politie en gemeentelijke handhavers niet altijd goed samenwerken? Zo ja, wat gaat u daarop ondernemen?
Het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte krijgt steeds verder vorm. Zoals februari jl. gemeld per Kamerbrief4 bevestigt het rapport het beeld dat de verdere professionalisering van gemeentelijke boa’s in de drie onderzochte gemeenten heeft bijgedragen aan de verbetering van het stelsel van toezicht en handhaving in de openbare ruimte. Voor effectieve handhaving is het belangrijk dat het samenspel tussen gemeenten en politie bijdraagt aan een betere uitvoering en resultaat van de dagelijkse handhavingsactiviteiten. Voor de doorontwikkeling van het stelsel acht ik het van belang te blijven inzetten op de verbetering van de professionaliteit van de boa en te blijven voorzien in heldere randvoorwaarden met ruimte voor prioritering en invulling van de toezichts- en handhavingstaak op lokaal niveau. Ik blijf met de betrokken partners zoals de VNG, Politie en het Openbaar Ministerie (hierna: OM) in overleg om de samenwerking te verbeteren.
Wat gaat u doen om de onduidelijkheid weg te nemen over wat BOA’s wel en niet mogen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat handhaving in gemeenten die geen geld hebben voor BOA’s onder druk komt te staan, zoals in Hengelo?
Lokale veiligheids- en leefbaarheidsvraagstukken bepalen op welke wijze de lokale driehoek invulling geeft aan het handhavingsarrangement. Als gemeenten de leefbaarheid verder willen verbeteren door inzet van gemeentelijk boa’s in de openbare ruimte is dit een afweging van het lokale bestuur. Dit is lokaal maatwerk en ik ga niet over keuzes gemaakt in de lokale driehoek.
Wat vindt u van de verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar BOA’s? Deelt u de mening dat alleen de politie en defensie enkel het geweldsmonopolie zouden mogen gebruiken?
Er is geen sprake van een verschuiving van het geweldsmonopolie van politie naar gemeentelijke boa’s. Binnen de huidige beleidsregels is het mogelijk boa’s, afhankelijk van hun takenpakket, met geweldsmiddelen uit te rusten. Daartoe vraagt de werkgever van de boa een geweldsmiddel aan dat volgens de werkgever het meeste past bij de uitoefening van de aan de boa toebedeelde handhavingstaken. Indien de noodzaak voor het dragen van geweldsmiddelen door zijn werkgever is aangetoond en tevens is aangetoond dat de boa voldoende bekwaam is in de omgang met het toe te kennen geweldsmiddel, kan het verzoek van de werkgever daartoe, na verkregen advies van de politie en het OM als (direct) toezichthouders, worden gehonoreerd.
Is er volgens u een verband tussen het hoge percentage gemeentes (40%) die aangeven te maken te hebben met mishandeling van BOA’s en hun steeds uitgebreidere takenpakket? Zo nee, hoe is dit hoge percentage volgens u wel te verklaren?
In de Veilige Publieke Taak monitor en de Monitor Openbaar Bestuur wordt niet specifiek op mishandeling van boa’s geregistreerd. Ik kan dus geen uitspraken doen over cijfers of eventuele verbanden beoordelen. Geweld en agressie tegen boa’s en andere gezagsdragers en hulpverleners wordt niet getolereerd en daarom moeten boa’s in de praktijk effectief kunnen optreden als zij worden geconfronteerd met agressie en geweld tijdens de uitoefening van hun publieke taak. De gemeentelijke boa’s kunnen een aantal strafrechtartikelen toepassen die gericht zijn tegen agressie en geweld waarvoor zij proces-verbaal van bevindingen kunnen opmaken. Daarnaast zijn boa’s bevoegd om deze personen aan te houden en ze daarna over te dragen aan de politie. De politie draagt zorg voor het verdere onderzoek en het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de verdere vervolging.
Het toekennen van (zwaardere) geweldsmiddelen kan alleen als de noodzaak is aangetoond en de bekwaamheid in de omgang met het betreffende wapen is aangetoond. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 5. Gelet op het feit dat de boa kan ingrijpen wanneer de leefbaarheid in het geding is en de politie er is voor handhaving en toezicht, kan ik de opmerking van de ANPV dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is volgen.
Wat gaat u ondernemen om geweld tegen BOA’s tegen te gaan? Bent u het met de politievakbond ANPV eens dat zwaarder bewapenen niet de oplossing is?
Zie antwoord vraag 6.
Vindt u dat handhaving nog steeds voornamelijk een taak is van de politie en niet van BOA’s en de vele opkomende burgerwachten?2
Ik verwijs u naar mijn antwoord bij vragen 1 en 3 over de taakverdeling tussen de politie en boa’s.
De inventarisatie in het onderzoek «de burger op wacht» en de inventarisatie van 2012 kennen een verschillende onderzoeksmethode. De in het artikel genoemde toename van deze burgerinitiatieven en een direct verband tussen de politiecapaciteit acht ik daarom niet aannemelijk. Een flinke groei herken ik wel in de digitale variant; groepen van buurtbewoners op WhatsApp, waarbij bewoners soms ook de straat op gaan.
Het kabinet is voorstander van het vergroten van betrokkenheid van buurtbewoners bij het veiligheidsbeleid in wijken. De in het door u aangehaalde artikel genoemde burgerwachten is één van de diverse vormen van participatie in het veiligheidsdomein. Het is positief dat steeds meer mensen een bijdrage willen leveren aan het vergroten van de veiligheid in hun omgeving. Bewoners zijn in veel buurten bereid om te ondersteunen bij kerntaken van de politie, zowel in de sfeer van toezicht (buurtwachten, groepen op WhatsApp), opsporing (bijvoorbeeld Burgernet), als noodhulp (bijvoorbeeld bij burgeringrijpen). Burgergroepen kunnen een goede aanvulling op het lokale politiewerk vormen. Voor de politie heeft deze betrokkenheid in meerdere opzichten betekenis; voor haar informatievoorziening, maar ook voor de legitimiteit van haar optreden. Een duidelijke grens ligt waar het situaties betreft waarvan de politie inschat dat directe betrokkenheid van burgers bij overlast of criminaliteit de veiligheid van burgers in gevaar zal brengen.
Vind u het niet wenselijker om het geld dat gemeenten nu uitgeven aan het creëren van een nieuwe gemeentepolitie, te stoppen in de Nationale Politie en deze BOA’s ook onder te brengen bij de Nationale Politie? Zo nee, waarom niet?
Ik ben van mening dat het huidige boa-stelsel in de basis goed functioneert. Alle betrokken partijen kunnen er goed mee uit de voeten. De herziening van het boa-stelsel heeft daaraan bijgedragen. Het is nu zaak om het huidige stelsel te versterken. De inzet van gemeentelijke boa’s is een afweging van het lokale bestuur.
Is er volgens u een verband tussen de afname van de capaciteit bij de politie en het feit dat er vijf keer meer burgerwachten zijn dan in 2012? Zo nee, hoe verklaart u de opkomst van de burgerwacht wel en de roep van vele burgemeesters om meer politiecapaciteit? Waar ligt volgens u de grens tussen burgerlijke oplettendheid en het werk van de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat er bij het ontstaan van burgerwachten ook een taak voor gemeenten is weggelegd om dit te kunnen begeleiden, om onwenselijke gevolgen, als het volgen van onschuldige mensen of het ontstaan van knokploegen, te kunnen voorkomen, zoals geschetst in het artikel? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Activiteiten die dergelijke burgerinitiatieven soms uitvoeren – zoals mensen op straat aanspreken op hun gedrag – brengen ook risico’s met zich mee. Ondersteuning en begeleiding vanuit gemeenten en politie blijft noodzakelijk.
Voor gemeenten kan gedacht worden aan faciliteiten (hesjes, portofoons), het bieden van trainingen – in samenwerking met de politie- op het gebied van veiligheid, agressiehantering, bejegening en spelregels voor WhatsApp groepen. Voor de politie kan bijvoorbeeld worden gedacht aan afspraken over informatiedeling, ondersteuning en bewaking van wettelijke kaders. Er dient voor gewaakt te worden dat bij burgerinitiatieven geen eigen richting ontstaat. Daarover moeten in de samenwerking goede afspraken worden gemaakt. Buurtpreventieteams nemen ter voorkoming hiervan veelal zelf ook al de nodige maatregelen bij de uitvoering van hun activiteiten.
Via het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid worden gemeenten en veiligheidspartners voorzien van informatie over de inzet van burgers en andere vormen van burgerparticipatie in het veiligheidsdomein.
Deelt u de mening dat burgerwachten ook veel extra capaciteit vraagt van de politie?3 Zo ja, deelt u de mening dat de politie al een capaciteitsgebrek heeft en dit weer een extra taak is op het bordje van de politie? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid deze vragen afzonderlijk beantwoorden, vóór het Algemeen overleg politie, voorzien op 13 april a.s?
Vanuit de integrale aanpak van veiligheid, waarbij iedere partij zijn bijdrage levert, juich ik initiatieven van burgers toe. Binnen de basisteams van de politie zijn – en worden afhankelijk van het arrangement – medewerkers aangewezen voor de politiële uitvoering van de afspraken in samenspraak met de gemeentelijke handhavers. De samenwerking is erop gericht dat activiteiten van burgers aanvullend zijn op de activiteiten van de politie, bijvoorbeeld in de vorm van extra informatie. De samenwerking maakt onderdeel uit van het gebiedsgebonden politiewerk – een grote verworvenheid van de Nederlandse politie – en vormt daarmee geen extra taak voor de politie.
Ja, ik ben bereid om de vragen voor het Algemeen Overleg politie van 13 april a.s. te beantwoorden. In enkele gevallen zijn vragen en antwoorden samengevoegd, om een overzichtelijke beantwoording te bewerkstelligen.
Het bericht ‘Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Ziekteverzuim onder politieagenten explodeert»?1
Ja.
Is het waar dat het ziekteverzuim bij de Nationale politie in 2015 7% bedroeg, terwijl het in 2014 6,1% was en in 2013 5,7%?
Het ziekteverzuim bedroeg in 2015 6,8%. In 2013 en 2014 was dit inderdaad 5,7% en 6,1%. Voor een nadere toelichting op de ontwikkeling van het ziekteverzuim binnen de politie, verwijs ik u naar mijn brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer zend.
Kunt u deze cijfers uitsplitsen naar «blauwe» en ondersteunende functies?
Het gemiddelde ziekteverzuim binnen de operationele sterkte of «blauwe» functies was ultimo 2015 7,3%. Voor de niet-operationele sterkte was dit 5,4%.
Wat is de stand van zaken met het op orde brengen van de ziekteverzuimdossiers bij de Nationale politie?
In de CAO 2015–2017 is afgesproken dat de politie zich inspant om te voldoen aan de Wet verbetering Poortwachter door concreet elk half jaar 10%-punt meer verzuimdossiers op orde te brengen («poortwachterproof»). Eind 2017 moet 80% van de verzuimdossiers voldoen aan de wet verbetering poortwachter. Voor een deel van de oudere verzuimdossiers blijkt dat het niet meer haalbaar zal zijn te voldoen aan alle eisen van de wet verbetering poortwachter. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer is afgeweken van wettelijke termijnen zonder dat daarvoor afdoende onderbouwing is gegeven. Voor die dossiers is het niet meer mogelijk om – alsnog of met terugwerkende kracht – aan de eisen van de Wet verbetering Poortwachter te voldoen.
Ten aanzien van het langdurig ziekteverzuim heeft de in 2014 ingestelde Taskforce langdurig ziekteverzuim tot op heden meer dan 1.800 langdurig verzuimdossiers succesvol kunnen sluiten. Hiermee heeft de politie voldaan aan de toezegging van mijn ambtsvoorganger dat per 1 januari 2017 1.000 politiemedewerkers met langdurig ziekteverzuim teruggebracht zijn in het arbeidsproces binnen dan wel buiten de politieorganisatie.
In hoeveel procent van de gevallen is bekend waarom iemand thuis zit of wat hem/haar mankeert?
In alle gevallen wordt bij de verzuimmelding een van de volgende categorieën geregistreerd: ziek, ziek ten gevolge van zwangerschap, ziek ten gevolge van bevalling, arbeidsongeschikt ten gevolge van orgaandonatie of arbeidsongeschikt ten gevolge van arbeidsongeval. In verband met de privacywetgeving worden medische gegevens uitsluitend bevraagd en gedocumenteerd in het medisch dossier door degene die daartoe bevoegd zijn, zijnde de bedrijfsarts en de psycholoog. Het medisch dossier van de medewerker is niet toegankelijk voor leidinggevenden.
Bent u bereid in te gaan op het verzoek van de Centrale Ondernemingsraad om een gedegen onderzoek te laten doen naar de oorzaken van het ziekteverzuim?
In de brief die ik gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer stuur, licht ik nader toe welke maatregelen de politie al neemt om de oorzaken van het ziekteverzuim te kunnen duiden en aanpakken. Nog een onderzoek vind ik derhalve niet noodzakelijk.