De werkelijke vraag vanuit de politie en het openbaar ministerie (OM) naar sporenonderzoek en het budget van het Nationaal Forensisch Instituut (NFI) |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat er een offerte is uitgebracht op verzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) voor een onderzoek om de gewenste forensische productiecapaciteit in kaart te brengen?1 Wat is de status hiervan?
Ja. Het onderzoek is medio augustus jl. gestart.
Wie zitten er nu in de begeleidingscommissie? Welke deskundigen en belanghebbenden zijn daarin vertegenwoordigd? Bent u bereid er voor te zorgen dat bij de te vormen begeleidingscommissie ook vertegenwoordigers van de politie, het OM, het NFI en de rechtspraak zullen aanschuiven om een zo breed mogelijke commissie te vormen? Zo nee, waarom niet?
De begeleidingscommissie wordt gevormd door een externe voorzitter (een hoogleraar), een externe deskundige afkomstig uit de forensisch wetenschappelijke wereld, een medewerker van één van de beleidsverantwoordelijke directies van mijn ministerie, de projectleider Prognose Model Justitiële ketens (PMJ) en de projectbegeleider van de afdeling Externe Wetenschappelijke Betrekkingen van het WODC. Bij de samenstelling van begeleidingscommissies zijn het wetenschappelijke gehalte en de onafhankelijkheid van de commissieleden van doorslaggevend belang.
De belanghebbenden – i.c. politie, OM, Rechtspraak en NFI – kunnen hun input leveren via de expertsessies die door de onderzoekers worden georganiseerd.
Klopt het dat met de in de offerte geformuleerde onderzoeksvragen slechts onderzocht zal worden wat de mogelijke factoren zijn bij het bepalen van de jaarlijkse hoeveelheid forensische producten zodat het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) mogelijk aangepast kan worden? Zo nee, kunt u helder uiteenzetten wat precies onderzocht wordt en wat met die uitkomsten mogelijk gedaan gaat worden?
Het WODC-onderzoek zal in twee fasen worden uitgevoerd. In de eerste fase wordt in kaart gebracht welke factoren de (werkelijke) behoefte aan forensisch onderzoek bepalen. De resultaten van dit onderzoek zullen vervolgens worden gebruikt om de werkelijke behoefte te kwantificeren en te prognosticeren in het kader van de vaststelling PMJ. De resultaten hiervan worden ingebracht bij de besprekingen van de begroting van Veiligheid en Justitie.
Wordt met het voorgestelde onderzoek nu onderzocht welke koppeling beter zou passen zodat er juist meer ruimte kan komen voor sporenonderzoek, gelet op het feit dat het rapport van de expertgroep Forensisch onderzoek en innovatie, betreffende de eerste driejaarlijkse signalering van het opsporingsonderzoek en het forensisch technisch onderzoek2, stelde dat het lineaire verband tussen delicten en NFI-producten, op basis waarvan nu schattingen worden gemaakt voor het PMJ, onhoudbaar was? Zo nee, waarom niet?
Ja. Naar aanleiding van de bevindingen uit de aangehaalde driejaarlijkse signalering is besloten onderzoek te doen naar de factoren die van invloed zijn op de vraag naar forensische producten, teneinde de vraag naar forensisch onderzoek nauwkeuriger te kunnen ramen.
Gaat het onderzoek, zoals in bovengenoemde offerte beschreven, uitwijzen wat de werkelijke vraag is vanuit de politie en het sporenonderzoek en een antwoord geven op de vraag welk budget voor het NFI daar eigenlijk bij zou horen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier de aangenomen motie-Van Nispen c.s. over in kaart brengen van de vraag naar sporenonderzoek dan wel uitgevoerd gaat worden?3
Zie het antwoord op vraag 3.
Amber Alert en de inzet bij jong volwassenen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van 8 oktober 2017 van RTL gezien over het nationale alerteringssyteem AMBER Alert?
Ja.
Is er een mogelijkheid om het AMBER Alert systeem, onder scherpe door de politie vast te stellen criteria, ook te gaan inzetten bij levensgevaarlijke vermissingen bij jongvolwassenen? Bent u hier voorstander van? Zo ja, onder welke voorwaarden zou dit kunnen? Bent u bereid om hier stappen op te ondernemen en in overleg te treden om het AMBER alert systeem ruimer in te kunnen zetten?
De politie beschikt over verschillende middelen om burgers te informeren en/of te betrekken bij urgente vermissingen. Sinds 11 november 2008 is Amber Alert, het landelijk waarschuwingsbericht, een van de middelen die kunnen worden ingezet bij urgente vermissingen van kinderen. Bij de vermissing of ontvoering van een kind kan een landelijk waarschuwingsbericht worden uitgevaardigd door het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP), op verzoek van een regionaal eenheid en onder het gezag van de burgemeester, indien in beginsel aan de volgende omstandigheden criteria is voldaan:
Voorts is van belang dat de politie in 2017 de aanbesteding start van een «Voorziening alert kindvermissing». De vraag voor een ruimere inzet van het huidige systeem voor vermissingen van jongvolwassenen zou daarin betrokken kunnen worden. Evenwel, een dergelijke interventie heeft gevolgen op juridisch, financieel, opsporings-tactisch en maatschappelijk terrein, alsook voor de effectiviteit van het in te zetten alerteringsmiddel zelf. Ik zal de politie vragen om uw vraag en de gevolgen van uw verzoek nader te onderzoeken in combinatie met de aanbesteding.
Daarnaast beschikt de politie over een aantal andere middelen om bij een (kind)vermissing in te zetten, zoals Burgernet maar ook social media en politie.nl. De interactie tussen zowel de overheid en haar burgers als burgers onderling krijgen op steeds meer en andere manieren vorm. Nieuwe initiatieven komen op en de techniek van vandaag is morgen alweer achterhaald. Daarbij zijn de huidige systemen in de afgelopen jaren nader ontwikkeld en uitgebreid, waardoor er enige overlap tussen de systemen is gaan ontstaan.
Op dit moment is op verzoek van het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie, waarin de Minister van Veiligheid en Justitie, regioburgemeesters en de voorzitter van het college van procureurs-generaal zitting hebben, een verkenning gaande over de toekomst van alerteringen in het Veiligheidsdomein. Om de komende jaren zo goed mogelijk te blijven aansluiten bij de technologische ontwikkeling en de vraag uit de samenleving is het inzetten op één middel zoals Amber Alert niet opportuun. Ook in het licht van de aanbesteding «voorziening kind vermissing» lijkt mij op dit moment een uitbreiding van het huidige systeem niet raadzaam. Het bereiken van zoveel mogelijk mensen, via diverse kanalen ongeacht het middel, heeft een ieders voorkeur.
Het bericht “Vloggen in de bajes” |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met bericht «Vloggen in de bajes»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat gevangenispersoneel stiekem wordt gefilmd en de beelden hiervan op sociale media worden gezet?
Ja.
Hoe kan het dat een gedetineerde onbelemmerd en ongecontroleerd toegang heeft tot sociale media als Instagram en Facebook? Hoe kan worden voorkomen dat gevangenispersoneel hiervan de dupe wordt?
Mobiele telefoons zijn voor gedetineerden niet toegestaan in een penitentiaire inrichting. Om die reden worden gedetineerden, bezoekers en medewerkers bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd. De buitenring wordt bewaakt met fysieke maatregelen en cameratoezicht. Daarnaast vinden celinspecties en andere controles («mobifinder» etc.) plaats.
Zoals u in mijn beleidsreactie op het Inspectierapport «Binnen de muren niet toegestaan2» heeft kunnen lezen, onderzoek ik samen met DJI de mogelijkheden om het beleid en de huidige aanpak tegen het binnenbrengen van contrabande te verbeteren.
Deelt u de mening dat het binnensmokkelen van contrabande, zoals telefoons, in een gevangenis een groot gevaar voor het personeel oplevert, maar ook voor maatschappelijke onrust en ongenoegen bij slachtoffers zorgt? Hoe kan het binnensmokkelen van contrabande in een gevangenis worden tegengegaan? Welke maatregelen worden er getroffen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat andere, intensievere maatregelen geboden zijn, nu in korte tijd meerdere keren melding wordt gemaakt van het binnensmokkelen van verboden goederen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe kan effectief en daadkrachtig tegen de in het artikel genoemde corrupte handelingen worden opgetreden, namelijk dat corrupt personeel zelf verboden mobiele telefoons meeneemt? Zijn er voorbeelden te noemen van maatregelen die zijn getroffen in andere gevangenissen die als best practice kunnen worden ingezet?
Personeelsleden worden bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting gecontroleerd op de aanwezigheid van contrabande met metaaldetectiepoortjes. Personeelsleden moeten bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting door de detectiepoort en de bagage moet door de bagagedoorlichtingsapparatuur (x-ray). Daarbij kunnen speurhonden worden ingezet. Als personeelsleden de regels overtreden volgen disciplinaire maatregelen. Daarnaast wordt de integriteit van het personeel versterkt door aandacht te geven aan de gedrags- en meldcode en het bespreekbaar maken van morele dilemma’s tijdens werkoverleggen. In elke inrichting zijn vertrouwenspersonen aangesteld. Ook de verbetermaatregelen op dit terrein komen aan bod in de beleidsreactie op het rapport «binnen de muren niet toegestaan».
Wordt er nader onderzoek verricht naar het binnensmokkelen van deze telefoons zodat het corrupte personeel kan worden aangepakt en bestraft? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bij het aanstellen van personeel aandacht besteed aan het voorkomen van corrupte handelingen door personeel die ten koste gaan van de veiligheid van hun collega’s?
Als een telefoon of andere contrabande wordt gevonden in een penitentiaire inrichting, wordt geprobeerd te achterhalen op welke wijze deze de inrichting is binnengekomen. Als blijkt dat hier personeelsleden bij betrokken zijn, volgen disciplinaire maatregelen. Ook de aangetroffen contrabande in bovengenoemd nieuwsbericht is onderzocht. Er is geen enkele aanwijzing dat hierbij personeel betrokken is geweest.
Nieuwe medewerkers van een inrichting of voorziening van DJI moeten een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) overleggen. Bij de beoordeling van een aanvraag om afgifte van een VOG wordt het justitiële verleden van de potentiële werknemer tot 30 jaar terug onderzocht. De mogelijkheid tot periodieke screening wordt momenteel onderzocht.
Hoeveel personeel wordt via de in het artikel besproken particuliere beveiligingsbedrijven aangesteld? Hoe verloopt de screening van dit personeel? Wat vindt u van deze ontwikkeling? Draagt deze bij aan een veilig werkklimaat voor gevangenispersoneel en het voorkomen van incidenten?
Eind augustus 2017 werden binnen de penitentiaire inrichtingen 267 particuliere beveiligers ingehuurd van een extern beveiligingsbedrijf (G4S). Een beveiligingsbedrijf moet voldoen aan de eisen uit de wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr). Particuliere beveiligers worden gescreend en moeten onder andere een verklaring omtrent gedrag tonen. Particuliere beveiligers wordt alleen ingezet voor directe contacten met gedetineerden als men beschikt over een MBO-2 Opleiding Beveiliging, een verkorte Bewaarders Justitie Onderdelen (BEJO) opleiding en een BHV-opleiding.
De inhuur van particuliere beveiligers wordt niet gezien als vaste oplossing om personeelstekorten op te vangen. De benodigde personele inzet bij DJI varieert gedurende het jaar. Ten behoeve van de gewenste flexibiliteit zal altijd een bepaalde mate van inhuur nodig blijven om de veiligheid en orde in de inrichting te waarborgen. Van belang is een goede balans tussen eigen medewerkers en externe inhuur. Via een landelijke wervingscampagne wordt eraan gewerkt om de inhuur terug te dringen en op een betere balans uit te komen.
De storingen in de tapinstallatie van de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» over de storingen in de tapinstallatie van de politie? Is het waar dat veel vaker dan tot nu toe bekend was storingen plaatsvinden in de software voor het tappen van verdachten?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending van Argos «Tap gemist» op 9 september 2017. Mijn voorganger heeft op 17 december 2013 per brief2 aan uw Kamer gemeld dat er in 2012 en 2013 respectievelijk 10 en 6 storingen met dataverlies plaatsvonden. Eind januari 2016 is uit een analyse van de politie gebleken dat bij herbeoordeling van de destijds gebruikte gegevens geen zekerheid kon worden gegeven of de gerapporteerde beschikbaarheid van het tapsysteem juist is. Hierover heeft mijn voorganger u op 12 februari 2016 per brief3 geïnformeerd. De korpschef is verzocht een onderzoek te doen naar de juiste hoeveelheid storingen. Dit onderzoek loopt momenteel nog. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik u voor het einde van het jaar informeren.
Is het waar dat inmiddels is gebleken dat er geen sprake is van tien storingen in 2012 en zes storingen in 2013, zoals eerder aan de Kamer is gemeld, maar dat hierbij verkeerde informatie is gebruikt en dat er in werkelijkheid sprake is van honderden storingen in deze periode?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat het rapport dat uw ambsvoorganger de Kamer had beloofd over storingen in de tapapparatuur over de periode 2012–2016 al geruime tijd af is? Zo ja, hoe lang ligt dit al op het ministerie en wanneer gaat u dit rapport met de Kamer delen? Zo nee, waarom is het nog niet af en wanneer denkt u het rapport dan wel met de Kamer te kunnen delen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de uitspraak van hoogleraar rechtspsychologie Peter van Koppen, die over het Nederlandse tap-systeem (dat in handen is van een Israëlisch bedrijf) het volgende zegt: «het is een soort zwarte doos waar wat uitkomt, en wij mogen dan hopen dat wat er uitkomt een beetje klopt. Als er storingen zijn dan merkt de politie dat niet altijd, want als er een storing is moet je eerst bij dat Israëlische bedrijf te rade gaan om te vragen of er een storing is geweest of niet. Alleen dat Israëlische bedrijf is erg terughoudend bij het leveren van bedrijfsinformatie.»?
Tappen gebeurt bij en door de politie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een systeem dat door een commerciële partij is geleverd. Het tapsysteem wordt beheerd door de politie. Vanuit de leverancier draagt een technisch beheerder bij aan het beheer van het systeem. De technisch beheerder van de leverancier is ingebed in het beheerteam van de politie en is op dezelfde wijze gescreend als de medewerkers van de politie. Daarbij heeft eind 2014 een software update plaatsgevonden met betrekking tot de autorisaties waardoor de bevoegdheden van de technisch beheerder van de leverancier in het tapsysteem beperkt zijn. De technisch beheerder van de leverancier kan niet meer zelfstandig bepaalde handelingen in het systeem verrichten, maar kan dat alleen doen met toestemming van de politie.
Zoals ik in de beantwoording van eerdere vragen4 al met uw Kamer heb gedeeld is met de leverancier afgesproken dat hij inzage geeft in de door hem vastgelegde gegevens van incidenten en storingen met betrekking tot het tapsysteem van de Nederlandse politie. In het registratiesysteem van de leverancier staan niet alleen meldingen over het systeem van de politie, maar ook van andere klanten. Om die reden is dit registratiesysteem bedrijfsgeheim en heeft de politie geen toegang tot dit systeem.
Ook bij de aanbesteding van het nieuwe systeem heb ik de korpschef gevraagd aandacht te besteden aan transparantie ten aanzien van het beheer van het systeem. De korpschef is onder meer gevraagd extra aandacht te geven aan het toezicht op de volledigheid en juistheid van logging en monitoring.
Klopt het dat de Nederlandse politie op dit moment geen volledige toegang heeft tot de software van het Israëlische bedrijf dat nu voor de tapsoftware zorgt waar de Nederlandse politie gebruik van maakt? Zo ja, zou het niet veel wenselijker zijn dat de politie volledige toegang heeft tot de software waarmee de taps gezet worden, zodat zij bijvoorbeeld ook zelf kan zien wanneer er bijvoorbeeld een storing is?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u het wenselijk dat een tapsysteem dat door de Nederlandse politie gebruikt wordt in handen is van een buitenlands bedrijf? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid een nieuw tapsysteem in handen van de Nederlandse overheid te houden, dan wel onder te brengen bij een Nederlands bedrijf?
Interceptie is een overheidstaak. De inzet van een leverancier of commerciële partij bij de verwerving en het beheer van een tapsysteem is echter een bewuste keuze. Het bouwen en beheren van een tapsysteem is een dermate grote investering qua benodigde specialistische kennis en kunde dat een leverancier of commerciële partij nodig is. In het verwervingsproces van een binnenlandse of buitenlandse leverancier zal zorgvuldig worden beoordeeld of deze voldoet aan alle gestelde voorwaarden. Daar waar in het beheer gebruik wordt gemaakt van ondersteuning vanuit de leverancier is in zowel de huidige situatie als in de aanbesteding van het nieuwe systeem voorzien in diverse waarborgen en zijn de bevoegdheden van de beheerder beperkt.
Klopt het dat het huidige tapsysteem eigenlijk al vervangen had moeten worden? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd?
In de oorspronkelijke planning van de politie zou de verwerving van een nieuw tapsysteem in 2017 afgerond zijn. Door de aanvullende eisen die zowel aan het verwervingsproces, het beheerproces als aan het systeem zelf zijn gesteld, is er voor de verwerving meer tijd nodig. In de aanbestedingsprocedure voor het nieuwe tapsysteem is de aanbestedingscommissie van de politie, waarin zowel interne als externe deskundigen zitten, advies gevraagd over de te volgen route, waarna deze door de Korpschef is vastgesteld.
De verwachting is dat begin 2018 duidelijk wordt welke leverancier het tapsysteem zal leveren.
Klopt het dat er een aanbesteding loopt voor een nieuw tapsysteem? Zo ja, in welk stadium bevindt deze aanbesteding zich? Zo nee, wanneer kunnen we dan toch een nieuw tapsysteem verwachten?
Zie antwoord vraag 7.
Moet een nieuw tapsysteem, wat u betreft, gebruikmaken van open source software? Zo ja, is dit ook een eis in het aanbestedingspakket? Zo nee, waarom niet?
De rijksoverheid stimuleert overheidsorganisaties om opensourcesoftware te gebruiken maar stelt dit niet als norm. Uit een marktconsultatie die de politie in de eerste helft van dit jaar heeft uitgevoerd is gebleken dat de software die geduid wordt als het tapsysteem bij alle aanbieders bestaat uit meerdere modulen. Voor alle aanbieders geldt dat de aangeboden oplossing deels (één of meerdere modulen) met open source software is gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan het toepassen van open source software waar mogelijk.
Deelt u de mening dat tappen een overheidstaak is en het dan ook wenselijker is dat de staat het tappen zelf in beheer heeft en het onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid plaatsvindt, zodat zij hiervoor niet afhankelijk is van een particuliere ondernemer? Zo ja, wanneer kunnen we verwachten dat de Nederlandse staat weer over haar eigen taps gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het EUROPOL-rapport 'From suspicion to action - Converting financial intelligence into greater operational impact' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe duidt u de in het EUROPOL-rapport «From suspicion to action – Converting financial intelligence into greater operational impact» genoemde stelling dat de van andere Europese landen afwijkende wijze van rapporteren ertoe leidt dat Nederland 31% van de Suspicious Transaction Reports (STR’s) voor zijn rekening neemt?
Het klopt dat Nederland ten behoeve van het voorkomen en bestrijden van het gebruik van het financiële stelsel voor witwassen en financiering van terrorisme een ander meldsysteem heeft dan de andere Europese landen. Nederland heeft bij de invulling van die verplichting bewust gekozen om die meldingsplicht op te leggen met betrekking tot ongebruikelijke transacties (OT’s) en niet, zoals in andere lidstaten, met betrekking tot verdachte transacties. Het gaat bij OT’s om transacties waarbij de instelling aanleiding heeft om te veronderstellen dat deze verband kunnen houden met witwassen of financieren van terrorisme. Vervolgens analyseert de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) de meldingen van OT’s en komt in bepaalde gevallen tot een verdacht verklaring van deze OT’s die zij alsdan ter beschikking stelt aan opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Van de meldingsplichtige instellingen wordt in deze systematiek niet gevraagd om te beoordelen of een transactie kwalificeert wordt als verdacht (VT) en daarmee potentieel geschikt is voor opsporing en vervolging. Die taak is bewust belegd bij de FIU-Nederland. De FIU-Nederland fungeert als deskundige «buffer» tussen de meldingsplichtige instellingen enerzijds en rechtshandhavende diensten anderzijds. Dat Nederland een ander meldsysteem heeft wordt wel genoemd in het EuropOL-rapport, maar dit is ten onrechte niet doorvertaald in de statistieken en vermelde percentages: STR’s zijn eerder vergelijkbaar met het aantal door FIU-Nederland verdacht verklaarde transacties en niet met de OT’s. Het Nederlandse meldsysteem en de werking van de FIU-Nederland alsook de samenwerking met Europol werden in 2010 in het evaluatieverslag van de Raad van Europese Unie als goede praktijken bestempeld.1 Tot slot wil ik benadrukken dat ik het als een positief gegeven zie dat Nederlandse instellingen in verhouding veel en kwalitatief goede meldingen doen.
Wat is er gebeurd met de 6.500 dossiers die door de Financial Intelligence Unit (FIU) aan de opsporings- en inlichtingendiensten zijn gezonden? In hoeveel zaken is er door de politie of andere opsporingsdiensten een opsporingsonderzoek opgestart? Bent u tevreden over het vervolg dat wordt gegeven aan informatie van de FIU?
Uit het jaarverslag 2016 van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2016 6.516 dossiers met daarin 53.533 VT’s ter beschikking gesteld zijn aan de opsporing. De informatie van de FIU-Nederland over VT’s wordt op uiteenlopende wijzen gebruikt in de opsporing, onder meer als informatiebron (intelligence), startinformatie of bewijs. Hierbij is van belang dat in bepaalde gevallen één VT direct de aanleiding kan zijn voor een opsporingsonderzoek, terwijl in andere gevallen een reeks van samenhangende VT’s, vaak ook gecombineerd met andersoortige informatie, gezamenlijk een dossier opleveren dat aan het Openbaar Ministerie (OM) wordt overgedragen. Daar waar VT’s als sturingsinformatie worden gebruikt voor de inrichting van een strafrechtelijk onderzoek zijn deze niet als zodanig geoormerkt in eventuele verdere opsporings- en vervolgingsonderzoeken, onder meer omdat een VT nog geen redelijk vermoeden van schuld betekent als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts registreert het OM niet op grond van welke soort informatie een strafzaak is gestart. De oorspronkelijke VT wordt in een dergelijk geval niet als zodanig expliciet genoemd in het bewijsmiddelenoverzicht in het strafdossier.
Om het inzicht in het gebruik van VT’s door opsporings- en handhavingspartners te vergroten, onderneemt de FIU-Nederland verschillende activiteiten. Zo hebben de FIU-Nederland en de FIOD afspraken gemaakt over het registreren van onderzoeken die starten op basis van intelligence afkomstig van de FIU-Nederland. Ook maakt de FIU-Nederland deel uit van het Anti Money Laundering Centre (AMLC). Het AMLC beoogt door het samenbrengen van kennis en ervaring van verschillende handhavingspartners de totale landelijke informatiepositie op het gebied van witwassen te versterken en te borgen. Er zijn de laatste jaren door het OM, de FIU-Nederland en de opsporingsdiensten goede initiatieven genomen, zoals de samenwerking in het AMCL en in de infobox Crimineel en Onverklaarbaar Vermogen, waardoor er steeds meer gebruik wordt gemaakt van de informatie van de FIU-Nederland.
Acht u de inschatting van EUROPOL dat het aantal meldingen zal toenemen toepasselijk voor Nederland? Zo ja, welke maatregelen neemt u om ervoor te zorgen dat de Nederlandse FIU deze toename kan verwerken? Zo nee, waarom niet?
De cijfers die zijn gebruikt in het rapport van EuropOL betreffen een periode tot en met 2014. De openbare jaaroverzichten van FIU-Nederland van 2015 en 2016 laten zien dat het aantal meldingen van OT’s in 2015 en 2016 significant is toegenomen, afgezet tegen 2014. Deze toename is te verklaren doordat de FIU-Nederland de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het delen van kennis op trends en fenomenen met meldingsplichtige instellingen, toezichthouders, de opsporing en buitenlandse FIU’s. Daarbij komt dat meer nieuwe melders bij FIU-NL zijn geregistreerd. Met de (kwantitatieve en kwalitatieve) toename van het aantal meldingen van OT’s is logischerwijs tevens het aantal VT’s gestegen. Deze zijn ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het aantal meldingen van OT’s per jaar sterk kan fluctueren, dit ligt grotendeels buiten de invloedsfeer van de FIU-Nederland. Ik heb uw Kamer in de brief d.d. 4 december 20162 geïnformeerd over de ingezette capaciteitsuitbreiding van de FIU-Nederland.
Bent u het eens met de stelling van EUROPOL dat het beter zou zijn een uniform Europees rapportagesysteem te hebben? Zo ja, welke stappen gaat u daarvoor zetten? Zo nee, waarom niet?
De FIU’s in de EU worden in het voorkomen en bestrijden van witwassen en onderliggende basisdelicten, alsmede het financieren van terrorisme, ondersteund door een gedecentraliseerd computer netwerk (FIU.NET). Decentraal houdt in dat er geen centrale database is waarin alle informatie van de EU FIU’s in opgeslagen is. De informatie die FIU's onderling op geanonimiseerde wijze en met inachtneming van de geldende privacyregelgeving delen via de beveiligde FIU.NET lijnen wordt alleen opgeslagen in de lokale database van de bij de uitwisseling betrokken FIU's. De Europese FIU’s kunnen door middel van FIU.NET snel en efficiënt informatie uitwisselen. FIU.NET is beheersmatig ondergebracht bij Europol. Ik zie gelet op het voorgaande geen reden om over te stappen naar een uniform Europees rapportagesysteem.
Daarnaast bestaat het EU FIU’s Platform (het FIU-platform). Dit platform is een informele groep van vertegenwoordigers van de FIU's die sinds 2006 actief is. Het platform wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van de samenwerking tussen EU FIU's en om van gedachten te wisselen over samenwerking gerelateerde kwesties. Het gaat daarbij onder meer om de doeltreffende samenwerking tussen EU FIU’s alsmede tussen de EU FIU's en de FIU’s van derde landen. Ook de gezamenlijke analyse van grensoverschrijdende gevallen en trends en factoren die relevant zijn voor de beoordeling van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering, op zowel nationaal als supranationaal niveau, worden besproken.
Op internationaal niveau wordt door FIU’s informatie uitgewisseld via het beveiligde Egmont Secure Web. Dat is een applicatie die onderdeel is van de Egmont Groep, een internationaal samenwerkingsverband van FIU’s, met name gericht op het verbeteren van de internationale gegevensuitwisseling tussen de FIU’s. Met toestemming van de bevraagde FIU kan de verzoekende FIU die informatie verstrekken aan de opsporingsautoriteiten van het land van de verzoekende FIU. Verzoeken vanuit de opsporing zijn een reden voor de FIU-Nederland om via dit Egmont Secure Web verzoeken te doen. Door nauwe samenwerking tussen FIU-Nederland en de opsporing zie ik niet direct gemiste kansen.
Met de vierde EU anti-witwasrichtlijn wordt ook een basis gelegd om de samenwerking tussen EU FIU’s verder te brengen. De richtlijn omvat gedetailleerde bepalingen die er bijvoorbeeld toe moeten bijdragen dat een melding van een OT steeds terecht komt bij de FIU van de lidstaat waar het onderzoek naar de melding het best kan plaatsvinden. Informatie-uitwisseling tussen FIU’s voor analysedoeleinden, zonder verdere verwerking of verspreiding, moet op grond van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk zijn, tenzij de uitwisseling in strijd is met fundamentele beginselen van nationaal recht. Dit schrijft de richtlijn voor.
Verder zijn tijdens de JBZ-Raad d.d. 18 mei 2017 EU-prioriteiten voor de aanpak van georganiseerde en ernstige internationale criminaliteit voor de periode 2018–2021 vastgesteld.3 Eén van die prioriteiten is de aanpak van crimineel geld, witwassen en ontnemen. Nederland en Frankrijk zijn gedeeld trekker van deze prioriteit en zullen dit met andere landen verder oppakken en met ondersteuning van Europol gezamenlijke onderzoeken ter bestrijding van het betreffende probleem starten.
De conclusie dat de internationale samenwerking onvoldoende zou zijn, deel ik niet. Wel zijn verbeteringen mogelijk. Die worden onder meer met de voorziene wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn mogelijk gemaakt. In het voorstel van de Europese Commissie voor wijziging van de vierde EU anti-witwasrichtlijn zijn bepalingen opgenomen om de samenwerking tussen EU FIU’s nog verder te ontwikkelen. Onder meer is opgenomen een verruiming van de bevoegdheid van EU FIU’s om inlichtingen te vorderen bij de meldingsplichtige instellingen die onder de richtlijn vallen en om informatie te delen met de andere EU FIU’s. Deze voorstellen hebben de steun van Nederland in de nog lopende onderhandelingen.4 Ook het richtlijnvoorstel waarmee de strafbaarstelling van het delict witwassen in de EU wordt geharmoniseerd, beoogt bij te dragen aan de internationale samenwerking bij de bestrijding van witwassen.5
Deelt u de stelling van EUROPOL dat de symmetrische uitwisseling van informatie tussen FIU’s (en dus niet direct tussen FIU’s en buitenlandse opsporingsdiensten) leidt tot gemiste kansen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat nog onvoldoende internationaal wordt samengewerkt om witwassen tegen te gaan, terwijl deze vorm van criminaliteit in steeds grotere mate over de grenzen heen plaatsvindt? Welke obstakels belemmeren het effectief internationaal samenwerken in het tegengaan van witwassen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke dialoog is op Europees niveau momenteel gaande om Europese samenwerking in het tegengaan van witwassen te versterken?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het eens met de stelling dat Europol een grotere rol kan spelen wat betreft de Europese samenwerking om witwassen tegen te gaan? Waarom wel of waarom niet? Wat is naar uw mening de rol van Europol in het tegengaan van deze vorm van criminaliteit?
Blijkens het rapport zet de financiële inlichtingendienst van Europol in op drie terreinen om georganiseerde criminaliteit en terrorisme te bestrijden door middel van financiële inlichtingen en onderzoeken: het Analyseproject (AP) Sustrans inzake het witwassen van geld; AP Asset Recovery, gewijd aan het opsporen en herstellen van criminele opbrengsten; en FIU.NET gericht op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen EU FIU's. De activiteiten van EuropOL op het gebied van de aanpak van crimineel geld en witwassen zijn verder neergelegd in het Europol Programming Document 2017–2019.6
Ik waardeer deze inzet en bijdrage van EuropOL bij de bestrijding van witwassen. Zoals omschreven in het antwoord op vragen 4 tot en met 7 wordt er momenteel op vele terreinen gewerkt aan de (verbetering van de) samenwerking tussen FIU’s, zowel op internationaal als op Europees niveau.
Het bericht ‘Stop leningen aan politieagenten voor afkopen dienstplicht Turkije’ |
|
Raymond Knops (CDA), Chris van Dam (CDA) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van RTLNieuws van vrijdag 11 augustus 2017 «Stop leningen aan politieagenten voor afkopen dienstplicht Turkije»?
Ja.
Kunt u aangeven hoe vaak er gebruik is gemaakt van de regeling die het mogelijk maakt voor politieagenten om tot 6.000 euro rentevrij te lenen om de Turkse dienstplicht af te kopen?
Zoals bericht aan RTL Nieuws in reactie op hun WOB-verzoek is het over de periode van 2013 tot en met 2017 van 24 politiemensen bekend dat ze gebruik hebben gemaakt van de regeling om een lening af te sluiten om de dienstplicht af te kopen en om buitengewoon verlof voor de duur van de verkorte basisopleiding en eventueel aansluitend vakantieverlof te krijgen.
Hoe beoordeelt u de huidige regeling en de soortgelijke regeling bij Defensie, mede gezien de recente ontwikkelingen in Turkije? Kunt u in uw antwoord meenemen dat de afkoopsom voor het afkopen van de Turkse dienstplicht recentelijk is verlaagd naar 1.000 euro, maar de regeling nog steeds een lening van maximaal 6.000 euro mogelijk maakt en dat men thans nog betaald verlof kan krijgen voor het volgen van een verkorte basisopleiding die niet meer verplicht is?
Door de versoepeling van de Turkse regelgeving in 2016 (de verlaging van de afkoopsom en het eerdere besluit van de Turkse autoriteiten dat er geen verplichting meer is tot het vervullen van de verkorte basisopleiding in Turkije) is de noodzaak voor de Regeling faciliteiten bij afkoop Turkse dienstplicht voor politieambtenaren komen te vervallen. Deze regeling wordt daarom binnenkort afgeschaft.
De gevolgen van de versoepeling van de Turkse regelgeving zijn thans bij de Minister van Defensie in beraad. De regeling die het Ministerie van Defensie heeft getroffen, is onderdeel van de arbeidsvoorwaardelijke afspraken met de centrales van overheidspersoneel. Aanpassing van die regeling is onderwerp van overleg met de centrales.
Herinnert u zich de motie-Hernandez (Kamerstuk 33 000 X, nr. 55) waarin de Kamer zich reeds in 2011 uitsprak om per direct een einde te maken aan de Regeling faciliteiten Turkse dienstplicht defensieambtenaren? Bent u bereid deze motie alsnog uit te voeren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de regelingen bij politie en defensie niet meer van deze tijd zijn en moeten worden stopgezet?
Zie antwoord vraag 3.
De berichten dat er een grote brand heeft plaatsgevonden bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied |
|
Cem Laçin |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten over een grote brand die op maandag 21 augustus woedde bij de Esso-raffinaderij in het Botlekgebied?1 2
Ja.
Hoe is het mogelijk dat omwonenden wel werden geconfronteerd met rookwolken, neerslaande roetdeeltjes en een zware oliegeur, maar dat zij niet terecht konden op de website van de regionale hulpdiensten? Klopt de bewering van de Veiligheidsregio dat de website werd overbelast door enerzijds onderhoud en anderzijds het grote aantal bezoekers? Zo ja, deelt u de mening dat deze website bij uitstek een platform is dat te allen tijde in de lucht dient te zijn?
In de VRR is afgesproken dat de crisiscommunicatie bij zowel incidenten met lokale effecten als incidenten met regionale effecten door de VRR wordt gecoördineerd. De VRR heeft mij aangegeven dat zij de bevolking tijdens het incident bij ExxonMobil (Esso) op diverse manieren en op diverse momenten heeft geïnformeerd. De website www.rijnmondveilig.nl was, naast Twitter, Facebook, NL-Alert en nieuwsmedia, één van de middelen die in dit geval gebruikt is voor crisiscommunicatie. De website rijnmondveilig.nl was tijdens het incident gedurende circa drie kwartier niet bereikbaar vanwege de vele bezoekers. Nadat de website weer bereikbaar was, is hierop voortdurend actuele informatie geplaatst. De VRR meldt mij maatregelen te hebben genomen om de kans op soortgelijke problemen te verkleinen en onderzoekt of daarnaast aanvullende maatregelen nodig zijn om dergelijke problemen in de toekomst te voorkomen.
Klopt het dat een eerste NL-Alert pas een uur na het uitslaan van de brand werd verzonden en dat de informatie in dat bericht niets vermeldde over de locatie van de brand?3
De VRR heeft aangegeven dat er omstreeks 21:30 uur brand is uitgebroken bij Esso en dat omstreeks 22:30 uur een eerste NL-Alert bericht door de veiligheidsregio is verzonden. Dit bericht was onvolledig. Enkele minuten later is een tweede NL-Alert verstuurd waarin de locatie van de brand en een verwijzing naar www.rijnmondveilig.nl stonden vermeld.
Deelt u de mening van dat geen of onvolledige communicatie via de daarvoor bestemde kanalen weinig vertrouwen geeft in het geval van calamiteiten? Hoe denkt u dit in de toekomst te voorkomen?
Belangrijk is dat de bevolking kan rekenen op goede crisiscommunicatie. Het evalueren van incidenten en leren van daarbij opgedane ervaringen worden daarom door de hiervoor verantwoordelijken van grote betekenis geacht. Dat doen veiligheidsregio’s afzonderlijk en in gezamenlijkheid. Ook de Inspectie, bedoeld in artikel 57 Wvr, besteedt daaraan met regelmaat aandacht.
Wat is u bekend over de vrijgekomen roetdeeltjes? Hoe worden de omwonenden geïnformeerd over gezondheidsrisico’s? Op welke wijze worden zij door Esso gecompenseerd voor mogelijk geleden schade?
Onder regie van de DCMR Milieudienst Rijnmond (DCMR) is er onderzoek gedaan naar de vrijgekomen roetdeeltjes. Na het incident heeft Esso een informatiebijeenkomst georganiseerd voor de omwonenden. Hierbij waren ook DCMR, de VRR, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD) en de gemeente Nissewaard aanwezig. De GGD heeft de omwonenden tijdens deze informatieavond, mede op basis van het onderzoek van DMCR, geïnformeerd over de gezondheidsrisico’s. Deze informatie en antwoorden over veel gestelde vragen over gezondheidsrisico’s staan ook op de website van de gemeente Nissewaard en op www.rijnmondveilig.nl. Esso heeft daarnaast een speciaal telefoonnummer geopend voor publieksvragen. Esso heeft aangegeven de door de brand veroorzaakte schade te compenseren door roetdeeltjes op te ruimen en overige schade te vergoeden.
Beseft u dat dit het tweede (of eigenlijk derde) recente incident is in de regio Rijnmond na het incident bij Shell Pernis, waarbij de communicatie richting bewoners tekortschiet? Sluit u een samenhang tussen beide missers uit? Deelt u de mening dat de communicatie bij al deze incidenten gezamenlijk moet worden onderzocht?4
De VRR heeft mij aangegeven dat de crisiscommunicatie bij de betrokken incidenten via diverse middelen en kanalen heeft plaatsgevonden. De VRR evalueert momenteel deze crisiscommunicatie, in samenwerking met de bij dit incident betrokken organisaties.
Het bericht “Vaak te laat bij brand” |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vaak te laat bij brand»?1
Ja.
Klopt het dat de brandweer regelmatig te laat komt bij spoedgevallen? Kunt u een frequentie aangeven?
De Inspectie Veiligheid en Justitie doet op dit moment onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Daarbij kijken zij ook naar de opkomsttijden en de beschikbaarheid van het personeel. De verwachting is dat dit onderzoek dit najaar wordt afgerond. Ik stuur dit onderzoek, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 26 juni jl., voor het einde van het jaar aan uw Kamer.
Is het waar dat soms zelfs helemaal niet uitgerukt kan worden vanwege een capaciteitstekort?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat beide gevallen niet mogen voorkomen, omdat dit mensenlevens kan kosten?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk ervoor te zorgen dat bij het vaststellen van de opkomsttijden van de brandweer wordt voldaan aan de bepalingen van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr). Conform art. 3.2.2 van het Bvr dient het bestuur van de veiligheidsregio zorg te dragen voor een sluitende registratie van de gerealiseerde opkomsttijden. Aan de hand hiervan kan het bestuur verantwoording afleggen aan de gemeenteraden binnen de regio.
Deelt u de mening van de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers (VBV) dat het tekort aan brandweervrijwilligers veroorzaakt wordt door bezuinigingen, met als gevolg schaalvergroting en het verdwijnen van blusvoertuigen? 6. Zo nee, waarom niet en wat is dan volgens u de reden van het tekort aan brandweervrijwilligers? Zo ja, wat gaat u doen om het tekort aan brandweervrijwilligers zo spoedig mogelijk tot het verleden te laten behoren omwille van de veiligheid van het brandweerpersoneel zelf en de burgers die in een noodsituatie komen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling, waaronder de inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om te bepalen of er een tekort aan personeel is, wat de aanleiding daarvoor zou zijn en om eventuele oplossingen te zoeken als die nodig zijn. Ik wacht het onderzoek van de Inspectie VenJ af. Dit zal ook inzicht geven in de beschikbaarheid van personeel.
Bent u in ieder geval bereid om zo spoedig mogelijk met de VBV in overleg te treden en de Kamer over het resultaat hiervan te informeren?
Tijdens het jaarlijkse overleg met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers, heb ik toegezegd met ze in gesprek te gaan over de uitkomsten van het eerdergenoemde Inspectieonderzoek en het onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel van het Veiligheidsberaad. Ik hecht sterk aan dit overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten van dit overleg informeren.
Het bericht dat de brandweer bijna geen bevelvoerders meer heeft |
|
Ronald van Raak |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat het probleem met een tekort aan brandweervrijwilligers steeds groter wordt?1
In de afgelopen periode is er door verschillende partijen aandacht besteed aan de beschikbaarheid van brandweervrijwilligers. Op dit moment lopen er twee onderzoeken die meer inzicht zullen geven in deze materie. De Inspectie Veiligheid en Justitie doet onderzoek naar de kwaliteit van de repressieve brandweerzorg. Beschikbaarheid van brandweerpersoneel is hierbij één van de onderwerpen. Daarnaast heeft het Veiligheidsberaad opdracht gegeven tot een onderzoek naar de beleving van het brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
De verwachting is dat deze onderzoeken dit najaar worden afgerond. Ik zal ze, zoals toegezegd tijdens het AO Nationale Veiligheid van 29 juni jl.(Kamerstuk 29 517, nr. 125), voor het einde van het jaar, aan uw Kamer zenden.
Vindt u nog steeds dat u onder het mom van «de veiligheidsregio is zelf verantwoordelijk voor zijn personeelsbeleid»2 niet in kunt grijpen, ook al kunnen daardoor ongelukken gebeuren? Zo nee, wat gaat u hierop ondernemen?
De besturen van de veiligheidsregio’s zijn verantwoordelijk voor een adequate organisatie van de brandweerzorg. Daartoe behoort ook de personele invulling en inzet van vrijwillig en/ of beroepspersoneel. Zij bepalen het gewenste niveau en wat hiervoor nodig is aan personeel en materieel. Het is dan ook aan de besturen van de regio’s om oplossingen te zoeken als dat nodig is naar aanleiding van een eventuele afname van vrijwilligers in de regio.
Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van de veiligheidsregio’s. De Inspectie Veiligheid en Justitie houdt namens mij toezicht op de taakuitvoering van de veiligheidsregio’s, waaronder de brandweerzorg.
Bent u nog steeds in gesprek met de Vakvereniging Vrijwillige Brandweer, zoals u heeft toegezegd in het eerder aangehaalde vragenuur? Zo ja, wat is daar uitgekomen? Zo nee, bent u bereid opnieuw het gesprek aan te gaan?
Ik spreek jaarlijks met de vakorganisaties, waaronder ook de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers. Dit is voor mij een zeer waardevol overleg omdat ik op deze manier de kans krijg geïnformeerd te worden over de signalen en zorgen die spelen onder het brandweerpersoneel, beroeps en vrijwilliger. Bij dit overleg sluiten ook de portefeuillehouder Brandweer vanuit het Veiligheidsberaad en de voorzitter Brandweer Nederland aan.
Zoals toegezegd in het betreffende vragenuur heb ik in maart 2016 met de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers gesproken. Hierbij is gesproken over een aantal actuele dossiers, waaronder het aantal vrijwilligers bij de brandweer. Na dit overleg heb ik bij het Veiligheidsberaad – als vertegenwoordiger van de verantwoordelijke werkgevers – om aandacht voor dit onderwerp gevraagd. Overigens is de Vakvereniging door het Veiligheidsberaad mede betrokken bij de opzet van het genoemde onderzoek naar de beleving van brandweerpersoneel en brandweerstatistiek.
Deelt u de mening dat het te lang duurt en de veiligheid teveel in gevaar komt, nu het probleem van het tekort aan vrijwilligers al meer dan twee jaar speelt? Zo ja, wat gaat u daarop als stelselverantwoordelijke op ondernemen?3
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid het stelsel van veiligheidsregio’s te herzien omdat het klaarblijkelijk de problemen niet oplost? Zo nee, waarom niet?
In de kabinetsreactie op het rapport van de Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s en het brede stelsel van rampenbestrijding en crisisbeheersing (29 517, nr. 76) heeft mijn voorganger reeds aangegeven dat in 2019 de Wet veiligheidsregio’s opnieuw geëvalueerd zal worden. Ik acht het niet opportuun om op die evaluatie vooruit te lopen.
Het bericht '112 bij ramp? In de wacht' naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017 |
|
Jan Paternotte (D66), Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «112 bij ramp? In de wacht»1 van 27 juli 2017, naar aanleiding van het onderzoek naar de stroomstoring in Amsterdam op 17 januari 2017?
Ja.
Bent u bekend met het rapport «1-1-2 onder de loep» uit maart 2013, met aanbevelingen om de kwaliteit van de 1-1-2 keten te verbeteren? Kunt u aangeven op welke wijze werk is gemaakt van de in dit onderzoek gedane aanbevelingen?
Ja, in 2013 heeft de Inspectie VenJ naar aanleiding van technische storingen die zich in 2012 in de 1-1-2 keten hebben voorgedaan een aantal aanbevelingen gedaan om de 1-1-2 keten te verbeteren. In 2015 heb ik de Auditdienst Rijk gevraagd om de stand van zaken van de opvolging van de aanbevelingen van de Inspectie te beoordelen. Hierover heb ik u op 1 september 2015 geïnformeerd (Kamerstuk 29 628 nr. 560). De ADR heeft in haar rapport van september 2015 geconstateerd dat de verbetermaatregelen die betrekking hebben op het gebied van beleid, sturing, regie maar ook technische verbetermaatregelen, monitoring van de 1-1-2 keten en communicatie over het handelingsperspectief inmiddels zijn gerealiseerd. Een aantal verbetermaatregelen vroegen toen nog aandacht. Hiervoor is met behulp van alle ketenpartners een risico-analyse opgesteld waaruit verbeterpunten zijn opgepakt zoals het realiseren van meer nauwkeurige locatie-informatie voor de burger.
Een ander deel van de verbetermaatregelen zal ook met de vernieuwing van de technische infrastructuur van de 1-1-2 in 2018 worden gerealiseerd. Ik zal deze risico analyse periodiek herhalen, zodat continue aandacht is voor de robuustheid van de «1-1-2 keten».
Bent u bekend met het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015»? Kunt u ingaan op de conclusies en aanbevelingen op pagina’s 8–10 uit het genoemde onderzoek en daarbij aangeven welke stappen sindsdien zijn ondernomen om de specifieke aanbevelingen uit te voeren? Bent u van mening dat de genomen maatregelen afdoende zijn geweest om een herhaling van het onderzochte incident te voorkomen?
Ja, mijn voorganger heeft op 7 juli 2016 het onderzoeksrapport Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015, begeleid met zijn beleidsreactie aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 29 023, nr. 207). De aanbevelingen richten zich op interregionale coördinatie en samenwerking tussen veiligheidsregio’s (met name op het gebied van informatiemanagement), burgers bewust maken van de beperkingen van telecommunicatie en een norm voor ononderbroken toegang.
In mijn beleidsreactie geef ik aan wat al is uitgevoerd en wat nog verdere aandacht nodig heeft. Voorts geef ik aan hoe de Minister van Economische Zaken invulling geeft aan de aanbeveling om te komen tot een redelijke norm voor ononderbroken toegang. Daarnaast ga ik ook in op het project Continuïteit van de Samenleving waarin ik samen met het Veiligheidsberaad het gezamenlijk optreden van overheid en vitale aanbieders wil verbeteren en de samenwerking wil versterken. De aanbeveling om burgers bewust te maken van de beperkingen van telecommunicatie zal ik een plek geven bij de verdere aanscherping van het handelingsperspectief waarop ik in de beleidsreactie verder in ga.
Op het gebied van informatiemanagement wordt binnen het project Continuïteit van de Samenleving aandacht besteed aan de afspraken met de netbeheerders en telecompartners. Veiligheidsregio’s komen, vanuit hun wettelijke taak en regionale verantwoordelijkheid, ook zelf tot werkzame afspraken met vitale partners (inclusief telecom en energiepartijen) betreffende informatiemanagement. Het Inspectierapport bevestigt de noodzaak om in de aanpak voor de komende periode nog meer te focussen op daadwerkelijke verbeteringen van het gezamenlijk optreden in de «warme fase», waaronder het elkaar actief alarmeren en informeren. Ik zal samen met de Minister van Economische Zaken de specifieke aanbeveling hierover onder de aandacht brengen bij de betrokken partijen.
De aanbevelingen uit het rapport richten zich ook op interregionale coördinatie. Het Veiligheidsberaad, waarin alle 25 veiligheidsregio’s vertegenwoordigd zijn, heeft met elkaar besloten dat het vervullen van de coördinerende rol bij de bronregio belegd zou moeten worden of, als deze nog niet bekend is, bij de grootst betrokken regio. Dit sluit aan bij het eerdere advies van de bestuurlijke werkgroep bovenregionale samenwerking. Verder focust bij een incident de veiligheidsregio haar communicatie op de effecten, terwijl de private partner communiceert over de bron van het incident.
Deelt u de mening dat ook uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» al bleek dat de 1-1-2 keten onvoldoende is ingericht op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zijn er sindsdien verbeteringen doorgevoerd om de 1-1-2 keten beter in te stellen op het toegenomen gebruik van mobiele telefonie? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Hoe duidt u in dit kader de conclusie van het onlangs verschenen rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017», dat de belangrijkste telefooncentrale van Nederland technisch niet is ingesteld op de toename in het gebruik van mobiele telefonie?
De aanbevelingen uit het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» waren niet specifiek gericht op de 1-1-2 keten en het toegenomen gebruik van mobiele telefonie, maar op de punten benoemd in vraag 3.
Technisch heeft de 112 centrale in Driebergen gefunctioneerd tijdens de stroomstoring. Het ontstaan van wachtrijen en gemiste oproepen komt door een piek aan meldingen waardoor de beschikbare personele capaciteit onvoldoende was. In de beleidsreactie geef ik aan hoe daarin verbetering wordt aangebracht.
Het onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken maakt duidelijk dat er maatregelen nodig zijn om de «1-1-2 keten» te verbeteren. Deze maatregelen geef ik aan in mijn beleidsreactie.
Hoeveel meldingen worden er jaarlijks door middel van vaste lijnen gedaan bij 1-1-2 en hoeveel door middel van mobiele lijnen? Waarom worden meldingen door middel van mobiele telefonie nog steeds enkel naar de landelijke 1-1-2 centrale doorgezet? Welke verbeteringen zijn in dit systeem de afgelopen jaren doorgevoerd?
In 2016 kwamen er 488.175 oproepen vanuit «vaste» netwerken en 2.400.453 oproepen uit de «mobiele» netwerken binnen bij 1-1-2. De meldingen vanuit de mobiele netwerken komen binnen bij de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen omdat de automatisch meegezonden locatie- informatie op dit moment nog niet voldoet om de melder automatisch naar de juiste regionale meldkamer te kunnen routeren. Vanaf 2015 is de technische vernieuwing van de 1-1-2 voorziening in gang gezet. Met de realisatie hiervan in 2018 is de technische randvoorwaarde voor een verdere ontwikkeling van het routeren van het 1-1-2 belverkeer gecreëerd. De politie onderzoekt momenteel de organisatorische consequenties van decentralisatie van 1-1-2 oproepen.
Kunt u verklaren waarom er tijdens de stroomstoring van januari 2017 door de landelijke 1-1-2 centrale niet voor gekozen is om maatregelen te nemen die zij volgens de eigen procedure had moeten nemen, namelijk het oproepen van extra centralisten, het herprioriteren van direct beschikbare capaciteit en/of het routeren naar andere regionale meldkamers? Welke overwegingen lagen aan deze beslissingen ten grondslag?
Gelet op het tijdstip (nacht) waarop de storing begon, de ervaring dat dergelijke stroomstoringen normaal snel zijn verholpen en de ervaring dat eerdere stroomstoringen niet voor hoge piekbelastingen zorgden is er bij de landelijke 1-1-2 centrale voor gekozen om geen extra centralisten op te roepen. Achteraf is gebleken dat deze inschatting niet juist is geweest. Naar aanleiding van de stroomstoring van 17 januari zullen medewerkers van andere eenheden die ’s nachts in Driebergen werken worden opgeleid om ingezet te kunnen worden om de periode te overbruggen tot er extra centralisten aanwezig zijn. Ook zal aandacht worden besteed aan het aanscherpen van procedures en afspraken en de bekendheid hiermee bij de medewerkers.
Kunt u verklaren waarom de Meldkamer Ambulancezorg (MKA) Amsterdam-Amstelland nog met analoge techniek werkt, met als gevolg dat er geen zicht op de wachtrij en de wachttijd is? Waarom is het oplopen van de wachttijd geen criterium voor interne signalering en het nemen van maatregelen om de wachttijd te verminderen?
De huidige inrichting is een gevolg van de binnen de regio gemaakte keuzes. Het is momenteel in de Gemeenschappelijke Meldkamer (GMK) Amsterdam-Amstelland technisch niet mogelijk de wachttijden te zien. De meldkamer Ambulancevoorziening kan hier niet eigenstandig over beslissen, aangezien zij als colocatie gevestigd is in de GMK en de faciliteiten huurt. Naar aanleiding van de ervaringen tijdens de stroomstoring is de meldkamer ambulancezorg in gesprek gegaan met de directie van de GMK. De meldkamer ambulance Amsterdam Amstelland bekijkt samen met de directie van de GMK welke maatregelen verder nodig zijn om de wachttijden inzichtelijk te maken en te verminderen.
In ieder geval worden met de implementatie van vernieuwing van de technische infrastructuur voor 1-1-2 in 2018 verbeteringen doorgevoerd, zoals technische monitoring op wachtrijen.
Kunt u verklaren waarom de te nemen maatregelen in een verstoringsscenario niet bij iedereen binnen de MKA en de landelijke 1-1-2 centrale bekend zijn? Op welke wijze worden deze maatregelen kenbaar gemaakt aan de medewerkers? Bestaat hier een procedure voor bij het inwerken van nieuwe medewerkers? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet? Bent u van mening dat kennis van de te nemen maatregelen bij een verstoringsscenario essentieel is om te voorkomen dat bij een verstoring 1-1-2 onbereikbaar is, zoals is gebeurd op 17 januari 2017? Hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Kennis van de te nemen maatregelen bij een storing is natuurlijk essentieel. Zoals ook in mijn beleidsreactie aangegeven heb ik de veiligheidsregio’s, de ambulancevoorzieningen en de politie verzocht nadere afspraken te maken voor verstoringen in de 1-1-2 aanname en hier bekendheid aan te geven bij de medewerkers.
Sinds wanneer loopt de in het onderzoek genoemde pilot, waarbij de meldkamer Amsterdam-Amstelland de vaste 1-1-2 lijnen standaard routeert naar de landelijke 1-1-2 centrale? Hoe duidt u de conclusie dat dit standaard routeren niet conform het draaiboek is en bovendien risicovol? Met welk doel is deze pilot ingesteld? Is de pilot inmiddels stopgezet?
Sinds 2 mei 2016 heeft de meldkamer Amsterdam-Amstelland de aanname van de vaste oproepen van de regio overgedragen aan de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. De bezetting van de regionale 1-1-2 centrales is regionaal (per meldkamer) georganiseerd. Met de afname van het aantal 1-1-2 oproepen uit het vaste netwerk is geconstateerd dat de landelijke eenheid en de regionale meldkamers tot een efficiëntere werkverdeling kunnen komen. Hierbij is het uitgangspunt dat de landelijke eenheid de beschikbare capaciteit van de regionale meldkamers kan ontlasten, zodat deze volledig ingezet kan worden voor de verdere uitvraag van meldingen en het inzetten en aansturen van de hulpverlening. Dit geldt niet in de laatste plaats voor piekbelastingen waarbij het aantal dubbele en oneigenlijke oproepen groot is, zoals bij de stroomstoring. De politie geeft aan dat deze taakverdeling ervoor zorgt dat de burger sneller wordt geholpen en operationeel de grootste meerwaarde heeft. De pilot is om die reden niet stop gezet. Zoals in mijn beleidsreactie aangegeven heeft de politie wel maatregelen genomen om beter om te gaan met de risico’s van onverwachte piekbelastingen, onder andere door het sneller beschikbaar kunnen maken van extra personeel.
Kunt u verklaren waarom bij de landelijke 1-1-2 centrale is gekozen voor zogenaamde crisisfiltering, oftewel het filteren van meldingen op spoedeisendheid ten behoeve van de meldkamer Amsterdam-Amstelland? Welke beslissing lag aan deze keuze ten grondslag? Is dit een voorgeschreven maatregel? Hoe duidt u de conclusie dat hiermee de aannamegesprekken langer werden en zodoende de wachttijden mogelijk nog langer?
In 70% van de oproepen betrof het algemene vragen van burgers over de stroomstoring en geen melding van een noodgeval. De landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen heeft deze oneigenlijke vragen voor het alarmnummer 1-1-2 niet doorverbonden om de meldkamer Amsterdam zoveel mogelijk te ontlasten zodat de capaciteit van deze meldkamer zich volledig kon richten op de verdere behandeling van urgente meldingen. Dit past bij de reguliere taakverdeling die de landelijke 1-1-2 centrale heeft ten opzichte van de regionale meldkamers en wordt in voorkomende gevallen vaker toegepast. Het effect van het ontlasten van Amsterdam was in dit geval wel dat de wachttijden in Driebergen langer werden, zoals de Inspectie ook heeft geconstateerd. Dit betekent dat de landelijke meldkamer in voorkomende toekomstige gevallen sneller over extra capaciteit moet kunnen beschikken. Hiervoor heeft de politie maatregelen genomen. Daarbij zullen de huidige afspraken en procedures waar nodig worden geëxpliciteerd en aangescherpt.
Zie ook antwoord op vraag 2 van de leden Van den Berg en Van Toorenburg (beiden CDA).
Kunt u verklaren wat precies de «onvolledige interne technische rapportage» inhield, waardoor de 369 unieke verbroken oproepen niet zijn teruggebeld? Waarom was deze interne technische rapportage onvolledig? Welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd om dit voortaan te voorkomen?
Direct na de stroomstoring is een technische rapportage opgevraagd en uitgedraaid van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen in de meldkamers Amsterdam en Zaandam. De 1-1-2 oproepen op deze lijst zijn direct terug gebeld. Ten onrechte is echter nagelaten om een zelfde rapportage uit te draaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale in Driebergen. Nadat deze lijst wel beschikbaar was, is besloten om deze nummers niet meer terug te bellen vanwege de reeds verlopen tijd en de zeer hoge mate van oneigenlijk gebruik ten tijde van de storing.
De procedures voor het uitdraaien van mogelijk gemiste 1-1-2 oproepen ten behoeve van de landelijke 1-1-2 centrale zijn inmiddels aangescherpt.
Kunt u per aanbeveling uit het rapport «Onderzoek naar de stroomstoring Amsterdam en omstreken van 17 januari 2017» aangeven op welke wijze u deze denkt uit te voeren en welk tijdspad hiermee gemoeid is om te voorkomen dat de technische, procedurele en personele problemen die zich tijdens de stroomstoring van 17 januari jongstleden voordeden, opnieuw plaatsvinden?
In mijn beleidsreactie ga ik per aanbeveling in hoe ik hier samen met de betrokken partijen uitvoering aan zal geven.
Kent u het bericht «Hoe één verroest draadje de halve Randstad platlegt»?2
Ja.
Klopt het dat telecomaanbieders een wettelijke verplichting kennen om bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen? Klopt het dat telecombedrijven sinds de stroomstoring in maart 2015 in Diemen door het Agentschap Telecom zijn gevraagd het incident te evalueren en zo nodig extra maatregelen te treffen? Op welke wijze is dit incident derhalve geëvalueerd? Kunt u hierbij ingaan op de in het NRC-artikel geschetste mailwisseling, waaruit bleek dat het een «benen op tafelsessie» is geweest? Hoe duidt u dit? Waarom hebben de telecomaanbieders sindsdien geen maatregelen genomen om te voorkomen dat de mobiele telefoonnetwerken uitvielen bij stroomstoringen?
Nee, de aanbieders hebben niet de verplichting om de bereikbaarheid van 1-1-2 te garanderen. Ten eerste gebruikt de Telecommunicatiewet niet de term «garanderen». De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normalerwijs een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd.
In het rapport «Stroomstoring Noord-Holland 27 maart 2015» is geconstateerd dat na elk groot incident wordt getoetst door telecomaanbieders of hun beleid ten aanzien van noodstroomvoorzieningen moet worden aangepast. Op basis van hun interne processen hebben de telecomaanbieders de stoomstoring mede naar aanleiding van een vraag van het Agentschap Telecom geëvalueerd en de telecomaanbieders hebben maatregelen genomen om te zorgen dat noodstroomvoorzieningen beter werken. Tijdens de stroomstoring in Amsterdam bleef de telecomvoorziening werken. Echter hebben telecomaanbieders ook aangegeven geen maatregelen te gaan nemen om te zorgen dat de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht blijft. Telecomaanbieders hebben aangegeven dat de kosten niet opwegen tegen de kleine kans op een grootschalige, langdurige stroomstoring.
Naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen is het Ministerie van Economische Zaken daarnaast in gesprek gegaan met Telecompartijen om te kijken wat gedaan kan worden om 1-1-2 substantieel langer mobiel aankiesbaar te houden tijdens een langdurige, grootschalige stroomstoring. Onderdeel van deze gesprekken is ook een verkennende «benen op tafel» sessie geweest waar gekeken is of er ook andere niet reguliere mogelijkheden zijn om 1-1-2 langer aankiesbaar te houden naast het plaatsen van aanvullende noodstroomvoorzieningen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan het prioriteren van spraak. Uit deze sessie zijn helaas niet veel werkbare alternatieven naar voren gekomen. De conclusie voor nu is dat er geen eenvoudige, goedkope, oplossingen zijn om de mobiele telecomvoorziening substantieel langer in de lucht te houden bij een langdurige, grootschalige stroomstoring. Dat is dan ook de reden dat het Ministerie van Economische Zaken eerst een kosten en baten analyse wil laten uitvoeren voordat overgaan wordt tot een norm voor onderbroken toegang tot 1-1-2.
Kunt u verklaren waarom tot op heden geen norm is gesteld voor de duur van de beschikbaarheid van 1-1-2 na stroomuitval, ondanks dat dit eerder al door inspecties is aanbevolen? Op welke termijn bent u van plan deze norm wel te stellen en welke verbetermaatregelen worden ingezet om deze norm haalbaar te maken?
De aanbieders van openbare elektronische communicatienetwerken hebben ingevolge artikel 7.7, derde lid, van de Telecommunicatiewet de plicht voorzieningen te treffen die noodzakelijk zijn om de ononderbroken toegang tot alarmnummers te waarborgen. Het waarborgen houdt in dat de aanbieders voorzieningen moeten treffen die zodanig zijn dat daarmee normaliter een ononderbroken toegang tot 1-1-2 moet kunnen worden gerealiseerd. Ook onder normale omstandigheden, zonder stroomstoring, betekent dit niet dat op alle locaties, in alle gevallen, door de aanbieders gegarandeerd kan worden dat 1-1-2 gebeld kan worden. Er zijn altijd uitzonderlijke plekken te bedenken waar wellicht de kans op een geslaagde verbinding met 1-1-2 minder groot is.
De effecten van een stroomstoring op de dienstverlening van telecomoperators is mede naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen onderwerp van gesprek tussen de Minister Economische Zaken en de telecomoperators. In de beleidsreactie wordt nader ingegaan op de opvolging die is en wordt gegeven aan eerdere aanbevelingen naar aanleiding van de stroomstoring in Diemen.
Het doden van beschermde houtsnippen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de dood van een of meer beschermde houtsnippen op landgoed Duivenvoorde?1
Ja.
Is het waar dat een jachtopzichter met opsporingsbevoegdheid deelnam aan de bewuste jachtpartij?2
Uit de uitspraak van de rechtbank blijkt niet of één van de betrokkenen aanwezig was in de hoedanigheid van jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht en handhaving in het buitengebied niet in handen zouden moeten liggen van een opsporingsambtenaar die tegelijkertijd deelneemt aan een jachtpartij en daarop toezicht moet uitoefenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een verbod in te stellen op de deelname van opsporingsambtenaren aan jachtpartijen?
Zoals bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) is gewisseld3, heeft de jachtopzichter een dubbele taak: hij verzorgt het jachtveld van een jachthouder en is tevens buitengewoon opsporingsambtenaar. Het beschermen van de belangen van de jachthouder door de jachtopzichter ziet vooral op het toezicht houden op het jachtbedrijf om excessen te signaleren en daartegen zo nodig op te treden – waarmee de belangen van de weidelijke jacht worden beschermd – en de opsporing van stroperij. Zijn inzet is voorts niet alleen van belang voor de jachthouder, maar ook van essentieel belang voor handhaving en toezicht in de landelijke natuurgebieden en daarmee voor de orde, veiligheid en natuurbehoud aldaar.
Aan de opleiding, kennis en ervaring van jachtopzichters worden strenge eisen gesteld, zowel ten aanzien van hun hoedanigheid van jachtaktehouder (Wet natuurbescherming) als hun hoedanigheid van opsporingsambtenaar (Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). Ten aanzien van dat laatste is voorzien in een opleidings- en bijscholingstraject, waarmee wordt verzekerd dat de buitengewone opsporingsambtenaren op professionele, onafhankelijke wijze handelen. Elke buitengewone opsporingsambtenaar staat bovendien onder toezicht van een hoofdofficier van justitie en de korpschef. Ik verwijs ook naar de antwoorden op de Kamervragen over de belangen van de jachtopzichter naar aanleiding van het schieten van houtsnippen door jachtopzichters.4
In het licht van het voorgaande zie ik geen reden om nadere beperkingen op te leggen aan de jachtopzichter.
Deelt u de mening dat toezicht in het buitengebied wel zeer moeilijk wordt wanneer de belangen van toezichthouders en jagers door elkaar heen lopen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat zelfs het verstoren en verontrusten van beschermde dieren strafbaar is?
Op grond van de Wet natuurbescherming is het opzettelijk storen van vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn en dieren van de soorten, genoemd in bijlage IV bij de Habitatrichtlijn, verboden (artikelen 3.1, vierde lid, en artikel 3.5, tweede lid). Gedeputeerde staten en provinciale staten van de provincies kunnen ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling verlenen van deze verboden. Voorts geldt ten aanzien van alle in het wild levende dieren een zorgplicht (artikel 1.11 van de Wet natuurbescherming).
Kunt u aangeven of het Openbaar Ministerie beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank?
Het Openbaar Ministerie heeft geen appel ingesteld tegen het vonnis van de Haagse rechtbank.
Het bericht "Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd." |
|
Lilian Helder (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politiedienst slaat alarm: duizenden buitenlandse terreurtips genegeerd»?1.
Ja.
In het artikel staat dat het LIRC (Landelijk Internationaal Rechtshulpcentrum) op dit moment ruim 3.900 rechtshulpverzoeken en 5.800 signaleringen van vermiste personen achter loopt en dat sprake is van structurele onderbezetting; klopt dit?
Indien de aantallen in de berichtgeving betrekking hebben op de werkvoorraad in juni 2017: 3927 rechtshulpverzoeken en 5827 signaleringen is dit bericht juist. Voor de politie is er altijd meer werkaanbod dan capaciteit en dit betekent dat keuzes gemaakt moeten worden in zaken die met voorrang worden opgepakt en zaken die na een eerste beoordeling later worden behandeld. Verzoeken in het kader van terrorisme krijgen de hoogste prioriteit en worden direct opgepakt. Minder urgente en op kleinere misdrijven gerichte rechtshulpverzoeken en signaleringen variëren van verzoeken in verband met kleine hoeveelheden softdrugs, verkeersovertredingen, diefstal en bepaalde vermissingen.
Het LIRC kent momenteel een boven-formatieve bezetting. Binnen enkele teams is echter sprake van onderbezetting. Hiervoor zijn in de afgelopen periode 32 vacatures ingevuld. Naar verwachting zullen de resterende 8 vacatures uiterlijk begin 2018 zijn ingevuld. Momenteel wordt binnen het LIRC zoveel mogelijk steun verleend aan de tijdelijk onderbezette teams, in zoverre de specifieke kennis voorhanden is.
Voor informatie over de verdere stappen die gezet worden verwijs ik u naar de Kamerbrief over dit onderwerp die tegelijkertijd met deze antwoorden naar uw Kamer zal worden verzonden.
Deelt u de mening dat op dit onderwerp geen enkel rechtshulpverzoek of signalering terzijde gelegd mag worden? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het mogelijk dat er sprake is van structurele onderbezetting en het LIRC al zeven jaar om extra mankracht vraagt, terwijl de regering keer op keer in debatten tegen de Kamer heeft gezegd dat al het nodige wordt gedaan om terrorisme en een eventuele aanslag te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit volstrekt onacceptabel is en dat de regering de veiligheid van de burgers in Nederland hiermee op het spel heeft gezet en dat blijft doen zo lang dit probleem niet is opgelost? Zo ja, wat gaat u hier per direct aan doen?
Zie antwoord vraag 2.
Als zoveel verzoeken en signaleringen terzijde geschoven worden, hoe kan de burger dan nog vertrouwen op de juistheid van het dreigingsniveau?
Bij het bepalen van het dreigingsniveau wordt gebruik gemaakt van (gerubriceerde) informatie van overheidsorganisaties belast met terrorismebestrijding alsmede van informatie uit openbaar toegankelijke bronnen. Dit is een zorgvuldig proces. Het dreigingsniveau wordt op een accurate wijze vastgesteld.
het bericht dat de marechaussee onervaren en ongewapenden burgers gaat inzetten op Schiphol |
|
Dion Graus (PVV), Geert Wilders (PVV), Gabriëlle Popken (PVV) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met onderstaand bericht?1
Ja.
Deelt u de mening dat grenscontrole en grensbewaking een cruciale overheidstaak is, die niet aan onervaren burgers overgelaten kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Koninklijke Marechaussee heeft ongeveer 200 volledig opgeleide en gecertificeerde reservisten. Het overgrote deel van deze reservisten zijn oud-marechaussees; daarnaast betreft het enkele oud-politiemensen en oud-militairen die omgeschoold zijn en dus volledig bevoegd. Er loopt een pilot met één reservist die een beperkt aantal opleidingen heeft gehad voor grensbewaker. Deze reservist is militair, niet bewapend maar beschikt wel over de basiskennis voor de uitvoering van de grensbewakingstaak. Deze reservist kan alleen worden ingezet voor de paspoortcontrole en zit altijd samen met een ervaren gewapende collega. Na evaluatie van de pilot met deze ene reservist wordt beslist of de Koninklijke Marechaussee hiermee doorgaat.
Voorop staat dat er geen concessies worden gedaan aan de veiligheid.
Kunt u reageren op de terechte aantijgingen van de vakbond van marechaussees dat dit plan levensgevaarlijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, deelt u hun opvatting?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat, gezien de huidige terroristische dreiging en terugkerende Syriëgangers, grensbewaking en grenscontroles de hoogste prioriteit moet hebben? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe zijn deze onervaren en ongewapende burgers opgewassen tegen de terreurdreiging en mogelijke terroristen en jihadisten waarmee zij geconfronteerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, om zo spoedig mogelijk te investeren in onze grensbewaking en marechaussee? Zo nee, waarom niet?
Met de voorjaarsnota 2017 heeft het kabinet incidenteel € 7,5 miljoen extra voor 2017 en structureel € 20 miljoen vanaf 2018 beschikbaar gesteld voor de grensbewakingstaak van de Koninklijke Marechaussee (KMar), onder andere op luchthavens.
Kunt u deze vragen, gezien het begin van de zomervakantie – en de drukte op Schiphol tijdens de zomervakantie – binnen een week beantwoorden?
Beantwoording is zo spoedig mogelijk gerealiseerd.
Het oppakken van onder meer de Turkse directeur van Amnesty International |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Turkse directeur Amnesty International opgepakt»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de directeur van Amnesty International in Turkije is gearresteerd, samen met een tiental andere prominente mensenrechtenactivisten en kopstukken van non-gouvernementele organisaties? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Op 5 juli zijn tien mensenrechtenverdedigers waaronder acht Turken, een Zweed en een Duitser gearresteerd tijdens een door HIVOS en mede door Nederland gefinancierde georganiseerde training in Turkije. Onder hen bevond zich ook de Turkse directeur van Amnesty in Turkije, mevrouw Idil Eser. Het is voor de tweede keer in een paar weken tijd dat vooraanstaande mensenrechtenverdedigers, waaronder vertegenwoordigers van Amnesty International, in Turkije het doelwit van arrestaties worden. Het kabinet veroordeelt de arrestaties en het gebrek aan bescherming van mensenrechtenverdedigers in Turkije. In de visie van het kabinet dient tevens het vermoeden van onschuld te allen tijde gerespecteerd te worden. Nederland staat in nauw contact met Duitsland en andere EU-lidstaten over deze zaak.
Deelt u de opvatting dat vanwege afwezigheid van enig bewijs van betrokkenheid bij internationaal erkende misdrijven de opgepakte personen per direct vrijgelaten dienen te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid contact op te nemen met uw collega’s in Turkije om hiertoe op te roepen?
De ontwikkelingen omtrent de rechtsstaat in Turkije blijven bijzonder zorgelijk. De aanhoudende vervolging van mensenrechtenverdedigers, journalisten en politici van de oppositie vormt een bedreiging voor de pluraliteit die elke democratische rechtsstaat nodig heeft om effectief te functioneren. Turkije heeft zich als lid van de Raad van Europa en kandidaat-listaat van de EU verplicht om fundamentele mensenrechten, zoals vrijheid van meningsuiting, te respecteren.
Het kabinet blijft deze grote zorgen waar mogelijk in bilateraal verband, alsmede in EU-verband en via het spoor van de Raad van Europa op consequente wijze overbrengen aan de Turkse autoriteiten en poogt hiermee de dialoog over de rechtsstaat in Turkije open te houden. Nederland zal zich daar via al die kanalen tot het uiterste voor in blijven spannen. Nederland heeft er in EU-verband onmiddellijk op aangedrongen dat EU Commissaris Hahn tijdens zijn bezoek aan Ankara op 5 juli zijn zorgen over deze arrestaties bij de Turkse autoriteiten aankaartte, hetgeen ook is gebeurd. Ook maakt het kabinet zich binnen de Raad van Europa hard voor een EU-verklaring over deze arrestaties, die bij akkoord van alle EU-lidstaten naar alle RvE-lidstaten, inclusief Turkije, zal worden verspreid. Binnen de Freedom Online Coalitie trekt Nederland op met Duitsland, de Verenigde Staten en Canada om tot een gezamenlijke verklaring te komen. Het kabinet onderhoud nauw contact met betrokken NGO’s, waaronder Hivos en Amnesty. De Nederlandse ambassade in Ankara staat in nauw contact met de advocaten van de gearresteerde mensenrechtenverdedigers en blijft de kwestie in lokaal EU overleg aan de orde stellen. Eerder pleitte Nederland in EU-verband herhaaldelijk voor het opschorten van pre-accessiesteun aan Turkije in verband met de mensenrechtensituatie in dat land. Dit zal Nederland ook blijven doen. Daarnaast is de Commissie aan het werk om de pre-accessiesteun te kanaliseren naar het Turkse maatschappelijk middenveld, zodat mensenrechtenorganisaties voldoende steun blijven krijgen.
Kunt u aangeven wat het resultaat is van eerdere inspanningen van het kabinet om Turkije op te roepen om de beginselen van rechtsstaat te waarborgen, waaronder het respecteren van mensenrechten, fundamentele rechten, het recht op een eerlijk proces en het beginsel van vermoeden van onschuld?2
Zie antwoord vraag 3.
Vrouwen in blijf-van-mijn-lijfhuizen die verstrikt raken in bureaucratische regelgeving |
|
Henk Nijboer (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u begrip ervoor dat vrouwen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld bij binnenkomst in een blijf-van-mijn-lijfhuis niet in staat zijn om alle formulieren die zij bij binnenkomst moeten ondertekenen goed te doorgronden?1
Het rapport «Vrouwen in de knel. Een onderzoek naar de knelpunten in de vrouwenopvang» van de Nationale ombudsman heb ik op 6 juli 2017 ontvangen. Ik ben de Nationale ombudsman erkentelijk voor het onderzoek en de aanbevelingen. Vrouwen die moeten vluchten naar de vrouwenopvang moeten kunnen rekenen op een veilige plek. Het is immers zeer ingrijpend om alles achter je te laten. Zeker als hierbij ook kinderen zijn betrokken. Het rapport van de Nationale ombudsman biedt belangrijke aanknopingspunten voor verdere verbetering. Ik zal in overleg met onder meer mijn collega van SZW, de VNG en de Federatie Opvang een beleidsreactie opstellen. In de voortgangsrapportage Geweld in Afhankelijkheidsrelaties (GIA) zal ik u deze doen toekomen.
Ik ga daarbij tevens in op het rapport «Moeder en kind verlaten de vrouwenopvang: (wie) is dat een zorg?» (mei 2017) van het Toezicht Sociaal Domein / Samenwerkend Toezicht Jeugd2, om zo een samenhangende beleidsreactie te kunnen geven.
Ziet u mogelijkheden om te voorkómen dat vrouwen soms de handtekening of medewerking nodig hebben van hun partner voor wie ze net uit het huis zijn gevlucht, om hulp te krijgen voor hun kinderen?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het beter mogelijk te maken dat vrouwen een «briefadres» van de gemeente of de opvang kunnen gebruiken om in aanmerking te komen voor bijstand, zodat zij daarbij niet het adres van hun partner hoeven op te geven?
Zie antwoord vraag 1.
Valt te voorkómen dat sociale diensten ten onrechte de kostendelersnorm toepassen omdat de vrouw staat ingeschreven op een adres waar ook anderen staan ingeschreven?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u mogelijkheden om beter te regelen dat gemeenten de betrokken vrouwen bij hun zoektocht naar een woning een urgentieverklaring verstrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u regelen dat voor iedereen die zich in zo'n situatie bevindt, het wettelijk recht op een onafhankelijke cliëntondersteuner overal wordt waargemaakt en dat deze cliëntondersteuner ook de problemen die de Nationale ombudsman signaleert effectief aanpakt? Zo ja, wat gaat u daartoe ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Een gebrek aan capaciteit en kwaliteit bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie laat steken vallen bij opsporing van vermiste kinderen» over onderbezetting en gebrek aan expertise bij het Landelijk Bureau Vermiste Personen (LBVP) van de Nationale Politie? (RTL Nieuws 16 juni 2017)
Deelt u de mening dat een gebrek aan capaciteit en expertise in het geval van het opsporen van vermiste personen waaronder kinderen zeer ongewenst is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Acht u het mogelijk dat er door de problemen bij het LBVP te laat Amber Alerts en Vermist Kind Alerts worden verstuurd? Zo ja, wat is uw mening daarover? Zo nee, hoe kunt garanderen dat dat niet het geval is?
Hoe verloopt de samenwerking tussen het LBVP en de regionale eenheden van de nationale politie en individuele politieagenten bij die eenheden?
Kunt u zich vinden in de schriftelijke reactie die de nationale politie in reactie op de vragen van RTL Nieuws heeft gegeven? Zo nee, op welke punten bent u het dan niet eens met die toelichting of is die volgens u niet adequaat?
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen, waaruit bleek dat uw ambtsvoorganger bij de toenmalige korpsbeheerders onder meer om aandacht vroeg «voor een snelle expertiseopbouw op het gebied van persoonsvermissingen»? Herinnert u zich ook de brief van uw ambtsvoorganger aan de Kamer waarin naar aanleiding van de vermissing van de 12-jarige Milly Boele de politie werd gevraagd om het werkproces van persoonsvermissingen snel te verbeteren? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de door RTL Nieuws geschetste problemen bij het LBVP?1 2
Is het waar dat er bij het LBVP sprake is van onderbezetting waardoor het LBVP niet 24/7 kan adviseren over urgente vermissingzaken? Zo ja, deelt u de mening dat dit ongewenst is en niet past bij eerder gedane toezeggingen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen en op welke termijn? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Is het waar dat er in het verleden meldingen van urgente vermissingen zijn ontvangen in een spamemailbox van het LBVP? In hoeveel gevallen is hiervan sprake geweest? Met welke gevolgen?
Is het waar dat de meldingen die in de mailbox Urgente Vermissingen van het LBVP binnenkomen in voorkomende gevallen te beknopt zijn om een correcte inschatting van de vermissing te kunnen maken? Zo ja, hoe komt dit, hoe vaak komt dit voor, wat zijn de gevolgen voor de vermissing en welke maatregelen zijn of worden er genomen om hier verbetering in aan te brengen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Kunt u aangeven in hoeveel gevallen er sinds de introductie van de meldplicht door de politie in vermissingzaken geen melding is gemaakt van een urgente vermissing bij het LBVP en waarbij achteraf toch sprake bleek van een ernstig misdrijf? Zo ja, in hoeveel gevallen was daar sprake van en wat was de aard van de misdrijven en de gevolgen voor het slachtoffer? Zo nee, waarom kunt u dit niet aangeven?
Is bekend hoe vaak het voorkomt dat achteraf vermissingen verkeerd zijn ingeschat of behandeld en waarom dat het geval is? Zo ja, kunt u de Kamer daarover inlichten? Zo nee, deelt u dan de mening dat een structurele evaluatie van de aard en de omvang van verkeerd ingeschatte vermissingen noodzakelijk is en hoe gaat u daar dan voor zorgen?
Welke maatregelen gaat u nemen om op de kortst mogelijke termijn de huidige problemen bij het LBVP te verhelpen?
Deelt u de mening dat het nodig is om een onafhankelijk onderzoek te laten instellen naar de ontstane problemen rondom de meldingen van vermissingen, bijvoorbeeld door de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Zo ja, op welke termijn gaat dat onderzoek plaatsvinden? Zo nee, waarom niet?
De brandveiligheid van Nederlandse gebouwen |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Na de brand in Londen rijst de vraag: hoe veilig zijn onze flats?»1
Ja.
Hoe wordt er voor gezorgd dat in Nederland dergelijke rampen voorkomen worden?
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandveiligheid van gebouwen. Met deze eisen wordt beoogd dat dergelijke rampen in Nederland voorkomen worden.
Vergeleken met andere landen is het aantal brandslachtoffers in Nederland zeer laag. Ernstige incidenten met meerdere slachtoffers doen zich hier relatief weinig voor. Zie ook het artikel Staan in Nederland ook Grenfell Towers?van de lector Brandpreventie de heer Hagen.2
Klopt het dat aannemers en afnemers zelf verantwoordelijk zijn voor de brandveiligheid? Zo ja, hoe ziet de overheid er op toe dat de brandveiligheidseisen in de bouw correct worden nageleefd? Op welke manier kan de brandweer controleren of een gebouw de brandveiligheidsmaatregelen heeft die zijn opgenomen in de ontwerpen?
Ja. Uit de Woningwet volgt dat naleving van de brandveiligheidseisen in het Bouwbesluit de verantwoordelijkheid is van de partijen die bouwen of laten bouwen. De gemeente (burgemeester en Wethouders) is bevoegd gezag en is verantwoordelijk voor de handhaving van het Bouwbesluit. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe zij toezien op de naleving van de brandveiligheidseisen. Een gemeente kan bij de vergunningsaanvraag een bouwplan preventief toetsen aan de brandveiligheidseisen en bij de uitvoering toezien dat deze eisen daadwerkelijk worden nageleefd. De brandweer is geen bevoegd gezag, maar een gemeente kan de brandweer wel betrekken bij de bouwplantoetsing of het toezicht.
Hoe vaak wordt er op brandveiligheid in de bouw gecontroleerd? Hoe vaak worden er fouten in de brandveiligheid geconstateerd?
Ik beschik niet over deze informatie. Zoals geantwoord bij vraag 3 kan iedere gemeente zelf invulling geven aan het toezicht op brandveiligheid. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht.
Ziet u noodzaak om de controle op brandveiligheid in de bouw aan te scherpen n.a.v. de gebeurtenissen in Londen?
Door de Engelse regering wordt nog onderzoek uitgevoerd naar de brand in Londen. Ik zal het onderzoeksrapport afwachten. Als dit beschikbaar is, zal ik bezien of in Nederland aanvullende maatregelen nodig zijn. Vanuit het gemeentelijk bouwtoezicht heb ik geen signalen ontvangen dat het vooruitlopend hierop nodig is om actie te ondernemen.
Welke regels gelden er in Nederland voor het bevestigen van gevelisolatie bij hoogbouw? Op welke manier wordt de brandveiligheid in deze regels geborgd?
Er gelden in Nederland geen specifieke regels voor het bevestigen van gevelisolatie. Het Bouwbesluit 2012 stelt prestatie eisen aan de brandveiligheid van bouwwerken en de daarin toegepaste constructieonderdelen en scheidingsconstructies. Gevelisolatie kan onderdeel zijn van een constructieonderdeel of een scheidingsconstructie. Het bevestigen van de gevelisolatie zal dan zodanig moeten gebeuren dat het constructieonderdeel of de scheidingsconstructie voldoet aan de brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit. Het is de verantwoordelijkheid van de partijen die bouwen of laten bouwen om hieraan te voldoen en aan de gemeente om hierop toezicht te houden.
Aan welke eisen van brandwerendheid moet een gevel in Nederland voldoen? Wordt hierbij onderscheid gemaakt in zwaarte van de eisen met betrekking tot de hoogte van een gebouw? Zijn hier Europese eisen voor, of is hier nationale regelgeving van toepassing?
Voor nieuwbouw en verbouw van een gebouw volgt uit het Bouwbesluit 2012 dat een gevel die niet hoger is dan 13 meter moet voldoen aan de Europese brandklasse D. Bij hoger gelegen gevels geldt de strengere brandklasse B. Voor deze grens van 13 meter is gekozen, omdat een brand aan de gevel tot een hoogte van 13 meter in het algemeen met gangbaar brandweermateriaal kan worden bestreden. Welke Europese Brandklasse geldt in een bepaalde situatie is niet Europees bepaald, maar is aan de nationale regelgever.
Voor bestaande gebouwen geldt in het Bouwbesluit 2012 een minimumeis van brandklasse 4 onafhankelijk van de hoogte. Het betreft hier de oude nationale brandclassificering, waarbij brandklasse 4 vergelijkbaar is met de huidige brandklasse D. Het is echter niet waarschijnlijk dat bestaande hoge gebouwen een gevel hebben met deze brandklasse 4. Dit omdat het in Nederland gangbaar was om gevels te bouwen met vooral steenachtig materialen (baksteen, beton, natuursteen) die onbrandbaar zijn.
Aan welke eisen voor brandwerendheid moeten de materialen in de bouw in Nederland voldoen? Zijn hier Europese eisen voor, of is hier nationale regelgeving van toepassing?
In het Bouwbesluit worden brandveiligheidseisen gesteld aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies en niet aan de afzonderlijke materialen die hier deel van uit maken. Voor de brandveiligheidseisen die uit het Bouwbesluit volgen voor een gevel wordt verwezen naar de antwoorden op vraag 7 en 9.
Zijn er in Nederland bouwregels die voorkomen dat bij brand een schoorsteen-effect kan ontstaan tussen een origineel gebouw en eventueel later aangebracht isolatiemateriaal?
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen ter voorkoming van branduitbreiding tussen brandcompartimenten. Iedere woning is volgens het Bouwbesluit een afzonderlijk brandcompartiment. Hiermee wordt beoogd dat een brand gedurende een bepaalde tijd beperkt blijft tot één woning. Alle mogelijke branduitbreidingstrajecten tussen woningen moeten daarbij worden beschouwd. Om te voldoen aan deze eisen zal daarom ook branduitbreiding via de gevel naar een bovengelegen woning moeten worden voorkomen. Dit kan door een juiste detaillering, materiaalkeuze en uitvoering van de gevel en het hier aangebrachte isolatiemateriaal. Hiermee kan ook het genoemde schoorsteeneffect worden voorkomen.
Is het waar dat er in Nederland geen aanvullende nationale bouw- en brandveiligheidsregels zijn voor gebouwen hoger dan 70 meter, en dat hiervoor slechts lokale regelgeving geldt? Zo ja, waarom? Zo nee, welke aanvullende regels gelden er dan precies?
Voor een gebouw hoger dan 70 meter stelt het Bouwbesluit 2012 de eis dat het gebouw dezelfde mate van brandveiligheid moet hebben als is beoogd met de brandveiligheidseisen die gelden voor lagere gebouwen. Het is aan de aanvrager van een bouwvergunning om richting bevoegd gezag (gemeente) aan te tonen hoe het beoogde brandveiligheidsniveau wordt gerealiseerd. In de praktijk wordt hierbij meestal gebruik gemaakt van de handreiking Brandveiligheid in hoge gebouwen (2014). Dit is een uitgave van de kennisinstelling SBRCURnet. Uit deze handreiking volgen aanvullende brandveiligheidsvoorzieningen zoals de toepassing van een automatische blusinstallatie (sprinkler). Omdat deze handreiking een breed draagvlak heeft binnen Nederland heb ik eerder besloten om de handreiking een plaats te geven in de bouwregelgeving. In het ontwerp-Besluit bouwwerken leefomgeving (de opvolger van het Bouwbesluit onder de Omgevingswet) die ter voorhang is geweest in de Tweede Kamer (Kamerstuk 33 118, nr. 31) is de handreiking aangestuurd als bepalingsmethode voor de brandveiligheid van gebouwen hoger dan 70 meter.
Het bericht “Nederland langs de mensenrechtenmeetlat” |
|
Ingrid van Engelshoven (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nederland langs de mensenrechtenmeetlat»?1
Ja.
Is het waar wat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn reactie op de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Naties stelde, namelijk dat onlangs een code tegen etnisch profileren is geïntroduceerd bij de politie?
Op 10 april 2017 heeft de politie een handelingskader proactief controleren opgesteld. Proactief controleren is onderdeel van het vakmanschap van de politie en uit zich in een juiste selectie en een correcte bejegening. Het handelingskader kan daarbij helpen en behandelt vier principes die de basis vormen van een goede proactieve controle: selecteren, uitleggen, bejegenen en reflecteren.
Een eerste concept van het handelingskader is in enkele basisteams getest en besproken met de belangenorganisaties Controle Alt Delete en Amnesty International. Later dit jaar wordt aan de hand van ervaringen dit handelingskader nog verder aangescherpt en vastgesteld. Na vaststelling zal het handelingskader met uw Kamer worden gedeeld.
Het handelingskader wordt uitgerold via de gebruikelijke communicatiekanalen voor nieuwe werkwijzen binnen de politie, dit zijn onder meer de briefing, de nieuwsbrief leidinggevenden, overleg met taakaccenthouders in de teams en publicatie op intranet.
Kunt u toelichten wat deze code inhoudt en hoe deze binnen het politieapparaat wordt uitgerold? Is de code inmiddels in werking? Zo nee, wanneer verwacht u dat deze code in werking treedt?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in deze code handvatten met betrekking tot staandehouden zijn opgenomen, in een zogenaamd Handelingskader? Kunt u dit Handelingskader toelichten en aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat – in het kader van het eerder genoemde Handelingskader – in de app «Mobiel Effectiever Op Straat» (MEOS) een functie wordt toegevoegd waarmee politieagenten kunnen aangeven waarom ze iemand aanhouden? Zo ja, wanneer is deze functie in werking? Is dit een – in de toekomst – verplichte functie om uit te voeren bij staandehoudingen? Kunt u de precieze werking van deze functie toelichten c.q. de Kamer een demonstratie van de werking hiervan verschaffen?
Wanneer er sprake is van een aanhouding zijn politieagenten verplicht een proces-verbaal op te stellen. Daarin moeten de feiten, omstandigheden en de reden van de aanhouding beschreven staan. Wanneer het een staandehouding betreft is de politie niet verplicht deze te registreren. Wel is in het kader van meer informatiegestuurd politiewerk, waarover u in de brief van mijn ambtsvoorganger bent geïnformeerd2, aan de MEOS-app de mogelijkheid toegevoegd om staandehoudingen te registreren en ook de afhandeling daarvan. De 50 meest gebruikte incidentsoorten zullen registreerbaar zijn met de app. Wanneer een politieagent een naam of kenteken invoert (vóór, tijdens of ná een aan- of staandehouding) zullen alle registraties worden getoond. Zo krijgen politiefunctionarissen direct relevante achtergrondinformatie.
Momenteel werkt de politie uit hoe deze applicatie aangepast, geïmplementeerd en organisatorisch ingebed wordt. Eind 2017 zullen alle medewerkers van politie beschikken over een smartphone. De eerste pilots worden in het najaar verwacht.
Graag neem ik u, wanneer uw verzoek gedragen wordt door de vaste Kamercommissie van Veiligheid en Justitie, in het najaar mee in een bredere uitleg over alles wat wordt gedaan in het palet van het programma «Kracht van het Verschil» en zal daarbij de functie van de app de «Mobiel Effectiever Op Straat» (MEOS) toelichten.
Filmrollen van de geheime dienst die mogelijk betrekking hebben op de 'affaire Sanders' |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omstreeks 2008–2009 een aantal filmrollen heeft gedeponeerd bij het Nationaal Archief die mogelijk te maken hebben met de «affaire Sanders», een interne spionagezaak uit 1946 waarbij ook de toenmalige premier betrokken was?1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 oktober 2001 het Archief van het Bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 overgebracht naar het Nationaal Archief.
Klopt het dat het Nationaal Archief deze filmrollen aan het publiek ter beschikking zou moeten stellen, maar dit vooralsnog niet kan omdat deze rollen in een slechte staat verkeren?
Het Archief van het bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 bevat beperkt openbaar materiaal dat op grond van de Archiefwet niet zonder meer aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld. De betreffende filmrollen zijn bovendien niet gedigitaliseerd waardoor deze filmrollen nog niet toegankelijk zijn.
Klopt het dat de AIVD wettelijk verplicht is om de kosten van de restauratie van deze filmrollen op zich te nemen, maar hier tot op heden niet toe bereid is geweest?
Het Nationaal Archief en de AIVD bezien in gezamenlijkheid op welke manier, gelet op de kwetsbaarheid van het materiaal, de filmrollen gedigitaliseerd kunnen worden, opdat deze toegankelijk worden, met inachtneming van de beperking van de openbaarheid.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen niet verloren gaan, maar alsnog snel worden gerestaureerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen na een restauratie ook daadwerkelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 3.
Protesten in het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Marokkaanse politie arresteert leider van Rif-protest»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat Nasser Zafzafi en twintig andere demonstranten door de Marokkaanse autoriteiten zijn gearresteerd?
Ja, Nasser Zafzafi is op 29 mei jl. gearresteerd en de andere genoemde personen op 26 mei jl.
Is u bekend waarom zij zijn gearresteerd?
De aanklachten tegen de verschillende arrestanten verschillen.
Nasser Zafzafi is gearresteerd nadat hij de dienst in een moskee had onderbroken. Hij en zes anderen zijn onder meer aangeklaagd voor activiteiten die de staatsveiligheid en de territoriale integriteit van Marokko aantasten. De op 26 mei gearresteerde demonstranten zijn op 14 juni veroordeeld tot maximaal 18 maanden celstraf, voor onder meer geweld tegen ordetroepen en vernieling van publieke voorzieningen.
Hoe beoordeelt u het optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstranten? Is dit proportioneel?
Het overgrote deel van de demonstraties die sinds oktober 2016 plaatsvinden is vreedzaam verlopen. Het is belangrijk dat alle geweldsincidenten, gepleegd door ordetroepen of anderen, zeer goed worden onderzocht.
Hoe beoordeelt u de eisen van de demonstranten? Deelt u de opvatting dat er sprake is van marginalisering van het Rif gebied in het noorden van Marokko?
De sociaaleconomische eisen van de demonstranten zijn legitiem, zoals ook regelmatig benadrukt door de Marokkaanse regering. De afgelopen jaren is in de regio geïnvesteerd. Verdere verbetering van sociaaleconomische kansen en openbare voorzieningen is belangrijk.
Bent u bereid opheldering bij uw Marokkaanse collega’s te vragen over de arrestatie van de demonstranten en aan te dringen op een eerlijk proces in het geval het tot vervolging komt? Zo nee, waarom niet?
Zoals in antwoord op de vragen van het lid Van den Hul is aangegeven, wordt de situatie nauwlettend gevolgd. Het is uiteraard van groot belang dat al deze processen eerlijk verlopen.
Kent u het bericht «Marokkaans Nederlandse organisaties: Geen inmenging door Marokkaanse overheid in Nederland»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat op 15 mei een aantal Marokkaanse moskeeën en andere organisaties deel hebben genomen aan een bijeenkomst in Utrecht in opdracht van de Marokkaanse overheid met de bedoeling een verkeerd beeld te schetsen over de situatie in de Rif en om weerstand te creëren tegen die opstanden, zoals meerdere Marokkaans Nederlandse organisaties beweren? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Uit de media is vernomen dat deze bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Het kabinet is niet bekend dat hier sprake was van betrokkenheid van de Marokkaanse autoriteiten.
Zo ja, bent u bereid met uw collega’s in Marokko contact op te nemen om deze bemoeienis te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.