Gestolen politie-uniformen |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Uniformen van politie Utrecht gestolen»?1
Ja.
Klopt het dat de politie straatuniformen is kwijtgeraakt door diefstal uit een bestelbusje van een pakketbezorger? Zijn de uniformen inmiddels alweer terecht?
Inmiddels is alle politiekleding in deze zaak teruggevonden. Ik kan geen verdere uitspraken doen over het lopende onderzoek hiernaar.
Zijn de gestolen uniformen op enige wijze, bijvoorbeeld door de NAW-gegevens, te herleiden tot de politieagenten voor wie de uniformen bedoeld zijn? Zo ja, acht u dit risicovol?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er de afgelopen jaren politie-uniformen en/of uitrustingstukken van de politie niet op de bestemde plekken gearriveerd dan wel in handen van onbevoegden geraakt?
Diefstal van politiekleding wordt niet geregistreerd onder een aparte code. Ik kan daarom geen cijfers van voorgaande jaren overleggen.
Hoe duidt u het feit dat politie-uniformen per post naar de privéadressen van agenten worden verstuurd?
Het is van essentieel belang dat pakketten met politie-uniformen en/of uitrustingstukken zorgvuldig en veilig worden verzonden. Met het oog hierop worden sinds 1 juli 2017 politie-uniformen en/of uitrustingstukken door beveiligd transport met een Track & Trace-systeem bezorgd bij medewerkers thuis of op een politielocatie. Dit is een pilot voor tenminste 1 jaar. Gedurende de pilot wordt deze wijze van bezorging geëvalueerd.
In deze pilot is het de keuze van de politiemedewerker om het pakket af te laten leveren op het huisadres, of om het pakket op een politielocatie te laten bezorgen. In beide gevallen gaat het om beveiligd transport.
De pakketten zijn aan de buitenkant niet herkenbaar als politiepakketten.
Zijn gestolen uniformen en/of uitrustingstukken op enigerlei wijze te herleiden tot de politieagenten voor wie oorspronkelijk deze bedoeld zijn? Klopt het dat pakketbezorgers door het verzenden van politie-uniformen naar privéadressen van agenten beschikking hebben over de NAW-gegevens van politieagenten? Zo ja, hoe duidt u dit? Wat vinden politieagenten hier zelf van? Zo nee, op welke wijze is bescherming van de privégegevens gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het ermee eens dat er een zeker risico ontstaat wanneer dergelijke uniformen kwijtraken in de post en gegevens van agenten in verkeerde handen kunnen vallen? Zo ja, ziet u andere mogelijkheden om uniformen aan politieagenten, zonder verstrekking van dergelijke gegevens, te doen toekomen? Bent u bereid onderzoek uit te voeren om de risico’s rondom afleverprocessen van politie-uniformen te verminderen, bijvoorbeeld met behulp van track en trace-technologie?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat in maart een nieuwe aanbesteding plaatsvindt inzake politie-uniformen? Bent u bereid daarbij naar alternatieve mogelijkheden van verzending te kijken, bijvoorbeeld via het politiebureau of op andere wijze?
Er vindt geen nieuwe aanbesteding plaats voor de verzending van politie-uniformen. De politie zal aan de hand van de resultaten van de pilot besluiten hoe zij verder gaat met de bezorging van politiekleding.
Het bericht ‘Rol België in geheime operatie tegen IS’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Rol België in geheime operatie tegen IS» van 8 maart 2018 van het ANP?1
Ja.
Heeft u contact gehad met uw Belgische collega over het dit bericht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, klopt het bericht?
Er is op basis van dit bericht geen contact geweest met de Belgische Minister van Defensie.
Verricht Nederland inlichtingenwerk voor de operatie «Gallant Phoenix»?
Nederland neemt deel aan de door de VS geleide internationale anti-ISIS coalitie. Binnen deze coalitie delen landen inlichtingen met elkaar. Dit is ook in het belang van de veiligheid in Nederland. In het kader van de operationele veiligheid doet het kabinet geen uitspraken over specifieke werkzaamheden in het inlichtingendomein. Nederlanders die zich bij ISIS hebben aangesloten zijn geen expliciet doelwit van de Nederlandse overheid.
Zijn er Nederlanders betrokken bij het doorzoeken van de database in Jordanië?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat Nederland op een andere manier inlichtingen verstrekt die bijdragen aan de operatie «Gallant Phoenix»? Zo ja, gaat u hiertegen stappen ondernemen?
Zie antwoord vraag 3.
Een mogelijke aanval van taxichauffeurs op het hoofdkantoor van Uber |
|
Rob Jetten (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de artikelen «Taxichauffeurs willen aanval op Ubers hoofdkantoor in Amsterdam» en «Uber-chauffeur: «Brandbommen? Te gek voor woorden» – verbijstering over aanvalsplan hoofdkantoor»?1
Ja.
Heeft u eerder aanwijzingen gehad over mogelijke gewelddadigheden in Amsterdamse taxiwereld?
De politie Amsterdam is op de hoogte van deze oproep en is heel scherp op dit soort acties. In het verleden zijn er blokkades geweest in de nachtelijke uren. Die blokkades zijn door de politie beëindigd zonder ernstige openbare ordeverstoringen.
Hoeveel klachten over illegale taxivervoerders in relatie tot Toegelaten Taxi Organisaties (TTO’s) zijn er bij u bekend sinds 2017?
Bij de gemeente Amsterdam is een digitaal meldpunt voor illegaal taxivervoer (snorders), met een automatische koppeling naar het Meld- en Informatiecentrum (MIC) van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Daar is sinds 2017 een tiental meldingen over illegaal taxivervoer binnengekomen.
De gemeente Amsterdam treedt zelf op tegen het aanbieden van illegaal taxivervoer op de opstapmarkt door taxichauffeurs die niet in het bezit zijn van een Amsterdamse taxivergunning. Volgens opgave van de gemeente Amsterdam is hiervoor in 2017 in totaal 127 keer een Rapport van Bevindingen (RvB) opgesteld. In 2018 is tot nu toe 12 tot 15 keer per maand een RvB opgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel objectinspecties en administratieve controles de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) sinds 2017 heeft uitgevoerd in Amsterdam? Zo ja, kunt u aangeven tot hoeveel bestraffingen heeft dit geleid?
In 2017 heeft de ILT 70 georganiseerde taxi-inspecties uitgevoerd, waarbij 417 taxi’s zijn gecontroleerd. Bij 237 taxi’s werden één of meer overtredingen geconstateerd. Het aantal overtredingen lijkt hoog in verhouding tot het aantal gecontroleerde taxi’s, maar heeft te maken met de risicogerichte aanpak van de ILT, waarbij wordt gecontroleerd op plaatsen en tijdstippen dat het risico op overtredingen het grootst is. Door de ILT zijn boeterapporten opgesteld, die ter verdere behandeling zijn overgedragen aan het openbaar ministerie (OM).
Op welke manier werkt de ILT samen met de gemeente Amsterdam en de politie op het gebied van taxi-inspecties en -controles?
De samenwerking bestaat uit het gezamenlijk uitvoeren van handhavingsacties en daarnaast uit het delen van informatie, waardoor de handhaving effectiever en efficiënter kan worden opgepakt. De gemeente Amsterdam, de politie, het OM en de ILT hebben daarover afspraken gemaakt die in een convenant zijn vastgelegd.
Hoeveel fte heeft de ILT ter beschikking om toe te zien op veilig vervoer per taxi?
De ILT heeft de beschikking over 25 inspecteurs voor het toezicht en de handhaving op taxivervoer. De ILT werkt risicogericht en informatiegestuurd en zet de inspecteurs daar in, waar dit het meeste maatschappelijke effect heeft. Dat betekent dat straatcontroles bij voorkeur worden gehouden op plaatsen, tijdstippen en bij vervoerders waar een grote kans op overtreding aanwezig is.
Daarnaast is de ILT gestart met een proef waardoor meer taxi’s kunnen worden gecontroleerd dan bij tijdrovende traditionele straatcontroles. Bij deze proef vindt een snelle check op de arbeids- en rusttijden plaats, zodat taxichauffeurs zo min mogelijk in hun werkzaamheden worden gehinderd. De data die bij deze controles over taxibedrijven worden verzameld, worden door middel van deskresearch geanalyseerd en op basis daarvan worden risicogericht bedrijfsinspecties uitgevoerd. Deze aanpak vergroot de pakkans en zal naar verwachting de naleving van de taxiregels verbeteren.
Bent u van mening dat de ILT voldoende capaciteit heeft om er in Amsterdam op toe te zien dat ondernemers en chauffeurs in de taxibranche de regels naleven? Zo nee, welke oplossingen ziet u op de korte termijn hiervoor?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat schietbanen van de politie onveilig zijn |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Voldoen de schietbanen van de politie wel of niet aan de veiligheidseisen?1
De politie heeft in 2017 een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) uitgevoerd op alle 22 OBT (Operationele Begeleiding en Training)-locaties. De schietbanen van de Politieacademie, die sinds de wijziging van de Politiewet 2012 onderdeel uitmaken van de Nationale Politie2, zijn hierin nog niet meegenomen. Op basis van nieuwe voorschriften wordt vanaf nu voor alle banen (inclusief de banen waarvan het beheer is overgenomen van de Politieacademie) jaarlijks bezien welke keuringen, certificeringen en RI&E’s moeten worden uitgevoerd.
Een RI&E is een onderzoek naar de (fysieke) arbeidsomstandigheden en de arbeidsrisico’s op de werklocaties en tijdens de werkzaamheden. De conclusie van de RI&E’s uit 2017 is, dat bij het volgen van instructies van de IBT-docent (Integrale Beroepsvaardigheden Training) en het dragen van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen de schietbanen voldoen aan de gezondheids- en veiligheidseisen. Op locatieniveau zijn er aandachtspunten gesignaleerd. Voor deze punten is een actieplan gemaakt om deze op te lossen.
Over de RI&E uitgevoerd op de schietbaan Amsterdam heeft de Inspectie SZW in haar rapportage feedback gegeven op de meetmethodiek van de RI&E. Op basis van de bevindingen van de Inspectie is een zienswijze vanuit het korps ingediend en een aangepaste rapportage over fijnstof en kruitdampen aangeleverd, waarin de beschrijving van het onderzoek en de context is uitgebreid. Het korps is hierover nog met de Inspectie in gesprek. Ten aanzien van de geluidsbelasting heeft de politie in afstemming met de Inspectie SZW besloten dat er nog één aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd in Amsterdam om alle twijfel weg te nemen.
Voldoen de schietbanen van de politie wel of niet aan de gezondheidseisen?
Zie antwoord vraag 1.
Wordt de werkinstructie met betrekking tot schietbanen wel of niet nageleefd?
De politie geeft aan dat de in 2015 samen met de vakbonden vastgestelde werkinstructie niet is geïmplementeerd. Tijdens de implementatie bleek dat het nodig was de werkinstructie beheer en gebruik vuurwapenaccommodaties verder aan te scherpen. De korpsleiding heeft inmiddels opdracht gegeven de aangescherpte werkinstructie 2015 alsnog te implementeren. Daarnaast is in samenspraak met de Centrale Ondernemingsraad (COR) een nieuwe werkinstructie in ontwikkeling.
Hoeveel meldingen van gehoorbeschadiging zijn er bij agenten?
De politie beschikt niet over aantallen van meldingen van gehoorbeschadiging bij politiemedewerkers. Op dit moment wordt een PMO (Periodiek Medisch Onderzoek) specifiek gericht op de IBT-docenten uitgevoerd. Deze rapportage zal inzicht geven of er sprake is van een verhoogd risico op gehoorschade bij gebruik van schietbanen door IBT-docenten.
Het rapport ‘OPERA Safety Case’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het eindrapport van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA) «OPERA Safety Case», dat op 29 januari 2018 is gepresenteerd?1
Ja. Zoals u eerder bent geïnformeerd (Kamerstuk 25 422, nr. 217), verwacht ik u in de loop van dit jaar een integrale beleidsreactie te sturen op de eindrapporten van het OnderzoeksProgramma Eindberging radioactief Afval (OPERA) en het advies van de kwartiermaker van de klankbordgroep.
Deelt u de mening dat de absolute grenzen van de eigenschappen van de overwogen eindberging van radioactief afval in klei niet zijn bepaald en dat daardoor de veiligheid van deze eindberging niet is aangetoond? Zo nee, waarom niet?
Het was niet het doel van het onderzoekprogramma OPERA om absolute grenzen van eigenschappen van eindberging in Boomse klei te bepalen. OPERA heeft onderzocht hoe eindberging van radioactief afval mogelijk is in Boomse klei en dat vastgelegd in een initiële Safety Case. Deze initiële Safety Case is een eerste aanzet voor een veiligheidsstudie voor een mogelijk ontwerp van een eindberging voor radioactief afval in Boomse klei. Er zal nog veel onderzoek moeten plaatsvinden om te komen tot een complete veiligheidsstudie voor een concrete eindberging die door de Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming (ANVS) beoordeeld kan worden op volledigheid en juistheid. Aangezien de keuze voor het type eindberging is voorzien rond 2100, is hier tijd voor. Deze tijd zal ook worden benut voor verder onderzoek naar eindberging van radioactief afval in de andere mogelijke geologische lagen.
Deelt u de mening dat het toch verklaren dat deze berging veilig is, past bij het vaak door de COVRA genoemde doel van het onderzoek om aan te tonen dat deze eindberging veilig is en niet bij wat het doel zou moeten zijn, namelijk het nagaan of en hoe een veilige eindberging mogelijk is?
Ik deel deze mening niet. De doelstelling voor de OPERA Safety Case was om na te gaan of veilige, lange termijn opberging («eindberging») van radioactief afval in Nederland mogelijk is. Daarnaast is de technische haalbaarheid van het eindbergingsconcept in Boomse klei onderzocht.
Wilt u de grenzen van de eigenschappen van de berging alsnog laten bepalen uit metingen in een nader onderzoek, begeleid door onafhankelijke deskundigen op dat gebied (dus niet noodzakelijk op nucleair gebied), zodat daarmee kan worden gezocht naar een zeker veilige berging? Zo nee, waarom niet?
Zover zijn we nu nog niet. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de OPERA Safety Case een initiële Safety Case in een reeks van Safety Cases die gaan volgen tot het moment van vergunningaanvraag. Naarmate het proces van besluitvorming vordert, zullen de Safety Cases gedetailleerder worden. Uiteindelijk zal de ANVS beoordelen of een eindberging op een dan gekozen locatie veilig is.
Deelt u de mening dat het voor de geloofwaardigheid van het vervolgonderzoek nodig is dat dit wordt gecoördineerd door een organisatie die geen baat heeft bij de voortzetting van het gebruik van kernreactoren? Zo nee, waarom niet?
Radioactief afval ontstaat op meer plaatsten dan enkel bij kernreactoren. COVRA is de aangewezen organisatie om dit afval in ontvangst te nemen en te beheren en neemt geen besluiten over de nut en noodzaak van kernreactoren. COVRA zal, als vergunninghouder met de taak om het radioactief afval veilig te beheren, onderzoek moeten doen om deze taak goed uit te kunnen voeren.
De onderzoeken binnen OPERA zijn uitgevoerd door onafhankelijke (inter-)nationale wetenschappelijke instituten. Zodoende was er een scheiding tussen de coördinatie van het onderzoek door COVRA en het daadwerkelijke onderzoek. De onderliggende onderzoeken aan het eindrapport zijn allemaal openbaar gemaakt.
Op dit moment verkeert het onderzoek zich nog in de fase van het verkennen van de haalbaarheid van verschillende opties voor eindberging van radioactief afval. Dit sluit aan bij het beleid zoals beschreven in het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen (Kamerstuk 25 422, nr. 149) waarin besluitvorming over eindberging rond 2100 is voorzien. Bij vervolgonderzoeken in het kader van dit nationale programma, zal steeds gekeken worden hoe deze onderzoeken het beste georganiseerd kunnen worden. Dit zal afhankelijk zijn van de fase waarin de beleidsontwikkeling zich bevindt en van het doel van de onderzoeken. Het is geen beleidskeuze dat de coördinatie van deze onderzoeken altijd bij COVRA ligt.
Wilt u zich inzetten voor wijziging van het beleid waarmee wordt bepaald dat deze taak nu bij de COVRA ligt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de producenten van kernafval verantwoordelijk zijn voor de financiering van het op een correcte wijze verwerken van dat afval? Zo nee, waarom niet?
Eén van de uitgangspunten van het beleid voor het beheer van radioactief afval is dat «de vervuiler betaalt». COVRA wordt geacht op bedrijfsmatige manier en kostendekkend te opereren. In het algemeen worden grote investeringen voor de realisatie van nieuwe gebouwen voor opslag direct door de grote aanbieders van radioactief afval – zoals EPZ (Borssele) en URENCO – gefinancierd. Daarnaast betalen de aanbieders van radioactief afval een (contractueel) tarief aan COVRA voor verwerking, opslag en eindberging van het afval. In het Besluit Basisveiligheidsnormen Stralingsbescherming is vastgelegd dat COVRA de kosten die het in rekening brengt voor beheer (inclusief onderzoek) op transparante, objectieve en niet-discriminerende wijze vaststelt.
Een deel van de kosten die zijn verbonden aan het opruimen van het historisch afval in Petten, betreffen de tarieven die ECN/NRG aan COVRA moet betalen. COVRA hanteert hierbij hetzelfde principe als voor andere aanbieders van radioactief afval. Aangezien dit historisch afval niet zonder meer binnen de reguliere afvalstromen naar COVRA past, worden door COVRA en ECN/NRG specifieke afspraken gemaakt over de acceptatiecriteria en kosten. Zoals toegezegd in het Algemeen Overleg Nucleaire veiligheid van 20 december 2017, wordt u in het voorjaar nader geinformeerd over dit vraagstuk.
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld, zijn er bepaalde risico’s waaraan COVRA is blootgesteld (Kamerstuk 25 422, nr. 142). COVRA neemt het eigendom van het afval immers over van de producenten van het afval. Toekomstige ontwikkelingen op het gebied van aangroei van de middelen die COVRA beheert en kostenramingen voor voornamelijk eindberging zijn onzeker en vormen een financieel risico. Dit financiële risico is inherent aan het lange termijn karakter van de activiteiten. Aan de andere kant is er zekerheid over de verantwoordelijkheid nadat het afval is overgedragen, die ligt namelijk bij COVRA, waarbij de betaling voor de verwerking en het beheer bij de overdracht van het radioactief afval wordt voldaan door de leveranciers. Er blijven op deze wijze geen (eeuwigdurende) vorderingen bestaan op ondernemingen, waarvan het voortbestaan op de lange termijn onzeker is.
Over de ontmanteling van de Kerncentrale Dodewaard is onlangs aan uw kamer medegedeeld dat vertegenwoordigers van de betrokken partijen – GKN, NEA, de 4 elektriciteitsproductiebedrijven en de Staat – op dit moment gesprekken voeren om te onderzoeken of een mogelijkheid bestaat voor een minnelijke regeling (Kamerstuk 29 697, nr. 41).
Deelt u de mening dat hier nog steeds sprake van is, nu alle verantwoordelijkheid (en risico's en onverwachte meerkosten) voor rekening komt van de COVRA (een 100% staatsbedrijf), er onlangs bekend is gemaakt dat de overheid 117 miljoen extra uittrekt voor het opruimen van historisch kernafval en de producenten van kernafval van alle toekomstige risico's zijn gevrijwaard? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u er zeker van dat de belastingbetaler niet zal opdraaien voor de rekening van het kernafval van kerncentrale Dodewaard, kerncentrale Borssele en URENCO? Zo ja, op basis waarvan kunt u hiervan zeker zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het artikel ‘Na ongelukken onnodig lang in de file door procedures’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Na ongelukken onnodig lang in de file door procedures»?1
Ja.
Wat is de voortgang van de uitvoering van de motie van de leden Remco Dijkstra en Sienot waarin de regering wordt verzocht waar mogelijk een werkwijze toe te passen die de doorstroming na incidenten verbetert en daarmee het filemonster aanpakt?2
In mijn brief van 17 maart jl. over de korte termijn file-aanpak heb ik een pakket maatregelen aangekondigd om de doorstroming na incidenten te verbeteren.
Klopt het dat weggebruikers bij pechgevallen en ongelukken op snelwegen in Nederland onnodig lang in de file staan als gevolg van procedures en protocollen?
Nee, dat is onjuist. Bij de afhandeling van incidenten (pechgevallen en ongevallen) is de veiligheid van betrokkenen, hulpverleners en andere weggebruikers de eerste prioriteit, direct gevolgd door de doorstroming. Hiervoor zet Rijkswaterstaat weginspecteurs en bergers in.
Welke stappen kunt u zetten om die procedures en protocollen aan te passen zodat files niet onnodig langer worden?
De procedures en protocollen hoeven niet aangepast te worden. Wel zal ik, zoals eerder gezegd, alle weginspecteurs met blauw licht uitrusten zodat ze sneller bij incidenten aanwezig kunnen zijn. Daarnaast wordt met de eerder genoemde file-aanpak ingezet op het beschikbaar maken van meer weginspecteurs in combinatie met maatregelen die de aanrijtijd van bergers op strategische locaties verkorten. Hiermee wordt de filedruk gedempt.
Klopt het dat dit bovendien gevaar oplevert? Hoe kan ervoor gezorgd worden dat het bergen van voertuigen veilig gebeurt en er tegelijkertijd zo min mogelijk tijdsverlies optreedt?
Een incident op een auto(snel)weg levert altijd een veiligheidsrisico op. Andere weggebruikers rekenen er niet op en betrokkenen weten vaak niet precies hoe te handelen na het stilvallen van het voertuig. Dat is de reden voor het inzetten van incident management op de rijkswegen. De eerst aankomende hulpverlener beveiligt de situatie, tot de daaropvolgende hulpverlener arriveert. Pas daarna kan de hulpverlening of de berging veilig worden uitgevoerd. Het is niet te voorkomen dat er beperkt op elkaar gewacht moet worden.
Is het realistisch om met twee bergingsvoertuigen naar een incidentplek te gaan en dat de ene, de andere beveiligd, waardoor er niet meer gewacht hoeft te worden op een inspecteur van Rijkswaterstaat?
De weginspecteur van Rijkswaterstaat heeft meerdere taken bij de afhandeling van incidenten die qua aard en omvang zeer divers zijn. Alleen bij relatief eenvoudige incidenten, zoals pechgevallen op de vluchtstrook, volstaat het beveiligen van het incident door middel van het plaatsen van kegels en kunnen bergers dit zelf doen. Bergers zijn niet bevoegd om verkeer te regelen en dat is veelal nodig om het incident goed te beveiligen en het verkeer zo optimaal mogelijk door te laten stromen. In gevallen waarbij dit wel kan, zijn reeds werkafspraken gemaakt voor de inzet van een tweede berger en wordt hiervan gebruik gemaakt. In mijn brief over de file-aanpak heb ik aangegeven dat Rijkswaterstaat een verkenning gaat uitvoeren naar een optimalisatie van deze werkwijze.
Hoe vaak is de berger eerder aanwezig dan Rijkswaterstaat, gezien het feit dat gewacht moet worden op de inspecteur van Rijkswaterstaat en de file dan toeneemt? Hoe wordt daarmee omgegaan? Hoeveel neemt de file af als de weg vijf minuten eerder vrijgemaakt kan zijn?
Uit gegevens van Stichting Incident Management Nederland (SIMN) en de interne logging van Rijkswaterstaat, blijkt dat weginspecteurs en bergers ongeveer even vaak op elkaar wachten. In de gevallen dat de berger als eerste aanwezig is, voert deze de beveiliging uit tot de weginspecteur aanwezig is. De kracht van incident management is de intensieve samenwerking tussen verschillende partners (politie, brandweer, Rijkswaterstaat, bergers, etc.) waarbij afgesproken is dat de eerste ter plaatse de veiligheidsmaatregelen treft. Alle hulpverleners hebben zich bij de uitvoering van incident management te conformeren aan de Richtlijn Eerste Veiligheidsmaatregelen bij verkeersIncidenten (REVI) om de veiligheid van de betrokkenen, hulpverleners en het overig verkeer te borgen.
Een snelle aanrijdtijd van de hulpverleners is van groot belang voor een snelle afhandeling en de veiligheid ter plaatse. In de spits geldt de regel dat een minuut sneller een incident afhandelen zorgt voor 3 minuten minder file. De invoering van blauw licht bij alle weginspecteurs gaat helpen om de aanrijtijd van weginspecteurs te verkorten zodat incidenten sneller afgehandeld worden. De afhandeltijd van een incident blijft echter altijd afhankelijk van de aard en kenmerken van het incident (slachtoffers, vermoeden van een misdrijf of schadeherstel).
Kent u het voorbeeld van een incident op de Arnhemse Pleijroute waarbij de weginspecteur uit Tiel moest komen en de berger twintig minuten moest wachten? Hoe kan dat anders? Is dat geregeld en gebeurt dat inmiddels ook in de praktijk?
Ja, het incident op de Pleijroute is mij bekend. Dit betreft een provinciale weg waar andere aanrijtijden gelden dan op rijkswegen. Rijkswaterstaat en de provincie hebben voor de regio Arnhem- Nijmegen wel afspraken gemaakt om elkaar te helpen bij incidenten zodat deze zo snel als mogelijk opgelost worden.
Hoe kan het huidige Incident Management bij pechgevallen en ongelukken op het hoofdwegennet efficiënter ingericht worden?
Het huidig incidentmanagement in Nederland staat internationaal op een hoog niveau. Het kan echter altijd beter. Zoals ik ook in mijn antwoord op vraag 6 heb aangegeven blijf ik bezien waar verbeteringen er mogelijk zijn.
Het bericht ´Mister Cloud’ |
|
Chris van Dam (CDA), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het interview in Blauw (editie februari 2018) van de heer L. Kuijs («Mister Cloud»), directeur van de Politieacademie en portefeuillehouder Kennis binnen de politie?
Ja.
Kunt u aangeven in welke opzichten het in dit interview verwoorde concept van de «Kenniscloud» afwijkt van het (reeds vanaf 2000) ontwikkelde Politiekennisnet (PKN), dan wel Kennis op Maat Politie (KomPol), dat sinds 2013 het PKN verving? Was het PKN c.q. KomPol ook niet een concept waarbij kennis vanuit de politiepraktijk – met behulp van zo’n 800 auteurs onder begeleiding van ervaren kennismakelaars – actueel werd gehouden? Vervulde de Politieacademie een centrale rol in het ontsluiten, veredelen en valideren van die aangeleverde informatie? Functioneert KomPol nog? Wat heeft de Politieacademie de afgelopen jaren gedaan om het PKN c.q. KomPol actief te houden c.q. te onderhouden? Welke lessen zijn in het kader van het PKN c.q. KomPol geleerd die bij het opzetten van de «Kenniscloud» benut kunnen worden?
Kennis op maat politie (Kompol) en de mediacollectie zijn de belangrijkste kennisdiensten van de Politieacademie. Doorwerking van politie specifieke kennis in onderwijs en praktijk staat centraal. Daarvoor worden voortdurend verbindingen gelegd tussen deze kennisdiensten onderling, het team Onderzoek, andere kennisinstellingen, de politiepraktijk en het politieonderwijs. Dit bevordert het eenduidig werken volgens de laatste stand van zaken. Wanneer bijvoorbeeld het OM met de politie afspraken maakt, worden deze in samenwerking met de experts vertaald tot gevalideerde politiekundige kennis op Kompol.
De kenniscloud faciliteert en verbindt de bestaande kennisinitiatieven en betrokken afdelingen en medewerkers. Het zorgt ervoor dat politiemensen vakinhoudelijke informatie eenvoudiger kunnen opzoeken en delen. De kenniscloud is feitelijk dus een geordende verzameling van politiekennis, die online te benaderen is en daarom een aanvulling op Kompol.
Kunt u aangeven wat de rol is van «communities of practice», moderatoren en kennis-referenten? Welke actor geeft de doorslag bij het valideren van kennis voor en door de politie?
De «communities of practice» (COP) zijn (informele)groepen politiemensen die zich op basis van kennis van en/of affiniteit met een onderwerp hebben georganiseerd. Binnen deze groep wordt kennis en expertise gedeeld en verdiept.
Kennis binnen de politieorganisatie wordt op deze wijze beter samengebracht. Indien het gaat om kennis waarover beleid is vastgesteld is de betreffende portefeuillehouder binnen de politie doorslaggevend voor het valideren van kennis.
Vindt u het juist dat in het interview geen melding wordt gemaakt van de noodzaak tot het delen van kennis met de ketenpartners van de politie, zoals de Koninklijke Marechaussee, het openbaar ministerie, de Immigratie en Naturalisatiedienst en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst? Kunt u helderheid verschaffen over de wijze waarop dit gebeurt en of de kennis ook daadwerkelijk wordt benut door de ketenpartners?
De politie deelt en betrekt kennis in haar netwerk. Zo ondersteunt, faciliteert en verbindt de kennisfunctie van de Politieacademie (Kennis- en Informatieknooppunt, KIK) naast de politie ook ketenpartners, zoals het Openbaar Ministerie (OM), de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en de Koninklijke Marechaussee (KMar).
Wat is het businessmodel dat ten grondslag ligt aan de «Kenniscloud«? Is het louter een netwerkmodel dat is gebaseerd op het belangeloos geven en delen van informatie, of is sprake van abonnementen en belangen van commerciële uitgevers?
Er is geen sprake van commerciële belangen. Kenniscloud is gericht op het delen van kennis binnen de politieorganisatie, zodat beschikbare kennis toegankelijk wordt gemaakt voor iedere politiemedewerker die dit nodig heeft. Indien gewenst en noodzakelijk, wordt de kennis ook gedeeld met ketenpartners.
Deelt u de opvatting van de heer Kuijs «dat de meeste parate kennis aanwezig is bij net afgestudeerde agenten»? Hoe verhoudt de ervarings- en praktijkkennis van politiemensen uit de praktijk zich hiertoe? Hoe kijkt het korps en de korpschef hier naar?
Wat theoretische kennis betreft is deze vaak het meest paraat bij mensen die deze kortgeleden geleerd hebben. Kennis en ervaring uit de praktijk zijn uiteraard ook zeer waardevol en volop aanwezig bij politiemensen met meer werkervaring. In aanvulling hierop is het ook zaak dat politiemedewerkers gedurende hun loopbaan de voor hun functie benodigde parate kennis goed onderhouden. Naar aanleiding van mijn toezegging op een onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de parate kennis van politieambtenaren in de basispolitiezorg1 ontwikkelt de politie op dit moment het zogenoemde Kwaliteitssysteem Vakbekwaamheid.
Herkent u zich in de constatering van de heer Kuijs dat ten aanzien van het vermeende gebrek aan kwaliteit van processen-verbaal het grootste probleem is dat «elke officier (van justitie) zijn eigen eisen heeft voor het dossier». Deelt de korpschef en de leiding van het openbaar ministerie deze opinie? Hoe verhoudt deze constatering zich tot de conclusies van het rapport «Handelen naar waarheid» en het daarop gebaseerde verbeterprogramma?
Politie en OM werken in het Kwaliteitsprogramma politie-OM al enige jaren samen aan de verbetering van opsporing en vervolging. Een belangrijk onderdeel van het kwaliteitsprogramma is het verbeteren van de kwaliteit van het procesdossier (proces-verbaal) bij veel voorkomende criminaliteit. In 2017 is de politie, samen met het OM, gestart met de implementatie van de «kwaliteitsstandaard procesdossier VVC», zodat er op een eenduidige manier gewerkt wordt Deze kwaliteitsstandaard is opgesteld door Politie en OM samen.
het bericht ‘Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent 'inslijten'’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Verantwoord gebruik van geweld moet bij agent «inslijten»«?1
Ja.
Is het waar dat agenten jaarlijks 32 tot 42 uur training met geweldsmiddelen zoals vuurwapens, pepperspray en handboeien krijgen?
In de regeling toetsing geweldsbeheersing politie (RTGP) is vastgelegd dat het bevoegd gezag de politieambtenaar ten minste 32 uren de gelegenheid tot het deelnemen aan de toetsing en de training ter voorbereiding voor het gebruik van geweldsmiddelen biedt. In deze trainingen wordt ruim aandacht besteed aan het de-escaleren van geweldssituaties. Het is essentieel dat politieambtenaren die met geweldsmiddelen zijn uitgerust hun beroepsvaardigheden beheersen en goed voorbereid zijn op hun werkzaamheden. In de cao 2015–2017 heb ik daarom vastgelegd het aantal trainingsuren te verhogen naar 42. Dit is een gemiddelde over alle RTGP-plichtigen en afhankelijk van de functie en bewapening van de medewerker. Hierbij geldt, conform de RTGP, een minimum van 32 uur.
De politie beschikt (nog) niet over betrouwbare gegevens met betrekking tot de gevolgde trainingsuren. Op dit moment worden tests uitgevoerd om te komen tot een betrouwbaar overzicht op eenheidsniveau. Wanneer deze tests succesvol zijn afgerond zal ik uw Kamer hierover onderbouwde cijfers doen toekomen.
Op basis van informatie verkregen vanuit Engeland, België en Zweden blijkt dat de trainingsuren die Nederlandse politiemedewerkers in het kader van de RTGP maken zich lastig laten vergelijken met de trainingsuren die in de ons omringende landen met geweldsmiddelen worden gemaakt. Zo dragen Engelse politieagenten over het algemeen geen vuurwapen en stellen de eenheden daar zelf hun trainingen vast op basis van wat er benodigd is en op basis van risico-inschattingen. In zowel België als Zweden is het op basis van de verstrekte informatie niet mogelijk een algemeen beeld te vormen van het aantal trainingsuren voor geweldbeheersing dat verplicht moet worden gevolgd, gezien de verschillen tussen verschillende functies en politieonderdelen.
Kunt u zich uw antwoord tijdens het mondelinge vragenuur op 20 februari 2018 herinneren, waarin u stelde dat de politie eind 2017 heeft gemeld dat er over dat jaar gemiddeld 39 Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT)-uren per agent werden gevolgd? Kunt u de cijfers die deze stelling onderbouwen aan de Kamer doen toekomen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u het gemiddeld aantal IBT-uren per eenheid per agent aan de Kamer doen toekomen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel trainingsuren met geweldsmiddelen zijn agenten uit Engeland, Frankrijk, Duitsland, België en Zweden verplicht te volgen?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze is het gebruik van de nekklem naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez onderzocht? Welke maatregelen zijn met betrekking tot het gebruik van de nekklem naar aanleiding hiervan genomen?
De Inspectie Justitie en Veiligheid heeft naar aanleiding van de gebeurtenissen met betrekking tot de heer Henriquez een thematisch onderzoek uitgevoerd naar de nekklem. De Inspectie heeft onderzocht hoe de politie, de Koninklijke Marechaussee en de Dienst Justitiële Inrichtingen omgaan met het gebruik van de nekklem. In het rapport gaat de Inspectie onder andere in op de wijze waarop medewerkers worden opgeleid, welke risico’s er aan de nekklem verbonden zijn en hoe vaak de techniek wordt toegepast in de praktijk.
De Inspectie concludeerde dat het gebruik van de nekklem als controletechniek een veel gebruikte en bruikbare techniek is die in beginsel, mits technisch correct toegepast, weinig risico met zich meebrengt. Aan de nekklem als verwurgingstechniek zijn wel risico’s verbonden.
Naar aanleiding van het inspectierapport, dat op 22 maart 20162 naar uw Kamer is gestuurd, is toegezegd dat de politie een landelijk eenduidige instructie opstelt voor het trainen en toepassen van hoofdcontrole- en verwurgingstechnieken. Voor de politie was dit aanleiding om in 2016 een landelijk trainingskader op te stellen voor het fixeren, controleren en boeien van personen. Hierbij wordt extra aandacht gegeven aan het toepassen van deze technieken en de risico’s bij het uitvoeren van de hoofdcontrole. Het trainingskader is in de 2e helft van 2016 geïmplementeerd. De elementen uit deze training worden jaarlijks herhaald. Om zo veel mogelijk te voorkomen dat dergelijke vormen van fysiek geweld moeten worden toegepast heeft de politie besloten om, net als de Koninklijke marechaussee, in 2018 over te gaan tot de invoering van de uitschuifbare wapenstok voor alle ambtenaren van politie die nu ook met een wapenstok zijn uitgerust. Daarnaast investeert de politie in onderzoek naar andere minder ingrijpende wapens. De pilot met het stroomstootwapen maakt onderdeel uit van dit onderzoek.
Kunt u aangeven hoe vaak in 2017 verschillende geweldsmiddelen door de politie zijn ingezet? Zo nee, klopt het dat hiertoe geen eenduidig registratiesysteem bestaat?
De cijfers geweldsaanwending politie 2017 zijn nog niet openbaar, deze worden deze maand gepubliceerd.
Binnen de eenheden van de politie wordt politiegeweld nog op verschillende manieren geregistreerd. Daar komt in 2019 verandering in. Het project Stelselherziening Geweldsaanwending zorgt o.a. voor een landelijk eenduidige verantwoording van geweld dat agenten vanwege hun werk inzetten. Het proces van melden, registreren en beoordelen hoort in het hele korps uniform te verlopen. Daarmee geeft de politie gevolg aan de maatschappelijke roep om meer transparantie bij het uitoefenen van het geweldsmonopolie. Tegelijkertijd biedt het ook meer inzicht in de rechtmatigheid van het politieoptreden.
Klopt het dat momenteel een landelijk registratiesysteem voor de inzet van geweldsmiddelen door de politie wordt ontwikkeld? Zo ja, wat houdt dit registratiesysteem precies in en op welke termijn verwacht u dit systeem gereed te hebben?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat de ambtsinstructie voor het gebruik van geweld door de politie wordt aangepast? Zo ja, op welke termijn verwacht u deze aanpassing gereed te hebben?
Ja, het eerste deel van de wijziging van de Ambtsinstructie, dat ziet op de verbetering van het systeem van het melden, registreren en beoordelen van geweld zal naar verwachting op 1 januari 2019 in werking treden. Het tweede deel van de wijziging van de Ambtsinstructie – dat gaat over de regels met betrekking tot het gebruik van geweld, geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen – zal naar verwachting op 1 juli 2019 in werking treden.
Op welke wijze wordt het vermogen tot de-escaleren in geweldssituaties bij agenten getraind?
De-escaleren is een kernelement bij het optreden in en het trainen van (mogelijke) geweldssituaties. Geweldsaanwending is het uiterste middel en dient – waar mogelijk – altijd voorafgegaan te worden door communicatie, conflicthantering en de-escalatietechnieken. Hieraan wordt specifiek aandacht geschonken in alle IBT-scenariotrainingen. Vanaf 2018 worden de-escalatietechnieken structureel opgenomen in ieder lesplan.
Op welke wijze worden klachten naar aanleiding van geweldgebruik door de politie behandeld? Op welke wijze wordt er teruggekoppeld naar de indieners van klachten?
Omdat de politie kan en wil leren van haar fouten, kan over gedragingen van een politieambtenaar schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900-8844) een klacht ingediend worden bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van politie. De klachtenprocedure staat uitgebreid beschreven op politie.nl. De klachtbehandelaar van politie neemt contact op met de indiener om de klacht te specificeren en de procedure te bespreken. Afhankelijk van de wensen van de indiener van de klacht wordt er een bemiddelingsgesprek georganiseerd, of wordt de klacht schriftelijk behandeld. Het verhaal van zowel de klachtbehandelaar als de politieambtenaar wordt gehoord door de klachtbehandelaar. De indiener wordt van iedere stap schriftelijk op de hoogte gehouden. Mocht de indiener niet tevreden zijn met de reactie van de politie, dan kan hij het oordeel van de politiechef vragen. Het is niet vanzelfsprekend dat de klager daarna tevreden is, de klachtbehandeling stopt daar echter wel voor de politie.
In 2017 zijn er 373 klachten binnengekomen die gerelateerd zijn aan het geweldgebruik door de politie. De klachten zijn allen afgehandeld conform de klachtenprocedure.
Hoeveel klachten zijn er in 2017 naar aanleiding van geweldgebruik door de politie ingediend? Kunt u per klacht aangeven hoe deze klacht is afgehandeld?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht ‘Agent na geweld steeds vaker in de kou’ |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Agent na geweld steeds vaker in de kou»?1
Ja.
Herkent u deze signalen? Klopt het dat er steeds minder casemanagers beschikbaar zijn?
Personen met een publieke taak moeten in een veilige omgeving hun werk kunnen uitvoeren. Helaas gebeurt het regelmatig dat medewerkers met een publieke taak geconfronteerd worden met geweld en agressie.2 Dit is onaanvaardbaar. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Ik acht het daarom van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders.3
Daarnaast moeten politieagenten die te maken hebben gehad met werkgerelateerd geweld erop kunnen vertrouwen dat zij goed begeleid en opgevangen worden door het politiekorps. In alle eenheden is daarom een casemanager belast met de ondersteuning en begeleiding bij GTPA. Naast de voorzieningen voor gespecialiseerde deskundige begeleiding hebben ook leidinggevenden een belangrijke rol in het ondersteunen en begeleiden van medewerkers die te maken hebben gehad met geweld tijdens het werk.
Er is sprake van rond de 9.000 incidenten op jaarbasis. Dit vraagt om betrokkenheid en ondersteuning van de casemanager. Gebleken is dat met de huidige capaciteit niet in alle gevallen de gewenste ondersteuning geboden wordt. Het belang om dit op orde te brengen, wordt zowel door mij als de korpschef onderkend. Om die reden wordt in de eenheden met tijdelijke extra capaciteit uit de politieorganisatie zoveel mogelijk voorzien in de nodige begeleiding en ondersteuning van politieagenten. Ondertussen wordt gewerkt aan een structurele oplossing.
Hoe vaak moet een casemanager ingezet worden? Is de huidige sterkte daarvoor voldoende? Zo nee, wat gaat u daaraan doen en op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Is er een verband tussen de verminderde inzet van casemanagers en het blijvend hoge verzuim bij de politie? Neemt u een adequate inzet van casemanagers mee bij uw plannen voor het terugdringen van ziekteverzuim (in lijn met motie Van Oosten c.s.)?2
Uit de Wet bescherming persoonsgegevens vloeit voort dat een werkgever in de verzuimregistratie niet mag vastleggen wat de oorzaak van de ziekte van werknemers is. Om die reden is niet vast te stellen of de verminderde inzet van casemanagers GTPA bijdraagt aan het verzuim bij de politie. Een geweldsincident kan zeer ingrijpende gevolgen hebben voor de politieambtenaar en zijn omgeving. Het is van groot belang dat hij of zij daarbij door het politiekorps wordt begeleid en ondersteund. Zie ook het antwoord op vraag 3.
De sloop van klaslokalen in Abu a-Nawar door Israël |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat de Israëlische autoriteiten de sloop gelast hebben van klaslokalen van een school in Abu a-Nawar op de Westelijke Jordaanoever?1
Ja.
Klopt het dat deze klaslokalen dienst deden voor 26 Palestijnse schoolgaande kinderen van de Bedoeïenen- en vluchtelingengemeenschap in Abu a-Nawar?
Ja.
Is het waar dat de klaslokalen mede gefinancierd zijn door de Europese Unie (EU) en EU-lidstaten? Heeft Nederland ook bijgedragen?
De klaslokalen zijn gefinancierd vanuit het West Bank Protection Consortium, bestaande uit de EU (ECHO) en negen lidstaten. Vanuit dit consortium hebben de EU, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en Spanje de bouw van deze klaslokalen gefinancierd. Nederland heeft niet bijdragen aan dit specifieke project.
Welke uitleg heeft Israël gegeven aan de sloop en hoe beoordeelt u deze?
De Israëlische autoriteiten hebben ECHO en de andere donoren geïnformeerd dat de klaslokalen in Abu a-Nawar zijn afgebroken wegens het ontbreken van vergunningen. Voor de klaslokalen was voorafgaand aan de bouw geen vergunning aangevraagd.
Het kabinet veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door de EU zijn gefinancierd of niet. Dat geldt ook nadrukkelijk voor de klaslokalen in Abu a-Nawar. De sloop en confiscatie benadeelt Palestijnen en creëert ongelijkheid. Israël heeft als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht onder meer verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling volstrekt noodzakelijk maken. Het is aan Israël om aan te tonen dat sprake is van een dergelijke uitzondering in elk concreet geval.
Bent u het eens met de strekking van het Local Statement dat de EU-vertegenwoordiger en de hoofden van de EU-missies in Jeruzalem en Ramallah hebben doen uitgaan naar aanleiding van de sloop?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, de verklaring is mede uitgegaan namens de Nederlandse Vertegenwoordiger in Ramallah.
Welke acties gaan de Nederlandse regering en de EU ondernemen om ervoor te zorgen dat de Israëlische regering de school herbouwt? Indien Israël daartoe niet bereid is, bent u dan, in lijn met de motie Knops c.s. bereid te bepleiten dat de schade vergoed wordt door Israël?3
Er zijn binnen de EU afspraken gemaakt over de mogelijkheid dat EU-lidstaten en instellingen gezamenlijk kunnen optrekken in geval van sloop van projecten, inclusief de mogelijkheid van schadevergoeding. De Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben, hebben nog geen verdere stappen hiertoe genomen. Indien de Europese Commissie en de lidstaten die dit project gezamenlijk gefinancierd hebben aan Nederland vragen dergelijke stappen in deze kwestie te steunen, zal het kabinet dat doen, in lijn met de motie Knops.
Deelt u de opvatting dat Israël als bezettende mogendheid de plicht heeft het recht op toegang tot onderwijs voor kinderen te garanderen? In hoeverre schendt Israël deze plicht volgens u?
Israël heeft op basis van het Internationaal Verdrag inzake Economische, Sociale en Culturele rechten, de verplichting om in de bezette gebieden maatregelen te nemen met het oog op het verwezenlijken van het recht op onderwijs. Als bezettende mogendheid heeft Israël op basis van het bezettingsrecht de verplichting om het goed functioneren van instellingen, gewijd aan de zorg voor en de opvoeding van kinderen, te vergemakkelijken. De sloop van de klaslokalen is moeilijk te verenigen met deze verplichtingen.
Bent u bereid de slooppraktijken door Israël in Area C aan de orde te stellen in EU-verband en een oproep te bepleiten richting Israël om daarmee te stoppen?
De EU veroordeelt de sloop en confiscatie van Palestijnse bezittingen in Area C en dringt bij Israël consequent aan op ontwikkeling van Area C ten behoeve van de Palestijnse bevolking, via publieke verklaringen, in bilaterale contacten, bij bijeenkomsten als de Ad Hoc Liaison Committee en de gestructureerde dialoog. Ook tijdens het ontbijt van de Europese ministers van Buitenlandse Zaken met de Israëlische premier Netanyahu op 12 december 2017 is dit onderwerp nadrukkelijk aan de orde gesteld. Het kabinet is voorstander van voortzetting van gezamenlijk optreden om een krachtig signaal af te geven tegen de sloop van scholen en andere Palestijnse eigendommen.
Het boek ‘Dagboek van een getuige’ en het bericht ‘Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning’ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u zich uw antwoorden herinneren op Kamervragen over het boek «Dagboek van een getuige» en over het bericht «Slachtoffer mislukte liquidatie Breda krijgt geen huurwoning», in het bijzonder de beantwoording van vraag 5?1
Ja.
Geldt nog steeds de beleidsregel, zoals verwoord in de brief d.d. 10 januari 2011 (Kamerstuk 28 684, nr. 297), namelijk dat wanneer de inzet voor te nemen beveiligingsmaatregelen (in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen) uitstijgt boven 1% van het politiebudget er overleg plaatsvindt met het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Is het eventuele overleg met het ministerie gericht op het financieel compenseren van de politie voor die extra inzet?
De kosten in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen komen hoofdzakelijk ten laste van het politiebudget. Bij de beantwoording van de Kamervragen2 is aangegeven dat de taak om te bewaken deel uitmaakt van de politietaak. De kosten van de inzet en maatregelen in dit kader, zoals personeel en middelen, worden op dit moment niet door de politie eenduidig geregistreerd.
Met de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 is er één budget voor de gehele politie. De beleidsregel is ten behoeve van het oude decentrale politiebestel opgesteld en is daardoor sinds de vorming van de nationale politie niet meer van toepassing. Voor de zomer zal ik uw Kamer, zoals eveneens toegezegd tijdens het debat over liquidatiegeweld, per brief informeren over het stelsel bewaken en beveiligen.
Is deze regel blijven gelden met de vorming van de nationale politie? In welke mate is de afgelopen jaren een beroep gedaan op deze beleidsregel? Wordt binnen de politie bijgehouden hoeveel kosten worden gemaakt (manuren en overige kosten) in het kader van het stelsel bewaken en beveiligen?
Zie antwoord vraag 2.
Geeft de stijging van het aantal situaties waarin een beroep wordt gedaan op het stelsel aanleiding deze beleidsregel te herzien?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat de Amsterdamse politie niet toekomt aan het opsporen van grote drugsbazen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam heeft weinig tijd voor drugsbazen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat zware drugscriminaliteit een van de belangrijkste achterliggende oorzaken is van andere vormen van zware criminaliteit waaronder liquidaties? Zo nee, waarom niet?
In de nationale drug monitor, jaarbericht 20172, staat beschreven dat liquidaties vaak verband houden met de handel in drugs. Tevens is in datzelfde document te lezen dat de politie en het Openbaar Ministerie een trend signaleren dat de drugscriminaliteit regelmatig gecombineerd wordt met witwassen en wapenhandel.
Deelt u de mening dat het schrikbarend is dat de Amsterdamse politie te weinig toekomt aan het opsporen van grote drugscriminelen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De inzet van politie wordt door het lokale gezag bepaald en kan daar ook het beste worden ingeschat. Het klopt dat de regionale divisie recherche (DRR) het grootste deel van haar capaciteit besteedt aan het oplossen en voorkomen van liquidatiezaken en nog een groot deel aan radicalisering en terrorisme-onderzoeken. De afgelopen jaren is menig dossier afgerond met aangehouden verdachten. Deze zaken vergen echter veel inspanning en vragen jarenlange doorzettingsvermogen totdat de zaak uiteindelijk voor de rechter is gebracht.
Ik begrijp de vraag om meer politiecapaciteit. Die behoefte leeft ook elders; ik kom het tegen bij mijn bezoeken aan eenheden in het hele land. In het Regeerakkoord is 267 miljoen structureel extra vrijgekomen voor versterking van de politie. We willen naar meer politie, een slimmere organisatie en een bereikbare politie. De eerste 100 miljoen is direct vrijgemaakt voor de versterking van de politie: extra agenten, rechercheurs en investeringen in ICT en middelen. Er komen hiermee 480 agenten bij.
Voor een effectief politie optreden en het vergroten van de veiligheid wordt de verdeling van de inzet politie geactualiseerd. Ook wordt de operationele sterkte flexibeler gemaakt.
In het AO Politie van 21 december 2017 (Kamerstuk 29 628, nr. 755) heb ik toegezegd uw Kamer voor de zomer hierover nader te informeren.
Is het waar dat de Amsterdamse politie voor 60 tot 70 procent met liquidaties bezig is en voor de rest vooral met radicalisering en terrorisme-onderzoeken? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 3.
Beschikt de Amsterdamse politie over voldoende capaciteit om alle vormen van zware en georganiseerde criminaliteit op te sporen? Zo ja, waaruit blijkt dat en hoe verhoudt zich dat tot hetgeen de Amsterdamse politiechef hierover meldde? Zo nee, hoe kan dan en wat gaat u daaraan doen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de politiechef dat er meer focus moet komen op de bovenkant van de drugshandel? Zo ja, hoe gaat dat gebeuren en wat is uw rol daarin? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Georganiseerde criminaliteit/ondermijning op 21 februari 2018?
Ja
Kernwapenbeleid |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Halbe Zijlstra (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de specifieke plannen met de nucleaire vrije val vliegtuigbommen van het type B61 in de Nuclear Posture Review (NPR)?1
Ja.
Heeft de Amerikaanse overheid met u overlegd over het moderniseren van de B61-11 en kunt u aangeven wanneer precies de verouderde B61-11 van de Europese locaties verwijderd zal worden? Kunt u, meer specifiek, aangeven wanneer deze B61-11 bommen van Nederlands grondgebied naar de Verenigde Staten (VS) zullen worden overgebracht voor moderniseringswerkzaamheden?2
Zoals de Kamer bekend kunnen op basis van bondgenootschappelijke afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De Verenigde Staten hebben een levensduurverlengingsprogramma (zogenaamde «Life Extension Program») met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van kernwapens van onder meer het type B61 blijvend te garanderen.
Is het tevens juist dat dit type kernwapen geschikt is voor de F-35?3 Hebt u tevens in het fact sheet over de modernisering dat bij de NPR was gevoegd, geconstateerd dat de F-35 een nucleaire taak krijgt?4 Op welke wijze heeft de Amerikaanse regering u hierover ingelicht?
De F-35 als systeem zal in opdracht van de Amerikaanse overheid geschikt zijn om kernwapens te dragen. De Amerikaanse overheid heeft het kabinet hierover in een vroeg stadium ingelicht, en de Kamer is hierover reeds in 2002 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 9).
Hebt u de Amerikaanse regering ingelicht over het feit dat Nederland geen atoomtaak neemt voor de F-35, zoals vastgelegd in de motie-Van Dijk? Indien nee, waarom niet?5
Graag verwijst het kabinet naar de kabinetsreactie op de motie-Van Dijk (Kamerstuk 33 783, nr. 5). Hierin stelt het kabinet dat het de bedoeling is dat de F-35 deze taak van de F-16 zal overnemen.
Kunt u aangeven wat de voortgang in de productie van de B61-12 is? Kunt u aangeven in welke tijdsperiode de B61-12, die op Europese locaties gestationeerd zal worden, geproduceerd zal worden?6
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bovendien bereid de Kamer te informeren over de wijze waarop u burgers in de omgeving beschermt tegen eventuele ongevallen, gezien de lange lijst met (bijna) ongelukken die inmiddels in de openbaarheid zijn gekomen?
Het Nationaal Crisisplan Straling (NCS) beschrijft de hoofdstructuur van de organisatie voor de crisisbeheersing bij alle situaties waarin ongewenst straling en/of radioactief materiaal vrijkomt of vrij dreigt te komen met een verhoogd risico voor mens en milieu. Dit plan is een uitwerking van vigerende wet- en regelgeving, zowel nationaal (zoals de Kernenergiewet (in het bijzonder art. 40), de Wet Veiligheidsregio’s en Politiewet 2012) als internationaal (bijvoorbeeld de relevante richtlijnen van de Europese Unie en conventies van het Internationaal Atoomenergieagentschap).
Kunt u de Kamer, desnoods vertrouwelijk, informeren over de wijze waarop deze kernwapens over Nederlands grondgebied/door het Nederlandse luchtruim of door water worden vervoerd?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat het vertragingssysteem, waarbij de bom met een parachute vertraagd wordt zodat de piloot de «ground zero» tijdig kan verlaten, in het nieuwe model vervangen is door een tailkit? Kunt u toelichten wat deze nieuwe capaciteiten exact zijn, vooral waar het gaat om de toegevoegde «tailkit»?7
Uw kamer is hierover geïnformeerd in antwoord op vragen van de leden Knops en Omtzigt (beiden CDA) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over nucleaire ontwapening en non-proliferatie (Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1426).
Is het u bekend dat de toevoeging van de «tailkit» als doel heeft om meer gericht een doelwit te raken met dit kernwapen?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat kernwapens die gerichter ingezet kunnen worden de drempel voor gebruik verlagen? Indien neen, waarom niet?
De omstandigheden waarin de NAVO de inzet van kernwapens zou kunnen overwegen zijn extremely remote, zoals de NAVO stelt in de Deterrence and Defence Posture Review. Het doel van kernwapens is immers de afschrikking van agressie, niet militaire inzet. Het effectiever maken van kernwapens vergroot de geloofwaardigheid van deze afschrikking, zodat een inzet ervan blijvend kan worden vermeden.
Deelt u de mening dat het nu een geschikt moment is om van modernisering van de B-61 af te zien?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de opvatting dat Nederland een stap moet doen om kernwapens te weren uit ons land? Zo ja, welke stappen wilt u ondernemen? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in het licht van de regeringsverklaring dat een nieuwe veiligheidsstrategie aankondigt, van een Nederlandse kernwapentaak af te zien? Kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Bajesbewaker bedreigd’ |
|
Foort van Oosten (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Bajesbewaker bedreigd»?1
Ja.
Kunt op ophelderen wat er precies op 17 januari jl. heeft plaatsgevonden bij de gevangenis in Alphen aan den Rijn?
Op woensdag 17 januari 2018, omstreeks 16:30 uur, is een anonieme telefonische melding bij de meldkamer van de locatie Maatschapslaan van de penitentiaire inrichting Alphen aan de Rijn (PI Alphen) binnengekomen. De anonieme beller dreigde dat het personeel bij het verlaten van de inrichting met een automatisch machinegeweer zou worden beschoten. De telefonische dreigmelding vond plaats nadat alle gedetineerden op cel waren ingesloten. De politie is onverwijld op de hoogte gesteld en was snel ter plaatse. De politie heeft met behulp van een helikopter in de omgeving gezocht naar verdachte personen en omstandigheden, alvorens het signaal «veilig» af te geven. Op het parkeerterrein van de locatie Eikenlaan signaleerde de politie een verdacht persoon in een voertuig, maar na aanhouding van de persoon bleek er geen verband te bestaan met de melding.
Was de veiligheid van het personeel op enig moment in het geding? Heeft communicatie door gedetineerden met de buitenwereld plaatsgevonden? Zo ja, hoe?
Nee, de veiligheid van het personeel was op geen moment in het geding. Meteen na de anonieme telefonische melding zijn de toegangsdeuren van beide locaties van de PI Alphen gesloten om de veiligheid van het personeel en de bezoekers te kunnen garanderen. Nadat de politie had verklaard dat het veilig was, zijn de toegangsdeuren weer geopend. Communicatie door gedetineerden met de buitenwereld heeft niet plaatsgevonden omdat alle gedetineerden op hun cel waren ingesloten.
Welke maatregelen treft u om dit soort situaties in de toekomst te voorkomen en het personeel te beschermen?
Anonieme telefonische bedreigingen kunnen niet voorkomen worden. Omdat de veiligheid bij DJI altijd voorop staat, neemt DJI voor de afhandeling van incidenten protocollen in acht. Bij incidenten van dit kaliber worden alle gedetineerden altijd ingesloten en hulpdiensten geïnformeerd. Hulpdiensten schatten de situatie in en nemen besluiten die de veiligheid van het personeel, bezoekers en ook gedetineerden moeten waarborgen. Op het incident is door zowel DJI als de politie adequaat gereageerd.
Kunt u al aangeven wat de effecten zijn in het tegengaan van smokkel door gebruik te maken van innovatieve maatregelen zoals bijvoorbeeld security scans, gsm-stoorzenders of anti-drone technologie? Zo nee, wanneer kan de inzet van dit soort apparatuur worden verwacht?
Zoals aangegeven in mijn brief van 22 november 2017 wordt onderzocht of andere toegangscontrole-apparatuur (zoals security scanners) contrabande effectiever kan detecteren.2 Ik zal uw Kamer voor de zomer 2018 deze verkenning doen toekomen.
Het sociale mediagebruik van de politie |
|
Monica den Boer (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van de Monitor over «Politie online», uitgezonden op 30 januari 2018?
Ja.
Klopt het dat in sommige gevallen adres- en persoonsgegevens te achterhalen zijn of zijn geweest door de beelden die de politie via sociale media verspreidt? Hoe duidt u dit?
De politie dient bij het gebruik van social media, net als bij andere media, zorgvuldigheid te betrachten en geldende wet- en regelgeving in acht te nemen. Als de politie beelden verspreidt met het doel het publiek voor te lichten over haar werkzaamheden geldt dat zij op grond van de Wet politiegegevens geen gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon openbaar mag maken, tenzij betrokkene hiervoor toestemming heeft gegeven.
Het is aan de politie om te zorgen dat haar medewerkers zich bewust zijn van de omvang van de privacybescherming van betrokkenen en de eigen geheimhoudingsplicht. Ook is het aan de politie haar medewerkers te instrueren hoe zij social media mogen inzetten.
De onschuldspresumptie houdt onder meer in dat de vaststelling van de schuld van de verdachte is voorbehouden aan de daartoe bevoegde autoriteit in een daartoe bestemde procedure en dat bejegening van een verdachte als schuldige tot aan die vaststelling ontoelaatbaar is. Van belang is derhalve dat in de communicatie van politie duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die enkel verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit en mensen die veroordeeld zijn voor het plegen van een strafbaar feit, zoals gezochte voortvluchtigen.
Hoe duidt u het feit dat in de 5.000 sociale mediaberichten van politieaccounts 38 kentekens zichtbaar waren, 13 keer mensen herkenbaar in beeld waren, 48 keer mensen mogelijk herkenbaar via kleding of stem waren, 8 keer een exact adres is gevonden en 4 keer een bedrijf is achterhaald? Bent u het eens dat hier niet om incidenten gaat, maar stelselmatig onzorgvuldig handelen door de politie? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze onzorgvuldigheid binnen de politie aan te kaarten en op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Het gebruik van social media is op dit moment niet weg te denken uit onze maatschappij. Maandelijks verspreidt de politie vele berichten via de media, waaronder social media. Het is van belang dat zij geen onrechtmatige inbreuk maakt op de privacy van burgers, zowel voor de burgers als voor de legitimiteit van het optreden van de politie.
Wanneer een social media-bericht wordt ingezet als opsporingsmethodiek is de Aanwijzing opsporingsberichtgeving van het openbaar Ministerie van toepassing. De Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging geldt als politie social media inzet voor opsporingscommunicatie.
Daarnaast dienen publicaties te voldoen aan de bepalingen van de wet politiegegevens en de wet bescherming persoonsgegevens en, indien van toepassing, genoemde aanwijzingen van het openbaar ministerie. De politie is bezig met nadere instructies voor haar medewerkers, zodat deze beter weten welke eisen worden gesteld aan het verspreiden van social media-berichten, zowel inhoudelijk als procesmatig.
Duiding van de bovengenoemde berichten kan niet in zijn algemeenheid worden gegeven. Deze dient plaats te vinden vanuit het doel waarvoor deze zijn verspreid en de daarbij geldende kaders.
De politie heeft vorig jaar een nieuw proces ingericht en spelregels bepaald voor het openen en beheren van social media-accounts door politieambtenaren. Daarbij monitort de politie het gebruik van de accounts. In dit vastgestelde beleid is toezicht en handhaving gedefinieerd als verantwoordelijkheid voor zowel de projectleider social media, de afdeling communicatie alsmede de lijnchefs van social media gebruikers.
Wat zijn de doelstellingen van het sociale mediagebruik door de politie?
De politie gebruikt social media zowel in het kader van haar taakuitvoering als bij het geven van voorlichting over haar werkzaamheden. De politie wil door de inzet van social media in verbinding zijn met de burger en de samenleving en daarmee haar prestaties, legitimiteit en dienstverlening vergroten. De doelstellingen die politie hanteert bij het geven van voorlichting via social media over de opsporing zijn neergelegd in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van het openbaar ministerie. Het communicatiebeleid is volgens de aanwijzing gericht op het verstrekken van informatie zowel over actuele onderzoeken en strafzaken als over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit met als doel het vertrouwen in de rechtsstaat te vergroten.
Wat zijn de geldende richtlijnen voor het sociale mediagebruik door de politie? Op welke wijze wordt naleving van deze richtlijnen door de politie gemonitord?
Zie antwoord op vraag 3.
Indien er geen geldende richtlijnen voor sociale mediagebruik door de politie bestaan, bent u voornemens deze alsnog in te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze is het sociale mediagebruik in lijn met de Wet Politiegegevens?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt door de politie zelf opvolging gegeven wanneer persoonlijke gegevens onnodig in beeld worden gebracht via sociale mediaberichten door de politie? Hoe vaak zijn er het afgelopen jaar beelden om deze reden offline gehaald?
In november 2017 is op Politie.nl een formulier gepubliceerd waarmee burgers bezwaar kunnen maken tegen gepubliceerd beeldmateriaal. Er zijn tot op heden dertien van deze verzoeken om gepubliceerd beeldmateriaal te verwijderen ontvangen. In vijf gevallen betrof het een melding die geen relatie had met het onderwerp. Deze zijn via het reguliere politieproces afgewikkeld. De overige acht formulieren over beeldmateriaal op social media zijn in behandeling bij de verantwoordelijke basisteams. Ook de betreffende diensten Communicatie zijn ingelicht zodat een extra toetsing plaatsvindt. In twee gevallen zijn de berichten inmiddels verwijderd, van de overige zes casussen loopt het onderzoek nog. De melders krijgen zowel een ontvangstbevestiging als een besluit op de behandeling van het verzoek.
Het formulier wordt behandeld door het betreffende basisteam en de Dienst Communicatie. Zij toetsen het bezwaar en nemen het besluit over het al dan niet verwijderen van het beeldmateriaal. De melder krijgt bericht van het betreffende basisteam dat verantwoordelijk is voor de communicatie. Het antwoord wordt per e-mail verzonden of op de door de melder aangegeven benaderingswijze.
Mensen kunnen daarnaast altijd schriftelijk (via internet) of mondeling (via 0900–8844) een klacht indien bij de Afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten van de politie.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, te weten de onschuldpresumptie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe duidt u de kritiek van de Nederlandse Vereniging van Strafrechtadvocaten dat met het sociale mediagebruik van de politie in sommige gevallen de geheimhoudingsplicht geschonden wordt?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze worden politiemensen getraind in het zorgvuldig gebruik van sociale media en het voorkomen van het onnodig in beeld brengen van persoons- en adresgegevens van burgers?
Landelijk is het traject digibewust ingezet voor alle politiemedewerkers en tijdens de basisopleiding van nieuwe politie medewerkers is dit opgenomen in het curriculum. Zowel op de politieacademie als op intranet zijn diverse E-learning modules en webinars beschikbaar. Medewerkers kunnen ook extra training krijgen van de projectleider social media. Tevens is een instructie «beeld op social» opgesteld. Deze trainingen en instructies helpen politiemedewerkers bewust te worden van de wetgeving waar ze zich aan moet houden wanneer ze een beeld op social media willen plaatsen. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3, 5, 6 en 7 is de politie bezig met nadere instructies voor haar medewerkers.
Wat is de meldings- en/of klachtenprocedure wanneer mensen van mening zijn dat hun privacy door het sociale mediagebruik van de politie onnodig is geschonden? In hoeveel gevallen is opvolging gegeven aan dergelijke meldingen en/of klachten? In hoeveel van deze gevallen is berichtgeving op sociale media door de politie verwijderd?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze wordt terugkoppeling gegeven wanneer personen meldingen of klachten indienen met betrekking tot het tonen van hun persoons- of adresgegevens op sociale media door de politie?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u uw uitspraak tijdens het algemeen overleg Politie (personeel) herinneren dat het departement met de politie en het Openbaar Ministerie in gesprek is over privacy van personen in voorlichtingsfilmpjes van de politie? Wat zijn de uitkomsten van deze gesprekken? Bent u bereid de uitkomsten van deze gesprekken aan de Kamer terug te koppelen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Deze gesprekken lopen nog. De politie stelt een nieuwe instructie sociale media op. Daarin wordt opgenomen dat geen tot personen herleidbare gegevens geplaatst kunnen worden voor zover die afkomstig zijn uit de politiesystemen. In andere gevallen zal expliciet toestemming gevraagd worden middels een formulier. De instructie wordt naar verwachting in april formeel vastgesteld.
Het bericht dat FNV nu snel extra geld eist voor veiligheid cipiers |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat vindt u van de eis van de FNV voor snel meer geld voor de veiligheid van cipiers?1
Er zijn geen financiële belemmeringen voor het aannemen van de benodigde inrichtingsbeveiligers en penitentiair inrichtingswerkers. Zoals ik uw Kamer eerder heb bericht bij brieven van 29 mei en 11 oktober 2017 over de capaciteitsmaatregelen en op 12 september 2017 in antwoord op mondelinge vragen naar aanleiding van de brieven van de Centrale Ondernemingsraad DJI (COR DJI), is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw executief personeel.2 3 In aanvulling hierop wordt ook geworven om de extra uitstroom van executief DJI-personeel te compenseren. De werving heeft een zeer hoge prioriteit voor DJI. Extra capaciteit is vrijgemaakt om dit proces te bespoedigen.
Inmiddels zijn 757 executieve personeelsleden aangenomen.
Kunt u zich voorstellen dat cipiers in de gevangenis zich mede zo onveilig voelen door de huidige onderbezetting, zoals ook werd aangegeven in een eerder bericht van de Telegraaf waarin bericht werd over een ernstig incident in de gevangenis in Alphen aan den Rijn?2 Wat gaat u doen om het onveilige gevoel dat bij het gevangenispersoneel leeft zo snel mogelijk weg te nemen?
Zoals ik uw Kamer heb bericht in mijn beleidsreactie op het rapport «Uit balans» van de Inspectie Justitie en Veiligheid, herken ik de signalen van DJI-medewerkers die zich zorgen maken over de ontwikkelingen bij het gevangeniswezen. De veiligheid staat bij DJI voorop. Zoals ik bij het antwoord op vraag 1 heb aangegeven is DJI een wervingscampagne gestart voor nieuw personeel. In de hierboven genoemde brieven heb ik uw Kamer geïnformeerd over welke maatregelen DJI heeft genomen om de veiligheid in de penitentiaire inrichtingen te kunnen blijven garanderen. Juist door de leegstand in sommige penitentiaire inrichtingen te concentreren en gedetineerden over te plaatsen naar inrichtingen waar wel voldoende gekwalificeerd personeel aanwezig is, kon verlichting van de werkdruk worden gerealiseerd en de veiligheid van het personeel en de gedetineerden worden gewaarborgd.5
Op 11 september 2017 heb ik uw Kamer bericht dat de problematiek rond de werkdruk en de veiligheid binnen DJI onderwerp van gesprek is tussen de hoofddirecteur van DJI en de COR DJI.6 Een aandachtspunt hierbij is dat de problematiek rond werkdruk en veiligheid lokaal verschilt en dat er per vestiging van DJI moet worden bezien welke maatregelen moeten worden getroffen. In dit kader heeft inmiddels een gezamenlijke bijeenkomst van vestigingsdirecteuren, OR-leden en een afvaardiging van de COR DJI plaatsgevonden.
Hoe ver zijn de gesprekken over het DJI-convenant 2018–2021 gevorderd? Is er snel zicht op concrete uitvoering van de maatregelen die genoemd zijn in het convenant? Zo nee, waar ligt dit dan aan?
Over de uitwerking van het convenant overleggen de convenantspartijen. Tot en met april 2018 heeft 5 keer overleg plaatsgevonden. Het overleg van mei 2018 is door de vakbonden stilgelegd in verband met de onderhandelingen over de cao voor rijksambtenaren. Het overleg wordt op 5 juli aanstaande weer voortgezet.
Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld bij brieven van 28 november 2017 en 30 mei 2018 is voor de uitvoering van het convenant voor vier jaren een bedrag van € 100 miljoen in totaal vrijgemaakt om extra investeringen te kunnen doen die op korte termijn nodig zijn om de werkdruk te verlichten, voor invulling van het programma Vakmanschap en ten behoeve van het vergroten van de veiligheid. Een deel van de in het convenant genoemde maatregelen wordt al uitgevoerd: de werving gaat onverminderd door en de opleidingen in het kader van het genoemde vakmanschap zijn in volle gang. In mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb ik u bericht dat de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel wordt gecompenseerd voor de PI’s.
Herkent u het signaal van de woordvoerder van FNV die aangeeft dat er onderlinge spanningen zijn tussen het gevangenispersoneel doordat teams vaak uit vast én tijdelijk personeel bestaan en de teams dus niet op elkaar kunnen bouwen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ik herken het signaal. De inzet van tijdelijk personeel is nodig om de personeelsbezetting op orde te houden en de veiligheid te kunnen blijven waarborgen. Veel van het tijdelijke personeel wordt langere tijd ingezet. Door de instroom van nieuw executief personeel neemt de inzet van tijdelijk personeel geleidelijk af.
Klopt het dat er soms meer tijdelijke dan vaste medewerkers aanwezig zijn in de gevangenissen? Zo ja, vindt u dit wenselijk?
Nee, dit is niet wenselijk. Het beleid van DJI is dat er in verhouding meer vaste dan tijdelijke medewerkers zijn. Ik heb geen signalen ontvangen dat deze verhouding anders is.
Wanneer gaan de medewerkers in de gevangenissen ook echt iets merken van de, onder andere in het convenant, beloofde verbeteringen?
De werving heeft de hoogste prioriteit bij DJI. Naar aanleiding van de werving zijn tot op heden 757 nieuwe medewerkers aangenomen. Zoals ik u in mijn beleidsreactie op het inspectierapport «Uit Balans» heb bericht, wordt de wervingscampagne voortgezet, wordt de toename in PAS- en ouderschapsverlof financieel gecompenseerd voor de PI’s.
De berichten 'Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen' 1) en 'Foute agenten te vaak doodgezwegen' |
|
Arno Rutte (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichten «Rechercheur Den Haag lekte anderhalf jaar naar criminelen» en «Foute agenten te vaak doodgezwegen»?1 2
Ja.
Deelt u de zorg dat er een patroon van lekken bij de politie-eenheid Den Haag lijkt te zijn, aangezien dit al het vierde lek in een jaar tijd is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit patroon van lekken een halt toe te roepen?
In Den Haag zijn het afgelopen jaar een aantal medewerkers aangehouden voor het mogelijk lekken van informatie. In 2016 is één verdachte aangehouden voor het lekken van informatie, in 2017 waren dit drie verdachten. De incidenten in de eenheid Den Haag staan los van elkaar. Op basis van de beschikbare gegevens kan niet gezegd worden dat sprake is van een patroon.
Op basis van de onderzoeken over de periode 2017 – aangaande de gedragingen die te herleiden zijn naar het lekken van informatie naar criminelen en andere(n) – is er geen sprake dat de eenheid Den Haag afwijkt van eenheden met een soortgelijke grootte. Een overzicht van de afdoeningen van gedragingen uit deze onderzoeken is nog niet voorhanden.
Integriteit heeft hoge prioriteit binnen de politieorganisatie, zo ook in de eenheid Den Haag. Zodra er vermoedens zijn dat een politieambtenaar plichtsverzuim heeft gepleegd, wordt dit onderzocht. De kans op plichtsverzuim probeert de politie door middel van preventieve en repressieve maatregelen, zoals ik ook in mijn brief – naar aanleiding van het verzoek van het lid Van Dam – van 9 maart 2018 heb beschreven, te verkleinen. Incidenten kunnen echter nooit helemaal worden voorkomen.
Is het waar dat het aantal integriteitsschandalen in Den Haag niet afwijkt van het landelijk gemiddelde? Zo ja, welke maatregelen worden genomen om dit landelijk gemiddelde terug te dringen naar een minder hoog niveau?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een overzicht geven van de hoeveelheid lekken binnen de landelijke politie in de afgelopen drie jaar, uitgesplitst naar regio en jaar?
Op dit moment kan geen overzicht van afdoeningen van gedragingen uit onderzoeken worden gegeven van de afgelopen drie jaar waarbij is geconstateerd dat sprake is van het lekken van informatie (naar criminelen ofwel naar vrienden, familie, pers, etcetera). Het jaarverslag 2017 waarin wordt gerapporteerd over het aantal onderzoeken is thans nog niet beschikbaar. Deze wordt te zijner tijd aan uw Kamer toegezonden.
Deelt u de opinie van politiewetenschapper Jaap Timmer en voorzitter Jan Struijs van de Nederlandse Politiebond dat binnen het landelijke politiecorps een taboe bestaat op het bespreken van corrupte agenten en dat het van belang is dat in de opleiding en op de werkvloer hier veel meer aandacht voor komt? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet?
Binnen de politie is veel aandacht voor zowel het stimuleren van het goede gesprek over integriteit als het elkaar durven aanspreken en melden van misstanden. Hier moet ook continue aandacht voor zijn. Ik zou dan ook niet spreken van taboe. Ik heb uw Kamer in de Voortgangsbrief politie aangegeven dat de politie hard werkt aan een cultuurverbetering waarbij onder meer integriteit, leiderschap, een inclusieve werksfeer en elkaar aanspreken belangrijke pijlers zijn.3 De ontwikkelingen zien op het creëren van een veilig klimaat, het voeren van de dialoog en het geven van professionele ruimte. Het bewerkstelligen van een dergelijke cultuurverandering vergt tijd, maar met deze ontwikkelingen wordt het voeren van de dialoog over integriteit bevorderd.
Kunt u de antwoorden op deze vragen voor het algemeen overleg Politie (organisatie) op 15 maart 2018 toesturen?
Ja.
Locatiebepalingen bij 112 meldingen |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Is het waar dat Apple heeft aangekondigd Advanced Mobile Location (AML) te gaan toestaan? Zo ja, wat betekent dit in de besluitvorming van locatiebepaling bij 112-meldingen?
Ja, Apple heeft op 24 januari jl. aangekondigd dat dit voorjaar bij de nieuwe softwareversie iOS 11.3 AML ondersteund wordt. 1 Dit maakt het mogelijk dat de noodhulpdiensten na de implementatie van de AML oplossing in bijna alle gevallen kunnen beschikken over de meest nauwkeurige locatie-informatie. Met het beschikbaar stellen van AML door Apple wordt het bereik aanzienlijk vergroot (van 50% naar meer dan 95% van de noodoproepen). Dit sterkt mij in mijn voornemen om te starten met de implementatie van AML, bij voorkeur nog dit jaar. Met de Staatssecretaris van Economisch Zaken en Klimaat zal ik bezien in hoeverre ook aanpassing van de regelgeving voor de locatiebepaling bij 112-oproepen aan de orde is voor Mobiele Netwerk Operators (MNO’s), op basis van het nieuwe Europese regelgevende kader voor elektronische communicatie.2 Verwachting is dat de lopende onderhandelingen over deze regelgeving tussen de Raad en het Europees parlement in juni zijn afgerond.
Gelden de belemmeringen waardoor AML-locatiebepaling in 112-meldingen in Nederland nog niet is geregeld, ook in de dertien omliggende landen waar wel sprake is van deze locatiebepaling op basis van Android Emergency Location Service (ELS)? Zo ja, waarom is daar dan toch die locatiebepaling ingevoerd? Zo nee, waarom gelden die belemmeringen daar niet?
De politie heeft geen informatie over de wijze waarop omliggende landen de noodzakelijke randvoorwaarden hebben ingevuld voor de invoering van locatiebepaling op basis van ELS. Voor alle landen geldt uiteraard dat AML op dit moment slechts beschikbaar is voor telefoons op basis van Android software, en ieder land maakt hierin zijn eigen afweging. In Nederland is ervoor gekozen om zorgvuldig te onderzoeken wat de randvoorwaarden zijn waaronder AML kan worden ingevoerd. Dit is uitgewerkt in het reeds aan uw Kamer toegezonden TNO-rapport.4
De randvoorwaarden die de politie moet realiseren betreffen aanpassingen in de 1-1-2 infrastructuur en in de regionale meldkamers. Eén van deze randvoorwaarden wordt voor de zomer van 2018 gerealiseerd met de vernieuwing van de technische infrastructuur van 1-1-2. Als deze vernieuwing succesvol is verlopen kan gestart worden met de implementatie van AML. Om AML in 2018 succesvol te kunnen implementeren is de medewerking van de MNO’s randvoorwaardelijk. De politie heeft in 2017 met de MNO’s eerste verkennende gesprekken gevoerd over AML en binnenkort wordt nader overleg gevoerd met de MNO’s over de randvoorwaarden en tijdslijnen voor implementatie van AML in hun systemen.
De planning, organisatie en inhoudelijke vraagstukken van het project waarbinnen subsidie kon worden aangevraagd, sloot echter niet aan op de behoefte van Nederland. Het ontbreken van een subsidieaanvraag heeft in die zin geen relatie met de voorgenomen invoering van AML in Nederland in 2018.
Hoe komt het dat u aangeeft goede contacten te hebben met de European Emergency Number Association (EENA), terwijl de EENA kritiek heeft op het feit dat locatiebepalingen in Nederland nog niet sluitend is geregeld? Welke contacten zijn er in het verleden met de EENA geweest?
EENA is een NGO in Brussel die de belangen van het alarmnummer 1-1-2 in Europa onder de aandacht brengt en vele activiteiten ontplooit om de belanghebbende organisaties met elkaar in contact te brengen en nieuwe ontwikkelingen te initiëren. Ik onderschrijf deze doelstelling en vanuit de politie wordt actief en veelvuldig meegewerkt aan deze doelstellingen. In 2016 heeft over de invoering van AML een eerste informatiesessie plaatsgevonden waar ook de EENA vertegenwoordigd was. Hierover is hierna regelmatig gecommuniceerd met de medewerkers van EENA zoals in de maandelijkse door EENA georganiseerde internationale (tele)conferences, waarin ontwikkelingen worden gedeeld.
Welke rol spelen privacyoverwegingen bij de implementatie van locatiebepaling in 112? Gaat u een Data Protection Impact Assessment laten uitvoeren?
Verwerking van persoonsgegevens zal, ook na de invoering van AML, dienen te geschieden in lijn met de wet- en regelgeving omtrent bescherming van persoonsgegevens. De politie zal een Data Protection Impact Assessment uitvoeren.
Wanneer heeft Nederland wel een sluitend systeem van nauwkeurige locatiebepaling van 112-meldingen? Wat moet daar nog voor gebeuren en wat is uw rol daarbij?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft Nederland zich niet voor subsidie aangemeld bij het EENA?1 Mag hieruit de conclusie worden getrokken dat een sluitend systeem voor locatiebepaling nog in 2018 niet voor de hand ligt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Politie: wij hebben allochtonen nodig' |
|
Machiel de Graaf (PVV), Lilian Helder (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66) |
|
Kent u het bericht «Politie: wij hebben allochtonen nodig»?1 Klopt de inhoud?
Ja. Een divers korps is van belang om aansluiting en verbinding te hebben met alle groepen in de samenleving. In de brief van 13 juni 2017 heeft mijn ambtsvoorganger het diversiteitsbeleid van de politie toegelicht.2
Deelt u de mening dat de beste man of vrouw geselecteerd dient te worden en dat positieve discriminatie hierbij niet helpt? Zo nee, waarom niet?
Bij de politie is er een operationele noodzaak om te sturen op divers samengestelde teams waarin alle competenties aanwezig zijn. Daarbij geldt diversiteit in brede zin: verscheidenheid op het gebied van sekse, etniciteit, leeftijd, opleiding, geaardheid, et cetera. Diversiteit heeft ook voordelen, divers samengestelde teams vormen namelijk een bron van creativiteit en innovatie, hebben een groter leer- en aanpassingsvermogen en helpen tunnelvisie te voorkomen. Daarmee kunnen specifieke veiligheidsproblemen in de wijk effectief worden aangepakt en kan verbinding worden gevonden met de verschillende gemeenschappen. In 2015 heeft uw Kamer met een motie gevraagd om de korpschef een inspanningsverplichting op te leggen om de diversiteit in het korps te vergroten.
Om als werkgever bij de diverse groepen in beeld te komen, voert de politie gerichte mediacampagnes en worden diverse netwerken ingezet. Elke eenheid heeft een of meerdere recruiters die zich specifiek inzetten om divers talent te interesseren voor een baan bij de politie. Deze recruiters geven onder meer voorlichting op scholen, studentenverenigingen, lokale banenbeurzen en, zoals in het aangehaalde mediabericht, een gebedshuis. Op die manier sluit de werving aan bij wijkactiviteiten die georganiseerd worden door de wijkagenten en/of jeugdagenten. Daarnaast richt de politie zich op mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt of met een arbeidsbeperking. Zo is er bijvoorbeeld een project voor mensen met autisme. Ook wordt samenwerking gezocht met gemeenten en de uitkeringsinstantie UWV.
Voorop staat dat aan de selectiecriteria en kwaliteit van de politie niet getornd wordt. Voor iedereen, ongeacht zijn of haar achtergrond, gelden dezelfde eisen. Indien iemand niet door de selectieprocedure komt, is er de kans om nogmaals te solliciteren. Het trainingsprogramma Blauw Talent dat door de politie wordt ingezet voor kandidaten die de eerste selectie dag net niet gehaald hebben, richt zich met name op divers talent maar staat ook open voor Nederlanders zonder migratieachtergrond met talent voor de politie. Een selecte groep kandidaten wordt bijgespijkerd (o.a. op sport, taal en gesprekstechnieken) om de kans te vergroten bij de volgende sollicitatie. Het programma wordt in 2018, conform de aan u gedane toezegging, geëvalueerd.
Waarom krijgen allochtonen extra ondersteuning, ofwel waarom krijgen zij meer kansen dan autochtone sollicitanten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe rijmt u dit discriminerende streven naar meer allochtonen met de uitkomsten van het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», waaruit blijkt dat functionarissen met een migratieachtergrond naar verhouding oververtegenwoordigd zijn bij integriteitsschendingen?2
In de beleidsreactie bij het rapport «Georganiseerde criminaliteit en integriteit van rechtshandhavingsorganisaties», heeft mijn voorganger aan uw Kamer meegedeeld welke maatregelen naar aanleiding van het rapport zijn genomen door de politie.
Het WODC onderzoek bevestigt een beeld wat in eerdere studies al naar voren is gekomen. Hoewel het in absolute getallen om een beperkt aantal opsporingsambtenaren gaat, heeft de politie de kwetsbaarheden zoals genoemd in het WODC rapport als aandachtspunt gesignaleerd en hier maatregelen op genomen. Zo wordt hier bij de werving en selectie meer aandacht aan besteed en wordt gedurende de politieopleiding en trainingen het risico van een dubbele loyaliteit en het dilemma van een hoge druk van de omgeving in combinatie met cultuuraspecten meegenomen.
Deelt u de mening dat derhalve een dubbele nationaliteit van politieagenten ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Nee, mensen met een dubbele nationaliteit kunnen van grote waarde zijn voor de organisatie, bijvoorbeeld door het spreken van een taal of beschikken over een netwerk binnen bepaalde groepen in de samenleving. Dit geldt ook voor mensen zonder dubbele nationaliteit. Divers samengestelde teams dragen in onze snel veranderende samenleving bij aan een inclusieve werkcultuur, verkleinen de kans op uitsluiting.
Hoe verenigt u de tweedeling en ongelijkheid die de islam kenmerkt (bijvoorbeeld tussen moslims en ongelovigen, tussen man en vrouw) met de gelijkwaardigheid die bij de Nederlandse politie de norm is?
Gelijkwaardigheid is de norm. Zonder onderscheid te maken wordt van alle politiemedewerkers verwacht dat zij zich houden aan rechtstatelijke waarden zoals het gelijkheidsbeginsel en neutraliteit.
Sinds wanneer wordt er bij de politie tijd vrijgemaakt om te knielen richting Mekka? Bent u bereid deze vorm van islamisering, ondermijnend voor het gezag van de politie, subiet te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen beleid op dit specifieke punt. Algemeen uitgangspunt is dat de politie neutraal moet zijn en dat er geen sprake kan zijn van het in diensttijd belijden van geloof. Er zijn wel voorzieningen in de vorm van stilteruimtes, welke door een ieder in eigen tijd, in de regel tijdens de reguliere pauzes, kunnen worden gebruikt.
Bent u bereid te stoppen met positieve discriminatie en werving van agenten in nota bene moskeeën? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht dat ook in Nederland gebouwen staan die, net als de afgebrande Grenfell-toren in Londen, zijn bekleed met brandonveilige gevelpanelen |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Weet u op welke schaal in Nederland brandonveilige gevelpanelen zijn toegepast, op zowel hoge als op lage gebouwen? Wat is uw reactie op het nieuws dat deze brandgevaarlijke gevelplaten door heel Nederland zijn gebruikt en «niemand lijkt te weten op welke schaal»?1
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen 3, 4 en 5 van het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Is het waar dat het type paneel dat is gebruikt op de Grenfell-toren in Londen ook (veelvuldig) is en wordt gebruikt in Nederland? In hoeverre beoordeelt u deze panelen, met veel kunststof aan de binnenkant, als zeer gevaarlijk? Zijn er andere panelen die in Nederland worden gebruikt, die u als gevaarlijk beoordeelt? Is het naar uw mening noodzakelijk om deze en/of andere gevelplaten te verbieden?
In de Grenfell-toren, een woongebouw, waren aluminium composietplaten (ACM-platen) toegepast met een polyethyleen vulling. ACM-platen zijn ook in Nederlandse gebouwen toegepast, maar wel hoofdzakelijk in utiliteitsgebouwen zoals kantoren en industriegebouwen. De toepassing van ACM-platen in woongebouwen zoals de Grenfell-toren is in Nederland niet gebruikelijk.
Het Bouwbesluit 2012 stelt eisen aan de brandveiligheid van gevels van gebouwen. De zwaarte van deze eisen is onder andere afhankelijk van de hoogte van een gebouw2. De eisen gelden verder voor de volledige gevelconstructie inclusief de daarin toegepaste gevelplaten. Gevelconstructies met ACM-platen kunnen in principe voldoen aan het Bouwbesluit 2012, maar dit is afhankelijk van de voor een gebouw geldende eisen en de precieze uitvoering en samenstelling van de gevel. Dit geldt ook voor andere typen gevelplaat die in Nederland worden toegepast. Het verbieden van bepaalde gevelplaten is daarom niet noodzakelijk.
In hoeverre is de uitspraak van brandveiligheidsadviseur Peter van der Leur van adviesbureau DGMR juist dat door slechte controle onduidelijk is op welke schaal de nog gevaarlijkere platen voorkomen? Hoe wordt er in Nederland gecontroleerd, op welke schaal en door wie?
Deze uitspraak van de heer Van der Leur in het bericht in Trouw heeft betrekking op de controle tijdens de bouw door het gemeentelijke bouw- en woningtoezicht. Hij merkt daarbij op dat gemeenten tijdens de bouw steekproefsgewijs controleren of de bouwmaterialen overeenkomen met wat in de aangevraagde vergunning werd aangekondigd, maar dat zij niet alles kunnen langs lopen, want dat zou veel te veel werk zijn. Ik kan mij vinden in deze uitspraak. Ik wil in dit kader overigens niet spreken van een slechte controle door gemeenten. Gemeenten hebben beleidsvrijheid hoe vaak zij controles uitvoeren op de bouwplaats en welke aspecten zij daarbij controleren. Een volledig dekkende controle door gemeenten kan niet worden verwacht en zou voorbij gaan aan het feit dat bouwende partijen primair zelf verantwoordelijk zijn voor de bouwkwaliteit en moeten borgen dat materialen worden toegepast in overeenstemming met de verleende vergunning. Hoewel het in Nederland kan voorkomen dat er gebouwd wordt in afwijking van de vergunning, heb ik geen aanwijzingen dat dit op grote schaal is gebeurd als gaat om de brandveiligheid van gevels. Ook de nu bekende gevallen van bestaande gebouwen zijn beperkt (zie ook het antwoord op mijn antwoorden op vragen 4 en 5 het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Wat heeft het door voormalig Minister Blok aangekondigde «aan de praktijk van het toezicht wordt nu gewerkt» en «er wordt een verbeterslag gemaakt» concreet opgeleverd om de controles aan te scherpen?2 Acht u deze verbeterslag voldoende, gezien de recente opmerkingen van specialisten over de gebrekkige controle? In hoeverre is de situatie verbeterd nadat voormalig Minister Blok stelde dat op teveel plaatsen bouwers vertelden dat de gemeente nooit kwam kijken en dat er in die zin een papieren werkelijkheid was ontstaan? Deelt u de mening dat de recente berichtgeving een bevestiging is van de eerdere conclusie van de heer Van Vollenhoven van de Onderzoeksraad voor Veiligheid dat de overheid teveel uit handen geeft?
In uw vraag refereert u aan de mondelinge beantwoording van vragen van het lid Van Eijs door de voormalig Minister van Veiligheid en Justitie op 20 juni 2017. De door uw geciteerde uitspraken hadden betrekking op het Wetsvoorstel kwaliteitsborging voor het bouwen die thans ter behandeling in de Eerste Kamer ligt. De uitspraken van de Minister hadden dus geen betrekking op het verbeteren van het huidige gemeentelijk toezicht op de uitvoering van de bouw. Ik deel ook niet de mening dat de recente berichtgeving een bevestiging is van de genoemde conclusie dat de overheid teveel uit handen geeft. De bestaande gebouwen waarvan de gevels nu niet brandveilig genoeg blijken te zijn, zijn gebouwd onder de huidige regelgeving waarbij het toezicht op de bouw bij gemeenten ligt. Het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen beoogt het toezicht op de bouw te verbeteren met een onafhankelijke private kwaliteitsborger die bij gereedkomen van het gebouw moet verklaren dat voldaan wordt aan de bouwvoorschriften. Deze kwaliteitsborger zal onderworpen zijn aan toezicht door een landelijke publiekrechtelijke toezichthouder.
Heeft u naar aanleiding van het Engelse onderzoeksrapport naar de Grenfell-brand bekeken of in Nederland aanvullende maatregelen nodig zijn? Wat was daarbij uw conclusie?3
Het Engelse onderzoeksrapport naar de Grenfell brand is nog niet beschikbaar.
Is het naar uw mening nodig om het Bouwbesluit (2012) nog aan te passen, mede gezien het feit dat u aangaf dat brandveiligheidseisen wel worden gesteld aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies, maar niet aan de afzonderlijke materialen die hier deel van uit maken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is naar mijn mening nu niet nodig. Met de eisen die het Bouwbesluit 2012 stelt aan constructieonderdelen of scheidingsconstructies wordt de brandveiligheid voldoende geregeld. Ik wacht het onderzoek van Grenfell-toren af en zal daarna bezien welke maatregelen nodig zijn in Nederland.
In hoeverre klopt de uitspraak van brandveiligheidsadviseur Peter van der Leur van adviesbureau DGMR dat gemeenten slechts steekproefsgewijs tijdens de bouw controleren of de bouwmaterialen overeenkomen met wat in de aangevraagde vergunning werd aangekondigd en dat gemeenten niet alles kunnen langslopen, omdat veel te veel werk zou zijn en de gevel voor gemeentes niet direct als cruciaal geldt?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Is het waar dat uw ministerie verkoopcijfers heeft gevraagd of opgeëist van de leveranciers van panelen en «dat de Minister dat toen niet is gelukt», waarbij «onduidelijk is of de bedrijfssector de cijfers niet had, of niet wilde geven» zoals de directeur van Vereniging Woning- en Bouwtoezicht stelt? Zo ja, op welke wijze bent u van plan deze cijfers alsnog te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Als antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn antwoorden op de vraag 6 van het lid Ronnes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1125).
Deelt u de zorg dat een aannemer de goedkopere en gevaarlijkere platen gewoon kan bestellen en daarmee, tegen de regels in, een hoog gebouw kan bekleden? In hoeverre schieten naar uw mening wetten, regels en controle hier tekort? Bent u voornemens wetten, regels en controle aan te scherpen?
Het huidige gemeentelijke toezicht geeft nu al de mogelijkheid voor de gemeenten om te voorkomen dat in afwijking van een omgevingsvergunning wordt gebouwd. Overigens is een aannemer primair zelf verantwoordelijk dat hij (veilige) platen toepast en bouwt volgens de vergunning. Desondanks kan het voorkomen dat er in strijd met de vergunning wordt gebouwd. Door mijn ambtsvoorgangers is mede daarom ingezet op de verbetering van de borging van de bouwkwaliteit, waaronder de brandveiligheid. Dit heeft geresulteerd in het wetsvoorstel Kwaliteitsborging voor het bouwen5 dat uitgaat van een beoordeling van het gerede bouwwerk in plaats van alleen een beoordeling van het ontworpen bouwwerk. Een onafhankelijke kwaliteitsborger moet deze beoordeling uitvoeren en verklaren dat het gerede gebouw voldoet aan de bouwvoorschriften (Bouwbesluit 2012).
Zijn er naar aanleiding van de recente storm in Nederland meldingen gedaan over gevelplaten die onvoldoende zijn geborgd en bij harde wind (storm) uit hun ophanging zijn gekomen? Zo ja, hoe vaak is dat gebeurd? Is het volgens u nodig extra maatregelen te nemen om dit in de toekomst, waar mogelijk, te voorkomen?
Er zijn aan mij geen meldingen gedaan over incidenten met gevelplaten bij de recente storm. Ik heb naar aanleiding van uw vraag ook navraag gedaan bij de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland (VBWTN) en die geeft aan drie verschillende incidenten met gevelplaten te kennen. Gezien de sterkte van de storm viel dit aantal incidenten mee. Er is geen aanleiding om extra maatregelen te nemen.