Het bericht ‘OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent ‘ |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «OM Eist 45 maanden cel tegen corrupte aspirant-agent»?1
Ja.
Kunt u uitleggen tot welke informatie aspirant-agenten toegang hebben? Verschilt dit per eenheid of is de informatietoegankelijkheid voor (aspirant-) agenten gestandaardiseerd?
Politiemedewerkers en dus ook aspiranten worden pas geautoriseerd voor politiesystemen wanneer de screening is afgerond. Deze screening betreft het betrouwbaarheids- en geschiktheidsonderzoek bij de aanstelling. Op 21 maart 2019 heb ik uw Kamer een wetsvoorstel aangeboden in verband met het verruimen van dit onderzoek. Aspirant-agenten voeren tijdens hun opleiding ook politietaken uit en hebben daarvoor toegang tot de informatie die zij op basis van hun rol nodig hebben. Het gaat daarbij om gebiedsgebonden politiezorg (GGP).
Het autorisatiebeleid is een aantal jaren geleden vernieuwd en geldt voor de gehele politieorganisatie. Met dit autorisatiebeleid is gekozen voor role based access, een systeem waarbij medewerkers bij het aanloggen op basis van hun functie en rollen toegang krijgen tot applicaties en gegevens. Door een koppeling met het personeelssysteem kan gezorgd worden dat de autorisaties op basis van profielen (rollen) ieder moment worden toebedeeld op basis van de meest actuele informatie. Deze functionaliteit zal ook bij ieder nieuw politie-informatiesysteem van toepassing zijn. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst.
Naast deze technische voorzieningen heeft de politie ook allerlei sociale voorzieningen getroffen op het gebied van integriteit en opleiding. Het blijft belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden, bijvoorbeeld door bewustwordingsmaatregelen. De afdeling VIK heeft een Toolkit Preventie geïntroduceerd met daarin verschillende middelen die helpen bij het met elkaar praten over, en leren van, dilemma’s, integriteitsrisico’s en best practices in het dagelijks werk. In januari 2019 heb ik de Kamer een brief gestuurd over deze activiteiten van de afdeling VIK.2 Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts naar een leiderschapstraining en heeft de politie de theatervoorstelling «Rauw» ontwikkeld. De voorstelling is een belangrijk element in de bewustwordingscampagne hoe om te gaan met onder meer politie-informatie
Hoe kan het dat een aspirant-agent toegang had tot vertrouwelijke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt gemonitord wie, wanneer, welke informatie uit lopende opsporingsonderzoeken bekijkt? Wordt dat überhaupt gemonitord? Verschilt dat per politie-informatiesysteem?
Van het gebruik van systemen worden log-files bijgehouden, dit gebeurt veelal in afzonderlijke systemen. Zo kan achteraf worden bekeken wie toegang heeft gehad tot welke informatie. Als daar aanleiding voor is kan in opdracht van het bevoegde gezag binnen de politie, de betreffende logging door een interne afdeling (Veiligheid Integriteit en Klachten, VIK) nader worden bekeken. De politie voegt de afzonderlijke logging-systemen samen in één nieuw systeem waarmee centraal kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De interne auditafdeling monitort of het logging-systeem aanwezig is en functioneert.
Binnen één politie-eenheid vindt een pilot plaats om atypisch gebruik van informatie te detecteren en zo mogelijk ongeoorloofd raadplegen van informatie te signaleren. Daarover heb ik u in november 2018 geïnformeerd in het halfjaarbericht Politie.3 De pilot richt zich op de ontwikkeling van het logging-model en de governance daaromtrent, evenals op proactiever signaleren. Afwijkend gedrag van gebruikersaccounts kan zo vroegtijdig worden opgepikt.
Proactief signaleren van atypisch gebruik van informatie heeft tevens een preventieve werking. Door in een vroeg stadium met medewerkers in gesprek te gaan kan een misverstand uit de weg worden geruimd, een probleem worden opgelost, misbruik worden voorkomen en gedrag tijdig worden aangepast.
Signalen van (mogelijk) ongeoorloofd raadplegen van informatie tijdens de pilot worden opgevolgd.
Op basis van de uitkomsten en ervaringen van de pilot kan voor alle politie-informatiesystemen met gevoelige informatie een betrouwbaar en effectief systeem worden geïmplementeerd om misbruik en oneigenlijk gebruik (near) real time op te kunnen sporen. In dit traject is ook de ondernemingsraad betrokken.
Is het waar dat er momenteel (meerdere) nieuwe politie-informatiesystemen in aanbouw zijn? Zo ja, welke? Hoe wordt bij die nieuwe informatiesystemen geborgd dat vertrouwelijke informatie uit opsporingsonderzoeken niet zomaar te raadplegen is?
In het ICT-vernieuwingsprogramma Vernieuwend Registreren worden de operationele systemen vernieuwd om daarmee de ondersteuning van de werkprocessen van de politie gebruiksvriendelijker te maken. Hierover heb ik de Kamer in september 2018 een brief gestuurd met daarin de aanpak van deze vernieuwing.4 Inmiddels is gestart met de proces «Afhandeling van winkeldiefstal». Ook zullen functionaliteiten van legacy-systemen, waaronder BVH en Summ-IT, worden vervangen dan wel volledig worden vernieuwd binnen het programma Vernieuwend Registreren.
Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
De politie hanteert het privacy en security by design-principe. Dat betekent dat bij de aanschaf/ontwikkeling van elke nieuwe applicatie of nieuw systeem er al tijdens het ontwerp wordt nagedacht over de bescherming van de informatie daarin. Voor het laatste deel van deze vraag betreffende autoriseren verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2 en 3.
Foute verkeersboetes op de A29 |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het arrest Wet administratiefrechtelijke handhaving (WAHV) 200.243.592 d.d. 13 februari 2019 dossier Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) 206055766 waarbij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak heeft gedaan over het hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam van 16 juli 2018?
Ja, het arrest is mij bekend.
Welke gevolgen verbindt u aan het arrest? Klopt het dat het, naast dit dossier, nog circa 18.000 uitgedeelde boetes betreft? Wat is de totale financiële consequentie van vernietiging van al deze boetes? Deelt u de mening dat dit financiële aspect nimmer leidend mag zijn nu blijkt dat het openbaar ministerie (OM) fout zit?
Het arrest geeft geen aanleiding om tot terugbetaling van de boetes over te gaan. Ik zal dit hieronder toelichten. Overigens ben ik het met u eens dat het financiële aspect niet leidend mag zijn.
Herinnert u zich de eerdere schriftelijke vragen over «tienduizenden foute flitsboetes op de A29» en uw antwoorden op deze vragen?1 Hoe moet uw antwoord op vraag 8 worden geduid, waarin u eigenlijk stelt ook op te komen voor de getroffen automobilisten, zeker nu blijkt dat het hoger beroep voor hen gunstig uitvalt?
Ik sta nog steeds achter het eerder gegeven antwoord. Belangrijk is op te merken dat het Gerechtshof niet heeft geoordeeld dat de snelheidsmeting onbetrouwbaar is geweest. Het Gerechtshof is niet toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling, omdat deze zaak niet voor hoger beroep in aanmerking komt. Er is namelijk geen hoger beroep mogelijk indien na de beslissing van de kantonrechter een sanctie resteert die niet meer dan € 70,– bedraagt. De onderhavige zaak voldoet niet aan dit criterium omdat de sanctie door de kantonrechter was vernietigd.
Kunnen de getroffen automobilisten erop rekenen dat, nu het vonnis onherroepelijk is, u het OM opdraagt om niet flauw te zijn en zo spoedig mogelijk wordt overgegaan tot terugbetaling van deze onterechte boetes? Waarom zou een vertraging nog te billijken zijn als zo overduidelijk is dat het OM fout zit?
Voor de meetapparatuur die is gebruikt is een handleiding geschreven die deel uitmaakt van de certificering van het Nederlands Meetinstituut (NMi). Voor een rechtsgeldige meting moet conform de eisen uit de handleiding worden gemeten. In de handleiding staat bij welke kromming van het weggedeelte geen deugdelijke meting kan worden uitgevoerd. In de onderhavige zaak is aangevoerd dat de kromming van de bocht te groot was voor een deugdelijke snelheidsmeting. De rechter die de zaak behandelde heeft in de betreffende bocht door de politie een snelheidsmeting laten doen.
Op grond van die metingen heeft de rechter geoordeeld dat op die plaats geen meting had mogen worden uitgevoerd. Het beroep werd daarom gegrond verklaard.
Het OM heeft nadien op dezelfde locatie het NMi metingen laten verrichten. Het NMi heeft toen geconcludeerd dat de snelheidsmeting voldeed aan de eis uit de handleiding. Dit betekent dat de snelheidsmeting niet onbetrouwbaar is geweest en de boetes derhalve niet onterecht zijn opgelegd.
Dit had het OM graag in hoger beroep naar voren gebracht, maar zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven is het gerechtshof niet aan een inhoudelijke beoordeling toegekomen.
De nog lopende zaken die betrekking hebben op snelheidsmetingen op dezelfde locatie worden alsnog met het onderzoeksrapport van het NMi aangebracht bij de rechter.
Kent u ook het artikel «OM: Onterechte snelheidsboetes A29 worden (nog) niet terugbetaald»?2 Deelt u de mening dat de automobilisten zonder gedoe hun geld moeten terugkrijgen?
Ja, ik ken het artikel, maar ik deel die mening, voor zover deze betrekking heeft op de onderhavige casuïstiek, niet. Na onderzoek is immers gebleken dat de snelheidsmetingen betrouwbaar waren en derhalve niet aan de grondslag van de boetes hoeft te worden getwijfeld. De inning van de lopende boetes zal daarom ook weer worden opgestart.
Is het niet vreemd dat het OM stelt dat ze de boetes stuk voor stuk moet gaan onderzoeken, aangezien duidelijk was op welke plek de boetes onrechtmatig waren? Klopt het dat het OM verder stelt dat uit een contra-expertise zou kunnen blijken dat de boetes mogelijk wel rechtmatig zijn, ondanks dat de politie al waarschuwde tegen de wijze van plaatsen van de flitser en het feit dat dit niet conform het handboek was en bent u op de hoogte dat er wegwerkzaamheden op de locatie zijn geweest die de contra-expertise bij voorbaat onbetrouwbaar maken? Waarom traineert het OM dusdanig en speelt zij een spel jegens automobilisten? Waarom erkent het OM haar verlies niet en waarom stort zij het geld niet direct terug naar de individuele automobilisten?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is door het NMi onderzoek gedaan naar de betrouwbaarheid van de metingen. Uit dat onderzoek van het NMi is gebleken dat de metingen betrouwbaar waren en dat de bochtstraal ruim binnen de wettelijke marge valt. Het NMI is de autoriteit op het gebied van snelheidsmetingen en heeft dit onderzoek deugdelijk en zorgvuldig uitgevoerd. Ik zie geen redenen om te twijfelen aan dit onderzoek.
In hoeverre ondermijnt het OM met deze bewuste handelwijze het vertrouwen van mensen in de overheid als geheel? Deelt u de mening dat hier leiderschap nodig is en dat u, als verantwoordelijk Minister, zeker in staat moet zijn dit juridisch getouwtrek te laten stoppen?
Ik ben van oordeel dat het OM een juiste afweging heeft gemaakt om het onderzoek van het NMi af te wachten en geen overhaaste beslissing te nemen. Ik vind dit zorgvuldig. De betrokken burgers hebben overigens zelf de mogelijkheid (gehad) om beroep in te stellen tegen de boete. Gebleken is dat de snelheidsmetingen correct zijn uitgevoerd. Van een handelwijze waarmee het vertrouwen van burgers is geschaad is naar mijn mening geen sprake geweest.
Etnisch profileren door de politie |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Staande gehouden, maar waarom?» over staandehoudingen waarvoor geen duidelijke aanleiding leek te zijn?1 Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Van de politie wordt verwacht dat zij door proactief optreden probeert om criminaliteit vroegtijdig te voorkomen en te ontmoedigen. Adequaat proactief optreden vergt vakmanschap. De politie wil voorkomen dat zij onderscheid maakt bij (proactief) politieoptreden zonder dat daarvoor een objectieve rechtvaardiging is. Dat is van cruciaal belang voor de legitimiteit van het optreden van de politie, het maatschappelijk vertrouwen van een ieder in de politie en de effectiviteit van het politieoptreden.2
Er bestaat een pakket aan maatregelen om onderscheid bij politieoptreden zonder objectieve rechtvaardiging aan te pakken.
Er is en wordt – met het meerjarige programma «De Kracht van het Verschil – een set aan inspanningen, activiteiten en projecten verricht.3
Zo is het Handelingskader pro actief controleren4 ontwikkeld, dat erop gericht is het vakmanschap van politiemedewerkers te versterken, ook als het gaat om bewustwording met betrekking tot vooroordelen en discriminatie. Elke eenheid heeft een projectleider die voor implementatie zorgdraagt, alsmede voor de daarbij behorende activiteiten zoals bewustwordingstrainingen5 Er is een landelijke werkgroep waarin ervaringen en expertise gedeeld wordt.
De politie heeft geen meetinstrument om een beeld te krijgen van de omvang van etnisch profileren. Het is moeilijk om betrouwbaar kwantitatief inzicht te krijgen in het fenomeen discriminatie. Ten eerste omdat het fenomeen naar zijn aard vrij ongrijpbaar is; ten tweede omdat de politie geen etniciteit registreert. Het CBS verkent op dit moment of er mogelijkheden zijn om inzicht te krijgen in de achtergrondkenmerken van staande gehouden personen in relatie tot de vraag of staandehoudingen terecht dan wel onterecht zijn geweest. Niettemin zijn er nu wel indicatoren die de ontwikkelingen op dit terrein duiden, bijvoorbeeld het aantal binnengekomen klachten6 over het optreden van de politie. De politieacademie onderzoekt thans de werking van de MEOS-app Pro actief controleren in samenhang met het eerdergenoemde Handelingskader. Zoals eerder toegezegd zal ik u in de zomer van 2019 informeren over de resultaten.7
Kunt u aangeven waaruit de inspanningen van de politie precies bestaan om etnisch profileren door politiefunctionarissen te bestrijden? Welk meetinstrument wordt gebruikt om de omvang van etnisch profileren bij de politie in kaart te brengen? Waar is precies het tegengaan van etnisch profileren als expliciet geformuleerde doelstelling vastgelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Waaraan heeft de politieorganisatie zich precies verbonden om etnisch profileren te voorkomen en welke acties zullen daarvoor worden ondernomen? En hoe wordt de voortgang van die acties gemonitord?
De politie heeft een aantal maatregelen ontwikkeld om discriminatie door de politie te kunnen voorkomen. Het eerdergenoemde Handelingskader is een van de maatregelen. Toepassing van dit handelingskader wordt ondersteund door de MEOS-app Proactief Controleren. De Politieacademie onderzoekt zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven in tien basisteams in hoeverre deze app bijdraagt aan de informatiepositie van de politiemedewerker op straat en of de politiemedewerker dan een betere afweging kan maken om wel of niet te controleren. De MEOS-app geeft inzicht in het aantal geregistreerde controles en bevragingen ten aanzien van personen en voertuigen die via de telefoon zijn gedaan.
Daarnaast heeft elke Regionale eenheid een portefeuillehouder Kracht van het Verschil die verantwoordelijk is voor de implementatie van alle projecten van de Kracht van het Verschil.
De Korpschef en ik blijven in gesprek over de ontwikkelingen op dit terrein. In de zomer van dit jaar zullen de resultaten van het onderzoek van de Politieacademie beschikbaar komen. Dat is ook het moment om te bekijken waar wij staan en of er aanvullende maatregelen nodig en mogelijk zijn. Hierover zal ik u in de zomer van 2019 nader informeren.8
Bent u bereid om deze vragen voorafgaande aan het algemeen overleg Politie van 14 maart 2019 te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
De antwoorden hebben uw Kamer voor het AO Politie van 17 april a.s. bereikt.
Het bericht dat het testen van pillen op festivals levens redt |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Testing drugs at festivals is «a lifesaver», study finds»?1
Ja.
Klopt het dat in het regeerakkoord is afgesproken dat maatregelen op het gebied van preventie bewezen effectief moeten zijn?
Dat is correct.
Hoe beoordeelt u de uitkomsten van het onderzoek op basis waarvan dit artikel is geschreven? Ziet u dit als een effectief bewezen maatregel? Zo nee, waarom niet?
Het artikel gaat over het Verenigd Koninkrijk (VK). In het VK wordt op dit moment nog niet voorzien in de mogelijkheid voor (potentiele) drugsgebruikers om drugs te laten testen. In het artikel wordt een link gelegd tussen de explosieve stijging van het aantal drugsgerelateerde doden en het niet kunnen testen op feesten. Kern van het artikel is dat testen kan helpen om het aantal doden terug te dringen.
In Nederland kunnen drugs wel getest worden, namelijk via het Drugs Informatie en Monitoring Systeem (DIMS). Het DIMS bestaat uit een landelijk coördinatiecentrum (bij het Trimbos-instituut) en een dertigtal testlocaties in het land, verbonden aan instellingen voor verslavingszorg en GGD Amsterdam.
Het DIMS heeft twee taken: monitoring en surveillance. Monitoring om te weten wat er op de markt van illegale uitgaansdrugs wordt aangeboden en surveillance om gevaren voor de volksgezondheid al in een vroeg stadium te signaleren.
Mensen kunnen (anoniem) hun drugs laten testen bij de verschillende testlocaties.2 Bij het bezoek aan de testservice wordt de gebruiker in een rustige omgeving geïnformeerd over het betreffende middel en de risico’s van drugsgebruik. Het DIMS onderneemt zo nodig actie als er sprake is van een acuut gevaarlijke situatie voor de volksgezondheid (zgn. red alert: waarschuwen testservices, potentiële gebruikers en gezondheidsdiensten).
Met het DIMS hebben we in het verleden drugsgerelateerde gezondheidsincidenten en -doden kunnen voorkomen waar in andere landen zonder een dergelijk systeem – waaronder het VK – wel ongevallen hebben plaatsgevonden en doden zijn gevallen.
De stappen die nu in het VK worden gezet en die worden beschreven in het artikel, kunnen niet worden vergeleken met onze Nederlandse traditie van monitoring van de drugsmarkt en voorlichten van mensen via het DIMS.
Deelt u de mening dat de resultaten van het onderzoek laten zien dat het testen van pillen op festivals een grote stap vooruit zijn op het gebied van schadebeperking, veel gezondheidsschade kan voorkomen en potentieel levens kan redden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Mogen (lokale) overheden het testen van synthetische drugs op feesten al toestaan? Zo nee, waarom niet?
Kunt u reflecteren op de gedachte dat het verstandig is om juist op festivals het testen van pillen toe te staan, aangezien één van de resultaten uit het onderzoek was dat pillen die gekocht werden op het festivalterrein twee keer zo vaak stoffen bevatten die er niet in thuis hoorden, dan pillen die buiten het festivalterrein waren gekocht?
Deelt u de mening dat het resultaat dat twee derde van de gebruikers, waarbij uit de test bleek dat hun pillen een verkeerde stof bevatten, de gekochte pillen weggooiden zeer belangwekkend is en een pleidooi voor het testen op festivals onderstreept?
Deelt u de mening dat het terugbrengen van het aantal ziekenhuisopnames na één festival van 19 naar 1 een significante afname is, waardoor het verstandig lijkt het testen van pillen op feesten en festivals toe te staan?
Kunt u onderbouwen dat er op dit moment voldoende testfaciliteiten buiten de terreinen zijn, kijkend naar het festivalseizoen dat straks weer gaat aanbreken?
Op dit moment zijn er circa 30 testlocaties verspreid over Nederland waar drugs getest kunnen worden. Binnenkort komt daar naar verwachting een aantal bij (waaronder Amersfoort). Mensen kunnen dus op diverse locaties hun drugs laten testen.
Tijdens het Amsterdam Dance Event – waar veel feesten op korte termijn binnen één stad plaatsvinden – opende Jellinek Amsterdam de laatste jaren bovendien een extra testmogelijkheid voor de duur van het evenement op korte afstand van de feestlocaties.
Kent u het artikel «Politiegeweld in zicht: zijn nieuwe geweldsmiddelen nodig van de Website voor de Politie»?1 Kent u het onderzoeksrapport van Olga Timmer «Een onderzoek naar hoe de politie Amsterdam omgaat in GGZ-instellingen met verwarde personen die geen strafbaar feit plegen»?2
Ja.
Deelt u de stellingen uit het artikel op de websitevoordepolitie dat er thans geen bevoegdheid is voor de politie om geweld te gebruiken in het kader van (bijstand aan) gedwongen hulpverlening, dat dit in de praktijk veel dilemma’s oplevert en dat dit de politie in een vrijwel onmogelijke positie plaatst?
Ingevolge artikel 3 van de Politiewet 2012 heeft de politie naast het handhaven van de rechtsorde tot taak het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Indien een patiënt in een GGZ-instelling een ernstig en onmiddellijk gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen, en de GGZ-instelling dit gevaar niet kan afwenden en de hulp van de politie inroept, heeft de politie tot taak dat ernstig en onmiddellijk gevaar te beëindigen. Bij de uitvoering van de politietaak, dus ook bij de uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak, is de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak onder de bij en krachtens de Politiewet 2012 gestelde voorwaarden bevoegd geweld te gebruiken.
De bevoegdheid tot het gebruik van geweld door de politie in een GGZ-instelling is in vorenstaand geval beperkt tot het beëindigen van een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen en niet gericht op hulp aan gedwongen hulpverlening. Indien de politie wordt verzocht in een GGZ-instelling, is de politie namelijk uitsluitend belast met de uitvoering van de politietaak. De uitvoering van de daarvan deel uitmakende hulpverleningstaak kan samenvallen met het verlenen van hulp aan gedwongen hulpverlening, doch hulp aan gedwongen hulpverlening is nooit een zelfstandig doel van het optreden van de politie. Indien de politie ter hulpverlening optreedt in een GGZ-instelling staat hij onder het gezag van de burgemeester.
Zoals ik uw Kamer schreef bij brief van 13 februari 2019, en mijn ambtsvoorganger eerder bij brief van 25 september 2017, is een GGZ-instelling in beginsel zelf verantwoordelijk voor de veiligheid in de instelling.3 Uitsluitend indien de GGZ-instelling niet slaagt zelfstandig in de veiligheid te voorzien en een ernstig en onmiddellijk gevaar voor personen bestaat, is het desverzocht aan de politie dat gevaar te beëindigen. In de praktijk wordt de hulp van de politie verzocht in geval een patiënt geen controle meer heeft over zichzelf vanwege zijn stoornis en gevaarlijk gedrag vertoont. Veelal gaat het om patiënten met een ernstige psychiatrische stoornis die op dat moment beschermd dienen te worden tegen zichzelf. Voordat de politie daadwerkelijk optreedt in een GGZ-instelling overlegt de politie zo mogelijk met het personeel van de instelling over de situatie van de patiënt en de wijze van optreden. In overeenstemming met hun geweldsinstructie beslissen politieambtenaren ter plaatse over de wijze waarop zij optreden. De politie en de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) hebben hierover afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Convenant politie – GGZ.4
Deelt u de aanbeveling in het onderzoeksrapport van Timmer dat de politie ter voorkoming van onnodig risico op vervolging door onbevoegd gebruik van geweldsmiddelen duidelijkheid moet verschaffen over de juridische indekking van agenten bij optreden in GGZ-instellingen als een verward persoon tegen wie geweld gebruikt wordt geen strafbaar feit pleegt?
Het juridische kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling, zoals ik beschreef ik mijn antwoord op vraag 2, is bekend bij de politie.
Kunt u aangeven hoe en in welke mate de nieuwe ambtsinstructie voor de politie bepalingen bevat die een kader schetsen waarbinnen de politie op rechtmatige wijze geweldsmiddelen kan inzetten tegen mensen die niet verdachte zijn van een strafbaar feit, maar die zich bevinden in een stelsel van gedwongen hulpverlening en/of geduid worden als een persoon met verward gedrag?3
De grondslag voor het gebruik van geweld door ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitvoering van de politietaak staat in de Politiewet 2012. Hierin wordt geen wijziging beoogd. De Ambtsinstructie geeft onder meer nadere regels voor het gebruik van geweldsmiddelen en vrijheidsbeperkende middelen. Ten aanzien van de Ambtsinstructie worden wel wijzigingen beoogd, doch geen van die wijzigingen ziet specifiek op het gebruik van geweld in een GGZ-instelling. Voor een beschrijving van het juridisch kader voor de uitvoering van de politietaak in een GGZ-instelling verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2.
Wie is het bevoegd gezag daar waar het gaat om de beoordeling en toetsing van geweld door de politie toegepast in het kader van de hulpverleningstaak, inclusief de geweldstoepassing ten opzichte van mensen die onderdeel zijn van gedwongen hulpverlening of persoon met verward gedrag genoemd worden?
Volgens de nieuwe Ambtsinstructie meldt de politieambtenaar die geweld heeft aangewend dan wel diens meerdere (indien deze een last tot het aanwenden van geweld heeft gegeven) het aangewende geweld bij de hulpofficier van justitie. Dit is de hulpofficier van justitie die krachtens aanwijzing van het tot aanstelling, schorsing of ontslag bevoegd gezag is belast met het registreren van aangewend geweld. De hulpofficier van justitie bepaalt of het aangewende geweld op grond van de nieuwe Ambtsinstructie dient te worden geregistreerd en daarmee of dit ter beoordeling moet worden voorgelegd aan de korpschef. Naast de interne beoordeling, regelt de nieuwe Ambtsinstructie dat de korpschef in bepaalde gevallen van de geweldsaanwending kennisgeeft aan de officier van justitie. Alsdan is het tevens aan de officier van justitie om te beoordelen of de ambtenaar handelde in overeenstemming met de geweldsinstructie.
Wilt u deze vragen uiterlijk beantwoorden voor de behandeling van het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar in de Kamer?4
Ja.
Het Landelijk Meldpunt Misstanden bij de Nationale Politie. |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de weergave op pagina 101 van de Jaarverantwoording Politie 2017 over het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) binnen de Nationale Politie?1
Ja.
Klopt het aantal in de tekst weergegeven meldingen c.q. adviesvragen die door het LMM in 2017 behandeld zijn, of zijn nadien nog zaken bekend geworden die toe te rekenen zijn aan het jaar 2017? Is al bekend hoeveel meldingen c.q. adviesvragen het LMM in 2018 behandeld heeft?
Het in de Jaarverantwoording politie 2017 genoemde aantal meldingen c.q. adviesaanvragen klopt. Dit betreffen er 31. In de Jaarverantwoording politie 2018 zullen het aantal meldingen c.q. adviesaanvragen over 2018 worden weergegeven. Dit betreffen er 20.
Kunt u specifieker zijn over de aard van de zaken die zich in 2017 en 2018 bij het LMM hebben aangediend? Betreft het omgangsvormen, seksueel misbruik, aspecten van hiërarchie? Kunt u – zonder op de specifieke situaties in te gaan – hier meer duiding aan geven?
De aard van de zaken is zeer divers, maar deze dienen wel van voldoende gewicht te zijn. Onder een misstand wordt verstaan «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten.»2
De kwesties die bij het LMM worden aangedragen betreffen onder meer individuele (arbeids)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwesties.
Klopt het dat het LMM qua inbedding en handelwijze niet valt onder de Leidraad Vertrouwenspersonen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (juli 2017, update november 2017)? Zo ja, kunt u verduidelijken welk protocol of welke regelgeving van toepassing is?
Dat klopt. Dit neemt niet weg dat er regelmatig contact is tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie om zoveel mogelijk dezelfde werkwijzen te hanteren en van elkaar te leren.
Het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie is op het LMM van toepassing.
Kunt u in algemene zin duiden hoe een zaak terechtkomt bij het LMM, welke procedure(stappen) gevolgd wordt, wie op enig moment beslist of en hoe een zaak wordt afgedaan of dat een advies gegeven wordt?
Sinds januari 2014 is het LMM actief binnen de politieorganisatie. Het bestaat uit vertrouwenspersonen integriteit die ondersteunen en adviseren bij integriteitskwesties en meldingen van (vermoedens van) misstanden. Daarnaast zorgt het LMM voor het uitvoeren van onderzoek naar aanleiding van een melding van een (vermoeden van een) misstand.
Een melding van een vermoeden van een misstand kan worden gedaan bij een leidinggevende, een vertrouwenspersoon omgangsvormen, een afdeling VIK of rechtstreeks bij het LMM. Het LMM is te bereiken via een speciale mailbox of via een vertrouwenspersoon integriteit (VPI). Vervolgens wordt gekeken of de melding voldoet aan de eisen zoals gesteld in het Besluit Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie (redelijk vermoeden en van voldoende gewicht).
Indien de melding niet direct bij het LMM gedaan wordt en sprake is van een vermoeden van een misstand, leidt de leidinggevende, vertrouwenspersoon omgangsvormen of VIK-afdeling de melding door naar het LMM. Wanneer twijfel bestaat of inderdaad sprake is van een vermoeden van een misstand, kan contact worden opgenomen met het LMM voor advies.
Het LMM wijst de melder één van de VPI’s (naar keuze van de melder) toe. Deze VPI wordt het exclusieve aanspreekpunt voor de melder (en zal in de betreffende casus geen rol vervullen in het LMM als adviesorgaan van de korpschef).
Het LMM weegt of de melding een vermoeden van een misstand betreft. Daarnaast zal het LMM de melding toetsen aan enkele onderzoekscriteria, waaronder de ontvankelijkheid en de betrouwbaarheid. Hierbij worden vanuit het oogpunt van integriteit de belangen van alle betrokkenen in acht genomen. Het LMM adviseert de korpschef of de melding voldoet aan de gestelde criteria en of nader onderzoek naar de melding mogelijk dan wel aangewezen is. Indien het LMM onderzoek noodzakelijk acht, wordt aan de korpschef een voorstel gedaan voor de opdracht en samenstelling van een landelijke onderzoekscommissie. Namens de korpschef stelt het LMM de melder of de VPI (in het geval van en vertrouwelijke melding) binnen twaalf weken na de melding schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek, het oordeel daarover en de eventuele consequenties die daaraan worden verbonden, met inachtneming van de benodigde vertrouwelijkheid.
De melder kan de externe route naar het Huis voor Klokkenluiders nemen in verschillende gevallen. Dit is mogelijk in het geval dat de melder zich niet voldoende veilig voelt om intern een vermoeden van een misstand te melden. Het kan ook voorkomen in het geval dat de korpschef onderwerp van melding is, of als de melder het niet eens is met de wijze van afhandeling dan wel het oordeel.
Hoe verhoudt het LMM zich tot het Huis voor Klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt de melder van een misstand betrokken bij de afdoening van een melding of adviesvraag? Kunt u aangeven of de melders van misstanden in het jaar 2017 en 2018 tevreden waren over de wijze waarop hun melding is afgedaan? Kunt u deze vraag beantwoorden in het licht van de constatering (in de eerder genoemde jaarverantwoording) dat van de 31 meldingen of adviesvragen ten aanzien van minstens 23 meldingen geconstateerd is dat geen sprake is van een misstand?
Wanneer een medewerker om advies vraagt, krijgt hij of zij dit advies dan wel rechtstreeks van de vertrouwenspersoon integriteit (VPI), dan wel na tussenkomst van de korpschef. Indien een medewerker een melding van een door hem of haar vermoedde misstand doet, zal het LMM op basis van de door de medewerker gegeven informatie de melding formuleren. Hiertoe wordt één of meerdere malen persoonlijk met de medewerker gesproken door de VPI. De melder wordt door de toegewezen VPI op de hoogte gehouden van het wegingsproces en geïnformeerd over de beslissing van de korpschef: wel of geen vermoeden van een misstand en de eventuele acties.
Van de 31 meldingen c.q. adviesvragen in 2017 betrof het merendeel adviesvragen. Medewerkers zijn over het algemeen tevreden met het advies dat zij ontvangen.
De overige kwesties betroffen meldingen van mogelijke misstanden. Bij één melding werd een vermoeden van een misstand vastgesteld en is er een onderzoek naar dit vermoeden gestart. Bij één melding is een eenheidsleiding gevraagd de melding op te pakken en te onderzoeken en heeft de melder bescherming ontvangen in de zin van de Interne Klokkenluidersregeling. De overige gemelde vermoedens van misstanden zijn zorgvuldig gewogen en leidden tot de conclusie dat er geen sprake was van een vermoeden van een misstand in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders. Vaak zag in deze gevallen de melding op een individueel conflict en werd het algemeen maatschappelijk belang niet geraakt. Het LMM neemt alle meldingen serieus, maar het gros van de medewerkers komt met individuele (arbeids)geschillen bij de VPI. Op dergelijke kwesties ziet de Wet Huis voor Klokkenluiders niet. Desondanks probeert het LMM deze medewerkers te helpen bij de aanpak van de problematiek. In dergelijke gevallen zijn de medewerkers wel minder tevreden over de afdoening.
Waarom is bij zeven meldingen uit 2017 zoveel tijd nodig voor de beoordeling van de vraag of sprake is van een vermoeden van een misstand? Heeft dit wellicht te maken met het feit dat in die zaken tevens andere procedures lopen, bijvoorbeeld een strafrechtelijk onderzoek of een strafrechtelijke vervolging ten aanzien waarvan de politie wacht op de uitkomst? In hoeverre staat de procedure rond het melden en beoordelen van een misstand zelfstandig van andere procedures? Kan de korpschef zich zelfstandig een oordeel vormen of sprake is van een misstand?
Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd.
Een weging van een melding staat in principe op zichzelf, maar het kan voorkomen dat een te verwachten uitspraak van een rechter over (een onderdeel van) de kwestie van invloed kan zijn en dient te worden afgewacht. De korpschef dient een rechterlijke uitspraak te eerbiedigen. Wanneer een rechter na beoordeling van een concrete kwestie van mening is dat er geen (of wel) sprake is van een misstand, zal de korpschef bij dezelfde wetenschap van de feiten en omstandigheden niet van dat oordeel afwijken.
Kunt u uw antwoorden herinneren op Kamervragen over het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1 2
Ja.
Klopt het dat u in die antwoorden stelt dat de prijs die de politie betaalt voor haar munitie commercieel vertrouwelijke informatie betreft? Bent u bereid de Kamer deze commercieel vertrouwelijke informatie, vertrouwelijk te laten inzien? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals ik u op 4 februari 2019 heb meegedeeld in de beantwoording op uw eerdere Kamervragen, is de prijs de politie betaalt voor haar munitie commercieel vertrouwelijke informatie. Deze wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Ik ben bereid de door u gevraagde informatie – volgens de gebruikelijke voorwaarden – vertrouwelijk bij uw Kamer ter inzage te leggen. Ik zal u hierover nader informeren.
De Nederlandse betrokkenheid bij EUROGENDFOR |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen of de European Gendarmerie Force (EUROGENDFOR) betrokken was bij het neerslaan van de demonstraties van de gele hesjes in Parijs (en andere Franse plaatsen), zoals beelden doen vermoeden? Zo ja, hoeveel functionarissen zijn hierbij tot nu toe betrokken geweest? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit kan ik niet bevestigen. De EUROGENDFOR is een multinationale verdragsorganisatie die is opgericht om op geïntegreerde wijze inzet van gendarmerie-type politiecapaciteit en expertise van de deelnemende lidstaten in crisis- en conflictgebieden mogelijk te maken. De EUROGENDFOR beschikt niet over eigen troepen en inzet van de EUROGENDFOR kan alleen plaatsvinden na een unaniem besluit van de EUROGENDFOR-lidstaten. De EUROGENDFOR is alleen in derde landen actief.
Hoeveel Nederlandse functionarissen zijn actief bij EUROGENDFOR?
Er zijn vier Nederlandse functionarissen werkzaam op het EUROGENDFOR Permanent Headquarters in Vicenza, Italië. Daarnaast zijn er vier functionarissen onder EUROGENDFOR-vlag werkzaam voor de NAVO-missie Resolute Support in Afghanistan.
Bent u van mening dat er door de Macron-regering buitensporig is opgetreden?
Het is niet aan mij om over een interne Franse aangelegenheid te oordelen.
Het bericht dat de politiebonden woedend zijn over verbod politieactie |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Den Haag de voorgenomen pensioenacties van de politiebonden (gedeeltelijk) tegenhoudt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de burgemeester van Den Haag deze demonstratie (gedeeltelijk) verbiedt zonder daar een reden voor te geven?
Naar inmiddels is gebleken zal de demonstratie doorgang vinden zoals aangekondigd. Van een situatie als verondersteld in vraag 2 is dus geen sprake. In algemene zin geldt dat het stellen van beperkingen aan of het verbieden van een demonstratie altijd zal moeten worden gemotiveerd door het bevoegde gezag (de burgemeester). Voor contact tussen mij en de burgemeester van Den Haag hierover bestaat thans geen aanleiding.
Bent u bereid met de burgemeester van Den Haag in contact te treden om te kijken of de demonstratie toch doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de geplande actie op maandag 11 februari 2019?
Ja.
Het bericht Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Is het waar dat oefenmunitie geen onderdeel uitmaakt van de aanbesteding van politiemunitie? Zo ja, waarom is dit het geval?
De politie gebruikt voor de opleiding, training en certificering van vuurwapendragende politieagenten dezelfde munitie die ook op straat in het vuurwapen wordt gedragen.
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van de operationele munitie, blijft ongewijzigd. Om die reden wordt bij de lopende Europese aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie dan ook geen onderscheid gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Kunt u verklaren waarom de Nederlandse politie gebruik maakt van dure munitie bij het doen van schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (in vraagnummer 2019Z01297), maakt de politie voor opleiding, training en certificering gebruik van operationele munitie. De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Het prijsverschil met goede – loodvrije – oefenmunitie is echter klein en het gebruik van aparte oefenmunitie brengt onnodig risico met zich mee.
Dit risico bestaat eruit dat oefenmunitie vermengd kan raken met de operationele patronen. Het is in het verleden meerdere malen gebeurd dat politieambtenaren op straat liepen met zowel oefenmunitie als operationele munitie in hun patroonhouder. Indien een dergelijke oefenpatroon zou worden afgeschoten op een verdachte bestaat er een groot risico op doorschot waardoor onschuldige omstanders kunnen worden geraakt. Dit in tegenstelling tot de operationele patroon waarbij de kans op doorschot veel kleiner is.
Is het waar dat de Nederlandse politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van oefenmunitie in plaats van de huidige praktijkmunitie? Zo ja, wat vindt u hiervan? Zo nee, waarom niet?
De conclusie dat de politie per jaar zo’n 1,5 á 2 miljoen euro kan besparen bij gebruik van aparte oefenmunitie klopt niet.
Indien gekozen zou worden voor het gebruik van aparte oefenmunitie, dan moeten er extra maatregelen worden genomen om deze munitie gescheiden op te slaan, uit te geven en apart te administreren. Deze extra kosten maken het verschil in kosten tussen operationele munitie en oefenmunitie nog kleiner dan het al is. De politie heeft dan ook weloverwogen gekozen om geen aparte oefenmunitie te gebruiken.
Kunt u duidelijkheid verschaffen in genoemde reden van de politie om geen verschillende munitie te willen gebruiken aangezien de kans aanwezig is dat agenten met de verkeerde munitie de straat op gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan' |
|
Chris van Dam (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Nederlandse politie verknalt (onnodig) miljoenen aan peperdure munitie op de oefenbaan»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie met een speciaal ontwikkelde kogel schiet? Is dit gangbaar vergeleken met andere Europese landen? Hanteert de Nederlandse politie hierin een uitzonderingsbeleid? Kunt u uiteenzetten welk voordeel de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel heeft ten opzichte van meer gangbare of standaard kogels?
Na uitvoerig onderzoek en een maatschappelijke discussie werd in 1990 formeel besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie van het type action 3. Nederland liep daarmee destijds voorop in Europa. In de jaren daarna hebben ook andere Europese landen besloten om de volmantelmunitie te vervangen door speciale politiemunitie. In Duitsland zijn later op wetenschappelijke basis criteria opgesteld voor politiemunitie.2 Deze zijn in 2008 bijna één op één overgenomen in de huidige Nederlandse politiemunitie criteria.3 Datzelfde geldt voor verschillende andere Europese landen. Nederland neemt hierin dus geen uitzonderingspositie in.
Het voordeel van de politiemunitie ten opzichte van «gewone» volmantel munitie is dat de eerste geen onherstelbare schade aan botten of niet direct geraakte grote bloedvaten veroorzaakt en door zijn gecontroleerde vervorming zodanig energie afgeeft dat bij een eventueel doorschot de restenergie zo laag is, dat het gevaar voor omstanders zo laag mogelijk wordt gehouden.
Deze munitie voldoet aan de munitiecriteria zoals opgenomen in de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties van 11 juni 2008.4 Deze criteria zijn bijna één op één overgenomen van de Duitse munitiecriteria5 die door verschillende Europese landen als uitgangspunt worden gebruikt.
Kunt u daarnaast aangeven of de bewering in het artikel, dat de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen maar bij het oefenen dezelfde patronen gebruikt als in de praktijk en dat dit tot onnodige kosten zou leiden, waar is? Zo ja, kunt u aangeven waarom de Nederlandse politie geen gebruik maakt van oefenpatronen? Is dit gangbaar in vergelijking met andere Europese landen? Kunt u daarnaast aangeven hoeveel er bespaard zou kunnen worden indien de politie tijdens het oefenen gebruik zou maken van oefenmunitie in plaats van de patronen die nu gebruikt worden?
De bewering dat de politie geen gebruik maakt van aparte oefenmunitie klopt. De conclusie dat de politie daarmee onnodige kosten zou maken doordat er een substantiële besparing gevonden kan worden in het gebruik van oefenmunitie, klopt niet.
Het advies waar het artikel op gebaseerd is, kent een berekening die niet uitgaat van loodvrije oefenmunitie. Vanwege de vrijkomende schadelijke gassen in oefenruimten bij gebruik van loodhoudende munitie, is deze soort geen optie. Het prijsverschil tussen de politiemunitie en loodvrije oefenmunitie, met ongeveer dezelfde schoteigenschappen als de politiemunitie, is veel kleiner dan de berekening uit het artikel. Er is geen betrouwbare informatie over het gebruik van aparte oefenmunitie voorhanden voor andere Europese landen.
De prijs die de politie betaalt voor haar munitie is commercieel vertrouwelijke informatie en wordt daarom, mede in het licht van de lopende aanbesteding, niet openbaar gemaakt. Ik kan derhalve niet ingaan op exacte besparingen ten aanzien van meer gangbare of standaard munitie.
Kunt u aangeven hoeveel de Nederlandse politie in de afgelopen tien jaar heeft uitgegeven aan de speciaal voor de Nederlandse politie ontwikkelde kogel, in vergelijking met de ons omringende landen, die dus geen gebruik maken van deze speciale kogel?
De prijs van de politiemunitie is commercieel vertrouwelijke informatie die niet openbaar kan worden gemaakt. Het is niet mogelijk om een prijsvergelijking te maken met de ons omringende landen, omdat we geen inzicht hebben in de contracten van de vele verschillende politiekorpsen in deze landen.
Kunt u aangeven hoeveel patronen de Nederlandse politie verschiet tijdens oefeningen op jaarbasis? Hoeveel patronen hebben de Nederlandse politieagenten in hun dienstwapen voorhanden?
Politieagenten verschieten per jaar in totaal zo’n vijftien miljoen patronen, waarvan het overgrote deel – bijna twaalf miljoen – wordt gebruikt voor opleidingen en trainingen. De overige drie miljoen worden gebruikt tijdens de verplichte (schiet)toetsen. Een zeer klein deel wordt daadwerkelijk in de praktijk verschoten.
Politieagenten hebben op straat twee patroonhouders voorhanden met daarin in totaal dertig patronen.
Kunt u aangeven in hoeverre het staande beleid, dat er tijdens schietoefeningen geen gebruik wordt gemaakt van een oefenkogel, voortgezet zal worden bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Houdt u hier rekening mee bij de aanbesteding van de nieuwe kogel? Wilt u dat er in de toekomst op de oefenbaan nog steeds met een dure kogel wordt geschoten, in plaats van een goedkopere oefenkogel? Zo ja, waarom?
Het huidige beleid dat tijdens het opleiden, trainen en toetsen gebruik wordt gemaakt van operationele munitie blijft ongewijzigd. Dat betekent dat bij de nieuwe aanbesteding voor 9 mm Luger politiemunitie geen onderscheid wordt gemaakt tussen oefenmunitie en operationele munitie.
Zoals ik hiervoor bij de beantwoording van vraag 2 van het lid Laan-Geselschap (VVD) (vraagnummer 2019Z01297) heb aangegeven, zie ik dan ook geen aanleiding om apart (loodvrije) oefenmunitie aan te besteden.
Het bericht ‘Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes’ |
|
Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Is Interpol being manipulated by authoritarian regimes»?1
Ja.
Deelt u de mening van Mr Browder dat er een patroon is waarbij Interpol in toenemende mate wordt ingezet door autoritaire en corrupte staten teneinde politieke vijanden en andere rivalen aan te pakken?2 Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat deze observatie zorgelijk is?
Ik heb geen informatie die een trend onderbouwt dat instrumenten van de International Criminal Police Organisation INTERPOL, hierna Interpol, in toenemende mate worden misbruikt voor politieke doeleinden. Ik onderken evenwel dat er zowel in de media, bij maatschappelijke organisaties maar vooral ook binnen de Interpol organisatie zelf de afgelopen jaren in toenemende mate aandacht is voor het signaleren en bestrijden van eventueel misbruik. Ik ben van mening dat er strikt op moet worden toegezien dat de constitutie en de regels voor het verwerken van gegeven van Interpol, en dus ook het gebruik van red notices en diffusions correct worden toegepast. Nederland heeft afgelopen jaren actief deelgenomen aan de discussies die hierover binnen Interpol worden gevoerd en zal dit ook blijven doen.
Interpol is een organisatie waarbinnen 194 landen samenwerken om criminaliteit te bestrijden op basis van regels en afspraken en in goed vertrouwen. Ieder land heeft binnen de Interpol General Assemblee 1 gelijke stem in de besluitvorming over de koers die wordt gevaren. Majeure koerswijzigingen vergen een navenant zwaardere geclassificeerde meerderheid. De meest ingrijpende wijzigingen, zoals in de constitutie, vergen een 2/3 meerderheid van de 194 leden. Dat impliceert een grote mate van stabiliteit in de basiswaarden van Interpol, waaronder het handelen in de geest van Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.
De constitutie van Interpol stelt tevens duidelijk dat activiteiten van politieke, militaire, religieuze of racistische aard strikt verboden zijn.
Het is hierom dat dat Nederland sterk inzet op actieve deelname in de diverse bestuursorganen van Interpol. Zo heeft Nederland de afgelopen 4 jaar als gekozen lid deelgenomen aan het Interpol European Committee en is de politiechef van de Landelijke Eenheid met steun van de General Assemblee eind vorig jaar toegetreden als lid van het toezichthoudende Executive Committee.
De General Assembly van Interpol heeft op voordracht van dit Executive Committee in 2016 het besluit genomen extra maatregelen te treffen voor het volgens de regels toepassen van red notices en het diffusion systeem. Deze maatregelen betreffen onder meer:
Een belangrijke waarborg van deze commissie is dat personen hier een verzoek tot wijziging of verwijdering kunnen indienen als zij menen dat de informatie over hen in de Interpol systemen, waaronder signaleringen, niet correct is of in strijd met de Interpol regels.
In hoeverre bent u van mening dat Interpol van binnenuit beter beschermd zou moeten worden tegen interne, kwaadwillende en mogelijke belangenverstrengeling?
In mijn antwoord op vraag 2 staan extra maatregelen genoemd die in de afgelopen jaren zijn genomen om toe te zien op een juiste toepassing van de Interpol systemen, diensten en producten.
Een belangrijke maatregel is de bevoegdheid van het Interpol-secretariaat (IPSG) om informatie, waaronder signaleringen, te verwijderen uit de Interpol systemen als wordt vermoed dat deze om politieke redenen via de Interpolsystemen worden verspreid. Daarbij dienen ontvangende landen deze informatie tevens te verwijderen uit hun nationale systemen.
De wens om deze internationale politieorganisatie effectief en relevant te laten blijven, mede door ongewenste politieke inmenging te voorkomen, wordt breed gedeeld onder de bij Interpol aangesloten landen. Bovendien is dit ook het nadrukkelijke streven van de Secretaris Generaal van Interpol.
Hoe verklaart u de stijging van het aantal diffusions van 19,338 in 2015 naar 26,645 in 2016 en de bijna verdubbeling naar 50,530 in 2017?3 Kunt u achterhalen waar deze stijging vandaan komt? Zijn er één of meerdere specifieke landen aan te wijzen die de afgelopen twee jaar een groter beroep op Interpol hebben gedaan?
Een aanzienlijk percentage van de stijging heeft te maken met het signaleren van de zogenoemde »Foreign Terrorist Fighters». Dit zijn personen die zijn overgehaald om af te reizen naar een buitenlands conflictgebied om daar deel te nemen aan een strijd.
Met het vertrek van deze «Foreign Terrorist Fighters» die zich hebben aangesloten bij IS in Syrië en Irak hebben veel landen ingezet op het verbeteren van de detectie van (verdachte) FTF’s en zijn landen meer informatie met elkaar gaan delen en met Interpol. Ook zetten verschillende landen in – en aangemoedigd door Interpol – op het versterken van de detectiecapaciteiten op de grens. Hierdoor vinden er meer «hits» plaats op de gedeelde databanken van Interpol, zoals de Interpol NOMINAL databank en de «Stolen en Lost Traveldocuments» (SLTD) databank,.
Zijn er signalen dat er diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet of signalen dat diffusions op een andere manier worden ingezet dan waar zij voor zijn bedoeld?4
Ik beschik niet over gegevens om te kunnen beoordelen of diffusions worden uitgevoerd die eigenlijk als red notice zouden moeten worden uitgezet, noch kan ik patronen daarin herkennen. Wel kan ik u melden dat de controlemechanismen die aanwezig zijn voor de publicatie van notices and diffusions inhouden dat wanneer een verzoek tot publicatie van een notice wordt geweigerd, deze niet alsnog als diffusion mag worden verspreid door een land.
In hoeverre kunt u stellen dat het misbruik van Interpol en het red notice systeem door sommige lidstaten het afgelopen jaar is afgenomen? Kunt u dit onderbouwen met cijfers?
Er zijn geen cijfers over «misbruik» van het red notice systeem van Interpol op basis waarvan ik een uitspraak zou kunnen doen over het toenemen of afnemen van vermeend «misbruik».
Ik heb echter vertrouwen in het functioneren van de ingestelde multidisciplinaire taskforce die nieuwe aanvragen en reeds gepubliceerde Interpol signalering nog grondiger toetst op de constitutie en regels voor gegevensverwerking, als effectieve maatregelen om het niet-naleven van de Interpol-regels verder te beperken.
Is er een patroon te vinden in het soort diffusions dat wordt uitgezet, afgezien van de 27,000 diffusions uit 2017 waarover Interpol zegt dat het vooral ging om hun buitenlandse terroristen project?
Zie antwoord vraag 5.
Ziet u oplossingsmogelijkheden misbruik van opsporingslijsten door landen zoals Rusland en Turkije, zoals ook genoemd in het artikel, te voorkomen? Waar denkt u dan aan?
De bepalingen in de Interpol constitutie verbieden misbruik van de systemen, diensten en producten van Interpol. Interpol heeft de laatste jaren diverse maatregelen heeft genomen om de integriteit van signaleringen zoals red notices en diffusions te verbeteren.
In het huidige proces ten aanzien van red notices en diffusions zijn controlemechanismen ingebouwd die door verschillende partijen worden uitgevoerd. De NCB’s zijn verantwoordelijk voor het aanleveren van juiste en volledige informatie in overeenstemming met nationale wetgeving en de Interpol constitutie. Vervolgens heeft het IPSG de taken en verantwoordelijkheden die omschreven zijn in de antwoorden bij vraag 2 en 3. Tot slot kan een land dat twijfels heeft of een signalering in overeenstemming met de Interpol regels is, dit melden aan het signalerende land, het Secretartiaat Generaal en bij de Commissie voor Controle op Interpol dossier (CCF)
Als een signalering wordt ingetrokken, worden landen tevens verzocht de gegevens uit hun nationale database te verwijderen. Bovendien heeft een red notice of diffusion geen verplichtend karakter. Het is aan elk individueel land om te bepalen of er uitvoering aan wordt gegeven.
In geval van twijfel over de naleving van de voorwaarden voor gegevensverwerking, verplichten de Interpol regels het Secretariaat Generaal alle passende maatregelen te nemen om directe of indirecte schade te voorkomen die de gegevens kunnen veroorzaken voor de organisatie of de personen die de gegevens betreffen. Op basis van deze bepaling kan het Secretariaat-Generaal onmiddellijk stappen ondernemen wanneer een mogelijke schending van de is vastgesteld of waarschijnlijk zal plaatsvinden. Bij vermoeden van een flagrante schending bieden deze bepalingen zelfs de grondslag om de mogelijkheid voor een land om gegevens aan 1 of meerdere Interpol-systemen toe te voegen, voorlopig te ontnemen, hetgeen in uitzonderlijk geval ook is toegepast.
Bent u van mening dat door de verhouding tussen private en publieke gelden bij Interpol de neutraliteit, dan wel de mate van onafhankelijkheid van bepaalde belangen nog steeds ter discussie staat? Heeft Nederland dit na 2015, sinds de nieuwe Secretaris-Generaal, de heer Stock is aangetreden, aan de orde gesteld? Heeft Nederland dit na 2015 aan de orde gesteld, zo ja, op welke wijze?
Interpol wordt gefinancierd door jaarlijkse contributies van leden van Interpol. Aanvullende publieke donaties lopen vaak via de Interpol Foundation for a Safer World. Aanvullende private donaties worden beheerd en gerapporteerd door het Interpol Fund for International Police Cooperation. Voor beide fondsen geldt dat het geld alleen kan worden aangewend voor projecten die Interpol van tevoren heeft gedefinieerd. Met de donaties kan dus geen invloed worden uitgeoefend op de besteding ervan. Bovendien kunnen deze fondsen niet worden aangewend voor de financiering van de kerntaken van Interpol. De fondsen kunnen dus alleen worden aangewend voor op zich zelf staande projecten. Het toezichthoudende Executief Committee heeft een belangrijke rol in het due dilligence proces voor donaties, en hanteert daarbij sinds 2015 transparante richtlijnen criteria ter bescherming van de reputatie, neutraliteit, onpartijdigheid en integriteit van de Interpol. Het bewaakt onder meer dat bijdragen geen organisatorisch of individueel belangenconflict met zich mee brengen.
Ik zie nu geen reden om de Secretaris-Generaal van Interpol nader aan te spreken op de neutraliteit en onafhankelijkheid in relatie tot de financiering van Interpol.
Bent c.q. deelt u de mening dat Interpol te veel afhankelijk is van giften van derden? Bent u van mening dat Interpol kwetsbaar wordt voor manipulatie vanwege extra bijdragen van landen als Saoedi Arabië? Waarom wel of niet?
Donaties aan Interpol door derden kunnen enkel worden ingezet voor de financiering van door Interpol van tevoren geïdentificeerde organisatiebehoefte in de vorm van vastgestelde projectvoorstellen. Donaties en donerende private partijen ondergaan een zorgvuldige due dilligence toets. De uitvoering van essentiële activiteiten van Interpol is bovendien niet afhankelijk van donaties van derden. Ik ben daarom van mening dat Interpol niet kwetsbaar wordt voor manipulatie middels dergelijke extra bijdragen. Er zijn diverse landen die een aanvullende donatie doen aan Interpol. En dat is goed want zonder die middelen zou de organisatie niet voldoende kunnen door-ontwikkelen en innoveren om ook in de toekomst effectief en relevant te blijven voor de internationale opsporingsgemeenschap. Ook voor deze aanvullende donaties geldt echter dat zij enkel kunnen worden aangewend voor van tevoren door Interpol bepaalde projecten en niet voor de kerntaken van Interpol.
Wat zijn de concrete resultaten van het actief inzetten op de afbouw van dergelijke private financieringspraktijken?
Het toepassen van de due diligence procedure5 heeft er in 2015 al toe geleid dat lopende contracten met bepaalde bedrijven niet zijn verlengd. Daarnaast worden sinds november 2015 in geen enkel geval donaties geaccepteerd van de tabaks-, wapen-, alcohol-, seks- en gokindustrie.
Deelt u de mening van de in het artikel aan het woord zijnde Jago Russel, CEO van Fair Trials, dat de dreigende verzoeken vanuit Interpol, autoritaire bewinden kan helpen bij het creëren van een angstklimaat met als gevolg dat dissidenten zich niet meer veilig voelen, terwijl het doel van Interpol juist is veiligheid te waarborgen?
Ik keur misbruik van red notices en diffusions door landen af. Signaleringen van Interpol hebben als doel om veiligheid te vergroten en criminaliteit te bestrijden.
Bent u van mening dat Interpol op dit moment de juiste voorzorgsmaatregelen in acht neemt teneinde misbruik te voorkomen? Ziet u hiervoor nog ruimte voor verbetering? Zo ja, bent u bereid zich hiervoor in te spannen op Europees niveau?
Ik heb vertrouwen dat de landen en het Secretariaat Generaal zich inzetten voor de naleving van de vastgestelde regels en afspraken opdat de Interpol informatiesystemen worden gebruikt waarvoor ze bedoeld zijn en dus niet voor politieke, militaire, religieuze of racistische doeleinden. Toch kan niet altijd voorkomen worden dat individuele landen de regels en gemaakte afspraken niet, of niet volledig nakomen. Zoals gezegd, moeten zowel het CCF, IPSG als de deelnemende Interpollanden daar alert en kritisch op blijven en zo nodig de corrigerende maatregelen nemen die daartoe ter beschikking staan. Nederland zal actief, samen met gelijkgestemde landen, bijdragen aan het in stand houden van deze cruciale «checks and balances».
Hoe verhoudt de zin in uw brief5 «Sinds november 2015 accepteert Interpol in geen enkel geval donaties van de tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie» zich met het gegeven dat in de Interpol overzichten na 2015 van private donateurs er nog wel donaties zijn opgenomen van bijvoorbeeld de wapenindustrie? Waarom staat bij noot 2 in diezelfde overzichten dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen?6 Hoe kunt u dit verklaren? Deelt u de mening dat alle namen van alle donateurs openbaar moeten zijn?
Ik heb Interpol op deze punten bevraagd. In het overzicht waar u op doelt is een bedrijf, Ultra Electronic Forensic Technology, opgenomen. Dit bedrijf is gespecialiseerd in forensisch ballistisch vuurwapenonderzoek en vuurwapenidentificatie en speelt een belangrijke rol bij het Interpol Ballistic Information Network (IBIN). Op dit bedrijf is de due diligence procedure toegepast met een positief resultaat voor continuering voor de samenwerking.
Dat nog niet alle namen van donateurs zijn opgenomen, hangt samen met het feit dat deze reeds voor 2016 bestaande donateurs nog toestemming moeten geven voor het publiceren van hun naam. Geen van deze donateurs valt binnen de categorie tabaks-, wapen-, alcohol, seks- en gokindustrie Sinds 2016 wordt systematisch in alle overeenkomsten met particuliere entiteiten een clausule opgenomen die voorziet in openbaarmaking van de naam van de donateur, de grote van de donatie en het gesteunde initiatief. Net als Interpol ben ik van mening dat uiteindelijk alle namen van private donateurs openbaar gemaakt moeten worden.
Hoe verhoudt dit bericht zich tot diezelfde brief waarin u aangeeft dat de balans tussen private en publieke gelden momenteel op een gezond niveau is? Bent u van mening dat deze stelling in strijd is met de observaties uit het eerst genoemde artikel?
Zie mijn antwoord op vraag 10.
Vindt u dat samenwerkingsverbanden tussen private en publieke partijen en financiering door derden, waaronder private partijen of bedrijven, moeten worden opgeschort als bepaalde landen zich niet blijken te houden aan internationale mensenrechtenverdragen?7
Ik onderschrijf het belang van publiek-private samenwerking door Interpol, maar uiteraard alleen zolang deze in aard en opzet verenigbaar is met de principes, doelstellingen, regels en activiteiten van Interpol en mits de juiste voorzorgsmaatregelen in acht worden genomen. De eerder genoemde due dilligence procedure ziet hierop.
De mogelijkheid tot publieke-private samenwerking is met strenge waarborgen omkleed en ik verwacht dat als niet aan deze waarborgen wordt voldaan, Interpol de maatregelen treft die binnen haar mogelijkheden liggen.
Is het volgens u wenselijk de governance van Interpol meer in te richten op de manier waarop de governance van Europol is georganiseerd, zoals bijvoorbeeld in de vorm van de Joint Parliamentary Scrutiny Group van Europol? Zo ja, worden hiertoe al stappen ondernomen? Zo nee, waarom niet?
Interpol is een samenwerkingsorganisatie van uitvoerende politiekorpsen en opsporingsdiensten en geen supranationaal agentschap van een statenverband. Europol daarentegen is een vol agentschap van de Europese Unie geworden. Dat verklaart het verschil. Een Joint Parliamentry Scrutiny Group zie ik dan ook niet zo snel ontstaan. Evenwel zal ik er mij voor inspannen om uw Kamer meer proactief te informeren over belangwekkende ontwikkelingen binnen Interpol.
Welke verbeteringen ziet u verder voor het verbeteren van toezicht en transparantie bij Interpol? Hoe zet u zich hiervoor in op EU-niveau? Bent u bereid met collega’s daarin gelijk op te trekken en de Kamer hierover te informeren?
De Nederlandse politie neemt actief deel aan de bestuursorganen (Executive Committee en het Interpol European Committee) en de nieuwe werkgroep betreffende de besturing van Interpol de en de werkgroep voor gegevensverwerking welke door de General Assembly weer bijeen is geroepen ten behoeve van een brede review en modernisering van de Interpol regels voor de verwerking van gegevens. Afgelopen november is de huidige politiechef van de Landelijke Eenheid door de General Assembly als lid gekozen van het genoemde Executive Committee, op basis van een verkiezingsprogramma dat zich mede richtte op strikte naleving en doorontwikkeling van het versterkte raamwerk van besturingsmodel, checks and balances en regelgeving van de Organisatie.
Het bericht ‘Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours’ |
|
Rudmer Heerema (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Politie zoekt getuigen van levensgevaarlijke rit over wielerparcours»?1 Bent u op de hoogte van berichten als «Politiebegeleiding juniorklassiekers op de tocht»2 en «46e omloop NWO afgebroken wegens ongeval»?3
Ja.
Onderschrijft u de noodzaak dat wielerkoersen voor de verkeersveiligheid goed beveiligd moeten zijn? Deelt u de mening dat daarbij veel taken die in het verleden bij de politie rustten, tegenwoordig ook door gekwalificeerde vrijwilligers (de zogenoemde motards) gedaan kunnen worden? Wat is daarvoor nodig om dat veilig te kunnen uitvoeren?
In algemene zin geldt dat noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen getroffen moeten worden, bijvoorbeeld parcoursafzettingen waar nodig. De regelgeving kent geen mobiele verkeersregelaars naast de beroepsmatige weginspecteurs van Rijkswaterstaat en transportbegeleiders van exceptioneel transport. Vrijwillige verkeersregelaars zijn alleen voor zeer eenvoudige verkeersregelende handelingen, bijvoorbeeld op één kruispunt, en tijdens evenementen. De tijdens het rijden verkeersregelende werkzaamheden van motards (naast begeleiding van de koers zelf) zijn niet te beschouwen als eenvoudig. Motards zijn dan ook niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op een motor.
Bent u op de hoogte van initiatieven van de Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging (KNMV) en de Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie (KNWU) samen om bij wielerkoersen in samenwerking met de politie diensten te verlenen door vrijwillige dynamische verkeersregelaars, de zogenoemde motards?
Ja, maar dit strookt niet met de regelgeving zoals die op dit moment van toepassing is. Bij de laatste wijziging in 2017 van de Regeling verkeersregelaars 2009 is over de problematiek van de motards met de KNWU en NOC*NSF gesproken. Toen is met de partijen gedeeld dat de motards (met als functie onder andere mobiel het verkeer regelen) buiten de kaderstelling van de Regeling verkeersregelaars 2009 vallen. Motards zijn niet bevoegd om verkeersregelend te handelen rijdend op de motor. Zij mogen alleen statisch verkeersregelend optreden als ze zijn aangesteld als verkeersregelaar en onder toezicht staan van de politie. Tussen twee locaties rijdend zijn ze verkeersdeelnemer.
Deelt u de mening dat mogelijk aanpassing van artikel 58a lid 4 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) ervoor kan zorgen dat (beroeps-)verkeersregelaars een wettelijke basis kunnen verkrijgen en dat dit kan helpen in de uitvoering van hun taken?
De werkzaamheden en bevoegdheden van (evenementen- en beroeps)verkeersregelaars zijn expliciet vastgelegd. Vermeende mobiele verkeersregelaars functioneren in strijd met deze regelgeving. Vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid is een bewuste keuze gemaakt om behoudens weginspecteurs van Rijkswaterstaat in het kader van incidentmanagement, mobiel verkeersregelend handelen niet toe te staan.
Is het waar dat door een terugtrekkende politie vanaf 2020 wellicht nog maar de helft van alle wielerkoersen in Nederland doorgang kan vinden omdat de politie keuzes moet maken en afwezig blijft? Is dit een wenselijke ontwikkeling? Zijn er methoden om dat te voorkomen door inzet van derden? Welke mogelijkheden zijn er om de politie voortaan meer te laten optreden als regisseur dan als uitvoerder, waarbij de politie de beroepsverkeersregelaars, de vrijwilligers en andere betrokkenen onder begeleiding aanstuurt en zelf een stap terug doet?
In overleg met de KNWU is de wielerkalender voor 2019 geanalyseerd op de noodzakelijkheid van politie-inzet. Van oudsher werd in principe iedere aanvraag voor begeleiding gehonoreerd. Door de groeiende inzet van politie bij wielerrondes kwamen andere belangrijke taken op het gebied van verkeershandhaving steeds meer in het gedrang. De KNWU en de politie hebben de organisatoren van wielerrondes onder auspiciën van de KNWU verzocht te kijken naar andere vormen van koersen (bijvoorbeeld koersen op semi-afgesloten parcours) waardoor minder politie-inzet noodzakelijk is. Hierdoor kan de politie weer beter haar andere taken op het gebied van verkeershandhaving vervullen.
Het streven van de KNWU en de politie is om in 2020 alle lagere categorieën wielerrondes te laten rijden op afgesloten omlopen en de inzet van politie met 50% te reduceren. Daarbij is dan een grotere inzet van bebording en van (vrijwillige) verkeersregelaars noodzakelijk om de veiligheid te waarborgen. Deze verantwoordelijkheid ligt bij de organisaties van wielerrondes, waarbij zij dienen te voldoen aan de vergunningsvoorwaarden en verkeersveiligheidsbepalingen.
Sommige Provincies, zoals Limburg, kennen veel koersen, hetgeen waarde toevoegt voor het gebied, bewoners, ondernemers, gasten en wielerrecreanten; is het denkbaar dat organisatoren, om goede en veilige koersen te behouden, een financiële bijdrage leveren aan de politie om de noodzakelijke taken toch gedaan te krijgen?
Organisatoren van wielerkoersen zijn verantwoordelijk voor een veilig verloop van hun evenementen. Een belangrijk instrument dat de organisatoren daartoe ter beschikking hebben is de inzet van evenementenverkeersregelaars. De politie heeft hier een toezichthoudende rol. De overheid is primair verantwoordelijk voor openbare orde en veiligheid. Het kabinet is daarom eerder niet overgegaan tot wetgeving inhoudende doorbelasting van politiekosten. Er is geen reden dit standpunt te wijzigen. De politie ervaart bij het uitvoeren van haar toezichthoudende rol, een reguliere taak van de politie, geen knelpunten.
Wat zijn de mogelijkheden voor Stichting Verkeersregelaars Nederland (SVNL), KNWU, Nederlandse Toer Fiets Unie (NTFU) en Nederlands Olympisch Comité en de Nederlandse Sport Federatie (NOC-NSF) om voorlichting te geven over veilig verkeersgedrag en daarmee voor zowel professionele, als voor toertochten de verkeersveiligheid positief te beïnvloeden? Deelt u de mening dat een gedragsverandering kan bijdragen aan het terugdringen van de politiebegeleiding?
Het geven van voorlichting in het algemeen is altijd goed. De effectiviteit daarvan hangt af van onder andere de aard van de veiligheidsrisico’s die niet generiek te beschrijven zijn, behoudens het oproepen tot oplettendheid en adequate bebording. Goede begeleiding lijkt in alle gevallen gewenst. Een veilige koers is primair de verantwoordelijkheid van de organisator. De overheid blijft daarnaast verantwoordelijk voor de openbare orde en veiligheid, waarbij de politie in dit geval in een toezichthoudende rol betrokken is.
Nu geeft de KNWU wielerwedstrijden door aan de Landelijke Eenheid van de politie, is dat een goede werkwijze, of kan het helpen dat lokale eenheden zelf bepalen welke en hoeveel inzet zij plegen bij wielerevenementen, rekening houdende met de landelijke politiestandaard?
Met ingang van het wedstrijdseizoen 2018 dient de aanvraag voor wielerbegeleiding op één punt bij de politie gemeld te worden, namelijk een loket bij de Landelijke Eenheid. Door deze werkwijze is de daadwerkelijke inzet ten behoeve van wielerwedstrijden in beeld gekomen en kan ook centraal de ondersteuning aan regionale eenheden geregeld worden. Naast het loket heeft de Landelijke Eenheid op grond van de Circulaire Bijzondere Verkeerstechnische Begeleiding (VT) ook nog een uitvoerende taak voor geprioriteerde wielerwedstrijden.
Bent u bereid om de genoemde partijen aan te horen en te bezien welke problemen en uitdagingen gezamenlijk opgelost kunnen worden als de inzet van politie minder wordt?
Ja. Ik vind het belangrijk om de mogelijke problemen goed in beeld te krijgen en gezamenlijk mogelijke oplossingen te verkennen, ook waar het gaat om de inzet van motards. Uitgangspunt daarbij moet wel steeds zijn dat elke optie kan bijdragen aan het vergroten van de veiligheid van en rond wielerwedstrijden.
Het bericht 'Het is politie-eigen' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Lekken is politie-eigen»?1 Zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Integriteit staat hoog in vaandel bij de politie. De politie moet integer zijn en onze politie is ook integer. Wel blijft het belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Aangezien de conclusies van het rapport nog niet definitief zijn, kan ik op de inhoud niet verder ingaan. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Hoe is het mogelijk dat bij onderzoeken naar het ambtsmisdrijf inhoudende het lekken van informatie door agenten veel mis gaat, terwijl gesteld wordt dat opsporing hiervan de hoogste prioriteit heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat ieder lek er één teveel is? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Ja, de politie moet integer zijn en het lekken van politie informatie past daar niet bij. De politie heeft naar aanleiding van diverse incidenten een onderzoek laten uitvoeren naar de drijfveren van politieambtenaren om vertrouwelijke informatie onrechtmatig te delen.
De politie voert een actief integriteitsbeleid en beschikt over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van de politiemedewerkers – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van medewerkers. Anderzijds heeft de politie repressieve instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken. Elke melding over mogelijk plichtsverzuim wordt onderzocht. Als het onderzoek daar aanleiding toe geeft wordt disciplinair gesanctioneerd door de korpschef en kan door de strafrechter een straf worden opgelegd.
Deelt u de mening dat dergelijke gevallen de integriteit van het korps aantasten en een schoffering zijn van de agenten die wel naar eer en geweten hun werk doen?
Ja, maar de politie als organisatie is integer. Integriteit is een van de kernwaarden van de politie. De incidenten en de onderzoeken die hebben plaatsgevonden laten echter zien dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is. Het blijft daarom belangrijk om medewerkers van de politie weerbaarder te maken en te houden. Voorts bereid ik een wetsvoorstel voor om de screeningsbevoegdheden van politie verder uit te breiden. Ik verwacht dit wetsvoorstel zo spoedig mogelijk aan uw Kamer aan te bieden.
Hoe is het mogelijk dat de diverse afdelingen Veiligheid Integratie en Klachten (VIK) op een dergelijke van elkaar afwijkende en zelfs slordige manier werken, waardoor er soms zelfs sprake blijkt te zijn van «schaduwdossiers» en «lege dossiers»?
Op het moment van beantwoording van deze vraag is het rapport nog niet definitief. Ik kan daarom nog niet ingaan op eventuele conclusies uit het rapport. Zodra het rapport beschikbaar is zal ik het zo spoedig mogelijk aan uw Kamer doen toekomen.
Ten aanzien van de werkwijzen van de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten verwijs ik u graag de brief interne onderzoeken politie die ik op 15 januari 2019 aan uw Kamer heb gezonden.2
Deelt u de mening dat deze afdelingen zo spoedig mogelijk op orde gebracht dienen te worden in die zin dat op eensluidende wijze ordentelijke dossiers worden opgebouwd in situaties waarin sprake is van melding van een (vermoeden van een) lek?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Pon-affaire op herhaling’ |
|
Monica den Boer (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Pon-affaire op herhaling»?1
Ja.
Wanneer is de aangifte tegen de nationale politie over een aanbesteding binnengekomen bij de Rijksrecherche en wat is er na die tijd gebeurd met deze aangifte? Kunt u nagaan wanneer de Rijksrecherche verwacht te kunnen starten met het onderzoek over de aanbestedingsprocedure?
De in het bericht genoemde aangever heeft al eerder aangiften tegen de Nationale Politie gedaan. In 2017 zijn al enkele van die aangiften afgedaan door de zaaksofficier van justitie. De nu nog openstaande aangifte tegen de Nationale Politie is in februari 2018 ontvangen en ziet op dezelfde problematiek als uit een eerdere – reeds afgedane – aangifte. De aangever heeft een art. 12 Sv-klacht ingediend tegen de beslissing om niet over te gaan tot een strafrechtelijk onderzoek. Vanwege de mogelijke overlap tussen de nieuwe aangifte en de art. 12 Sv-klacht moest worden beoordeeld of een nieuw onderzoek opportuun was. Na een uitvoerige analyse van de nieuwe aangifte en na bestudering van de naderhand toegezonden omvangrijke stukken, heeft het Openbaar Ministerie in afstemming met de Rijksrecherche in september 2018 besloten de aangifte op te pakken. De stukken zijn – ten behoeve van de uitvoering van het onderzoek – in december 2018 overgedragen aan de Rijksrecherche. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Daarnaast is er ook aangifte gedaan tegen de korpschef van de Nationale Politie vanwege vermeend smadelijke en lasterlijke uitspraken in de media. Deze aangifte is inmiddels geseponeerd vanwege het ontbreken van aanknopingspunten voor de verdenking van een strafbaar feit.
Vindt u dat deze aangifte met voldoende prioriteit wordt behandeld? Zo nee, wat is hier volgens u de oorzaak van?
De diverse aangiften van de heer Van Hoeven zijn met de nodige zorgvuldigheid opgepakt. De aangever heeft meermaals nieuwe en omvangrijke aanvullingen op de oorspronkelijke aangiften ingezonden naar het Landelijk Parket. De zorgvuldige bestudering van deze nieuwe aangifte en aanvullingen hierop, heeft enige tijd gekost alvorens er opnieuw een Rijksrecherche-onderzoek gestart kon worden en er capaciteit vrijgemaakt kon worden. Dit onderzoek loopt nu.
Hoeveel mensen werken er op dit moment voor de Rijksrecherche? Wat is de leeftijdsopbouw van het personeel? Verwacht u de komende tijd verandering in het personeelsbestand door bijvoorbeeld een hogere uitstroom door onder andere vergrijzing, zoals bij de nationale politie het geval is?
De formatieve sterkte is 127 fte voor de Rijksrecherche waarvan 109 fte operationele capaciteit betreft. De leeftijdsopbouw van de bezetting is in personen: 20–29 jaar: 2; 30–39 jaar: 19; 40–49 jaar: 27; 50–59 jaar: 63; 60–67 jaar: 21. Gezien de leeftijdsopbouw ligt het voor de hand dat de Rijksrecherche de komende tien jaar een relatief grote uitstroom heeft van medewerkers die nu in de categorie 55+ vallen. Bij het invullen van vacatures wordt voor zover mogelijk gelet op een diverse leeftijdsopbouw in het personeelsbestand.
Hoeveel zaken behandelt de Rijksrecherche jaarlijks? Is dit aantal de laatste jaren toe- of afgenomen?
De Rijksrecherche neemt jaarlijks ruim 100 zaken in. De afgelopen jaren is de instroom gelijk gebleven maar in 2018 was er een opvallende toename, in 2018 zijn er 139 zaken ingestroomd.
Wat voor soort zaken behandelt de Rijksrecherche? In hoeverre is de aard van de zaken die de Rijksrecherche behandelt de laatste jaren complexer geworden en in hoeverre is de Rijksrecherche hierop aangepast, bijvoorbeeld door andere opleidingseisen?
De Rijksrecherche is aangewezen voor strafrechtelijk onderzoek naar:
Veel rijksrecherche-onderzoeken zijn inherent complexe onderzoeken vanwege het feit dat onderzoeken in een politiek-bestuurlijk gevoelige context moeten worden uitgevoerd en ook dikwijls extra inspanningen moeten worden verricht om onderzoeken af te schermen. Daarnaast signaleert de Rijkrecherche een toename in de ernst en complexiteit van sommige zaken. Zo is steeds vaker sprake van een criminele component en/of vermenging met georganiseerde criminaliteit bij lekonderzoeken.
De Rijksrecherche vindt het van belang de hoge kwaliteit van de rijksrechercheurs te behouden. Zij moeten opereren in een complexe politiek-bestuurlijke omgeving, een kwalitatief goed dossier afleveren en zo snel mogelijk op hoog niveau inzetbaar zijn. Rijksrechercheurs zijn minimaal HBO of WO geschoold en beschikken veelal over een recherche-Master opleiding. Rijksrechercheurs worden permanent getraind en bijgeschoold, zowel op fysieke vaardigheid als op juridische kwaliteit.
Hoeveel zaken wachten op dit moment bij de Rijksrecherche op behandeling? Wat is de kans dat deze zaken op (korte) termijn kunnen worden behandeld en afgedaan?
Uit het intake-proces van de Rijksrecherche van de laatste jaren blijkt dat zaken niet altijd in de volle breedte kunnen worden opgepakt. Er bestaat de noodzaak om onderzoeken selectief in te nemen en soms in omvang te beperken. Tevens wordt er soms voor gekozen om andere opsporingsdiensten (delen-) van onderzoeken over te laten nemen.
Hoe lang wordt gemiddeld aan een zaak besteed? Hoeveel mensen werken gemiddeld aan een zaak? Wat is de totale doorlooptijd per zaak gemiddeld? Vindt u dit tempo voldoende? Zo nee, bent u van plan hier iets aan te doen? Zo ja, wat bent u van plan hier aan te doen?
Er is geen inschatting te maken van de gemiddelde doorlooptijd of aantal mensen dat aan een zaak werkt. Dat komt doordat elke zaak uniek en complex is en daarmee een eigen dynamiek kent. In het intake-proces van de Rijksrecherche wordt steeds een beslissing genomen over de inzet en de doorlooptijd van een onderzoek. Ook kan tussentijds worden bij- of afgeschaald n.a.v. de onderzoeksbevindingen, dan wel andere onderzoeken die een hogere prioriteit kennen.
Hoe worden zaken geprioriteerd? Hoe wordt bepaald hoeveel mensen aan welke zaak werken? Ziet u hier mogelijkheden voor verbetering? Zo ja, bent u bereid met de Rijksrecherche hierover in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
De prioritering van zaken binnen het intake-proces van de Rijksrecherche vindt plaats in nauwe afstemming met het Openbaar Ministerie. Het Openbaar Ministerie heeft het overzicht met betrekking tot de beschikbare capaciteit en het aanbod en complexiteit van zaken en kan een goede inschatting maken hoe de (schaarse) capaciteit zo efficiënt mogelijk kan worden ingezet.
Deelt u de mening geschetst in het artikel dat de Rijksrecherche te maken heeft met capaciteitsproblemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat doet u eraan doen om deze capaciteitsproblemen te verhelpen?
Belangrijke randvoorwaarde voor het weerbaar maken en houden van het openbaar bestuur tegen corrumperende invloeden vanuit de onderwereld is een goede informatiepositie en deskundige opsporingscapaciteit. De Rijksrecherche vervult daarin een belangrijke rol. Capaciteit voor opsporing en vervolging is altijd schaars en dat betekent dat er keuzes moeten worden gemaakt en prioriteiten gesteld. Dat geldt ook voor de Rijksrecherche.
In de jaren 2000 en 2001 is gewerkt aan de uitvoering en afronding van de door de toenmalige Minister van Justitie aangekondigde maatregelen om het functioneren van de Rijksrecherche te verbeteren. Uitbreiding van de capaciteit van de Rijksrecherche was onderdeel van dit pakket van maatregelen.
Op basis van de constatering van de toenmalige onderzoekscommissie en nader onderzoek naar de werklast is het budget van de Rijksrecherche vanaf het jaar 2002 structureel opgehoogd ten behoeve van capaciteitsuitbreiding.
De afgelopen jaren hebben de taakstellingen van het OM ook invloed gehad op het budget en de capaciteit van de Rijksrecherche. Het OM heeft desgevraagd met ingang van 2017 een klein structureel intensiveringsbudget ontvangen voor de ontwikkelingen bij de Rijksrecherche.
De ontwikkelingen in de criminaliteit staan echter niet stil en hebben – zoals hierboven aangegeven en in het antwoord op vraag 7 – sinds de genoemde versterkingen, geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. De intensiveringsgelden hebben deze bovengenoemde ontwikkelingen slechts deels gecompenseerd.
Het tegengaan van corruptie is een belangrijk aspect bij het terugdringen van ondermijnende criminaliteit. Bij de beoordeling van de versterkingsplannen van de regio’s en de landelijke diensten in het kader van het zogenaamde Ondermijningsfonds is dan ook de positie van de Rijksrecherche bezien. Op basis van het advies van het Strategisch Beraad Ondermijning heb ik besloten dat het inzetten van incidentele middelen uit het Ondermijningsfonds ten behoeve van extra formatie van de Rijksrecherche niet in de rede ligt. Wel zijn extra middelen beschikbaar gesteld om te starten met het ontwerpen van een analysetool, gekoppeld aan het ontwikkelen van een plan van aanpak hoe (ambtelijke) corruptie steviger kan worden aangepakt.
Vindt u dat onderzoeken naar de misstanden binnen de politie en het openbaar ministerie, waarvan ze zelf aangeven dat deze als topprioriteit zijn aangemerkt, in de praktijk ook tot de benodigde inzichten leiden?
Bewustwording, zelfreflectie en het continu doorontwikkelen van het vakmanschap zijn essentiële elementen om de integriteit binnen de politieorganisatie en het openbaar ministerie te waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat niet alleen de individuele ambtenaar, maar ook de organisatie als geheel leert van de incidenten die plaatsvinden. Om het bereik van een dergelijk leereffect te vergroten gaat de politie momenteel na op welke wijze individuele zaken gebruikt kunnen worden ter lering van alle medewerkers. In dit verband verwijs ik naar mijn brief aan uw Kamer van 15 januari 2019 inzake de interne onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij de politie.2 De politie en het openbaar ministerie voeren reeds een actief integriteitsbeleid en beschikken over een palet aan instrumenten om de integriteit van de organisatie te bewaken en te stimuleren. Deze instrumenten zijn enerzijds preventief en zien op het weerbaarder maken van medewerkers van de politie en het openbaar ministerie – door het leren van ervaringen, via bewustwordingsprocessen en het elkaar aanspreken – en de aandacht voor integriteit bij de werving, selectie en screening van nieuwe medewerkers. Voor wat betreft de screening van (kandidaat) ambtenaren van politie zal op korte termijn het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen aan uw Kamer worden gezonden. Met dit wetsvoorstel wordt het mogelijk ook de omgeving van de betrokkene (zoals de partner) te onderzoeken. Ook zal een doorlopende screening worden ingevoerd.
Hoe kan het dat in het jaar 2000 al werd geconcludeerd dat sprake was van capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche, maar ondanks dat advies nauwelijks iets is verbeterd? Kunt u aangeven welke navolging is gegeven aan de adviezen uit dit rapport in opdracht van oud-minister Korthals?
Zie antwoord vraag 10.
Het gebrek aan onderzoekscapaciteit naar mogelijke politiefraude |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat een aangifte tegen de politie over mogelijke misstanden rond een grote aanbestedingsprocedure al een half jaar ligt te sudderen bij de Rijksrecherche?1 Zo ja, klopt dit bericht?
Ja, dit bericht is mij bekend. Zoals ook in antwoord 2 van vragen van de leden Groothuizen en Den Boer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2131) die gelijktijdig met deze antwoorden aan uw Kamer zijn gezonden wordt aangegeven, heeft aangever al eerder aangiften gedaan tegen de politie. Enkele van deze aangiften zijn inmiddels afgedaan door de zaaksofficier van justitie. Aangever heeft in 2018 opnieuw aangifte gedaan maar ook een artikel 12 SV-klacht ingediend. Vanwege mogelijke overlap tussen de aangifte en de artikel 12 SV-klacht moest worden beoordeeld of nieuw onderzoek opportuun was. Hierdoor heeft het onderzoek langer geduurd. Inmiddels ligt het dossier ter beoordeling voor aan het Openbaar Ministerie.
Wat is er waar van de bewering dat door capaciteitsgebrek bij de Rijksrecherche misstanden binnen de politieorganisatie onuitgezocht blijven?
De ontwikkelingen in de criminaliteit hebben geleid tot een toenemende complexiteit van strafrechtelijke corruptieonderzoeken en een verdere stijging in het werkaanbod van de Rijksrecherche. Daarop zijn er versterkingen en investeringen gepleegd bij onder andere de Rijksrecherche. Deze investeringen nemen niet weg dat onderzoeken soms noodgedwongen in omvang worden beperkt en in bepaalde gevallen de keuze moet worden gemaakt om het strafrechtelijk financieel onderzoek niet uit te voeren. In een enkel geval worden zaken ook (nog) niet opgepakt. Om de gevolgen van een groeiend aanbod van rijksrecherchezaken bij een schaarste capaciteit zo veel mogelijk te beperken, wordt door de Rijksrecherche met man en macht gewerkt om een gelijke productie neer te zetten. Dit gebeurt door het zoeken naar oplossingen door bijvoorbeeld samen te werken met de politie, de FIOD en de KMAR of door zaken in onderling overleg over te dragen aan andere opsporingsdiensten.
Klopt het dat door het toenemende aantal bedreigingen van burgemeesters corruptieonderzoeken bij de Rijksrecherche op de plank blijven liggen? Zo ja, sinds wanneer is deze ontwikkeling bekend en welke maatregelen zijn sindsdien overwogen om de onderzoekscapaciteit bij de Rijksrecherche uit te breiden?
Nee. De Rijksrecherche is niet de aangewezen opsporingsinstantie voor deze zaken, maar ziet wel meer onderzoeken waarbij sprake is van een kwetsbaar openbaar bestuur dat vatbaar is voor beïnvloeding van criminelen dan wel criminele organisaties.
De ambulancezorg in de gemeente Gennep |
|
Henk van Gerven , Joba van den Berg-Jansen (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u er van op de hoogte dat afgelopen augustus de ambulancepost in Gennep is opgeheven?1
Ja. Van dat bericht ben ik een half jaar geleden op de hoogte gesteld.
Deelt u de mening dat de specifieke geografische positie van de gemeente Gennep – in het oosten grenzend aan Duitsland en in het westen begrensd door de Maas – met zich meebrengt, dat de aanrijmogelijkheden voor hulpdiensten van buiten de gemeente slechts beperkt zijn?
De Regionale Ambulancevoorziening (RAV) Ambulancezorg Limburg-Noord en de zorgverzekeraars VGZ en CZ geven aan dat de kop van Noord-Limburg een complex en langgerekt gebied is dat lastig te bedienen is. Hierdoor is het voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord van belang om goede afspraken te maken over burenhulp. De burenhulp afspraken zijn met ingang van 1 augustus 2018 deels vernieuwd en deels aangescherpt, waarmee de aanrijmogelijkheden van de gemeente Gennep worden verbeterd.
Bent u er van op de hoogte dat de ambulancepost in Gennep in 2014 met financiële hulp van Ambulance Zorg Limburg-Noord (AZLN) en de gemeente Gennep is ingericht, juist omdat de aanrijtijden van ziekenwagens daarvoor in de gemeente beroerd waren?
Ja, ik ben er van op de hoogte dat RAV Ambulancezorg Limburg-Noord in 2014 bij wijze van pilot uit eigen reserves een post in Gennep heeft gerealiseerd om de inwoners van de kop van de regio betere ambulancezorg te kunnen bieden en dat de gemeente Gennep heeft gezorgd voor huisvesting van de ambulance door een ruimte in de brandweerkazerne beschikbaar te stellen.
Het herverdelen van ambulancecapaciteit in de kop van Noord Limburg, wat tot gevolg had dat de ambulancepost in Gennep is opgegeven, is juist gedaan om de aanrijtijden in de gehele regio te verbeteren (zie ook mijn antwoord op vraag 5 en 11.
Hoe vaak werd de norm, binnen 15 minuten een ambulance bij de patiënt gehaald voordat de ambulance in Gennep stond, en hoe vaak werd deze norm gehaald nadat de ambulance in Gennep stond?
De wettelijke prestatienorm in de ambulance sector luidt: de RAV zorgt ervoor dat onder normale omstandigheden in ten minste 95% van de A1-meldingen een ambulance binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse is2. Deze norm heeft betrekking op het niveau van de (veiligheids)regio en niet op het niveau van individuele gemeenten, zoals in de wet vastgelegd. De prestatienorm kent voor RAV Ambulancezorg Limburg-Noord regionaal het volgende verloop: in 2012 90%, in 2013 90%, in 2014 92%, in 2015 92%, in 2016 91% en in 2017 91,4%. Het (door het RIVM) geverifieerde cijfer over 2018 is nog niet bekend.
In meer regio’s halen de RAV’en de 15 minutennorm niet. Dat speelt al langer en u bent hier eerder over geïnformeerd3. In 2016 is de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gestart met zorgplichtonderzoek in de ambulancezorg. In het kader daarvan hebben individuele zorgverzekeraars voor de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald met de betreffende RAV’en verbeterplannen opgesteld. De NZa bespreekt periodiek de voortgang van de verbeterplannen met de zorgverzekeraars en houdt zo toezicht zolang er niet aan de zorgplicht wordt voldaan. Ik ben niet op de hoogte van de inhoud van die voortgangsrapportages. Het is aan de NZa om in het kader van de zorgplicht van verzekeraars een oordeel te vellen of zij de verwachting voldoende vinden of dat zij extra maatregelen (gaan) vragen van de zorgverzekeraar.
Dit neemt niet weg dat ik ontevreden ben dat meerdere RAV’en niet aan de 15 minutennorm voldoen. De ambitie hoort te zijn dat de norm gehaald moet worden. De oorzaken van het niet halen van de 15 minutennorm zijn veelzijdig en niet allemaal even eenvoudig en in korte tijd op te lossen. Genoemd worden met name een tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen, productiestijgingen (oa door een stijging van de acute zorgvraag, mede door een toenemend aantal (thuiswonende) ouderen en soms door (achteraf bezien) oneigenlijke inzet van ambulancezorg), belemmeringen door geografie, infrastructuur en landelijke ligging4.
Om de toegenomen drukte in de ambulancezorg te beteugelen en de responstijden in alle regio’s binnen de norm te krijgen, heb ik vorig jaar het actieplan ambulancezorg opgesteld met Ambulancezorg Nederland (AZN) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en op 12 november jl. aan uw Kamer gestuurd5. Het actieplan sluit aan bij genoemde oorzaken, en beoogt die op verschillende manieren aan te pakken. Het actieplan is van start gegaan in januari 2019 en loopt tot eind 2021. Ik zal op korte termijn met de ondertekenaars om tafel gaan om te bezien hoe versnelling kan worden aangebracht op de acties gericht op halen van de norm. Veel verbeteracties zullen tot mijn spijt niet direct tot zichtbare resultaten leiden. Waar het bijvoorbeeld gaat om het aantrekken van personeel duurt het enige tijd voordat zij volledig zelfstandig inzetbaar zijn op de ambulances. Hetzelfde geldt voor het eventueel aanpassen van de triagesystemen, dat kost tijd.
Hoeveel hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ geïnvesteerd in de proef met een ambulance in Gennep? In hoeverre vindt u het de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars om hieraan bij te dragen, gezien hun zorgplicht en de meerwaarde van deze extra ambulance die ervoor zorgde dat ziekenauto’s vaker binnen 15 minuten bij de patiënt waren?
De zorgverzekeraars VGZ en CZ hebben mij laten weten dat zij de standplaats in Gennep niet hebben bekostigd, maar dat de ambulance en het benodigde personeel wel waren opgenomen in de totale begroting van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord (en zodoende zijn gefinancierd door de zorgverzekeraars).
Zorgverzekeraars sturen met RAV Ambulancezorg Limburg-Noord op een regionale prestatieverbetering, niet op lokale prestatieverbetering. In 2016 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) in het kader van hun zorgplichtonderzoek, de representerende zorgverzekeraars de opdracht gegeven om samen met de regio’s waar de responstijden niet werden gehaald verbeterplannen op te stellen. Daartoe hebben de zorgverzekeraars VGZ en CZ en de RAV Ambulancezorg Limburg-Noord onafhankelijk onderzoek laten uitvoeren, waarin de optimale positionering en spreiding van ambulances in de regio is onderzocht teneinde de responstijden verder te verbeteren. Het verbeterplan wordt nu gefaseerd uitgevoerd, waarvoor de zorgverzekeraars de financiële middelen ter beschikking stellen. Onderdeel van het verbeterplan is een herschikking van de bestaande capaciteit in de gemeenten Bergen, Gennep en Mook en Middelaar vanaf 1 augustus 2018. Door andere samenwerking tussen drie RAV’en, Ambulance Zorg Limburg-Noord, Brabant Midden-West-Noord en Gelderland Zuid, is de inzetbare capaciteit van deze RAV’en anders ingedeeld, waardoor meer mensen binnen 15 minuten bereikt kunnen worden (en dus een verbetering van het responspercentage voor de gehele regio wordt bereikt).
Zorgverzekeraars en RAV’en hebben samen een verantwoordelijkheid om de ambulancezorg in hun verzorgingsgebied zo optimaal mogelijk in te richten, zodat verzekerden kwalitatief goede, bereikbare en tijdige zorg ontvangen. De prestaties van de RAV’en worden continu gemonitord en er worden maatregelen getroffen indien nodig. Met de verschuiving van ambulancecapaciteit teneinde een optimale dekking in de kop van Noord Limburg te bereiken, willen CZ, VGZ en de drie RAV’en een zo groot mogelijke gezondheidswinst voor alle inwoners in de kop van Noord Limburg bewerkstelligen.
Klopt het dat in de huidige – tijdelijke – situatie de Regionale Ambulance Voorziening Brabant Midden-West-Noord (BMWN) primair de ambulancezorg in Gennep moet regelen?
Nee. Volgens de Tijdelijke wet ambulancezorg (Twaz) is de door de Minister aangewezen RAV verantwoordelijk voor het verlenen van de ambulancezorg in de eigen regio. Ook is een RAV volgens de Twaz verplicht om schriftelijke afspraken te hebben met de naburige RAV’en over in ieder geval de open grens benadering en de onderlinge assistentie (ook wel: burenhulp).
Voor de bekostiging van de ambulancezorg dient het referentiekader spreiding en beschikbaarheid (hierna: referentiekader) als basis. In het referentiekader wordt gewerkt met een open grenzen benadering. Concreet betekent dit dat spoedritten die worden gereden naar een aantal postcodegebieden in Noord Limburg in het referentiekader worden toebedeeld aan RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid. RAV Brabant Midden-West-Noord en RAV Gelderland Zuid krijgen daarmee ook de financiële middelen om te voorzien in de spreiding en beschikbaarheid van ambulancezorg voor die postcodegebieden in Noord Limburg. Aangezien RAV Limburg-Noord wel verantwoordelijk is voor de gehele eigen regio is het van essentieel belang dat er goede burenhulp afspraken worden gemaakt.
Heeft BMWN voldoende capaciteit hiervoor, of moet in de praktijk AZLN nog regelmatig uitrijden voor spoedritten in Gennep? Kunt u cijfers geven van de afgelopen zes maanden hoe vaak BMWN enerzijds en AZLN anderzijds hebben moeten uitrijden voor spoedritten in Gennep?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten dat in alle gevallen de dichtstbijzijnde beschikbare ambulance wordt ingezet. Primair wordt Gennep aangereden vanuit Haps door ambulances van RAV Brabant-Midden-West-Noord. Indien in die regio alle ambulances gelijktijdig bezet zijn, moet er vanuit een andere locatie worden uitgereden. Dat kan door een ambulance van RAV Ambulancezorg Limburg-Noord of van RAV Gelderland Zuid. Het aantal ambulance inzetten in Gennep in het derde en vierde kwartaal van 2018 zijn als volgt:
Inzet door:
Aantal A1-ritten
Aantal A2-ritten
RAV Ambulancezorg Limburg-Noord
119
109
RAV Brabant Midden-West-Noord
126
53
RAV Gelderland Zuid
12
10
Klopt het dat zorgverzekeraars van plan zijn de capaciteit van de ambulancepost in Haps uit te breiden? Kunt u aangeven wanneer deze wagen beschikbaar is en wanneer de bemensing hiervoor is geregeld?
De zorgverzekeraars CZ en VGZ hebben mij laten weten in 2019 voor RAV Brabant Midden-West-Noord vier extra ambulances te financieren, waarmee de ambulancecapaciteit in zijn totaliteit wordt uitgebreid in de gehele regio. Op basis van analyses door de RAV wordt altijd gekeken waar de inzet van extra ambulances het meest relevant is. Zorgverzekeraars sturen hier niet op. RAV Brabant Midden-West-Noord hoopt deze extra ambulances lopende 2019 op de weg te hebben. Maar, net als in veel zorgsectoren heeft ook de ambulancezorg met krapte op de arbeidsmarkt te maken.
Kunt u cijfers geven met betrekking tot de aanrijtijden (in hoeveel procent van de gevallen wordt aan de 15 minutennorm voldaan) voor spoedritten in de gemeente Gennep, enerzijds voor de periode voor 1 augustus 2018 en anderzijds voor de periode sinds 1 augustus 2018?
Vraag 9 ontbrak in de set dus geen antwoord.
Waarom zijn zorgverzekeraars wel bereid te betalen voor verhuizing van de ambulance van Gennep naar Bergen, maar niet voor behoud van de ambulance in Gennep?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op de hoogte van de voortgangsrapportage van Ambulancezorg Limburg-Noord (AZLN) aan de Nederlandse Zorgautoriteit van 31 januari 2018, waarin staat dat de verwachting is dat in 2019 95% een responstijd heeft van minder dan 15 minuten, maar dat een te dunne bezetting voor heel Noord en Midden Limburg blijft bestaan? Wat is uw reactie, vindt u een «verwachting» dat 95% gehaald wordt voldoende geruststelling voor de mensen in de betreffende regio?
Zie antwoord vraag 5.
Wordt het met de door u aangekondigde algemene maatregel van bestuur beschikbaarheid acute zorg ook verplicht om bij (voorgenomen) sluiting van een ambulancepost verplicht om regionale bestuurders te consulteren?2
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre en op welke wijze kunt u er voor zorgen dat de aanrijtijden van maximaal 15 minuten overal in Limburg-Noord en in het bijzonder in de gemeenten Gennep en Mook en Middelaar, worden gehaald?
Nee. In de amvb beschikbaarheid acute zorg wordt geregeld dat zorgaanbieders die behoren tot de categorie traumacentra, aanbieders van medisch-specialistische zorg die acute zorg verlenen anders dan traumacentra, aanbieders van huisartsenzorg in huisartsenposten of aanbieders van geestelijke gezondheidszorg die acute zorg verlenen, het aanbieden van acute zorg op een bepaalde locatie slechts geheel of gedeeltelijk kunnen beëindigen of opschorten als (onder meer) de zorgaanbieder de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten in de regio te voren over de beëindiging of opschorting heeft geïnformeerd. Deze bepaling wordt opgenomen omdat zoveel mogelijk voorkomen moet worden dat gemeenten en inwoners plotseling met een beëindiging of opschorting van de acute zorg op een bepaalde locatie worden geconfronteerd. Dat een ambulancepost ergens verdwijnt, betekent niet dat de acute zorg op die plek wordt beëindigd of opgeschort. RAV’en hebben namelijk de wettelijke taak ambulancezorg te leveren en kunnen daar niet mee stoppen, zij leveren ambulancezorg in de hele regio, ongeacht de positionering van de standplaatsen. De continuïteit van de RAV’en is geregeld in de Twaz.
Het bericht 'Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten' |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Boeven vrij op straat door lange reistijd agenten»?1 En zo ja, klopt dit?
Ja, ik ken het bericht. Het aangehaalde mediabericht betreft de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant. Bij de leiding van die eenheid zijn geen gevallen bekend van aan te houden personen die niet werden aangehouden, vanwege de langere reistijd naar een cellencomplex.
Waarop is de uitlating van de betreffende eenheidsleiding «We herkennen het beeld vanuit Bergen op Zoom niet als zodanig» gebaseerd? Wat betekent «als zodanig»?
De leiding van de politie-eenheid Zeeland-West-Brabant herkent niet het beeld zoals geschetst specifiek vanuit Bergen op Zoom door de betreffende ACP-voorzitter. Ik erken dat er eenheden zijn met een groot verspreidingsgebied en dat dat betekent dat het incidenteel voorkomt dat er langere aanrijtijden naar politiecellencomplexen zijn.
De politie weegt in haar huisvestingsbeleid voor de politiecellencomplexen alle bestaande belangen met elkaar af om in balans hiermee de locaties te bepalen.
Bent u bekend met het feit dat er al geruime tijd en door steeds meer agenten wordt geklaagd over de nadelige gevolgen van het sluiten van politiebureaus, waaronder de lange reistijden met verdachten naar locaties waar verdachten ondergebracht kunnen worden? Zo nee, wordt het dan niet eens tijd om bij diverse eenheden, verspreid over Nederland, hierover met agenten in gesprek te gaan? Zo ja, deelt u de mening dat de in vraag 2 aangehaalde uitlating van de eenheidsleiding onjuist is, het probleem miskent en daarmee een schoffering is van de aldaar werkzame agenten?
Het is goed dat de politie in kaart heeft waar in het land eventuele knelpunten zijn. Ik ben regelmatig in het land in gesprek met agenten over de ervaren werkdruk. Hier komt ook de problematiek van reistijden naar arrestantencomplexen aan de orde. De politie kijkt naar een acceptabele norm voor rijtijden met arrestanten. Ik zie ook dat voor langere reistijden naar cellencomplexen in de praktijk goede oplossingen worden ontwikkeld. Zoals recent naar aanleiding van het voornemen van de samenvoeging van de politiecellencomplexen te Amsterdam. Hierbij is ook gekeken naar het vervoer van de arrestanten, waar door middel van het laten rijden van politiebussen tussen de bureaus en de politiecellencomplexen door de politie een oplossing voor onder andere het mogelijke knelpunt van de aanrijtijden is gevonden. Eenzelfde oplossing voor het vervoeren van arrestanten door middel van het laten rijden van speciale politiebussen is gevonden in het basisteam Maas en Leijgraaf, actief in de driehoek tussen Boxmeer, Cuijk en Uden. Op deze wijze worden de agenten in dit basisteam die de noodhulp uitvoeren, ontlast en kunnen zij gewoon inzetbaar blijven.
Deelt u de mening dat de sluiting van politiebureaus een bezuinigingsmaatregel is van het kabinet Rutte II welke niet past in het huidige tijdsbeeld en zo spoedig mogelijk met worden teruggedraaid? Zo nee, waarom niet?
Voor een effectieve en efficiënte politie is modernisering noodzakelijk. Alleen op die manier kan de criminaliteit adequaat worden bestreden. Het kabinet investeert daarom in een flexibele en moderne politieorganisatie met als onderdeel een meer mobiele vorm van werken. Daarvoor is andersoortige en minder fysieke huisvesting benodigd. Op basis van besluitvorming in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie is per politie-eenheid een gefaseerde aanpak tot en met 2025 uitgewerkt voor de uitvoering van de huisvestingsplannen. Hierbij wordt bij de keuze van de locaties van de politiebureaus rekening gehouden met goede spreiding, acceptabele aanrijtijden en de veiligheidssituatie.2
Deelt u de mening dat het vervangen van politiebureaus door locaties bij gemeentes en mobiele locaties niet kan voorzien in het gat dat wordt geslagen door het sluiten van politiebureaus, omdat alleen op politiebureaus verdachten kunnen worden ingesloten? Zo nee, waarom niet?
Niet op alle politiebureau zijn politiecellen. Voor het vervoer van verdachten naar cellencomplexen moeten verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Uitgangspunt hierbij is dat bij de aanpak hiervan de belangen in balans zijn. Om die reden wordt op dit moment het huisvestingsbeleid ten aanzien van politiecellencomplexen door de politie herzien, waarbij onder andere geldt dat politiecapaciteit zo effectief mogelijk moet worden ingezet. Het is daarom efficiënter om arrestanten op minder locaties onder te brengen. Naast een acceptabele aanrijdtijd moeten de cellencomplexen aan alle vereisten voldoen en er zijn bijvoorbeeld voor elke dienst minimaal twee arrestantenverzorgers per cellencomplex vereist.
Onafhankelijk onderzoek naar de bijna-ramp rond het vreugdevuur Scheveningen |
|
Henk Krol (50PLUS) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u de berichtgeving over de gebeurtenissen rond het vreugdevuur in Scheveningen, voorafgaand aan, tijdens en na afloop van de jaarwisseling 2018–2019?
Ja.
Deelt u de mening dat er sprake was van een bijna-ramp waarbij de bewoners van Scheveningen, de bezoekers, de persoonlijke- en publieke eigendommen, de duinen en de gebouwde omgeving ernstig risico liepen op schade en letsel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb begrepen dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid, binnen de kaders die de Rijkswet hiervoor geeft, op verzoek van de burgemeester van Den Haag een onderzoek zal opstarten naar deze lokale situatie. Het is niet aan mij om -in deze fase- verder uitspraken hierover te doen.
Deelt u de mening dat onafhankelijk onderzoek naar deze bijna-ramp inzicht zal bieden in wat er mis ging bij de activiteiten en beslissingen voorafgaand aan, tijdens en in de nasleep van het vreugdevuur in Scheveningen, en wat er in de toekomst kan worden gedaan om een ramp of bijna-ramp te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) het best in staat is dergelijk onderzoek goed en daadwerkelijk onafhankelijk uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de OVV te vragen een onderzoek in te stellen rond deze bijna-ramp als gevolg van het vreugdevuur in Scheveningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Burgemeesters verbolgen over einde aan lintje voor brandweervrijwilligers’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht over het feit dat burgemeesters verbolgen zijn over het einde aan een Koninklijk lintje voor brandweervrijwilligers?1
Ja.
Wat vindt u van het besluit van de Kanselarij der Nederlandse Orden om vanaf 2020 géén koninklijke onderscheiding meer toe te kennen aan brandweervrijwilligers die zich 20 jaar hebben inzet voor een veiliger Nederland?
De Minister van BZK heeft vanuit de beleidsverantwoordelijkheid voor het decoratiestelsel ingestemd met de conclusie van het Kapittel voor de Civiele Orden dat het (semi-)automatisch decoreren op basis van langdurige (vrijwillige) dienst niet meer past in het huidige decoratiebeleid. Ik heb begrip voor dit besluit dat na overleg met mij als verantwoordelijke voor het stelsel van de Brandweerzorg is genomen. Er zijn diverse andere erkenningsmogelijkheden voor brandweervrijwilligers.
Is het bericht juist dat de Kanselarij der Nederlandse Orden dit besluit in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties en u heeft genomen?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u uitleggen waarom in een tijd waarin het kabinet extra geld vrij maakt voor de versterking van de positie van vrijwilligers bij de brandweer en de politie, een dergelijk besluit is genomen? Zo ja, kunt u dit nader uitleggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een Koninklijk lintje het minste is wat de Nederlandse staat als blijk van erkenning kan terugdoen voor de helden van de vrijwillige brandweer? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan de inzet van brandweervrijwilligers. De brandweerzorg is in grote mate van hen afhankelijk. Er zijn nog diverse andere erkenningsmogelijkheden voor langdurige dienst als brandweervrijwilliger.
Brandweer Nederland heeft eigen onderscheidingen waaronder één voor trouwe dienst. Brandweer Nederland heeft de afgelopen periode in overleg met de Kanselarij der Nederlandse Orden gekeken naar de mogelijkheden om het decoratiestelsel van de Brandweer verder te actualiseren en formeel te laten erkennen. Dit zal naar verwachting in de eerste helft van 2019 zijn afgerond. Het geactualiseerde decoratiestelsel van de Brandweer wordt hiermee ook verder in lijn gebracht met de decoratiestelsels van Politie en Defensie.
Daarnaast is er ook een vrijwilligersmedaille Openbare Orde en Veiligheid voor vrijwilligers die aaneensluitend over een periode van tien of meer jaren werkzaamheden hebben verricht als vrijwilliger. Dit geldt voor medewerkers van onder andere Politie, Brandweer, Ambulancedienst, Defensie en het Nederlandse Rode Kruis. Het bevoegd gezag dient hiervoor een verzoek in bij de Kanselarij.
Het blijft mogelijk om een brandweervrijwilliger te decoreren met een Koninklijke onderscheiding. Om hiervoor in aanmerking te komen moet sprake zijn van bijzondere persoonlijke verdiensten.
Heeft u tijdens de totstandkoming van dit besluit overleg gevoerd met de vertegenwoordiging van de vrijwillige brandweer? Zo ja, wat vinden zij van het besluit? Zo nee, waarom niet?
Het besluit is door de Kanselier der Nederlandse Orden besproken met Brandweer Nederland, de Raad van Brandweercommandanten en de Stichting Waardering en Erkenning Brandweer. Brandweer Nederland heeft daarop het initiatief genomen tot het actualiseren en laten erkennen van het huidige decoratiestelsel.
Bent u bereid in gesprek te treden met de Kanselarij der Nederlandse Orden om het besluit tot het stoppen met onderscheiden van leden van de vrijwilligere brandweer, te herzien? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat u dit doen?
Nee. Ik heb begrip voor dit besluit.