Bent u bekend met het artikel «Kinderarbeid bij productie schoenen van grote ketens»1 en de rapporten over dit onderwerp van de stichting SOMO en de campagne «Stop Kinderarbeid – School, de beste werkplaats»?2
Ja.
Bent u van mening dat de ketenverantwoordelijkheid van bedrijven zich uitstrekt tot de hele productieketen, waaronder productie van onderdelen en materialen zoals leer?
De Nederlandse overheid ziet de OESO-richtlijnen als het normatieve kader voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. De OESO-richtlijnen geven aan dat bedrijven zich binnen hun eigen activiteiten moeten onthouden van het veroorzaken van of bijdragen aan schendingen van de richtlijnen. Daarnaast moeten bedrijven nastreven om schendingen te voorkomen of te mitigeren als zij hier zelf geen bijdrage aan hebben geleverd, maar de schending direct verbonden is aan hun bedrijfsactiviteiten via de productieketen. Bedrijven dienen, waar mogelijk, hun leveranciers en onderaannemers aan te moedigen om gedragsregels toe te passen die verenigbaar zijn met de OESO-richtlijnen. Ook wordt van bedrijven verwacht dat ze due dilligence uitvoeren. Dat wil zeggen dat bedrijven mogelijke MVO-risico’s in kaart brengen en beleid voeren om deze risico’s te voorkomen of te verminderen. Hierbij moet rekening worden gehouden met aspecten als de omvang van het bedrijf, de aard en context van de bedrijfsactiviteiten en de ernst van de risico’s op schendingen. Bij het zoeken naar een ketenverantwoordelijkheidsstrategie kan de «supply chain logic» van prof. Ruggie, speciaal vertegenwoordiger voor mensenrechten en bedrijfsleven bij de VN, een goed hulpmiddel zijn.
Het rapport «Waar de schoen wringt» van SOMO en de campagne Stop Kinderarbeid geeft aan dat kinderarbeid in de schoenenketen op grote schaal lastig te monitoren is. De meeste kinderarbeid vindt plaats in de informele looisector waar moeilijk zicht op te krijgen is. Dit maakt dat het voor schoenenbedrijven lastig kan zijn om grip te krijgen op wat er zich dieper in de productieketen afspeelt. Echter, dit ontslaat bedrijven niet van eerder genoemde verplichting om al het mogelijke te doen wat redelijkerwijs van hen kan worden verwacht om kinderarbeid in de productieketen te voorkomen.
Bent u bereid om de schoenenbedrijven waar kinderarbeid in de productieketen is gevonden, en de bedrijven die geen heldere aanpak van kinderarbeid in hun productieketen hebben, daarop aan te spreken?
Het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft naar aanleiding van uw vragen zowel contact gehad met de campagne Stop Kinderarbeid als met de Nederlandse bedrijven waarover in het rapport wordt geconcludeerd dat zij onvoldoende mee hebben gewerkt met het onderzoek. De methodiek die de campagne Stop Kinderarbeid hanteert voor hoor en wederhoor is bij de bedrijven niet als zodanig herkend. De bedrijven Van Lier, Van Bommel, Cruyff Sports en Euroshoe hebben aangegeven graag in gesprek te treden met de campagne Stop Kinderarbeid. Allen geven aan beleid te hebben om kinderarbeid in de keten te voorkomen. Overigens merken de bedrijven hierbij op dat het zeer lastig is om zicht te krijgen op zaken die zich dieper in de keten afspelen. Sommige bedrijven gaven aan dat de hen gestuurde vragenlijst zeer uitgebreid was en ook bedrijfsvertrouwelijke informatie verlangde. Om de dialoog tussen de Campagne Stop Kinderarbeid en de betrokken bedrijven te faciliteren, zal het ministerie de partijen uitnodigen voor een gesprek.
De campagne Stop Kinderarbeid verdenkt in het bijzonder de merken Bata, Clarks, Marks & Spencer en Bugatti van het gebruik van kinderarbeid in hun productieketen. Dit zijn alle buitenlandse merken zonder vertegenwoordiging in Nederland. De Raad Nederlandse Detailhandel (RND) geeft aan dat deze merken niet of nauwelijks door de aangesloten schoenenbedrijven worden verkocht. Bij de RND-leden die schoenen verkopen is geen kinderarbeid door de campagne Stop Kinderarbeid gevonden.
Twee grote RND-leden uit de schoenenbranche hebben samen met de RND aan het Business Social Compliance Initiative (BSCI) gevraagd om het onderwerp kinderarbeid in de schoenenketen op te pakken. BSCI is een platform van bedrijven dat als doel heeft wereldwijd de werkomstandigheden in de toeleveringsketen te verbeteren. BSCI heeft aan het ministerie bevestigd hiermee aan de slag te gaan. Hierbij zullen in ieder geval activiteiten in India opgestart worden. BSCI zal andere schoenenbedrijven vragen deel te nemen aan het initiatief dat zij gaat ontplooien.
Zijn er schoenenbedrijven – waaronder de in de rapporten genoemde – die op enige wijze overheidssteun ontvangen dan wel meegaan met handelsmissies? Zo ja, bent u van plan de bedrijven die geen adequate aanpak van kinderarbeid en andere schendingen van arbeidsrechten in de keten hebben, aan te spreken op hun maatschappelijke verantwoordelijk dan wel, als zij hun gedrag niet veranderen, uit te sluiten van overheidssteun?
Nee, er zijn geen schoenenbedrijven die momenteel overheidssteun ontvangen of in het verleden mee zijn geweest met handelsmissies.
Bent u bereid om de aankoop van werk/bedrijfsschoenen door (semi)overheidsorganisaties – waaronder politie en brandweer – en door de overheid gefinancierde organisaties – waaronder ziekenhuizen – te toetsen aan het beleid voor duurzaam inkopen, mede op het gebied van sociale criteria?
Binnen het beleid voor duurzaam inkopen zijn voor de inkoop van werk/-bedrijfsschoenen de sociale voorwaarden van toepassing. Door toepassing van de sociale voorwaarden verlangt een opdrachtgever van zijn opdrachtnemer een redelijke inspanning om sociale misstanden in de keten, zoals kinderarbeid, aan te pakken. De inspanning betreft in essentie het analyseren van risico’s en als die aanwezig zijn het beïnvloeden van de toeleverketen en daarover rapporteren3. Het beleid voor duurzaam inkopen is primair gericht op overheden, met het oogmerk een hefboom- en voorbeeldfunctie te vervullen. Andere organisaties kunnen het instrumentarium toepassen en worden daar in algemene zin ook toe opgeroepen. Het beoordelen van het aankoopbeleid van niet-overheidsorganisaties zoals ziekenhuizen behoort tot de verantwoordelijkheid van deze organisaties zelf.
Bent u bereid om de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten in de gehele productieketen van schoenen aan de orde te stellen bij de regeringen van landen waaruit Nederland veel schoenen importeert zoals India, China, Indonesië, Vietnam, Brazilië, Dominicaanse Republiek, Thailand, Bangladesh en Turkije?
De ambassades in de genoemde landen grijpen waar mogelijk de gelegenheid aan om aandacht te vragen voor de bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten en zullen dit voortzetten.
De Turkse overheid is door Nederland ondersteund bij het bestrijden van kinderarbeid in de seizoensarbeid in de hazelnootpluk. In Brazilië is in een gesprek van de ambassade met het Ministerie van Sociale Ontwikkeling en Bestrijding van de Honger (Ministério do Desenvolvimento Social e Combate à Fome) het rapport onder de aandacht gebracht. De Nederlandse ambassade in de Dominicaanse Republiek (DR) geeft aan dat verschillende betrokkenen in de productieketen (waaronder ook Nederlandse leveranciers van grondstoffen) van mening zijn dat er in de schoenenindustrie in de DR geen sprake is van kinderarbeid omdat deze industrie gevestigd is in de streng gecontroleerde vrijhandelsparken waarvan toegang voor kinderen verboden is en streng wordt gecontroleerd.
In China komt Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen vrijwel altijd ter sprake in gesprekken tussen de Nederlandse posten en het bedrijfsleven. De posten wijzen bedrijven op de risico’s en verantwoordelijkheden (OESO-richtlijnen) en adviseren over aspecten als due diligence. De bestrijding van kinderarbeid en het naleven van arbeidsrechten staat op de agenda van de jaarlijkse EU-India mensenrechtendialoog. Ten aanzien van Vietnam geldt dat Nederland het door de International Labour Organization (ILO) opgezette Better Work programma financiert dat onder meer het naleven van arbeidsstandaarden tot doelstelling heeft en zich richt op de textielindustrie. Dit programma is uitgebreid en omvat nu ook de schoenenindustrie.
Tot slot is Nederland in EU-verband betrokken bij de bestrijding van kinderarbeid wereldwijd (antwoord4 van de Europese Commissie op de vragen E-007450/12 en E-007451/12).
Bent u bereid de Nederlandse ambassades in de bovengenoemde exporterende landen op de hoogte te stellen van de informatie van Stop Kinderarbeid en SOMO en hen te vragen deze informatie onder de aandacht te brengen van overheidsorganisaties, relevante bedrijven en werkgevers- en werknemersorganisaties?
Op verschillende manieren worden de posten geïnformeerd over MVO en kinderarbeid. In september jl. zijn alle posten geïnformeerd over een aantal aspecten van MVO, waarbij o.a. de brochure van de campagne Stop Kinderarbeid, het actieplan Out of Work and into School, is toegestuurd en de brochure van OECD-Watch over de OESO-richtlijnen. In augustus zijn de ambassades in China, India, Vietnam en Brazilië op de hoogte gebracht van het onderzoek van de campagne Stop Kinderarbeid. De posten zijn op de hoogte gebracht van de rapporten via het online MVO Portal, een voor de posten, NGO’s en bedrijven toegankelijk forum dat dient ter informatievoorziening en platform voor discussie.
Bent u als bewindspersonen bereid om als bewuste consument zelf schoenen en kleding te kopen van bedrijven met een adequaat beleid om kinderarbeid te bestrijden? Vindt u dat diplomaten als vertegenwoordigers van de Maatschappelijk Verantwoorde BV Nederland zo veel mogelijk verantwoorde kleding en schoeisel zouden moeten dragen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen?
Het dragen van verantwoorde kleding beschouw ik als een persoonlijke keuze voor zowel bewindspersonen als diplomaten. Zelf stel ik mij nu als bewindspersoon, maar ook al ver daarvoor, op als bewuste consument.
Over het bericht IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over het bedrijf IHC Merwede: Boete voor roken buiten pauze?1
Ja.
Wat is uw oordeel over het feit dat een werkgever met een beroep op gezondheidsbeleid boetes oplegt indien werknemers buiten pauzes roken?
Deze kwestie moet in de juiste context worden geplaatst. IHC Merwede heeft flink geïnvesteerd in gezondheidsmanagement, waarbij medewerkers hulp kunnen krijgen bij gezonder leven, bewegen en stoppen met roken. Er is een fitnessruimte op het bedrijf, en er is een medisch team aangesteld, inclusief een gezondheidsmanager, die zorgt voor persoonlijke begeleiding. Ik juich deze ontwikkeling toe: om langer gezond, vitaal en productief door te kunnen werken is een actieve inzet van werkgever en werknemer noodzakelijk. IHC Merwede zet hier met zijn arbo- en gezondheidsmanagementbeleid actief op in, binnen de wettelijke kaders. Onlangs heeft het bedrijf zijn rookbeleid verder aangescherpt, met instemming van de ondernemingsraad. Als sluitstuk kan de werkgever een boete opleggen, maar pas nadat de werknemer eerder is gewaarschuwd en hulp bij het stoppen met roken is aangeboden.
Het bedrijf heeft tot dusver overigens geen boete opgelegd. Wel zijn de eerste waarschuwingen gegeven.
Indien de werkgever en de werknemers de ruimte nemen om binnen de wettelijke kaders afspraken te maken is het niet aan mij om daarover te oordelen.
Kent u de bepaling in de Tabakswet dat werkgevers verplicht zijn zodanige maatregelen te treffen dat werknemers in staat worden gesteld hun werkzaamheden te verrichten zonder daarbij hinder of overlast van roken door anderen te ondervinden?
Ja.
Wat is in dat kader uw oordeel over een boete zoals ingezet door IHC Merwede?
IHC Merwede heeft, in lijn met het wettelijke kader dat de Tabakswet geeft en in overleg met werknemers, afspraken gemaakt over het te voeren rookbeleid in de onderneming. De ondernemingsraad van IHC Merwede heeft ingestemd met dit beleid en met de mogelijkheid van de werkgever om werknemers te beboeten wanneer ze buiten de pauze op de werkplek roken. Deze afspraken zijn vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». In de arbeidsovereenkomst wordt naar deze regels verwezen, waardoor ze bindend zijn voor de werknemer. De overheid is hier geen partij in. Ik vind het van groot belang dat er binnen bedrijven stappen worden gezet om langer doorwerken te bevorderen. Het is immers in ieders belang om in het licht van de arbeidsmarktontwikkelingen en de pensioenleeftijdverhoging, werknemers duurzaam aan het werk te houden. Ze kunnen langer gezond, vitaal en op een productieve manier werkzaam blijven. De werkgever heeft minder ziekteverzuimkosten en het bedrijf kan productiever worden.
Aan welke vereisten moet voldaan zijn bij het opleggen van een boete door de werkgever aan de werknemer?
Als een werkgever een boete wil opleggen dient hij zich te houden aan de voorschriften uit het Burgerlijk Wetboek ten aanzien van de arbeidsovereenkomst, art. 7:650 BW. Daarin is geregeld dat een werkgever slechts een boete kan stellen op overtreding van voorschriften van de arbeidsovereenkomst, als schriftelijk van tevoren in de cao of de arbeidsovereenkomst is geregeld op welke overtreding een boete is gesteld en wat het bedrag van de boete is. Het Burgerlijk Wetboek stelt voorwaarden aan het opleggen van zo’n boete en stelt ook grenzen aan de hoogte daarvan. Zo is geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden, tenzij een afwijking van dit artikel schriftelijk is vastgelegd. In dat laatste geval kan de rechter de boete alsnog matigen.
Wordt naar uw oordeel deze arbeidsrechtelijke bescherming van de werknemers in acht genomen in deze casus? Hoe komt u tot dat oordeel?
In het Burgerlijk Wetboek is in artikel 7:660 geregeld dat de werkgever voorschriften kan geven omtrent het verrichten van de arbeid en instructies met betrekking tot de goede orde in de onderneming, mits hij daarmee blijft binnen algemeen verbindende voorschriften of (arbeids)overeenkomst. Ook een rookverbod binnen de onderneming kan onder deze voorschriften vallen.
IHC heeft in elke arbeidsovereenkomst de bepaling opgenomen dat de voorschriften van de werkgevervan toepassing zijn. Hier vallen ook de afspraken over roken onder, zoals vastgelegd in de eigen «Health and Safety Rules». Ik ben van mening dat IHC daarmee voldoet aan de regelgeving.
Vindt u een maximale boete van 10% van het jaarinkomen in verhouding staan tot het betreffende gezondheidsbeleid of kwalificeert u het als extreem?
Hier wordt waarschijnlijk de winstdeling bedoeld bovenop het salaris die maximaal 10% van 12 maandsalarissen kan bedragen.
Ten aanzien van boetes is in het Burgerlijk Wetboek geregeld dat de boete of de totale boetes per week, het loon van die werknemer voor een halve dag in beginsel niet mag overschrijden. Uitsluitend ten aanzien van werknemers die meer verdienen dan het minimumloon, kan van dit voorschrift bij schriftelijke overeenkomst worden afgeweken. Als dat laatste gebeurd is, heeft de rechter altijd de bevoegdheid om de boete lager vast te stellen als de opgelegde boete hem bovenmatig voorkomt.
Het is niet aan mij om te oordelen over de redelijkheid van de hoogte van het boetebedrag en/of het te derven winstaandeel. Dit is ter beoordeling aan de rechter. Hij zal zich daarbij ondermeer baseren op een redelijke verhouding tussen de ernst van de overtreding, het loon dat de werknemer verdiende en de hoogte van de boete en/of het te derven winstaandeel.
Wat is de rol van de inspectie SZW? Hoe wordt er op toegezien dat arbeidsomstandigheden, -beleid en gehanteerde disciplinaire maatregelen tot elkaar in verhouding staan?
Het toezicht op de naleving van de verplichtingen uit de Tabakswet ligt bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit en niet bij Inspectie SZW.
Op basis van de Arbowet- en regelgeving treedt de Inspectie SZW handhavend op in werksituaties waar sprake is van gevaar voor de gezondheid en/of veiligheid van werknemers. De aard van de overtreding en/of ernst van de situatie bepalen het in te zetten handhavingsinstrument. Het beboeten van werknemers is daarbij een mogelijkheid. De Inspectie SZW kan ingeval een werknemer rookt, hier melding van maken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.
Hoe is in de informatievoorziening vanuit de overheid over deze regelgeving voorzien? Is de informatievoorziening naar uw oordeel op orde?
De desbetreffende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek en de Tabakswet zijn niet nieuw. Alle wettelijke voorschriften kunnen worden geraadpleegd op www.rijksoverheid.nl. Het gegeven dat werkgevers en werknemers binnen de wettelijke kaders nadere maatwerkafspraken kunnen maken in cao-verband of op het niveau van de individuele arbeidsovereenkomst is staande praktijk.
Agressie op de ggz-werkvloer (geestelijke gezondheidszorg) |
|
Lea Bouwmeester (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de onlangs gestarte petitie www.handenafvanggzverpleegkundigen.nl?
Ja.
Doet de Arbeidsinspectie onderzoek naar de veiligheid van ggz-verpleegkundigen op de werkvloer? Zo ja, wat zijn de resultaten? Zo nee, vindt u dat de Arbeidsinspectie hierop moet toezien? Zo nee, wie dan wel?
De Inspectie SZW, de toenmalige Arbeidsinspectie, inspecteerde van april 2010 tot en met december 2011 in totaal 639 locaties van 200 zorginstellingen, inclusief de ggz. Het onderwerp agressie en geweld is meegenomen. Er is nagegaan of de werkgever voldoende maatregelen had genomen om de medewerkers te beschermen. De resultaten zijn aan sociale partners in de zorg en de Tweede Kamer teruggekoppeld1. Voor wat betreft de ggz oordeelt de Inspectie SZW dat de instellingen hun anti-agressiebeleid redelijk tot goed op orde hebben. Toch komen er nog steeds incidenten voor en lijkt het risico, ondanks de maatregelen, nog niet overal voldoende beheerst.
In de «Sectoraanpak Zorg en Welzijn 2012–2015» is psychosociale arbeidsbelasting (werkdruk, werkstress, agressie en werktijden) één van de belangrijkste risico’s waar de Inspectie SZW de aandacht op zal richten2. Voor 2012 zijn er 750 inspecties gepland gericht op psychosociale arbeidsbelasting. Ook in 2013 is psychosociale arbeidsbelasting onderwerp van inspectie. Instellingen die achter blijven, zullen opnieuw bezocht worden.
Daarnaast is er specifiek voor de sector zorg en welzijn een campagne ontwikkeld: «Gezond en veilig werken, dat maakt zorg beter». Deze bestaat uit brochures, flyers, factsheets met inspectieresultaten, testimonials, presentaties en animaties.
Bent u bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen dat ze agressie met 50% kunnen terugdringen, indien ze de bevoegdheid krijgen om tijdig mensen over te plaatsen naar een passende setting? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat ze deze bevoegdheid krijgen?
In de media heb ik vernomen dat de initiatiefnemers van de petitie graag zien dat het aantal agressie-incidenten tegen ggz-verpleegkundigen in vijf jaar tijd met de helft vermindert. Eén van de maatregelen die volgens hen kan helpen om dit te bewerkstelligen, is om verpleegkundigen te kunnen laten beslissen over (over)plaatsing van een patiënt als de veiligheid van medewerkers of andere patiënten in het geding is. Ik vind het belangrijk om agressie in de zorg te verminderen, maar ik hecht er ook aan dat dit punt wordt gedragen door sociale partners. Vandaar dat ik dit punt bij hen inbreng en met hen zal bespreken of en hoe dit vorm kan krijgen. Het Actieplan «Veilig werken in de zorg» hebben we immers samen opgesteld en werkgevers zijn primair verantwoordelijk voor een gezonde en veilige werkomgeving voor hun werknemers.
Bent u bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen waaruit blijkt dat ggz-patiënten niet altijd op de goede plek terecht komen, waardoor ze niet veilig begeleid kunnen worden? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik ben niet bekend met uitspraken van ggz-verpleegkundigen waaruit blijkt dat ggz-patiënten niet altijd op de goede plek terecht komen en zodoende de veiligheid van hulpverleners in het gedrang kan komen. Ik kan me evenwel voorstellen dat dit een reden kan zijn waarom ggz-verpleegkundigen nog te vaak met agressie te maken hebben. Dit raakt overigens aan het bij vraag vier genoemde voorstel om ggz-verpleegkundigen te kunnen laten beslissen over (over)plaatsing van een patiënt. Om die reden moet het volgens mij door sociale partners worden meegenomen bij het beraden van hun standpunt over de voorgestelde maatregel.
Zijn er voldoende behandelplekken voor psychiatrische patiënten met agressieproblematiek, zodat ze indien nodig ook doorgeplaatst kunnen worden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Ja, er zijn voldoende behandelplekken beschikbaar voor psychiatrische patiënten met agressieproblematiek. Deze patiënten kunnen behandeld worden op – of overgeplaatst worden naar – een forensisch psychiatrische afdeling, een forensisch psychiatrische kliniek of een kliniek intensieve behandeling. De forensisch psychiatrische klinieken worden in voorkomende gevallen ingeschakeld, aangezien de patiënten daartoe vrijwel allemaal in aanmerking komen op grond van de Wet «Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen».
Het bericht dat zes op de tien medewerkers niet denkt hun pensioen te halen |
|
Renske Leijten |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u van het bericht dat een ruime meerderheid van de zorgmedewerkers zich afvraagt of zij het werk wel kunnen volhouden als ze ouder zijn?1 Wilt u uw antwoord toelichten?
De strekking van het bericht is zorgelijk. Zorgwerknemers doen zeer belangrijk werk. Het is dan ook van belang om ouderen zoveel mogelijk voor de zorg te behouden, met name vanwege hun ervaring, professionaliteit en loyaliteit.
Deelt u de mening dat er alternatief en lichter werk aangeboden moet worden voor zorgmedewerkers die een oudere leeftijd hebben bereikt, denkende aan kwaliteitstoetsing, opleiding, scholing e.d? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat oudere zorgmedewerkers lichter en ander werk aangeboden krijgen? Zo nee, waarom niet?
Onlangs heeft het Nivel onderzoek gedaan onder het verplegend en verzorgend personeel naar de wens en mogelijkheden om tot het pensioen door te werken in de zorg. De wens om tot het 65ste levensjaar door te werken is met 40% (een derde weet het nog niet) niet minder dan in de rest van de economie. Wel is men van mening dat daar de werkomstandigheden op afgestemd moeten worden. Het gaat daarbij vooral om een lagere lichamelijke en/of geestelijke belasting2.
De Arbeidsomstandighedenwet biedt het algemeen juridisch kader waarbinnen de werkgever zijn verantwoordelijkheid voor een adequaat veiligheids- en gezondheidsbeleid van de werknemer dient uit te voeren. Werkgevers in zorg en welzijn hebben aangetoond deze verantwoordelijkheid goed aan te kunnen. Zo is de instroom in arbeidsongeschiktheidsregelingen vanuit zorg en welzijn gedaald van 0,9% in 2003 naar 0,4% in 2010. De uittredeleeftijd is sinds 2006 gestegen van 61 jaar naar ruim 63 jaar3.
Uit het onderzoek van het Nivel blijkt dat maatwerk essentieel is om langer doorwerken in de zorg te sturen. Dat geldt overigens niet alleen voor de zorg, maar voor alle bedrijfstakken. Het inzetten op maatwerk wordt nadrukkelijk opgepakt. In steeds meer zorg- CAO’s zijn door sociale partners inmiddels afspraken gemaakt om allerlei generieke (en daardoor weinig efficiënte) regelingen om te zetten in individuele arrangementen. Wel zijn er volgens het Nivel door werkgevers nog slagen te maken om deze individuele arrangementen daadwerkelijk effectief in te zetten.
Vanuit het kabinet wordt dit langs verschillende wegen gestimuleerd. De minister van SZW heeft een Europees Sociaal Fonds-regeling opgezet, gericht op versterking van de duurzame inzetbaarheid bij werkgevers, inclusief zorginstellingen. De Inspectie SZW zet zich de komende jaren extra in voor goede arbeidsomstandigheden met de zogenaamde sectoraanpak zorg en welzijn. Ook wij hebben op dit terrein al beleid inzet, zoals de 12 000 extra fte in de langdurige zorg. Daarnaast ondersteunen we projecten van (groepen van) zorginstellingen op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Hiervoor is jaarlijks € 1 miljoen beschikbaar. Verder ondersteunen we het regionale arbeidsmarktbeleid met € 30 miljoen voor de periode 2012–2015. Versterking van de duurzame inzetbaarheid van zorgmedewerkers is daarbij één van de vijf hoofdlijnen. Volgens Abvakabo FNV zijn tal van de geuite bezwaren over de werkdruk in de zorg gerelateerd aan administratieve lasten. Dat is juist een terrein waarop wij nieuw beleid voeren: beleid gericht op het voorkomen van minutenregistratie en beleid gericht op het komen tot regelarme zorg4.
Deelt u de mening van Abvakabo FNV dat zorginstellingen goed naar hun werkomstandigheden moeten kijken en maatregelen genomen moeten worden tegen de fysieke en geestelijke belasting om de werkdruk tegen te gaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen, naast het verminderen van bureaucratie, om de werkdruk te verlagen? Zo nee, waarom niet.
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het hoge percentage ziekteverzuim van 4.7%? Deelt u de mening dat dit hoge ziekteverzuimpercentage te maken heeft met de hoge werkdruk in de zorg? Zo ja, bent u bereid u nu wel te bemoeien met het verbeteren van arbeidsomstandigheden voor mensen die in de zorg werken. Zo nee, waarom niet?
Het ziekteverzuim in zorg en welzijn is sinds 2003 gedaald van 6,1% naar 4,8% in 2010. Hiermee ligt het ziekteverzuim 0,5% boven het Nederlandse gemiddelde3. 28% van het ziekteverzuim in zorg en welzijn is geheel of gedeeltelijk gerelateerd aan werkdruk5. Als rekening gehouden wordt met het feit dat in de zorg veel vrouwen werkzaam zijn en het veelal om grote organisaties gaat, dan blijkt het ziekteverzuim in de zorg niet hoger te zijn dan in de rest van de economie. Dat neemt niet weg dat gewerkt moet blijven worden aan goede arbeidsomstandigheden om de (tijdelijke) uitval van personeel zoveel mogelijk te beperken. Ook wij zetten daar nadrukkelijk op in. Voor ons beleid gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden in de zorg verwijzen we naar de antwoorden op vraag 2 en 3.
Wat heeft u te zeggen over de onzekerheid die zorgmedewerkers hebben over het behoud van hun baan in de geestelijke gezondheidszorg? Geeft u deze mensen garantie op een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet?
Alle organisaties moeten, om te kunnen overleven, doelmatig en doeltreffend zijn. Ook organisaties in de geestelijke gezondheidszorg. De zorg is een sector die er primair is om patiënten en cliënten beter te maken en/of te verzorgen. De werkgelegenheid die dat met zich brengt is de resultante van de vraag naar de zorg die vervuld kan worden. Gezien de vraag naar zorg is de werkzekerheid in die sector hoog te noemen.
Door ook de geestelijke gezondheidszorg doelmatig en doeltreffend te maken wordt de betaalbaarheid en het aanbod van de zorg op termijn gediend. Bovendien wordt ingespeeld op de komende schaarste aan personeel.
Wat is uw mening over de klachten die gaan over de managementgekte en de registratie van zorg? Moeten deze mensen nog twee jaar wachten voordat uw experiment regelarme zorginstellingen is afgelopen, voordat zij eindelijk weer met de zorg voor patiënten bezig kunnen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Medewerkers in de zorg hebben met hoofd en hart voor de zorg gekozen. Zij moeten bezig zijn met het verzorgen en verplegen van patiënten, niet met het invullen van onnodige formulieren. Juist met die doelstelling voor ogen zijn wij begin dit jaar gestart met het experiment regelarme instellingen. 28 zorgaanbieders beproeven daarbij op welke wijze meer tijd voor de cliënt kan worden vrijgemaakt door het schrappen van onnodige bureaucratische rompslomp. Deze experimenten hebben een looptijd tot uiterlijk 2014 en worden dan geëvalueerd. Mochten tussentijdse succesvolle uitkomsten zich lenen voor landelijke invoering, dan zullen wij niet schromen dat te doen. Voor ons overige beleid gericht op het terugdringen van administratieve lasten in de zorg verwijzen we u naar de Arbeidsmarktbrief van oktober jongstleden4.
Hoeveel zorgmedewerkers zullen uit de zorg vertrekken, zodra de onregelmatigheidstoeslag vervalt? Wilt u uw antwoord toelichten?
In CAO-onderhandelingen is het kabinet gewoon een buitenstaander. Dat geldt ook voor ons voor wat betreft CAO-onderhandelingen in de zorg. Tot slot willen we u er nog op wijzen dat dit kabinet in het regeerakkoord de zorg heeft ontzien bij de taakstelling voor de arbeidskostenontwikkeling in de collectieve sector over 2011.
Voelt u zich (mede) verantwoordelijk om mensen voor de zorg te interesseren en mensen die er nu werken ook te behouden? Zo ja, wat gaat u doen om de onregelmatigheidstoeslag te behouden bij de cao-VVT onderhandelingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Aspergeteelster uit Someren moet ruim een ton betalen' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank in Den Bosch?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle financiële sancties die tot heden zijn opgelegd aan de aspergeteeltster te Someren?
In de periode 2006–2011 zijn door de Arbeidsinspectie voor overtredingen van verschillende arbeidswetten (Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet, Wet arbeid vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag) bestuurlijke boetes opgelegd voor een totaal bedrag van € 1 098 000. Een aantal boetes is nog niet onherroepelijk. Daarover lopen nog gerechtelijke procedures.
De rechtbank Den Bosch heeft nu daarnaast een vordering van het Openbaar Ministerie voor een bedrag van € 111 879 toegewezen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Welke rol heeft u gehad in het ondersteunen van gedupeerde werknemers?
Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft in deze strafzaak geen rol gehad.
Op welke wijze zijn de gedupeerde werknemers ondersteund bij het verhalen van hun schade?
In deze concrete strafzaak is het strafrechtelijk onderzoek verricht door de Regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Mij is bevestigd vanuit het Openbaar Ministerie dat in deze zaak aan alle 15 slachtoffers die op de tenlastelegging staan, de mogelijkheid is geboden zich te voegen in het strafproces. Ze hebben daartoe allemaal een in hun eigen taal gestelde brief en formulieren ontvangen. Slechts vijf personen hebben van de mogelijkheid om zich te voegen gebruik gemaakt.
Op welke wijze zijn de werknemers die zijn uitgebuit financieel gecompenseerd?
In deze zaak hebben vijf gedupeerde werknemers een vordering op hun voormalige werkgever ingesteld. Blijkens de uitspraak van de rechtbank gaat het daarbij om een aan vier werknemers toegewezen bedrag van € 7277.
Worden boeteopbrengsten aangewend om financiële compensatie te bieden aan individuele werknemers? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet?
De strafrechtelijke ontnemingsprocedure die het Openbaar Ministerie in deze zaak heeft ingesteld is er primair op gericht om het wederrechtelijke verkregen voordeel af te pakken. De opbrengsten van de ontneming gaan naar de algemene middelen.
De bestuurlijke boetes die zijn opgelegd voor overtredingen van arbeidswetten hebben deels een punitief karakter en dienen deels om de onwettig verkregen concurrentievoordelen door onjuiste toepassing van regels weg te nemen. Deze boeteopbrengsten komen niet ten goede aan werknemers.
Overtredingen Arbeidstijdenwet politie |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Arbeidstijdenwet door de politiekorpsen vorig jaar in totaal 350 000 keer is overtreden?1
Halfjaarlijks vindt er bij politie op eigen initiatief een zogenaamde ATW monitor plaats. De laatst gehouden monitor over het eerste halfjaar 2011 gaf een totaal beeld van 180 000 overtredingen op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht. Het aantal van 350 000 dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
Het aantal van 180 000 benadert de uitkomsten van de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal overigens aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft overigens zorgelijk hoog.
Kunt u aangeven wat de oorzaken zijn van dit enorm hoge aantal overschrijdingen?
Voor de oorzaken van de overschrijdingen en de korte en lange termijn maatregelen die ik wil treffen, verwijs ik u naar het recent uitgevoerde onderzoek van de Inspectie SZW en mijn reactie daarop, die u een dezer dagen van mij ontvangt.
Wat zijn de gevolgen van deze overschrijdingen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Overtredingen leiden tot een risico op boetes voor de korpsen bij herhaalde en ernstige overtredingen van de ATW en het risico van ziekte, gevaar voor veiligheid voor teams en medewerkers bij overbelasting. Op individueel niveau leiden overtredingen voorts tot overwerk. Deze overwerk-uren hebben overigens geen invloed op het contractueel overeengekomen aantal te werken uren op jaarbasis. Het Besluit Bezoldiging voorziet in compensatie voor deze uren (vrije tijd, geld en een toeslag per overgewerkt uur).
Deelt u de mening van de politiebonden dat de oorzaak deels ligt in de verhouding tussen de hoeveelheid werk en het totale beschikbare politiepersoneel? Zo nee, waarom niet?
De politiecapaciteit is per definitie begrensd, de vraag naar politiezorg is dat niet. Een onderzoek acht ik dus niet zinvol. Wat wel van belang is, is dat het gezag en de leiding van de politie voortdurend keuzes maken en prioriteiten stellen. De prioriteiten moeten zodanig worden gesteld dat de geprioriteerde werkzaamheden gedaan kunnen worden met de beschikbare capaciteit.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken hoe het staat met de verhouding van de hoeveelheid werk en beschikbare capaciteit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u het aantal overschrijdingen fors terugdringen en wat zijn daardoor de mogelijke gevolgen voor de korpsen, de teams en de individuele agenten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat nog meer zaken op de plank blijven liggen als agenten zich strikter gaan houden aan de Arbeidstijdenwet? Hoe gaat u dit voorkomen?
Een striktere toepassing van de ATW leidt tot minder inzetbare uren. Ik tref echter ook andere maatregelen om het aantal inzetbare uren op peil te houden, waaronder de reductie van de administratieve lasten bij de politie, en de stroomlijning van de strafrechtketen. Al met al is mijn inzet de productiviteit van de politie te verhogen.
Hoeveel aangiftes en lopende zaken zijn er in 2011 op de plank blijven liggen en dus onopgelost gebleven?
De definitieve cijfers inzake de prestaties van politie en het openbaar ministerie over 2011 zijn nog niet beschikbaar. Deze zullen in mei van dit jaar via het jaarverslag politie en het jaarverslag van het openbaar ministerie openbaar worden gemaakt. Voor de cijfers voor eerdere jaren verwijs ik naar de eerdere jaarverslagen.
Overtredingen van de arbeidstijdenwet door de politie |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet»?1 Klopt het genoemde aantal overtredingen van de Arbeidstijdenwet? Hoe verhoudt dit aantal overtredingen zich tot eerdere jaren?
Ja, ik heb kennisgenomen van het artikel «Politie overtreedt Arbeidstijdenwet» in de Telegraaf van 21 februari 2012.
Dit aantal berust op de uitkomsten van de zogenaamde ATW-monitor, die door mij halfjaarlijks wordt gehouden onder de 26 politiekorpsen. In deze monitor worden op vijf thema’s, die ook door de inspectie SZW worden onderzocht, de overtredingen in beeld gebracht. In de laatste halfjaarlijkse monitor, die ziet op het eerste halfjaar van 2011, werd vanuit eigen registratiesystemen een aantal van 180 000 overtredingen geteld. Het aantal dat de Telegraaf beschrijft, is daarmee een eigen conclusie.
De uitkomsten van de laatste monitor zijn nagenoeg gelijk met de daaraan voorafgaande monitor over het laatste halfjaar 2010 die uitkwam op 186 000 overtredingen. Afgezet tegen enkele jaren geleden is het aantal weliswaar aanzienlijk verminderd. Het aantal blijft echter zorgelijk hoog.
Deelt u de mening dat dit buitensporig hoge aantal overtredingen laat zien dat er roofbouw gepleegd wordt op agenten door ze langer en vaker in te zetten dan wettelijk toegestaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om het aantal overtredingen en de overbelasting van agenten te verminderen?
De naleving van de ATW heeft in de korpsen al meer aandacht gekregen, maar nog niet voldoende. Dit moet veel beter. Het aantal overtredingen dat we nu zien, is fors, maar het gaat wat ver om daaraan de conclusie te verbinden dat roofbouw wordt gepleegd op medewerkers. Op enig moment teveel gewerkt, betekent ook dat medewerkers daarvoor compensatie krijgen in de vorm van verlof en uiteraard in de vorm van geld. Daarin voorziet het Besluit algemene rechtspositie politie. De rechtspositie voorziet daarnaast in een regeling voor die situatie dat een medewerker aan het eind van het jaar teveel heeft gewerkt. Dit is de Regeling teveel en te weinig gewerkte uren, waarbij een te weinig gewerkt aantal van meer dan 9 uur op jaarbasis wordt kwijtgescholden en een teveel gewerkt aantal van meer dan 9 uur in mindering wordt gebracht op het in het volgend jaar te werken aantal uren.
Dat neemt natuurlijk niet weg dat het aantal overtredingen verder moet afnemen. Een dezer dagen stuur ik aan de Tweede Kamer mijn reactie op het rapport van de Inspectie SZW inzake de naleving van de Arbeidstijdenwet. Daarin zal ik aangeven welke maatregelen ik voor de korte en lange termijn wil treffen.
Hoe wordt er binnen de politie gezorgd dat de inzet van personeel op een verantwoorde manier gebeurt als de arbeidstijdenwet in ieder geval niet nageleefd wordt? Is er sprake van afdoende personeelszorg? Zo nee, hoe gaat u dit verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzicht geven in het aantal overtredingen binnen de bijzondere politiediensten en de reguliere politiedienst, zoals onderscheiden in het TNO-rapport van maart 2010 over de toepassing van de Arbeidstijdenwet (AWT) bij de politie?
Dit inzicht is niet op te halen uit de ATW monitor, op welke gegevens u zich thans baseert. Daarvoor is nader onderzoek nodig. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 5.
Bent u momenteel bezig met het verkrijgen van ontheffing van de arbeidstijdenwet voor bijzondere politiediensten? Zo ja, welke vooruitgang boekt u hierbij?
Ik heb nog geen actie ondernomen in de richting van het ministerie van SZW. De achtergrond daarbij is dat uit meerdere onderzoeken (TNO onderzoeken 2010 en 2011 en onderzoek IOOV maart 2011) naar voren is gekomen dat een deel van de problematiek niet schuilt in de ATW, maar in regelingen in de rechtspositie van de politie die gelden bovenop de eisen van de ATW. Dit geldt voor alle diensten bij de politie, dus ook voor de bijzondere politiediensten. Het ministerie van SZW kent deze conclusies. Deze aanvullende beperkingen zijn onderwerp van de onderhandelingen over een nieuwe cao voor de politie. Afhankelijk van de uitkomst daarvan zal een ontheffingsaanvraag worden overwogen, en nader onderzoek worden gedaan naar de onderdelen en functies waarvoor een dergelijke ontheffing zou kunnen gelden. De verkenning van zo’n afwijkend regiem zie ik als één van de lange termijnoplossingen om het aantal ATW-overtredingen verder terug te dringen. Het spreekt voor zich dat terughoudendheid daarbij gepast is. Ik ben als werkgever ook verantwoordelijk voor de veiligheid, gezondheid en welzijn van deze medewerkers.
Wat doet u met de andere aanbevelingen uit het TNO-rapport, namelijk het maken van afspraken met de politievakbonden hoe in de geest van de arbeidstijdenwet gehandeld kan blijven worden en het ontwikkelen van alternatieve instrumenten om overvraging van agenten te voorkomen?
Ik neem aan dat u hiermee doelt op het wijzigen van het huidige arbeidstijdenregiem (LAR) en de rechtspositie, dan wel het louter toepassen van de arbeidstijdenwet (ATW) op de politieorganisatie. Zoals hiervoor aangegeven is een en ander onderwerp van cao-overleg. Mijn doel daarbij is meer flexibiliteit te creëren en te komen tot een regiem waarin zowel aandacht is voor de belangen van de werknemer, maar ook voor die van de organisatie en het groepsbelang. Binnen de sector zijn in de afgelopen decennnia (te) veel regelingen afgesproken die door stapeling een te zware wissel trekken op de beschikbaarheid van medewerkers juist op die momenten dat het politiewerk met name aan de orde is.
De uitzending van Pownews aangaande bouwvakkers die ondanks lage temperaturen moeten doorwerken |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat werknemers in de bouw ondanks een gevoelstemperatuur lager dan -6 graden toch blijven werken?1
Dat is een zaak van de cao-partijen die hier afspraken over hebben gemaakt.
Bent u van mening dat doorwerken beneden een gevoegtemperatuur van – 6 graden Celsius risico’s voor de gezondheid van werknemers met zich meebrengt?
Het Arbobesluit schrijft in artikel 6.1 voor dat de temperatuur op de arbeidsplaats geen schade aan de gezondheid van de werknemers mag veroorzaken. Bij welke lage temperatuur schade optreedt, is niet precies te zeggen. Dat hangt af van de specifieke omstandigheden van de werksituatie, de genomen beschermingsmaatregelen en de belastbaarheid van de werknemer.
Het is de verantwoordelijkheid van werkgever en werknemer om voor een werksituatie te bepalen of er kans is op gezondheidsschade door koude en daarop afgestemde maatregelen te nemen.
Bent u bereid om na te gaan of de werknemer die in Rotterdam ontslagen zou zijn omdat hij naar huis ging vanwege de kou inmiddels zijn baan weer terug heeft? Zo ja, wat is de stand van zake op dit moment? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om me uit te laten over individuele situaties. Ik heb overigens uit media-berichten begrepen dat een dreiging met ontslag om reden van het staken van werkzaamheden vanwege de kou, mede dankzij bemiddeling van FNV Bouw & Infra, ingetrokken is.
Op welke wijze gaat u zorgdragen voor naleving van de cao-afspraak aangaande vorstverlet?
De totstandkoming en de inhoud van cao’s is de verantwoordelijkheid van werkgevers, werknemers en hun organisaties. In het verlengde daarvan valt ook het toezicht op de naleving van cao’s volledig onder de eigen verantwoordelijkheid van cao-partijen. Naleving van een cao kan door cao-partijen via de civiele rechter worden afgedwongen. Ook individuele werknemers die aan de cao gebonden zijn kunnen zich tot de rechter wenden om naleving van de cao af te dwingen en kunnen indien gewenst een vakbond inschakelen. Daarnaast kunnen cao-partijen de Inspectie SZW vragen een onderzoek in te stellen naar de naleving van een algemeen bindend verklaarde cao, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke handhaving.
In geval een klacht wordt ingediend bij de Inspectie kan deze een onderzoek instellen en toetsen aan de wet (Arbobesluit artikel 6.1). De Inspectie toetst in deze gevallen dus niet aan cao-afspraken.
Bent u van mening dat de vorstverlet regeling voor werkgevers een te grote financiële last kan zijn? Zo ja, welke mogelijke oplossingen overweegt u? Zo nee, waarom niet?
Cao-partijen in de bouw hebben zelf de vorstverletregeling opgesteld en zullen de financiële lasten daarbij hebben betrokken. Na een eigen risico periode van 22 vorstdagen is een beroep op de zogenoemde onwerkbaar weer regeling van de WW mogelijk. Ik meen dat een dergelijke eigen risico periode legitiem is. Het niet kunnen werken als gevolg van winterse omstandigheden behoort tot het normale ondernemersrisico. Dat is alleen niet het geval bij (in Nederland ongebruikelijke) langdurige vorstperioden als gevolg waarvan de arbeid niet kan worden verricht.
Deelt u de zorgen dat, gezien de afname van de hoeveelheid werk in de bouw en de financiële positie van een aantal bouwbedrijven, het naleven van de cao-afspraak aangaande vorstverlet onder druk kan komen te staan?
De totstandkoming en de naleving van cao-afspraken, bijvoorbeeld aangaande vorstverlet, zijn de verantwoordelijkheid van cao-partijen. Ik heb niet de indruk dat het naleven van deze afspraken onder druk staat.
Kinderarbeid in de cacao keten |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Knapen (CDA) , Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de nieuwe documentaire «Chocolate's Child Slaves» die vorige week meerdere malen op CNN is vertoond?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Child Labour Platform (CLP) van het Initiatief Duurzame Handel (IDH), waar u in een eerdere antwoord op vragen omtrent kinderarbeid in de cacaosector2 naar verwijst, ten doelstelling heeft om «good practices» met betrekking tot het terugdringen van kinderarbeid te verzamelen en verspreiden, maar dat zij niet gekoppeld was aan de doelstellingen, resultaten, en/of de deelnemende bedrijven aan het cacaoprogramma van het IDH?
Ja.
Kunt u aangeven wat de beweegredenen waren om de werkzaamheden van het CLP los te koppelen van de specifieke programma's van het IDH?
Het Child Labour Platform (CLP) is onafhankelijk van de IDH programma’s opgericht, met het doel om CLP met internationale fora te integreren. Een andere belangrijke reden om het CLP niet aan de IDH programma’s te koppelen is dat het CLP zich helemaal richt op één thema dat in meerdere sectoren voorkomt. In de IDH programma’s wordt naar alle relevante duurzaamheidsthema’s gekeken in één (product)keten. Bovendien is het CLP niet toegerust voor verificatie van de bestrijding van kinderarbeid. De doelstellingen van het afgelopen jaar van het CLP waren:
Is het uw intentie dat deze «good practices» uit het CLP overgenomen zullen worden door het cacaoprogramma van het IDH? Zo ja, op welke termijn verwacht u dat dit zal gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de geleerde lessen worden waar relevant gebruikt in de IDH programma’s. Nu het eerste jaar van het CLP bijna is afgerond en de voortzetting ervan is overgedragen aan ILO en UN Global Compact, zal dit verder worden uitgewerkt. veel deelnemers van het CLP nemen daarnaast ook deel in de IDH programma’s.
Op welke specifieke wijze houdt het IDH rekening met de complexe sociale aspecten van duurzaamheid in de cacaoketen, zoals kinderarbeid, vakbondsvrijheid en een leefbaar loon? Welke doelstellingen hanteert het IDH met betrekking tot de sociale aspecten van duurzaamheid en het terugdringen van kinderarbeid in de cacaoketen?
In alle IDH sectorprogramma’s is bestrijding van kinderarbeid een integraal onderdeel, inclusief het cacaoprogramma. Duurzame productie in de IDH programma’s wordt bepaald en getoetst door onafhankelijke certificering waarbij producenten (en spelers verder in de handelsketen) worden gecertificeerd op basis van duurzaamheidstandaarden die in een multistakeholderproces tot stand zijn gekomen. Kinderarbeid is onderdeel van deze standaarden. Voor cacao worden de standaarden van UTZ en Rainforest Alliance gehanteerd. In deze standaarden wordt de definitie van kinderarbeid van de ILO gehanteerd (die voortkomen uit ILO's Minimum Age Convention No. 138 and Worst Forms of Child Labour Convention No. 182). Deze standaarden kijken naar een reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon).
Internationaal erkende certificering is momenteel een gangbare methode om kinderarbeid tegen te gaan in de keten. Dit betekent niet dat dit in de praktijk eenvoudig is. Schendingen van arbeidsnormen kunnen met meer succes worden uitgebannen als de inkomens van cacaoboeren structureel toenemen. Daarvoor moeten we de productieomstandigheden verbeteren en de kennis van boeren op een hoger niveau krijgen, zodat ze in staat zijn zelf hun productie en inkomen te verhogen.
In het cacaoprogramma zijn voor 2015 o.a. deze doelstellingen geformuleerd:
Specifiek is in het meest recente cacaoprogramma Cocoa Productivity and Quality Program een indicator opgenomen waarin de participerende bedrijven gevraagd wordt de school attendance rate te monitoren in de gemeenschappen waar zij hun projecten uitvoeren.
Wat heeft u reeds ondernomen om het IDH expliciet de ILO-doelstelling van het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren, zoals verzocht in de motie Schouten en Voordewind?3
Het bestrijden van Kinderarbeid is al onderdeel van de IDH programma’s. We zijn met IDH in gesprek hoe in aanvulling op de bestaande aanpak van certificering of als onderdeel daarvan, nog meer gedaan kan worden om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Zie verder antwoord vraag 5 met betrekking tot de hantering van de ILO doelstelling.
Deelt u de mening dat de chocolade-industrie de doelstellingen van het zelfregulerende «Harkin-Engel Protocol» al tien jaar lang niet behaalt? Welke zekerheden heeft u dat de chocolade-industrie – na vier keer uitstellen van de deadline – ditmaal wél haar beloften zal waarmaken en de doelstellingen zal behalen?
Ja, diverse studies laten zien dat de doelstellingen van het «Harkin-Engel Protocol» nog niet zijn behaald.
Het cacaoprogramma van IDH geeft aan dat bedrijven serieuze inversteringen doen om de leefomstandigheden van de boeren via vertificering te verbeteren. De afgelopen jaren is door bedrijven uit de cacao-industrie ruim € 10 miljoen geïnvesteerd in het IDH cacaoprogramma. Bovendien hebben ook meer bedrijven publiekelijk uitspraken gedaan met betrekking tot duurzaamheid. Zo heeft Mars zich als doel gesteld in 2020 100% van hun cacao duurzaam (Rainforest Alliance or UTZ certified) te zullen inkopen. Soortgelijke statements zijn afgegeven door bedrijven als Kraft, Armajaro, Nestlé, Barry Callebaut en Cargill. Het Nederlandse Verkade werkt al voor 100% met duurzame cacao en beperkt zich hierbij niet tot de Nederlandse consument.
Certificering, via bv. UTZ, Rainforest Allience of FairTrade, is op dit moment de meest gangbare methode om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. De grote certificerende instellingen zijn in tegenstelling tot het Harkin-Engel protocol niet «single issues driven» maar kijken naar een hele reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon). Deze integrale aanpak is tijdrovend maar noodzakelijk.
Inkomensverbetering van de boeren kan in combinatie met effectief toezicht door certificering ervoor zorgen dat gedwongen arbeid en kinderarbeid met meer succes worden uitgebannen. Het kost tijd en geld om het certificeren van kleine boeren en plantages zorgvuldig te doen.
De recente onrusten in Ivoorkust, op dit moment verantwoordelijk voor 80% van de gecertificeerde cacao, hebben het certificeren ernstig bemoeilijkt. Veel NGO’s hebben toen hun mensen in veiligheid moeten brengen waardoor programma’s zijn vertraagd.
Buiten dat is de productie van cacao zeer gefragmenteerd. In West-Afrika zijn meer dan drie miljoen, vaak kleine, boeren gezamenlijk verantwoordelijk voor de productie van cacao. Lokale overheden, zeker in Ivoorkust, zijn moeilijk in staat het noodzakelijke toezicht en de handhaving uit te voeren. Dit maakt het controleren op het niveau van individuele plantages en familiebedrijven (gecertificeerd en niet gecertificeerd) zeer gecompliceerd. Zekerheden zijn zeker in Ivoorkust niet te geven.
Diabetes op het werk |
|
Roos Vermeij (PvdA), Eeke van der Veen (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek Diabetes op het werk?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de bevinding dat de werkgevers van nu nog niet voorbereid zijn op de toekomst, en dat organisaties vooral reactief te werk gaan? Deelt u de mening dat tijdige onderkenning en goede zorg niet alleen goed is voor werknemers maar ook voor werkgevers? Stimuleert u (direct of indirect) bedrijven om een proactiever beleid te voeren op het tijdig onderkennen van diabetes? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Ik herken mij niet in een algemene conclusie dat werkgevers zich niet voorbereiden op de toekomst. Wel zie ik dat er nog grote verschillen zijn. Steeds meer bedrijven voeren beleid op het gebied van vitaliteitmanagement en preventie op de werkvloer2. Maar met name in kleinere bedrijven vraagt de bewustwording en het inzetten van gericht beleid nog aandacht.
Het kabinet ondersteunt gezondheidsbeleid zoals neergelegd in het Vitaliteitspakket3. Gezonde en vitale werknemers zijn doorgaans langer met plezier aan het werk en daarmee productiever. Zowel de werknemer als de werkgever is hierbij gebaat. Bij hen ligt dan ook een primaire gezamenlijke verantwoordelijkheid om dit te bewerkstelligen. Ter ondersteuning van werkgevers en werknemers in het MKB stel ik samen met mijn collega van VWS en in afstemming met de sociale partners een actieplan Gezond Bedrijf op. In het actieplan Gezond Bedrijf besteed ik ook aandacht aan werkenden met een chronische aandoening, zoals diabetes. In de loop van maart 2012 informeren wij uw Kamer over de inhoud van het actieplan op hoofdlijnen.
Deelt u de mening dat het in het kader van duurzame inzetbaarheid van belang is om de rol van de bedrijfsarts te versterken en de bedrijfsarts vaker dan nu het geval is proactief in te zetten? Ziet u een rol voor uzelf bij het stimuleren hiervan? Zo nee waarom niet? Zo ja, welke?
Bedrijven kunnen zich laten ondersteunen bij het ontwikkelen en uitvoeren van een beleid gericht op preventie en duurzame inzetbaarheid. Daarvoor zijn vele dienstverleners, waaronder bedrijfsartsen, op de markt actief. Ik verwacht dat er door de toenemende bewustwording van werkgevers over de impact van een chronische ziekte, zoals diabetes, meer aandacht zal komen voor de rol die de werkgever samen met zijn ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging kan spelen. Naast de bedrijfsarts kunnen ook andere deskundigen bijdragen aan een meer proactieve aanpak in bedrijven.
Bewustwording vergroten is ook de intentie van het actieplan Gezond Bedrijf. Het kabinet wil daarnaast, zoals omschreven in de brief aan uw Kamer van 14 oktober 20114«Zorg en ondersteuning in de buurt», ook voor mensen met een chronische ziekte de kwaliteit van de zorg en leven verbeteren.
Welke oplossingen bieden het Actieplan Gezond bedrijf en het bevorderen van langdurige inzet voor de problemen die in het onderzoek gesignaleerd worden? Bent u van mening dat het huidige beleid een adequate oplossing biedt voor de in het rapport geschetste problemen? Zo nee, overweegt u aanvullend beleid en waar bestaat dit beleid dan uit?
Zoals eerder aangegeven zet ik in op een Actieplan Gezond Bedrijf. Het bevorderen van de bewustwording van het belang bij werkgevers en werknemers om verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid en het delen van kennis, zullen belangrijke aangrijpingspunten hierin zijn.
Daarnaast wordt met financiële ondersteuning van de overheid een op de kwaliteit van de zorg gerichte multidisciplinaire richtlijn «Diabetes en Arbeid» ontwikkeld in het kader van het ZonMw Programma Kennis Kwaliteit Curatieve Zorg. Deze komt in 2012 na autorisatie beschikbaar. Het doel van deze richtlijn is om de betrokken disciplines, waaronder de bedrijfsartsen en verzekeringsartsen, te ondersteunen bij hun begeleiding en beoordeling van patiënten met diabetes. Bij de totstandkoming van deze richtlijn «Diabetes en Arbeid» wordt ook de inbreng van patiënten zelf meegenomen. Deze richtlijn zal ook worden doorvertaald naar een versie die kan worden gebruikt door werkenden met diabetes, hun collega’s en direct leidinggevenden.
Het Coördinatieplatform Zorgstandaarden voert op dit moment in opdracht van de overheid, een bredere verkenning uit naar de mogelijkheid een module arbeid in de zorgstandaarden op te nemen. De uitkomsten daarvan verwachten we eind maart 2012. Het is ook voor andere bestaande richtlijnen, standaarden en protocollen van belang dat de factor arbeid hier een plaats in krijgt.
Het artikel 'Asbest-overtreders niet aangepakt' |
|
Michiel Holtackers (CDA), Marieke van der Werf (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Asbest-overtreders niet aangepakt»?1
Ja.
Heeft de Arbeidsinspectie geweigerd belastende informatie over asbestsaneerders te delen met certificerende instellingen en hun controleurs, waardoor een aantal asbestsaneerders ten onrechte is gecertificeerd? Zo ja, hoe beoordeelt u deze situatie?
Nee. De Arbeidsinspectie heeft in maart 2009 een protocol met de certificerende instellingen gesloten om wederzijds informatie uit te wisselen over het functioneren van de gecertificeerden. Met die informatie zouden certificerende instellingen meer mogelijkheden krijgen om certificaten in te trekken terwijl de Arbeidsinspectie gerichtere inspecties zou kunnen uitvoeren. Gebleken is dat de informatie-uitwisseling verbeterd kan worden. In het nieuwe certificeringstelsel dat 1 februari 2012 is ingegaan, zal dit tot het verleden behoren.
Is er sprake van het niet delen van informatie over zware overtredingen door deze instellingen? Kunt u aangeven om welke zware maatregelen het gaat en hoeveel asbestsaneerders ten onrechte gecertificeerd zijn als gevolg van deze situatie?
Certificerende instellingen houden toezicht op certificaathouders en kunnen op basis van hun bevoegdheid een certificaat intrekken. Certificerende instellingen zijn niet afhankelijk van de informatie van de Inspectie SZW om een certificaat in te trekken. De informatie-uitwisseling tussen de Inspectie SZW en certificerende instelling verschaft extra informatie over het functioneren van bedrijven voor Inspectie SZW en de certificerende instellingen. Zie voor eerste vraag van vraag 3 antwoord 2.
Ligt de oorzaak van deze situatie in een verstoorde verhouding tussen de Arbeidsinspectie, certificerende instellingen en gemeenten of zijn andere oorzaken aan te wijzen? Zo ja, welke?
Er zijn geen verstoorde verhoudingen tussen Inspectie SZW, certificerende instellingen en gemeenten.
De Inspectie SZW heeft regelmatig contact met certificerende instellingen, waarmee de uitwisseling van informatie zal verbeteren. Hierover is goed onderling overleg.
Gemeenten hebben inzicht in de inspectieresultaten (via het systeem Inspectieview). Voorts wordt met gemeenten en andere handhavers samengewerkt in de asbestketen. Deze samenwerking is per 1 januari geïntensiveerd onder coördinatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Deelt u de mening dat aan deze situatie onmiddellijk een eind moet worden gemaakt? Zo ja, welke maatregelen neemt u dan?
Ik ben van mening dat overtredingen op het gebied van asbest niet kunnen worden getolereerd. Ik heb daarom reeds maatregelen genomen. De aanpak van overtredingen zal strenger worden door intensiever toezicht samen met de andere handhavende diensten (waarbij de Inspectie SZW meer inspecteurs inzet), hogere boetes zeker ook bij recidive, intrekken van certificaten bij gecertificeerden die slecht functioneren, en intensievering van opsporing van malafide bedrijven.
Binnenkort ontvangt u van de Staatssecretaris van IenM een uitgewerkt overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak.
De advertentie “Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij” |
|
Ger Koopmans (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Kunt u zich de antwoorden herinneren van 22 december 2011 op vragen over de advertentie «Hollandse asperges met een romige crème van moderne slavernij», waarin u aangeeft dat de campagne op 2 december is gestopt en eenmalig was?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom de betreffende advertentie in de meest recente uitgave van het tijdschrift «Glossy» (januari 2012) opnieuw opduikt? Welke doelgroep heeft de rijksoverheid met deze specifieke advertentie willen bereiken?
De advertentie had niet geplaatst moeten worden. Ik heb het bureau dat de campagne in opdracht van mij uitvoerde, op 2 december 2011 opdracht gegeven om alle nog niet geplaatste advertenties direct stop te zetten. Deze advertentie is helaas niet stopgezet. Ik ben daarover niet geïnformeerd. Ik heb het bureau daar op aangesproken.
Kunt u aangeven in welke bladen de advertentie is verschenen, waar dit nog te verwachten valt en hoeveel belastinggeld de advertentiecampagne in totaal heeft gekost? En wat heeft u er concreet mee bereikt?
De advertentie is verschenen in: Aktueel Man; Elle Eten; Glossy; Quote; Red; TrosKompas; TVKrant; Vriendin; Weekend; Groenten & Fruit Aktueel; Nieuwe Oogst. Er komen geen advertenties meer. De campagne heeft in totaal: 79 490 euro gekost. Er is geen effectonderzoek gedaan naar deze campagne, mede omdat de campagne vroegtijdig is stopgezet.
Het bericht 'Werk met asbest vaak niet veilig |
|
Paul Ulenbelt |
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Hoeveel menskracht is er momenteel bij de Inspectiedienst beschikbaar voor toezicht aangaande asbestsanering? En bij andere inspecties als het gaat om asbest?1
Vanaf 1 januari 2012 worden de inspecties met betrekking tot de asbest(sanerings)bedrijven door een apart inspectieteam Asbest uitgevoerd, waardoor expertise wordt gebundeld. Daarvoor is 10 fte beschikbaar. De verscherping van het toezicht is daarin reeds verwerkt.
Naast de inspecties van het asbestinspectieteam vinden er in 2012 inspecties plaats ten aanzien van verontreinigde grond waarbij verontreiniging door asbest ook aan de orde is.
Daarnaast kan asbest als arbeidsrisico eveneens aan de orde komen bij reguliere inspecties in sectoren waar de kans op blootstelling aan asbest aanwezig is.
Wat wordt de menskracht na de aangekondigde verscherping van het toezicht? Ten koste van welke inspectietaken gaat dat?
Zie voor de vraag over inspectiecapaciteit antwoord één. Er is geen vast aantal inspecties per jaar per prioritaire sector. Jaarlijks worden op basis van de gemaakte risicoanalyses het aantal inspecties bepaald. De Inspectie SZW zet haar capaciteit in waar de risico’s voor de gezondheid en veiligheid groot is en de naleving laag. Het aantal inspecties in het kader van projecten blijft op hetzelfde niveau als 2011. De inzet van asbest gaat daarom niet ten koste van andere inspectietaken.
Hoeveel formatieplaatsen zullen er bij de Inspectiedienst SZW in 2012 verdwijnen door de bezuinigingen? Zal dit de inspectie van arbeidsomstandigheden rond asbest niet raken? Zo nee, waarom niet?
Het jaarplan 2012 van de Inspectie SZW is u toegezonden. De formatie van de Inspectie SZW daalt in 2012 van 1 188 fte naar 1 179 fte. De invulling van de taakstelling voor de jaren 2013 en verder is op dit moment nog niet definitief vastgesteld, maar wordt nader uitgewerkt in lijn met hetgeen de minster van SZW heeft verwoord in zijn brief Invulling hoofdlijnen taakstelling SZW-domein 2012–2015 van 14 maart 2011.
De bezuinigingen bij de Inspectie SZW zal de inspectieactiviteiten ten aanzien van asbest niet raken. In 2012 staan 19 400 arbo-inspecties gepland. De vermindering van capaciteit ten opzichte van 2011 wordt veroorzaakt doordat er minder monitoronderzoeken worden uitgevoerd.
Op welke wijze zijn de certificerende instellingen de afgelopen jaren gecontroleerd en met welk resultaat?
De Inspectie SZW houdt toezicht op het functioneren van certificerende instellingen. Sedert 2008 zijn u de volgende rapporten op het gebied van asbest aangeboden: «Handhaven door certificeren» (2008) en «De rol van de cki in het SZW-certificatiestelsel» (2010). In het laatste rapport zijn de bevindingen en conclusies gebundeld van de onderzoeken naar de certificatie met Deskundig Asbestverwijderaars en de onafhankelijkheid van asbestinventarisatie- en verwijderingsbedrijven.
De uitkomsten van de onderzoeken zijn meegenomen in de wijziging van de certificatieschema’s per 1 februari 2012. Zo zijn de eisen ten aanzien van de onafhankelijkheid van asbestbedrijven verscherpt en zijn sanctiebepalingen van kracht geworden om certificerende instellingen die de bepalingen van de certificatieschema’s niet juist toepassen, eerder en zwaarder te straffen.
Zijn de certificerende instellingen de afgelopen periode verscherpt gecontroleerd, zoals u toendertijd aankondigde? Zo ja, waaruit heeft de verscherpte controle uit bestaan? Zo nee, waarom niet?
Ja. De Inspectie SZW heeft naast onderzoeken die in haar jaarplan zijn opgenomen, in 2010 en 2011 zogeheten «reactieve onderzoeken» uitgevoerd, onderzoeken naar aanleiding van signalen van misstanden bij certificerende instellingen. Het uitvoeren van dergelijke onderzoeken betekent dat de Inspectie SZW sneller ingrijpt bij ongewenste situaties. In 2012 is in het jaarplan structureel 2 500 uur gereserveerd voor reactief onderzoek.
In 2011 heeft reactief onderzoek ertoe geleid dat een certificerende instelling zijn aanwijzing heeft teruggegeven. Daarnaast heeft een certificerende instelling na onderzoek van de Inspectie SZW een positieve beslissing over toekenning van een certificaat teruggedraaid.
In hoeveel gevallen zijn er sinds januari 2010 certificaten van asbestverwerkende bedrijven ingetrokken door certificerende instellingen? Welke certificerende instellingen waren dat?
Sinds begin 2010 zijn 18 certificaten asbestverwijdering en 2 certificaten asbestinventarisatie ingetrokken, waarvan 6 wegens een sanctie door de certificerende instelling (cki), 5 op verzoek certificaathouder (waarbij dit in enkele gevallen gebeurde na optreden van de Inspectie SZW), 4 wegens faillissement en 5 wegens overige redenen. De intrekkingen wegens een sanctie en op verzoek van de certificaathouder zijn evenredig verdeeld over de huidige zes certificerende instellingen.
Wat levert nauwe samenwerking met certificerende instellingen op als blijkt dat deze niet goed functioneren?
Vanaf 1 februari gaat het nieuwe certificatieschema asbest in. Hierin staat duidelijker vastgelegd wanneer een certificerende instelling een certificaat moet intrekken. Nu de regels zijn aangescherpt, is de verwachting dat de certificerende instellingen certificaten gaan intrekken conform de certificatieschema’s zoals die vanaf 1 februari 2012 van kracht zijn. De Inspectie SZW geeft informatie door aan de certificerende instellingen ten behoeve van die taak.
Acht u het wenselijk gezien de ernst van de misstanden, om de certificerende instellingen op te heffen en te vervangen door een vergunningplicht voor asbestverwijderaars? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dit uit te voeren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet van plan het certificeringstelsel voor asbest te vervangen door een vergunningstelsel. Op dit moment zet de overheid in op versterking van de naleving door onder meer strengere sancties in het certificeringstelsel, vergroten van de pakkans en hogere boetes. Hierbij werken de certificerende instellingen en de Inspectie SZW samen. Deze aanpak is onderdeel van een samenhangend pakket maatregelen om de naleving te bevorderen. Tevens heeft de Raad voor Accreditatie een stevigere rol gekregen vanaf 1 februari 2012 als het gaat om toezicht op de cki’s.
Hoe denkt u anders te voorkomen dat malafiditeit in de asbestverwijdering schering en inslag blijft?
De Inspectie SZW zet nu ook – naast en in nauwe samenwerking met de inspecteurs van het asbestinspectieteam – rechercheurs en opsporingsanalisten in om malafide bedrijven op te sporen. Daarnaast werkt de Inspectie intensief samen met andere toezichthouders en met andere opsporingsdiensten. Bovendien is sinds 20 januari 2012 (Staatscourant 2012, nr. 2010) sprake van een verdubbeling van de boetes die kunnen worden opgelegd aan niet-gecertificeerde asbestbedrijven die de regels overtreden. Binnenkort verwacht ik uw Kamer een wetsvoorstel Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving aan te bieden waarin ook sprake is van fors hogere sancties bij overtredingen van de Arbeidsomstandighedenwet.
Tot slot ontvangt u op korte termijn van de staatssecretaris van IenM een overzicht van het samenhangend pakket maatregelen voor een gezamenlijke ketenaanpak. Dit pakket moet leiden tot een betere naleving en tot meer zicht en grip op de malafide bedrijven in de keten.
Repatriëring en boetes aan werkgevers |
|
|
|
Henk Kamp (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Illegale werksters uitgezet»?1
Ik heb kennis genomen van dit bericht.
Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgaat met het repatriëren van deze mensen? Klopt het dat de Arbeidsinspectie is gestopt met het opleggen van boetes aan de werkgevers?
De Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) zal het vertrek van deze mensen inderdaad ter hand nemen, voor zover zij nog steeds niet-rechtmatig in Nederland verblijven.
De Inspectie SZW heeft boeterapporten opgemaakt tegen drie werkgevers naar aanleiding van ontvangen processen-verbaal van de politie. Naderhand heeft de Raad van State geoordeeld dat de staandehouding onrechtmatig was. Uit deze uitspraak volgt dat de Inspectie SZW haar toezichthoudende bevoegdheden op basis van de informatie van de politie niet had mogen aanwenden. De Inspectie SZW heeft daarom besloten in alle gevallen geen boete op te leggen.
Is er sprake van eenduidig beleid? Is de logische keuze niet: ofwel doorgaan met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers, ofwel stoppen met zowel repatriëring als het uitdelen van boetes aan werkgevers?
De Immigratie- en Naturalisatiedienst en de Dienst Terugkeer & Vertrek zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en handhaving van de Vreemdelingenwet. De Inspectie SZW is ondermeer verantwoordelijk voor de handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen. De eerstgenoemde diensten richten zich daarom op de vreemdeling en diens rechten en plichten. De Inspectie SZW richt zich op de rechten en plichten van werkgevers. Hierdoor kunnen de feitelijke handelingen van deze overheidsdiensten verschillen, zonder dat sprake is van een onvoldoende eenduidig beleid of uitvoering.
Bent u van plan om verdere actie te ondernemen?
Nee.
Een ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie |
|
Paul Ulenbelt |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Is het wenselijk dat de Arbeidsinspectie rapporten van expertisebureaus, die zijn ingeschakeld door werkgevers of verzekeraars, op- en overneemt in zijn ongevalsrapporten?1
De inspecteur van de Arbeidsinspectie doet zelfstandig onderzoek. Hierbij betrekt de inspecteur alle beschikbare informatie bij zijn ongevalsonderzoek. Informatie die hij krijgt uit eigen waarneming, van het betrokken slachtoffer, van de werkgever en andere relevante personen/getuigen. Daar kan ook een rapport van een expertisebureau van een werkgever bij horen. De inspecteur betrekt al deze informatie bij zijn oordeelsvorming.
Is het de normale werkwijze van de Arbeidsinspectie om zich bij ongevalsonderzoek te baseren op rapporten van expertisebureaus, die door de werkgever zijn ingeschakeld, om zich te verdedigen bij aansprakelijkheidstelling voor een ongeval? Hoe vaak komt dat voor?
De werkgever doet veelal ook zelf onderzoek naar de oorzaak van het ongeval, dit kan een interne analyse zijn, maar het komt eveneens regelmatig voor dat men opdracht geeft voor nader onderzoek door een externe partij.
De Arbeidsinspectie heeft geen overzicht van hoe vaak werkgevers een dergelijk onderzoek doen, omdat de aansprakelijkheidsrapporten gebruikt worden in civielrechtelijke zaken waar de Arbeidsinspectie geen rol in heeft. Voor het eerste deel van vraag 2 verwijs ik u naar antwoord 1.
Is de Arbeidsinspectie er zich van bewust wat zij bij het slachtoffer aanricht als deze ziet dat de toedracht van het ongeval zonder verder onderzoek is overgenomen van het expertisebureau van de werkgever?
Onderzoeken van het expertisebureau van de werkgever worden niet overgenomen zonder zelfstandig onderzoek van de Arbeidsinspectie. Het kan echter zijn dat het eindoordeel van de Arbeidsinspectie overeenkomt met het oordeel van het expertisebureau.
Deelt u de mening dat door deze handelswijze de Arbeidsinspectie de schijn van afhankelijkheid oproept? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 1.
Wat is de algemene handelswijze van de Arbeidsinspectie als er rapporten van expertisebureaus beschikbaar zijn? Kan dit een reden om af te zijn van een eigen onafhankelijk ongevalsonderzoek?
Het hebben ontvangen van een rapport van een expertisebureau is uiteraard geen reden voor de Arbeidsinspectie om geen zelfstandig en onafhankelijk onderzoek meer te doen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Heeft u kennisgenomen van de documentaire in de uitzending van Een Vandaag, d.d. 17 oktober jongstleden, over het feit dat een jaar nadat melding werd gemaakt van kinderarbeid bij hazelnotenpluk, nog steeds kinderen werkzaam zijn in de hazelnotenpluk in Turkije?
Ja.
Wat vindt u van de bewering van Eurocommissaris Füle dat er «geen meetbare voortgang is gemaakt als het om kinderarbeid gaat» en dat er «ook geen systeem is dat ervoor zorgt dat kinderarbeid gestopt wordt»? Deelt u de mening van Eurocommissaris Füle dat deze kwestie aan de orde gesteld dient te worden bij de toetredingsonderhandelingen tussen de EU en Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte houden?
Zoals aangegeven in de kabinetsappreciatie van de voortgangsrapportages van de Europese Commissie dringt het kabinet aan op verbetering van de grondrechten in Turkije, waaronder kinderrechten1. De Europese Commissie geeft in haar voortgangsrapport voor Turkije aan dat er nog geen meetbare voortgang is geboekt in de bestrijding van kinderarbeid, maar dat er op het gebied van seizoensgebonden arbeid in de landbouw en migrerende kinderarbeid wel gewerkt wordt aan verbetering. Op aandringen van Nederland is in de Raadsconclusies van de Raad Algemene Zaken van 7 en 8 december 2009 expliciet naar het belang van vrouwen- en kinderrechten verwezen2. Het kabinet zal hier in EU-kader aandacht voor blijven vragen, ook in de Raadsconclusies.
Deelt u onze mening dat het onacceptabel is dat kinderen onder de 16 jaar (waaronder zelfs kinderen van 9 jaar) werkzaam zijn in Turkije en dat hier sprake van een schending is van het Verdrag Inzake de Rechten van Kind, alsmede de ILO-verdragen? Zo ja, welke maatregelen wilt u daartegen ondernemen, mede gezien het feit dat bestrijding van kinderarbeid een prioriteit is in het Nederlandse mensenrechtenbeleid?
Kinderarbeid in de seizoensoogst, waarbij kinderen school missen, is niet in overeenstemming met internationale afspraken die onder meer zijn vastgelegd in verdragen van de ILO.
De kwestie van kinderarbeid bij seizoensmigratie is door de ambassade op hoogambtelijk niveau aangekaart bij het Turkse ministerie van Arbeid en bij de Turkse kinderbescherming. De Turkse autoriteiten zijn zich terdege bewust van het probleem, zoals ook blijkt uit het actieplan dat is ontwikkeld (zie gecombineerd antwoord vraag 4 en 5).
De ambassade in Ankara ondersteunt vanuit het Mensenrechtenfonds onderzoek naar seizoensgebonden landbouwwerkzaamheden door Turkse kinderen in de leeftijd van 6–14 jaar. De studie wordt uitgevoerd door de Turkse NGO Development Workshop (DW). DW heeft in de eerste helft van het project onderzoek gedaan naar seizoen- en kinderarbeid in de hazelnootindustrie in Ordu (Noordwest-Turkije), suikerbietindustrie in Yozgat (Centraal-Turkije) en katoenindustrie in Sanliurfa (Zuidoost-Turkije). DW zal naar verwachting in juni 2012 een eindrapportage presenteren.
Bent u van mening dat de huidige vormen van naleving en controle in de hazelnootpluk, maar ook in de cacaosector, onvoldoende zijn? Welke actie is sinds oktober 2010 ondernomen?1 Hoe is het mogelijk dat een jaar na constatering van kinderarbeid bij hazelnotenpluk nog steeds geen controle is op kinderarbeid? Bent u van mening dat de betrokken bedrijven die hazelnoten inkopen tekortschieten in hun verantwoordelijkheid?
Zoals eerder geschetst in de antwoorden op Kamervragen over deze kwestie, liggen verschillende sociaaleconomische factoren ten grondslag aan kinderarbeid verbonden aan seizoensarbeid bij de oogst van diverse gewassen, waaronder hazelnoten. Dit probleem kan alleen effectief worden opgelost door lange termijn betrokkenheid van alle belanghebbenden. De oplossing ligt primair in handen van de Turkse overheid, indirect op het vlak van werkgelegenheid en arbeidsmarkt en direct ten aanzien van het toezien op kinderarbeid en scholing.
De hazelnootverwerkende industrie georganiseerd in de Nederlandse brancheorganisatie FNLI (Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie), de Europese brancheorganisatie CAOBISCO (Association of chocolate, biscuit and confectionery industries of the European Union) en andere brancheorganisaties hebben de kwestie gezamenlijk opgepakt in samenwerking met de Turkse overheid en hierover bericht op de website4. FNLI en CAOBISCO hebben mij laten weten open te staan voor feedback, vragen en dialoog over het onderwerp. Voor informatie over de inspanningen van FNLI en CAOBISCO verwijs ik dan ook allereerst naar deze organisaties.
De FNLI geeft aan dat de actieve medewerking van de Turkse overheid cruciaal is om de situatie in Turkije daadwerkelijk te verbeteren. De FNLI heeft via haar contacten het dossier dan ook actief onder de aandacht van de Turkse autoriteiten gebracht. Inmiddels heeft de Turkse overheid een specifiek actieplan ontwikkeld om de kwestie van kinderarbeid bij de hazelnootoogst te adresseren: «The Action Plan Activities for keeping children away from the nut farms in the provinces where nuts are grown in 2011». Elementen van dit plan zijn bijvoorbeeld de bouw van scholen, en leraren actief betrekken om onderwijs mogelijk te maken voor de kinderen van de seizoensmigranten. Ook is er specifiek aandacht voor toezicht door de Turkse Onderwijsinspectie op de naleving van de Turkse leerplicht middels een digitaal registratiesysteem van aanwezigheid van leerplichtige kinderen. Zowel de FNLI als CAOBISCO geven aan het genoemde actieplan van de Turkse overheid te ondersteunen, evenals het beleid van de Turkse overheid gericht op verbeteren van arbeidsomstandigheden bij seizoensarbeiders. Ook dringen zij bij de Turkse overheid aan op een onafhankelijke en betrouwbare monitoring om de voortgang te meten. Specifieke informatie over genoemde zaken is beschikbaar op de internetsite van CAOBISCO5.
Daarnaast heeft CAOBISCO richtlijnen opgesteld op gebied van ketenverantwoordelijkheid: «Responsible Sourcing Guidelines». Deze richtlijnen stimuleren en ondersteunen bedrijven bij zaken als verifiëren van concrete stappen die toeleveranciers nemen, verkrijgen van producten geproduceerd volgens lokale wetgeving en internationale standaarden, en bij het oplossen van conflicten. De «Responsible Sourcing Guidelines» zijn eveneens beschikbaar op de website van CAOBISCO.
Op basis van bovenstaande maak ik op dat bedrijven het nodige doen om hun verantwoordelijkheid te nemen in deze kwestie. Ik zal de sector aanmoedigen om dit te blijven doen en de sector ondersteunen indien gewenst.
Wat betreft de cacaosector verwijs ik naar de antwoorden op recente Kamervragen over dit onderwerp6.
Welke verbeteracties zijn afgesproken en uitgevoerd om kinderen van werk naar school te leiden, in overleg met de brancheverenigingen en hun leden? Kunt u dit verbeterplan naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben alle betrokken bedrijven inmiddels een standaardclausule ingevoegd in contracten met leveranciers, die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen zijn? Zo nee, bent u bereid hier alsnog op aan te dringen? Bent u bovendien bereid om aan te dringen op actieve controle op naleving van deze standaardclausule?
Zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp heeft de FNLI het onderwerp kinderarbeid bij al haar leden urgent en actief onder de aandacht gebracht. Zij moedigt haar leden aan om in contracten met leveranciers een standaardclausule in te voegen die er zorg voor draagt dat hazelnoten die geleverd worden, zijn verkregen conform alle lokale en andere toepasbare wet- en regelgeving en in lijn met relevante internationale richtlijnen. De FNLI dringt er bij de leden op aan om de kwestie kinderarbeid grondig te onderzoeken en gepaste acties te ondernemen. De eerder genoemde «Responsible Sourcing Guidelines», die recent zijn gepubliceerd, bieden hier een extra instrument. Deze bevatten aanbevelingen met betrekking tot clausules in contracten en naleving.
Is de ketenanalyse van de Federatie Nederlandse levensmiddelen industrie (FNLI) op brancheniveau inmiddels uitgevoerd? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen?
De FNLI liet weten dat de ketenanalyse bijna gereed is. Hiervoor verwijs ik naar de FNLI.
Is het door u aangekondigde onderzoek van de Ankara University over dit onderwerp inmiddels afgerond? Zo ja, kunt u dit onderzoek aan de Kamer doen toekomen?
Het onderzoek van de universiteit van Ankara richt zich niet zozeer op kinderarbeid als wel op de leefomstandigheden van kinderen van seizoenarbeiders in de leeftijd van 0 tot 6 jaar. De conclusie van het onderzoek luidt dat deze kinderen veelal in een sociaaleconomisch en pedagogisch onwenselijke situatie opgroeien. Hierdoor worden de kinderen op een ontwikkelingsachterstand gezet, waardoor het voor deze kinderen zeer moeilijk is op te klimmen op de sociaaleconomische ladder. De onderzoeksresultaten zijn beschikbaar via internet7.
Wat is de uitkomst van het aangekondigde jaarlijkse SZW-overleg tussen Turkije en Nederland met betrekking tot dit onderwerp?
Het jaarlijkse overleg tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en het Turkse Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid richt zich op de onderhandelingen over de door Nederland voorgestelde veranderingen in de export van kinderbijslag en zorgtoeslag. SZW blijft de ontwikkelingen over kinderarbeid in de seizoenoogst volgen en zal, indien daartoe gelegenheid is, de zorg in de Nederlandse samenleving over het inzetten van kinderen in de seizoenoogst opbrengen en bepleiten dat scholen, arbeidsinspectie en bedrijven intensief betrokken worden bij de bestrijding hiervan.
Wat is de voortgang van de door u gemelde Turkse interdepartementale werkgroep over dit onderwerp? Heeft deze al tot nieuwe activiteiten geleid?
De Turkse interdepartementale werkgroep die zich bezighoudt met kinderarbeid bestaat uit een nationale stuurgroep en een adviserend comité. In de stuurgroep zitten vertegenwoordigers van ministeries, werknemers- en werkgeversorganisaties en NGO’s. De stuurgroep beslist of projecten die het International Programme on the Elimination of Child Labour (IPEC) van de International Labour Association (ILO) in Turkije wil implementeren, passen bij het Turkse beleid op kinderarbeid, en toepasbaar zijn op de Turkse situatie. Het adviserend comité bestaat uit vertegenwoordigers van ministeries, NGO’s, ILO, Unicef, universiteiten en andere organen die zich bezighouden met kinderarbeid. De taak van dit comité is om een gezamenlijke inspanning te leveren om in overleg met alle betrokkenen te werken aan het uitbannen van kinderarbeid. In het eerder genoemde achtergronddocument geeft CAOBISCO een beeld van de activiteiten van de werkgroep. De ambassade heeft niet vast kunnen stellen of, en zo ja, welke concrete resultaten de werkgroep tot nu toe heeft opgeleverd.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg Maatschappelijk verantwoord ondernemen op 17 november 2011?
Dit bleek helaas niet mogelijk.
Het bericht dat de cacaosector faalt in het terugdringen van kinderarbeid en gedwongen (volwassen)arbeid |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Bent u bekend met de internationale campagne van 10 Campaign, waarin vooraanstaande internationale maatschappelijke organisaties de cacaosector monitoren en pleiten voor wetgeving om de ergste vormen van kinderarbeid en gedwongen (volwassenen) arbeid uit de cacaosector te bannen?1
Ja.
Erkent u het feit dat in de afgelopen tien jaar de wereldwijde cacao en chocolade-industrie er niet in is geslaagd een einde te maken aan de ergste vormen van kinderarbeid en gedwongen volwassen arbeid?
Diverse rapporten laten zien dat lokale overheden en bedrijfsleven wel voortgang boeken, maar er nog niet geslaagd zijn dit probleem op te lossen.
Zo ja, wat is volgens u de verklaring voor het gegeven dat de zes doelen die in het Harkin- Engel protocol genoemd worden, tot op heden niet zijn bereikt?
De productie van cacao is zeer gefragmenteerd. Meer dan drie miljoen, vaak kleine, boeren zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de productie van cacao in West-Afrika. Lokale overheden, zeker in Ivoorkust, zijn mede als gevolg van de recente onrusten nauwelijks in staat het noodzakelijke toezicht en de handhaving uit te voeren. Dit maakt het controleren op het niveau van individuele plantages en familiebedrijven zeer gecompliceerd. Hierdoor zijn bedrijven onvoldoende in staat geweest om invulling te geven aan ketenmanagement en de verantwoordelijkheid om kinderarbeid en gedwongen arbeid te bestrijden in de keten.
Certificering (via bv. UTZ, Rainforest Ailience of FairTrade) is op dit moment de meest gangbare methode om invulling te geven aan ketenverantwoordelijkheid. Op dit moment is de vraag naar gecertificeerde cacao echter groter dan het aanbod. Het kost tijd om het certificeren van plantages op een zorgvuldige manier te doen, hetgeen samen met effectief toezicht er voor kan zorgen dat gedwongen arbeid en kinderarbeid ook daadwerkelijk wordt uitgebannen.
De grote certificerende instellingen zijn in tegenstelling tot het Harkin- Engel protocol niet «single issues driven» maar kijken naar een hele reeks van factoren op het gebied van zowel people (o.a. naleving van de normen van de International Labour Organisation, ILO), planet (o.a. biodiversiteit en pesticide gebruik) en profit (o.a. leefbaar loon). Deze integrale aanpak is tijdrovend maar noodzakelijk. Schendingen van arbeidsnormen kunnen uiteindelijk alleen worden uitgebannen als de inkomens van cacao boeren structureel toenemen. Dat kan alleen als we erin slagen de productieomstandigheden en kennis van boeren op een hoger niveau te krijgen, zodat ze in staat zijn zelf hun productie en inkomen te verhogen.
Ik constateer ook dat de bedrijven de laatste jaren wel degelijk investeringen doen om hiervoor oplossingen te vinden.
Tot slot wil ik nog opmerken dat de recente onrusten in Ivoorkust, op dit moment verantwoordelijk voor 80% van de gecertificeerde cacao, het certificeren ernstig bemoeilijkt heeft. Veel NGO's hebben hun mensen in veiligheid moeten brengen waardoor programma's stil zijn komen te liggen.
Deelt u de mening dat een voortrekkersrol voor overheden niet alleen mogelijk, maar ook wenselijk en noodzakelijk is, gezien het gegeven dat tien jaar na dato zelfregulering blijkbaar niet werkt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze voortrekkersrol uitdragen? Zo nee, waarom niet?
Het is duidelijk dat de doelstellingen om de vormen van kinderarbeid en gedwongen arbeid uit te bannen, mondiaal nog niet zijn gehaald. Echter, ik ben het niet met uw constatering eens dat zelfregulering niet werkt. Er worden wel degelijk duidelijke stappen gezet en bedrijven tonen zich gecommitteerd om de ingeslagen weg door te zetten, zie ook antwoorden op vragen 6 en 8.
De Nederlandse overheid heeft steeds een voortrekkende rol gespeeld. Onder andere door onze nauwe betrokkenheid bij het opstellen van de «Intentieverklaring Duurzame cacaoconsumptie -en productie» die op 4 maart 2010 is ondertekend door alle relevante Nederlandse betrokkenen (bedrijfsleven, overheden, non -gouvernementele organisaties en vertegenwoordigers van keurmerken). De belangrijkste buitenlandse bedrijven die in Nederland werkzaam zijn hebben een schriftelijke adhesiebetuiging gestuurd. Momenteel loopt een traject met alle betrokkenen om onder andere via het Initiatief Duurzame Handel (IDH) de gestelde doelen in de intentieverklaring t.a.v. verduurzaming te verwezenlijken.
Voor deze rol krijgen we ook erkenning in het evaluatie rapport van het Harkin- Engel protocol. Via internationale fora en het IDH zal Nederland ook invulling blijven geven aan deze rol.
Bent u zich bewust dat de intentieverklaring duurzame cacao waarin Nederland wereldwijd als voorloper wordt beschouwd slechts geldt voor de cacao die in Nederland aan de consument wordt verkocht?
De intentieverklaring heeft een dubbele doelstelling. Ten eerste is afgesproken in te zetten op de internationale aanpak van de verduurzaming van de cacaoketen. Daarnaast richt de intentieverklaring zich op het in Nederland verduurzamen van de cacaoconsumptie. Dit is een bewuste keuze. Nederland zet aldus niet alleen internationaal in op verdere stappen, maar wil dat ook waarmaken op het terrein waar het zelf een directe eigen verantwoordelijkheid heeft, namelijk de consumptie van cacao in eigen land.
Wat is uw opvatting over het gegeven dat het leeuwendeel van de cacao die binnen de Nederlandse grenzen wordt verwerkt uiteindelijk in het buitenland verkocht wordt, en daardoor buiten de intentieverklaring duurzame cacao valt?
Zoals aangegeven bij antwoord 5 richt de Intentieverklaring zich op de brede internationale cacaoketen. Het verduurzamen van onze eigen consumptie vanuit een mondiaal perspectief is een eerste stap. Ik constateer dat er initiatieven op gang zijn gekomen in België en Duitsland om onze aanpak te volgen. Ook zie ik dat internationale marktpartijen die actief zijn op de Nederlandse markt zich zeker niet to de Nederlandse markt beperken wanneer zij duurzaamheidsdoelstellingen formuleren. Zo heeft Mars zich als doel gesteld in 2020 100% van hun cacao duurzaam (Rainforest Alliance or UTZ certified) te zullen inkopen. Soortgelijke statements zijn afgegeven door bedrijven als Kraft, Armajaro, Nestlé, Barry Callebaut en Cargill. Ook het Nederlandse Verkade werkt al voor 100% met duurzame cacao en beperkt zich ook niet tot de Nederlandse consument.
Daarbij zijn de investeringen van de programma’s van IDH waarin wordt samengewerkt met NGOs en ambassades gericht op de herkomst, onafhankelijk van waar de consumptie plaatsvindt. Dit betekent dat veel IDH partners internationale bedrijven zijn die zich wereldwijd committeren en niet alleen aan verduurzaming van de cacao productie in Nederland.
Deelt u de mening dat de verantwoordelijkheid van de Nederlandse cacao industrie én de Nederlandse overheid niet beperkt kan blijven tot die cacao die in Nederland voor de consumentenmarkt verkocht wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u deze beperking wegnemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord 5 en 6.
Bent u op de hoogte van de ketenontwikkeling in de cacaosector? Zo ja, in hoeverre en op welke wijze ondersteunt u dit initiatief? In hoeverre slaagt het Initiatief Duurzame Handel (IDH) in het bereiken van deze doelen, aangezien het kabinet heeft gekozen om 100 miljoen euro in het IDH te investeren? Welke transparante doelen en resultaten biedt het IDH op het gebied van cacao?
Bedrijven, NGO’s, boerenorganisaties en (nationale) overheden zijn actief in de cacaosector en werken aan ketenontwikkeling. Internationaal erkende certificering is momenteel een gangbare methode om kinderarbeid tegen te gaan in de keten. Dit betekent niet dat dit in de praktijk eenvoudig is. De situatie is per land verschillend. In Ghana bijvoorbeeld, wordt de cacaoproductie gedomineerd door kleine boeren (smallholders). De cacaosector is hier stevig gereguleerd, en de CoCoBod voert ook regelmatig voorlichtingscampagnes uit. In Ivoorkust is veel meer plantagecultuur en onduidelijkheid over de omstandigheden van (vaak burkinabé) werknemers, waaronder kinderen. Daar is de sector nog ondergereguleerd en door het conflict is dat mogelijk niet beter geworden.
De Nederlandse overheid ondersteunt de inspanningen om kinderarbeid in de cacaosector tegen te gaan via het Initiatief Duurzame Handel (IDH), dat verschillende actoren uit de keten bijeen brengt. De investering van € 100 miljoen is verdeeld over 5 jaar waarin het IDH per jaar € 20 miljoen over verschillende sectoren verdeelt. Een belangrijk programma daarin is het cacaoprogramma, waarvoor tot 2015 ca. € 15 mln door IDH begroot is.
De eerste resultaten van de investeringen in IDH zijn inmiddels bekend. Een eerdere quickscan uitgevoerd in 2009 door Triple Value naar de resultaten van het eerste operationele jaar van IDH toonde bemoedigende resultaten . De laatste voortgangsrapportage van Solidaridad toont aan dat het programma voortgang boekt op het bereiken van de voor 2015 gestelde doelen:
Momenteel zijn circa 31 000 cacaoboeren succesvol getraind en gecertificeerd in 6 landen en zij brengen ca. 74 600 ton gecertificeerd cacao op de markt.
IDH is daarnaast succesvol geweest in het bijeenbrengen van verschillende actoren uit de keten waaronder verschillende certificeringsprogramma’s. Ook heeft IDH een belangrijke rol gespeeld in het CertificationCapacity Enhancement (CCE) project waarbij gemeenschappelijke training tools worden ontwikkeld voor Fairtrade, Rainforest Alliance en UTZ CERTIFIED cacao boeren. Hierdoor kunnen nog meer boeren duurzaam gaan produceren.
Bent u bereid om met de relevante maatschappelijk partners en bedrijven in dialoog te treden over de mogelijke rol van de Nederlandse overheid om als voortrekker op te treden, met als doel het beëindigen van kinderarbeid en gedwongen (volwassen)arbeid in de cacaosector? Zo ja, kunt u de Kamer op de hoogte houden van dit initiatief? Zo nee, waarom niet?
De overheid is betrokken bij het Child Labor Platform. In dit platform zijn maatschappelijke organisaties vertegenwoordigd zoals Global Compact NL en FNV en zijn er banden met NGO’s, kennis instituten en organisaties die zich specifiek op vraagstukken van kinderarbeid richten zoals Stop Kinderarbeid nu. Het CLP richt zich op uitwisselen van ervaringen en praktijkvoorbeelden tussen internationaal actieve bedrijven, experts en andere belanghebbenden. In het CLP nemen circa 20 multinationals deel en er is continue inspanning om meer bedrijven aan boord te krijgen.
De multilaterale dialoog over kinderarbeid in de cacaosector wordt gevoerd in het kader van de internationale cacao-overeenkomst uit 2010 die momenteel door de diverse deelnemende landen wordt geratificeerd. De consumentenlanden dringen er via diplomatieke wegen bij de producentenlanden op aan de door hun getekende ILO en VN conventies inzake kinderarbeid na te leven.
Draagwijze van veiligheidsvesten |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (VVD) |
|
Klopt het dat agenten, op een zogenaamde «draagproef» na, hun veiligheidsvesten (formeel) nog steeds niet over de kleding heen mogen dragen?
Op 6 juni 2011 heb ik aan de VTSPN opdracht verstrekt voor de start van de Europese aanbesteding van een veiligheidsvest dat zowel boven als onder de kleding kan worden gedragen. De opdracht en de onderliggende functionele specificaties werden vooraf afgestemd in het overleg met de Politievakorganisaties.
Het nieuwe veiligheidsvest kan daarmee worden aangepast aan de wisselende functies (zowel geüniformeerd als niet-geüniformeerd) die aan politiepersoneel kunnen worden toegewezen en de behoefte die daaruit voortvloeit om het veiligheidsvest zowel boven als onder de kleding te dragen.
De Europese aanbesteding zal in de tweede helft van 2011 worden uitgevoerd. De nieuwe veiligheidsvesten zullen naar verwachting medio 2012 beschikbaar komen. Als onderdeel van de Europese aanbesteding zal een draagproef worden uitgevoerd waarbij het comfort en de veiligheid van het veiligheidsvest in de politiepraktijk wordt beproefd. Bij de uitvoering van de draagproef worden vertegenwoordigers uit het politieveld en de politievakorganisaties betrokken.
Bent u er zich van bewust dat er reeds positieve ervaringen zijn opgedaan met het dragen van veiligheidsvesten over de kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u er tevens van op de hoogte dat veruit de meeste, zo niet alle, agenten een voorkeur hebben voor de het dragen van hun veiligheidsvesten over de kleding?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid om per direct gehoor te geven aan de wens om het veiligheidsvest over de kleding te dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Veiligheid van liften |
|
Paulus Jansen |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de kwaliteit van liften onder druk staat?1 Is het toegestaan dat onderhoudsbedrijven mogen bepalen wie de liftkeuring uitvoert?
Ik heb kennis genomen van het artikel. Een onderhoudsbedrijf kan met haar klanten overeenkomen dat zij ervoor zorgt dat zij het onderhoud uitvoert en zorgt dat een onafhankelijke keuring wordt uitgevoerd door onafhankelijk opererende certificerings- en keuringsinstellingen die door SZW zijn aangewezen.
Zo ja, vindt u het acceptabel dat de slager bepaalt wie zijn vlees keurt?
SZW wijst certificerings- en keuringsinstellingen aan voor het keuren van liften als zij de keuring op onafhankelijke wijze uitvoeren. Indien een certificerings- of keuringsinstelling keuringen uitvoert onder één of meer grote contracten zal zij moeten aantonen dat zij voldoende maatregelen heeft getroffen die een onafhankelijk deskundig oordeel over een te keuren lift waarborgen.
De Arbeidsinspectie en, voor zover de instellingen zijn geaccrediteerd, de Raad voor Accreditatie houden hier toezicht op.
Nu in het jaarverslag 2010 van de Arbeidsinspectie2 staat dat uit onderzoek blijkt dat de onafhankelijkheid van de aangewezen instellingen is aangetast, wat gaat u daar tegen doen?
De in het jaarverslag van de Arbeidsinspectie opgenomen passage is gebaseerd op een voorlopig oordeel. Na verwerking van de reacties zal de Arbeidsinspectie een definitief oordeel geven. Naar verwachting zal dit in het laatste kwartaal van 2011 zijn. Op basis van dit oordeel, wordt bepaald of er corrigerende maatregelen nodig zijn.
Waarom schakelt u niet over op een systeem analoog aan de Algemene periodieke keuring (APK) voor motorvoertuigen, waarbij steekproefsgewijs de keuring gecontroleerd wordt door een onafhankelijke keurmeester?
Er is geen reden om voor een ander systeem te kiezen. Een systeem analoog aan de Algemene periodieke keuring voor motorvoertuigen zou betekenen dat liften gekeurd worden door de onderhoudsfirma’s, waarop steekproefsgewijs zou worden gecontroleerd. In het huidige SZW stelsel mogen alleen onafhankelijke certificerende instellingen keuringen uitvoeren. De Arbeidsinspectie en (voor zover de instellingen zijn geaccrediteerd) de Raad voor Accreditatie houden toezicht op de onafhankelijkheid van deze instellingen.
Onderverwijzing naar de beantwoording van eerdere vragen3, waarin de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid stelt dat er vooralsnog geen aanleiding is om het gebruik van liften veiliger te maken en naar het onderzoek van de Nederlandse Vereniging voor Lift- en Roltraptechniek (VLR) waaruit blijkt dat per jaar 500 mensen letsel oplopen bij liftgebruik,4 is dit voor u wel voldoende aanleiding om het gebruik van liften veiliger te maken?
Neen.
De analyse van de Arbeidsinspectie van de door haar in de afgelopen 9 jaar onderzochte ernstige ongevallen met werknemers bevestigen niet het beeld dat de VLR presenteert. Uit een handmatige analyse van de bij de Arbeidsinspectie gemelde ernstige ongevallen in 2010 is geen melding gevonden die betrekking heeft op personenliften.
De ongevalstatistieken van meldingen van ongevallen met liften van het Liftinstituut, uitgesplitst naar technici en gebruikers, bevestigen het beeld dat de VLR schetst evenmin. Het Liftinstituut keurt het merendeel van de personenliften in Nederland.
Op 15 april 2011 is met de VLR gesproken over de veiligheid van liften. In dat overleg heeft de VLR haar voornemens gedeeld om onderzoek te doen naar de aard van de ongevallen met liften, voor zover die ongevallen bij hen bekend zijn. Ik heb nog geen resultaten mogen ontvangen. Er is voor mij daarom geen aanleiding om aanvullende eisen te stellen.
Klopt het dat de Europese norm voor bestaande liften in Nederland nog niet in nationale wetgeving is omgezet?5
Ja.
Op grond van Europese regels is er geen verplichting om een privaatrechtelijke norm naar nationale regels om te zetten. Het verplicht stellen van deze norm zou een nieuwe nationale kop introduceren. Ik ben daar geen voorstander van.
De Europese Normalisatie Organisatie (CEN) heeft in 2003 de norm EN 81–80 uitgebracht: Regels voor de verhoging van de veiligheid van bestaande personenliften (Rules for the improvement of safety of existing lifts: SNEL). De EN 81–80 is geen geharmoniseerde norm en is in Nederland niet verplicht.
Onderschrijft u de redenering dat de veiligheid van bestaande liften verbeterd kan worden door het wettelijk verankeren van de SNEL-norm?
In de norm zijn 74 «aanbevelingen» gedaan. Aan veel van deze aanbevelingen voldoen de oude liften in Nederland. Veel lifteigenaren zijn al uit eigener beweging overgegaan tot het doorvoeren van deze aanbevelingen. Echter in sommige gevallen is het aanbrengen van deze voorzieningen dermate kostbaar dat zij niet meer in verhouding staan tot de te bereiken toename in het veiligheidsniveau. Of de ongevallen, die de VLR schetst, waren te voorkomen als de liften voldeden aan de SNEL-norm is niet te bepalen zo lang de gegevens waarover het VLR lijkt te beschikken niet beschikbaar zijn. Zoals ik in het antwoord bij vraag 5 al aangaf, heb ik vooralsnog, een ander beeld dan de VLR.
Bent u voornemens de SNEL-norm voor bestaande liften te implementeren? Zo ja, op welk termijn?
Neen.
In 1997 en in 2005 is een verzoek om de «aanbevelingen» uit de SNEL-norm in regels verplicht te stellen op basis van een kosten baten afweging door mijn voorgangers afgewezen.
Temeer daar veel lifteigenaren van oude liften uit eigener beweging de aanbevelingen al hebben doorgevoerd en deze in sommige gevallen een minimale verhoging van de veiligheid geven tegen zeer hoge kosten. Bij een zorgvuldige overheid hoort ook terughoudendheid bij het opleggen van additionele verplichtingen, zolang de noodzaak en de toegevoegde waarde onvoldoende hard is.
De arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van een energiecentrale in de Eemshaven |
|
Marieke van der Werf (CDA), Mirjam Sterk (CDA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bouwvakker Eemshaven alsnog overleden»?1
Ja.
Hoeveel arbeidsongevallen hebben zich sinds de start van de bouw van de energiecentrale voorgedaan? Hoeveel met dodelijke afloop?
Vanaf 1 januari 2010 tot en met half augustus 2011 hebben zich in totaal 10 meldingsplichtige ongevallen voorgedaan op de bouwplaats van energiecentrale RWE, waarvan 1 met dodelijke afloop. Het ongeval met dodelijke afloop heeft op 16 februari 2011 plaatsgevonden. Het slachtoffer is in juli overleden.
Naast RWE zijn er nog twee energiecentrales in de Eemshaven in aanbouw. Bij geen van deze in aanbouw zijnde energiecentrales hebben zich dodelijke ongevallen voorgedaan.
Is door de Arbeidsinspectie onderzoek gedaan naar de arbeidsomstandigheden? Is dit onderzoek inmiddels afgerond? Zo ja, wat is het oordeel van de Arbeidsinspectie over de situatie op de bouwplaats?
Ja, er is onderzoek gedaan. Sinds de start van de werkzaamheden voor de energiecentrale van RWE zijn er door de Arbeidsinspectie diverse overtredingen geconstateerd met betrekking tot de arbeidsomstandigheden en arbeidstijden. Naar aanleiding hiervan zijn handhavingsacties uitgevoerd. Het bedrijf heeft daarop de nodige maatregelen getroffen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaatsen te verbeteren, zoals meer fysieke controles op deze bouwplaatsen door veiligheidsfunctionarissen, het regelmatig houden van bijeenkomsten met de bedrijven over de veiligheid, meer aandacht voor opleiding, instructie en toezicht, het verbeteren van de coördinatie tussen bijvoorbeeld verschillende steigerbouwers en ook voorlichtingsbijeenkomsten voor buitenlandse bedrijven over de Nederlandse wetgeving. Wekelijks voert de Arbeidsinspectie controles uit bij RWE.
Is er een relatie tussen de specifieke eisen aan de bouw van deze energiecentrale en de aard en omvang van de ongevallen?
De eisen met betrekking tot de bouw van deze energiecentrale wijken niet af van die voor andere bouwwerken van grote omvang. Bij dit soort bouwwerken waar gewerkt wordt met een groot netwerk van aannemers en onderaannemers worden hoge eisen gesteld aan de planning en de coördinatie van de werkzaamheden. Op basis van de beschikbare gegevens is er geen relatie te leggen tussen de bouwwerkzaamheden en de aard en omvang van de ongevallen die hebben plaatsgevonden bij de bouw van energiecentrale RWE.
Welke maatregelen zijn en/of worden door u genomen om de arbeidsomstandigheden op de bouwplaats van de energiecentrale te verbeteren en het aantal ongevallen te verminderen?
Zoals aangegeven hebben de interventies van de Arbeidsinspectie geleid tot een structurele verbetering van de veiligheidssituatie op de bouwplaats. Ter controle van de consequente uitvoering van de door de werkgevers getroffen maatregelen worden ter plekke wekelijks fysieke controles uitgevoerd. Waar nodig wordt gehandhaafd in de vorm van waarschuwingen, stilleggingen, eisen en (ongevallen-)boeterapporten. Ook vindt periodiek overleg plaats met de bouwleiding.