Uitbuiting van werknemers die werken aan de A2-tunnel in Maastricht |
|
Attje Kuiken (PvdA), Manon Fokke (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitbuiting van werknemers bij het A2-project in Maastricht, zoals gemeld bij L1?
Het is belangrijk dat wet- en regelgeving wordt nageleefd. Signalen zoals in de Limburger zijn belangrijke signalen voor de diverse handhavende diensten.
De Inspectie SZW doet onderzoek naar mogelijke misstanden bij werkzaamheden aan de A2. Dit onderzoek is thans nog in volle gang. De Inspectie SZW werkt hierbij nauw samen met de Belastingdienst. Als blijkt dat arbeidswetgeving is overtreden, bijvoorbeeld door onderbetaling op basis van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag of veel te lange werktijden, kunnen de werkgevers forse boetes tegemoet zien.
De Stuurgroep A2 Maastricht (gemeente Maastricht, gemeente Meerssen, Rijkswaterstaat en de provincie Limburg) heeft op 14 oktober jl. een expertcommissie ingesteld. Deze expertcommissie is gevraagd een analyse te geven van de feiten zoals die blijken uit de beschikbare informatie naar aanleiding van de vermeende misstanden met buitenlandse werknemers in de lijn tussen opdrachtnemer Avenue2 en Atlanco Rimec. De expertcommissie heeft vrijdag 22 november haar bevindingen gepresenteerd1.
Nu er een rapport ligt van de expertcommissie wordt inzichtelijker wat er aan de hand is. Het rapport laat zien dat het gaat om complexe materie. De expertcommissie komt onder andere tot de conclusie dat de inhoudingen voor logistieke diensten in strijd zijn met artikel 55 lid 1 van de Bouw cao, zoals die vanaf 17 september 2012 algemeen verbindend is verklaard. Ook zijn er vragen over de arbeidstijden en de hoogte van de kosten voor huisvesting en vervoer en is er onvoldoende duidelijkheid over de VCA-certificaten. De geuite zorgen zijn dus terecht. Ik merk hier voor de volledigheid op dat de expertcommissie tegelijkertijd aangeeft, dat het uiteindelijke oordeel over de toepasselijkheid van artikel 55 van de Bouw cao aan de rechter is.
Ik ben blij met het rapport van de expertcommissie. Het rapport geeft mogelijkheden voor betrokken partijen om tot oplossingen te komen. Ik hoop dat de betrokken partijen deze zaak voortvarend oppakken en snel gezamenlijk tot een oplossing komen die recht doet aan de toepasselijke arbeidsvoorwaarden voor de Portugese werknemers.
Deelt u de mening dat uitbuiting, oneerlijke concurrentie en verdringing in Nederland niet gewenst zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, dergelijke misstanden zijn niet gewenst in Nederland. Daarom heb ik op 11 april jl. het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» naar uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2012–2013, 17 050, 428). In dit actieplan heb ik maatregelen aangekondigd om onder andere schijnzelfstandigheid, ontduiking van het wettelijk minimumloon, misbruik met de premieafdracht en ontduiking van cao’s tegen te gaan. Op dinsdag 26 november jl. heb ik u een voortgangsrapportage gestuurd over de aanpak schijnconstructies.
Deelt u de mening dat de overheid (in dit geval Rijkswaterstaat) een voorbeeldfunctie heeft en niet mag accepteren dat (onder)aannemers bij projecten die in opdracht van de overheden worden uitgevoerd gebruik maken van dit soort beloningsconstructies? Zo nee, waarom niet?
Beloningsconstructies waarmee de in Nederland geldende wet- en regelgeving wordt overtreden zijn ontoelaatbaar. Dit geldt vanzelfsprekend ook voor overheidsopdrachten. De opdrachtnemer is primair verantwoordelijk voor een juiste toepassing van alle relevante wet- en regelgeving. Ik hoop dat de betrokken partijen het rapport van de expertcommissie gebruiken om deze zaak voortvarend op te pakken en snel gezamenlijk tot een oplossing komen die recht doet aan de toepasselijke arbeidsvoorwaarden voor de Portugese werknemers.
Is de behandeling van werknemers voor overheden (Rijk, Provincie, Gemeenten, Waterschappen) een toetsingscriterium bij de selectie van (onder)aannemers bij infraprojecten? Kan hierin een verscherping van de regels worden doorgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het instrument van selectie is binnen de aanbestedingsregelgeving er op gericht om de geschiktheid (zoals inhoudelijke kennis, ervaring) van de opdrachtnemer te borgen. De nieuwe aanbestedingswet legt aan de aanbesteder enige beperkingen op ten aanzien van het opvragen van bewijsmiddelen. In de inschrijvingsfase moet worden afgegaan op de eigen verklaring. Bovendien is de aanbesteder verplicht specifieke bewijsmiddelen als bewijs te aanvaarden.
De uitgebuite werknemers zijn in dienst van een dochterbedrijf van het Ierse Atlanco Rimec dat eerder dit jaar al in opspraak raakte bij de bouw van de Eemscentrale van Nuon in Groningen; was er toen er een contact met dit bedrijf werd afgesloten al bekend dat dit bedrijf een bedenkelijke reputatie heeft als het gaat om de beloning van werknemers? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opdrachtgever heeft op 7 oktober 2009 het contract met de opdrachtnemer Avenue2 gesloten, dus voor de door u aangehaalde situatie bij de bouw van de Eemscentrale van Nuon Groningen.
Bij het inlenen van personeel van derden door een hoofdopdrachtnemer is een opdrachtgever niet betrokken. De inzet en behandeling van ingehuurd personeel valt onder de aansturing van de hoofdopdrachtnemer. Natuurlijk is de opdrachtgever gehouden zich als goed opdrachtgever te gedragen.
Voert het bedrijf Atlanco Rimec momenteel nog meer projecten voor Rijkswaterstaat uit of heeft dit bedrijf de afgelopen jaren nog andere projecten voor Rijkswaterstaat uitgevoerd?
Het bedrijf voert geen projecten direct voor Rijkswaterstaat uit. Ook is Rijkswaterstaat op dit moment geen ander project bekend waar het bedrijf momenteel door de opdrachtnemer is ingeschakeld.
Bent u bereid om een onderzoek te verrichten naar uitbuiting van werknemers, oneerlijke concurrentie en verdringing bij infraprojecten die in opdracht van de overheid worden uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Bij alle (infra)projecten die in Nederland worden uitgevoerd, al dan niet in opdracht van de overheid, is het belangrijk om uitbuiting van werknemers en oneerlijke concurrentie te voorkomen en daar waar het voorkomt aan te pakken. Op het moment dat er meldingen binnenkomen bij de inspectiediensten wordt hier serieus naar gekeken.
In het actieplan «bestrijden van schijnconstructies» is aangekondigd dat het kabinet de ketenaansprakelijkheid voor betaling van het loon wil uitbreiden, zodat ook opdrachtgevers en hoofdaannemers aansprakelijk kunnen worden gesteld voor betaling van het (cao-)loon. Op dit moment wordt hieraan gewerkt.
Voorts laat ik, zoals aangekondigd in de Kamerbrief van 13 september jl. over EU-arbeidsmigratie (Kamerstukken II, 2012–2013, 29 407, nr. 175) een onderzoek doen naar verdringing als gevolg van arbeidsmigratie en het in kaart brengen van maatregelen om verdringing tegen te gaan. Het onderzoek zal naar verwachting voor de zomer van 2014 worden afgerond.
Het artikel ‘Politiebonden: ‘Werkgever, ga aan de slag met een veilige werkplek’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Politiebonden: «Werkgever, ga aan de slag met een veilige werkplek»»?1
Ja.
Is het waar dat er steeds meer politiemensen te horen krijgen dat ze over knelpunten op het werk geen contact mogen opnemen met vakbonden of met de medezeggenschapsraden?
Ik herken het geschetste beeld van de voorzitters van de vakbonden niet. De politie is een professionele organisatie waarin ruimte voor medewerkers is om eventuele klachten en problemen te uiten. Signaleert een medewerker knelpunten, dan ligt het in de rede dat in eerste instantie de eigen leidinggevende wordt aangesproken.
Zou een medewerker het gevoel hebben niet bij zijn of haar leidinggevende terecht te kunnen, dan kan de medewerker zich wenden tot vertrouwenspersonen binnen hun eigen organisatieonderdeel. Er is een landelijke procedure en landelijk meldpunt ingericht voor het melden van knelpunten. Hiermee wordt beoogd de toegankelijkheid te vergroten en is geborgd dat knelpunten veilig kunnen worden gemeld. Ook kunnen medewerkers terecht bij medezeggenschap. Het staat medewerkers verder vrij om zich te verenigen in een vakbond en de activiteiten die daarbij horen te verrichten.
Gaat het om het melden van een vermoeden van een misstand, dan is het Besluit melden vermoeden van misstand bij Rijk en Politie van toepassing. De Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO) is dan het onafhankelijk onderzoeksorgaan dat de melding van integriteitsschending nader onderzoekt. Wordt de in dit besluit vastgelegde procedure gevolgd, dan kan een medewerker geen nadelige rechtspositionele gevolgen ondervinden van zijn melding.
Ik verwijs u tevens ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 218), het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 219) en het lid Segers (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 220).
Deelt u de opvatting van de korpsleiding dat er een grens is aan wat politiemensen delen met de vakbonden of met de medezeggenschapsraden? Zo ja, waar ligt die grens naar uw mening?
De korpschef is naar aanleiding van berichtgeving in de media over een intern onderzoek naar een medewerker van de Politieacademie, ingegaan op het benaderen van medezeggenschap of bonden, op het intranet van de politie: «Er kan geen enkele twijfel over zijn dat ik sta voor een open en transparante politieorganisatie. Iedereen is daarin vrij om naar bevinden contacten te onderhouden. Wel vind ik het normaal dat collega’s eventuele klachten en problemen op de eerste plaats met hun leidinggevende bespreken. Als dit geen oplossing biedt of tot incidenten leidt, maar ook bij het schenden van gemaakte afspraken kan iedere medewerker vertrouwenspersonen, medezeggenschap of bonden benaderen. Dat recht hebben en houden wij allemaal.»
Tevens heeft de korpschef benadrukt dat medewerkers zich bewust dienen te zijn van de grenzen: «Het staat politiemedewerkers nu eenmaal niet vrij om alles met elkaar of met derden te communiceren. Het delen van vertrouwelijke stukken, staatsgeheimen of teksten die nog in bewerking zijn, is eenvoudigweg niet toegestaan. Ook niet richting medezeggenschap of politiebonden. Als de verdenking rijst dat collega’s zich daaraan schuldig maken, toetsen wij de feiten grondig en zorgvuldig. Dat geldt zonder aanzien des persoons voor alle politiemedewerkers.»
Ik onderschrijf deze opstelling van de korpschef. De korpschef neemt met zijn duidelijk geformuleerde bericht over de (wettelijke) spelregels op dit gebied niet alleen de politieorganisatie als geheel serieus, maar ook iedere individuele medewerker die twijfelt over wat hij wel of niet kan delen met de buitenwereld. Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen van het lid Marcouch (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 218).
Deelt u de mening dat misstanden in de politieorganisatie via de koninklijke weg, namelijk in het onderlinge gesprek tussen werkgever en werknemer, aan de orde moeten kunnen worden gesteld? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken of dat in de huidige omstandigheden voldoende mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid maatregelen te nemen om te bevorderen dat er bij de politie een cultuur ontstaat die ruimte biedt voor debat over wat er niet goed gaat?
Bij de vorming van de nationale politie is ingezet op een cultuurverandering die onder meer gericht is op het vergroten van de professionele ruimte van de individuele medewerkers. De in het realisatieplan nationale politie beschreven, beoogde cultuurverandering ziet ook op verbindend en vertrouwen wekkend leiderschap. Tevens wordt ingezet op een cultuur die mogelijk maakt dat politiemedewerkers ruimte hebben tot het nemen van initiatieven, maar ook de bereidwilligheid om te leren van anderen en fouten uit het verleden.
Zoals beschreven in het realisatieplan kan een cultuurverandering niet top down worden opgelegd, en zal deze ontwikkeling de nodige jaren vergen. De aanstelling van de volgende groep leidinggevenden als onderdeel van de personele reorganisatie zal hieraan een belangrijke bijdrage zijn. Van het nieuwe leiderschap wordt gevraagd om in goede verbinding met de medewerkers de dialoog aan te gaan over verbetering van het politiewerk en de prestaties. Dit zal uiteindelijk leiden tot veranderingen in de cultuur. Om deze verandering te kunnen volgen is een cultuurmonitor ontwikkeld welke periodiek door de Inspectie Veiligheid en Justitie wordt uitgevoerd. Uw kamer wordt over de resultaten van deze monitor geïnformeerd.
Ik verwijs u ook naar de beantwoording van de vragen het lid Kooiman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 219).
Gesprek met verzekeraars over schending van persoonlijke levenssfeer bij overdracht van medische gegevens bij verzuimbegeleiding |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van het Verbond van Verzekeraars «Uitwisseling verzuimgegevens beter borgen»?
Ja, ik heb hier kennis van genomen.
Heeft u al een gesprek gevoerd met het Verbond van Verzekeraars en/of andere partijen die betrokken zijn bij schending van regels voor de omgang van medische gegevens?1
Op 16 september j.l. heeft een gesprek plaatsgevonden tussen de DG Participatie en Inkomenswaarborg van mijn ministerie en de directeur van het Verbond van Verzekeraars. Daarbij heeft de laatste namens de verzekeringssector zijn excuses aangeboden voor de geconstateerde schendingen van de privacyregels. Mijn ambtenaren hebben op 23 september 2013 informeel overlegd met partijen uit het veld. Aanwezig waren vertegenwoordigers van het ministerie van SZW, het ministerie van VWS, de Inspectie SZW, OVAL, NVAB en CBP. Aan de voorkant was duidelijk dat betrokken partijen erkennen dat de werkwijze niet altijd in overeenstemming met privacy regelgeving is en dat de werkwijze in lijn met regelgeving moet worden gebracht.
In het overleg is het belang nog eens gewisseld dat alle partijen betrokken bij verzuim werken in overeenstemming met de geldende privacy regelgeving.
Wanneer heeft het gesprek plaats gevonden en welke partijen zaten aan tafel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er besproken en wat is er afgesproken?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen werkgevers en werknemers ervan uitgaan dat zij niet langere te maken zullen krijgen met schending van de regels voor het omgaan met medische gegevens? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
Betrokken partijen erkennen dat er fouten zijn gemaakt en nemen maatregelen om dit in de toekomst te voorkomen. Ik verwacht van hen dat zij zodanig de zaken op orde stellen dat werkgevers en werknemers niet meer met schending van de wet- en regelgeving omtrent medische gegevens te maken krijgen.
Wat betekent de volgende zinsnede in het persbericht van het Verbond van Verzekeraars: «Waar onvolkomenheden zijn gebleken, nemen betrokken maatschappijen passende maatregelen, waarbij voor een goede implementatie wel enige tijd moet worden genomen»? Waaruit bestaat die implementatie? Waarom kost het deze maatschappijen tijd om de regels na te leven?
De tekst waar u aan refereert is een tekst van het Verbond van Verzekeraars (VvV). Het VvV heeft laten weten dat zij hun leden hebben opgeroepen om de procedures binnen de eigen organisatie kritisch tegen het licht te houden en te toetsen. Verzekeraars zullen passende maatregelen nemen afhankelijk van de uitkomst hiervan. Ik hecht er belang aan dat dit zorgvuldig gebeurt en alle mogelijke fouten worden opgespoord en hersteld. Het is voorstelbaar dat dit proces van opsporen enige tijd kost. Tegelijkertijd vind ik dat dit hoge prioriteit moet krijgen en ik roep de verzekeraars daarom op om zo snel mogelijk maatregelen te treffen.
Het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB in Veenendaal met de kop “Specialisten luiden noodklok over misstanden in de asbestbranche |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB over het luiden van de noodklok over misstanden in de asbestbranche?1
Ik heb kennis genomen van het persbericht van het asbestverwijderingsbedrijf ASB. In een eerder schrijven aan uw Kamer heb ik aangegeven dat de asbestsector een sector is waarin op het terrein van gezond en veilig werken nog veel te verbeteren valt. In de afgelopen periode is hieraan intensief gewerkt door mijn ministerie, in samenwerking met de betrokken partijen en door intensieve handhaving en toezicht door de Inspectie SZW. Ondermeer is de sanctionering door de Inspectie SZW verzwaard en is het aantal inspecteurs uitgebreid. De algehele conclusie dat controle op de branche volledig naar de overheid moet worden teruggebracht, onderschrijf ik niet en past ook niet in de visie van het certificatiestelsel waarbinnen een branche haar eigen verantwoordelijkheid op moet pakken. Bij concrete aanwijzingen van malversaties, van belangen-verstrengeling en van het bewust omzeilen of overtreden van regelgeving wordt door de Inspectie SZW opgetreden. Dit intensieve toezicht zet ik voort. Feitelijke signalen zoals van deskundigen neem ik bijzonder serieus en worden bij het toezicht betrokken. Om belangenverstrengeling effectief te bestrijden is een goede mix nodig van formele regelgeving en een daadkrachtige uitvoering binnen de branche. Hierbij moet gestreefd worden naar een juiste balans tussen het stellen van formele regels in de certificatieschema’s en het formuleren van normen waarbij de uitvoering haar verantwoordelijkheid oppakt. Dit streven zet ik voort, in samenwerking met de betrokken partijen in de branche.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van het asbestverwijderingsbedrijf ASB over de vanzelfsprekendheid van belangenverstrengeling in de asbestbranche?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw reactie op de uitspraak van onafhankelijk adviseur Wallet over de kwaliteit van de asbestlaboratoria?
Het inventariseren en verwijderen van asbest mag in Nederland enkel gebeuren door gecertificeerde bedrijven. Bedrijven kunnen een certificaat aanvragen wanneer zij voldoen aan voorwaarden die zijn vastgelegd in certificatieschema’s. Het ministerie van SZW is verantwoordelijk voor dit systeem. Het ministerie wijst zogenoemde Certificerende en Keurende Instellingen (CKI’s) aan om certificaten af te geven. Onderdeel van de aanwijzingsprocedure is een beoordeling door de Raad van Accreditatie (RvA) van ondermeer de onafhankelijkheid en deskundigheid van de instelling die certificaten wil afgeven.
Het uitvoeren van testen in het kader van eindcontroles/metingen mag alleen gedaan worden door asbestlaboratoria die daarvoor door de RvA geaccrediteerd zijn. De controle van deze laboratoria door middel van accreditatie is geen onderdeel van het certificatiestelsel, maar hoort bij de ZBO-taak die de RvA uitvoert op basis van de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.
In 2012 heeft de Inspectie SZW in totaal vier maal een melding gedaan bij de RvA over de werkwijze van een laboratorium in relatie tot een eindmeting/vrijgave van een saneringswerk. De Inspectie zal in 2014 gerichte inspecties uitvoeren op de wijze waarop bij eindmetingen/vrijgaven door laboratoria worden uitgevoerd. De Inspectie SZW is, mede op basis van diverse signalen en eigen waarnemingen vanuit de inspectie-uitvoering, voornemens zich hierover een onderbouwd oordeel te vormen. Daarbij zoekt de Inspectie samenwerking met de RvA en met betrokken stakeholders.
De branchevereniging voor geaccrediteerde laboratoria in Nederland, Fenelab, werkt aan verbetering van opleidingen, onder meer door aanscherping van vakinhoudelijke eindcriteria. Daarnaast geldt de NEN2990 norm, waarin criteria zijn opgenomen over eindcontrole en oplevering na een asbestsanering.
Een wettelijke verwijzing naar de meest recente versie hiervan wordt binnenkort gepubliceerd in het certificatieschema voor asbestverwijdering SC-530.
Voor wat betreft belangenverstrengeling tussen asbestverwijderingbedrijven en -laboratoria, moet worden opgemerkt dat samenwerking op zich niet uitgesloten is. Maar het wordt problematisch wanneer bij een asbestlaboratorium een te grote afhankelijkheid (van opdrachtgevers) ontstaat. Het is aan de laboratoria en de opdrachtgevers om hierbij de grenzen van het certificatieschema in acht te nemen.
Kunt u een overzicht geven van de resultaten van kwaliteitscontroles op de asbestlaboratoria? Worden daarbij ook de monsters opnieuw beoordeeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de resultaten?
De regelgeving rondom accreditatie verplicht de laboratoria niet om de gegevens aan te leveren aan de RvA. Wel zijn de geaccrediteerde asbestlaboratoria verplicht deel te nemen in zogenaamde ringonderzoeken, daarbij worden monsters door meerdere laboratoria geanalyseerd waarna de resultaten worden vergeleken.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat het asbestsaneerders vrij staat om een laboratorium te kiezen ten behoeve van het verrichten van de eindmeting/vrijgave van de saneringswerkzaamheden. Het is niet te zeggen hoe vaak asbestverwijderaars wisselen van laboratoria. Wel geldt in het certificatieschema SC530 en in het bijzonder in artikel 7.16.3 dat bij een negatieve eindbeoordeling door de saneerder niet kan worden uitgeweken naar een ander laboratorium.
Kunt u een overzicht geven van de relaties tussen asbestverwijderaars en de laboratoria die de monsters onderzoeken? Hoe vaak wisselen de verwijderaars van laboratorium? Is er een relatie met de antwoorden op vraag 3?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw reactie op de uitspraken van de TNO-medewerker?
Het is lastig om de uitspraken te beoordelen, gegeven het ontbreken van concrete informatie. Mijn ambtenaren zijn met TNO en overige betrokken partijen in gesprek over de constateringen en bespreken met hen de mogelijke verbeteringen. Uit inspectierapportages blijkt dat nog veel moet worden verbeterd binnen de branche.
Erkent u dat belangenverstrengeling in de asbestbranche schadelijk is voor de gezondheid van werknemers, voor de omgeving en voor de kosten die opdrachtgevers moeten maken voor asbestverwijdering? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u belangenverstrengeling voorkomen?
Elke belemmering voor een goed werkend stelsel is schadelijk, niet alleen voor de gezondheid van werknemers, maar ook voor de geloofwaardigheid van een goed functionerend stelsel en voor het vertrouwen in een sector. Voor een goede werking van het gecertificeerde stelsel in de asbestverwijdering is het belangrijk dat alle partijen in de asbestketen hun verantwoordelijkheid nemen. Dit geldt zowel voor de opdrachtgever van een saneringswerk, het inventarisatiebureau, het saneringsbedrijf, het geaccrediteerde laboratorium als ook voor de CKI’s. Voor een beeld van de arbeidsomstandigheden in de gecertificeerde asbestsector wijs ik u op de recent door mij aan uw Kamer aangeboden rapporten van de Inspectie SZW en mijn aanbiedingsbrief (25 834, nr. 79). Daaruit blijkt dat op het gebied van de gecertificeerde bedrijven op het terrein van asbestsanering nog veel verbeteringen nodig zijn. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan een onderzoek naar certificering en sanctionering door CKI’s in de asbestsector. De resultaten van dit onderzoek stuur ik zo spoedig mogelijk aan uw Kamer.
Kinderarbeid en lage lonen bij Nederlandse zaadbedrijven in India |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Henk Krol (50PLUS), Joël Voordewind (CU), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Onder de veertien? Niet op het veld maar in de klas»1 en het zojuist gepubliceerde rapport «A Tale of Two Companies» van de Landelijke India Werkgroep en de campagne Stop Kinderarbeid?2 Wat is uw reactie?
De in het artikel en rapport beschreven situaties van kinderarbeid en lage lonen bij de zaadproductie in India zijn voorbeelden van situaties die de Nederlandse regering het liefst zo snel mogelijk uitgebannen ziet. Dat er ondanks eerdere signalen over kinderarbeid op de velden bij de Indiase toeleverancier van het Nederlandse bedrijf Bejo Zaden nog steeds sprake is van kinderarbeid, vormde aanleiding om in gesprek te gaan met Bejo Zaden. Vanwege de bredere context waren bij dit gesprek ook de brancheorganisatie Plantum en het bedrijf Nunhems uitgenodigd.
Bent u bereid om, aansluitend bij de plannen in de nota «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont», de Nederlandse zaadsector (of breder de bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal) te kiezen als een van de sectoren waarop een risicoanalyse volgens het «due diligence» principe van Ruggie wordt toegepast? Zo nee, waarom niet?
De sector risico analyse heeft als doel om te onderzoeken in welke Nederlandse sectoren de aard, omvang en aanpak van risico’s in de keten met voorrang aanleiding geven om met alle bedrijven in de sector in gesprek te gaan over de benodigde versterking van hun ketenaanpak. In de eerste helft van 2014 zullen de resultaten van deze analyse bekend zijn. Op basis daarvan ga ik, met mogelijk andere betrokken ministers, in gesprek met de sectoren waar de grootste risico’s liggen en waar de overheid meerwaarde kan bieden bij een gezamenlijke aanpak van deze risico’s. Welke sectoren dit zijn zal afhangen van de analyse. Dit kan ook gaan om bedrijven die in het buitenland actief zijn met plantaardig uitgangsmateriaal.
Bent u van plan de kwestie van kinderarbeid en lage lonen, inclusief loondiscriminatie van vrouwen, in de zadensector tijdens uw missie naar India in september a.s. bij uw Indiase gesprekspartners onder de aandacht te brengen, mede met het oog op het gezamenlijk werken aan oplossingen? Zo nee, waarom niet?
Maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zal een belangrijk onderdeel zijn van de missie. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij de thema’s van deze missie, te weten urbanisatie en voedselzekerheid, evenals bij zaken die spelen bij de deelnemende bedrijven. Het programma is nog niet definitief bekend. Mijn inzet is om met bedrijfsleven, maatschappelijk middenveld en overheid op een openhartige wijze van gedachten te wisselen over de uitdagingen waarvoor deze groepen zich bij ondernemen in India gesteld zien. Eén van de thema’s die zeker aan bod zal komen is de stimulering van de ontwikkeling van vrouwen door ondernemerschap. Met de Indiase minister van Corporate Affairs zal ik de voortgang van de MVO samenwerking tussen de Nederlandse en Indiase overheid bespreken.
Bent u bereid de branchevereniging voor bedrijven uit de sector plantaardig uitgangsmateriaal, Plantum, aan te spreken op de uitvoering van hun «Plantum statement on the prevention of child labour»? Bent u eveneens bereid met hen nadere afspraken te maken over de uitvoering daarvan en de nog ontbrekende publieke rapportage daar over?
In het gesprek met Plantum is de uitvoering van de «Plantum statement on the prevention of child labour» aan de orde geweest. Met dit statement moedigt de brancheorganisatie haar leden aan om kinderarbeid volledig uit de keten te bannen. Plantum verwacht van haar leden dat deze correctieve maatregelen nemen wanneer kinderarbeid ergens in de keten wordt aangetroffen. De leden dragen zelf de verantwoordelijkheid voor het bereiken van resultaten om kinderarbeid in de keten uit te bannen. Plantum vervult een faciliterende en adviserende rol richting haar leden. Zo geeft zij advies over het opnemen van clausules tegen kinderarbeid in contracten en over het ondersteunen van lokale scholingsprojecten. Ook stimuleert Plantum de leden om onderwerpen als kinderarbeid, minimumloon en monitoring te bespreken en best practices uit te wisselen. De werkgroep binnen Plantum die zich bezig houdt met kinderarbeid zal zich verbreden naar arbeidsomstandigheden, waardoor minimumloon ook als kwestie op de agenda komt.
Plantum heeft toegezegd om aan de leden te vragen het door hen gevoerde beleid voor het uitbannen van kinderarbeid te evalueren en daarover aan Plantum te rapporteren zodat Plantum een geaggregeerd openbaar rapport kan samenstellen.
Mijn ministerie zal eind 2014 een vervolggesprek voeren met de betrokken bedrijven en brancheorganisatie Plantum over de resultaten van de acties die in de antwoorden op deze Kamervragen worden aangegeven.
Bent u voornemens om bij Bejo Zaden, nu zij opnieuw in hun productieketen met kinderarbeid worden geconfronteerd, en in aansluiting op de uitvoerige eerdere vragen daarover in 20103, nadere informatie in te winnen over hun concrete plannen om dit in de toekomst te voorkomen?
Er is over deze kwestie intensief contact geweest tussen mijn ministerie en het bedrijf. Bejo Zaden valt onder Bejo Finance B.V. dat een minderheidsbelang heeft in de Indiase joint venture Bejo Sheetal. De samenwerking betreft zaadveredelings- en onderzoeksactiviteiten. Daarnaast produceert en verkoopt Bejo Sheetal zelfstandig een assortiment groentezaden voor de Indiase markt. In 2010 heeft Bejo Finance in overleg met Bejo Sheetal verschillende maatregelen genomen om kinderarbeid tegen te gaan. Zij erkennen en betreuren dat die maatregelen niet afdoende zijn geweest om kinderarbeid in hun keten te voorkomen.
Naar aanleiding van het nieuwe rapport van de Landelijke India Werkgroep heeft het Nederlandse Bejo Finance B.V. aangegeven nieuwe maatregelen te zullen nemen, waaronder voorlichting van producenten, monitoring in samenwerking met een NGO en de lokale overheid, financiële prikkels voor producenten die zich aan de afspraken houden en deelnemen aan/subsidiëren van initiatieven voor educatie van kinderen die uit een arbeidssituatie komen. Deze maatregelen zijn geïnspireerd door de resultaten die door Nunhems zijn bereikt. Bejo heeft aangegeven dat het niet nogmaals in verband wil worden gebracht met kinderarbeid in zijn productieketen.
Ik heb vertrouwen in de positieve intentie van het bedrijf en in de effectiviteit van deze nieuwe maatregelen. Het is belangrijk dat het bedrijf heeft toegezegd dat er monitoring plaats zal vinden. Daarnaast is het ook belangrijk dat er samenwerking is gezocht met een lokale NGO, Don Bosco Child Labor Mission, en de lokale overheid.
In het artikel geeft Bejo Zaden aan dat het alle orders voor de Nederlandse markt opschort totdat het Indiase Bejo Sheetal zijn zaken op orde heeft. Ook dit bevestigt dat het bedrijf de kwestie zeer serieus neemt en zijn inspanningen intensiveert nu is gebleken dat eerdere maatregelen onvoldoende effectief waren.
Heeft Bejo Zaden’s joint venture partner Bejo Sheetal zich inderdaad aangesloten bij de Fair Labor Association, zoals gemeld wordt in antwoorden op andere eerdere vragen, mede op basis waarvan de ministers van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken destijds concludeerden dat zij er vertrouwen in hadden dat «Bejo Zaden op afzienbare termijn tot een verbetertraject zou komen»?4 Zo nee, waarom niet?
Bejo Sheetal geeft aan dat het zich uiteindelijk niet bij de Fair Labor Association (FLA) heeft aangesloten omdat FLA niet actief bleek te zijn in het betreffende deel van India. Om die reden werkt Bejo Sheetal nu samen met de NGO Don Bosco Child Labour Mission. Deze organisatie is actief in het betreffende gebied in India met de bestrijding van kinderarbeid, onder meer door het bieden van overbruggingsopleidingen voor kinderen die uit een arbeidssituatie komen.
Bent u voornemens zowel Nunhems als Bejo Zaden aan te sporen om werk te maken van het uitbetalen van ten minste het officiële minimumloon, maar nog beter een leefbaar loon, bij de boeren die aan hun joint venture partners leveren? Bent u eveneens voornemens om ook de discriminatie van vrouwen bij de lonen aan de orde te stellen? Bent u bereid de Kamer te informeren over de resultaten van uw contacten daarover met Nunhems en Bejo zaden?
Het rapport en het artikel zijn aanleiding geweest om ook het onderwerp minimumloon te bespreken. Zowel Bejo als Nunhems geven aan dat hun contracten met leveranciers niet alleen kinderarbeid verbieden, maar ook voorschrijven dat de ingehuurde boeren het minimumloon, gebaseerd op de Minimum Wages Act in India, betalen aan hun werknemers.
De naleving van de regelgeving op het vlak van minimumloonbetaling wordt door de Indiase overheid niet nauwlettend gecontroleerd. Het grote aanbod van werkzoekenden vindt bovendien vaak werk in te laag betaalde banen. De gebrekkige administratie bij lokale boeren en de ongeletterdheid van lokale werknemers vormt een belemmering bij de controle op betaling van minimumloon.
Nunhems doet momenteel een proefproject waarin de controle via navraag bij werknemers tot stand komt. Bejo geeft aan dat het minimumloon en loondiscriminatie, net als kinderarbeid, onderdeel wordt van de nieuwe maatregelen die zij zullen treffen naar aanleiding van dit rapport. Lokale boeren zullen worden gemotiveerd om tenminste een minimumloon aan hun werknemers te betalen. Voor gelijk werk dienen mannen en vrouwen hetzelfde betaald te krijgen. Zowel Nunhems als Bejo Zaden geven aan dat dit een verbetertraject is dat enige tijd zal vergen.
Welke sancties wilt u in het kader van uw nieuwe MVO-beleid inzetten om bedrijven die er meermalen blijk van geven geen «due digence» beleid in relatie tot de OESO-normen te voeren, er steviger toe aan te sporen hun IMVO-verplichtingen alsnog na te komen?
Bedrijven die niet volgens de OESO-richtlijnen handelen, kunnen uitgesloten worden van het bedrijfsleveninstrumentarium. Dit betekent dat zij niet meer gebruik kunnen maken van overheidssubsidies of deel kunnen nemen aan handelsmissies. Daarnaast riskeren bedrijven die geen goed due diligence-beleid voeren hun reputatie bij consumenten en bedrijven waar ze zaken mee doen.
Wilt u deze vragen beantwoorden ruim voor het algemeen overleg voorzien op 19 september a.s. over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen?
Ja.
Discriminatie van zwangere vrouwen op de werkvloer |
|
Enneüs Heerma (CDA), Mona Keijzer (CDA) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Peiling voor vrouwen over zwanger en werk» en het onderzoek van het college voor de rechten van de mens naar de ervaringen van zwangere vrouwen op de werkvloer?1
Ja.
Onderschrijft u de zorgwekkende conclusie van het onderzoek dat 45% van de zwangere vrouwen te maken heeft met negatieve ervaringen op de werkvloer als gevolg van de zwangerschap? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is uw oordeel hierover en wat gaat u er aan doen?
Elk geval van (mogelijke) discriminatie is ongewenst en onacceptabel. Uit het onderzoek «Hoe is het bevallen?» (2012) van de Commissie Gelijke behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens) blijkt dat 45% van de vrouwen die in de periode 2007 tot en met maart 2011 zwanger waren of moeder zijn geworden én tijdens de zwangerschap of het moederschap werkten of werk zochten, een situatie heeft meegemaakt die mogelijk op discriminatie wijst.
Bij brief van 22 maart 2012 (Kamerstukken II, 2011/2012, 30 420, nr. 162) heeft de toenmalige Staatssecretaris van SZW, mede namens de toenmalige minister van OCW, gereageerd op dit onderzoek. In het onderzoek wordt gesteld dat het probleem niet is dat er onvoldoende regelgeving is die discriminatie vanwege zwangerschap en moederschap verbiedt, maar dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten die uit de regelgeving voortvloeien. De aanbevelingen uit het onderzoek die aan de overheid zijn gericht, hebben dan ook betrekking op voorlichting. Om die reden is de informatie over zwangerschap/ouderschap en werk op de website www.rijksoverheid.nl gebundeld en derhalve beter vindbaar. Ook is een verwijzing toegevoegd naar de webpagina www.zwangerenwerk.nl van het College voor de Rechten van de Mens.
Het voorkomen en bestrijden van discriminatie op de arbeidsmarkt is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarom heeft de Staatssecretaris van SZW op 18 februari 2013 aan de sociaaleconomische Raad (SER) een advies gevraagd over discriminatie op de arbeidsmarkt. Dit advies wordt eind 2013 verwacht. Naar aanleiding van dit advies zal worden bezien of en zo ja welke vervolgacties op het gebied van arbeidsmarktdiscriminatie nodig zijn.
Deelt u de mening dat zwangerschapsdiscriminatie de combinatie van arbeid en zorg voor jonge moeders verder onder druk zet?
Zwangerschapsdiscriminatie kan leiden tot problemen ten aanzien van de combinatie van arbeid en zorg van jonge moeders. Bijvoorbeeld in het geval van het niet verlengen van een contract als gevolg van een zwangerschap. Zwangerschapsdiscriminatie maakt deel uit van de adviesaanvraag aan de SER over discriminatie op de arbeidsmarkt. Naar aanleiding van het SER advies dat eind van dit jaar wordt verwacht, wordt bezien of, en zo ja welke, acties ten aanzien van zwangerschapsdiscriminatie nodig zijn.
Deelt u de door het college constateerde toename van zwangerschapsdiscriminatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u voornemens extra inzet te plegen om dit tegen te gaan?
Uit het jaarverslag van het College voor de Rechten van de Mens (College) blijkt niet dat zwangerschapsdiscriminatie vaker voorkomt maar dat het College meer oordelen over zwangerschapsdiscriminatie uitspreekt (17 in 2011 en 27 in 2012). Uit het jaarverslag kan wel worden geconcludeerd dat meer vrouwen die te maken hebben met zwangerschapsdiscriminatie de weg naar het College weten te vinden. Dit is een positieve ontwikkeling. Zoals al is aangegeven heeft de staatssecretaris van SZW op 18 februari 2013 aan de Sociaal-Economische Raad een advies gevraagd over discriminatie (inclusief zwangerschapsdiscriminatie) op de arbeidsmarkt.
Deelt u de mening dat dit onderwerp geagendeerd dient te worden tijdens de te houden gezins-top later dit jaar? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van de combinatie van arbeid en zorg heeft de Minister van SZW in zijn brief van 2 juli 2013 (Kamerstukken II, 2012/13, 32 855, nr. 14) aangegeven dat het voornaamste beleidsdoel van het kabinet is om randvoorwaarden te creëren zodat werknemers hun verantwoordelijkheid voor het combineren van arbeid en zorg kunnen blijven nemen. Dit betreft ook werkneemsters die zwanger zijn of net moeder zijn geworden. Deze randvoorwaarden staan centraal bij de arbeid-en-zorgtop die dit najaar zal plaatsvinden.
De slechte arbeidsomstandigheden van garnalenpelsters in Marokko |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de verhuizing van vier Marokkaanse garnalenpelfabrieken naar een andere vrijhandelszone in Marokko in verband met de opheffing van de vrijhandelszone in Tanger? Klopt het dat deze fabrieken uitsluitend voor drie Nederlandse en één Duits garnaalbedrijf werken?
Uit contact en met de Vereniging ter bevordering van de garnalenhandel (VEBEGA) heb ik begrepen dat drie Nederlandse garnalenbedrijven garnalen laten pellen bij fabrieken in de oude vrijhandelszone in Tanger. Hiervan laten twee bedrijven garnalen pellen bij pelstations die deel uitmaken van de Marokkaanse Sea Food Group. Het derde Nederlandse bedrijf voert het management over een eigen pelstation in de oude vrijhandelszone. In totaal zijn er vier pelfabrieken gevestigd in de oude vrijhandelszone in Tanger. Welke bedrijven uit andere landen hier garnalen laten pellen, is mij niet bekend.
Omdat de oude vrijhandelszone naast de oude stad in Tanger plaats moet maken voor een jachthaven, zijn de daar gevestigde bedrijven gedwongen te verhuizen. Momenteel zijn alle vier de pelstations nog operationeel in de oude vrijhandelszone. Naar verwachting zullen in de loop van 2014 alle fabrieken op een nieuwe locatie starten. Vooruitlopend op de verhuizing heeft de Seafood Group een nieuwe pelfabriek geopend op een andere locatie in Tanger. Hier laten twee Nederlandse bedrijven garnalen pellen. Het Nederlandse bedrijf, dat nu nog de garnalen laat pellen in hun pelstation in de oude vrijhandelszone, zal begin 2014 verhuizen naar een nieuwe pelfabriek op een locatie in Tanger dicht bij de wijken waar het merendeel van de werkneemsters woont. Deze fabriek is nu nog in aanbouw.
Kloppen de signalen dat deze Marokkaanse garnalenpelfabrieken zowel nationale als internationale wet- en regelgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden overtreden? Is het waar dat garnalenpelsters werkdagen van 13 uur maken met slechts één pauze per dag, en klopt het dat het recht op vervoer van huis tot aan de fabriek niet georganiseerd is waardoor deze vrouwen het risico lopen mishandeld, verkracht of beroofd te worden?
Naar aanleiding van de Kamervragen is intensief contact geweest tussen mijn ministerie en de Nederlandse garnalenbedrijven verenigd in de branchevereniging VEBEGA. De branchevereniging VEBEGA verklaart namens de Nederlandse leden dat de garnalenbedrijven zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid op het gebied van sociale omstandigheden bij de garnalenpelstations in Marokko. De garnalenbedrijven geven aan dat zij zelf of in samenwerking met hun partners zorgen voor fatsoenlijk werkgeverschap bij zowel de eigen pelstations als bij pelstations van derden. Dit geven de bedrijven invulling door bijvoorbeeld een systeem van identificatiebadges met digitale informatie over werkuren, controle van de faciliteiten en aanstellen van een contactpersoon die contact met de pelsters onderhoudt. Dit beperkt zich niet tot de vrijhandelszone in Tanger. Over het naleven van standaarden, en het verbeteren van de naleving daar waar nodig, zijn zij in overleg met de Marokkaanse overheid of indien nodig met lokale partners.
Daar waar misstanden zich onverhoopt voordoen, geeft de sector aan alles binnen hun invloed te doen om deze op te lossen en een bevredigende oplossing voor betrokken partijen te vinden.
Ook is uitgebreid contact geweest met de non-gouvernementele organisatie TIE Netherlands. Deze NGO onderhoudt in het kader van een vakbondstraining-programma contacten met de pelsters. TIE Netherlands geeft aan dat er bij de garnalenpelfabrieken in de oude vrijhandelszone in Tanger forse problemen zijn op het vlak van ontslaan van vakbondsleden, dreiging met ontslag wanneer pelsters kritische vragen aan het management willen stellen, gebrek aan gereguleerde pauzes, ontbreken van een loonstrookje met duidelijke vermelding van afdracht sociale premies en geen georganiseerd vervoer van huis naar de fabriek. De NGO baseert zich op gesprekken met Marokkaanse garnalenpelsters bij twee van de pelstations van de Sea Food Group.
De branchevereniging VEBEGA geeft namens de Nederlandse leden aan zich niet te herkennen in het beeld dat wordt geschetst in de Kamervragen en op de website van TIE Netherlands. Zij geven aan hierover met TIE Netherlands in gesprek te gaan. Als er in dit gesprek nieuwe feiten naar voren komen die wijzen op misstanden, stelt de sector dat dit aanleiding zal zijn om deze verder te onderzoeken met als doel deze op te lossen. Mijn ministerie zal dit gesprek tussen de bedrijven en de NGO faciliteren.
Wat betreft de juridische aspecten van de in de vraag genoemde zaken ligt de primaire verantwoordelijkheid voor toezicht op en handhaving van wet- en regelgeving bij de daartoe bevoegde Marokkaanse autoriteiten. Op internationaal vlak zijn er de ILO-verdragen die onder meer gaan over arbeidsomstandigheden en vakbondsvrijheid. De Nederlandse overheid draagt (het belang van) de fundamentele verdragen breed uit en roept andere landen op deze te ratificeren en te implementeren. Marokko heeft diverse ILO-verdragen, waaronder ILO-verdrag C098 (vakbondsvrijheid), geratificeerd en geïmplementeerd.
Welke voor- en nadelen heeft deze verhuizing voor zowel de Nederlandse en Marokkaanse ondernemingen als voor de garnalenpelsters die na ontslag in de oude fabriek opnieuw aangenomen worden in de nieuwe fabriek?
De voor- en nadelen van de gedwongen verhuizing zullen verschillen per bedrijf en per belanghebbende. Hierbij zullen zaken meespelen als de investering in de bouw van een nieuwe fabriek, compensatie door de Marokkaanse overheid, logistieke aspecten van de nieuwe locatie, woon-werk afstand, etc.
Bent u van mening dat de kans reëel is dat de garnalenpelsters in de nieuwe fabriek de kleine hoeveelheid rechten (o.a. loonstijgingen, vakantiedagen, pensioenrechten) die zij hebben opgebouwd in de sluitende fabriek, verliezen? Deelt u de mening dat indien dit gebeurt zowel nationale als internationale wet- en regelgeving wordt overtreden?
TIE Netherlands geeft hierover aan dat er zorg leeft onder de werkneemsters dat zij bij de verhuizing hun baan en recht op achterstallige afdracht van sociale premies zullen verliezen. De betrokken bedrijven spreken dit tegen en geven aan dat in afspraken tussen de Marokkaanse overheid en het pelstation van de Sea Food Group waar zij zaken mee doen, is vastgelegd dat het personeel en bijbehorende salarissen en anciënniteit zullen worden overgenomen op de nieuwe locatie. De VEBEGA geeft aan met TIE Netherlands in gesprek te gaan over specifieke kwesties en indien nodig gezamenlijk naar oplossingen te willen zoeken.
Wat betreft de juridische aspecten van de in de vraag genoemde zaken verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de drie Nederlandse bedrijven de verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun productieketen en van de garnalenpelfabrieken moeten eisen dat er een einde wordt gemaakt aan deze schrijnende situatie?
Zoals ook aangegeven in de beleidsbrieven «Wat de wereld verdient»1 en «Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen loont»2 verwacht ik van Nederlandse bedrijven die in het buitenland opereren, dat zij zich bewust zijn van potentiële positieve en negatieve effecten, rechtstreeks en via hun keten van toeleveranciers en afnemers. Bedrijven hebben hierbij een verantwoordelijkheid om risico’s in kaart te brengen, alert te zijn op signalen van stakeholders en de invloed die zij hebben om de situatie te verbeteren aan te wenden in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen3. Ook de Nederlandse bedrijven die in Marokko garnalen laten pellen dragen mede verantwoordelijkheid voor goede arbeidsomstandigheden voor de Marokkaanse werknemers in hun keten. Uit de gesprekken met de Nederlandse garnalenbedrijven en de verklaring van de VEBEGA trek ik de conclusie dat zij zich inzetten voor fatsoenlijk werkgeverschap bij de Marokkaanse pelfabrieken. Belangrijk is voor mij dat de bedrijven hebben aangegeven in gesprek te willen gaan met organisaties die signalen hebben over vermeende misstanden, met het doel om oplossingen te vinden.
Bent u bereid hierover met de Nederlandse bedrijven in overleg te gaan? Zo ja, zou dit overleg voor de zomer kunnen plaatsvinden aangezien de garnalenpelsters tijdens de zomermaanden ontslagen dreigen te worden?
Ja. Meerdere gesprekken met mijn ministerie hebben plaatsgevonden voor en tijdens de zomermaanden. Wat betreft de dreiging van ontslagen tijdens de zomermaanden hebben de Nederlandse garnalenbedrijven laten weten dat dit onwaarschijnlijk is, aangezien de pelsters een flexibel contract hebben en per kilo gepelde garnalen worden betaald. Het is wel zo dat de aanvoer van garnalen dit jaar laag is, met als gevolg dat er minder werk is.
Het bericht ‘Prostituees uitgebuit vanuit woning’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Prostituees uitgebuit vanuit woning»?1
Ja.
Is de toename van misstanden in de thuisprostitutie een indicatie voor de groei van gedwongen prostitutie of is de omvang en ernst van misstanden in Nederland altijd onderschat?
Uit de 8ste rapportage van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (NRM), maar ook uit recente «slachtoffercijfers» van CoMensha en criminaliteitsbeeldanalyses, blijkt dat in de thuisprostitutie sprake is van ernstige misstanden. Mede doordat de aanpak van mensenhandel prioriteit heeft en politie, Openbaar Ministerie, gemeenten en andere instanties hier actief op inzetten komt aard en omvang van de misstanden steeds meer in beeld. Dat er meer zaken bekend zijn waarin mogelijk sprake is van mensenhandel wordt dus mede veroorzaakt door de aanpak van ketenpartners en actievere melding.
Zijn de bevindingen in het artikel niet tevens een gevolg van het ontbreken van een landelijke aanpak en verschil in gemeentelijk beleid? Zo ja, wanneer dient u het wetsvoorstel in tot wijziging van het bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche (Kamerstukken 32 211)?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche is op 8 juli jl. in derde termijn behandeld in de Eerste Kamer. De motie van het lid Strik c.s.2 is op 9 juli jl. aanvaard. Ik bereid dientengevolge een novelle voor om de bepalingen inzake de registratieplicht voor prostituees en de vergewisplicht te schrappen uit het genoemde wetsvoorstel. Ik verwacht deze in het najaar te kunnen indienen bij uw Kamer. In het onderdeel van het wetsvoorstel over de landelijke uniforme vergunningverlening worden geen wijzigingen aangebracht, zodat er op essentiële onderdelen geen verschillen tussen gemeentes zullen zijn in de voorwaarden die aan seksbedrijven worden gesteld. De invoering van de uniforme vergunningplicht neem ik voortvarend ter hand.
Bent u bereid om snel met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afspraken te maken om de oproep van de plaatsvervangend korpschef van de nationale politie, dat overheden meer «streetwise» moeten worden, concreet invulling te geven?
Er worden reeds diverse acties ondernomen die mede gericht zijn op het optimaal benutten van praktijkervaringen om misstanden in de seksbranche voortvarend en adequaat aan te pakken. In de Task Force Aanpak Mensenhandel wordt intensief samengewerkt door de diverse ketenparners om de integrale aanpak van mensenhandel te versterken. Bij die aanpak gaat het nadrukkelijk niet alleen om inzet van politie, Openbaar Ministerie en Koninklijke Marechaussee, maar ook om capaciteit van gemeenten, Regionale Informatie en Expertise Centra, de Inspectie SZW, de Belastingdienst, CoMensha en bijvoorbeeld Kamers van Koophandel en de hotelbranche. Zo is de Kamer van Koophandel (KvK) alert op signalen van mensenhandel en kan zij hiervan melding maken bij het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel. Ook kan de KvK in bepaalde gevallen inschrijving bij de KvK weigeren in geval van signalen van mensenhandel. Voorts heeft de samenwerking met de horecabranche, in verband met het voorkomen en signaleren van seksuele uitbuiting in de hotelbranche, in de afgelopen tijd een forse impuls gekregen. Zo heeft recent nog een symposium hierover plaatsgevonden, waarbij veel partijen vertegenwoordigd waren. Daarbij is ook de voorlichtingsfilm «Please disturb» voor hotelmedewerkers gelanceerd. Verder wordt bij het Openbaar Ministerie, de politie en de rechterlijke macht nadrukkelijk geïnvesteerd in expertise en specialisatie op het gebied van mensenhandelzaken.
Wat vindt u van de bevinding dat meer dan een derde van de aangetroffen vrouwen jonger was dan 21 jaar? Zou in de regelgeving niet ten spoedigste deze leeftijdsgrens moeten worden vastgelegd? Overweegt u nog andere maatregelen om dit aandeel omlaag te krijgen?
Het wetsvoorstel regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche kent als voorwaarde voor registratie een leeftijd van 21 jaar. Met het vervallen van de registratieplicht zal langs andere weg worden geregeld dat de minimumleeftijd van prostituees wordt vastgelegd op 21 jaar.
Wat gaat u doen om makelaars en verhuurders «streetwise» te krijgen en juist ook in een tijd van toenemende leegstand scherp te laten zijn op illegale activiteiten in verhuurde panden?
De woningcorporaties zijn al vele jaren doende om illegale activiteiten in hun woningen te bestrijden. Zo nemen veel corporaties bijvoorbeeld deel aan wiet- of hennepconvenanten en werken zo samen met politie, energiebedrijven en gemeenten om de illegale wietteelt terug te dringen. Ook hebben nagenoeg alle corporaties verbodsbepalingen ter zake in hun huurcontracten opgenomen. In de grote steden ondernemen corporaties, veelal gezamenlijk met andere partijen, acties voor het opsporen van woonfraude en illegale activiteiten. Ook zijn veel corporaties in bezit van een meldpunt waar misstanden doorgegeven kunnen worden.
De Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) heeft mij laten weten dat er ook vanuit de vastgoedsector initiatieven worden genomen om illegale activiteiten in verhuurde panden tegen te gaan. Zo heeft de NVM aan haar achterban «de NVM Woontoets» beschikbaar gesteld om malafide huurders zoveel mogelijk buiten de deur te houden. De makelaar kan met deze toets de identiteit en kredietwaardigheid van de potentiële huurder, koper of opdrachtgever onderzoeken en beoordelen. De NVM Woontoets wordt sinds 2012 gebruikt en blijkt effectief. Mocht blijken dat vrijwillige toepassing van de NVM Woontoets nog onvoldoende problemen oplost, dan overweegt de NVM haar leden deze screeningstool verplicht te laten hanteren bij verhuuropdrachten. Los van dit concrete instrument zet de NVM, waar mogelijk in samenwerking met politie, in op verdere bewustwording onder makelaars, via onder meer opleiding en trainingsmogelijkheden.
Hoe snel wordt er actie ondernomen als burgers/betrokkenen een melding bij meld-misdaad-anoniem doen met betrekking tot gedwongen prostitutie? Wordt de termijn van maximaal 24 uur altijd gehaald?
De Meld Misdaad Anoniem-meldingen worden direct doorgezet naar de politie. De politie neemt de melding direct in behandeling. Of, wanneer en op welke wijze actie op de melding wordt ondernomen is vanzelfsprekend sterk afhankelijk van de inhoud van de melding en of deze voldoende aanknopingspunten biedt voor vervolgstappen.
Is er voldoende capaciteit aanwezig bij opsporing en handhaving om de misstanden tegen te gaan en inzicht te krijgen? Wanneer verwacht u het inzicht te hebben?
Er wordt veel capaciteit ingezet om misstanden in de prostitutie tegen te gaan en inzicht te krijgen in de problematiek. De aanpak van mensenhandel heeft namelijk hoge prioriteit. Over een breed front worden mensen en middelen ingezet. Allereerst zijn ambitieuze doelstellingen op mensenhandel richtinggevend voor de betrokken diensten. Een voorbeeld daarvan is de doelstelling van verdubbeling van het aantal aangepakte criminele samenwerkingsverbanden 2009–2015. Ook is de Task Force Aanpak Mensenhandel zeer actief om de strijd tegen mensenhandel zo breed mogelijk te voeren onder andere door grootschalige integrale handhavingsacties in verschillende gemeenten (Amsterdam, Alkmaar, Den Haag) én inzet van gespecialiseerde teams en rechercheurs mensenhandel van de politie, gespecialiseerde officieren van justitie en gespecialiseerde rechters.
Verder komt dit tot uitdrukking in de geboekte resultaten. De resultaten zijn – over de hele linie bezien – zeer positief. Uit de laatste cijfers van de NRM blijkt onder andere dat – uitgaande van de cijfers over 2012 – sinds 2000 het grootste aantal mensenhandelzaken bij het OM is ingeschreven (namelijk 311). Ditzelfde geldt voor het aantal door het OM afgehandelde mensenhandelzaken (338 zaken). Het aandeel dagvaardingen voor mensenhandel binnen het totaal aantal door het OM afgehandelde mensenhandelzaken is in de periode 2008–2012 ongeveer gelijk gebleven (gemiddeld 70% variërend tussen de 65% in 2009 en de 73% in 2010). In lijn met voorgaande ontwikkeling heeft de rechter in eerste aanleg in 2012 de meeste mensenhandelzaken afgedaan (153). Het aandeel veroordelingen voor mensenhandel – dat in de periode 2004–2009 met 25% was gedaald – is zowel in 2010 als in 2012 weer flink toegenomen (naar 71%). Door het OM is mij onder andere gemeld dat in 2012 106 projectmatige onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden op het terrein van mensenhandel en mensensmokkel door politie en OM in de regio’s zijn uitgevoerd (in 2011 waren dit er nog 76). Kortom, via een breed front aan menskracht en middelen worden mensenhandel en misstanden in de prostitutie intensief aangepakt.
Hoe vaak is inzake misstanden in de thuisprostitutie een melding van klanten ontvangen?
Uit de recente cijfers van Meld Misdaad Anoniem – mede in het verlengde van de Campagne «Schijn bedriegt» in opdracht van mijn ministerie – blijkt dat de meldingen over gedwongen prostitutie zijn gestegen met 76% sinds de start van deze campagne in juni 2012. De campagne richt zich onder andere op bezoekers van prostituees, die de signalen van mensenhandel kunnen herkennen. Bijna alle anonieme tips waren voor politieonderzoeken bruikbaar en 83% wordt in onderzoek genomen. Het is niet mogelijk om het aantal meldingen dat van klanten afkomstig is te benoemen, aangezien de aangevers bij Meld Misdaad Anoniem logischerwijs niet worden geregistreerd.
Bestaan er momenteel plankzaken bij het team mensenhandel? Zo ja, hoeveel?
De Dienst Landelijke Recherche van de Landelijke Eenheid heeft twee teams, die zich bijna fulltime bezighouden met mensenhandelzaken. Deze teams hebben geen plankzaken.
Harde eisen van de Arbeidsinspectie aan Odfjell na ernstige overtredingen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Arbeidsinspectie op 7 augustus 2007 een brief (kenmerk 38070051/04) schreef aan Odfjell met elf harde eisen na ernstige overtredingen?
Ja
Kunt u aangeven op welke wijze en wanneer deze eisen zijn opgevolgd door Odfjell en kunt u per eis aangeven op welk tijdstip Odfjell voldeed aan de eis?
De Arbeidsinspectie heeft op 24 oktober 2007, 31 januari 2008, 3 april 2008, 11 november 2008, 17 februari 2009 en 9 april 2009 controlebezoeken gebracht aan Odfjell om de naleving van de eisen uit de brief van vraag 1 te controleren.
Op 17 februari 2009 werd geconstateerd dat overtreding 1 was opgeheven. Op 9 april 2009 werd geconstateerd dat overtreding 2 was opgeheven. Op 3 april 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 3 en 4 waren opgeheven. Op 31 januari 2008 werd geconstateerd dat overtredingen 5, 7 en 9 waren opgeheven. Op 24 oktober 2007 werd geconstateerd dat overtredingen 8 en 10 waren opgeheven. Op 11 november 2008 werd geconstateerd overtreding 11 was opgeheven. Deze overtredingen waren opgeheven doordat Odfjell gevolg had gegeven aan de in de brief van de Arbeidsinspectie van 7 augustus 2007 geformuleerde eisen. Odfjell bleek overtreding 6 – die betrekking had op de explosieveiligheid (ATEX) – niet te hebben opgeheven. Hiervan is op 25 maart 2009 proces verbaal opgemaakt op basis waarvan de rechtbank te Rotterdam op 22 november 2010 uitspraak heeft gedaan.
Kunt u het hele dossier 38070051 openbaar maken en aan de Kamer doen toekomen?
Ja. U treft het hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.
Kunt u alle brieven die de Inspectie SZW en de Arbeidsinspectie de afgelopen tien jaar aan Odfjell geschreven hebben, openbaar maken?
Ja. U treft ze hierachter aan. Gelet op het bedrijfsbelang van Odfjell stel ik u deze gegevens vertrouwelijk, alleen ter inzage aan uw Kamer, ter beschikking.1
Het bericht dat er in de bouwsector de afgelopen jaren veel meer doden en gewonden zijn gevallen in verhouding tot andere sectoren |
|
Sjoerd Potters (VVD) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Meeste doden op het werk in de bouw»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat er in de bouwsector de afgelopen jaren veel meer doden en gewonden zijn gevallen in verhouding tot andere sectoren?
Ik neem dit erg serieus. Ik heb daarom in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010 tot en met 2012), dat was gericht op ongevalsreductie door een integrale gedrags- en cultuuraanpak, maatregelen genomen om het aantal ongevallen te verminderen. Ik noem als voorbeeld de diverse veiligheidscampagnes («Sjaak» en «Alerta»), analyse-instrumenten naar oorzaken van ongevallen (onder meer «Storybuilder Bouw») en zelfhulpinstrumenten voor bedrijven (zoals de checklist «Veiligheidsindex Bouw»).
Daarnaast is belangrijk dat de bouwsector via de Stichting Arbouw diverse maatregelen heeft genomen om de veiligheid te vergroten, die in de arbocatalogus van de bouwsector zijn opgenomen.
Kunt u aangeven of er een causaal verband bestaat tussen het niet of gebrekkig spreken en begrijpen van de Nederlandse taal en het groot aantal ongelukken in de bouw? Zo ja, kunt u een inschatting maken het aantal ongevallen dat gerelateerd is aan het niet beheersen van de Nederlandse taal?
Op basis van (ongevals)onderzoek dat door mijn ministerie is uitgevoerd, kan niet worden aangetoond, dat het niet of gebrekkig spreken en begrijpen van de Nederlandse taal, een expliciete oorzaak is van een ongeval of bijna ongeval in de bouwsector.
Deelt u de mening dat het spreken en begrijpen van de Nederlandse taal kan bijdragen aan het verminderen van ongevallen?
In zijn algemeenheid kan dat niet worden aangetoond (zie ook het antwoord op vraag 3). Wel kan in specifieke praktijksituaties het beheersen van de Nederlandse taal bijdragen aan het verminderen van ongevallen. Dat kan het geval zijn, als dit uit de verplichte risico-inventarisatie en -evaluatie als aandachtspunt naar voren komt.
Kunt u aangeven hoe u gaat bewerkstelligen dat, zoals u korte tijd geleden zelf aangaf, buitenlandse werknemers die hier aan de slag gaan in bepaalde risicovolle beroepen de Nederlandse taal voldoende moeten beheersen?
De taaleis die ik van plan ben in te voeren, heeft uitsluitend betrekking op een beperkte lijst beroepen die onder een certificatieplicht vallen vanwege de bijzondere risico’s die aan die beroepen zijn verbonden. Voorbeelden daarvan zijn asbestverwijderaars en kraanmachinisten. Het is dus niet mijn bedoeling een taaleis in te voeren voor alle beroepen waar zich arbeidsrisco’s kunnen voordoen.
De noodzakelijke taalvaardigheid hangt van de concrete werkomstandigheden af en hoeft niet meer te zijn dan noodzakelijk is voor een goed begrip van de veiligheids- en werkinstructies, etiketten en onderlinge communicatie.
Kunt u verder aangeven wanneer de Tweede Kamer de initiatieven die het beheersen van de Nederlandse taal voor buitenlandse werknemers moeten bevorderen tegemoet kunnen zien? Deelt u de mening dat het belangrijk is dat dergelijke initiatieven zo snel mogelijk gerealiseerd worden?
Zoals ik al aangaf, blijkt uit ongevalsanalyses niet dat taalproblemen in het algemeen een oorzaak voor ongevallen zijn. Met de wettelijk voorgeschreven risico-inventarisatie en -evaluatie zal de werkgever risico’s voor ongevallen in beeld moeten brengen en passende maatregelen treffen. Daarbij zal hij ook aandacht aan de taal moeten besteden. Voorlichting en onderricht dienen altijd zodanig verzorgd te worden dat deze voor werknemers begrijpelijk zijn.
In aanvulling daarop kunnen – indien nodig – werkgevers en werknemers over dit thema afspraken maken in de arbocatalogus en daarmee het bestaande pakket aan veiligheidsmaatregelen complementeren. Dit is in lijn met de kabinetsvisie op het stelsel voor gezond en veilig werken (TK 2011–2012, 25 883, nr. 209), waarbij het beleidsuitgangspunt is dat werkgevers en werknemers primair verantwoordelijk zijn voor gezond en veilig werken.
Het bericht “Met vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden” |
|
Paul Ulenbelt , Henk van Gerven |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Onderkent u dat met het vaststellen van nieuwe blootstellingsnormen voor asbest per 1 juli 2013 de bestaande voorzorgsmaatregelen onvoldoende bescherming bieden?1
Voor de meest voorkomende saneringen, het verwijderen van hechtgebonden asbestcementproducten die als enige asbestsoort chrysotiel bevatten, wordt verwacht dat de huidige werkwijze nog steeds zal voldoen2. Dit geldt niet voor de verwijdering van niet-hechtgebonden asbest. Om het beoogde beschermingsniveau te bereiken zullen de werkmethoden moeten worden aangepast. Dit wordt op dit moment voorbereid onder leiding van beheersstichting Ascert.
U noemt de datum 1 juli 2013. Bij het uitwerken van de verlaging van de grenswaarden in werkmethoden, werkprocessen en normen (bijvoorbeeld op het gebied van meetmethoden) binnen Ascert en het NEN is gebleken dat er diverse technische vragen zijn gerezen over de wijze waarop de verlaagde grenswaarde bereikt kan worden. Ook de SER heeft mij recent gevraagd de invoering van de nieuwe grenswaarden van asbest uit te stellen in verband met signalen dat er meer tijd nodig is voor de praktische uitwerking. Omdat ik hecht aan een zorgvuldige uitwerking heb ik naar aanleiding daarvan besloten de invoering van de nieuwe grenswaarden uit te stellen tot 1 januari 2014.
Onderschrijft u de stelling uit het onderzoek/ de zelftest2 dat werkgevers en werknemers in de asbestbranche een vals besef van veiligheid hebben en de feitelijke blootstellingsrisico’s van asbest ernstig onderschatten? Zo ja, wat is uw reactie hierop? Zo nee, waarop baseert u uw stellingname?
De risico’s van het beroepsmatig blootgesteld worden aan asbest worden regelmatig onderschat. De Inspectie SZW inspecteert en treedt handhavend op indien daar aanleiding toe bestaat. De Inspectie SZW treedt af en toe op tegen aannemers die hun medewerkers zelfs willens en wetens blootstellen aan asbest, dus zonder enige beschermingsmaatregelen.
Maar ook wanneer er gebruik gemaakt wordt van beschermingsmiddelen of andere beheersmaatregelen vindt dit niet altijd verantwoord plaats. Zo toont de beschreven zelftest aan dat het van groot belang is dat het masker goed op het gelaat van de gebruiker past.
Naast haar handhavende taak heeft de Inspectie in nauwe samenwerking met de branche een zogenaamde Zelfinspectietool ontwikkeld. Dit is een digitaal instrument dat werknemers voorlichting geeft over belangrijke arbeidsrisico’s bij asbestverwijdering.
Verder loopt momenteel een door mij gesubsidieerd project van de brancheverenigingen VERAS (Vereniging voor Aannemers in de Sloop) en VVTB (Vereniging voor Verwijdering van Toxische en gevaarlijke Bouwmaterialen) gericht op het versterken van de arbeidsveiligheidscultuur. Binnen dit project worden interventies ontwikkeld die het veiligheidsbewustzijn en veilig gedrag van asbestverwijderaars stimuleren.
Zullen huidige adembeschermingsmiddelen voldoen aan de norm als de nieuwe verlaagde grenswaarden per 1 juli 2013 worden ingevoerd? Zo ja, welke wel en welke niet meer?
Het verlagen van de grenswaarden verandert niets aan de normen waaraan ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen. Deze normen verwijzen niet naar specifieke grenswaarden.
Is het waar dat formeel gezien kan worden betwijfeld of asbestsaneringen met de huidige adembeschermingsmiddelen nog mogen worden uitgevoerd? Zo ja, wat is daarvoor uw oplossing, om te voorkomen dat alle saneringen moeten worden stilgelegd? Zo nee, garandeert u dat bij correct gebruik van de beschermingsmiddelen geen blootstelling plaats vindt?
Indien op dit moment bepaalde handelingen leiden tot een blootstelling tot boven de nieuwe grenswaarden, dan zal na het invoeren van deze nieuwe grenswaarden de blootstelling bij deze handelingen moeten worden verlaagd. Dit kan op verschillende manieren worden bereikt. Het inzetten van (zwaardere) ademhalingsbescherming is zeker niet het enige en niet het eerste middel wat moet worden ingezet. Het is mogelijk dat voor bepaalde specifieke activiteiten binnen een asbestsanering geen persoonlijke beschermingsmiddelen bestaan die voldoende beschermend zijn, uitgaande van de concentratie asbest in de lucht die door het verrichten van de activiteit op de huidige wijze te verwachten is. De oplossing is aanpassing van de werkwijze (gericht op emissiebeperking). Dit kan ook een impuls zijn voor innovatie in de asbestsanering.
Het te verwachten effect van de verschillende manieren om de blootstelling te verlagen wordt de komende maanden op verzoek van de asbestbranche en met financiering van mij in kaart gebracht door TNO.
Is het waar dat vanaf 1 juli 2013 bij een sanering vanaf de grens van klasse 2 of 3, de toekomstige Grenswaarde in de schone ruimte bij het gebruik van een H13 HEPA filter, fors kan worden overschreden en dat dat betekent dat bij alle klasse 3 werkzaamheden is te verwachten dat de Grenswaarde buiten het containment overschreden zal gaan worden? Zo ja, welke aanpassingen van de eisen aan de inrichting van het containment en/of de kwaliteit van de gebruikte filtratie heeft dat tot gevolg?
Op dit moment worden de werkvoorschriften bezien op benodigde aanpassingen door de branches en de beheersstichting op het gebied van asbest. Dit moet leiden tot een vernieuwd certificeringsschema SC530, dat op advies van het College van Deskundigen is opgesteld. Ik ga er van uit dat zij een aanpassing van het containment indien nodig zullen meenemen.
Is het waar dat uit verschillende onderzoeken en ervaringen van de Inspectie SZW blijkt dat teveel bedrijven niet voldoen aan deze wetgeving? Zo ja, om welk percentage van de bedrijven gaat het?
Uit het meest actuele inspectierapport «Asbest: stof tot nadenken»(2011)4 , bleek dat op 55% van de plekken waar asbest werd gesaneerd handhavend is opgetreden door de Inspectie SZW. Bij 50 bedrijven, die geselecteerd zijn vanwege het aantal en de ernst van de bij dit bedrijf eerder geconstateerde overtredingen, is bij 66% van de locaties handhavend opgetreden. Deze percentages geven aan dat de wet- en regelgeving nog steeds te vaak wordt overtreden.
Het aantal bedrijven dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving moet naar beneden. Asbest is een gevaarlijke stof waar werknemers en burgers zorgvuldig mee om moeten gaan. Zoals eerder is aangegeven, is er sinds januari 2012 daarom sprake van een intensivering van de inspectieactiviteiten gericht op de asbestsector door de vorming van een asbestinspectieteam waarin inspecteurs voltijds met de asbestproblematiek actief zijn. Bij de uitvoering van deze inspectieactiviteiten richt de Inspectie SZW zich steeds meer op de bedrijven waarvan de Inspectie vermoedt dat zij de regels niet goed naleven. Ik zal rond de zomer een rapportage van de Inspectie SZW aanbieden aan de Tweede Kamer met meer recente inspectiegegevens.
Is het waar dat bedrijven de wetten en regels rond gevaarlijke stoffen ingewikkeld vinden? Zo ja, welke regels worden door bedrijven als onduidelijk of te ingewikkeld ervaren aangaande asbestverwijdering?
Dit hangt sterk af van het bedrijf. In zijn algemeenheid is het beeld dat met name sommige MKB-bedrijven regels ingewikkeld vinden; dit geldt ook voor de regels rond gevaarlijke stoffen.
De asbestregelgeving is uitgebreid en gedetailleerd. Dit biedt enerzijds een bepaalde duidelijkheid, maar kan daardoor ook complex overkomen.
De regelgeving op het gebied van asbestverwijdering is mede door de betrokkenen in de asbestbranche zelf vormgegeven in de certificeringsschema’s (SC 530 en 540) en NEN normen. De diverse partijen in het College van Deskundigen en de normcommissies kunnen samen inzetten op het begrijpelijk opstellen van de schema’s en normen.
Het bericht dat Nederland voor het Europees Hof wordt gedaagd wegens onvoldoende bescherming van zwangere vrouwen tegen discriminatie |
|
Linda Voortman (GL) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de Europese Commissie Nederland voor de rechter daagt vanwege twijfels over voldoende bescherming van zwangere vrouwen tegen discriminatie op het werk?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Nederlandse staat zwangere vrouwen zo veel mogelijk moet beschermen tegen discriminatie op hun werk? Zo ja, bent u van mening dat dit op dit moment voldoende is geregeld?
Ja, ik deel de mening dat zwangere vrouwen zoveel mogelijk moeten worden beschermd tegen discriminatie op hun werk. Ik ben van mening dat dit voldoende wettelijk is geregeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat mogelijk 45 procent van de zwangeren iets heeft meegemaakt dat wijst op discriminatie?
Voorop staat dat elk geval van discriminatie er één teveel is. Discriminatie vanwege zwangerschap en jong moederschap is onacceptabel en dient krachtig te worden bestreden. Uit het onderzoek «Hoe is het bevallen?» (2012), uitgevoerd door de Commissie Gelijke Behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens), blijkt dat 45% van de vrouwen, die in de periode 2007 tot en met maart 2011 zwanger waren of moeder zijn geworden en tijdens de zwangerschap of het moederschap werkten of werk zochten, een situatie heeft meegemaakt die mogelijk op discriminatie wijst. In het onderzoek wordt gesproken over «mogelijke discriminatie» omdat met de enquête niet precies achterhaald kon worden onder welke omstandigheden en tegen welke achtergrond een bepaalde situatie heeft plaatsgevonden.
Ik wijs erop dat in het onderzoek tevens wordt gesteld dat het probleem niet is dat er onvoldoende regelgeving is die discriminatie vanwege zwangerschap en moederschap verbiedt, maar dat werkgevers en werknemers onvoldoende op de hoogte zijn van hun rechten en plichten die uit de regelgeving voortvloeien. Om die reden werd de informatie over zwangerschap/ouderschap en werk op de website www.rijksoverheid.nl gebundeld en derhalve beter vindbaar. Ook is een verwijzing toegevoegd naar de webpagina www.zwangerenwerken.nl van het College voor de Rechten van de Mens.
Is het expliciet in de wet hebben vastgelegd dat een vrouw na haar bevalling recht heeft op dezelfde of een gelijkwaardige functie als voor haar verlof de enige grond waarop de Europese Commissie Nederland voor het Europees Hof heeft gedaagd?
Op 24 januari 2013 heeft de Europese Commissie aangekondigd een inbreukprocedure tegen Nederland aanhangig te maken bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, omdat zij van mening is dat Richtlijn 2002/73/EG door Nederland niet op een correcte wijze is omgezet.2
De Commissie stelt dat de artikelen 15, 16 en 28 lid 2 van de richtlijn niet correct in nationaal recht zijn omgezet, omdat de Nederlandse wetgeving nu geen specifieke en expliciete bepalingen bevat die de werknemer beschermt bij terugkomst uit moederschaps-, ouderschaps- of adoptieverlof.
Is u bekend wanneer de uitspraak van het Europees Hof wordt verwacht?
De procedure is nog niet aanhangig gemaakt bij het Hof. Er vindt nog ambtelijk overleg plaats met de Europese Commissie.
Kan het Europees Hof sancties opleggen wanneer het Hof tot de conclusie komt dat Nederland zwangere vrouwen inderdaad onvoldoende beschermt tegen discriminatie op het werk? Zo ja, welke?
Ja, maar dit is nu nog niet aan de orde.
De infractieprocedure kent een administratieve fase en een contentieuze fase. In de administratieve fase vraagt de Commissie een lidstaat schriftelijk om duidelijkheid en maant de lidstaat aan om de situatie te herstellen, als de lidstaat naar het oordeel van de Commissie in gebreke blijft, door het uitbrengen van een met redenen omkleed advies. De contentieuze fase breekt aan als de Commissie de zaak aanhangig maakt bij het Hof van Justitie, indien de betrokken lidstaat het advies niet opvolgt binnen de door de Commissie gestelde termijn (op basis van artikel 258 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorheen artikel 226 EG-Verdrag).
Bij niet-naleving van de uitspraak van het Hof kan in een tweede procedure, op verzoek van de Commissie, een dwangsom of een boete worden opgelegd (op basis van artikel 260 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, voorheen artikel 228 EG-Verdrag).
Bent u voornemens de uitspraak van het Europees Hof af te wachten of bent u bereid reeds te kijken naar aanpassingen van de wet?
Van beide is op dit moment nog geen sprake. Ik wil niet vooruit lopen op de resultaten van het ambtelijk overleg dat nog moet plaatsvinden met de Commissie.
Is u bekend welke Europese landen wel expliciet hebben vastgelegd dat een vrouw na haar bevalling recht heeft op dezelfde of een gelijkwaardige functie als voor haar verlof?
Nee. Dit wordt onderzocht ter voorbereiding van het ambtelijk overleg dat plaats zal vinden met de Commissie.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot herziening van de richtlijn ter bescherming van zwangere werknemers?
Ik ga ervan uit dat uw vraag de herziening van richtlijn 92/85/EEG, de «zwangerschapsrichtlijn» betreft terzake waarvan de Commissie onder meer voorstelt om het zwangerschaps- en bevallingsverlof van 14 naar 18 weken te verlengen. Dit richtlijnvoorstel wordt sinds 10 november 2008 in de raadswerkgroep Sociale Vraagstukken behandeld. Op dit moment liggen de onderhandelingen in Raadsverband hierover stil.
Wat is uw standpunt ten opzichte van de herziening van de richtlijn ter bescherming van zwangere vrouwen? Wat is de onderbouwing van uw standpunt?
Nederland staat negatief tegenover het voorstel tot verlenging van het zwangerschaps- en bevallingsverlof naar 18 weken met loondoorbetaling. Volgens Nederland is de ratio achter zwangerschaps- en bevallingsverlof in hoofdzaak gelegen in de bescherming van de gezondheid van moeder en kind en niet in gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers. In 2010 werd in opdracht van het ministerie van SZW door het onderzoeksbureau «SEO economisch onderzoek» een onderzoek uitgevoerd naar «Kosten en baten verlenging zwangerschaps- en bevallingsverlof». Hieruit blijkt dat er onvoldoende positieve effecten worden gevonden op de gezondheid van moeder en kind om de extra kosten voor de werkgever door twee of vier weken verlofuitbreiding te kunnen compenseren.3
Bent u bereid u constructief op te stellen bij het bereiken van een akkoord met het Europees Parlement over de richtlijn ter bescherming van zwangere werknemers?
Ik ben uiteraard bereid om constructief bij te dragen aan de onderhandelingen. Vooralsnog zie ik echter geen onderbouwing om het Nederlandse standpunt te heroverwegen.
De kwetsbare positie van jongeren op de werkvloer |
|
Roos Vermeij (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jongeren kwetsbaar op de werkvloer»?1
Ja.
Herkent u de daarin getrokken conclusie dat jongeren vaker het slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer dan oudere werknemers? Beschikt u daaromtrent over aanvullende gegevens?
De conclusie uit het artikel is gebaseerd op cijfers uit het zogenaamde Letsel Informatie Systeem. Hierin worden gegevens verzameld over ongevallen van werknemers die behandeld zijn op de spoedeisende hulp.
Ik kom niet tot dezelfde conclusie. Er zijn andere bronnen over arbeidsongevallen die een completer beeld geven van de stand van zaken in Nederland. Uit de TNO Monitor Arbeidsongevallen, die betrekking heeft op alle arbeidsongevallen – ernstige en minder ernstige – blijkt niet dat jongere werknemers vaker het slachtoffer zijn van ongevallen dan oudere werknemers. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar een kans op een arbeidsongeval van 2,5%, terwijl bij werknemers ouder dan 25 jaar de kans 3,0% was.
Deze monitor wordt door het ministerie gebruikt om periodiek te rapporteren over het aantal arbeidsongevallen in Nederland.
Is de blijkbaar kwetsbaardere positie van jongeren op de werkvloer aanleiding voor u en/of de Inspectiedienst SZW aanleiding daar extra aandacht aan te besteden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid voor gezond en veilig werken heeft mede als uitgangspunt dat jongeren een kwetsbare positie op de werkvloer hebben. Zo zijn werkgevers op grond van de Arbowet verplicht aanvullende maatregelen voor jonge werknemers te nemen, onder meer op het gebied van voorlichting en toezicht, het soort werkzaamheden en de werktijden.
De Inspectie SZW besteedt in het kader van haar zogenaamde sectoraanpak aandacht aan jongeren in die sectoren waar zij als bijzondere risicogroep zijn geïdentificeerd.
In aanvulling daarop zijn er maatregelen genomen in het kader van het Actieplan Arbeidsveiligheid (2010–2013). Dit plan is gericht op ongevalsreductie door het versterken van het veiligheidsbewustzijn en de veiligheidscultuur. In dit plan waren zgn. «nieuwkomers» – jonge werknemers, flexwerkers en werknemers met een niet-Nederlandse afkomst – als expliciete risicogroepen benoemd.
Met ondersteuning van SZW hebben onder meer de volgende activiteiten plaatsgevonden: een veiligheidscampagne gericht op jonge werknemers van CNV Jongeren; workshops gericht op nieuwkomers in de sector Transport en Logistiek; een integrale aanpak voor nieuwkomers in de sector Metaal; en een veiligheidscampagne van VeiligheidNL, waarin jonge werknemers aan oudere werknemers worden gekoppeld (buddy-systeem). Kern van deze activiteiten is het op gang brengen van gedragsverandering.
Vanwege de risico’s die deze groep kan lopen, blijft er bijzondere aandacht binnen het beleid voor gezond en veilig werken voor jonge werknemers.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of het gegeven dat jongeren vaker dan oudere werknemers «flexkracht» zijn (en ten aanzien van flexkrachten over het algemeen minder aandacht wordt besteed aan veilig werken) een van de redenen zou kunnen zijn dat jongeren vaker slachtoffer zijn van ongevallen op de werkvloer? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Beschikt u over gegevens omtrent een mogelijk verband tussen flexwerk in het algemeen en de kans op ongevallen op de werkvloer? Zo ja, wilt u deze aan de Kamer beschikbaar stellen?
Op basis van de hiervoor al genoemde TNO Monitor Arbeidsongevallen bestaat er in het algemeen geen duidelijk verband tussen de aard van het dienstverband en de arbeidsongevallen. In 2011 hadden werknemers met een flexibel arbeidscontract een kans van 2,6% op een arbeidsongeval, terwijl die kans bij werknemers met een vast contract 3,0% was. Echter, deze verschillen zijn statistisch niet significant.
Voorts blijkt uit de cijfers dat jonge werknemers met een flexibel arbeidscontract minder vaak het slachtoffer zijn van een arbeidsongeval dan jonge werknemers met een vast contract. Zo hadden in 2011 jonge werknemers van 15 tot 25 jaar met een flexibel arbeidscontract een kans van 1,9% op een arbeidsongeval. Jongeren met een vast dienstverband in dezelfde leeftijdscategorie hadden een kans van 3,5% op een arbeidsongeval.
Er is in deze cijfers geen rekening gehouden met de omvang van de contracten en de aard van het werk.
Het toepassen van opjaagbonussen bij Albert Heijn |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van een rapport van FNV-bondgenoten, waarin wordt gesteld dat Albert Heijn in zijn distributiecentra ongelukken in de hand werkt door het personeel zogenaamde «opjaagbonussen» voor te spiegelen?1
Ja.
Is het waar dat er bij Albert Heijn gebruik gemaakt wordt van constructies, waardoor werknemers zich opgejaagd voelen om geen fouten te maken, omdat zij anders geen bonus krijgen? Wat is uw oordeel daarover?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid hanteert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Is het bekend of ook andere bedrijven in de supermarktbranche dit soort praktijken toepassen en of het alleen oproepkrachten betreft?
Het is mij niet bekend of werknemers in distributiecentra van andere supermarkten de mogelijkheid hebben om een bonus te verdienen bovenop het basissalaris. De bonus bij de distributiecentra van Albert Heijn is alleen van toepassing op uitzendkrachten.
Vallen onder deze oproepkrachten ook jongeren die als hulpkracht werken, zoals vakkenvullers?
In de distributiecentra zijn voor zover mij bekend geen oproepkrachten werkzaam.
Hoe staat het met de rechtspositie van deze oproepkrachten in de supermarktbranche, worden extra gewerkte uren uitbetaald?
Zie vraag 4.
Wilt u in het door u toegezegde rapport over de arbeidsomstandigheden in supermarkten ook de opjaagbonussen en de rechtspositie van oproepkrachten en hulpkrachten betrekken?
Nee, omdat het beloningsbeleid en de contractvorming een interne aangelegenheid van bedrijven is.
Kunt u aangeven binnen welke termijn u dit rapport naar de Kamer stuurt?
Zoals ik eerder heb aangegeven tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden op 28 november en de begrotingsbehandeling van SZW op 13 december jl., kunt u het onderzoek over de verzamelde klachten van de vakbond CNV over een discountsupermarkt in de loop van 2013 verwachten.
De angstcultuur bij ALDI |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het personeel van de ALDI-supermarkten wordt onderdrukt en dat er een angstcultuur heerst?1
Wat is uw reactie op dit bericht?
Heeft u kennisgenomen van de uitspraken van de oud arbo-arts van ALDI, dat er bij dit bedrijf bovenmatig veel personeelsleden zijn met fysieke klachten?
Is het waar dat de vakbond CNV u heeft verzocht om de situatie bij ALDI door de Inspectie SZW te laten onderzoeken?
Bent u bereid dit verzoek in te willigen? Zo nee, welke actie gaat u dan ondernemen om de onderdrukking van personeel bij ALDI tegen te gaan?
Het arbeidsmarktbeleid in Albert Heijn distributiecentra |
|
Sadet Karabulut |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht «Vakbond: Werkdruk te hoog bij AH». Het artikel gaat in op een geschil tussen FNV Bondgenoten en Albert Heijn over de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Zolang er voor mij geen aanleiding is te veronderstellen dat wet- en regelgeving wordt overtreden, wil ik mij niet mengen in dit geschil.
Wat is uw mening over het gebruik van «opjaagbonussen» door uitzendbureaus?
Navraag bij Albert Heijn leert dat de uitzendkrachten van Albert Heijn een bonus van ongeveer 10 procent kunnen verdienen boven op het basissalaris wanneer zij voldoen aan een aantal normen. Deze bonus wordt op weekbasis vastgesteld. Het beloningsbeleid is een interne aangelegenheid van een bedrijf. De overheid formuleert normen met betrekking tot het wettelijke minimumloon en handhaaft hierop.
Deelt u de mening dat goed functionerende uitzendkrachten in de distributiecentra van Albert Heijn na een jaar een vaste arbeidsovereenkomst horen te krijgen? Zo nee, waarom niet?
Het is de keuze van Albert Heijn om uitzendkrachten in te zetten in het distributieproces. Dit kan ook voor een langere termijn dan één jaar. Wel moeten de uitzendkrachten na een bepaalde tijd in vaste dienst worden genomen door het uitzendbureau.
Wordt er misbruik van de wet gemaakt door de uitzendkrachten na een jaar weg te sturen, dan drie maanden bij een subcontractor in dienst te laten gaan en dan weer aan te nemen als uitzendkracht? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Mij is niet bekend wat hiervan de achtergrond is en ik kan dus ook niet oordelen over de vraag of hier sprake is van misbruik.
Acht u het wenselijk dat mechanisatie in de distributiecentra wordt teruggedraaid, omdat (Poolse) uitzendkrachten goedkoper zijn? Zo ja, waarom? Zo nee, wat zou u voorstaan?
De vormgeving van het productie- en distributieproces is een interne aangelegenheid van het bedrijf.
Wat is uw reactie op de berichten over intimidatie op de werkvloer in de distributiecentra van Albert Heijn? En bent u bereid actie te ondernemen om intimidatie van werknemers tegen te gaan?
Intimidatie op de werkvloer is uiteraard ongewenst. In de Arbowet staat dat de werkgever beleid dient te voeren op het gebied van psychosociale arbeidsbelasting waaronder ook intimidatie valt. Het is de verantwoordelijkheid van de uitzendondernemingen die personeel uitlenen aan Albert Heijn om hier op toe te zien.
Uitbuiting van medewerkers in champignonkwekerijen |
|
Enneüs Heerma (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending «Keuringsdienst van Waarde onderzoekt champignons» over de waarheid achter de vermeende uitbuiting van medewerkers en georganiseerde criminaliteit in de champignonkwekerij?1
Ja.
Wat zijn de oorzaken en werkwijzen achter de Polen-constructies, waardoor mensen niet conform de Nederlandse wet- en regelgeving worden behandeld en betaald?
Poolse werknemers kunnen op grond van het vrije werknemersverkeer dat binnen de EU geldt, in Nederland werken. Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië is een tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te mogen werken. Zij hebben dezelfde rechten en plichten als Nederlandse werknemers.
Helaas kiest een aantal werkgevers er bewust voor om economisch voordeel te behalen door de Nederlandse wet- en regelgeving niet na te leven, zoals de Wet op het minimumloon en minimum vakantiebijslag, de Wet arbeid vreemdelingen, de Arbeidstijdenwet en fiscale wetgeving. Het betreft vaak arbeidsintensieve markten waarbij sprake is van kleine winstmarges en waar sprake is van grote concurrentie.
Deze werkgevers maken misbruik van het feit dat het loonniveau in de Midden- en Oost-Europese landen aanzienlijk lager ligt dan het Nederlandse niveau. Werknemers uit die landen zijn vaak bereid genoegen te nemen met arbeidsvoorwaarden die onder de Nederlandse wettelijke normen liggen. Dit kan in sommige situaties ook leiden tot arbeidsuitbuiting waarbij er sprake is van onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte woonomstandigheden.
Voor werknemers van buiten de EU of uit Bulgarije en Roemenië geldt daarnaast dat op grond van het vrij verkeer van diensten in de EU een dienstverlener die in een andere EU-lidstaat is gevestigd (bijvoorbeeld Polen), geen tewerkstellingsvergunning nodig heeft als hij zijn werknemers van buiten de EU tijdelijk diensten in Nederland laat verrichten, bijvoorbeeld oogstwerkzaamheden. Dit kan leiden tot misbruik waarbij Nederlandse werkgevers hun arbeidskrachten uit Bulgarije, Roemenië en van buiten de EU onder het mom van dienstverlening via een stroman (uitzendbureau/intermediar/ondernemer) uit een andere EU-lidstaat inhuren, om zo de tewerkstellingsplicht te omzeilen. In zijn brief van 27 februari 2012 (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 29 544, nr. 373) heeft mijn ambtsvoorganger deze problematiek rond (schijn)constructies in de land- en tuinbouw (waaronder de champignonsector) uitgebreid beschreven. In die brief is ook ingegaan op de maatregelen om dit probleem aan te pakken.
Waardoor komt het dat de Inspectie SZW grote moeite heeft om handhavend op te treden ondanks de sterke inzet?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven gaat het om werkgevers die moedwillig de wet overtreden. Deze werkgevers voeren ondeugdelijke of valse administraties, of werken met stukloon waardoor het lastig is om te bewijzen dat er sprake is van betalingen onder het minimumloon. Als niet direct uit de administratie kan worden afgeleid dat er sprake is van overtreding van de arbeidswetgeving, wordt getracht het bewijs rond te krijgen via verklaringen van werknemers. Werknemers zijn echter niet altijd bereid om verklaringen af te leggen, omdat zij bang zijn dan hun werk te verliezen. Ook worden werknemers vaak pas na afloop van een gewerkte periode uitbetaald, waardoor zij de uitbetaling van het loon in gevaar brengen als zij belastende verklaringen afleggen.
Het betreft vaak tijdrovende onderzoeken vanwege de grote complexiteit van de (internationale) constructies. Deze vergen een grote capaciteit en kennen een lange doorlooptijd. Ondanks dat dit lastig is, zet de Inspectie SZW sterk in op handhaving, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk. Afgelopen jaren zijn grootschalige complexe onderzoeken opgestart gericht op hoog-risico bedrijven, waarvan er een aantal nog lopen. Die interventies hebben ook geleid tot het opleggen van zware sancties. Zo zijn er recentelijk bijvoorbeeld verschillende boeterapporten Wet arbeid vreemdelingen opgemaakt tegen twee bedrijven waarbij respectievelijk 75 en 43 Bulgaren waren aangetroffen en waarbij in het tweede bedrijf ook sprake was van een overtreding van de Wet Minimumloon. De Belastingdienst, die ook in het op de champignonsector gerichte Interventieteam participeert verwacht voor enkele miljoenen euro’s aan navorderingen op te leggen en er zijn diverse processen verbaal opgemaakt tegen bedrijven in verband met valsheid in geschrifte en belemmering van een strafrechtelijk onderzoek bij een bedrijf gericht op mensenhandel en uitbuiting.
Welke aanpak staat u voor om deze constructies en misstanden aan te pakken?
Misstanden zijn in eerste instantie de verantwoordelijkheid van de sector zelf. Het is noodzakelijk dat de sector zelf de nodige stappen zet om deze problematiek aan te pakken. Een keurmerk kan dit ondersteunen. Daarnaast is er een rol weggelegd voor de overheid als het gaat om handhaving van wet- en regelgeving. Het is van belang met deze sector afspraken te maken over een gezamenlijke inzet om het probleem effectief aan te pakken. Om die reden zal ik op korte termijn met de supermarkten in gesprek gaan om te kijken op welke manier we gezamenlijk aan deze misstanden een eind kunnen maken.
De Inspectie SZW is sinds 2007 actief in de champignonsector, waarbij in het Interventieteam Champignon wordt samengewerkt met de Belastingdienst, UWV, Politie en RCF (Regionaal Coördinatiecentrum Fraudebestrijding). Dit interventieteam zal zijn activiteiten de komende tijd intensief voortzetten. Daarnaast wordt, in samenwerking met het Openbaar ministerie, de komende periode ook meer ingezet op de mogelijkheid van strafrechtelijk onderzoek. De opsporingsdienst van de Inspectie SZW en de FIOD zullen ingezet worden daar waar het gaat om arbeidsuitbuiting, valsheid in geschrifte of andere commune delicten. Hoog-risico bedrijven worden het komende jaar met een mix van handhavingsmiddelen intensief onder de loep genomen.
Naast handhaving heeft mijn voorganger maatregelen aangekondigd om schijnconstructies rondom dienstverlening tegen te gaan. Werkgevers moeten tegenwoordig 2 dagen van tevoren het UWV notificeren als er sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening. Daarnaast zal het aantal schriftelijke bewijsstukken dat een werkgever in zijn bezit moet hebben worden uitgebreid waardoor er beter gecontroleerd kan worden.
Kent u het keurmerk Fair Produce voor de paddenstoelensector?
Ja.
Bent u bereid om retailorganisaties aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in de keten?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat kunt u doen om retailorganisaties ervan te overtuigen dat zij zich niet kunnen verschuilen achter het argument dat één en ander – ondanks het keurmerk – niet hun verantwoordelijkheid is, maar uitsluitend die van de overheid?
Veel Nederlandse retailorganisaties onderschrijven de noodzaak van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Daarom ben ik er van overtuigd dat wij tot afspraken kunnen komen om de misstanden in de champignonsector uit te bannen. Daar komt bij dat de retailorganisaties een belang hebben bij een level playing field, zonder oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden. Daarom verwacht ik dat ook de retailorganisaties willen meewerken aan het tot stand brengen van een gezonde sector.
Op welke wijze kunt u de Stichting Fair Produce Nederland helpen om ook na 1 januari 2013 haar activiteiten voort te zetten op weg naar financiële onafhankelijkheid?
Fair Produce is een stichting waarin de hele sector is vertegenwoordigd, niet alleen de producenten, maar ook de handelaren en afnemers. Dit initiatief tot zelfregulering juich ik toe. Ter ondersteuning van deze stichting ben ik dan ook bereid gesprekken aan te gaan met alle deelnemers in de keten om de misstanden in de champignonsector terug te dringen.
Het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector |
|
John Kerstens (PvdA), Mei Li Vos (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over en het onderzoek naar de arbeidsomstandigheden in de Nederlandse pakketdienstensector?1
Ja.
Volgens het onderzoek worden veel pakketbezorgers onderbetaald door de systematiek van stukloon, ervaren zij veel werkdruk, rijden zij daardoor soms te hard, nemen zij weinig pauzes en vormen zij daardoor voor zichzelf en anderen een gevaar. Deelt u de mening dat dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet?
Ja, voor zover die situatie daadwerkelijk voorkomt is die onwenselijk. De vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 20 december 2012 verzocht om een reactie op het betreffende rapport. Ik verwijs u naar de separate brief daarover die ik u op 5 februari 2013 heb doen toekomen (Kamerstukken II, 2012/13, 25 883, nr. 217).
Zal het voornemen van de regering van 30 november 2012 om mensen die werken op een Overeenkomst Van Opdracht onder het wettelijk minimumloon te laten vallen voor alle pakketbezorgers gelden, ook voor hen die onder andere voorwaarden of met andere contracten pakketten bezorgen?
De aangekondigde wijziging van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag regelt dat het wettelijk minimumloon ook gaat gelden voor personen die tegen beloning arbeid verrichten op basis van een overeenkomst van opdracht. Arbeid die wordt verricht in zelfstandige uitoefening van beroep of bedrijf valt er niet onder.
Wat is de reden dat pakketbezorgers bij PostNL geen Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) te hoeven hebben als zij als onderaannemer pakketten gaan bezorgen?2
Een bedrijf kan besluiten om geen VAR te vragen van zijn opdrachtnemers, bijvoorbeeld als er afspraken zijn met de Belastingdienst over de fiscale duiding van de feiten en omstandigheden. Zoals aangegeven in de antwoorden op de Kamervragen van de leden Gesthuizen en Ulenbelt d.d. 2 februari 2012 over «de contracten van subcontractors die werken voor PostNL» wordt over eventuele afspraken met specifieke belastingplichtigen geen informatie verstrekt (Kamerstukken II, 2011/12, Aanhangsel nr. 1546). Er is geen wettelijke verplichting voor zzp’ers om een VAR aan te vragen.
Deelt u de analyse dat een bijzondere behandeling van PostNL leidt tot een voordeel ten opzichte van andere pakketbedrijven en dat een dergelijk voordeel slecht is voor de concurrentieverhoudingen en heeft geleid tot een scherpe concurrentie op arbeidsvoorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze analyse wordt niet gedeeld. Elke werkgever kan vooroverleg plegen met de Belastingdienst over de fiscale duiding van feiten en omstandigheden.
Hoe kan het zijn dat pakketbezorgers die voor slechts één pakketbedrijf werken en niet zelf hun tarieven kunnen bepalen toch worden aangemerkt als zelfstandig ondernemer? Hoe vaak controleert de Belastingdienst in de pakketdienstensector of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap zoals bedoeld indien er een VAR winst uit onderneming (VAR-wuo) wordt verstrekt?
Het hebben van slechts één opdrachtgever of het eenzijdig kunnen vaststellen van tarieven is op zichzelf niet bepalend voor de kwalificatie van een arbeidsrelatie. Om te bepalen of een arbeidsrelatie fiscaal als onderneming kwalificeert, zal het geheel aan feiten en omstandigheden moeten worden gewogen.
De controle die de Belastingdienst uitvoert, gericht op de vraag of er sprake is van zelfstandig ondernemerschap in de pakketdienstensector, wijkt niet af van het algemeen geldende toezichtbeleid dat de dienst hanteert. In de afgelopen twee jaren is er een aantal regionale controles uitgevoerd in de pakketdienstensector, gericht op de vraag of er terecht een VAR Winst uit Onderneming is afgegeven. Over het algemeen bleek dat sprake was van ondernemerschap. In enkele gevallen was de Belastingdienst van mening dat geen sprake was van ondernemerschap, maar van een dienstbetrekking.
Bent u het eens met de vragenstellers dat schijnzelfstandigheid in de pakketdienstensector voorkomen en beëindigd moet worden?
Ja, schijnzelfstandigheid dient in alle sectoren zoveel mogelijk te worden voorkomen en beëindigd. Het kabinet is ervan op de hoogte dat er bepaalde VAR-houders zijn die op grond van hun feitelijke bedrijfsuitoefening niet als zelfstandig ondernemer kunnen worden aangemerkt. Deze groep wordt in algemene zin als schijnzelfstandige aangemerkt. In de brief van de staatssecretaris van Financiën van 17 september van 2012 zijn maatregelen aangekondigd om deze problematiek van schijnzelfstandigheid beter te kunnen bestrijden. De aanpak van de schijnconstructies wordt geholpen door een herziening van de verantwoordelijkheid van opdrachtgevers voor de juistheid van VAR en door maatregelen om tot een betere beoordeling van de aanvragen te komen. U ontvangt vóór 1 mei het actieplan voor de aanpak van schijnconstructies. De verdere aanpak van schijnzelfstandigheid maakt daar onderdeel van uit.
Bent u van plan om in de pakketdienstensector de Inspectie Leefomgeving en Transport te laten controleren op het naleven van de Wet wegvervoer goederen (WWG) en de Arbeidsinspectie op het naleven van de arbeidsomstandigheden? Zo nee, waarom niet?
De handhaving van de Wet wegvervoer goederen (WWG) in de postdienstensector door de Inspectie Leefomgeving en Transport maakt, voor zover de sector onder de werking van deze wet valt, onderdeel uit van het reguliere handhavingsprogramma. De WWG is van toepassing op beroepsgoederenvervoer met (vracht)auto's met een laadvermogen van 500 kg of meer.
De Inspectie SZW heeft tussen 2008 en 2012 enkele arbo-inspectieprojecten uitgevoerd in de transportsector, waarbij ook koeriersdiensten zijn bezocht. Daarnaast is in die periode een aantal arboklachten gemeld waarop een inspectie is ingezet. De inspectieresultaten gaven geen aanleiding om extra capaciteit in te zetten. Dit jaar zal nader onderzocht worden of een intensivering van het toezicht op de pakketdienstensector nodig is naar aanleiding van dit rapport. Daartoe wordt een verkenning uitgevoerd naar de mogelijke problemen rondom arbeidsomstandigheden bij de koeriersdiensten. Ook worden in 2013 enkele inspecties uitgevoerd bij bedrijven die (ook) koeriersdiensten uitvoeren in de transportsector en logistieke sector.
Bent u bereid om de Autoriteit Consument en Markt te vragen onderzoek te doen naar de concurrentieverhoudingen op de pakketdienstenmarkt, inclusief de vraag of de onderhandelingsmacht van onderaannemers sterk genoeg is? Zo nee, waarom niet?
Op basis van de Mededingingswet kan de NMa, en in de toekomst de Autoriteit Consument en Markt (ACM), handhavend optreden indien sprake is van misbruik van een economische machtspositie. Een onderneming heeft een economische machtspositie, als deze in staat is om eenzijdig de concurrentie op de markt te verhinderen of zelfs uit te schakelen. Verschillen in onderhandelingsmacht tussen leveranciers en afnemers, of opdrachtgevers en opdrachtnemers kunnen worden betrokken bij een mogelijk onderzoek, maar zijn op zich niet voldoende om het bestaan van een economische machtspositie aan te nemen. De NMa besluit zelf welke markten aan een onderzoek worden onderworpen, bijvoorbeeld naar aanleiding van klachten van marktpartijen. Op het gebied van pakketdiensten zijn er vooralsnog geen klachten binnengekomen.
Nederlands geld voor een onderzoek naar kinderarbeid in de hazelnootpluk in Turkije |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Is het u bekend, dat Turkije de snelst groeiende economie van Europa heeft1, dat het minimumloon in Turkije hoger is dan in negen lidstaten van de Europese Unie en dat Turkije nu al de 15e economie ter wereld is?2
Kent u de uitspraak van de minister-president, dat Nederland de 16e economie van de wereld is?3
Is het u bekend, dat premier Erdogan heeft aangekondigd dat de Turkse economie in tien jaar tijd zal verdrievoudigen en dan tot de tien grootste economieën ter wereld zal behoren?4
Onderschrijft u de gedachte, dat Turkije zelf volledig verantwoordelijk is voor het tegengaan van kinderarbeid in Turkije?
Kan Turkije volgens u niet zelf de kosten van het tegengaan van kinderarbeid betalen?
Deelt u de mening dat de € 90 000 die u schenkt voor een onderzoek naar kinderarbeid in Turkije5, beter besteed kan worden aan kinderen in Nederland die het moeilijk hebben? Zo neen, waarom niet?
Het bericht dat de Rijksuniversiteit Groningen schoonmakers uit het zicht wil houden |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «RUG wil schoonmakers uit het zicht», over het nieuwe beleid van de universiteit om schoonmakers alleen nog maar te laten werken op uren dat er niemand in het gebouw aanwezig is?1
De Rijksuniversiteit Groningen (RUG) heeft inmiddels een akkoord bereikt met de vakbond FNV en de drie betrokken schoonmaakbedrijven. Kern van dit akkoord is dat de werktijden blijven zoals die zijn, dat het schoonmaakbedrijf de sancties jegens de schoonmaker ongedaan maakt en de RUG de Code Verantwoordelijk Marktgedrag zal ondertekenen. Ik ben verheugd over het feit dat de RUG als opdrachtgever, samen met de andere partners, tot dit akkoord is gekomen.
Deelt u de mening dat het schandalig is om van schoonmakers te verlangen dat zij zichzelf onzichtbaar maken? Wat gaat u ondernemen om de archaïsche opstelling van het RUG-bestuur ongedaan te maken?
Zoals gezegd ben ik verheugd over het feit dat de betrokken partijen tot een akkoord zijn gekomen dat op de instemming van alle partijen kan rekenen.
Deelt u de mening dat het RUG-bestuur per direct moet worden teruggefloten? Zo ja, wanneer gaat u dit doen? Zo nee, waarom neemt u verantwoordelijkheid voor een universiteitsbestuur dat zijn eigen schoonmakers vernedert?
Zie het antwoord op vraag 2.
Past deze hele gang van zaken volgens u in de code Verantwoordelijk Marktgedrag?
Onderdeel van het akkoord is dat de RUG de Code Verantwoordelijk Marktgedrag gaat ondertekenen. In de Code staat onder meer dat de opdrachtgever, in dit geval de RUG, mede verantwoordelijk is voor (het doen realiseren van) goede arbeidsomstandigheden bij de opdrachtnemer, in dit geval de drie bij de opdracht betrokken schoonmaakbedrijven.
Vindt u het getuigen van goed opdrachtgeverschap wanneer een schoonmaker met een staat van dienst van 27 jaar wordt weggestuurd terwijl zijn werkgever tevreden is over hem? Zo nee, bent u bereid alles in werking te stellen opdat deze werknemer zijn werk op de RUG kan voortzetten?
Onderdeel van het akkoord is dat de sancties tegen de schoonmaker ongedaan zijn gemaakt.
Wat gaat u ondernemen als het RUG-bestuur vasthoudt aan dit feodale beleid? Bent u bereid dan (financiële) sancties te ondernemen tegen het bestuur?
Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat u ervoor moet zorgen dat schoonmakers met respect worden behandeld op alle onderwijsinstellingen?
Het met respect behandelen van schoonmakers is een verantwoordelijkheid van alle betrokkenen. Dit is een belangrijk onderdeel van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag. In de Code wordt bewust aandacht besteed aan verschillen in bejegening tussen de eigen medewerkers en die van de dienstverleners. Het doel is dit zoveel mogelijk tegen te gaan. Met het ondertekenen van de Code Verantwoordelijk Marktgedrag verplicht de ondertekenaar zich om elk jaar een verklaring af te geven dat de Code wordt nageleefd. Dit instrument is een borging voor naleving van de Code in de praktijk.