De toename van dodelijke ongevallen in de bouw |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Flink meer dodelijke ongevallen in de bouw»?1
Ja
Welke oorzaken liggen er volgens u ten grondslag aan de in de berichtgeving genoemde stijging van het aantal dodelijke ongevallen in de bouw?
Tot en met juni 2016 zijn 42 dodelijke arbeidsongevallen bij de Inspectie SZW gemeld, waarvan 10 in de sector bouw. Hoewel deze aantallen een stijging betekenen ten opzichte van dezelfde periode in 2015, zijn de cijfers nog onder voorbehoud omdat nog bezien moet worden of het in alle gevallen gaat om arbeidsongevallen. Dat kan pas bepaald worden na afronding van de onderzoeken van de gemelde ongevallen. Definitieve cijfers worden opgenomen in onder meer het Jaarverslag van de Inspectie SZW en in de Arbobalans. Daarbij zal ook een beeld worden gegeven van de oorzaken van de ongevallen.
Naar aanleiding van het stijgend aantal ongevalsmeldingen, heeft de Inspectie SZW begin juli samen met Bouwend Nederland een oproep aan de werkgevers in de bouwsector gedaan om extra aandacht te besteden aan veiligheid.
In de sectoren waar de crisis de grootste gevolgen had voor de productie, zoals de bouw, neemt met de toename van de productie ook het aantal ongevallen toe. De toename van de bouwproductie merkt de Inspectie SZW aan een stijging van het aantal meldingen van bouwwerken. Het aantal bouwprocesmeldingen (start bouwwerkzaamheden) is in de eerste helft van 2016 met 10% toegenomen ten opzichte van de vergelijkbare periode in 2015.
De voornaamste drie oorzaken van ernstige arbeidsongevallen in de bouw (2010–2014)2 zijn: het vallen van hoogte of struikelen (ruim de helft), getroffen worden door voorwerpen, producten of andere onderdelen (bijna een kwart) en bij 15% contact met machines, gereedschap en voertuigen op de bouwplaats. Volgens het RIVM is er extra aandacht nodig voor valbeveiliging, het juist gebruik van steigers en trappen, het voorkomen dat voorwerpen van steigers afvallen en machineveiligheid.
Volgens de Inspectie SZW wordt de kans op ongevallen vergroot door steeds verdergaande specialisatie, waardoor meer partijen tegelijk en opeenvolgend werkzaam zijn op een bouwplaats. Bouwplaatsen vormen een conglomeraat van verschillende bouwondernemingen, leidinggevenden, werknemers, uitzendkrachten en zzp’ers. De Inspectie SZW ziet op de bouwplaatsen steeds vaker dat niet duidelijk is geregeld wie voor de veiligheid van de verschillende bouwvakkers verantwoordelijk is. Ook ontbreken vaak goede samenwerkingafspraken tussen de partijen.
Welke gevolgen heeft de toename van flexibele arbeid voor de arbeidsomstandigheden en veiligheid in de bouwsector?
Onderzoek van het RIVM wijst uit dat uitzendkrachten in het algemeen een hogere ongevalfrequentie hebben dan vaste krachten3. Uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden (NEA) blijkt dat 3 van de 100 werknemers in 2015 letsel opliep door een ongeval tijdens het werk (3%). Daarvan hadden uitzendkrachten met bijna 5% het vaakst te maken met ongelukken op de werkvloer. Ook oproep- en invalkrachten (4,6%) waren vaker betrokken bij een arbeidsongeval.
Een werkgever is verplicht om te zorgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers, ongeacht of deze een vast of flexibel contract hebben. Werkgevers die onvoldoende zorg dragen voor de arbeidsomstandigheden van hun werknemers zijn in overtreding. Indien de werkgever werkt met tijdelijke contracten wordt hem door de Inspectie SZW gevraagd hoe de werkenden begeleid worden om risico’s ten aanzien van veilig en gezond werken te beheersen. Voorbeelden van een passende begeleiding zijn instructie bij start, toezicht op de werkvloer en begeleiding van stagiaires. In de recidiveaanpak van de Inspectie SZW is standaard, dat als bij herhaling dezelfde of soortgelijke overtreding wordt aangetroffen, de inspecteur de arbozorg bij het bedrijf toetst. Goede zorg omvat onder andere aandacht voor tijdelijke medewerkers als onderdeel van de risico-inventarisatie en evaluatie en het daarbij behorende plan van aanpak.
Hoe waardeert u het gegeven dat door de doorgeschoten flexibilisering in een sector als de bouw van oudsher door de sector zelf ondernomen (en gefinancierde) initiatieven om arbeidsomstandigheden en veiligheid te verbeteren (onder meer vormgegeven door het instituut «arbouw») onder druk zijn komen staan en feitelijk «afgebroken» worden, nu voor en door flexkrachten en buitenlandse arbeidskrachten bijvoorbeeld niet aan zulke initiatieven wordt afgedragen? Ziet u alternatieve mogelijkheden om dergelijke initiatieven overeind te houden, (indien dat zo is) ziet u hierin een rol voor uzelf weggelegd en zo ja, welke?
Het is een gegeven dat de organisatiegraad in de bouw afneemt. Dat geldt ook voor andere sectoren. Daarbij is de bouwproductie en de werkgelegenheid in de bouw in de afgelopen (crises)jaren sterk afgenomen. Dit kan gevolgen hebben voor het draagvlak van sectorinitiatieven. Ik sluit niet uit dat andere samenwerkingverbanden ontstaan of dat de verwachte groei van de bouwproductie een positief effect heeft op de sectorinitiatieven. Zo is op 1 juli 2016 Volandis gestart, het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de Bouw- en Infrasector. In het beleid wordt samengewerkt met sectororganisaties en wordt de samenwerking tussen belanghebbende partijen gestimuleerd.
Welke maatregelen neemt de sector om de veiligheid te verbeteren? Welke maatregelen worden er genomen om de communicatie tussen mensen met verschillende nationaliteiten te verbeteren? Zijn deze maatregelen volgens u voldoende? Gaat u aandringen op aanvullende of verdergaande maatregelen?
De sector werkt actief aan het verbeteren van de veiligheid. Voorbeelden zijn de Governance Code, die de 7 grootste bouwconcerns met enkele grote opdrachtgevers hebben ondertekend, Arbocatalogi (afspraken), A-bladen (achtergrondinformatie), de periodieke arbeidsgeneeskundige onderzoeken (PAGO's), netwerkbijeenkomsten en de website www.volandis.nl van het nieuwe kennis- en adviescentrum voor duurzame inzetbaarheid in de bouw- en infrasector.
Taal is een belangrijke werknemersvaardigheid. Beheerst een medewerker deze vaardigheid onvoldoende, dan heeft dit gevolgen voor het bedrijf. Het kan bijvoorbeeld leiden tot lagere productiviteit, beperkte doorgroeimogelijkheden, hoger ziekteverzuim en veiligheidsrisico’s. In 2014 is door Stichting van de Arbeid de handreiking «Taal en Veiligheidsrisico’s» uitgebracht. De handreiking is bedoeld als ondersteuning voor werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers van sectoren en branches die een arbocatalogus willen maken of uitbreiden. Er worden handvatten geboden om het veiligheidsrisico «miscommunicatie» helder te krijgen zodat op maat gemaakte maatregelen opgenomen kunnen worden in de verschillende arbocatalogi. Werkgevers en werknemers kunnen hier dan in de eigen bedrijfssituatie mee aan de slag.
Met het programma Taalakkoord heb ik het belang van investeren in de taalvaardigheid van medewerkers bij werkgevers en branches geagendeerd4. Verschillende werkgevers van verschillende branches hebben zich aangesloten bij het Taalakkoord, waaronder de bouw. Zo heeft SBRCurnet, kennisinstituut voor de bouw en infra, zich aangesloten bij het Taalakkoord en stimuleert zij haar achterban om te investeren in de taalvaardigheid van medewerkers. Begin volgend jaar kunnen werkgevers, in het kader van het interdepartementale programma «Tel mee met Taal», een subsidie aanvragen voor taalscholing van laag-taalvaardige medewerkers.
Ook de opdrachtgever van een bouwproject heeft een belangrijke rol bij het zorgen dat er veilig en gezond kan worden gewerkt. Zo is het van groot belang dat een veiligheid- en gezondheidplan wordt opgesteld waarin afspraken staan die ervoor zorgen dat er veilig en gezond wordt gewerkt. Om te bevorderen dat opdrachtgevers voor een goed plan zorgen en de samenwerking goed regelen, ben ik voornemens om de bouwprocesbepalingen in het Arbeidsomstandighedenbesluit aan te scherpen.
In hoeverre heeft u de indruk dat (kosten in verband met) arbeidsomstandigheden en veiligheid item zijn geworden daar waar voornamelijk op kosten wordt geconcurreerd?
Gezondheid en veiligheid mag geen onderwerp van concurrentie zijn. Ik sluit niet uit dat de crisis van de afgelopen jaren en mogelijk de huidige sterke opleving in de bouw gevolgen heeft voor de zorgvuldigheid waarmee het werk wordt voorbereid en uitgevoerd. Dit mag nooit ten koste gaan van het wettelijk vastgelegde beschermingsniveau. De Inspectie SZW ziet daar op toe.
Asbest bij Bakkersland |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Zembla over «Asbestbakkers»?1
Asbest is een gevaarlijke stof. Versterking van de bewustwording van de risico’s van blootstelling aan asbestvezels is daarom goed. Het is begrijpelijk dat een programma als Zembla daar aandacht aan besteed.
Wanneer was de Inspectie SZW op de hoogte van alle incidenten bij Bakkersland?
Over het eerste incident, dat in 2011 plaatsvond bij een vestiging van Bakkersland in Wateringen, nam op 1 februari 2012 een gemeentelijke inspecteur contact op met de Inspectie SZW. Op 9 januari 2014 heeft de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) de Inspectie SZW op de hoogte gesteld van de incidenten uit maart 2013 en mei 2013.
Wordt er bij de bedrijven die opgaven dat er bij hun asbest in de ovens zit geïnspecteerd? Zo nee waarom niet?
De ILT is toezichthouder als het gaat om asbest in industriële installaties waaronder de bakkersovens zoals in de uitzending werden getoond. De ILT heeft ca 1.600 bedrijven in de voedingsmiddelenindustrie, waaronder ca. 190 bakkerijen, gevraagd of zij beschikken over installaties die gebouwd zijn voor 1994. De bedrijven die aangegeven hebben hierover te beschikken, worden door de ILT geïnspecteerd.
Bent u van mening dat totale sanering van alle asbest uit de ovens noodzakelijk is? Zo ja, welke maatregelen bent u voornemens te nemen om dit te bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen verplichting om asbest te saneren uit ovens van voor 1994. Het saneren van een asbestoven is de verantwoordelijkheid en keuze van de eigenaar van de machine. Wanneer het asbest goed is afgeschermd of nog «hechtgebonden» en niet is verweerd, is er geen risico op blootstelling aan asbest.
Bent u bereid om de slachtoffers te ondersteunen bij het krijgen van erkenning en schadevergoedingen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Mensen met de ziekte mesothelioom of asbestose kunnen zich voor ondersteuning wenden tot het Instituut Asbestslachtoffers (IAS). Het IAS bemiddelt tussen het slachtoffer en de (ex-)werkgever en/of diens verzekeraar over het betalen van een schadevergoeding. Het IAS begeleidt ook asbestslachtoffers bij de aanvraag van een voorschot op een schadevergoeding in het kader van de regeling Tegemoetkoming Asbestslachtoffers (TAS).
Doelstelling van de International Labour Organisation (ILO) om uiterlijk in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u de ILO-doelstelling om in 2016 de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen? Kent u de motie Schouten/Voordewind1, die verzoekt om het Initiatief Duurzame Handel (IDH) expliciet de ILO-doelstelling voor het uitbannen van de ergste vormen van kinderarbeid in 2016 te laten hanteren en de Kamer over de uitwerking te informeren? Bent u op de hoogte van de «World Day Against Child Labour» op 12 juni?
Ja. De motie Schouten/Voordewind uit 2011 (kamerstuk 26 485, nr 118) roept het IDH op om voortvarend aan de slag te gaan met complexe sociale onderwerpen zoals leefbaar loon en kinderarbeid.
Erkent u dat de ILO-doelstelling nog niet bereikt is, aangezien nog 168 miljoen kinderen arbeid verrichten en meer dan de helft van hen (85 miljoen) werkt onder gevaarlijke omstandigheden?
Ja, we zijn er helaas nog lang niet, al zijn er geen statistieken over het aantal kinderen wereldwijd dat in 2016 nog slachtoffer is van kinderarbeid. Het cijfer van 168 miljoen kinderen stamt uit het ILO-rapport «Global child labour trends 2008 to 2012». In de vier jaren die door dit rapport zijn onderzocht nam het aantal kinderen dat kinderarbeid vervult aanmerkelijk af, van 264 tot 168 miljoen. Het is nog niet duidelijk of die trend in de jaren sinds 2012 is doorgezet. De ILO werkt in een consultatief proces aan een nieuwe publicatie met cijfers over kinderarbeid. Deze publicatie zal in de loop van 2017 verschijnen.
Welke inspanningen heeft Nederland specifiek gedaan voor de genoemde ILO-doelstelling om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen binnen het tienjarige «2006 Global Action Plan»?
In 2016 heeft Nederland een aantal nieuwe stappen gezet in de strijd tegen kinderarbeid. Er is een Kinderarbeidfonds – in beheer bij RVO – met daarin EUR 5 miljoen bestemd voor matchingvan bijdragen uit het bedrijfsleven aan multi-stakeholderinitiatieven tegen kinderarbeid. De eerste financieringen kunnen naar verwachting na de zomer verstrekt worden. Er is belangstelling getoond vanuit de cacao-, goud- en textielsector. Het bestrijden van kinderarbeid is ook een belangrijk onderdeel van het textielconvenant, dat op 4 juli ondertekend is.
Nederland heeft het EU-voorzitterschap ingezet om kinderarbeid hoger op de agenda te zetten. Dit heeft geresulteerd in EU-raadsconclusies over de bestrijding van kinderarbeid.2 Hierin wordt de Europese Commissie aangespoord om te zorgen dat bestrijding van kinderarbeid behalve in de ontwikkelingsprogramma’s ook een plek krijgt in onderwijs-, landbouw-, MVO- en decent work-programma’s van de EU. Verder worden de Commissie en de Europese diplomatieke dienst (EDEO) opgeroepen extra stappen te nemen om kwetsbare vluchtelingenkinderen te beschermen tegen (arbeids)uitbuiting.
Deze ontwikkelingen in 2016 zijn een aanvulling op eerdere (meerjarige) initiatieven. Nederland heeft in de afgelopen jaren op veel manieren ingezet op de bestrijding van kinderarbeid. De kabinetsreactie3 van vorig jaar op de initiatiefnota van het lid Van Laar over het verbieden van producten gerelateerd aan kinderarbeid geeft een goed overzicht van Nederlandse inspanningen. De jaarlijkse mensenrechtenrapportages die sinds 2008 aan de Kamer worden gestuurd geven veel aanvullende informatie. De meest recente rapportage, over het jaar 2015, ging de Kamer toe op 21 juni.4
Hoe heeft het IDH de motiedoelstelling verwerkt in de programma’s en wat zijn de resultaten voor de bestrijding van kinderarbeid?
Het IDH werkt aan bestrijding van kinderarbeid op drie niveaus:
Kunt u een overzicht geven van de programma’s waarin het probleem van kinderarbeid speelt en waarin actie is ondernomen tegen de ergste, maar ook alle vormen van kinderarbeid onder de ILO-conventies C182 en C138?
De IDH-programma’s werken aan verduurzaming van de volgende sectoren: cacao, koffie, thee, katoen, palmolie, soja, kweekvis, textiel, tropisch hout, papier/pulp, groente/fruit en specerijen. Het tegengaan van kinderarbeid vergt aandacht in veel agro- en textielketens, met de grootste problemen in de cacao- en katoensector. In al deze programma’s vormt het tegengaan van kinderarbeid onderdeel van de standaarden die IDH binnen de sector wil afspreken.
IDH werkt daarnaast aan schaalbare aanpakken om leefbaar loon te bevorderen, bijvoorbeeld via een publiek-private coalitie in de theesector in Malawi. Bovendien is het bevorderen van de inkomenspositie en levensomstandigheden van boerenfamilies een belangrijke focus van de programma’s.
Wat zijn de resultaten per programma waar kinderarbeid een risicofactor is?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen heeft het IDH geleerd op het gebied van de (ergste vormen van) kinderarbeid, waarvan ook andere initiatieven en organisaties kunnen leren?
Met de verhoogde inzet is de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan over het bestrijden van kinderarbeid. Dit zijn de belangrijkste lessen van het IDH:
Wat doet het IDH op dit moment om alle onder ILO-conventies verboden vormen van kinderarbeid te bestrijden? Welke resultaten hebben deze activiteiten tot op dit moment opgeleverd?
Zie antwoord vraag 5.
Het rapport 'Beauty and a Beast, Child labour in India for sparkling cars and cosmetics’ van SOMO en Terre des Hommes over kinderarbeid in mica-mijnen in India |
|
Roelof van Laar (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het rapport «Beauty and a Beast» van Terre des Hommes en SOMO over kinderarbeid in mica-mijnen en de rol van Nederlandse bedrijven?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. SOMO heeft onderzoek gedaan naar kinderarbeid in de mica-mijnen in de regio Jharkhand en Bihar in India. De kinderen werken daar lange uren onder gevaarlijke omstandigheden. Dergelijke arbeid brengt grote gevaren mee voor de gezondheid en veiligheid van kinderen. Het kabinet is van mening dat kinderarbeid in dit soort sectoren tot de ergste vormen van kinderarbeid behoort en dat Nederlandse bedrijven hun due diligence moeten uitvoeren om te zorgen dat ze hieraan niet bijdragen.
Heeft u een verklaring voor de ogenschijnlijke stijging van het aantal kinderarbeiders in de mica-industrie van 18.000 in 2005 naar 20.000 in 2016, ondanks de inspanningen van de Indiase regering om kinderarbeid tegen te gaan en het feit dat een derde van de dorpen in de regio «kindvriendelijk» zijn verklaard? Heeft u overleg gehad met uw Indiase ambtsgenoot om te bezien welke verbeteringen hier mogelijk zijn? Zo ja, wat was hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet? Gaat u dat binnenkort doen?
Het kabinet heeft geen eenduidige verklaring voor de in het SOMO rapport geconstateerde grote toename van het aantal kindarbeiders in de micaindustrie. Het rapport van SOMO maakt melding van een schatting van het aantal kinderarbeiders in de mica-industrie van 20.000 in 2016, maar geeft tegelijkertijd aan dat niemand precies weet hoeveel kinderen er arbeid verrichten in de micamijnen. Tevens vermeldt het rapport dat de vraag naar mica met 75% is toegenomen ten opzichte van 2005. Dit zou de toename van het aantal kinderarbeiders kunnen verklaren.
De Indiase overheid voert een beleid om de armoedesituatie te verbeteren; zo zijn er sinds 2005 diverse scholen in het gebied opgezet, waar gratis maaltijden verstrekt worden. Daarnaast voorziet Indiase wetgeving in een verbod op kinderarbeid voor kinderen jonger dan veertien jaar in ondergrondse mijnen, zoals de micamijnen.2De Nederlandse overheid zoekt waar mogelijk de dialoog met India over mensenrechten, inclusief de rechten van kinderen, hetzij bilateraal, hetzij in EU-verband. De schrijnende situatie van kinderen in deze sector zal hierin worden meegenomen.
Bent u van mening dat de betrokken bedrijven voldoende inspanning leveren om hun productieketen te controleren?
Van Nederlandse bedrijven wordt verwacht dat zij ondernemen volgens de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dat betekent dat zij risico’s in hun productieketen in kaart moeten brengen en deze moeten mitigeren. Als kinderarbeid in de ketens van de genoemde bedrijven als een risico naar voren komt, dan wordt van hen verwacht dat zij maatregelen nemen.
Naar aanleiding van het onderzoek is met Philips, Draka, A.S. Watson en HEMA door ambtenaren van het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact geweest over hun reactie op de bevindingen van het rapport. De bedrijven zijn interne onderzoeken gestart naar de herkomst van de mica in hun productieproces. Voorts hebben zij contact opgenomen met hun leveranciers en zullen ze risico’s omtrent micawinning meenemen in hun monitoringsystemen. De genoemde bedrijven nemen de kwestie van kinderarbeid gerelateerd aan micawinning derhalve serieus. Positief is eveneens dat bedrijven zich realiseren hoe belangrijk het structureel doorlichten van de bedrijfsprocessen op onder meer kinder- en mensenrechtenschendingen (due diligence) – en transparantie daarover – is.
Het kabinet wil bovendien dat bedrijfssectoren tot concrete afspraken komen over de wijze waarop risico’s zoals kinderarbeid structureel worden weggenomen. Deze afspraken met het bedrijfsleven en stakeholders worden bij voorkeur vastgelegd in IMVO-convenanten. In sectoren waar genoemde bedrijven actief zijn – de technologische industrie, de chemische sector en de detailhandel – vinden verkenningen plaats om tot dergelijke IMVO-convenanten te komen. Als in deze sectoren onderhandelingen van start gaan, dan is het kabinet bereid om kinderarbeid bij de winning van mica als onderwerp op de agenda van de onderhandelingen te zetten. Bij eventuele totstandkoming van convenanten in de genoemde sectoren zouden de betrokken partijen een beroep kunnen doen op het Kinderarbeidfonds om bijdragen van bedrijven tegen kinderarbeid te verdubbelen.
Op welke wijze gaat u de betrokken bedrijven aanspreken op hun verantwoordelijkheid om hun invloed binnen de wereldwijde mica-sector aan te wenden en het goede voorbeeld te geven aangaande kinderarbeid in mica-mijnen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid te onderzoeken of het invoeren van een effectief monitoringssysteem die de uitvoering van due diligence door bedrijven controleert en sancties verbindt aan onvoldoende naleving, een mogelijkheid is die tot verbetering zou kunnen leiden?
Indien er IMVO-convenanten tot stand komen in de sectoren waar genoemde bedrijven onder vallen, dan zullen ook afspraken worden gemaakt over monitoring van de uitvoering van due diligence. Het is aan partijen die betrokken zijn bij de convenanten om daar onderling afspraken over te maken, zoals het SER-advies over IMVO-convenanten stelt. Het kabinet verwijst hiervoor tevens naar de Kamerbrief (Kamerstuk 2016–26485) over zorgplicht Nederlandse bedrijven.
Op welke wijze biedt de Nederlandse regering (financiële) ondersteuning aan lokale organisaties die zich inzetten voor het bestrijden van kinderarbeid in mica-mijnen?
Nederland ondersteunt verschillende projecten in India die gericht zijn tegen kinderarbeid in brede zin. India is één van de landen waar de Coalitie Stop Kinderarbeid actief is met het Child Labour Free Zones-programma, waarbij in afgebakende regio’s de gehele gemeenschap wordt gemobiliseerd om kinderarbeid uit te bannen en kinderen naar school te sturen. Verder steunt de Nederlandse ambassade in India een project van Global March against Child Labour, de organisatie van Nobelprijswinnaar Kailash Satyarthi. Er zijn nu 105 dorpen in de deelstaat Jharkand aangemerkt als kindvriendelijke dorpen, waar geen sprake is van kinderarbeid.
Welke andere mogelijkheden ziet u om kinderarbeid in de mica-mijnen tegen te gaan?
Ook buiten de convenanten om bestaat de mogelijkheid voor ngo’s en bedrijven om multi-stakeholderinitiatieven op te zetten tegen kinderarbeid in de mica-mijnen. Bijdragen van het bedrijfsleven aan een dergelijk initiatief kunnen door het Kinderarbeidfonds verdubbeld worden.
Asbestkennis bij Bakkersland |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «FNV hield asbestkennis onder de pet»?1
Ja.
Kunt u een tijdslijn schetsen welke asbestincidenten er bij Bakkersland hebben plaatsgevonden en welke rol de direct betrokken, zoals de werkgever, de vakbonden, en de Inspectie SZW daarin hebben gespeeld?
Bij de Inspectie SZW zijn drie incidenten binnen vestigingen van het bedrijf bekend. Over het incident in december 2011 nam op 1 februari 2012 een gemeentelijke toezichthouder die het incident onderzocht contact op met de Inspectie SZW. Over de twee incidenten in 2013 werd op 9 januari 2014 door de NVWA en de ILT, die de incidenten in onderzoek hadden, de Inspectie SZW geïnformeerd. Er zijn geen overtredingen geconstateerd en de wijze waarop de incidenten door het bedrijf zijn aangepakt voldeed aan de eisen die horen bij een deugdelijke asbestinventarisatie en sanering.
De rol van de vakbond wordt geschetst in een eerder nieuwsbericht uit 20142. En na de tweede uitzending van Zembla van 8 juni 2016 heeft de FNV een reactie gegeven3.
De twee brancheorganisaties (VBZ en NVB) hebben na de incidenten in samenwerking met de FNV een handreiking asbest opgesteld waarmee de sector op een verantwoorde wijze met asbestproblematiek kan omgaan4.
Zijn de werknemers van Bakkersland, al dan niet door de Inspectie SZW, geïnformeerd over deze calamiteiten? Zo ja, kunt u aangeven wanneer zij geïnformeerd zijn? Zo nee, waarom niet?
De werkgever is verantwoordelijk voor het bieden van een gezonde en veilige werkplek. Hij dient zijn werknemers te informeren conform de arboregelgeving.
Naar aanleiding van een inspectie wordt de werkgever altijd schriftelijk geïnformeerd over de bevindingen. Het medezeggenschapsorgaan krijgt een afschrift van de aan de werkgever verzonden correspondentie. Langs die weg is het medezeggenschapsorgaan van Bakkersland in 2012 geïnformeerd over het onderzoek naar de gemeten concentratie van asbestvezels in de lucht en over de conclusies dat de meting uitgewezen heeft dat deze onder de norm bleef.
Kunt u aangeven in hoeverre er door deze calamiteiten een risico op inademing van asbestdeeltjes door werknemers is geweest?
Bij asbestcalamiteiten is er een risico op inademing van asbestdeeltjes. Naar aanleiding van het incident bij Bakkersland in Wateringen heeft de Inspectie SZW metingen laten uitvoeren. De conclusie van deze metingen was dat de gemeten concentratie aan respirabele asbestvezels onder de norm bleef.
Kunt u aangeven of er bij (oud)-werknemers asbest gerelateerde beroepsziekten zijn geconstateerd? Zo ja, om hoeveel werknemers gaat het?
Het Instituut Asbestslachtoffers (IAS) heeft informatie op sectorniveau, maar niet op bedrijfsniveau. Het totaal aantal dienstverbanden van asbestslachtoffers die zich tot en met 2014 bij het IAS hebben gemeld, en van wie de sector is geregistreerd, bedraagt 14.759. Het aandeel van de broodsector is 0,4 procent van de totale groep. Verreweg de meeste (mogelijke of zekere) blootstellingen in de broodindustrie hebben plaatsgevonden in de jaren »50 en »60 van de vorige eeuw.
Bij het IAS hebben 8 mesothelioomslachtoffers in de periode 2005 tot en met 2014 bij hun aanvraag aangegeven dat zij met zekerheid in de bakkerssector aan asbest zijn blootgesteld. 37 aanvragers hebben een dienstverband in de broodindustrie of bakkerijsector gehad en zijn daar misschien aan asbest blootgesteld of weten niet of ze daar met asbest in aanraking zijn geweest. Onder deze 37 zijn slachtoffers die volgens eigen verklaring zeker in een andere sector aan asbest zijn blootgesteld.
Het bericht ‘Schotschrift tegen asbesthysterie’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Perjan Moors (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schotschrift tegen asbesthysterie»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van één van de opstellers van het pamflet dat de overheid regelmatig te paniekerig reageert op de vondst van asbest? Zo nee, waarom niet?
Nee, die conclusie onderschrijf ik niet. De rijksoverheid staat voor een nuchtere en pragmatische benadering van asbest in de woon-, werk- en leefomgeving. Het asbestbeleid richt zich op het beheersen van de risico’s van asbest door stapsgewijs grote bronnen van vervuiling uit de leefomgeving te verwijderen. In eerste instantie is dat gebeurd door asbesthoudende remvoeringen uit te faseren. In 1993 volgde het verbod op het gebruik van nieuw asbest. Vervolgens zijn de bestaande asbestwegen uitgefaseerd. Vanaf 2024 worden asbestdaken verboden.
Waar asbest hechtgebonden aanwezig is (bijvoorbeeld in gebouwen) kan het blijven zitten. Als asbest een gevaar vormt voor de gezondheid moet het op verantwoorde wijze worden verwijderd.
Is de verhouding tussen kosten en baten van grootschalige asbestsanering scheef, zoals de schrijvers van het pamflet stellen?
In de brief aan uw Kamer van 7 september 2012 bent u geïnformeerd over de keuze voor 20242. Ten behoeve van het asbestdakenverbod is een MKBA3 opgesteld. In 2015 is deze MKBA geactualiseerd4. De totale maatschappelijke kosten bedragen € 882 mln.
Uit de MKBA bleek onder meer dat het zonder verbod tot 2044 zou duren voordat de asbestdaken vervangen zouden zijn. Door verwering van het asbesthoudend materiaal waarvan daken zijn gemaakt, vindt verspreiding plaats van asbestvezels naar het milieu. Dit brengt gezondheidsrisico’s met zich mee. Door te verplichten de asbestdaken uiterlijk 2024 te saneren, wordt die periode van blootstelling aanmerkelijk verkort.
Bent u het met de opstellers eens dat goed geïnformeerde burgers zelf soms beter zicht hebben op de risico’s dan bestuurders? Waarom wel/niet? Hoe gaat u erop inzetten om burgers beter te informeren over het verbod?
Het is van belang dat zowel burgers als bestuurders zich bewust zijn van de risico’s van asbest. Informatie over asbestregelgeving en asbestverwijdering is onder meer terug te vinden bij het kenniscentrum Infomil.
In mijn brief van 2 juni 20165 gaf ik aan een programmabureau op te zullen richten om de sanering van asbestdaken te begeleiden. Dit programmabureau zal ook zorg dragen voor nadere communicatie over het verbod. Voor het einde van het jaar stuur ik uw Kamer de activiteitenagenda van het programmabureau toe.
Wat vindt u van de uitspraak van medeauteur van het pamflet, hoogleraar Helsloot, dat het asbestbesluit «complete waanzin, weggegooid geld voor schijnveiligheid» is?
Bij het beschermen van de bevolking tegen het aantoonbare gevaar van blootstelling aan asbestvezels passen wat mij betreft deze kwalificaties niet. Op 3 juni 2010 heeft de Gezondheidsraad geadviseerd over de risico’s van milieu en beroepsmatige blootstelling aan asbest6. Op basis van dit advies zijn de normen voor asbest aangescherpt.
Het verbod op asbestdaken is, zoals aangegeven in antwoord 3, mede gebaseerd op een MKBA. Het saneren van asbestdaken voorkomt na 2024 asbestcalamiteiten zoals vorig jaar in de gemeente Westland en eind 2014 in Roermond. Naar aanleiding van de grote gevolgen die de asbestbrand in de gemeente Westland heeft gehad, heeft de gemeente besloten om asbestdaken in de gemeente zo snel mogelijk te saneren.
Door het verbod op asbestdaken zouden er circa 200 tot 300 minder asbestslachtoffers vallen, is dat aantal nog steeds juist? Wat is de schatting op dit moment? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
In het Volkskrantartikel wordt geciteerd uit de MKBA van 2012 (blz. 11): «Het verbod in 2024 leidt dan tot een potentiële baat van maximaal circa 50 miljoen euro (netto contante waarde, 2012), op basis van circa 250 vermeden slachtoffers op de lange termijn. Aangezien er veel onzekerheid is over de omvang van deze baat, nemen wij deze dus niet op in de totale te monetariseren baten.»
Dit aantal is een aanname ten behoeve van de MKBA. Het precieze aantal asbestslachtoffers is lastig om in te schatten omdat blootstelling aan asbest verschillende ziekten kan veroorzaken. Er kunnen ook ziekten ontstaan die niet direct aan blootstelling aan asbest gerelateerd worden.
Ik vind het belangrijk dat deze bron van asbestvezels in de leefomgeving, die met het verstrijken van de jaren alleen maar toe zal nemen, hoe dan ook verdwijnt, mede om nieuwe slachtoffers in de toekomst te voorkomen.
Kunt u inzicht geven in de totale kosten die gepaard gaan met het inventariseren, saneren, vervangen en uiteindelijk veilig verwerken van de 130 vierkante kilometer asbesthoudende daken en gevelpanelen?
In 2012 was er nog ongeveer 130 mln m2 aanwezig. Naar schatting is dat nu tussen 100 en 110 mln m2. Uit de geactualiseerde MKBA van 2015 blijkt dat het asbestdakenverbod € 882 mln kost. Deze kosten zijn er omdat het proces van sanering wordt versneld naar 2024, in plaats van 2044 bij het proces van autonome vervanging (zonder verbod) van de dan (in 2044) tenminste 50 jaar oude asbestdaken. Met de Aanpak Asbestdaken wordt in samenwerking tussen bij de uitvoering betrokken partijen bezien hoe hier nog verdere efficiencywinst te behalen valt.
In hoeverre heeft u, tegen de achtergrond dat de overheid via een subsidieregeling per sanering een bescheiden bijdrage levert aan de kosten per vierkante meter asbestdak, de overtuiging dat mensen zelf het grootste deel kunnen opbrengen? Wat als dat niet het geval is? Wat als bij eventuele brand een verzekeraar niet wil uitkeren of het object onverzekerbaar wordt?
Asbestdaken zijn in 2024 tenminste 30 jaar oud, de meeste een stuk ouder, en dan moeten ze gesaneerd zijn. Het beschikbare budget bedraagt tenminste € 75 mln. Dat bedrag is niet bedoeld om alle kosten te dekken, maar om de sanering vlot op gang te brengen. De meeste asbestdaken zijn inmiddels verweerd en aan vervanging toe zoals dat ook geldt voor andere onderdelen van een woning die slijten.
Het is mogelijk dat verzekeraars asbestdaken niet meer verzekeren vanaf 2024. Dat is aan de individuele maatschappijen om te besluiten. Het is niet onlogisch dat bij een wettelijk verbod op het hebben van asbestdaken er ook geen verzekeringsdekking voor die daken meer is. Vanuit mededingingsoogpunt mogen verzekeraars hierover geen onderlinge afspraken maken.
Ik ben met de verzekeraars in overleg over de gevolgen van het asbestdakenverbod. Verzekeraars willen vanuit hun maatschappelijke rol een bijdrage leveren door middel van het beschikbaar stellen van kennis en informatie, en willen meedenken over hoe eigenaren gestimuleerd kunnen worden hun taak zo snel mogelijk op te pakken.
Ziet u mogelijkheden om net als bij particulieren, het ook voor bedrijven eenvoudiger te maken om kleine hoeveelheden asbest zelf te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
De mogelijkheid voor particulieren om zelf een beperkte hoeveelheid asbest weg te halen, is ingegeven door het uitgangspunt dat een particulier dit niet vaak of regelmatig zal doen. Omdat er dan maar incidenteel blootstelling is, wordt het risico op een asbestziekte laag ingeschat. Overigens is hierbij ook van belang dat deze mogelijkheid uitsluitend geldt bij hechtgebonden asbest dat in een goede staat verkeert. Voor bedrijven geldt de eerdere aanname van het slechts incidenteel weghalen van asbest, of een incidentele blootstelling aan asbest, niet. Een werkgever is op basis van de Arbeidsomstandighedenwet verantwoordelijk voor het bieden van veilige en gezonde arbeidsomstandigheden voor zijn werknemers. Bovendien is er sprake van een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer, waarbij aan een werkgever het (financiële) voordeel, en aan de werknemer het mogelijke (gezondheids-)nadeel van het zelf verwijderen van asbest ten deel valt. Om deze redenen wordt de uitzondering voor particulieren niet uitgebreid naar bedrijven.
In hoeverre is het volgens u haalbaar om op het huidige tempo, met het huidige budget, alle asbesthoudende daken gesaneerd te hebben in 2024? Met welke maatregelen denkt u dit te kunnen realiseren? In hoeverre zijn dwangsommen een goed middel, gelet op de beperkte financiële draagkracht van sommige eigenaren? Kunt u dit toelichten aan de hand van een actuele stand van zaken?
Met de subsidieregeling verwijderen asbestdaken wil ik de sanering versneld op gang brengen. De subsidieregeling is niet bedoeld om kostendekkend te zijn. Inmiddels zijn er ruim 2.000 subsidieaanvragen binnen, voor ruim € 5 mln. Daarnaast zal het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, tezamen met het samenwerkingsverband zoals geschetst in de brief van 2 juni 20165, de sanering van asbestdaken verder ondersteunen met een programmabureau van waaruit bijvoorbeeld schaalgrootte wordt georganiseerd. Ook zullen mogelijke financieringsopties worden onderzocht. Vanaf 2024 gaan decentrale overheden het dan geldende verbod handhaven.
Dwangsommen zijn een mogelijk handhavingsinstrument en komen pas vanaf 2024 in beeld. De decentrale overheden zullen hier eigen keuzes in maken. Vooralsnog concentreren bijvoorbeeld de provincies Limburg en Overijssel zich op het saneren van daken zodat 2024 gehaald wordt.
Wat kunt u doen om illegale praktijken en dumping van asbest te voorkomen? Hoe wordt voorkomen dat eigenaren vanwege het ingestelde verbod, wellicht uit kostenoverweging of uit wanhoop hun object laten afbranden als de deadline nadert?
De Ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Infrastructuur en Milieu werken gezamenlijk aan een wettelijke verplichting van het Landelijk Asbest Volgsysteem (LAVS) voor gecertificeerde asbestbedrijven. Hierdoor kan de sanering van asbest worden gevolgd van sloop tot stort. Illegale praktijken zijn echter nooit te voorkomen dan wel uit te sluiten. Zoals ik heb aangegeven in antwoord 10 wil ik de sanering van asbestdaken begeleiden met een uitgebreid pakket aan flankerende maatregelen om dakeigenaren te ontzorgen.
Bent u van mening dat het rigide toepassen van voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, ook al voegen deze in een specifieke situatie niets toe aan de veiligheid voor werknemers of omgeving, kan leiden tot een vermindering van draagvlak, het stilzetten van het nadenken, geldverspilling en zelfs illegale saneringen en dumpingen in de hand kan werken?
Maatregelen die niets toevoegen aan de veiligheid zijn onnodig. Maar de maatregelen die nu zijn voorgeschreven bij een asbestverwijdering zijn gericht op veiligheid en daarom zeer belangrijk. Bij een asbestsanering is ook van belang dat de gekozen werkmethoden veilig zijn. Indien een nieuwe methode wordt ontwikkeld, zullen betrokken partijen daarom moeten aantonen dat dit het geval is.
Ziet u mogelijkheden om deskundige asbestverwijderaars (DAV) en deskundige toezichthouders asbest (DTA) meer ruimte te geven om beargumenteerd te kunnen afzien van voorgeschreven veiligheidsmaatregelen, als deze in een specifieke situatie overduidelijk niets toevoegen aan de veiligheid voor werknemers of omgeving (comply-or-explain)?
Van belang is dat gevolgde werkmethoden veilig zijn. Beoordeling of dat zo is, wordt niet aan individuele medewerkers gelaten. Wel onderzoekt TNO op verzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op dit moment welke «quick wins» er bestaan ten aanzien van verbetering van asbestregelgeving en uitvoeringspraktijk, en geeft het huidige stelsel nu al speelruimte voor een gecertificeerd bedrijf om middels maatwerk en innovatieve technieken af te wijken.
De discrepantie tussen het door banken gestelde beleid m.b.t. arbeidsrechten en de misstanden in de kleding- en elektronicasector |
|
Roelof van Laar (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het praktijkonderzoek van de Eerlijke Bankwijzer naar vakbondsvrijheid en leefbaar loon in de kleding- en elektronicasector?1 Zo ja, wat is uw reactie hierop?
Ja. Het onderzoek laat zien dat de bankengroepen hun verantwoord investeringsbeleid of verantwoord beleggingsbeleid op orde hebben. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat er verbetering nodig is in het engagement van bankengroepen op vakbondsvrijheid en leefbaar loon naar hun klanten in de elektronica- en textielsector. Ook komt naar voren dat de transparantie over de beoordeling van risico’s moet worden verbeterd als de duurzaamheidsanalyse wordt uitgevoerd door een extern bureau. Het onderzoek geeft geen volledig beeld van de gehele due diligence praktijk van de bankengroepen.
Het is teleurstellend dat de «Eerlijke Bankwijzer» concludeert dat een aantal bankengroepen hun invloed weinig tot onvoldoende gebruiken. Nederlandse bankengroepen behoren zich te houden aan de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen en Guiding Principles on Business and Human Rights van de Verenigde Naties (UNGPs) en het kabinet verwacht dat de bankengroepen die een onvoldoende scoren zorgen dat zij vaker hun invloed gebruiken om hun klanten te stimuleren om maatschappelijk verantwoord te produceren.
Het beleid van de meeste bankengroepen is volgens de «Eerlijke Bankwijzer» ruim voldoende tot uitstekend geregeld. Een gedegen beleid is het startpunt van goede due diligence. Ook is het positief dat vier van de negen bankengroepen ruim voldoende tot uitstekend scoren op uitvoering van hun beleid. Het uitoefenen van invloed door middel van dialoog met klanten en stemgedrag bij aandeelhoudersvergaderingen is een belangrijk onderdeel van due diligence. Dit is vastgelegd in de OESO richtlijnen en in de UNGPs.
Hoe bestempelt u het feit dat banken nalatig zijn in de zorg die ook zij dragen voor de arbeidsomstandigheden in bedrijven en sectoren waarin ze (direct dan wel indirect) investeren? Deelt u de mening dat het zorgelijk is dat meerdere banken feitelijk niet die zorg als hiervoor bedoeld dragen, terwijl ze op papier wel beweren dat te doen?
Banken hebben de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat hun investeringen niet verbonden zijn aan arbeidsrechtenschendingen. Zij behoren hun invloed te gebruiken om de bedrijven waarin zij investeren te bewegen tot het respecteren van vakbondsvrijheid en het betalen van een leefbaar loon. Goed beleid op maatschappelijk verantwoord ondernemen is belangrijk en het effect moet zichtbaar zijn in de praktijk.
Het rapport stelt dat twee van de onderzochte financiële dienstverleners, Aegon en Delta Lloyd, onvoldoende scoren op de praktijk, zoals het engagement met investeringsrelaties, terwijl ze op beleid hoog scoren. Dit beeld is zorgelijk.
Aegon heeft de «Eerlijke Bankwijzer» laten weten het te waarderen dat dit onderwerp onder de aandacht is gebracht. Aegon is gestart met gesprekken met twee bedrijven uit de kledingindustrie. Het richt zich daarbij tevens op leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Dit is een positief signaal en het is belangrijk dat dit verdere opvolging krijgt.
De overige zeven onderzochte banken scoren voldoende tot uitstekend. De bankengroepen waar nog ruimte is voor verbetering zullen hun engagement moeten versterken en inzichtelijk moeten maken hoe ze dit doen.
Naar aanleiding van het rapport heeft ING laten weten zich te kunnen vinden in de analyse van de «Eerlijke Bankwijzer» dat er meer aandacht moet komen voor vakbondsvrijheid en leefbaar loon. ING neemt de aanbevelingen van de «Eerlijke Bankwijzer» serieus en staat open voor suggesties ter verbetering van haar duurzaamheidsbeleid.
ABN AMRO heeft in juni 2015 aangekondigd om als eerste financiële instelling ter wereld de «Guiding Principles Reporting Framework» van de Verenigde Naties2 toe te passen op haar duurzaamheidsverslag vanaf 2016. Hiermee worden de transparantie en interne processen, gericht op het respecteren van mensenrechten, versterkt.
Kunt u toelichten welke stappen u voornemens bent te zetten om de verantwoordelijkheid van de bancaire sector beter te waarborgen? En op welke wijze? Hoe kijkt u aan tegen het koppelen van consequenties aan een op papier vastgesteld beleid dat niet overeenkomt met de praktijk?
Om sectoren te stimuleren hun verantwoordelijkheid te nemen onder de OESO richtlijnen en de UNGPs is het kabinet het IMVO-convenantentraject gestart. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft als één van de eerste sectoren vervolgens het initiatief genomen om te komen tot een convenant. Het kabinet ondersteunt de totstandkoming van dit convenant. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Financiën zijn partij bij dit convenant.
Het convenant is gericht op due diligence en op de rol die banken kunnen spelen bij het voorkomen van mensenrechtenschendingen. Onder mensenrechten vallen ook de rechten zoals geformuleerd in de acht fundamentele conventies van de ILO. Het kabinet zet binnen het convenant in op afspraken die specifiek gericht zijn op arbeidsrechten, zoals leefbaar loon en vakbondsvrijheid. Het kabinet onderstreept het belang dat er afspraken worden gemaakt over transparantie en over de invloed die banken uit kunnen oefenen op klanten. Het convenant is momenteel in de afrondende fase. Het is de verwachting dat het convenant na de zomer ondertekend zal worden. U wordt hierover geïnformeerd in de brief over de voortgang van de IMVO-convenanten die voor de begrotingsbehandeling naar uw Kamer wordt gestuurd.
Bent u verrast door de resultaten van het onderzoek, ook in het licht van uw inspanningen met de financiële sector om tot convenanten op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) te komen? Wanneer verwacht u dat het IMVO-convenant met de bancaire sector wordt afgesloten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid aan de Kamer in uw beantwoording op deze vragen, en daarmee voorafgaand aan het af te sluiten IMVO-convenant, toe te lichten hoe u misleidende communicatie vanuit de sector over diens inzet ten aanzien van arbeidsrechten in de toekomst wil voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Honderden Tilburgers mogelijk blootgesteld aan chroom-6' |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat honderden Tilburgers mogelijk zijn blootgesteld aan chroom-6?1
Werken met kankerverwekkende stoffen als chroom-6 is aan strenge regels gebonden. De werkgever is verplicht de werknemers goed te beschermen door blootstelling te voorkomen of te minimaliseren.
Is de Inspectie SZW op enige manier actief geweest bij het werklozenproject van tROM op het oud-terrein van NS/Nedtrain? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De Inspectie SZW is niet actief geweest bij dit project. De Inspectie had geen signalen dat daar aanleiding voor was.
Bent u bereid te (laten) onderzoeken of de juiste beschermingsmiddelen zijn verstrekt en of deze ook daadwerkelijk zijn gebruikt?
Uit communicatie op de website van de gemeente Tilburg blijkt dat de gemeente een onderzoek instelt naar de arbeidsomstandigheden bij het betreffende re-integratietraject
De werkzaamheden waarbij mogelijk chroom 6 blootstelling plaatsvond vonden volgens gemeente Tilburg plaats tot 2011. Controle ter plaatse is dus niet meer mogelijk. Mocht het desondanks toch mogelijk zijn eventuele overtredingen te constateren, dan zullen deze inmiddels verjaard zijn. Tegen deze achtergrond maak ik de afweging dat een dergelijke inzet van de Inspectie SZW niet efficiënt is.
Ziet de Inspectie SZW op dezelfde manier toe op het naleven van de wetten rond arbeidsomstandigheden bij werknemers met een arbeidsovereenkomst en mensen die werken in het kader van een re-integratietraject? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat zijn de verschillen?
In principe worden de wetten op het gebied van de arbeidsomstandigheden gehandhaafd in alle situaties waar sprake is van arbeid zoals bedoeld in artikel 1 en 2 van de Arbeidsomstandighedenwet. Dat blijkt uit het feit dat de Inspectie SZW in tal van situaties de wetten handhaaft en sanctioneert waar geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar wel van een werkrelatie.
Om welke re-integratietrajecten ging het? Zijn er nog meer mensen die in het kader van hun re-integratietraject zijn blootgesteld aan chroom-6?
Deze kwestie speelt bij een re-integratietraject van de gemeente Tilburg. Ik heb geen informatie over of dit risico in andere re-integratietrajecten aan de orde is geweest.
Wie is hiervoor aansprakelijk?
De werkgever is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn werknemers op de arbeidsplaats. Zijn werknemers zijn degenen met wie hij een arbeidsovereenkomst heeft, degenen die hij heeft ingeleend en degenen die onder zijn gezag werken.
Deze verantwoordelijkheid speelt ook een rol bij het vaststellen van civielrechtelijke aansprakelijkheid.
Wie er in dit geval civielrechtelijk aansprakelijk is voor eventueel geleden schade is een kwestie die door de civiele rechter kan worden beoordeeld. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Bent u bereid een volledige inventarisatie te (laten) maken van alle objecten waar chroom-6 verf is toegepast en de Inspectie SZW een programma te laten starten teneinde te bereiken dat de juiste beschermingsmiddelen worden toegepast? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Inspectie SZW zal nog dit jaar relevante branches benaderen en waar nodig gericht optreden. Daarnaast ben ik voornemens om voorlichting te geven over de noodzaak tot het nemen van beheersmaatregelen en toepassen van adem- en huidbescherming bij werkzaamheden met chroom 6, waaronder het schuren van oude chroombevattende verflagen.
Een ongeval met een hoogwerker |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Twee personen overleden na val uit hoogwerker Zaltbommel»?1
Ja.
Hoeveel soortgelijke ernstige ongevallen met hoogwerkers zijn u bekend de afgelopen vijf jaar?
Er zijn geen andere arbeidsongevallen bekend waarbij een werkbak van een verreiker gevallen is en waar slachtoffers bij zijn gevallen. In Zaltbommel werd een verreiker gebruikt, dit is een type hoogwerker waarmee de last of werkbak op hoogte verplaatst kan worden.
Het aantal ongevallen dat de afgelopen jaren met hoogwerkers heeft plaatsgevonden, komt neer op gemiddeld 14 ernstige ongevallen per jaar (waarbij werknemers slachtoffer waren).
Welke opleidingseisen gelden er voor mensen die werken met hoogwerkers? Hoe is certificering in de sector geregeld?
Voor personen die werken met hoogwerkers gelden de algemene bepalingen in de Arbowet. In artikel 8 van de Arbowet is geregeld dat werkgevers ervoor moeten zorgen dat werknemers doeltreffend worden ingelicht over hun werkzaamheden en de daaraan verbonden risico’s. Ook zijn werknemers verplicht om overeenkomstig opleiding en de door de werkgever gegeven instructies zorg te dragen voor eigen veiligheid en van andere betrokken personen (artikel 11 Arbowet). Instructie over het juist gebruik van arbeidsmiddelen en het opvolgen van de instructie valt onder deze verplichtingen.
Daarnaast stelt artikel 7.6 van het Arbobesluit dat arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren, alleen door werknemers gebruikt mogen worden die met het gebruik belast zijn. Dit moeten dus daarvoor geïnstrueerde werknemers zijn. In artikel 7.11a van het Arbobesluit wordt voorts geregeld dat een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing in begrijpelijke vorm ter kennis wordt gebracht van de betrokken werknemers. Ook is vastgelegd dat men voor het bedienen van hijs- en hefwerktuigen over specifieke deskundigheid moet bezitten in artikel 7.18 van het Arbobesluit.
Er is geen verplicht certificaat voor het personeel dat werkt met hoogwerkers. Om de vereiste specifieke deskundigheid te verwerven worden in de markt opleidingen aangeboden die worden afgesloten met een certificaat. Een certificaat toont aan dat een opleiding is gevolgd. Voor de hoogwerker zelf moet op grond van artikel 7a van het Warenwetbesluit machines een geldig certificaat van goedkeuring beschikbaar zijn.
Ziet u in dit ongeval aanleiding om nader onderzoek te doen naar de veiligheid van hoogwerkers? Bent u bereid om hierover in overleg te treden met de branche?
De Inspectie SZW onderzoekt het ongeval. Het is nu te vroeg om duiding te geven over de oorzaak van het ongeval en uitspraken te doen over eventueel te ondernemen acties of te treffen maatregelen.
De arbeidsomstandigheden van de beveiliging op Schiphol |
|
Sadet Karabulut , John Kerstens (PvdA), Linda Voortman (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «FNV dreigt met acties beveiligers op Schiphol»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de arbeidsomstandigheden van de beveiligers op Schiphol ondanks eerdere beloften hiertoe niet verbeterd zijn? In hoeverre kunnen de veiligheidsrisico’s toenemen vanwege deze situatie?
Op 31 maart jl. heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu Kamervragen beantwoord van het Kamerlid Smaling over bovengenoemde berichtgeving.
Het is van belang dat serieus aandacht wordt besteed aan het beeld dat de FNV schetst over de arbeidsomstandigheden van de beveiligers op Schiphol. Het is de taak van de werkgever, in dit geval de beveiligingsbedrijven, te zorgen voor goede arbeidsomstandigheden en om – met instemming van de werknemers – de preventie van arbeidsrisico’s vorm te geven. In het kader van de CAO Particuliere Beveiliging zijn afspraken gemaakt over de arbeidsomstandigheden. Het is aan CAO-partijen om elkaar aan te spreken op de gemaakte afspraken.
Er zijn geen klachten gemeld bij de Inspectie SZW door medewerkers, vakbonden of OR over de arbeidsomstandigheden bij beveiligingsbedrijven op Schiphol. Mochten medewerkers klachten melden bij de Inspectie SZW dan kan alsnog worden overgegaan tot onderzoek. In geval van klachten van een OR of vakbonden over de arbeidsomstandigheden volgt onderzoek door de Inspectie.
Schiphol heeft te voldoen aan wettelijk gestelde eisen ten aanzien van de beveiliging van de luchthaven. De Minister van Veiligheid en Justitie is verantwoordelijk voor de beveiliging van de burgerluchtvaart. Zoals in antwoord op vraag 4 van de hierboven genoemde Kamervragen van het Kamerlid Smaling is aangegeven, houdt de Koninklijke Marechaussee toezicht op de naleving van de wettelijke verplichtingen ten aanzien van de beveiliging van de burgerluchtvaart. De uitkomsten daarvan geven geen aanleiding tot zorgen ten aanzien van het veiligheidsniveau.
Klopt het dat aan de TNO-adviezen uit 2010 over de situatie op Schiphol zeer beperkt uitvoering wordt gegeven? Wordt de maximale statijd van 120 minuten nog steeds structureel overschreden? Wat is de stand van zaken wat betreft het nieuwe TNO rapport?
In de huidige CAO zijn afspraken vastgelegd over de toepassing van het TNO-advies uit 2010. In de CAO staan afspraken over een maximale statijd van 150 minuten.
Naar aanleiding van het verschijnen van een nieuw TNO rapport over statijden hebben Schiphol en de beveiligingsbedrijven op 26 april 2016 een gezamenlijke verklaring uitgegeven. Hierin wordt gesteld dat de werkgroep Statijden van het Sociaal Fonds Particuliere Beveiliging – waarin werkgevers, werknemers en Schiphol zitting hebben – gaat onderzoeken in hoeverre de aanbevelingen uit het TNO rapport van april 2016 praktisch en haalbaar te implementeren zijn. De afspraak is dat hier in juni duidelijkheid over is.
TNO beveelt in het nieuwe rapport een maximale statijd van 120 minuten aan bij de centrale security in de vertrekhallen 1, 2 en 3 in verband met een mogelijk verminderde alertheid van de beveiligingsmedewerkers bij een statijd van meer dan 120 minuten. Voor de andere securitypunten op de luchthaven kan worden volstaan met de maximale statijd van 150 minuten conform de huidige CAO. Beveiligingsbedrijven en Schiphol staan in beginsel positief tegenover deze aanbevelingen. Schiphol en de beveiligingsbedrijven hebben aangegeven dat, totdat de aanbevelingen uit het nieuwe TNO-rapport zijn vertaald in praktische en haalbare afspraken over statijden, de norm die in de huidige CAO staat – een maximale statijd van 150 minuten – strikt wordt nageleefd.
TNO en de vakbonden bevelen daarnaast aan om een aantal voorzieningen op de werkplek te verbeteren. Het gaat hier om zaken als de temperatuur, tocht, daglicht, ergonomie, geluid en geur. Beveiligingsbedrijven en Schiphol hebben aangegeven hierop actie te ondernemen en gesprekken te voeren met betrokkenen en arbodeskundigen over hoe knelpunten aangepakt kunnen worden. Schiphol en de beveiligingsbedrijven stellen dat inmiddels op diverse plekken de temperatuur en verlichting is aangepast. Naar andere knelpunten wordt een onderzoek ingesteld met de intentie deze knelpunten op korte termijn op te lossen.
Bent u bereid Schiphol in deze aan te spreken op zijn verantwoordelijkheid als opdrachtgever? Bent u bereid dit te doen in uw rol als aandeelhouder bij de eerstvolgende aandeelhoudersvergadering? Zo niet, waarom niet?
Goed opdrachtgeverschap vereist dat ook een opdrachtgever, als partij in de keten, rekening houdt met de verplichtingen waar een opdrachtnemer aan moet voldoen. Schiphol is als opdrachtgever in overleg met de vakbonden en beveiligingsbedrijven over de arbeidsomstandigheden zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3. Er is daarom geen reden dit onderwerp op de aandeelhoudersvergadering te agenderen.
Wat is uw reactie op de stelling van de FNV dat de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van beveiligers onder druk staan vanwege de «extreme marktwerking» op Schiphol? Klopt het dat beveiligers knelpunten ervaren in de aansturing door Schiphol en dat zij zich zorgen maken dat veiligheidsbelangen in de knel komen door commerciële belangen van de opdrachtgever? In hoeverre zouden dit soort knelpunten voorkomen kunnen worden door de inkoop en aansturing van de luchthavenbeveiliging weer in handen te leggen van een instantie die – anders dan Schiphol – geen winstoogmerk heeft?
De verantwoordelijkheid voor de arbeidsomstandigheden ligt primair bij de beveiligingsbedrijven als werkgevers. Tegelijkertijd ziet Schiphol het – vanuit goed opdrachtgeverschap – als haar verantwoordelijkheid om er op toe te zien dat de bedrijven op de luchthaven goed met hun personeel omgaan. Schiphol heeft bericht dat het bij de aanbesteding van de securitycontracten destijds veel aandacht heeft besteed aan de sociale aspecten van werkgeverschap.
Schiphol dient daarnaast te voldoen aan wettelijk gestelde eisen ten aanzien van het niveau van de beveiliging van de luchthaven. De Koninklijke Marechaussee houdt hier toezicht op. Zoals gesteld in het antwoord op vraag 2 is er geen aanleiding tot zorgen ten aanzien van het veiligheidsniveau.
Dit borgt in voldoende mate de veiligheidsbelangen op Schiphol. Er is derhalve geen toegevoegde waarde om de luchthavenbeveiliging in handen te leggen van een publiek orgaan.
Klopt het dat overwogen wordt om de luchthavenbeveiliging deels met publiek geld te financieren? Deelt u de opvatting dat hierin een aanvullende reden kan liggen om de inkoop en aansturing van de luchthavenbeveiliging weer bij een publiek orgaan te beleggen? Zo niet, waarom niet?
Op 29 april jl. is de Actieagenda Schiphol aan de Kamer aangeboden. Hierin wordt aangegeven dat het kabinet in overleg met Schiphol in 2016 de mogelijkheden uitwerkt voor innovatieve maatregelen en investeringen op het gebied van security, inclusief de financieringsmogelijkheden daarvoor. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 is er geen toegevoegde waarde in het onderbrengen van taken bij een publiek orgaan.
Het bericht dat er onderzoek komt naar de Arbeidsinspectie inzake DuPont |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), de voormalige Arbeidsinspectie, onderzoek gaat doen naar het functioneren van diezelfde Arbeidsinspectie inzake de lycrafabriek van DuPont?1
Ik vind het belangrijk om de feiten op een rij te krijgen. Ik denk daarbij in het bijzonder aan de feiten omtrent het gebruik van de stof DMAC bij de Lycra fabriek, de destijds gehanteerde werkprocessen en de daarbij behorende risicobeheersingmaatregelen (in het kader van blootstelling van werknemers) die het bedrijf hanteerde. Voor verdere informatie verwijs ik naar mijn brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan uw Kamer wordt gezonden.
Kunt u toelichten wat de Inspectie SZW precies gaat onderzoeken?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wordt het onderzoek beperkt tot de periode van 1975 tot 1990?
In de media wordt de nadruk op die periode gelegd, maar het onderzoek wordt niet beperkt tot die periode. Het zal lopen vanaf de jaren zeventig tot het tijdstip waarop niet meer met de bedoelde risicovolle stoffen werd gewerkt.
Is er sprake van externe supervisie op het onderzoek? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in het kader van een zorgvuldige aanpak de Audit Dienst Rijk (ADR) betrokken bij het proces.
Wanneer wordt de Kamer op de hoogte gesteld van de resultaten van het onderzoek?
In november 2016 ontvangt u de resultaten van het onderzoek.
Het bericht ‘Zwangerschapsproblemen bij oud-medewerkers DuPont’ |
|
Eric Smaling , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van EenVandaag, waaruit blijkt dat er sprake is van ernstige zwangerschapsproblemen bij oud-medewerkers DuPont?1
De geschetste situatie is ernstig en ik begrijp de zorg van de oud-medewerkers.
Wat was de rol van de bedrijfsgezondheidsdienst van het bedrijf? Wat is de rol van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) geweest?
Deelt u de mening dat betrokken diensten hebben gefaald in het tijdig signaleren van deze gezondheidsproblemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bent u bereid om gericht onderzoek te doen naar gezondheidsproblemen van alle (oud-)medewerkers die gewerkt hebben in de fabriek van DuPont? Zo ja, wie gaat dat onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid om in navolging van het advies van prof. mr Pieter van Vollenhoven de Onderzoeksraad voor de Veiligheid te verzoeken deze kwestie te laten onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Een onderzoek door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid is op dit moment niet aan de orde. Ik wil nu de feiten op een rij zetten en zal de Audit Dienst Rijk (ADR) daarbij betrekken.
De voorlichting aan Nederlandse ondernemers over problemen met kinderarbeid in Oekraïne |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, RVO.nl, onder het kopje MVO Oekraïne tot voor kort ondernemers waarschuwde tegen kinderarbeid in Oekraïne met de tekst «vooral als u in de agrarische sector of in de bouw onderneemt, is de kans aanmerkelijk dat een productiebedrijf of onderaannemer gebruik maakt van kinderarbeid»?1 2
Ja.
Is het waar dat deze waarschuwingstekst sinds afgelopen week van de site is verwijderd?
Nee. De informatie is verwijderd op 15 februari 2016.
Hangt het verwijderen van de betreffende tekst op de website van RVO.nl samen met het feit dat er geen sprake meer is van grootschalige kinderarbeid in Oekraïne, of is er een andere oorzaak voor het verwijderen van de bewuste waarschuwing?
De betreffende passage over maatschappelijk ondernemen maakte onderdeel uit van een langere tekst over maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) op de landenpagina van Oekraïne op de website van RVO.nl. In een actualisatieronde voor de MVO-teksten is geconstateerd dat informatie dateert uit 2009. Er zijn geen recente rapporten die wijzen op grootschalige kinderarbeid in Oekraïne. In aanloop naar de handelsmissie van 15–17 maart jl. naar Oekraïne is daarom besloten om de verouderde informatie van de site te halen.
Kunt u bevestigen dat het Amerikaanse State Department waarschuwt tegen kinderarbeid in Oekraïne in met name landbouw en mijnbouw, en daarnaast spreekt over de inzet van kinderen in de porno-industrie, als kindsoldaten, bij straatverkoop, etc.?3
Het US Department of Labor rapporteert geregeld over kinderarbeid in verschillende landen. Het rapporteerde in 2014 voor het laatst over Oekraïne. Het rapport waarschuwt niet expliciet tegen kinderarbeid in Oekraïne, maar merkt wel op dat er nog altijd kinderarbeid in de hierboven genoemde sectoren voorkomt. In het rapport staat dat Oekraïne sinds de vorige rapportage stappen heeft gezet om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. Oekraïne werkte hierin samen met de OESO, de Internationale Organisatie voor Migratie, en de NGO La Strada. Speciale aandacht ging uit naar de kinderen in het oosten van Oekraïne, waar kinderen een hoger risico hebben om slachtoffer te worden van mensenhandel. Daarnaast meldt het rapport dat 96,5% van de kinderen tussen 5–14 jaar naar school gaat. Ongeveer 4,4% van de kinderen in die leeftijdsgroep werkt in enige vorm, deels in combinatie met school.
Hangt de verwijdering van de tekst op enigerlei wijze samen met het referendum over het associatieverdrag op 6 april a.s.? Zo nee, deelt u dan de mening dat de verwijdering wel op een zeer ongelukkig moment en kennelijk zonder noodzaak heeft plaatsgevonden?
Het moment van verwijderen hangt samen met de handelsmissie onder leiding van de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 15–17 maart jl. De pagina’s waar deze passage onderdeel van uitmaakte zijn verwijderd omdat de informatie niet meer actueel was.
Is de verwijdering een autonome beslissing geweest van RVO.nl? Zo ja, kunt u de notulen met ons delen van de vergadering waar dat besluit genomen is?
Ja, de verwijdering van de tekst is een autonome beslissing van RVO geweest. De verwijdering van de betreffende pagina maakte onderdeel uit van regulier onderhoud van de MVO-inhoud op de website waarbij ook de informatie van een aantal andere landen is aangepast. Hierover is het niet gebruikelijk notulen te maken. Wel wordt de niet-actuele informatie gearchiveerd.
Is er politieke druk uitgeoefend vanuit enig ministerie om de betreffende tekst van de site te verwijderen?
Nee.
Is er enig verband tussen de via RTL-nieuws uitgelekte communicatiestrategie van het kabinet ten aanzien van het referendum4 en het verwijderen van de bewuste tekst?
Nee.
Deelt u de mening dat het goed is Nederlandse ondernemers te waarschuwen tegen grootschalige kinderarbeid in Oekraïne en bent u om die reden bereid te bevorderen dat de bewuste tekst op zo kort mogelijke termijn en in elk geval voor 6 april weer online komt bij RVO.nl? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet, en op welke wijze waarschuwt u ondernemers dan voor de aanmerkelijke kans dat zij in aanraking komen met kinderarbeid wanneer zij zaken doen in bepaalde sectoren in Oekraïne?
Het uitbannen van kinderarbeid is onderdeel van de inzet van het kabinet op mensenrechten en bedrijfsleven, en daarmee één van de beleidsprioriteiten. Het kabinet deelt daarom uw mening dat Nederlandse ondernemers goed voorbereid dienen te zijn, voordat zij zaken gaan doen in Oekraïne. Zij moeten worden gewezen op alle aspecten van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Ondernemers kunnen bijvoorbeeld gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». De tekst op RVO.nl over MVO in Oekraïne is inmiddels geactualiseerd en op site geplaatst.
Bent u bereid Oekraïne aan te spreken op het veelvuldige voorkomen van kinderarbeid? Zo ja, op welke termijn en wijze? Zo nee, waarom niet?
In verschillende recente mensenrechtenrapportages van betrouwbare instellingen waaronder de VN Hoge Commissaris voor de Rechten van de Mens (OHCHR), de OVSE, Amnesty International en Human Rights Watch komt niet naar voren dat er grootschalige kinderarbeid in Oekraïne is. Als er aanleiding is om Oekraïne aan te spreken op kinderarbeid, zal Nederland dit via de gebruikelijke kanalen doen.
Vanzelfsprekend wordt de situatie gemonitord met behulp van verschillende instrumenten. Zo spreken de EU en Oekraïne in het Associatieakkoord af het naleven van fundamentele arbeidsnormen te bevorderen. Hieronder valt ook de algehele uitbanning van kinderarbeid. Ook het maatschappelijk middenveld heeft een rol bij het toezien op naleving van deze afspraken: Onder artikel 299 van het akkoord krijgt het de mogelijkheid een adviesgroep op te richten die zicht houdt op de uitvoering van de afspraken gerelateerd aan handel en duurzame ontwikkeling, waaronder naleving van arbeidsnormen en voorwaarden.
Naast de dialoog over mensenrechten in het kader van de Universal Periodic Review van de Verenigde Naties, kunnen mistanden zoals kinderarbeid, indien gesignaleerd, aan de orde komen in het subcomité handel en duurzame ontwikkeling dat onder het Associatieakkoord EU-Oekraïne zal worden opgericht.
Ook in OESO-verband wordt er met Oekraïne gesproken over MVO, waar het uitbannen van kinderarbeid een onderdeel van is in algemene zin. Binnenkort besluit de Ministeriële OESO Raad over toetreding van Oekraïne tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO. Onderdeel van deze richtlijnen is het instellen van een Nationaal Contact Punt, waar klachten over misstanden kunnen worden gemeld. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt.
Heeft de Nederlandse regering de regering van Oekraïne recent nog aangesproken op misstanden als deze, bijvoorbeeld tijdens de handelsmissie die onlangs plaatsvond? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze en wat zijn daarvan de resultaten?
Tijdens de recente handelsmissie naar Oekraïne heeft de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking aandacht gevraagd voor MVO tijdens een gesprek met de directeur van MVO-Oekraïne. Uit dit gesprek werd duidelijk dat er in Oekraïne in toenemende mate aandacht is voor MVO-beleid. Ondernemingen zoals het in Oekraïne gevestigde bedrijf Zeelandia laten zien dat MVO-beleid voor het bedrijfsleven samen gaat met een winstgevende bedrijfsvoering.
Gezien de zorgwekkende toestand van Oekraïne op het gebied van bijvoorbeeld mensenrechten, milieubescherming en dierenwelzijn, welk specifiek MVO-beleid voert u voor Oekraïne? Waar is daar dan meer informatie over te vinden voor bijvoorbeeld ondernemers of burgers?
Ondernemers kunnen gebruik maken van de online «MVO-Risicochecker». Overige informatie voor burgers en ondernemers over OESO richtlijnen is te vinden op www.oesorichtlijnen.nl. Ze bieden een handvat voor gedragscodes van ondernemingen om met maatschappelijke kwesties als kinderarbeid, milieu en corruptie om te gaan. Informatie over de International Labour Standards bieden een houvast om de arbeidsomstandigheden in de informele sector te vergelijken met andere landen. www.ilo.org/global/standards/index.htm. MVO Nederland biedt uitgebreide informatie en bewegwijzert ondernemers over maatschappelijk verantwoord ondernemen www.mvonederland.nl. Nederland is bereid Oekraïne te adviseren bij het opzetten van een Nationaal Contact Punt, omdat Oekraïne wil toetreden tot de OESO-investeringsinstrumenten en de OESO-richtlijnen voor MVO.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor 6 april a.s. te beantwoorden?
Ja.
De situatie bij het Europees octrooibureau |
|
John Kerstens (PvdA), Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Lidstaten keren zich tegen «tirannieke» topman Europees octrooibureau»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ontslag van vakbondsleden die zich kritisch hebben uitgelaten over de omstandigheden bij het octrooibureau een slechte zaak is? Deelt u de mening dat dit verdere escalatie van het conflict tussen de leiding en het personeel in de hand heeft gewerkt? Deelt u de mening dat heroverweging of intrekking hiervan van belang is voor de-escalatie?
Ja.
Kunt u nader inzicht geven in de brief die de voorzitter van de Administrative Council gestuurd heeft naar de president van het Europees octrooibureau? Is de in de berichtgeving aangegeven strekking van de brief correct? Namens wie is de brief gestuurd? Deelt u de mening dat Nederland de brief in de beheerraad moet ondersteunen? Gaat Nederland de voorstellen uit de brief ondersteunen als deze in stemming komen? Zo niet, waarom niet?
Op initiatief van het presidium van de Raad van Bestuur van de Europese Octrooiorganisatie (EOO) heeft een groep lidstaten van de EOO besloten om de zorgen die zij hebben ten aanzien van, onder meer, de sociale situatie binnen de EOO en de oplossingsrichtingen die zij voorstaan neer te leggen in een ontwerp resolutie. De brief van de voorzitter van de Raad van Bestuur, waarvan sprake is in het artikel, maakt onderdeel uit van de totstandkoming van deze ontwerpresolutie. Deze is inmiddels door 19 landen, waaronder Nederland, verzonden naar alle leden van de Raad van Bestuur. In zijn vergadering van 16-17 maart aanstaande zal de plenaire Raad van Bestuur (alle 38 lidstaten) hierover besluiten. Dit document heeft de status confidentieel.
Nederland maakt zich, zoals bekend, grote zorgen over de sociale situatie binnen de EOO, is een van de initiatiefnemers van de ontwerpresolutie en steunt deze vanzelfsprekend.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om u te melden dat ik op 4 maart jl., zoals aangekondigd in mijn brief van 28 januari jl. (Kamerstuk 25 883, nr. 268), een gesprek met de president van het EOB heb gevoerd. Tijdens dit stevige gesprek heb ik hem de Nederlandse zorgen, met inbegrip van de zorgen zoals die in uw Kamer bestaan, overgebracht. De president heeft zijn standpunt uiteengezet.
Tot nieuwe gezichtspunten heeft het gesprek, tot mijn teleurstelling, niet geleid.
De afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij Pegatron in Breda |
|
Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving over de afrekencultuur en slechte arbeidsomstandigheden bij iPhone-reparateur Pegatron in Breda?1
Ieder bedrijf moet zich aan de wet houden. Als er sprake is van overtreding van de wet dan is dat onacceptabel. Volgens de Arbeidsomstandighedenwet mogen werkzaamheden geen gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemer.
Wat vindt u ervan dat werknemers bij Pegatron strafpunten krijgen indien zij zich ziekmelden of om gegronde redenen een keer te laat komen?
Op grond van het Burgerlijk Wetboek (artikel 629, Boek 7) is de werkgever verplicht om voor een tijdvak van 104 weken ten minste 70% van het loon door te betalen, indien de werknemer wegens ziekte de bedongen arbeid niet kan verrichten. Hiervan kan niet worden afgeweken met een strafpuntensysteem.
In het algemeen vind ik het belangrijk dat de bedrijfscultuur bijdraagt aan gezond en veilig werken en denk ik niet dat strafpunten bij ziekmelden bevorderlijk zijn voor een positieve cultuur of de productiviteit in een bedrijf.
Is het wettelijk toegestaan om werknemers een in de cao kleinmetaal afgesproken loonsverhoging te onthouden op basis van deze strafpunten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een generieke, in de cao afgesproken, loonsverhoging kan niet door een (aan die cao gebonden) individuele onderneming afhankelijk worden gemaakt van bepaalde voorwaarden, tenzij daarover bij of krachtens cao afspraken zijn gemaakt. Een cao is immers een overeenkomst tussen partijen die de daarbij betrokkenen bindt. Omdat de cao een privaatrechtelijk karakter heeft, zijn de betrokken partijen primair zélf verantwoordelijk voor de naleving en handhaving van de gemaakte afspraken.
Wat vindt u ervan dat 86 werknemers na twee jaar voor Pegatron te hebben gewerkt, een half uur voor het eind van hun dienst te horen kregen dat ze per direct op straat stonden?2
Ik vind het in algemene zin onfatsoenlijk als werknemers pas een half uur voor het einde van hun dienst worden geïnformeerd dat zij geen werk meer hebben bij het bedrijf. Werknemers horen niet op deze wijze behandeld te worden.
Is dit volgens u een gewenst resultaat van de Wet werk en zekerheid (Wwz)? Zo nee, hoe gaat u dit soort praktijken in de toekomst voorkomen?
Naar ik heb begrepen waren de betrokken werknemers niet direct in dienst van Pegatron maar ingehuurd via een uitzendbureau. Waar sprake is van structureel werk, verdient het de voorkeur dat werkzaamheden worden verricht op basis van een contract voor onbepaalde tijd, of een tijdelijk contract met uitzicht op een contract voor onbepaalde tijd, bij de werkgever waar de werkzaamheden worden verricht. Een uitzendovereenkomst is bedoeld voor bijvoorbeeld het opvangen van een piek in de werkzaamheden of bij ziekte.
Uitzendkrachten vervangen door andere uitzendkrachten die hetzelfde werk verrichten is een praktijk die in strijd is met het doel van de Wwz (meer in het bijzonder: de ketenbepaling). Doel is het voorkomen van draaideurconstructies en werknemers, bij structureel werk, in ieder geval op relatief korte termijn (2 jaar) uitzicht bieden op een contract voor onbepaalde tijd. Als gebruik wordt gemaakt van constructies waar werknemers worden ingehuurd via een uitzendbureau voor in feite structureel werk, wordt dit doel niet gerealiseerd en in feite ook gehandeld in strijd met de afspraken die in het sociaal akkoord zijn gemaakt. Ik kan niet aan de hand van een enkel geval concluderen dat dit op grote schaal het geval is, maar mocht uit de evaluatie van de Wwz blijken dat dit wel het geval is, is er aanleiding tot treffen van maatregelen om dit tegen te gaan.
Wat heeft de Inspectie SZW, sinds een eerdere schriftelijke waarschuwing aan Pegatron, gedaan om de «vinger aan de pols te houden» voor wat betreft de arbeidsomstandigheden?3
Na de schriftelijke waarschuwing van 17 juli 2014, heeft de Inspectie SZW naar aanleiding van een signaal over vieze lucht een bezoek gebracht aan het bedrijf in september 2014. Bij aankomst bleek de oorzaak van het signaal door het bedrijf verholpen. Het klimaat was op dat moment ook op orde. Pegatron heeft desgevraagd gedurende een periode wekelijks de inspectie op de hoogte gehouden van de luchtkwaliteit en incidenten. Hierbij was geen sprake van normoverschrijdingen of meldingsplichtige incidenten. Bij de geplande jaarlijkse herinspectie in augustus 2015 is geconstateerd dat van 5 van de 6 overtredingen van 2014 geen sprake meer was en in november 2015 bleek dat ook de laatste overtreding zich niet meer voordeed.
Hoe verklaart u dat er nog altijd een gebrek aan ventilatie en zuurstof is waardoor werknemers om de haverklap in slaap vallen?
Bij de Inspectie SZW is dit feit niet gemeld of anderszins bekend. Het bedrijf had in 2014 een goede luchtbehandelinginstallatie en heeft sinds juni 2015 een volledige nieuwe installatie in gebruik genomen die bij navraag ook goed functioneerde. In 2015 is door Inspectie SZW onderzoek gedaan naar blootstelling aan schadelijke stoffen. Er waren geen aanwijzingen van overschrijding van wettelijke normen.
Kunt u voorts verklaren waarom er vrijwel maandelijks een ambulance moet uitrukken naar Pegatron? Wat was hiervoor per keer de reden?4
Nee. Op basis van de door u aangehaalde registratie van inzet van ambulances is niet vast te stellen of er een relatie was met werkzaamheden bij Pegatron. In maart 2015 heeft het bedrijf gemeld dat een medewerker per ambulance naar het ziekenhuis was vervoerd met klachten. Naar later bleek waren deze klachten niet gerelateerd aan de arbeidomstandigheden. Er was derhalve geen aanleiding voor nader onderzoek door de Inspectie.
Is er wel eens melding gedaan door Pegatron bij de Inspectie SZW van incidenten op de werkvloer? Zo ja, wat is hiermee gedaan? Zo nee, is Pegatron hiermee in overtreding?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u alles overwegende, bereid de Inspectie SZW te verzoeken met spoed onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden bij Pegatron? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de laatste recente inspectie waren geen tekortkomingen geconstateerd. Op dit moment is er dan ook geen directe aanleiding voor de Inspectie SZW om onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Indien een melding/klacht wordt ingediend bij de Inspectie dan wordt deze zorgvuldig beoordeeld.
Het bericht dat er nog steeds onveilig wordt gewerkt met het gif chroom 6 |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Alarm om kankerverwekkend chroom-6 in marinewerf Den Helder»?1
Bij het Marinebedrijf is onlangs een schuurcabine vervangen in de polyesterwerkplaats. In de oude schuurcabine zijn in het verleden, werkzaamheden met chroom-6 houdende stoffen uitgevoerd. Tijdens de ontmanteling van de oude schuurcabine zijn, vanwege de aanwezigheid van stof en de eerder genoemde werkzaamheden, preventief veegmonsters genomen die zijn onderzocht op de aanwezigheid van chroom-6. In deze veegmonsters is chroom-6 aangetroffen. Op basis van veegmonsters alleen kan echter niet de conclusie worden getrokken dat personeel is blootgesteld aan chroom-6. Daarom heeft het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG)2, ook luchtmetingen uitgevoerd en is het personeel in de gelegenheid gesteld om een urinemonster te laten analyseren. De aanvullende luchtmetingen tonen geen aanwezigheid van chroom-6 aan3. De analyse van de urinemonsters maakt duidelijk dat er geen verhoogde waardes te zien zijn die duiden op een chroom-6 blootstelling boven de grenswaarden.
Klopt het dat op de marinewerf in Den Helder een besmetting met het gif chroom 6 is geconstateerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat ruim 1,5 jaar na de eerste berichten in de media over het onveilig werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat en de zeer schadelijke gevolgen daarvan voor het personeel, er op sommige plekken dus nog steeds onveilig wordt gewerkt met chroom 6?
Zoals ik heb gemeld in de brief van 2 maart 2015 (Kamerstuk 34 000 X, nr. 72), is Defensie al jarenlang bezig met het uitfaseren van gevaarlijke stoffen, waaronder chroomhoudende verf. Indien er geen alternatief voor chroomhoudende verf voorhanden is, moet volgens de Arbowetgeving de blootstelling worden beperkt tot een niveau dat zo laag als technisch mogelijk is.
Commandanten is duidelijk gemaakt dat alleen onder gecontroleerde omstandigheden met chroom-6 wordt gewerkt. In oktober 2015 is een aanwijzing uitgegeven over veilig werken met chroom-6. De inhoud van deze aanwijzing berust op bestaande werkinstructies van de defensieonderdelen maar heeft als defensiebrede aanwijzing een formelere status. Volgens de aanwijzing is het voor handen hebben en het toepassen van chroom-6 houdende verf bij Defensie verboden, tenzij het gebruik is voorgeschreven en er geen gelijkwaardige toepasbare alternatieven mogelijk zijn. De aanwijzing schrijft tevens de veiligheidsmaatregelen voor in geval er toch moet worden gewerkt met chroom-6 houdende verf.
Kunt u volledig uitsluiten dat er bij Defensie op andere plekken nog onveilig wordt gewerkt met chroom 6? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze gaat u tegemoetkomen aan het personeel dat onveilig heeft moeten werken met de giftige verf die de kankerverwekkende stof chroom 6 bevat?
Het is mij niet gebleken dat het betrokken personeel bij het Marinebedrijf in dit onderhavige geval onveilig heeft gewerkt met chroomhoudende bedrijfsstoffen.
Welke maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat er niet langer onveilig kan worden gewerkt bij Defensie met de zeer giftige en schadelijke verf die chroom 6 bevat?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Strafexpedities op V&J tegen ambtenaren die misstand melden' |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichtgeving dat de positie van de voormalig vertrouwenspersoon integriteit op uw departement afgelopen jaren herhaaldelijk in het geding is geweest?1
De positie van de voormalig Vertrouwenspersoon integriteit en ongewenste omgangsvormen (VPI) is niet herhaaldelijk in het geding geweest de afgelopen jaren. De voormalig VPI had van 2011 tot 2014 de functie van vertrouwenspersoon (voor het bestuursdepartement) en coördinator integriteit. Hij vervulde deze functies in deeltijd. Om recht te doen aan de omvang van Veiligheid en Justitie en vanuit de wens het integriteitsstelsel verder te professionaliseren is met ingang van 2014 een voltijds coördinator Integriteit aangesteld. Daarmee werden de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit van elkaar losgekoppeld. De voormalig VPI heeft vervolgens tot april 2015 de functie van vertrouwenspersoon voor het bestuursdepartement vervuld en over het jaar 2014 ook een verslag aangeboden. Dit verslag is als bijlage meegezonden met mijn brief aan uw Kamer van 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nr. 93). De positie van VPI voor het bestuursdepartement is op dit moment vacant. De werving voor deze positie is 2 maart jongstleden gestart. De functie wordt sinds het vertrek van de voormalig VPI voor het bestuursdepartement waargenomen door de vertrouwenspersoon van de dienst Justis. Deze vertrouwenspersoon wordt bijgestaan door twee vertrouwenspersonen van de NCTV en DJI (allen in hetzelfde pand gehuisvest). Afhankelijk van de situatie van de melder overlegt de (waarnemend) vertrouwenspersoon met de melder wie de geëigende vertrouwenspersoon is om de melder te adviseren en te ondersteunen. Hiermee is ook op het bestuursdepartement gewaarborgd dat medewerkers meldingen kunnen doen in een veilige omgeving.
Kunt u bevestigen dat het is voorgekomen dat de contactgegevens van de toenmalige vertrouwenspersoon afgelopen jaren werden verwijderd van het intranet, dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal en dat jaarverslagen niet digitaal waren terug te vinden voor medewerkers?
De contactgegevens van de voormalig VPI zijn twee keer vervangen. De eerste keer in verband met de hierboven genoemde ontkoppeling van de rollen van vertrouwenspersoon en coördinator integriteit. De tweede keer in verband met zijn vertrek als VPI.
Het jaarverslag over 2014 is van het intranet verwijderd omdat dit verslag informatie leek te bevatten die het voor medewerkers in de directe omgeving van een casus mogelijk kon maken om daarin opgenomen meldingen te herleiden tot de desbetreffende afdeling.
Het beeld dat meldingen van misstanden werden doorgeschakeld naar een ondergeschikte van de secretaris-generaal is onjuist. Meldingen van misstanden worden gebruikelijk al dan niet via de vertrouwenspersoon (eventueel zelfs anoniem) door de melder gemeld bij de direct leidinggevende of in de directe lijn daarvan. Daarnaast kwamen en komen via het onafhankelijke meldpunt integriteit meldingen van mogelijke integriteitschendingen rechtstreeks binnen bij de (waarnemend) centrale coördinator integriteit. De centrale coördinator integriteit bepaalt in overleg met de melder welke interventie binnen of buiten de organisatie passend of noodzakelijk is. Hij is daarbij net als de vertrouwenspersoon gehouden tot vertrouwelijkheid. Uitsluitend in het geval dat samen met de melder tot de slotsom wordt gekomen, dat een interventie op het niveau van de secretaris-generaal passend en noodzakelijk is, komt een melding ter kennis van hem.
Kunt u per genoemd voorbeeld aangegeven waarom dit het geval is geweest? Wie heeft binnen uw ministerie opdracht gegeven om op deze manier de rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon in te perken?
De rol, werkwijze en toegankelijkheid van de vertrouwenspersoon is niet ingeperkt. Verder verwijs ik voor een antwoord op deze vraag naar mijn antwoorden op de vragen 1 en 2.
Hoe verhoudt deze berichtgeving, alsmede de eerdere berichtgeving in de NRC rondom uw ministerie, zich tot uw brief van 29 januari 2016 waarin u de ruimte schets voor medewerkers om vertrouwelijk hun verhaal te doen richting de Commissie Oosting, evenals dat bij de klokkenluidersregeling het geval is?2
Ik verwijs voor een antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Kunt u garanderen dat medewerkers van uw ministerie misstanden, conform de klokkenluidersregeling en via de recent ingestelde onderzoekscommissie-Oosting, vertrouwelijk kunnen melden zonder dat dit op het bureau van uw secretaris-generaal belandt? Kunt u ook garanderen dat dit niet het geval is geweest tijdens het onderzoek dat reeds door de commissie-Oosting is uitgevoerd?
Ja, vertrouwelijkheid staat en stond voorop. Een vertrouwenspersoon neemt geen stappen en deelt geen gegevens van de melding, zonder uitdrukkelijke toestemming van de melder. Alleen in geval het passend en noodzakelijk wordt geacht door de melder en vertrouwenspersoon worden meldingen ter kennisneming van de secretaris-generaal gebracht.
Kunt u de huidige invulling van de klokkenluidersregeling op uw departement beschrijven, evenals maatregelen die worden genomen om te zorgen dat medewerkers in vertrouwen hun verhaal kunnen doen aan de Commissie-Oosting?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn brieven aan uw Kamer van 5 en 9 februari jongstleden (Kamerstuk 28 844, nrs. 92 en 93).
Klopt het dat de voormalige vertrouwenspersoon op een zijspoor is geraakt bij uw ministerie en de reden hiervoor voornamelijk was dat hem het werken onmogelijk werd gemaakt op uw ministerie?
Nee, zie antwoord op vraag 1.
Geweld op het werk |
|
Grace Tanamal (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Geweld op werk: elke dag wordt er gebeten en geschopt»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat werknemers verbaal of fysiek worden lastiggevallen, bedreigd of aangevallen?
Ja. Het is onacceptabel dat werknemers worden geconfronteerd met agressie van collega’s (interne agressie) of door derden zoals klanten, patiënten, etc. (externe agressie).
Bij fatsoenlijk werk hoort een sociaal veilige omgeving waarin men elkaar respecteert. Vertrouwen en respect zijn belangrijk om gezond, vitaal en met plezier te kunnen (blijven) werken.
Heeft u zicht op de cijfers en de daarmee gepaard gaande (verzuim- en andere) kosten rondom pesten op het werk? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer verstrekken?
Het TNO-rapport Agressie op het werk 2 biedt een overzicht van de cijfers omtrent interne en externe agressie, waaronder pesten. Het rapport baseert zich op de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2014 (TNO en CBS). Het volgende komt naar voren:
En als het gaat om pesten door derden (klanten, leerlingen, patiënten):
De gevolgen voor mensen die te maken hebben met intern pestgedrag zijn vaak groot:
Kunt u toelichten hoe werknemers dit thema bespreekbaar kunnen maken en ook bescherming kunnen vragen binnen een onderneming?
Werknemers die gepest of bedreigd worden, kunnen zich eerst (zo mogelijk) tot de eigen leidinggevende richten. Of anders tot bedrijfsmaatschappelijk werk, de vertrouwenspersoon of mediator binnen het bedrijf of de organisatie.
Iemand die zich gepest voelt, kan zich zo onveilig voelen dat het niet mogelijk (en in dat geval ook niet wenselijk) is het pesten binnen de eigen organisatie aan de orde te stellen. Een vakbond kan dan soelaas bieden.
Werknemers hebben de mogelijkheid om zich via hun ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging met een klacht te wenden tot de Inspectie SZW (ISZW). Ook vakbonden kunnen namens hun leden bij de ISZW een klacht indienen. Klachten die ingediend zijn door een vakbond, ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging neemt de Inspectie altijd in onderzoek. De Inspectie kan controleren of de werkgever een adequaat beleid voert tegen pesten.
De Inspectie spreekt geen oordeel uit over de klacht van een individuele medewerker. Dat is een taak van het College voor de Rechten van de Mens. In het uiterste geval staat voor mensen die gepest worden de weg naar de rechter open.
Staat de arbeidgerelateerde zorg open voor werknemers die bijvoorbeeld gepest of bedreigd worden?
Zoals aangegeven bij vraag 4, kunnen werknemers die gepest of bedreigd worden zich eerst, zo mogelijk, tot de eigen leidinggevende richten of anders tot de vertrouwenspersoon, bedrijfsmaatschappelijk werk, of mediator binnen het bedrijf of de organisatie.
Indien de werknemer psychische of lichamelijke klachten ondervindt als gevolg van het pesten of dreigen, zonder dat er sprake is van verzuim, dan kan deze zich richten tot de bedrijfsarts indien de werkgever hierover met de arbodienstverlener afspraken heeft gemaakt. Indien de werknemer (al) verzuimt dan is er uiterlijk na 6 weken contact met de bedrijfsarts.
Overigens voorziet het binnenkort in de Tweede Kamer te bespreken voorstel tot wijziging van de Arbowet in rechtstreekse toegang tot de bedrijfsarts, indien een werknemer vragen of klachten over zijn gezondheid heeft in verband met het verrichten van arbeid, zonder dat er sprake is van verzuim.
Herinnert u zich het pleidooi om pesten op het werk tegen te gaan?1
Ja. Ik ben in 2012 gestart met een vierjarige campagne om PSA te agenderen en werkgevers en werknemers te bewegen tijdig maatregelen te nemen. Pesten en andere vormen van ongewenst gedrag zoals discriminatie en seksuele intimidatie zijn belangrijke oorzaken van uitval door PSA. Bij pesten en ongewenst gedrag geldt bij uitstek dat voorkomen beter is dan genezen. Naar aanleiding van het pleidooi van de heer Kerstens tijdens het Algemeen Overleg Arbeidsomstandigheden op 31 oktober 2014, heb ik dan ook besloten om de campagne tegen pesten op het werk – dat als onderdeel van het thema ongewenst gedrag in 2016 aan de orde zou komen – met voorrang in 2015 op te pakken.
Kunt u de resultaten van de gesprekken die u heeft gevoerd met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Stichting van de Arbeid ten aanzien van pesten op het werk, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg van 28 mei 2015, toelichten?
Ik heb uw Kamer toegezegd met de VNG in gesprek te gaan over de werking en de werkingssfeer van de Landelijke Klachtencommissie Ongewenst Gedrag (LKOG). De VNG en ik zijn het gesprek open aangegaan. Open voor veranderingen in de positie van het LKOG wanneer deze toegevoegde waarde hebben voor de slachtoffers van ongewenste omgangsvormen. Op basis van een gezamenlijke verkenning ben ik echter tot de conclusie gekomen dat de voordelen van een uitbreiding van werking en werkingssfeer te onzeker en te gering zijn om te kiezen voor een wijziging in de positie van de LKOG.
De vraag naar uitbreiding van de werking van de LKOG betreft om te beginnen de uitbreiding van de bevoegdheden van de klachtencommissie. In het AO van 28 mei 2015 (Kamerstuk 25 834, nr. 100) kwam naar voren dat een advies van de LKOG door de ontvangende instantie «zo maar naast zich neergelegd zou kunnen worden». Bindende advisering zou de vrijblijvendheid van het advies wegnemen.
Het is goed te beseffen dat decentrale overheden op vrijwillige basis aansluiten bij het LKOG. Dit betekent dat deze overheden kiezen voor een zorgvuldig en objectief onderzoek van klachten door een externe partij. In het verlengde hiervan ligt de bereidheid om de adviezen van de LKOG serieus te nemen. Het ligt niet in de rede dat een organisatie zich op vrijwillige basis aansluit bij de klachtencommissie en betaalt voor de behandeling van de klacht, vervolgens geen oor heeft voor de adviezen van deze commissie. Dit wordt ondersteund door de feiten. Van het aantal klachten dat ingediend wordt bij de LKOG wordt maar een klein deel gegrond verklaard. De uitspraken over de twee gegronde klachten van 2013 en 2014 zijn beide overgenomen. Zowel bij gegronde als bij ongegronde klachten signaleert de LKOG vaak dat er wel wat te verbeteren valt. De LKOG geeft de werkgever hierover advies en dit advies wordt vrijwel wordt vrijwel altijd overgenomen4.
De jaarverslagen van het LKOG laten het volgende beeld zien:
2012
2013
2014
Aantal klachten
5
15
14
Ontvankelijk verklaard
4
11
10
Waarvan gegrond verklaard
21
1
1
Waarvan 1 deels.
De cijfers en bevindingen laten zien dat de adviezen van het LKOG opgevolgd worden en geven geen aanleiding om de uitbreiding van bevoegdheden van het LKOG verder te bezien. Ook vind ik uitbreiding van bevoegdheden van het LKOG niet passen in ons stelsel van instanties waar een werknemer terecht kan met klachten. Hierbij kan gedacht worden aan de Nationale ombudsman en het College voor de Rechten van de mens. Deze instanties geven niet-bindende adviezen. Het is aan het bevoegd gezag overgelaten om de ontvangen adviezen te volgen. In uiterste instantie is het aan de rechtelijke macht om voor partijen bindende uitspraken te doen.
De vraag naar uitbreiding van de werkingssfeer betrof verder de vraag of de rijksoverheid zich aan kan sluiten bij de LKOG. Ik zie hier geen toegevoegde waarde in. Elk ministerie kent (conform de arbocatalogus voor het Rijk) voorzieningen voor opvang, begeleiding en nazorg in geval van ervaren ongewenste omgangsvormen. Hieronder valt ook pesten. Daarbij gaat het om vertrouwenspersonen, als «luisterend oor» en voor onafhankelijk advies, klachtencommissies, almede bedrijfsartsen en bedrijfsmaatschappelijk werkers. Vanwege gewenste deskundigheidsbevordering bestaat sinds een aantal jaren binnen het Rijk het Netwerk van vertrouwenspersonen. Er zijn geen indicaties dat dit geheel aan voorzieningen tekort zou schieten.
Ik heb uw Kamer toegezegd in overleg te treden met de Stichting van de Arbeid (StvdA) over een gezamenlijke aanpak tegen pesten op het werk. De aanpak van pesten op het werk vraagt de inzet van velen: van werknemers, werkgevers, maatschappelijke organisaties, ervaringsdeskundigen, professionals en overheid. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Naast de wettelijke plicht van de werkgever is mijn beleid gericht op agendering, bewustwording en inspectie. De Stichting van de Arbeid faciliteert onder meer de inzet van decentrale partners gericht op betere arbeidsomstandigheden. Zo wordt in het project Diversiteit in bedrijf van de StvdA aandacht besteed aan pesten op grond van o.a. seksuele oriëntatie en gender-identiteit, omdat dit een van de aspecten is waardoor deze groep zich minder geaccepteerd voelt.
De gezamenlijke aanpak van de StvdA en SZW, sluit aan en is aanvullend op de beschikbare kennis en reeds ontwikkelde aanpakken in organisaties en branches. De aanpak richt zich in de eerste plaats op het agenderen van thema, opdat meer werkgevers en werknemers er vervolgens praktisch mee aan de slag kunnen gaan:
Deelt u de mening, gezien het RTL-nieuwsbericht, dat er een concreet vervolg moet komen op de reeds door de rijksoverheid ondernomen acties tegen pesten op het werk? Zo ja, aan welke aanpak denkt u en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Omdat pesten op het werk een taboe is, dat vaak niet wordt herkend en erkend, is het agenderen van het thema – en het doorbreken van het taboe dat niet alleen op school maar ook op het werk wordt gepest – mijns inziens een noodzakelijke eerste stap. Ik heb met sociale partners afgesproken om de komende tijd verder gezamenlijk op te trekken om dit onderwerp nadrukkelijk onder de aandacht te brengen bij werkgevers en werknemers. Ik zal ook in de campagne over ongewenst gedrag in 2016 het onderwerp pesten op het werk adresseren.
Het is evident dat met het agenderen het probleem van pesten op het werk nog niet is opgelost. Daarvoor zijn concrete maatregelen nodig in bedrijven en organisaties. Dan gaat het niet alleen om adequaat ingrijpen als een medewerker door een collega, een leidinggevende of een externe wordt gepest of bedreigd. Maar ook om de inrichting van de arbeidsorganisatie waarin geen of zeer beperkt gelegenheid bestaat voor deze vormen van ongewenst gedrag. En om de toerusting van leidinggevenden, opdat zij in staat zijn een sociaal veilige werkomgeving te bieden aan hun medewerkers, en zelf het goede voorbeeld geven.
Vanwege de zeer ernstige gevolgen voor de slachtoffers, ben ik zeer gemotiveerd om verdere stappen te zetten om pesten op het werk tegen te gaan. Ik ga daarom met sociale partners hierover verder in gesprek. Ik zal de Tweede Kamer voor de zomer 2016 informeren op welke wijze werkgevers en werknemers verder gestimuleerd en gefaciliteerd kunnen worden om tijdig maatregelen te nemen om pesten op het werk effectief tegen te gaan. Daarbij neem ik de mogelijkheid om hiertoe nadere instrumenten te ontwikkelen, nadrukkelijk mee.
Kunt u voorgaande vragen beantwoorden vóór 18 februari aanstaande, zodat deze betrokken kunnen worden bij het Algemeen overleg Arbeidsomstandigheden?
Het Algemeen overleg Arbeidsomstandigheden is verplaatst naar 17 maart.
De informatiebijeenkomst over PX-10 |
|
Jasper van Dijk |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over uitzending van EenVandaag over PX-10 op 28 januari 2016?1
Ik heb kennis genomen van deze uitzending. Er werden voornamelijk oude beelden getoond waarin eerder genomen standpunten werden verwoord.
Bent u tevreden over het verloop van de bijeenkomst in Utrecht over PX-10?
Ja. Voor de bijeenkomst waren een kleine tweeduizend geregistreerde (oud-) medewerkers uitgenodigd. Ongeveer honderdvijftig personen hadden zich naar aanleiding van de uitnodiging of in reactie op de internetpublicatie, aangemeld. Hiervan waren ruim vijftig (oud-)medewerkers aanwezig. Daarnaast was een dertigtal vertegenwoordigers en deskundigen van Defensie, het RIVM, en de centrales van overheidspersoneel aanwezig om vragen te kunnen beantwoorden. Na de presentaties van Defensie en het RIVM werden de aanwezigen in de gelegenheid gesteld persoonlijke vragen te stellen aan de deskundigen of zich te melden bij Defensievertegenwoordigers van bedrijfsmaatschappelijk werk of juridische dienstverlening. Hiermee ben ik tegemoet gekomen aan de toegezegde informatieverstrekking over de methode en resultaten van het onderzoek en heb bovendien de mogelijkheid geboden aan (oud-) medewerkers voor meer persoonlijke aangelegenheden.
Wat vindt u ervan dat veel (oud-) Defensie medewerkers de bijeenkomst weinig bevredigend vonden?
Ik heb er begrip voor dat sommige van de ruim vijftig aanwezige
(oud-)medewerkers dit onbevredigend hebben gevonden. Defensie zal zich blijven inspannen om de vragen van de (oud-)medewerkers zo goed mogelijk te beantwoorden.
Bent u bereid alle onderliggende documenten van het RIVM-rapport over PX-10 openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM laat weten in het kader van een WOB-verzoek thans de aanwezige documenten bijeen te brengen en te beoordelen. De documenten zullen openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid een Nederlandse vertaling te maken van het onderzoek naar PX-10?
Het rapport is in het Engels gesteld om het wetenschappelijk-kritische forum zo breed mogelijk tot gelding te laten komen. De publieksamenvatting is in het Nederlands.
Bent u bereid alle rapporten van de arbeidsinspectie over gifstoffen, zoals deze zijn opgesteld binnen Defensie tussen 1980 en 1995, openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Een inspectierapport van Defensie uit 1986 over PX-10 is naar aanleiding van een verzoek op basis van de Wet Openbaarheid van Bestuur op 25 november 2008 openbaar gemaakt2. Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), zijn andere inspectierapporten over PX-10 niet gevonden. Indien er alsnog inspectierapporten worden gevonden zullen ook die openbaar worden gemaakt.
Bent u bereid de beleidsinstructies van leidinggevenden tussen 1980 en 1995 openbaar te maken?
Buiten de documenten die in het kader van de Wet Openbaarheid van Bestuur tot nu toe openbaar zijn gemaakt, zijn er geen beleidsinstructies over PX-10 meer aangetroffen.
Kunt u de zes verschillende scenario’s voor blootstelling, zoals deze uit de focusgroep naar voren zijn gekomen, openbaar maken?
Zie het antwoord op vraag 9.
Kunt u de lijst met criteria, die vanuit de focusgroep naar voren zijn gekomen en gebruikt zijn bij de laboratorium onderzoeken in Schotland (voor nabootsing van de werkruimte van militairen), openbaar maken?
De zes scenario’s staan vermeld in het onderzoeksrapport «Exposure and potential health effects associated with the use of PX-10 in the Dutch Armed Forces» van het RIVM. Dit rapport is op 14 november 2011 aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 000, nr. 27). De lijst met criteria staat vermeld in appendix 1 van het genoemde onderzoeksrapport.
Waarom heeft u niet voor een individuele benadering gekozen bij het onderzoek naar PX-10?
Naar aanleiding van klachten van personeel over gezondsheidsproblemen gerelateerd aan het werken met PX-10 zag Defensie zich, als werkgever gesteld voor de vraag of mensen hierdoor ziek kunnen zijn geworden. Defensie heeft het RIVM verzocht onderzoek te doen naar de ernst en omvang van de mogelijke gezondheidseffecten in relatie tot de blootstelling aan PX10. De door het RIVM gehanteerde onderzoeksmethode op groepsniveau, wordt ook gebruikt door gezaghebbende internationale organisaties omdat er geen betere methode is om deze vraag te beantwoorden.
Wanneer mensen zich niet kunnen vinden in de resultaten van het groepsonderzoek staat het eenieder vrij om als individu een claim in te dienen. In de behandeling van de claim wordt, indien hiertoe aanleiding is, een op de individu gerichte benadering gekozen.
Weet u welke vorm van PX-10 destijds precies gebruikt is? Heeft Shell daar de chemiekaarten van?
Zoals gemeld in het onderzoeksrapport van het Coördinatiecentrum Expertise Militaire Gezondheidszorg (CEMG) uit 2009, (Kamerstuk 31 700 X, nr. 120), is de samenstelling van PX-10 bij Defensie in de loop der jaren gewijzigd. Globaal kunnen qua samenstelling drie perioden worden weergegeven.
Periode vóór medio 1981: zeker benzeen;
Vanaf medio 1981 tot en met 1985: mogelijk benzeen;
Vanaf 1985: vrijwel geen benzeen.
PX is een door het Ministerie van Defensie van het Verenigd Koninkrijk gehanteerde productcode voor conserveringsmiddelen. Voor deze productcodes werden zogenaamde performance specificaties gehanteerd. Verschillende producten van diverse leveranciers kunnen dus voldoen aan de toepassingseisen. Er is dus geen sprake van één vorm van PX-10 of één leverancier. CEMG heeft ten behoeve van het onderzoeksrapport geprobeerd archiefmateriaal van mogelijke leveranciers te krijgen; de archieven waren echter niet meer aanwezig.
Bent u van mening dat de piekbelasting, waaraan militairen zijn blootgesteld in wapenkamers of gesloten ruimten, goed is onderzocht? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Is er statistisch gekeken naar het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers in verhouding tot de bevolking?
Nee, het onderzoek richtte zich op het in beeld brengen van de mogelijke gezondheidsgevolgen van het werken met PX-10. Het richtte zich niet op de vraag hoe het aantal zieken onder wapenmakers/wapenherstellers zich verhoudt tot de bevolking.
Is er PX-10 verkocht via de Domeinen Roerende Zaken (voorheen Dienst der Domeinen)?
Het is niet bekend dat PX-10 via Domeinen Roerende Zaken is verkocht.
Waarom zijn er toch harde conclusies getrokken, terwijl het RIVM keer op keer aangaf scenario's niet goed te hebben kunnen onderzoeken omdat er geen goede methode was?
In het rapport heeft het RIVM de bevindingen en conclusies genuanceerd beschreven. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan, er is geen betere onderzoeksmethode voor de groepsbeoordeling die een betere schatting kan geven van het leukemierisico. Ook zijn er geen overtuigende nieuwe gegevens over afwijkende gehaltes benzeen in PX-10. Tevens is het rapport door onafhankelijke buitenlandse deskundige wetenschappers beoordeeld voordat het werd uitgebracht. Het RIVM ziet derhalve geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren. Bij een gelijkblijvende vraagstelling zou het RIVM het onderzoek vanuit wetenschappelijk perspectief op dezelfde manier uitvoeren.
Wat wordt bedoeld met het «uitfaseren» van PX-10? Welke stappen zijn precies ondernomen?
Zie antwoord op vraag 18.
Waarom stopte Defensie met het gebruik van PX-10, aangezien het middel zeer goed werkte?
Zie antwoord op vraag 18.
Wordt PX-10 weer in gebruik genomen, nu er volgens het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu geen causaal verband is tussen het gebruik van PX-10 en zieke militairen?
Uitfaseren betreft het geleidelijk vervangen van PX-10 voor een alternatief middel. Defensie is met de tijd overgestapt op middelen die meer voldeden aan de laatste stand der techniek. PX-10 komt sinds 1996 niet meer in de artikellijsten van Defensie voor.
Maakt u een verslag van de bijeenkomst in Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Het CAOP heeft een uitgebreid verslag gemaakt dat aan alle geregistreerde
(oud-)medewerkers is toegezonden en is gepubliceerd op de hiervoor relevante internetsites.
Op welke manier gaat u de nog openstaande vragen van militairen beantwoorden?
Zie antwoord op vraag 21.
Bent u bereid het onderzoek naar PX-10 te heropenen, zoals ook wordt verzocht door de vakbond AFMP en de Marechausseevereniging MARVER? Zo nee, waarom niet?
Het RIVM heeft de kritiek inhoudelijk weerlegd. Ook zijn er geen nieuwe feiten gepresenteerd die reden geven om aan de uitkomsten van het onderzoek van het RIVM te twijfelen. Het RIVM blijft achter het onderzoek staan en ziet geen aanleiding om het onderzoek opnieuw uit te voeren.
Kinderarbeid achter batterijen voor smartphones en elektrische auto’s |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek «This is what we die for» van Amnesty International en Afrewatch?1
Ja.
Herkent u de mensonterende omstandigheden, inclusief het gebruik van kinderarbeid onder bijzonder gevaarlijke omstandigheden, die in het rapport geschetst worden?
Ja, tijdens een bezoek in een andere provincie in Democratische Republiek Congo (hierna «DRC») ben ik in mijnen geweest waar zelfstandig opererende volwassen mijnwerkers met geen of weinig bescherming werken in gevaarlijke omstandigheden. Het is bekend dat in de mijnbouw in DRC kinderen actief zijn. Om de mijnbouwsector daar te verbeteren steunt Nederland een project in DRC, Rwanda en Burundi waar de Amerikaanse niet-gouvernementele organisatie (hierna «NGO») PACT een traceerbaarheidsysteem uitrolt van gevalideerde conflictvrije mijnen naar de smelter. De betreffende mijnen zijn niet alleen conflictvrij, maar ook kinderarbeidvrij. Het project zet zich ook in om mijnwerkers op het gebied van veiligheids- en gezondheidsvoorschriften te trainen.
Vindt u het zorgelijk dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of zijn kobalt uit de Katangamijnen in Democratische Republiek Congo (DRC) komt, omdat de productieketen daarvoor te complex is en regionaal de materialen al vermengd worden?
De productieketen van mineralen en metalen is vaak complex, dit geldt ook voor de keten van kobalt. De producten die bedrijven zoals Microsoft gebruiken zijn halffabrikaten. Smelters en raffinaderijen verwerken kobalt tot halffabrikaat. Na het smelten en raffineren is de herkomst niet meer te traceren. De herkomst is alleen traceerbaar als het uit één bron afkomstig is en het niet vermengd wordt bij de smelter of raffinaderij. Dat een bedrijf als Microsoft aangeeft dat het niet weet of het door hen verwerkte kobalt uit mijnen in de provincie Katanga komt, komt vermoedelijk doordat het gebruikte kobalt is gemengd uit verschillende bronnen. Tegelijkertijd schrijven de OECD Due Diligence Guidance for Responsible Supply Chains of Minerals from Conflict-Affected and High-Risk Areas (hierna «OECD Due Diligence Guidance») voor dat een bedrijf zijn uiterste best moet doen om inzicht te krijgen in de risico’s verbonden aan zijn handelsketen.
Op welke wijze wilt u samen met de private sector productieketens inkorten om zo de kans op misstanden te verkleinen?
Om de kans op misstanden te verkleinen is samenwerking met de private sector van groot belang. Het traject voor Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen-convenanten (hierna IMVO-convenant») biedt hiervoor een goede mogelijkheid. Het IMVO-convenantentraject legt de nadruk op gezamenlijke afspraken binnen de sector om de risico’s met betrekking tot due diligence te identificeren. Het initiatief voor het aangaan van een convenant komt vanuit de sectoren zelf. Op dit moment heeft de elektronicasector nog geen initiatief genomen tot het aangaan van een IMVO-convenant. Het kabinet zet zich in om de brancheorganisaties in de elektronicasector te overtuigen van het belang en de meerwaarde van een convenant.
Ook buiten de onderhandelingen over het IMVO-convenant faciliteert het Ministerie van Buitenlandse Zaken graag gesprekken over kobalt in de elektronicaketen. Zo is medio april een bijeenkomst gepland met GoodElectronics en het bedrijfsleven om te spreken over verduurzaming van handelsketens.
Aan welke due dilligence-standaarden en afnamevereisten zouden bedrijven volgens u moeten voldoen om maatschappelijk verantwoord kobalt in hun producten te verwerken?
Het kabinet verwacht dat bedrijven de OECD Due Diligence Guidance naleven en in hun bedrijfsvoering opnemen. Het kabinet verwacht ook dat het Amnestyrapport aanleiding is voor bedrijven om goed naar de risico’s in hun keten te kijken. De mogelijk te ondernemen vervolgactie moet niet zijn dat een bedrijf zich afkeert van een bepaald land of de betreffende smelter of handelaar, maar dat men gezamenlijk met lokale belanghebbenden en NGO’s probeert het probleem in kaart te brengen en maatregelen te nemen. Alleen dan wordt er bijgedragen aan duurzame ontwikkeling in dergelijke moeilijke gebieden.
Welke mogelijkheden ziet u tot diversificatie van de kobaltmarkt?
Kobalt is vooral een bijproduct van nikkel- en koperwinning en wordt veelal niet gewonnen als hoofdgrondstof. Belangrijkste exportmarkt van niet geraffineerde kobalterts is de DRC. Het restant is afkomstig uit Australië, Cuba, Zambia, New Caledonië, Canada, Rusland, Brazilië, Madagaskar en de Filippijnen.
In het kader van diversificatie kan een bedrijf het materiaal uit een ander land importeren dan uit DRC of van een smelter afnemen die het uit een ander land haalt. Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 5 ook is aangegegeven, is dat volgens het kabinet niet de oplossing voor kinderarbeid in de kobaltmijnbouw in DRC.
Heeft u contact gehad met de Congolese regering over deze misstanden? Zo ja, wat is er besproken en tot welke resultaten leidt dat? Zo nee, wanneer gaat u met hen spreken?
Het kabinet is voornemens met de relevante gesprekspartners binnen de Congolese overheid te bespreken wat onze regeringen en het internationale bedrijfsleven zouden kunnen doen om kinderarbeid tegen te gaan. De International Labour Organization (ILO) Convention no. 182 verplicht overheden om actie te ondernemen om de ergste vormen van kinderarbeid uit te bannen. DRC is ook partij bij deze conventie en kan hier ook op worden aangesproken. Het probleem van kinderarbeid in de kobaltmijnbouw is naar verwachting bekend bij de Congolese regering en het kabinet wil graag met hen spreken over de mogelijkheden om kinderarbeid tegen te gaan. De Speciaal Gezant Natuurlijke Hulpbronnen zal de Congolese Minister van mijnbouw hierover spreken tijdens het forum van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (hierna «OESO») over conflictmineralen in mei aanstaande.
Welke mogelijkheden ziet u om in Europees en internationaal verband druk uit te oefenen op multinationals om hun productie van lithium-ion batterijen vrij van kinderarbeid en gevaarlijke werkomstandigheden te maken?
Het kabinet vindt het belangrijk om het verantwoordelijk betrekken van grondstoffen onderdeel uit te laten maken van de convenanten van relevante sectoren zoals elektronica en metaal.
Verder streeft het kabinet ernaar om de Nederlandse multistakeholderaanpak, zoals de Nederlandse IMVO convenanten, ook in Europa verder te brengen zodat deze samenwerking op Europees niveau kan worden vormgegeven. Met dat doel heb ik ook de recente EU and Global Value Chains-conferentie georganiseerd op 7 december 2015 in Amsterdam. Het kabinet zal voorts de mogelijkheden onderzoeken om het OESO-secretariaat te ondersteunen om naast de bestaande bijlagen van de OECD Due Diligence Guidance voor de mineralen goud, tin, tantalum en tungsten, ook additionele bijlagen, voor bijvoorbeeld kobalt, te ontwikkelen.
Verwacht u dat er bij de trialoog over de Conflictmineralenverordening steun is om kobalt als additioneel conflictmineraal op te nemen, al dan niet op de bij motie-Sjoerdsma/Thieme (Kamerstuk 32 852 nr. 21) voorgestelde wijze?
De triloog wordt gevoerd op basis van het Commissievoorstel voor de Conflictmineralenverordening en aan de hand van amendementen van het Europees parlement (EP) en de Raad. Nederland heeft eerder in de Raad voorgesteld om de mogelijkheid open te houden voor het toevoegen van mineralen anders dan tin, tantaal, wolfraam en goud, waar de voorgestelde verordening zich op richt. De Raad nam dit voorstel niet over. Ook het EP heeft geen voorstel aangenomen voor het opnemen van additionele mineralen zoals kobalt. Het proces van totstandkoming van de Conflictmineralen-verordening bevindt zich nu in een fase waarin het opnemen van extra mineralen waarschijnlijk niet meer besproken zal worden, omdat het EP, de Raad en de Commissie dit niet voorgesteld hebben. Mocht de Raad in een later stadium toch besluiten een uitbreiding van het aantal mineralen op te nemen in het mandaat voor de onderhandelingen, zal Nederland zich hier uiteraard voor inzetten binnen de triloog.