Bent u bereid af te zien van cassatie tegen de uitspraak van het hof Den Haag van 5 juli 2011, die de Staat aansprakelijk houdt voor de dood van drie mannen tijdens de genocide in Srebrenica in 1995? Zo nee, waarom niet?
De uitspraak van het hof is juridisch-technisch gezien een tussenarrest. Het hof heeft in zijn uitspraak bepaald dat nog getuigen moeten worden gehoord over de wisseling van de rechters die in de procedure bij de rechtbank heeft plaatsgevonden. Pas nadat deze getuigen zijn gehoord zal het hof met een eindarrest komen. De hoofdregel is dat pas cassatieberoep mogelijk is wanneer het hoger beroep volledig is afgerond en er dus een eindarrest is van het hof.
Bent u bereid namens de regering excuses te maken aan de nabestaanden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Toenmalig Minister-President Kok stelde in 2002 bij het aftreden van het Kabinet: «Nederland neemt nadrukkelijk niet de schuld op zich voor de gruwelijke moord op duizenden Bosnische moslims. Wél wordt op deze wijze de politieke medeverantwoordelijkheid van Nederland voor de situatie waarin dit kon gebeuren zichtbaar gemaakt.» Deze woorden gelden voor het Kabinet.
De artikelen ‘Kerntaak infanterist is vechten’ en ‘Officieren: we waren te passief. Nederland heeft militaire kansen laten liggen in Uruzgan’ |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Officieren: we waren te passief Nederland heeft militaire kansen laten liggen in Uruzgan» en «Kerntaak infanterist is vechten»?1
Ja.
Bent u van mening dat de voorgestelde terugkeer naar het militaire vak (focus op gevechtstaken) botst met de 3D benadering? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe het Nederlandse beleid ten aanzien van de 3D benadering zal veranderen? Zo nee, waarom is dit niet het geval?
In de brief van 30 juni 2011 naar aanleiding van mijn toespraak in Brussel op 29 juni 2011, staat dat ik het huidige 3D-beleid onderschrijf (Kamerstuk 28 676 nr. 134). Mijn pleidooi voor het militaire karakter van het optreden van de krijgsmacht moet worden gezien in het licht van de specifieke rol van de krijgsmacht binnen de 3D-benadering.
Onderschrijft u de mening van de Vereniging van Infanterie Officieren (VIO) dat er in Uruzgan militaire kansen zijn blijven liggen doordat er te passief opgetreden is? Zo ja, om welke kansen gaat het?
Ik beschouw de artikelen als een onderdeel van een interne discussie die de Vereniging van Infanterie Officieren voert over ontwikkelingen in hun vakgebied. Nederlandse eenheden hebben in Uruzgan waar nodig offensief opgetreden. In de missie in Uruzgan stond de bescherming van de Afghaanse burgerbevolking centraal en niet het uitschakelen van de Taliban.
Heeft de krijgsmacht in Afghanistan gebruik gemaakt van opdracht gericht leiderschap of heeft een verschuiving plaatsgevonden naar restrictief leiderschap?
Binnen de Nederlandse krijgsmacht is commandovoering en leiderschap beschreven in de joint doctrine publicatie 5 over «Commandovoering». Deze is gebaseerd op het concept van opdrachtgerichte commandovoering. Tijdens het reguliere commandovoeringsproces dat bij opdrachtgerichte commandovoering wordt doorlopen, krijgen operationele commandanten op alle niveaus hun planningsaanwijzingen uit de lijn van het naasthogere niveau. Nadat de opdrachten zijn uitgewerkt aan de hand van onder meer die planningsaanwijzingen koppelen de commandanten in alle gevallen hun concept of operations terug aan de naasthogere commandant. Van dit proces is in Uruzgan niet afgeweken.
Klopt het dat de Australische commandant toentertijd in de samenwerking met de Nederlandse commandant heeft aangegeven dat een offensiever optreden nodig was ten einde tot resultaten te komen?
Noch vanuit Afghanistan, noch vanuit Australië zijn dergelijke indicaties ontvangen.
Klopt het dat de Australische special forces niet onder de Nederlandse commandostructuur zijn geplaatst vanwege de eerder genoemde restrictieve houding van de Nederlanders?
In Afghanistan zijn de special forces van alle landen, waaronder Nederland en Australië, ingezet onder het bevel van ISAF special operations forces headquarters. Het bevel over dit hoofdkwartier is niet toebedeeld aan één nationaliteit maar wordt wisselend door de verschillende landen gevoerd.
Het mogelijke negatieve advies van de Nederlandse Politiebond inzake de missie in Afghanistan |
|
Joël Voordewind (CU), Mariko Peters (GL) |
|
Kent u de berichten1 over het mogelijke negatieve advies van de Nederlandse Politiebond over de veiligheidssituatie in Afghanistan?
Ja.
Wat is op dit moment de actuele veiligheidssituatie in het gebied waarin Nederlandse politievrijwilligers actief zullen zijn? In hoeverre verandert dit de actuele veiligheidssituatie voor de betrokken politievrijwilligers die als trainer (binnen de poort) werkzaam zullen zijn?
De veiligheidssituatie in Kunduz past in het beeld dat in januari met uw Kamer is besproken. De toename van het aantal geweldsincidenten van de afgelopen jaren, zoals gemeld in de brief aan de Kamer van 7 januari jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 415), heeft zich dit jaar vooralsnog niet voorgedaan. Wel is een verschuiving zichtbaar van directe confrontaties naar een meer asymmetrisch optreden. De huidige situatie onderstreept het belang van een goede politiemacht en juridische sector in Afghanistan, en van de Nederlandse politietrainingsmissie die is gericht op de versterking daarvan, De regering heeft er vertrouwen in dat de politiefunctionarissen in de EUPOL missie onder deze omstandigheden hun taken op een verantwoorde wijze kunnen uitvoeren en houdt de algemene veiligheidssituatie nauwlettend in het oog. EUPOL beoordeelt daarnaast tweemaal per dag de veiligheidssituatie in Kunduz. Ook worden nauwe contacten met de Duitse collega’s van het GermanPolice en Project Team (GPPT) onderhouden. Dit beeld werd bevestigd in de contacten van minister Rosenthal tijdens zijn bezoek aan Kunduz op 6 juli.
Wat is er waar van de zorgwekkende signalen die de Nederlandse Politiebond heeft ontvangen van Duitse collega’s?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de actuele veiligheidsinformatie over Kunduz met de politiebonden te delen omdat zij een belangrijke taak hebben richting betrokken politievrijwilligers?
De politievakbonden worden regelmatig geïnformeerd over de veiligheidssituatie. Meest recentelijk zijn de politievakbonden op 30 juni jl. door de Minister van Veiligheid en Justitie geïnformeerd.
Is er reden tot zorg over voldoende animo onder de politieagenten om uitgezonden te worden naar Kunduz, nu dit op vrijwillige basis gebeurt? Zo ja, welke?
Nee, op dit moment is het aanbod van politiefunctionarissen toereikend. Er zijn geen aanwijzingen dat het aanbod afneemt.
Verwacht u onder gelijkblijvende (veiligheids)omstandigheden nog steeds dat de trainingen effectief van start kunnen zoals beoogd?
Zie antwoord vraag 2.
NAVO-trainers in Afghanistan |
|
Harry van Bommel |
|
Is het waar dat sinds maart 2009 ten minste 36 NAVO-trainers in Afghanistan zijn gedood door rekruten of personen die zich voordeden als Afghaanse politieagent of soldaat?1
Betrouwbare cijfers hierover zijn niet voorhanden. Wel is het waarschijnlijk dat sinds maart 2009 enkele tientallen medewerkers van ISAF zijn gedood door personen die zich op enigerlei wijze voordeden als medewerker van de Afghaanse veiligheidsdiensten. Het betrof trainers en ander personeel. In vrijwel alle gevallen is overigens geen sprake van infiltratie in het Afghaanse leger of de politie, maar van opstandelingen die een uniform hebben bemachtigd of hebben laten namaken, of van getraumatiseerde Afghaanse militairen of agenten die door de Taliban zijn gedwongen tot gewelddadigheden. Er zijn geen bewijzen voor systematische infiltratie van de Taliban in het Afghaanse leger of de politie.
Hoe wilt u voorkomen dat er aan de Nederlandse trainingsmissie infiltranten deelnemen met als doel Nederlandse trainers te doden of verwonden?
De regering hecht er sterk aan – net als alle andere partijen die in Afghanistan actief zijn – veiligheidsrisico’s zo veel mogelijk te beperken. Dat geldt ook voor het risico van infiltratie bij de politie. In het selectieproces wordt getracht gemotiveerde rekruten te werven en het risico op infiltratie te verkleinen. Dit selectieproces is formeel in handen van het Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarbij wordt intensief samengewerkt met de NATO Training Mission – Afghanistan. Bovendien heeft Nederland de bevoegdheid rekruten bij aanvang van de basisopleiding te weigeren. Uiteraard is onafgebroken oplettendheid geboden om vroegtijdig aanwijzingen van infiltratie te kunnen signaleren. Daarnaast monitoren Afghaanse contra-inlichtingeneenheden het leger en de politie op tekenen van compromittering en stress bij het personeel.
Deelt u de opvatting van de Nederlandse Politiebond (NPB) dat de veiligheidssituatie duidelijk is verslechterd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid een geactualiseerde veiligheidsanalyse naar de Kamer te sturen?
De veiligheidssituatie in Kunduz past in het beeld dat in januari met uw Kamer is besproken. De toename van het aantal geweldsincidenten van de afgelopen jaren, zoals gemeld in de brief aan de Kamer van 7 januari jl. (Kamerstuk 27 925 nr. 415), heeft zich dit jaar vooralsnog niet voorgedaan. Wel is een verschuiving zichtbaar van directe confrontaties naar een meer asymmetrisch optreden en opzienbarende aanslagen. Dat geldt ook voor de dreiging tegen de Nederlandse militairen en burgermedewerkers die in Kunduz worden ingezet. Dit beeld werd bevestigd in de contacten van minister Rosenthal tijdens zijn bezoek aan Kunduz op 6 juli.
De regering heeft er vertrouwen in dat de politietrainingsmissie haar activiteiten onder deze omstandigheden op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Zij houdt de algemene veiligheidssituatie nauwlettend in de gaten.
Is het waar dat de NPB overweegt agenten op te roepen niet deel te nemen aan de politietrainingsmissie in Afghanistan?
Op dit moment roept de NPB agenten niet op af te zien van deelneming aan de missie in Afghanistan.Zoals op de website van de NPB staat (www.politiebond.nl), houdt ook de NPB de ontwikkelingen goed in de gaten.
Welke minimale vrijwillige aanmelding van agenten is noodzakelijk om de missie op zinvolle wijze door te laten gaan?
Op dit moment zijn er voldoende politiefunctionarissen van het KLPD beschikbaar in de uitzendpool.
Komt er een nieuw afwegingsmoment alvorens de politietrainers eind dit jaar naar Kunduz gaan?
Zoals gemeld in de brief van 27 januari 2011 (Kamerstuk 27 925 nr. 419) zal de Nederlandse regering bij een structurele, ernstige verslechtering van de situatie de Nederlandse bijdrage nader bezien. Daarvoor is op dit moment geen aanleiding.
Criminele bendes in Kunduz |
|
Mariko Peters (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Bendes rukken op in Kunduz; Vredesbemiddelaar waarschuwt voor overvallen door ex-helpers van VS»1 en het artikel «Trainers wachten vele vijanden»?2
Ja.
Verandert de inschatting van de veiligheidssituatie in Kunduz door de opkomst van arbiki’s (criminele bendes) en de aanwezigheid van diverse radicaal-Islamitische groepen als Al Qaida, de Islamic Movement of Uzbekistan en de Haqqani? Hebben hun activiteiten effect op de veiligheid van de Nederlandse politieagenten en militairen die binnenkort in Kunduz beginnen met het trainen van de Afghaanse politie?
De veiligheidssituatie in Kunduz past in het beeld dat in januari met uw Kamer is besproken. De toename van het aantal geweldsincidenten van de afgelopen jaren, zoals gemeld in de brief aan de Kamer van 7 januari jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 415), heeft zich dit jaar vooralsnog niet voorgedaan. Wel is een verschuiving zichtbaar van directe confrontaties naar een meer asymmetrisch optreden en opzienbarende aanslagen. Dat geldt ook voor de dreiging tegen de Nederlandse militairen en burgermedewerkers die in Kunduz worden ingezet. De regering heeft er vertrouwen in dat de politietrainingsmissie haar activiteiten zal kunnen uitvoeren zoals voorzien.
Klopt het dat de Afghaanse politie niet is opgewassen tegen de arbiki’s en de radicaal-Islamitische groepen? Is het waar dat de Afghaanse politie niet ingrijpt bij (gewelddadige) criminele activiteiten?
Op veel plaatsen in Afghanistan zijn diverse gewapende milities actief. Sommige milities houden zich bezig met criminele activiteiten en hebben banden met radicaal-islamitische groeperingen. Dergelijke activiteiten ondermijnen het formele overheidsgezag in Afghanistan. Er zijn plaatsen in Afghanistan waar de capaciteit van milities de capaciteit van het Afghaanse leger en de politie overstijgt. Mede daarom is het van belang het Afghaanse leger en de politie te versterken, zowel in omvang als in kwaliteit.
De Nederlandse politietrainingsmissie richt haar activiteiten op het opleiden, trainen en begeleiden van de Afghan Uniformed Police. Het omgaan met de complexe samenleving en de lokale veiligheidssituatie is daar onderdeel van. De versterking van de civiele taken van de Afghaanse politie zal naar verwachting de veiligheidssituatie en het formele overheidsgezag ten goede komen.
Zijn de Nederlandse trainingsactiviteiten ook gericht op hoe om te gaan met arbiki’s en de radicaal-Islamitische groepen?
Zie antwoord vraag 3.
De export van clustermunitie en het gebruik in Libië |
|
Arjan El Fassed (GL) |
|
Kent u het bericht «Qaddafi Troops Fire Cluster Bombs Into Civilian Areas»?1
Ja.
Heeft Spanje in 2006 en 2007 exportvergunningen verleend voor de export van MAT-120 munitie aan Libië? Heeft de laatste export plaatsgevonden in maart 2008? Heeft Spanje in dezelfde periode exportvergunningen verleend voor dit type munitie aan andere landen? Zo ja, aan welke landen?
Spanje heeft het Clustermunitieverdrag geratificeerd op 17 juni 2009 en heeft zijn nationale voorraden clustermunitie al vernietigd. Voorafgaand hieraan heeft Spanje op 11 juli 2008 een nationaal moratorium aangenomen op productie, export en gebruik van clustermunitie.
Zijn er andere landen die in 2006 en 2008 en voorafgaand aan de ondertekening van de Conventie inzake Clustermunitie dit type munitie hebben geëxporteerd aan Libië?
Ik heb hierover geen informatie.
Klopt het dat de Spaanse producent Instalanza ontkent dat het dit type munitie heeft verkocht aan Libië?2
Navraag bij de Spaanse regering levert geen informatie op waaruit dit blijkt.
Zijn er NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen, die de Conventie inzake Clustermunitie niet hebben getekend of geratificeerd, die dit type munitie in bezit hebben?
Er is een aantal NAVO-lidstaten dat de Conventie inzake Clustermunitie niet heeft getekend (Canada, Griekenland, Letland, Polen, Roemenië, Turkije en de VS). Deze landen hebben niet – zoals Nederland en de overige partijen bij de Conventie – de verplichting op zich genomen om af te zien van het gebruik en de ontwikkeling van clustermunitie.
Is het uitgesloten dat NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen dit type munitie hebben gebruikt in Libië? Zo nee, waarom niet?
De NAVO voert in Operatie Unfied Protector luchtaanvallen uit op geselecteerde militaire doelen. Hierbij wordt alleen munitie gebruikt waarbij precisie zo veel mogelijk is gegarandeerd. De NAVO maakt, voor zover de Nederlandse regering bekend, in deze operatie geen gebruik van clustermunitie.
Heeft u garanties dat dit type munitie niet wordt gebruikt door NAVO-bondgenoten of andere betrokken landen bij Unified Protector?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de NAVO 61 bootvluchtelingen heeft laten sterven op de Middelandse Zee |
|
Tofik Dibi (GL) |
|
Kent u het bericht1 dat de NAVO volgens overlevenden niet ingreep toen de opvarenden van een schip met bootvluchtelingen op de Middellandse Zee in de problemen kwam, waardoor 61 mensen zijn omgekomen?
Ja.
Klopt de lezing van de overlevenden dat ze een paar keer zijn gezien door helikopters en een schip van de NAVO? Zo ja, waarom is er dan geen hulp geboden? Is het waar dat de Italiaanse kustwacht contact heeft gelegd met de opvarenden en ook voedsel heeft verstrekt, maar dat verdere hulpverlening uitbleef?
Nee. De NAVO (Maritime Component Headquarters van Unified Protector) heeft een intern onderzoek verricht en op basis daarvan geconcludeerd dat NAVO schepen niet betrokken zijn geweest bij dit incident. Het enige schip dat voldoet aan de beschrijving in de media, een aircraft carrier, was meer dan honderd zeemijlen verwijderd van het schip in nood. Ook andere NAVO eenheden hebben geen noodsignalen ontvangen. Nederland heeft in de JBZ-raad van 12 mei opheldering gevraagd over dit incident en mogelijke Italiaanse betrokkenheid hierbij. Ik beschik op dit moment niet over aanwijzingen dat de Italiaanse kustwacht afwist van de noodsituatie van de opvarenden.
Bent u bereid in NAVO- en in JBZ-verband aan te dringen op een grondig onderzoek naar wat er precies is gebeurd en zo nodig om maatregelen te vragen om dit soort humanitaire drama’s te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het NAVO onderzoek is afgerond. De NAVO is zich zeer goed bewust van haar verantwoordelijkheid onder internationaal maritiem recht met betrekking tot «Safety of Life at Sea» (SOLAS), is voortdurend alert op schepen in nood en werkt daartoe samen met de maritieme autoriteiten van buurlanden.
Zie onder 2. In EU-verband worden op dit moment al inspanningen gepleegd om dit soort tragische incidenten te voorkomen. Zo is het Europees agentschap voor de coördinatie van de buitengrenzen (Frontex) om ondersteuning gevraagd. Op 20 februari 2011 is de door Frontex gecoördineerde gezamenlijke operatie HERMES van start gegaan in het maritieme grensgebied in de Middellandse Zee tussen Italië en de Noord-Afrikaanse kust. De Europese Commissie heeft extra middelen vrijgemaakt ter ondersteuning van deze operatie.
De inzet Nederlandse militairen in Sahel-landen |
|
Harry van Bommel , Ewout Irrgang , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat de Flintlock-operatie in het kader van terrorismebestrijding wordt uitgevoerd en deel uitmaakt van de Operatie Enduring Freedom Trans Sahara? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?1
Met het oog op de gereedstelling en de inzetbaarheid van de Nederlandse krijgsmacht is het van belang dat de operationele eenheden op het juiste niveau worden getraind. Eenheden van alle krijgsmachtdelen nemen daarom frequent deel aan (inter)nationale trainingen en oefeningen om met een zo kort mogelijke voorbereidingstijd operationeel te kunnen worden ingezet. In het bijzonder voor Special Forces geldt dat zij hun specifieke vaardigheden onder realistische omstandigheden moeten kunnen beoefenen. Deelneming aan hoogwaardige internationale meerdaagse oefenprogramma’s biedt daartoe een belangrijke mogelijkheid. In dit licht moet ook de deelneming van Nederlandse militairen aan het zogenoemde oefenprogramma Flintlock worden gezien.
Dit programma behelst een reeks van oefeningen en maakt deel uit van het oefenprogramma van de Verenigde Staten in Afrika. Flintlock wordt gepland door het Africa Command (AFRICOM) en uitgevoerd door het Special Operations Command Africa (SOCAFRICA). De algemene doelstelling van het oefenprogramma is het trainen van het tactische en operationele militaire niveau van Afrikaanse strijdkrachten, het vergroten van de samenwerking en de interoperabiliteit tussen de landen en het uitbreiden van de capaciteiten opdat de landen zelf beter in staat zijn terrorisme in de regio te bestrijden. De trainingsactiviteiten richten zich op het aanleren en verbreden van militaire vaardigheden op pelotonsniveau, zoals patrouilleren, navigeren, schieten en het inrichten van controleposten.
In organisatorische zin is het Flintlock-oefenprogramma onderdeel van het door het Amerikaanse State Department ontwikkelde Trans-Sahara Counter Terrorism Partnership (TSCTP). Het TSCTP beoogt (de uitbreiding van) terrorisme in de Trans-Sahara landen tegen te gaan. Het betreft een partnerschap van de Verenigde Staten, Algerije, Marokko, Tunesië, Tsjaad, Mali, Mauritanië, Burkina Faso, Niger, Nigeria en Senegal. Het militaire aandeel aan TSCTP noemen de Amerikanen Operation Enduring Freedom Trans-Sahara (OEF TS). Dit behelst een scala van militaire activiteiten. Hierbij kan onder andere worden gedacht aan het inzetten van joint planning assistance teams, mobile training teamsencivil-military support elements en het uitvoeren vaninternational military education training en van senior leader engagement. Het oefenprogramma Flintlock is een specifiek onderdeel hiervan.
Voor Nederland geldt dat aan Flintlock wordt deelgenomen omdat het programma een unieke mogelijkheid biedt om onder klimatologisch en geografisch uitdagende omstandigheden in Afrika te trainen. Ook biedt de oefening kansen om de samenwerking en informatie-uitwisseling met internationale partners te bevorderen. Ten slotte kunnen Nederlandse militairen zich dankzij de oefening bekwamen in het trainen van militaire eenheden, in dit geval van Afrikaanse landen. Dat de Nederlandse eenheden met hun deelneming ook hebben bijgedragen aan de regionale capaciteit voor terrorismebestrijding is een positief aspect van de oefening, maar niet het hoofddoel van de Nederlandse bijdrage.
Nederland heeft vanaf 2007 in wisselende samenstellingen en op verschillende locaties deelgenomen aan de Flintlock-oefeningen.
Is het waar dat Nederland vanaf 2005 betrokken is bij de operatie Flintlock?2 Zo nee, hoe zijn dan de feiten? Kunt u een overzicht geven van de Flintlock-operaties van de afgelopen jaren waaraan Nederland heeft deelgenomen? Hoeveel Nederlandse militairen namen deel en wat waren de doelen van de afzonderlijke operaties? Zijn de doelen gehaald? Welke taken hadden de Nederlands militairen?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de operatie is opgezet in het kader van het Amerikaanse Special Forces Commando voor Afrika (JSOFT-S)? Is het waar dat het om een multinationale militaire activiteit gaat waarbij Nederland deelneemt aan een Multinationaal Coördinatiecentrum? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
Ja, de Flintlock-oefeningen worden uitgevoerd door de Joint Special Operations Task Force Trans-Sahara (JSOTF-TS), die deel uitmaakt van SOCAFRICA.
Net als de andere deelnemende landen was Nederland gedurende de oefeningen vertegenwoordigd in het Multinational Coordination Centre (MCC), eerst als waarnemer en later als deel van deze oefenstaf. Het MCC is verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van het oefenscenario, de aansturing van de veldoefeningen en de organisatie van trainingen voor de eigen staf.
Is het waar dat vuurgevechten niet zijn uit te sluiten tijdens Flintlock? Hoeveel tic’s (troops in contact) heeft Nederland gehad vanaf 2005 tijdens Flintlock? Deelt u de opvatting dat oefeningen waarbij vuurgevechten niet zijn uit te sluiten ook aan de Tweede Kamer moeten worden gemeld? Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?3 Zo ja, op welke wijze gaat u dat vormgeven?
De oefeningen worden uitgevoerd op militaire oefenterreinen, militaire kazernes en locaties die als zodanig herkenbaar en afgeschermd zijn. Er hebben zich geen incidenten of vuurgevechten voorgedaan tijdens de Flintlock-oefeningen.
Is het tevens waar dat tijdens deze oefening ook militairen van diverse Afrikaanse landen zijn opgeleid? Zo ja, om welke landen ging het precies en voor wat voor soort functies werden deze militairen opgeleid?
Zie antwoord vraag 1.
Welke landen nemen aan deze operaties deel? Is het waar dat niet ieder deelnemend land aan deze operatie bekend wil maken dat het meedoet? Wat is de reden van deze geheimhouding?4
De Flintlock-oefeningen worden gepland en uitgevoerd door Special Forces van genoemde landen. Bij een aantal van deze landen is het een standaardprocedure niet actief te communiceren over (oefen)activiteiten van speciale eenheden.
Waarom is Nederlandse deelname niet aan de Kamer meegedeeld en is evenmin gewerkt in het kader van een artikel 100-procedure?5 Is deelname van Nederlandse militairen door de Militaire Kerngroep Speciale Operaties (MKSO) beslist? Zo ja, wanneer? Zo nee, door welke minister is tot deze operatie beslist?
Aangezien de Nederlandse militaire inzet betrekking heeft op een oefening wordt de Kamer daarover niet geïnformeerd.
Het ministerie van Defensie beslist over de deelneming aan militaire oefeningen en consulteert het ministerie van Buitenlandse Zaken voor advies over de buitenlandpolitieke aspecten. De MKSO besluit niet over oefeningen.
Welke politieke prioriteit geeft u aan het opleiden van Afrikaanse militairen en special forces? Wanneer en op welke wijze is deze beleidslijn aan de Kamer voorgelegd?
De oefeningen hebben tot doel de krijgsmacht op het gewenste operationele niveau te brengen dan wel te houden. Van geval tot geval wordt bezien onder welke omstandigheden en met welke partners de beoogde oefendoelstellingen zo goed mogelijk kunnen worden verwezenlijkt. Zoals in antwoord op vragen 1, 2 en 5 al is verwoord, is Flintlock zeer geschikt om Nederlandse Special Forces in internationaal verband te trainen. Een oogmerk van de inzet van Nederlandse militairen in Afrika in bredere zin is overigens het opbouwen van Afrikaanse (institutionele) capaciteit ten behoeve van de veiligheidssector opdat de zelfredzaamheid van Afrikaanse landen wordt vergroot en de behoefte aan internationale defensieondersteuning afneemt. De Nederlandse bijdrage aan het ACOTA-programma waarbij Afrikaanse vredestroepen worden getraind ter voorbereiding op de inzet in regionale vredesmissies is daarvan een voorbeeld, zie Kamerstuk 22 831, nr. 61.
Deelt u de opvatting dat deze operatie de militarisering van politieke problemen in de Sahel-landen in de hand werkt? Deelt u tevens de mening dat de aanwezigheid van Nederlandse en andere Westerse troepen verdere weerstand op kan wekken? Zo nee, waarom niet?
De Flintlock-oefeningen maken deel uit van een uitgebreid partnerschapprogramma. De planning, voorbereiding en uitvoering van deze oefeningen verlopen in nauwe samenwerking en in goed overleg met de genoemde Trans-Saharalanden. Het hoofddoel van Nederlandse deelneming is dat met Flintlock-oefeningen in de specifieke landen de Nederlandse speciale eenheden in staat worden gesteld om onder unieke geografische en klimatologische omstandigheden te trainen en de interoperabiliteit met partners in deze regio te bevorderen. De oefening draagt daardoor direct bij tot de gereedstelling van de Nederlandse krijgsmacht.
De NAVO-operatie in Libië |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Hoe verhoudt zich het dirigeren door Nederlandse Awacs en luchtmachtpersoneel van bommenwerpers naar hun gronddoelen tot het mandaat van de Nederlandse deelname aan de NAVO-operatie in Libië, dat deelname aan bombardementen niet toestaat?1
Het is om operationele redenen niet mogelijk om een actueel en volledig overzicht te geven van alle internationale militaire acties waaraan Nederland direct dan wel indirect een bijdrage aan heeft geleverd. Sinds 24 maart 2011 vergaart het Nederlandse F16 detachement informatie voor embargo operaties en de handhaving van de No-Fly-Zone. Deze informatie wordt vervolgens doorgezonden aan het Joint Forces Air Component Command te Izmir (JFACC), dat als hoofdkwartier voor de luchtoperaties van de NAVO fungeert. Sinds 26 maart 2011 levert ook de AWACS (waarbij ook Nederlanders deel uitmaken van de bemanning) informatie aan het JFACC. Het JFACC stuurt, na zorgvuldige afweging en gebaseerd op aangeleverde en beschikbare informatie, vliegtuigen aan voor inzet, ook tegen grondgebonden doelen. Daarbij fungeert de AWACS soms als tussenschakel, maar niet als opdrachtgevende eenheid. Nederlandse F-16´s kunnen, zoals gesteld in de aanvullende art 100 brief van 30 maart, worden ingezet voor inlichtingenvergaring, gebiedsbewaking en luchtruimverdediging en worden onder die noemer ook feitelijk ingezet ter bescherming van de vliegtuigen die de bombardementen uitvoeren en het vergaren van inlichtingen over gronddoelen. Nederlanders en Nederlandse eenheden voeren geen bombardementen op gronddoelen uit.
Kunt u een overzicht geven van alle internationale militaire acties, inclusief luchtbombardementen, waaraan Nederland direct dan wel indirect (bijvoorbeeld via het delen van informatie via Awacs of F-16’s) een bijdrage heeft geleverd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de NAVO-juristen inmiddels2 overeenstemming bereikt over Libië schreef u dat de NAVO-juristen het nog niet eens waren over de juiste interpretatie van het mandaat voor de NAVO-operatie zoals vastgelegd in de VN Veiligheidsraadresoluties? Zo ja, hoe luidt die met betrekking tot bombardementen, training van de opstandelingen en wapenleveranties? Zo nee, waarom niet?
Het is binnen de NAVO en tussen de lidstaten niet mogelijk gebleken om tot een eensluidende interpretatie te komen van de VN Veiligheidsraadresoluties wat betreft wapenleveranties. De Secretaris-Generaal van de NAVO heeft gesteld dat hij wapenleveranties aan de Libische oppositie geen taak voor de NAVO acht. De regering is het daarmee eens. Wel is er consensus binnen de NAVO dat bombardementen ter bescherming van de Libische burgerbevolking binnen het mandaat van de VN resoluties vallen. De vraag of training van opstandelingen binnen het mandaat van de VN resoluties valt is binnen de NAVO geen onderwerp van gesprek geweest omdat dit niet binnen het NAVO-mandaat voor Unified Protector valt. Enkele landen, waaronder ook NAVO-lidstaten, zijn op bilaterale basis overgegaan tot dergelijke activiteiten. Tenslotte merken wij op dat de uitleg van VN Veiligheidsraadresoluties allereerst de verantwoordelijkheid van de Veiligheidsraad zelf is, en vervolgens van elke individuele VN-lidstaat.
Wanneer kan de Kamer de brief tegemoet zien die de minister van Defensie heeft toegezegd bij de behandeling van beide artikel 100-brieven over de Nederlandse bijdrage aan Libië, namelijk om de Kamer op korte termijn middels een brief te informeren over het overdragen en berechten van arrestanten in het kader van handhaving van het wapenembargo? Welke procedures worden momenteel gevolgd ten aanzien van het overdragen en berechten van verdachten?
Wij zullen deze maand een brief aan uw Kamer sturen over het overdragen en berechten van gevangen genomen personen in het kader van het handhaven van het wapenembargo. Tot nu toe zijn, voor zover bekend, geen personen overgedragen ter berechting wegens het schenden van het wapenembargo.
Kunt u de berichten bevestigen dat er wapens worden geleverd aan de Libische opstandelingen?1 Zijn deze wapens afkomstig van landen die deelnemen aan de NAVO-missie? Hoe verhouden deze wapenleveranties zich tot het wapenembargo?
Nee, wij beschikken niet over informatie die deze berichten bevestigt. Nederland is geen voorstander van dergelijke wapenleveranties. Dit standpunt hebben wij gedeeld met onze bondgenoten in de NAVO.
Kunt u de berichten bevestigen dat Libische opstandelingen buitenlandse training krijgen van onder andere Qatar? Vallen deze trainingen onder het NAVO-commando? Vallen zij binnen het mandaat van de VN Veiligheidsraad?
Bekend is dat een aantal landen zoals het Verenigd Koninkrijk, Italië en Frankrijk training en advies bieden aan de Libische oppositie. Dit betreffen bilaterale initiatieven die niet vallen onder de NAVO-missie Unified Protector. Paragraaf vier van VN Veiligheidsraad resolutie 1973 biedt, naar het oordeel van de regering, VN lidstaten de ruimte om dergelijke bilaterale initiatieven te ontplooien teneinde de Libische burgerbevolking te beschermen.
In hoeverre deelt u de inschatting van de Franse en Britse ministers van Buitenlandse zaken dat de NAVO tekort schiet bij de bescherming van burgers in Libië en meer moet doen om de zware wapens van Gaddafi uit te schakelen die burgers bedreigen in de belegerde stad Misrata?3
Naar het oordeel van de regering doet de NAVO al het mogelijke binnen het mandaat om VN-resolutie 1973 uit te voeren en de Libische bevolking te beschermen. Tijdens de NAVO-bijeenkomst van ministers van Buitenlandse Zaken op 14 en 15 april jl. is bovendien unanieme steun uitgesproken voor de operatie tot nu toe, waarmee veel Libische burgers zijn gered. Uw Kamer zal over de uitkomsten van deze ministeriële per brief worden geïnformeerd. Tijdens deze bijeenkomst hebben zowel de NAVO als een aantal NAVO-lidstaten de aanwezige landen opgeroepen tot meer of andersoortige bijdragen, waaronder vliegtuigen die inzetbaar zijn voor de bestrijding van gronddoelen.
Valt zo’n intensivering van de NAVO-operatie naar uw opvatting binnen het mandaat van de missie?
Zoals bekend wordt de Nederlandse militaire bijdrage niet ingezet voor de bestrijding van gronddoelen. Een dergelijke intensivering van de Nederlandse inzet is onder het huidige mandaat van de Nederlandse missie niet mogelijk.
Hoe beoordeelt u de bemiddelingspogingen van de Afrikaanse Unie, die een staakt-het-vuren en onderhandelingen van de Overgangsraad met kolonel Gaddafi bepleit?
Nederland verwelkomt diplomatieke initiatieven die kunnen leiden tot het behalen van het doel van de VN resoluties, namelijk het veiligstellen van de Libische burgerbevolking. Betrokkenheid van landen en organisaties uit de regio is van belang. Uit het verloop van de bemiddelingspoging van de Afrikaanse Unie in Tripoli en Benghazi blijkt hoe belangrijk onderlinge coördinatie en afstemming van deze initiatieven is. Het is in het belang van Libië en de Libische bevolking dat de internationale gemeenschap ook in de toekomst in onderlinge afstemming zo transparant en efficiënt mogelijk opereert.
Welke inzet bepleit u in de Libië Contact Groep waarvan Nederland nu met België deel uit 10 maakt?
Inmiddels is sprake van Benelux-vertegenwoordiging bij de Contact Groep. Nederland en België vervullen op roterende basis het lidmaatschap op ministerieel niveau. Luxemburg is op ambtelijk niveau bij de bijeenkomsten aanwezig, evenals het land dat op dat moment niet op ministerieel niveau vertegenwoordigd wordt. Per vergadering van de Contactgroep vindt op basis van de vigerende agenda onderlinge afstemming plaats over de gezamenlijke inzet. Nederland en België zien de contactgroep als een nuttig en noodzakelijk orgaan voor internationale coördinatie en afstemming inzake Libië. In dat opzicht is het essentieel dat een groot aantal landen uit de regio is vertegenwoordigd in de Contactgroep. Als algemene inzet in de Contactgroep geldt dat België en Nederland het belang benadrukken van een inclusief proces. Libisch ownership zal moeten leiden tot een politieke oplossing waarbij alle relevante spelers in Libië betrokken zijn. Niettemin menen België en Nederland dat in een dergelijke politieke oplossing geen ruimte is voor Qaddafi en zijn directe entourage.
Over gevechten in Uruzgan in september en oktober 2007 |
|
Harry van Bommel |
|
Hebt u kennisgenomen van het Wikileaks-document over Afghanistan1 over een groot gevecht op 1 oktober 2007 in de buurt van Deh Rawod, waarbij 60 doden onder de Taliban zijn gemeld door de Amerikaanse militairen?1
Welke informatie hebt u over het aantal slachtoffers dat in dat gevecht is gevallen? Waarom hebt u dat cijfer nooit bekend gemaakt aan de Kamer?2
In antwoorden op Kamervragen (vergaderjaar 2007–2008, Aanhangsel van de Handelingen 272, 273) is gemeld dat de situatie rond Deh Rawod in september 2007 aanzienlijk was verslechterd. Ook is indertijd in de periodieke stand van zaken brieven en Weekoverzicht Defensie-operaties melding gemaakt van de instabiele situatie rondom Deh Rawod. In september 2007 zagen ISAF en het Afghaanse leger zich genoodzaakt diverse tegenacties uit te voeren om de opmars van vijandelijke strijders te stuiten. Eind september en begin oktober 2007 zijn Nederlandse eenheden en eenheden van andere landen meerdere malen in gevecht geraakt. Deze gevechten hebben onder meer plaatsgevonden bij Chora en Deh Rawod, en in de omgeving van de patrouillebasis Poentjak. Daarbij is op diverse momenten luchtsteun geleverd door zowel Nederlandse eenheden als eenheden van andere landen. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit veiligheidsoverwegingen niet vermeld.
Bij gevechten op 25 en 26 september 2007, waar geen Nederlandse eenheden bij betrokken waren, zijn waarschijnlijk enkele tientallen burgerslachtoffers gevallen. U bent hierover geïnformeerd (vergaderjaar 2007–2008, Kamerstuk 27 952 nr. 852).
Op 1 oktober hebben gevechten plaatsgevonden nadat een Nederlandse eenheid ten zuiden van Deh Rawod vijandelijke strijders had waargenomen. Tijdens het vuurgevecht dat volgde is luchtsteun geleverd door een Nederlandse F16, Apachehelikopters en vuursteun door de Nederlandse artillerie-eenheid. Tijdens deze gevechten is een aanzienlijk aantal vijandelijke strijders omgekomen. Gezien de geldende eisen van zorgvuldigheid doet Defensie geen mededelingen over schattingen en over onbevestigde berichten met betrekking tot aantallen omgekomen vijandelijke strijders. Het aantal van 60 vijandelijke strijders dat door Wikileaks naar buiten is gebracht, is afkomstig uit een eerste schatting; vanwege de veiligheidsomstandigheden waarin toen moest worden opgetreden kunnen precieze aantallen niet worden bevestigd. Volgens de beschikbare informatie zijn er geen burgerslachtoffers gevallen tijdens het gevecht van 1 oktober 2007.
Zijn bij dit gevecht ook Nederlandse grondtroepen ingezet? Zo ja, welke eenheden waren dat en om hoeveel personen ging het? Welke bondgenootschappelijk eenheden werden daarbij ook ingezet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een precies overzicht geven van alle gevechten die bedoeld worden met de beschrijving in het weekoverzicht van 4 oktober 2007?3 Kunt u daarbij per geval melden welke zowel Nederlandse als bondgenootschappelijke eenheden hierbij betrokken waren en welk materieel ingezet is en hoeveel slachtoffers daarbij, in de afzonderlijke gevechten, zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat uit de officiële mededeling aan de Kamer niet is op te maken dat op 1 oktober 2007 een groot gevecht in de omgeving van Dew Rawod heeft plaats gehad? Indien nee, waarom niet? Deelt u de mening dat uw informatievoorziening tekort schiet om een goed beeld en derhalve goede parlementaire controle mogelijk te maken? Bent u bereid uw voorlichtingsbeleid aan te passen zodat deze gegevens wel direct bekend worden gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven is de ernstig verslechterde situatie bij Deh Rawod bij herhaling gemeld. Tactische details over gevechtsoperaties worden uit operationele- en veiligheidsoverwegingen niet openbaar gemaakt. De basis van het communicatiebeleid van Defensie, zoals ook verwoord in het «Communicatieplan ISAF Stage III Uruzgan», geeft uiting aan de transparantie die Defensie betracht bij de berichtgeving over operaties. Deze transparantie blijkt uit de periodieke stand van zakenbrieven die aan het parlement zijn gestuurd, incidentele Kamerbrieven, bezoeken van parlementsleden aan het operatiegebied, het Weekoverzicht Defensie-operaties dat wekelijks op de website van Defensie wordt geplaatst, aanvullende berichtgeving op de website van Defensie, persbriefings, persberichten en door berichtgeving van een groot aantal embedded journalisten. De enige beperking die aan deze embedded journalisten is opgelegd, is dat publicaties de veiligheid van operaties en de persoonlijke veiligheid van troepen, journalisten en Afghanen niet in gevaar brengen. Journalisten kunnen ook unembedded, dus buiten Defensie om, naar Afghanistan afreizen. Ter plaatse kunnen zij zich dan eventueel tijdelijk als embeddedjournalist bij de Nederlandse troepen aansluiten. Ook in de genoemde periode zijn journalisten mee geweest op patrouilles in de omgeving en zij hebben de situatie onafhankelijk kunnen observeren. Defensie is voornemens deze transparantie op deze wijze te continueren in toekomstige operaties.
Het schenden van een wapenembargo door China |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat China een VN-rapport tegenhoudt waarin staat dat de VN-vredesmilitairen van de VN-missie in Darfur UNAMID beschoten zijn met munitie afkomstig uit China?1
Ja.
Heeft u het rapport inmiddels gelezen? Zo ja, wat is uw oordeel? Zo nee, wilt u dan aandringen bij de VN op een spoedige vrijgeving van het document?
Het rapport van de VN Panel of Experts is nog niet openbaar. De inhoud van het rapport zal verder worden besproken in de VN Veiligheidsraad. Nederland steunt het werk van het Panel en zal bij de VN het belang van publicatie van het rapport benadrukken.
Bent u van mening dat het onwenselijk is en in strijd met het VN-wapenembargo wanneer China munitie levert aan het Soedanese leger?
De regering is van mening dat zeer terughoudend dient te worden omgegaan met wapenleveranties aan Soedan. Levering van munitie aan het Soedanese leger is niet per definitie strijdig met het VN-embargo. VN Veiligheidsraad Resoluties 1556 (2004) en 1591 (2005) bepalen wel dat het niet toegestaan is militaire goederen te leveren aan de partijen van het N’Djamena Comprehensive Ceasefire Agreement. Hier valt ook het Soedanese leger onder, voor zover dit opereert in Darfur.
Bent u ervan op de hoogte dat Amnesty International al eerder (2007) melding gemaakt heeft van schending van het wapenembargo door China en Rusland? Zo ja, wat heeft u met deze kennis gedaan?
De regering is op de hoogte van de melding van Amnesty International en roept in VN-kader landen op om zich te houden aan de relevante resoluties.
Het Panel of Experts, dat krachtens VN Veiligheidsraad Resolutie 1 591 (2005) is opgericht, ziet toe op de naleving en implementatie van deze Resolutie, en derhalve van het wapenembargo. Dit Panel of Experts geeft aanbevelingen aan het «Sanctions Committee», die haar zienswijze voorlegt aan de VN Veiligheidsraad. Nederland heeft er vertrouwen in dat het Panel of Experts haar werk zorgvuldig en onafhankelijk uitvoert. Mocht het Panel in het rapport concluderen dat een land het wapenembargo ten aanzien van Darfur schendt, dan steunt Nederland eventuele actie of maatregelen hiertegen.
Welke stappen heeft de Nederlandse regering ondernomen nadat er in 2008 schriftelijke vragen waren gesteld over schending van het wapenembargo door China?2
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om verdere schending van het VN- en het EU-wapenembargo voor Soedan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt de Nederlandse regering om uit te sluiten dat in Europa gevestigde wapenhandelaren zich schulding maken aan schending van het wapenembargo?
Binnen de EU is het juridisch bindende EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (GS) van kracht. Dit GS bevat acht criteria waaraan elke vergunningaanvraag voor de uitvoer van militaire goederen wordt getoetst. Eén van deze criteria verplicht de EU-lidstaten zich te houden aan een wapenembargo dat van toepassing is op het land van eindbestemming. Als de beoogde export onder dit wapenembargo valt, zal de toets aan dit criterium negatief uitvallen en wordt geen exportvergunning afgegeven.
Aanval van de International Security Assistanc Force (ISAF) in Pakistan |
|
Harry van Bommel |
|
Deelt u de opvatting van de regering van Pakistan dat de ISAF-aanval op Pakistaans grondgebied «onacceptabel» is en een schending van het ISAF-mandaat?1 Indien nee, waarom niet?
Het mandaat van ISAF staat geen geweldgebruik buiten Afghanistan toe anders dan noodzakelijk voor zelfverdediging. Er is geen sprake van aanpassing of uitbreiding van dit mandaat. Nederland heeft na het incident van 25 september jl.in de NAVO om opheldering gevraagd. Op basis van de verkregen informatie kan vooralsnog niet de conclusie worden getrokken dat in strijd is gehandeld met het mandaat van ISAF. De NAVO heeft een intern onderzoek aangekondigd.
Kunt u aangeven hoe vaak invallen vanuit Pakistan door Afghaanse opstandelingen worden uitgevoerd? Is het waar dat voor het eerst tot op Pakistaans grondgebied wordt teruggeslagen? Indien nee, hoe vaak is het eerder gebeurd en wanneer was dat?2
Vanuit de Pakistaanse Tribale Gebieden (FATA) worden gewelddadige activiteiten in Afghanistan uitgevoerd en aangestuurd, onder meer door verbanden als het Haqqani netwerk. Ik waardeer de voortdurende inspanningen van het Pakistaanse leger tegen gewelddadige extremisten zeer en acht het noodzakelijk dat de Pakistaanse autoriteiten hun inspanningen intensiveren tegen groeperingen die vanaf Pakistaans grondgebied in Afghanistan opereren. Hierbij dient het internationaal recht onverkort te worden gerespecteerd3.
Het incident op 25 september jl. betrof ISAF-luchtvaartuigen die uit zelfverdediging hebben teruggeschoten op opstandelingen die vanaf de Pakistaanse kant van de grens vuurden. Daarbij kwamen meer dan 30 opstandelingen om het leven.
Op 30 september jl. vond een tweede incident plaats. ISAF bevestigt dat twee ISAF helikopters uit zelfverdediging hebben teruggeschoten toen vanaf Pakistaans grondgebied het vuur op hen werd geopend, waarbij zij zich tijdelijk in Pakistaans luchtruim hebben begeven. Pakistan en ISAF hebben hiernaar een gezamenlijk onderzoek ingesteld. De voorlopige conclusies van 6 oktober 2010spreken over een tragische gebeurtenis die voorkomen had kunnen worden door betere coördinatie tussen ISAF en het Pakistaanse leger. Vanuit een naar later bleek douanepost vuurden Pakistaanse douanebeambten schoten af als waarschuwing voor de passerende ISAF-helikopters. De bemanning van de ISAF-helikopters beschoot vervolgens het gebouw uit zelfverdediging. Twee Pakistaanse douanebeambten zijn hierbij gedood en vier gewond geraakt. De commandant van ISAF, generaal Petraeus, heeft spijt betuigd voor het verlies van mensenlevens. Hij heeft de families gecondoleerd.
Bij geen van de incidenten waren Nederlandse eenheden betrokken.
Waarom besloot de ISAF-commandant de tegenaanval tot op Pakistaans grondgebied voort te zetten? Hoeveel mensen kwamen bij de aanval om het leven? Was deze aanval niet met de Pakistaanse autoriteiten afgestemd? Indien dit wel het geval was, hoe verklaart u dan het Pakistaanse protest?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees dat de oorlog in Afghanistan, die door middel van Amerikaanse bombardementen al in Pakistan wordt gevoerd, nu ook door de NAVO in Pakistan zal worden gevoerd en dat dit het draagvlak onder de Pakistaanse bevolking nog verder aantast? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid te pleiten om geen aanvallen op Pakistaans grondgebied uit te voeren door ISAF-troepen? Zo ja, op welke wijze? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een einde te bepleiten aan de Amerikaanse luchtbombardementen in Pakistan? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het optreden van de Verenigde Naties in Congo |
|
Martijn van Dam (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de toespraak van Atul Khare, Assistant Secretary General van de VN voor Vredesoperaties in de Verenigde Naties Veiligheidsraad van de VN over de systematische verkrachtingen in het oosten van Congo en het optreden van de vredesmacht van de VN ter plekke?1
Ja.
Deelt u de mening dat op basis van deze uitspraken geconcludeerd kan worden dat rebellengroepen massale en georganiseerde verkrachtingen in het gebied nu (weer) systematisch inzetten als oorlogswapen?
Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op uw vragen van 25 augustus 2010 (DAF-630/10) komt verkrachting helaas veelvuldig voor in het oosten van de Democratische Republiek Congo (DRC). Gewapende groepen gebruiken seksueel geweld om de lokale bevolking te terroriseren en gemeenschappen te ontwrichten. De schaal en het schijnbaar weloverwogen karakter van de verkrachtingen eind juli en begin augustus in het Walikale district in de provincie noord Kivu zijn uitzonderlijk.
Wat vindt u van de oproep van Khare om sancties in te stellen tegen rebellenleiders indien een commandolijn kan worden aangetoond? Zijn in dat geval sancties (ervan uitgaande dat daarmee beperkingen aan de financiële en bewegingsvrijheid van betrokkenen worden bedoeld) niet een veel te lichte reactie op de begane misdaden?
De personen die verantwoordelijk zijn voor misdaden tegen de bevolking, en voor de gebeurtenissen in het district Walikale in het bijzonder, dienen te worden vervolgd. Dat geldt zowel voor diegenen die deze misdaden hebben begaan als voor de leiders die daar mogelijk opdracht toe hebben gegeven. Het betreft rebellengroeperingen die strijden tegen de Congolese regering in een moeilijk toegankelijk gebied. Vervolging is dan ook geen eenvoudige zaak. Indien aanvullende gerichte sancties tegen de bewegingsvrijheid en financiën van het leiderschap van deze groeperingen kan helpen hen in het nauw te drijven, ben ik daar voorstander van. Overigens heeft de VN Veiligheidsraad al sancties ingesteld tegen gewapende groeperingen in de DRC, waaronder een wapenembargo, bevriezing van financiële tegoeden en reisbeperkingen. Deze maatregelen zijn in november van vorig jaar verlengd (resolutie 1 896, d.d. 30 november 2009), waarbij de gewapende groepering Forces Démocratiques de Libération du Rwanda (FDLR), die verantwoordelijk wordt gehouden voor de verkrachtingen in het district Walikale, met name wordt genoemd.
Deelt u de mening dat de aanwijzingen die daarvoor bestaan, voldoende reden vormen om het Internationaal Strafhof te vragen de zaak te onderzoeken, en, indien de bedoelde commandolijn kan worden vastgesteld, vervolging in te stellen tegen de leiders van de Forces Democratiques de Liberation du Rwanda of de betrokken Mai Mai-milities?
Op verzoek van de Congolese regering is de Aanklager van het Internationaal Strafhof al in 2004 een onderzoek begonnen naar misdrijven tegen de menselijkheid, oorlogsmisdrijven en genocide op het territorium van de DRC sinds de inwerkingtreding van het Statuut van Rome op 1 juli 2002. De eerste twee strafzaken in dit kader zijn inmiddels aangevangen. Thomas Lubanga, voormalig commandant van de Union of Congolese Patriots, is aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven, waaronder het ronselen van kindsoldaten. Germain Katanga en Ngudjolo Chui, commandanten van respectievelijk de Patriotic Resistance Force in Ituri en het National Integrationist Front, zijn aangeklaagd wegens oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid. Tegen Bosco Ntaganda, commandant van het Congrès national pour la défense du peuple is een aanhoudingsbevel uitgevaardigd. Hij is nog voortvluchtig.
De recente gebeurtenissen in Walikale district vallen onder het mandaat van de Aanklager. Het is aan hem om te besluiten of hij uiteindelijk over voldoende bewijs beschikt om een zaak aanhangig te maken bij het Hof.
Deelt u de mening dat reeds nu al voldoende aanleiding is om sancties in te stellen tegen rebellenleiders omdat door rebellen die onder hun verantwoordelijkheid opereren grove mensenrechtenschendingen worden begaan?
Zie antwoord vraag 3.
Gaan de Verenigde Naties de gebeurtenissen verder onderzoeken, waaronder het feit dat de VN-troepen kennelijk tevoren gewaarschuwd waren en het feit dat ze daarop niet of te laat hebben gereageerd? Deelt u de mening dat zo’n verder onderzoek wenselijk is om lessen voor de toekomst te kunnen leren?
Onder leiding van het hoofd van het departement voor vredesoperaties, Assistent Secretaris-generaal Atul Khare, is de afgelopen weken onderzoek gedaan naar de respons van MONUSCO op de gebeurtenissen in Walikale. In zijn verslaglegging aan de Veiligheidsraad van 7 september jl. gaf Khare ruiterlijk toe dat de VN tekort zijn geschoten bij de bescherming van de burgers in het gebied. Gebaseerd op zijn onderzoek heeft hij een aantal lessen getrokken uit de gang van zaken en concrete voorstellen gedaan om het optreden van MONUSCO te verbeteren. Zo wordt een vernieuwde doctrine opgesteld om de blauwhelmen betere richtlijnen te geven bij het vergaren van informatie in kwetsbare gebieden en de manier waarop zij daar vervolg aan dienen te geven.
Concreet heeft MONUSCO 750 extra blauwhelmen in het gebied ingezet ter bescherming van de lokale bevolking en is het aantal patrouilles en helikoptervluchten aanzienlijk opgevoerd. Gedurende deze operatie zijn inmiddels 31 strijders van de FDLR aangehouden.
Was het u bekend dat de VN-troepen in het gebied op sommige plaatsen niet de beschikking hebben over communicatiemiddelen wegens gebrekkig bereik van radio of mobiele telefoons? Heeft het Departement voor Peacekeeping Operations van de Verenigde Naties over dit gebrek aan communicatiemiddelen eerder aan de bel getrokken, gelet op het feit dat de VN-vredesmacht de afgelopen tien jaar actief is geweest in Congo?
Over het algemeen beschikken de VN-troepen over voldoende communicatieapparatuur. MONUSCO opereert in een uitgestrekt gebied dat veelal geen dekking kent van mobiele telefonienetwerken. In sommige gebieden is ook radioverkeer soms beperkt mogelijk door het heuvelachtige terrein. Snelle communicatie met de lokale burgerbevolking is vaak moeilijk. MONUSCO versterkt nu in het getroffen gebied de early warning systemen. Zo worden onder andere communicatiemiddelen verstrekt aan dorpshoofden in afgelegen dorpen zodat zij in geval van nood MONUSCO kunnen waarschuwen. Ook zal het VN-radiostation «Okapi» worden ingezet om waar nodig boodschappen te verspreiden.
Met de gerichte inzet van dergelijke middelen kunnen in een specifiek kwetsbaar gebied de communicatie en mogelijkheden voor snelle interventie worden verbeterd. Het operatiegebied van MONUSCO is echter te groot om in het hele oosten van de DRC een dergelijke dekking te kunnen realiseren.
Betekent het feit dat het aantal avond- en nachtpatrouilles nu opgevoerd wordt, evenals de zogenaamde «random and spot-check patrols», dat deze in het verleden in onvoldoende mate werden uitgevoerd? Waarom was dat zo? Was de leiding van MONUC, of sinds kort Mission de l'Organisation des Nations Unies pour la Stabilisation en République démocratique du Congo (MONUSCO), nog niet doordrongen van de risico’s die de bevolking loopt in dit gebied?
De situatie in het oosten van de DRC is fluïde en de gewapende groeperingen in het gebied zijn mobiel. Gebieden die lang veilig zijn geweest, kunnen in korte tijd in de gevarenzone komen en omgekeerd. Assistent Secretaris-generaal Khare heeft in zijn verslag aan de Veiligheidsraad toegegeven dat de VN in dit geval hebben gefaald bij de bescherming van de burgers in het gebied. Uit de lessen die daaruit zijn getrokken ten aanzien van een verbeterde informatievergaring en respons mag blijken dat MONUSCO niet adequaat heeft gereageerd op de signalen die de missie had ontvangen over de kwetsbaarheid van het betreffende gebied.
Is het in de praktijk realistisch dat Khare de Congolese politie en het Congolese leger verantwoordelijk houdt voor de veiligheid van de Congolese burgers, terwijl in de afgelopen jaren Congolese militairen voor ongeveer in even sterke mate verantwoordelijk waren voor verkrachtingen als rebellen? Is het in werkelijkheid niet zo dat de Congolese overheid op dit moment die formele verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen burgers niet kan (of wil) nemen wegens de slechte organisatie en discipline van leger en politie?
De DRC is een soeverein land en de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de burgerbevolking ligt bij de Congolese regering. Het Congolese leger en de politie zijn onvoldoende op deze taak berekend. In het mandaat van MONUSCO (resolutie 1925, d.d. 28 mei 2010) is de VN-vredesmacht opgedragen om de Congolese regering bij te staan bij het versterken van het veiligheidsapparaat en het consolideren van de autoriteit van de staat. Ook de Europese missies EUSEC en EUPOL en de, mede door Nederland gefinancierde International Security and Stabilisation Support Strategy dragen hieraan bij. Daarnaast heeft MONUSCO onder andere tot taak gekregen om de burgerbevolking te beschermen. MONUSCO heeft niet de capaciteit om in het uitgestrekte gebied de Congolese burgerbevolking overal en altijd te beschermen. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de Congolese regering. Hervorming en versterking van de Congolese veiligheidssector zijn dan ook de enige duurzame oplossing voor het geweld in de DRC. Hierbij wordt wel degelijk vooruitgang geboekt maar dit is een proces van lange adem.
Deelt u de mening dat met de genomen maatregelen MONUSCO beter in staat zal zijn de Congolese burgers te beschermen, zoals het mandaat de troepenmacht als opdracht meegeeft? Zo ja, waarom denkt u dat? Zo nee, wat zou er nog meer moeten gebeuren om MONUSCO daartoe beter in staat te stellen?
MONUSCO heeft de presentie in het getroffen gebied de afgelopen weken aanzienlijk uitgebreid. Met de aangekondigde maatregelen wordt daarnaast gewerkt aan een structurele verbetering van de wijze waarop de VN-soldaten inlichtingen verzamelen onder de lokale bevolking en hoe zij reageren bij signalen die op acuut gevaar duiden. Ik ben van mening dat deze maatregelen zullen bijdragen aan verbeterde bescherming van de burgerbevolking in het oosten van de DRC. MONUSCO beschikt echter niet over de mensen en middelen om de bevolking in heel het oosten van de DRC op elk moment te beschermen.
Kanker en kindersterfte in Fallujah |
|
Harry van Bommel |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van een studie van de universiteit van Ulster waarin geconcludeerd wordt dat in 2004 de bevolking van de Iraakse stad Fallujah het slachtoffer is geworden van een grote mutagene blootstelling waarvan de gevolgen ernstiger zijn dan de atoombom op Hiroshima in 1945 en waarin geconstateerd wordt dat het aantal gevallen van kindersterfte, geboorteafwijkingen, kanker waaronder met name leukemie, enorm is toegenomen?1
Ja.
Hoe staat u tegenover de veronderstelling van onderzoeker Busby dat het gebruik van uranium in een of andere vorm verantwoordelijk lijkt te zijn voor de gezondheidseffecten van de bevolking van Fallujah?2
Ik zie geen aanleiding om de conclusies van het rapport van Busby et al te onderschrijven. Zoals ook de onderzoekers zelf constateren kan deze studie geen uitsluitsel geven over de gezondheidseffecten van het gebruik van verarmd uranium houdende munitie. De regering blijft daarom voorstander van verder objectief onderzoek hiernaar.
Bent u bereid bij de autoriteiten van de VS aan te dringen op precieze bekendmaking van het gebruik van het soort en het aantal wapens in de aanval op Fallujah in 2004? Indien neen, waarom niet?
Dit onderzoek geeft daartoe geen aanleiding.
Blijft u op basis van dit onderzoek bij uw opvatting dat de huidige kennis van de gezondheidseffecten van metalen en metaallegeringen «onvoldoende kennis» biedt voor een internationaal moratorium?3
Dit onderzoek geeft geen aanleiding om de opvatting zoals verwoord in de brief van 11 maart 2010 (kamerstuk 32 123 V, nr. 82) te herzien. De regering blijft voorstander van verder objectief onderzoek.
Indien dat zo is, ziet in dit onderzoek aanleiding om nader internationaal onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van (verarmd) uranium in wapens te bepleiten? Zo ja, op welke wijze? Indien neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u op basis van dit wetenschappelijk onderzoek bereid nieuwe politieke stappen te nemen om tot een internationaal verbod op wapens met verarmd uranium te komen, zoals de Kamer in de motie Van Bommel aan u vroeg?4
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat militairen drugsgebruik aanwenden om uitzending te vermijden |
|
Jasper van Dijk |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat Nederlandse militairen drugsgebruik aanwenden om te voorkomen dat zij naar Afghanistan worden uitgezonden?1
Het bericht ontbeert een feitelijke grondslag. Met de brief van 12 november 2009 (Kamerstuk 32 123 X, nr. 28) is gemeld dat gemiddeld 70 militairen per jaar voor drugsgebruik of -bezit worden ontslagen. Het cijfer over geheel 2009 bedraagt 74 en in de eerste helft van 2010 ging het om 39 ontslagen. Deze cijfers zijn ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de vorige jaren.
Daarbij is de in het artikel gevolgde redenering onwaarschijnlijk. Een militair kan altijd een verzoek tot ontslag indienen, mits dit tijdig voor een aanstaande uitzending gebeurt. Bovendien heeft drugsgebruik doorgaans verregaande consequenties die algemeen bekend zijn. Het Openbaar Ministerie hanteert een streng vervolgingsbeleid in het geval van drugsgerelateerde zaken. Militairen die zich inlaten met hard drugs en militairen die zich tijdens de diensttijd inlaten met soft drugs worden in beginsel altijd vervolgd voor overtreding van de Opiumwet.Gelet op het bovenstaande acht ik nader onderzoek niet nodig.
Hoeveel militairen zijn de laatste jaren ontslagen wegens drugsgebruik? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre militairen drugsgebruik aanwenden om uitzending te voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Welke motieven hebben militairen om niet op missie te willen? In hoeverre spelen de gevaarlijke omstandigheden en de moeizame vooruitgang in Uruzgan hierbij een rol? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Alle militairen weten bij indiensttreding dat zij kunnen worden uitgezonden. Voor zover het voorkomt dat militairen niet uitgezonden willen worden, liggen de redenen meestal in de medische of sociale sfeer. Of de beeldvorming rondom Uruzgan hierbij een rol speelt is niet bekend. Nu de missie in Uruzgan wordt beëindigd, is onderzoek daarnaar hoe dan ook niet zinvol.
Is het waar dat er sinds 2006 geen gevallen van dienstweigering zijn geweest?
Alleen in 2006 zijn er enkele gevallen geweest waarin militairen werden vervolgd wegens dienstweigering.
Hoeveel militairen hebben Defensie de laatste drie jaar verlaten? Welke argumenten voeren zij hiervoor aan?
In 2007 hebben 5 139 militairen Defensie verlaten, in 2008 waren het er 5580 en in 2009 bedroeg het aantal 4083. De meerderheid van de militairen vertrekt op eigen initiatief. Zij worden gevraagd naar hun vertrekredenen. Het merendeel van de respondenten verklaart interessante(re) mogelijkheden buiten Defensie te zien.
Hoeveel jonge ouders hebben gebruik gemaakt van de (vrijwillige) vrijstelling voor uitzending?2
Met de brief van 22 december 2008 (Kamerstuk 31 700 X, nr. 73) is gemeld dat met de centrales van overheidspersoneel wordt gesproken over een centrale regeling die voor mannelijke militairen een vrijstelling van een jaar regelt tot een kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. Dit overleg is nog gaande. Het vrijstellingsbeleid voor vrouwelijke militairen houdt in dat zij zijn vrijgesteld van uitzending tot een kind de leeftijd van vijf jaar bereikt. In de genoemde brief is ook gemeld dat dit beleid al wordt toegepast door commandanten bij de selectie van personeel voor een uitzending. Omdat dat veelal impliciet gebeurt, is het niet bekend hoe vaak vrijstelling is toegepast. Bij de selectie van personeel voor een uitzending wordt overigens zoveel mogelijk rekening gehouden met de thuissituatie van zowel vrouwelijke als mannelijke militairen.
De bewapening van lokale milities in Afghanistan |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Martijn van Dam (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Afghans to form local forces to fight Taliban» in de New York Times van 14 juli jl., waarin wordt gemeld dat de Afghaanse regering na intensieve onderhandelingen met militaire commandanten van de NAVO heeft ingestemd met de vorming van lokale gewapende milities, die overigens geen milities mogen heten, waarvan Amerikaanse militaire functionarissen hopen dat zij tijdelijk zullen helpen in afgelegen regio’s aanvallen van de Taliban te verijdelen?1
Ja.
Kunt u de strekking van het artikel bevestigen?
Gedeeltelijk. Bepaalde conclusies die door de schrijver van het artikel worden getrokken, worden niet onderschreven.
Was u op de hoogte van deze onderhandelingen tussen NAVO-functionarissen en de Afghaanse regering?
Nederland was op de hoogte van de plannen om een zogenaamde Afghan Public Protection Force (APPF) op te richten. In de Joint Coordination and Monitoring Board, waarin de internationale gemeenschap belangrijke beleidvraagstukken en ontwikkelingen met de Afghaanse autoriteiten bespreekt, heeft Nederland ook mee kunnen spreken over dit voornemen.
De discussie over de Afghan Public Protection Force is de afgelopen weken in de Afghaanse Nationale Veiligheidsraad geïntensiveerd. Daaraan werd deelgenomen namens ISAF door Commandant Petraeus (en eerder zijn voorganger McChrystal) en NAVO Senior Civiele Vertegenwoordiger Sedwill. Hierna is een aangepast plan gepresenteerd aan de internationale gemeenschap, waarin het initiatief is omgedoopt in «lokale politie» («local»of «community police»). De bezwaren tegen eerdere varianten van lokale beveiligingseenheden zijn met dit aangepaste plan weggenomen. Nederland zal de verdere formele uitwerking van dit plan voorts nauwlettend in de gaten blijven houden.
Op welke wijze zijn de NAVO-lidstaten betrokken bij de vormgeving van dit plan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat was uw opvatting over de wenselijkheid van dit plan?
Nederland is voorstander van de versterking van de soevereiniteit van de Afghaanse staat en de vergroting van de Afghaanse verantwoordelijkheid, ook op het gebied van veiligheid. Hoewel Nederland en internationale partners zich aanvankelijk terughoudend en kritisch hebben opgesteld ten aanzien van diverse Afghaanse plannen voor oprichting van lokale beveiligingseenheden, stuit het nieuwe plan niet meer op fundamentele bezwaren. De noodzaak tot verbetering van de bescherming van gemeenschappen en de beveiliging van overheidsinstellingen in Afghanistan is evident. Daarbij heeft Nederland ook begrip voor de beweegredenen van de Afghaanse autoriteiten om de schaarse politieagenten voor echt politiewerk in plaats van beveiligingswerk in te willen zetten.
Bij de eerste presentatie van het plan bestonden zorgen over de uitwerking van de oprichting van een dergelijk systeem van public protection forces. Zo was er onduidelijkheid over de «command & control» van deze tijdelijke lokale eenheden en over de vraag hoe het initiatief past in eerdere Afghaanse ontwapeningsprogramma’s. De nader uitgewerkte plannen komen echter voor een groot deel aan deze zorgen tegemoet. Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om bestaande lokale groepen te herbewapenen noch te versterken en hiertegen zijn controlemechanismen voorzien. Verder is de lokale politie beter ingebed in de Afghaanse veiligheidsstructuren doordat deze deel zal gaan uitmaken en onder bevel zal komen te staan van de Afghaanse politie en uiteindelijk het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Kandidaten voor de lokale politie zullen hetzelfde selectieproces doorlopen als kandidaten voor de reguliere politie. Ook worden biometrische gegevens genoteerd en wapens geregistreerd. De lokale politie komt onder rechtstreeks bevel te staan van het hoofd van de districtspolitie. Daarnaast worden aan de eenheden leden van de Afghaanse nationale veiligheidsdienst (NDS) toegevoegd om ervoor te zorgen dat deze lokale eenheden niet worden geïnfiltreerd door de Taliban. Tot slot is het tijdelijke karakter van deze eenheid van de politie (twee tot vijf jaar) bevestigd. In eerste instantie zal rekruten voor de lokale politie een tweejarig contract worden aangeboden, met een maximale verlenging tot vijf jaar. Daarna kunnen deze personen solliciteren op posities binnen zowel de politie als het leger.
Hoe beoordeelt u het geschetste risico dat stammen dankzij de bewapening hun onderlinge strijd met meer geweld kunnen voortzetten en dat het bewapenen van lokale groepen tot toename van het geweld zou kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het geschetste risico dat dit plan door veel Afghanen gezien zal worden als werkgelegenheidsproject, een manier om makkelijk geld te verdienen, en zodoende andere economische ontwikkeling kan verhinderen?
Dit geschetste risico wordt niet groot ingeschat.
Welke garantie is er dat werkelijk sprake is van een korte termijnplan en dat na het verstrijken van die korte termijn (hoe lang is dat eigenlijk)? mensen hun wapens en uniformen weer inleveren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe groot acht u het risico dat een en ander zal leiden tot verminderd vertrouwen in overheidsfunctionarissen, aangezien ongetrainde lokale mensen wel een uniform gaan dragen en zodoende namens de overheid opereren?
De lokale politie zal niet ongetraind zijn, maar worden ingezet na een drie-weekse training. De training zal worden verzorgd door Amerikaanse troepen, waar mogelijk aangevuld met reserve-officieren van het Afghaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarnaast is het takenpakket van deze lokale politie eenheden beperkt tot vooral beveiligings- en bewakingswerkzaamheden. De eenheden krijgen geen arrestatie- of onderzoeksbevoegdheden. De bedoeling is dat deze tijdelijke lokale politie-eenheden de veiligheid bevorderen in gebieden waar nu weinig of geen Afghaanse politie of leger aanwezig zijn.
Hoeveel geld steekt de NAVO hierin? Waaruit wordt dat gefinancierd? Levert Nederland direct of indirect ook een bijdrage?
De oprichting van de lokale politie eenheden zal volledig door de Verenigde Staten worden gefinancierd.
De blootstelling van militairen aan mangaan en andere schadelijke metalen in zand van zandstormen in onder meer Irak en Afghanistan |
|
Angelien Eijsink (PvdA), Jasper van Dijk , Arjan El Fassed (GL) |
|
Bent u bekend met het Amerikaanse rapport «Traumatic Brain Injury (TBI) Care in the «Department of Defense» van het Defense and Veterans Brain Injury Center (DVBIC)» van september 2009 over de herkenning en het voorkomen van TBI bij militairen en veteranen ten gevolge van met name hun inzet in Afghanistan?
Ja.
Bent u bekend met de bevindingen van d.d. 25 juni 2010 onderzoeker Palur G. Gunasekar van het Navy Environmental Health Effects Laboratory ten aanzien van de gezondheidseffecten van mangaan en andere metalen in zand van zandstormen in met name Afghanistan?1
Ja.
Wat is uw oordeel over beide rapporten? Onderschrijft u de conclusies van de rapporten dat mangaan en andere metalen in het zand van zandstormen in Afghanistan en Irak nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van militairen die in deze landen werkzaam zijn (geweest)? Zo nee, waarom niet?
Het rapport Traumatic Brain Injury (TBI) Care in the Department of Defense geeft een overzicht van de belangrijkste Amerikaanse bevindingen ten aanzien van het voorkomen, diagnosticeren, behandelen, de preventie en het in kaart brengen van alle vormen van TBI onder Amerikaanse militairen. Het begrip TBI (traumatisch hersenletsel) wordt breed gedefinieerd zodat allerlei vormen van herkenbaar letsel (matig, ernstig en penetrerend) eronder vallen, zo ook het nieuwe concept van mild traumatisch hersenletsel (mTBI).
Defensie neemt de mogelijk niet direct herkenbare effecten van explosies serieus. Daarom is besloten onderzoek te verrichten onder de Nederlandse militairen die in de nabijheid van een explosie zijn geweest dan wel een harde klap tegen het hoofd hebben gehad en daarbij niet direct herkenbaar gewond zijn geraakt. Sinds november 2009 wordt alle Nederlandse militairen in Uruzgan die dit hebben meegemaakt verzocht de MACE (Militaire Acute Concussie Evaluatie) vragenlijst in te vullen. Deze vragenlijst wordt ook in de Verenigde Staten gehanteerd en test op aandacht, concentratie en geheugenstoornissen die zouden kunnen duiden op mTBI. Na terugkeer worden deze personen opnieuw opgeroepen voor een screening en zo nodig voor een nader geneeskundig onderzoek. Ook de groep mensen die voor november 2009 in Uruzgan zijn geweest en die een explosie van nabij hebben meegemaakt, zal in de gelegenheid gesteld worden om een onderzoek te ondergaan om te bezien of een dergelijke gebeurtenis nadelige effecten op hun gezondheid heeft gehad.
Het is wachten op de officiële publicatie van Palur G. Gunasekar over de gezondheidseffecten van mangaan en andere metalen in het stof van zandstormen. De aanwezigheid van zware metalen heeft over het algemeen een geologische oorsprong. Lokaal kunnen milieufactoren zoals industriële (verbrandings)processen invloed hebben op het gehalte aan zware metalen in het (fijne) stof. Gezondheidsklachten ten gevolge van metalen die zich bevinden in stof zijn tot dusverre niet in wetenschappelijk onderzoek beschreven.
Op basis van Nederlands onderzoek in Irak (2003) en Afghanistan (2005, 2006, 2009) werden alleen voor lood, zink en ijzer incidentele overschrijdingen van de grenswaarden vastgesteld. Er was geen aanleiding om metingen naar mangaan te doen. Andere onderzoeken wijzen uit dat de grenswaarde voor mangaan incidenteel wordt overschreden. Deze grenswaarden zijn echter jaargemiddelden, waarbij de incidentele overschrijdingen geen aanleiding hebben gevormd om te spreken van een verhoogd risico.
Incidentele normoverschrijding voor enkele metalen komt in specifieke situaties voor. Maatregelen die zijn genomen om de blootstelling zoveel mogelijk te beperken zijn het rekening houden met industriële (verbrandings)activiteiten bij het bepalen van de locatie van een militaire basis, terughoudende inzet van personeel tijdens zandstormen en het gebruik van mondkapjes. In het uitzendgebied wordt voorlichting gegeven over stofblootstelling en zijn mondkapjes beschikbaar. Op basis van de verschillende beschikbare metingen alsmede de genomen maatregelen mag geconcludeerd worden dat het risico op toxische effecten door zware metalen verwaarloosbaar is. De maatregelen werden reeds gemeld aan de Tweede Kamer (vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 1601).
Wanneer de definitieve onderzoeksresultaten van het Navy Environmental Health Effects Laboratory zijn gepubliceerd worden deze samen met de overige beschikbare onderzoeksgegevens in beschouwing genomen. Als de bevindingen consequenties hebben voor de inschatting van gezondheidsrisico’s voor militairen in het uitzendgebied zal een appreciatie naar de Tweede Kamer worden gestuurd.
Bent u bereid uw appreciatie van de conclusies uit de beide rapporten naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel Nederlandse militairen hebben na een uitzending naar Afghanistan en/of Irak gezondheidsproblemen gekregen, zoals geheugenverlies en ademhalingsproblemen, die gerelateerd zouden kunnen zijn aan de blootstelling aan mangaan en andere schadelijke metalen (zoals magnesium, ijzer, aluminium en chroom) in het missiegebied? Welke stappen worden door Defensie gezet om de oorzaken van hun klachten te achterhalen en de militairen de zorg te bieden die zij nodig hebben?
Militairen in uitzendgebieden zoals Afghanistan en Irak worden blootgesteld aan hogere concentraties fijnstof dan in Nederland. Dit is voor het ministerie van Defensie een blijvend aandachtspunt. Het risico van stofblootstellingen is tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Op basis van de huidige gegevens mag geconcludeerd worden dat bij de gemeten concentraties fijnstof en metalen geen onherstelbare gezondheidsklachten te verwachten zijn. Wel kunnen kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en soms kortademigheid. Militairen in het uitzendgebied met gezondheidsklachten kunnen terecht bij de militair arts. Door metingen in het uitzendgebied wordt de stofblootstelling in kaart gebracht. Er zijn geen klachten gerapporteerd die gerelateerd worden aan een mogelijke blootstelling aan metalen als onderdeel van stof.
Bent u bereid, mede in het licht van de nieuwe bevindingen, de militairen die met schadelijke stoffen in aanmerking zijn gekomen in het missiegebied, of die gezondheidsklachten hebben die gerelateerd kunnen worden aan de blootstelling aan schadelijke stoffen, te registreren? Zo nee, waarom niet?
Alle uitzendingen worden zowel in het personeelsdossier als in het medisch dossier van militairen vastgelegd. Als militairen gezondheidsklachten hebben en daarbij een relatie met stofbelasting aannemelijk is, zal dit in het medisch dossier gedocumenteerd worden.
Bent u bereid, in het licht van de conclusies uit de rapporten, als minister van Defensie zelf of in NAVO-verband onderzoek te (laten) verrichten naar de mogelijke gevolgen van metalen in het zand van Afghanistan en Irak voor de gezondheid van Nederlandse militairen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u dergelijk onderzoek tot stand helpen brengen?
De blootstelling aan fijnstof is en blijft een aandachtspunt voor het Ministerie van Defensie. Het ministerie verricht net als andere NAVO landen metingen in het uitzendgebied. Gegevens en resultaten worden tussen de landen uitgewisseld.
Referenties
Desert Research Institute, Final report, Department of Defense Enhanced Particulate Matter Surveillance Programm; February 2008.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, aanhangsel 1601.
De herdenking van het drama in Srebrenica |
|
Mariko Peters (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA), Jan Peter Balkenende (minister-president , minister algemene zaken) (CDA) |
|
Is de minister-president voornemens op 11 juli a.s. naar Bosnië-Herzegovina te gaan voor de herdenking van de val van Srebrenica 15 jaar geleden? Zo nee, waarom niet? Wie gaat er wel namens de Nederlandse regering naar de herdenking in Potocari?
Namens de Nederlandse regering zal op de bijeenkomst in Srebrenica ter herdenking van de gebeurtenissen aldaar 15 jaar geleden, de Minister van Defensie, de heer Eimert van Middelkoop, aanwezig zijn.
Bent u ervan op de hoogte dat in ieder geval alle landen in de regio en Turkije hun regeringsleiders sturen, dat zowel de EU als de VS op zeer hoog niveau vertegenwoordigd zullen zijn en dat deze aanwezigheid door de Bosnische bevolking en het maatschappelijk middenveld van zeer groot belang gevonden wordt?
Ja, wij zijn ons bewust van het belang dat velen aan deze herdenking hechten. Gezien het grote belang dat ook Nederland hecht aan deze herdenking, heeft Nederland besloten ook op politiek niveau aanwezig te zijn bij deze 15-jarige herdenking.
Deelt u de mening dat het, mede gelet op onze historische betrokkenheid bij het drama, wenselijk is dat de minister-president naar de herdenking in Potocari gaat?
Aanwezigheid van de minster van Defensie namens de regering vormt een zichtbaar en overtuigend gebaar dat getuigt van de blijvende Nederlandse betrokkenheid.
Is het mogelijk de antwoorden op deze vragen uiterlijk op 10 juli aan de Kamer toe te zenden?
Ja.
Het bericht dat gevreesd wordt dat ongeveer 2,5 miljard euro aan hulpgelden voor Afghanistan het land is uitgesmokkeld |
|
Johan Driessen (PVV) |
|
Maxime Verhagen (minister buitenlandse zaken, minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Aid cash feared lost as £2bn is flown out of Afghanistan»?1
Ja.
Is het waar dat sinds 2007 via het vliegveld van Kabul ongeveer 2,5 miljard euro, voor een belangrijk deel ontwikkelingsgelden, via koffers en pallets het land is uitgesmokkeld?
Dit kan ik niet bevestigen. Het is niet duidelijk waar dit bedrag precies op gebaseerd is. Daarnaast is het zeer moeilijk vast te stellen in hoeverre gelden afkomstig zijn van in principe legale activiteiten of dat de gelden afkomstig zijn van illegale activiteiten zoals het smokkelen van publieke fondsen en de drugshandel.
Kunt u aangeven of door corrupte Afghanen ook Nederlandse hulpgelden het land zijn uitgesmokkeld? Om welk bedrag gaat het?
Daarvoor zijn geen aanwijzingen.
Mede om corruptie tegen te gaan, loopt het grootste gedeelte van de Nederlandse hulpgelden in Afghanistan via fondsen die worden beheerd door internationale instellingen als de Wereldbank en UNDP (respectievelijk het «Afghanistan Reconstruction Trust Fund» en het «Law and Order Trust Fund Afghanistan»). De gelden worden dus overgemaakt aan de Wereldbank en UNDP en niet aan de Afghaanse overheid. De uitgaven onder deze programma’s worden streng gecontroleerd en periodiek onderworpen aan controles van onafhankelijke accountants. Waar Nederland direct of indirect wel zelf bedrijven contracteert, wordt er bij de identificatie en uitvoering van projecten zeer uitgebreid aandacht besteed aan de betrouwbaarheid van de partners en houdt Nederland zorgvuldig toezicht op de activiteiten. Naast controle op de financiële rapportages van alle activiteiten worden de concrete resultaten aan monitoring onderworpen, waarbij per situatie de meest effectieve wijze van monitoring wordt gekozen. Met deze maatregelen wordt de kans op corruptie met Nederlandse hulpgelden zoveel mogelijk beperkt.
Bent u bereid een diepgravend onderzoek in te stellen? Bent u bereid de Afghaanse autoriteiten om opheldering te vragen? Zo nee, waarom niet?
Door Afghaanse instellingen als de «Major Crimes Taskforce» en de «Anti-Corruption Unit» van het Afghaanse OM en Ministerie van Binnenlandse Zaken wordt reeds onderzoek gedaan naar gevallen van geldsmokkel. Deze instituties worden ondersteund door experts uit de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en EUPOL. Ook heeft de Minister van Financiën Zakhilwal aangekondigd een gezamenlijk onderzoek naar geldsmokkel met internationale partners te willen uitvoeren. Nederland zal initiatieven in deze richting verwelkomen.
Verder zal Nederland met internationale partners de bredere kwestie van corruptie aan de orde blijven stellen in het kader van de beleidsdialoog met de Afghaanse overheid en de voorbereiding van de Kabulconferentie op 20 juli. De Afghaanse regering heeft recent aangekondigd een duidelijk institutioneel raamwerk voor het anti-corruptiebeleid te formuleren. De uitvoering hiervan zal nauwlettend door Nederland worden gevolgd.
Bent u bereid de ontwikkelingshulp aan Afghanistan te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hier geen aanleiding toe. Zoals aangegeven onder het antwoord op vraag 3 investeert Nederland in de ontwikkeling van Afghanistan zoveel mogelijk via betrouwbare kanalen. De regering blijft waakzaam op het risico van corruptie.
De kwetsbaarheid van het rupsvoertuig Viking |
|
Han ten Broeke (VVD) |
|
|
|
Hoe beoordeelt u de deugdelijkheid resp. kwetsbaarheid van het rupsvoertuig Viking na het dodelijke ongeval in Uruzgan afgelopen zaterdag, waarbij twee Nederlandse mariniers de dood vonden?1
Tegen welke zwaarte van springladingen zijn de Vikings, na het aanbrengen van extra pantser, bestand (in de originele uitvoering is de Viking kennelijk bestand tegen springladingen tot 0,5 kilogram)?2
Hoe verhoudt zich de mate van bepantsering van de Nederlandse Vikings in Afghanistan tot de bepantsering van de Bushmaster (ook rekening houdend met de veiliger, V-vormige onderkant van de Bushmaster)?
Wat is uw oordeel over het feit dat de Engelse legerleiding reeds in september 2009 de Vikings in de ban heeft gedaan, nadat negen Engelse militairen daarin de dood vonden als gevolg van het tot ontploffing komen van bermbommen?
Heeft het Britse ministerie van Defensie daarbij erkend dat de Vikings geen partij zijn voor de steeds sterker wordende bermbommen van de Taliban?
Onderkent u dat ook het rijden in konvooi waarbij Vikings in ieder geval niet voorop rijden, geen afdoende oplossing biedt omdat bermbommen door de Taliban van afstand tot ontploffing kunnen worden gebracht?
Bent u bereid, in het licht van de tragische gebeurtenis van afgelopen zaterdag en van het besluit van de Britten om Vikings terug te trekken, nog eens zeer kritisch te kijken naar het inzetten van Vikings in Afghanistan?
Bent u tevens bereid om, in het kader van de afstemming met de Britten die eerder leidde tot de aanschaf van Vikings voor de marinierskorpsen van beide landen, ook nu een zelfde beleid te voeren als de Britten door het terughalen van de diezelfde Vikings uit Afghanistan (in ieder geval voor de resterende duur van de missie, nu het gevaar van bermbommen mogelijk groter is geworden)? Zo nee, waarom niet?