Bent u bekend met het artikel «Optimising Dutch Air and Space Power Policy Recommendations for Defending the Netherlands and Deterring Aggression as Part of NATO», gepubliceerd door de Royal United Services Institute (RUSI) in opdracht van het Ministerie van Defensie?1
Bent u het eens met de bevinding dat Defensie de laatste jaren diverse rapporten heeft laten opstellen over de verschillende militaire domeinen van optreden (land, zee, cyber en nu ook lucht enspace), waarbij de conclusie iedere keer was dat Defensie te veel met te weinig middelen wil doen en er keuzes moeten worden gemaakt?
Kunt u uitleggen hoe het proces bij Defensie eruitziet zodra er keuzes moeten worden gemaakt die over domeingrenzen heengaan en wat de rol van de Commandant der Strijdkrachten daarin is als kennisautoriteit militair optreden?
Ziet u de noodzaak om ook een rapport te laten opstellen dat specifiek ingaat op het operationele concept van de NAVO (Multi Domein Optreden (MDO)), de vernieuwde dreigingsscenario’s en de NAVOcapability targets en wat dat betekent voor de inrichting van de Nederlandse krijgsmacht, gelet op de diverse deelrapporten op het gebied van domeinspecifiek optreden?
Kunt u reflecteren op de uitkomsten van het rapport en of die in lijn waren met eerdere resultaten van Nederlandse capaciteitsanalyses enbenchmarksop het gebied van Nederlandse air power?
Bent u het eens met de gevolgtrekkingen van het rapport dat Nederland om haarair power te optimaliseren keuzes moet maken, waarbij het doorbreken van de A2AD-dreiging met suppression/destruction of enemy air defences (SEAD/DEAD) de eerste prioriteit zou moet krijgen met de F-35 als zwaartepunt en dat taken zoals close air support en helikoptersteun zouden moeten wijken?
Bent u het eens met de U.S. Joint Air Power Competence Centre dat SEAD en DEAD een echtejointactiviteit is, waarbij de andere domeinen ook activiteiten zoals cyberhacks, speciale operaties en het via land aangrijpen van knooppunten en vijandelijke lucht- en raketsystemen in samenhang moeten uitvoeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe krijgt dat vorm in alle plannen en investeringstrajecten?
Overweegt u om de resterende Nederlandse F-16»s aan te houden of modernere F-16»s te verwerven om efficiënt en effectief invulling te kunnen geven aan het ondersteunen van het grondoptreden metAir Interdiction of Close Air Support?
Kunt u toelichten welke implicaties de aanbevelingen van prof. Justin Bronk in het artikel hebben voor de Nederlandse Luchtmacht van de toekomst in het NAVO MDO-concept?
Hoe verklaart u de harde conclusies die RUSI trekt over de inzetbaarheid van de F-35?
Zijn de inzichten uit het RUSI-rapport betrokken bij de A-brief «Programma doorontwikkeling F-35» (Kamerstuk 26 488, nr. 475)? Op welke wijze is dat gebeurd, en zo niet, hoe gaat u dat alsnog doen, aangezien deze brief aan de Kamer twee maanden voor het uitbrengen van het RUSI- rapport werd verzonden?
Wat betreft de doorontwikkeling van de F-35 raamt u 5,8 miljard euro voor de komende dertig jaar en geeft u aan taakstellend te kunnen blijven, terwijl de Amerikanen onder druk van de Amerikaanse Rekenkamer de Block 4-upgrade een losstaand programma (Major Acquisition Program) maken en er zorgen zijn over de haalbaarheid voor 2030; hoe verhoudt zich dit tot de eerdergenoemde A brief «doorontwikkeling F-35»?
Kunt u uitleggen welke afwegingen u heeft gemaakt om de breed gesteunde motie Boswijk en Van Dijk (Kamerstuk 36 410 X, nr. 76) niet uit te voeren, maar in hetzelfde tijdsbestek wel de A-brief «doorontwikkeling F-35» aan de Kamer te sturen?
Onderschrijft u de visie van het RUSI-rapport dat kritisch is over de doctrinaire rol van de Nederlandse Luchtmobiele Brigade binnen het Commando Landstrijdkrachten? Waarom?
Om de impact van de bevindingen van het RUSI-rapport over de richting die Nederlandseair power op zou moeten gaan te beoordelen, is het cruciaal dat de Kamer een goed beeld heeft van hoe het luchtoptreden randvoorwaardelijk is voor met name het land of maritieme optreden; kunt u dat toelichten?
Kunt u conceptueel uitleggen hoe deair-component de randvoorwaardelijk taken uit dient te voeren en welke Nederlandse luchtcapaciteiten daar cruciaal en van minder belang voor zijn?
Over de aanschaf van vier extra MQ-9 Reapers heeft het lid Tuinman eerder al schriftelijke vragen gesteld en in dit RUSI-rapport komt wederom een kritisch geluid over deze aanschaf in het kader van de huidige gebezigde NAVO-scenario’s, dat leidt tot de vraag of u het advies om de vier extra toestellen te annuleren overneemt en zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van het RUSI-rapport dat lucht- en raketverdediging in eerste aanleg bij de hoogste NAVO-commandant moet worden neergelegd, gezien het feit dat Nederland naast NAVO artikel 5, de bondgenootschappelijke verdediging, ook een verantwoordelijkheid in NAVO artikel 3,resilienceheeft?
Hoe komt het dat grondgebonden lucht- en raketverdediging in Nederland onderdeel uitmaakt van de Landmacht, maar qua optreden onder de Luchtmacht wordt geschaard?
Onderschrijft u de conclusie van een ander RUSI-artikel «Requirements for the Command and Control of the UK’s Ground-Based Air Defence», dat specifiek ingaat op hoe grondgebonden luchtverdedigingssystemen (sensor, shooter en C2) dieper en beter moeten worden geïntegreerd in het gemeenschappelijk optreden? In hoeverre bent u daarover in gesprek met de Landmacht?2
Klopt het dat de MQ-9 Reapers nog steeds niet volwaardig kunnen trainen in verband met AVG-wetgeving? Hoe zit dat voor de F-35, NH-90 en satellietcapaciteit?
Wat is de reden om juist voor het Nederlandseair power rapport een buitenlandse denktank te selecteren, gezien het feit dat de overige domeinrapporten over het algemeen door The Hague Centre for Strategic Studies (HCSS) zijn uitgevoerd?
Vindt u een eigenstandige Nederlandse kennis- en onderzoekpositie op het gebied van militaire expertise cruciaal in de veranderende tijden van nu? Vindt u de huidige kennis en expertise op het gebied van de militaire domeinen in het kennis-ecosysteem voldoende of moet Nederland daar specifiek in gaan investeren?
De uitlatingen van de woordvoerder van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitspraken van Maria Zakharova, woordvoerder van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken, waarin ze de civiele Europese Unie (EU)-missie aan de Armeens-Azeri grens beschuldigt van spionage-activiteiten gericht op Rusland, Azerbeidzjan en Iran?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de dreigementen vanuit Moskou richting deze noodzakelijke civiele missie in de regio en de persoonlijke veiligheid van de aanwezige waarnemers tegen het licht van deze volledig ongegronde beschuldigingen?
De EU Missie Armenië (EUMA) is een civiele en ongewapende missie die patrouilles uitvoert ten behoeve van onpartijdige en onafhankelijke observatie aan de Armeense zijde van de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan ter ondersteuning van de bredere EU inzet gericht op het vergroten van stabiliteit, veiligheid en toenadering tussen beide landen richting een eventuele vredesovereenkomst. De onpartijdige observatie door deze missie over ontwikkelingen aan de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan kan helpen bij het ontkrachten van geruchten en desinformatie of juist het verifiëren van informatie.
De stelling dat het missiepersoneel van EUMA spionageactiviteiten uitvoert is pertinent onjuist en heeft als vermoedelijk doel het aanwakkeren van spanningen en het ondermijnen van de geloofwaardigheid van EUMA en de EU als geheel. De uitspraken van de woordvoerder van het Russische Ministerie van Buitenlandse Zaken verwerp ik daarom ten zeerste. Ze passen naadloos in de niet aflatende Russische desinformatiecampagne die de toenadering tussen Armenië en Azerbeidzjan bemoeilijkt.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlanders deel uitmaken van deze missie?
Op dit moment draagt Nederland met zes civiele en politie experts bij aan EUMA.
Hoe gaat u zich, samen met uw Europese ambtsgenoten, inspannen voor de waarborging van veiligheid van EU-onderdanen die onderdeel zijn van deze civiele missie aan de grens?
Er zijn goede afspraken gemaakt tussen de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), de missieleiding, de Europese lidstaten, de uitzendende nationale instanties en gastland Armenië over het waarborgen van de veiligheid van missiepersoneel. Patrouilles naar gebieden met een sterke militaire aanwezigheid worden in de regel reeds met gewapende begeleiding door het Armeense leger of Armeense grensbewakers uitgevoerd. Los daarvan spant het kabinet zich – mede via het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC) – doorlopend in voor de veiligheid van missiepersoneel. Indien aanleiding bestaat tot heroverweging van het geldende veiligheidsregime ligt de primaire verantwoordelijkheid bij de missie zelf. Vanzelfsprekend zet Nederland zich in een dergelijk geval in om eventueel benodigde additionele maatregelen mogelijk te maken. Dat gebeurt altijd in nauw overleg met andere EU-lidstaten, EDEO, de missieleiding en via de laatste twee ook met gastland Armenië.
Bent u bereid om in dat kader te pleiten voor gewapende beveiliging van deze waarnemers nu Rusland via officiële kanalen heeft gewaarschuwd dat de activiteiten van deze civiele missie grote gevolgen zouden kunnen hebben voor de regio als ze niet worden tegengehouden?
EUMA maakt een risico-inschatting voor iedere geplande patrouille op basis van het type patrouille en de (veiligheids)context per gebied. De «human security» patrouilles in dorpen in de grensregio’s worden in de regel zonder gewapende beveiliging uitgevoerd. Patrouilles naar gebieden met een sterke militaire aanwezigheid worden in de regel reeds met gewapende begeleiding door het Armeense leger of Armeense grensbewakers uitgevoerd. EUMA beoordeelt continu of de risico-inschattingen moeten worden aangepast en of aanvullende beveiligingsmaatregelen nodig zijn. Indien de missieleiding het nodig acht, zal Nederland zich uiteraard mede inspannen om eventueel benodigde additionele maatregelen mogelijk te maken.
Het bericht 'Netanyahu: leger zal hoe dan ook Rafah binnenvallen' |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Netanyahu: leger zal hoe dan ook Rafah binnenvallen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Bent u op de hoogte van het standpunt van de Israëlische regering dat een «totale overwinning» op Hamas niet mogelijk is zonder een Israëlisch offensief in Rafah?
Ja, dit standpunt is mij bekend. Israël heeft herhaaldelijk verklaard Rafah binnen te zullen gaan, maar de timing en omvang van een dergelijk militair ingrijpen zijn vooralsnog onduidelijk.
Kunt u toelichten van welke humanitaire gevolgen het kabinet uitgaat in het geval van een Israëlisch offensief in Rafah?
Er bevinden zich meer dan anderhalf miljoen mensen in Rafah en deze mensen maken reeds een ernstige humanitaire crisis door. Het is moeilijk voor te stellen dat grootschalig militair optreden in een gebied met zoveel mensen niet zal leiden tot vele burgerslachtoffers en de humanitaire noden nog verder zal doen oplopen. Nederland heeft daarom in gesprekken met Israël en in samenspraak met gelijkgezinde landen herhaaldelijk aangegeven dat een grondoffensief in Rafah niet te rechtvaardigen is en vermeden dient te worden.
Bent u ook van mening dat het onmogelijk is om de ca. 1,5 miljoen Gazanen die zich momenteel in Rafah bevinden tijdig op een veilige en menswaardige manier te evacueren, óók wanneer het tot een eventuele tijdelijke gevechtspauze komt?
Volgens experts is een deugdelijke evacuatie van een dergelijk groot aantal mensen ondoenlijk onder de huidige omstandigheden. Ook bij een eventuele evacuatie dienen de bepalingen van het humanitair oorlogsrecht leidend te zijn.
Verwacht u dat Hamas compleet uitgeschakeld zal zijn na een offensief in Rafah? Kunt u aangeven op welke bronnen u zich beroept in uw antwoord?
Hoewel de capaciteit van Hamas om aanvallen op Israël uit te voeren lijkt te zijn aangetast, is Hamas nog niet uitgeschakeld en lijkt het geenszins bereid te zijn de strijd te staken. Of dat na een eventuele Israëlische grondoperatie in Rafah wel het geval zou zijn, valt moeilijk te voorspellen.
Welke acties onderneemt u (al dan niet in internationaal verband) richting de Israëlische regering nu die aangeeft Rafah hoe dan ook te zullen binnenvallen, en daarmee de oproepen uit de internationale gemeenschap om niet over te gaan tot een Israëlisch offensief in Rafah negeert? Kunt u in uw antwoord ingaan op mogelijke acties die u bereid bent te nemen, buiten het doen van oproepen en voeren van diplomatieke gesprekken om?
In gesprekken met Israël dringt Nederland erop aan om niet over te gaan tot een grootschalig militair offensief in Rafah. Het is moeilijk te zien hoe een dergelijk offensief in een gebied met zoveel mensen niet zal leiden tot vele burgerslachtoffers en een grotere humanitaire catastrofe. Een grootschalig militair grondoffensief in Rafah in deze omstandigheden zal dan ook politieke gevolgen hebben. Dit is onderstreept door Minister-President Rutte tijdens zijn bezoek aan Israël en dit heb ik ook eerder overgebracht aan de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken. Daarnaast steunt Nederland VNVR resolutie 2728 waarin wordt opgeroepen tot een onmiddellijk staakt-het-vuren dat moet leiden tot het duurzaam beëindigen van de gewelddadigheden. Het is daarnaast belangrijk dat de partijen gehoor geven aan VNVR resolutie 2728 en Nederland pleit dan ook voor het uitvoeren van de resolutie, zowel in bilateraal als in multilateraal verband.
Staat u nog steeds achter uw eigen woorden dat «alles er nu op [is] gericht om ervoor te zorgen dat [Netanyahu] niet grootscheeps militair ingrijpt terwijl alle mensen nog in Rafah zitten»?2 Welke huidige – en mogelijk toekomstige – acties omvatten de definitie van «alles» uit het bovenstaande citaat?
Ja, zie het antwoord op vraag 6.
Steunt het Nederlandse kabinet een tweestatenoplossing in het conflict?
Het kabinet acht de tweestaten-oplossing, waarbij een veilig Israël en een levensvatbare Palestijnse staat naast elkaar bestaan, de enige reële weg naar duurzame vrede. Hoewel een tweestaten-oplossing op dit moment ver uit het zicht is, blijft Nederland zich hiervoor in internationaal verband inzetten.
Bent u ervan op de hoogte dat de Israëlische regering tegen een tweestatenoplossing is, en daarmee tegen de doelstelling van het Nederlandse kabinet voor een erkende Palestijnse staat?
Hoewel de Israëlische regering en het parlement hebben verklaard de eenzijdige erkenning van een Palestijnse staat niet te zullen accepteren, sloot Israël de mogelijkheid van een tweestaten-oplossing niet expliciet uit. Een dergelijke regeling kan volgens Israël uitsluitend tot stand komen door directe onderhandelingen tussen beide partijen.
Hoe zorgt u ervoor dat de Nederlandse steun aan Israël niet onbedoeld bijdraagt aan een eenstaatoplossing? Kunt u in uw antwoord aangeven hoe u de middelen (in de vorm van welke steun het kabinet biedt) en het doel dat het kabinet voor ogen heeft (een tweestatenoplossing) zich tot elkaar verhouden?
Het Nederlandse beleid met betrekking tot Israël is gericht op een tweestaten-oplossing en spreekt zich uit tegen acties die dit verhinderen. Zo beschouwt het kabinet Israëlische nederzettingen in bezet gebied als een groot obstakel voor het bereiken van een tweestaten-oplossing en strijdig met internationaal recht. Het kabinet heeft zich dan ook altijd uitsproken tegen de Israëlische nederzettingenpolitiek. Het kabinet verbindt hier ook gevolgen aan, bijvoorbeeld door ontmoedigingsbeleid te voeren t.a.v. economische activiteiten van Nederlandse bedrijven in nederzettingen. Conform dit beleid ondersteunt de Nederlandse overheid geen activiteiten van bedrijven die direct bijdragen aan de aanleg en instandhouding van nederzettingen, of deze direct faciliteren. Ook voert Nederland EU-wetgeving uit met betrekking tot juiste en niet misleidende herkomstaanduiding.
Bent u bereid bovenstaande vragen los van elkaar te beantwoorden?
Ja.
Bent u bereid de antwoorden binnen een week aan de Kamer te doen toekomen gezien de uiterst gespannen situatie in Gaza, en in het specifiek de situatie in Rafah?
Ik heb uw vragen zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het Marineschip Zr. Ms. Holland en Humanitaire Hulp aan Gaza. |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Het Marineschip Zr. Ms. Holland is in november naar het gebied gegaan voor het bieden van humanitaire hulp, hoe beoordeelt u het slagen van deze missie?
In de Kamerbrief d.d. 8 november 2023 «Militaire inzet ten behoeve van steun Gaza en de regio» is de Kamer geïnformeerd over het besluit Zr.Ms. Holland naar de Middellandse Zee te sturen voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor. Voor beide potentiële doelen betrof de inzet een prepositionering, om snel te kunnen opereren bij een evacuatiescenario of indien een maritieme corridor in internationaal verband gevormd zou worden.
Zr.Ms. Holland was in staat binnen zeer korte tijd in het gebied aanwezig te zijn om snel te kunnen reageren in een onvoorspelbare en volatiele situatie. De bemanning heeft zich, onder meer door het houden van oefeningen in het gebied, voorbereid op een eventueel evacuatiescenario.
In de periode dat Zr.Ms. Holland in het Middellandse Zeegebied aanwezig was heeft een maritieme corridor zich in internationaal verband onvoldoende uitgekristalliseerd. In de Kamerbrief «Update inzet Zr.Ms. Holland» d.d. 23 januari 2024 bent u geïnformeerd over de terugkeer van Zr.Ms. Holland naar Nederland. Intussen heeft een groep partners, waaronder de EU, VN en VS, zich achter een maritieme corridor geschaard. Nederland steunt dit initiatief en heeft een bijdrage aangekondigd aan een op te zetten trustfund, dat de flexibiliteit moet hebben om in concrete operationele behoeften van de maritieme corridor te voorzien. Daarnaast zijn in EU-verband twee Nederlandse civiel experts aan het EU-team op Cyprus toegevoegd om de internationale inspanningen te helpen coördineren.
Conform moties Dobbe c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2801), Ergin c.s. (Kamerstuk 36 410 X, nr. 64), Boswijk c.s. (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2852) en Paternotte en Klaver (Kamerstuk 21 501-20, nr. 2048) blijft het kabinet zich inzetten voor humanitaire toegang, waaronder via de lucht en over zee. In dit kader heeft Defensie meerdere airdrops uitgevoerd om humanitaire steun aan Gaza te leveren (zie beantwoording vraag 4). Supplementaire hulpverlening over zee en via de lucht is nadrukkelijk additioneel aan landroutes en geen vervanging.
Het kabinet blijft tevens voorbereid op verschillende evacuatiescenario’s. De situatie wordt nauwlettend gemonitord. De afgelopen tijd heeft de Joint Taskforce op Cyprus de nodige voorbereidingen getroffen om snel in actie te kunnen komen. De taskforce staat nu in Nederland met twee C-130’s op stand-by en kan daardoor snel optreden indien nodig. Het logistieke team dat aanwezig was op Cyprus is eind februari teruggekeerd naar Nederland. Dit heeft geen gevolgen voor eventuele evacuatiescenario’s.
Wat is er gebeurd om te zorgen dat de humanitaire hulp geleverd kon worden in Gaza, door wie en wanneer?
De humanitaire situatie in Gaza is uiterst zorgwekkend en hulp bereikt de mensen in Gaza nog altijd onvoldoende. Het kabinet heeft grote zorgen over dreigende hongersnood. Het kabinet onderstreept dat het versnellen en verbreden van hulp over land, waaronder het openen van meerdere grensovergangen, prioriteit heeft en van levensbelang is. De toegang voor deze hulp is echter nog steeds onvoldoende als gevolg van blokkades en belemmeringen opgeworpen door Israël. Israël heeft slechts enkele grensovergangen geopend waardoor de toegang voor hulp over land nog steeds ernstig tekort schiet. Dit geldt voor goederen, maar ook voor (internationale) humanitaire staf, die ongehinderde toegang moeten hebben om Gaza in en uit te reizen, en zich binnen Gaza vrij en veilig moeten kunnen bewegen. De naleving van deconflictiemaatregelen door Israël schoot in de afgelopen maanden ernstig tekort, waardoor de veiligheid voor hulporganisaties onvoldoende werd gewaarborgd.
Naast de structurele ongeoormerkte bijdragen aan VN- en partnerorganisaties heeft het kabinet de afgelopen maanden EUR 65 mln. aan extra middelen voor hulpverlening aan de bevolking van Gaza vrijgemaakt. De door het kabinet benoemde speciaal humanitair gezant zet zich met internationale partners in om de hulpverlening op te schalen en blijft, net als het kabinet, bij de Israëlische autoriteiten aandringen op onmiddellijke ongehinderde humanitaire toegang.
De Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Defensie hebben tijdens hun bezoeken aan Israël eveneens bij alle gesprekspartners het belang van onmiddellijke ongehinderde humanitaire toegang, zoals een veilige en goede verspreiding van hulp in Gaza, onderstreept.
Het kabinet wijst in contacten met Israël op alle niveaus in dit verband specifiek op VNVR-resolutie 2417 en VNVR-resolutie 2712, die oproept tot ongehinderde volledige humanitaire toegang tot Gaza om de voorziening van basisgoederen te faciliteren en tot opschaling van de levering van humanitaire goederen. Tevens wijst het kabinet op de geldende verplichtingen onder internationaal recht, waaronder de uitspraken van het Internationaal Gerechtshof in dezen op 26 januari jl. en 28 maart jl.
Wanneer en door wie is het besluit genomen dat het leveren van humanitaire goederen niet meer mogelijk was en dat de enige optie terugkeren was? Welke opties zijn geprobeerd, overwogen?
Zie het antwoord op vraag 1.
Hoe verhoudt het terugkeren van dit Marineschip zich tot de aangenomen motie van het lid Dobbe c.s. over hulpgoederen via luchtdroppingen of schepen aan de bevolking van Gaza leveren zolang dat over land niet kan (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2801) die de regering verzoekt «Frans en Jordaans voorbeeld te volgen en hulpgoederen via luchtdroppingen of schepen aan de bevolking van Gaza te leveren zolang dat over land niet kan»?
In de Kamerbrief d.d. 4 februari «Humanitaire hulp aan Gaza via airdrop» en de Kamerbrief d.d. 5 februari «Humanitaire hulp aan Gaza via tweede airdrop» informeerde het kabinet uw Kamer dat Defensie twee zogeheten airdrops heeft uitgevoerd om humanitaire hulp aan de bevolking van Gaza te leveren. Het ging daarbij om herbevoorrading van medische en chirurgische middelen en noodrantsoenen t.b.v. een Jordaans veldhospitaal in Gaza.
Op 6 maart jl. en op 29 maart jl. is uw Kamer opnieuw door het kabinet geïnformeerd over de uitvoering van airdrops door Defensie om humanitaire steun aan Gaza te leveren. Daarbij ging het om grootschalige voedseldroppingen.
De inzet vindt bij alle voornoemde operaties plaats in samenwerking met Jordanië en in afstemming met Israël. Met deze inzet gaf het kabinet uitvoering aan de motie van het lid Dobbe c.s. Defensie blijft paraat staan om via de lucht, met landen uit de multinationale airdrop-coalitie, die naast Jordanië en Nederland momenteel bestaat uit België, Canada, Duitsland, Egypte, Frankrijk, Indonesië, Singapore, Spanje, de Verenigde Arabische Emiraten, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, aanvullende humanitaire (medische) steun aan Gaza te leveren.
Het verruimen en versnellen van toegang over land, waaronder het openen van meerdere grensovergangen, blijft de meest effectieve manier om op de benodigde schaal hulpgoederen aan Gaza te leveren. Het opschalen van veilige, onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang over land vormt dan ook de primaire Nederlandse inzet en het kabinet onderstreept deze noodzaak met klem bij iedere gesprekspartner, waaronder Israël, en wijst op de geldende verplichtingen onder internationaal recht.
Gegeven de belemmeringen in de praktijk verkent Nederland samen met internationale partners daarnaast blijvend andere manieren waarop noodhulp Gaza kan bereiken, waaronder via de lucht en over zee.
Ook steun via de lucht vereist expliciete toestemming van Israël. Meerdere landen hebben in samenwerking met Jordanië droppings uitgevoerd. Defensie blijft in nauw contact met partners om aanvullende steun te kunnen leveren waar en wanneer mogelijk via de lucht.
Nederland steunt eveneens het opzetten van een maritieme humanitaire corridor om de hulpverlening aan de bevolking van Gaza op te schalen. In dit kader heeft Nederland een bijdrage van EUR 5 mln. aan startkapitaal voor een op te zetten trustfund met VN-betrokkenheid aangekondigd, met mogelijk een aanvullende EUR 5 mln. zodra het trustfund in werking is. Daarnaast zijn in EU-verband twee Nederlandse civiel experts aan het EU-team op Cyprus toegevoegd om de internationale inspanningen te helpen coördineren.
Hoe gaat u deze motie wel uitvoeren? Welke materieel gaat hiervoor beschikbaar gesteld worden en kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 4.
De doorvoer van onderdelen van F-35’s of andere wapensystemen aan Israël |
|
Sarah Dobbe |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gerrit van Leeuwen |
|
Is er, overeenkomstig de gegeven informatie in antwoord op vraag 9 dat de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2021 is aangepast teneinde de regeling in overeenstemming te brengen met het Amerikaanse wapenexportbeleid, ook met andere landen een dergelijke aanpassing inzake wapenexportbeleid gepleegd? Zo ja, met wie en welke aanleiding betrof het daarbij?1
Sinds het bestaan van de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2016 is deze regeling tweemaal aangepast, namelijk in 2021 en in februari 2024.
Zoals weergegeven in de toelichting bij de wijziging in 2021 (in Staatscourant 2021 Nr. 36915) betrof het een technische wijziging, waarbij het toezicht in Nederland en de Verenigde Staten na de wijziging van de regeling evenzeer geborgd is als bij de situatie voor de wijziging.
In februari 2024 is de Regeling aangepast om uitvoering te geven aan het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024, waarin het Gerechtshof de Staat gelast uiterlijk binnen 7 dagen na betekening van het arrest iedere (feitelijke) uitvoer en doorvoer van F-35 onderdelen met eindbestemming Israël te (doen) staken.
Naast deze twee wijzigingen hebben geen andere wijzigingen van de Regeling Algemene Vergunning NL009 plaatsgevonden.
Kunt u aangeven of er op vliegbasis Woensdrecht ook onderdelen van andere wapensystemen zijn opgeslagen, bijvoorbeeld maar niet uitsluitend de F-16, de Apache-, de NH-90- en Chinookhelikopter, zoals NRC Handelsblad beschrijft?2
In het European Regional Warehouse (ERW) liggen geen onderdelen van andere wapensystemen opgeslagen, omdat het ERW specifiek voor de F-35 dient.
Zijn, na 7 oktober 2023, vanaf vliegbasis Woensdrecht of eventueel elders in Nederland ook wapenonderdelen van andere wapensystemen dan de F-35 direct dan wel indirect aan Israël geleverd of doorgevoerd? Zo ja, wat voor leveranties betrof dit?
Er zijn in de afgelopen maanden meerdere aanvragen voor exportvergunningen voor militaire goederen ingediend bij de Douane met als eindbestemming Israël. Sinds 7 oktober 2023 zijn er twee vergunningen toegewezen, voor schokdempers voor containers ten behoeve van de Israëlische marine en delen voor radarsystemen voor luchtafweer.
Bij de toetsing van de vergunningaanvragen aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportcontrole (EUGS) is geoordeeld dat de vergunningen konden worden toegewezen. Uit de beoordeling volgde onder meer dat er geen duidelijk risico bestaat dat de goederen worden gebruikt bij het begaan van ernstige schendingen van het humanitair oorlogsrecht.
Indien ook onderdelen voor andere wapensystemen zijn geleverd, vallen dergelijke leveranties dan ook onder een algemene vergunning? Zo nee, onder welke vergunning zijn deze dan geleverd?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat in Staatscourant 2016, nr. 44509 niet is te lezen dat de Tweede Kamer is geïnformeerd dat exporttransacties onder regeling NL009 niet worden getoetst aan de acht criteria van het EU-wapenexportbeleid?3 Zo nee, hoe is dit dan toch te lezen in dit document?
De Kamer is meermaals geïnformeerd over de werking van en het onderscheid tussen de verschillende typen exportvergunningen, individuele, globale en algemene vergunningen. Deze vergunningstypes staan ook beschreven in het Besluit strategische goederen. Over het bestaan van, en de gerealiseerde uit- en doorvoer onder de Regeling Algemene Vergunning NL009 wordt uw Kamer jaarlijks geïnformeerd middels het jaarrapport exportcontrolebeleid.
Dat onder de NL009 doorlevering van Amerikaanse F-35-onderdelen naar Israël plaatsvond is onder andere aan uw Kamer medegedeeld in het jaarrapport over 2019, het eerste jaar waarin onder de NL009 goederen naar Israël zijn uitgevoerd. Ook in de daaropvolgende jaren is uw Kamer hier steeds over geïnformeerd.
Kunt u aangeven hoe in 2016 NL009 is getoetst aan de criteria van het gemeenschappelijk standpunt van de EU voor wapenexport? Kan deze toets met de Kamer worden gedeeld?
De instelling van de Regeling Algemene Vergunning NL009 in 2016 is niet los te zien van de brede Nederlandse betrokkenheid bij het F-35-programma dat van groot belang is voor onze nationale veiligheid.
Voor de instelling van deze algemene vergunning heeft het kabinet gekeken naar de exportcontrole die binnen het F-35-programma bestaat en de Amerikaanse rol daarbij, en de eindbestemmingen die de transacties onder deze vergunning zouden kunnen krijgen in relatie met de verplichtingen onder het EUGS. Deze toetsing vond plaats op basis van de toen bekende informatie over (toekomstige) gebruikers en potentiële toekomstige gebruikers van de F-35. Deze toetsing was onderdeel van overleg binnen het kabinet en is niet in detail schriftelijk vastgelegd. Stukken hierover kunnen niet worden gedeeld, temeer omdat er nog een rechtszaak loopt over de doorlevering van Amerikaanse F-35-onderdelen aan Israël.
Overigens zijn in diezelfde periode, na toetsing aan het EUGS, ook individuele exportvergunningen voor jachtvliegtuigen met eindbestemming Israël toegewezen, te weten voor de F-16. Hierover is ook steeds gerapporteerd in de jaarrapporten over exportcontrole.
Vindt u het wenselijk dat, bij algemene vergunningen zoals NL009, toetsing aan de EU-exportcriteria decennia kan worden opgeschort? Hoe staat u tegenover het idee om regelmatig, bijvoorbeeld jaarlijks, algemene vergunningen opnieuw te toetsen aan geldende wapenexportcriteria? Indien niet, waarom niet?
In de huidige geopolitieke realiteit vindt het kabinet het van belang dat Nederland een actieve rol speelt in internationale defensiesamenwerkingsprojecten om de Europese en nationale veiligheid te versterken. Het gebruik van de algemene exportvergunningen is van belang om de participatie van de Nederlandse industrie in grensoverschrijdende defensie-industriesamenwerking te faciliteren. Zij vergoten de snelheid en voorspelbaarheid waarmee Nederland goederen in het kader van die internationale samenwerking kan leveren.
Een jaarlijkse verplichte toets van de geldige algemene vergunningen aan de criteria van het EUGS acht het kabinet niet noodzakelijk omdat het kabinet de ontwikkelingen in de wereld in relatie tot de exportvergunningen goed volgt en daarop inspeelt wanneer nodig. Zo zijn de algemene vergunningen NL007 en NL008 in het verleden regelmatig aangepast om bepaalde landen uit te zonderen of weer toe te laten. De algemene vergunning NL009 voorziet middels artikel 8 in de mogelijkheid dat de Minister op basis van een brede afweging besluit om de werking van de vergunning te wijzigen.
Een verplichting om algemene vergunningen opnieuw aan het EUGS te toetsen als nieuwe informatie beschikbaar komt, volgt naar mening van het kabinet ook niet uit het EUGS en het Wapenhandelsverdrag. Het ATT en het EUGS moedigen landen hier wel toe aan.
Volgens het in antwoord op vraag 1 genoemde arrest van het Gerechtshof Den Haag van 12 februari 2024 bestaat onder bepaalde omstandigheden wel een verplichting om bij nieuwe informatie een herbeoordeling van algemene vergunningen uit te voeren aan de hand van de criteria van het EUGS. Het kabinet heeft aangekondigd dat de Staat tegen dit arrest cassatieberoep zal instellen.
De door de Verenigde Staten geleide aanvallen op Houthi trainings-, lanceer- en opslaglocaties van drones, raketten, kruisvluchtwapens en radarstations |
|
Gijs Tuinman (BBB) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «US Destroyers, IKE Aircraft Shoot Down Houthi-Launched Missiles, Drones over Red Sea», dat een gedetailleerd overzicht geeft van de complexe Houthi-aanval van dinsdag 9 januari 2024 met een mix aan diverse drones, kruisraketten en ballistische anti-schipraketten?1
Ja.
In hoeverre is Nederland als maritieme natie, die de belangen van vrije doorvaart en ongestoorde koopvaardijvaart wereldwijd beschermt, in staat met de huidige middelen van de Koninklijke Marine en de Koninklijke Luchtmacht een vergelijkbare dreiging op zee het hoofd te bieden?
Nederland draagt op verschillende manieren bij aan het tegengaan van de huidige dreiging in de Rode Zee. Dit kunnen we niet alleen. Daarom werkt Nederland samen met bondgenoten om dergelijke dreigingen op zee het hoofd te bieden.
Het kabinet steunt in dat kader diverse initiatieven. Zo draagt Nederland sinds 2009 bij aan de EU-geleide anti-piraterijmissie operatie Atalanta en neemt Nederland sinds 2020 deel aan EMASoH-AGENOR (European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz), ter bevordering van de vrije doorvaart en de-escalatie in de Golfregio. Ook draagt Nederland met maximaal twee stafofficieren bij aan Operation Prosperity Guardian (OPG), gericht op het waarborgen van vrije en veilige doorvaart in de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden. Daarnaast levert Nederland politieke en niet-operationele militaire steun met één stafofficier aan de door de Verenigde Staten geleide kinetische operaties tegen Houthi-systemen (Kamerstuk 2024D01 708, nr. 19 januari 2024).
In EU-verband wordt gewerkt aan de oprichting van een operatie onder EU-vlag voor de begeleiding en bescherming van schepen die door de Rode Zee en de westelijke Golf van Aden varen.
Het kabinet onderzoekt de mogelijkheden om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in het Rode Zee gebied. We kijken hierbij naar mogelijk aanvullende inzet in Operation Prosperity Guardian of een bijdrage aan de EU-operatie die momenteel wordt opgericht. Mogelijk zal het luchtverdedigings- en commandofregat Zr.Ms. Tromp hiervoor worden ingezet (Kenmerk 2024D03 293, nr. 30 januari 2024). Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Hoe ziet u de mix aan middelen en effecten die in het Defensie Projecten Overzicht (DPO) zijn opgenomen in samenhang met elkaar functioneren bij een vergelijkbare dreiging, zoals die van de Houthi’s in de Rode Zee?
Nederland beschikt over meerdere air and missile defence (AMD) capaciteiten (C2, sensoren, effectoren), zowel airborne als surface based. Deze capaciteiten zijn verdeeld over de Operationele Commando’s van Defensie en kunnen in nationaal verband of onder centrale aansturing van de NAVO worden ingezet.
Gezamenlijke oefeningen en trainingen dragen zorg voor een geïntegreerde en gecoördineerde air and missile defence. Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren.
Specifieke projecten aangaande luchtdoelbestrijding opgenomen in het DPO zijn:
Kunt u uitleggen hoe een air and missile defense zone, met de middelen die Defensie nu heeft en de nieuwe en/of vervangingsprojecten uit het DPO, in samenhang functioneren? Kunt u ook aangeven welke materieelprojecten uit het DPO u daarin voorziet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven, op basis van de bovenstaande vraag, welke capaciteiten (sensor, shooterof commandovoering/integratie) Nederland met de uitvoering van het DPO straks niet bezit om air and missile defense in een maritieme omgeving uit te voeren? Kunt u aangeven welke (NAVO-)partners wel over deze capaciteiten beschikken en of daar plannen voor klaarliggen om mee samen te werken?
Nederland beschikt niet over de (shooter) mogelijkheid om in een maritieme omgeving ballistische raketten te onderscheppen buiten de dampkring. Nederland neemt deel aan wapenstudies en ontwikkelingstrajecten in Europese en Amerikaanse samenwerkverbanden voor de ontwikkeling van toekomstige interceptiecapaciteiten tegen hypersone wapensystemen. Nederland doet geen uitspraken over de capaciteiten van NAVO bondgenoten.
Was de beperkte bijdrage van slechts één niet-operationele stafofficier een bewuste strategische keuze van het kabinet? Of, in hoeverre was er sprake van de niet-beschikbaarheid (onderhoud, andere afspraken, etc.) van een waardevolle operationele bijdrage in de zin van een LC-fregat of M-fregat?
Voor zowel Operatie Prosperity Guardian als de inzet in de VS-geleide coalitie zijn alle mogelijke opties bekeken en gewogen. Voor de VS-geleide coalitie geldt dat de niet-operationele bijdrage met één stafofficier aansloot bij het verzoek van onze bondgenoten VS en VK. Met de huidige bijdrage geven we een signaal af richting de scheepvaart, onze bondgenoten en de Houthi’s dat dergelijke illegale aanvallen niet zonder consequenties kunnen en mogen passeren. Naast Nederland hebben ook Denemarken, Nieuw-Zeeland, Canada, Australië en Bahrein niet-operationele steun geleverd aan de meest recente aanvallen (d.d. 4 februari jl.). Italië, Duitsland, Zuid-Korea en sinds 22 januari ook Albanië, Kroatië, Tsjechië, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen en Roemenië gaven politieke steun.
Aanvullend onderzoekt het kabinet momenteel de mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd.
Is het kabinet voornemens om de militaire bijdrage aan het beveiligen van scheepvaart in de Rode Zee in de nabije toekomst te vergroten, te handhaven of af te bouwen? En waarom?
Het kabinet onderzoekt momenteel de wenselijkheid en mogelijkheid om een aanvullende bijdrage te leveren aan het waarborgen van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zodra het onderzoek hier aanleiding toe geeft, zal uw Kamer worden geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 465 en kenmerk 2024Z01451).
Klopt het dat Nederlandse LC-fregatten en het M-fregat op dit moment niet beschikken over de mogelijkheid om vanaf zee gronddoelen aan te vallen?
De Nederlandse LC- en M-fregatten beschikken over raket- en kanonsystemen om in kustgebieden gronddoelen aan te grijpen.
Klopt het dat de Maritime Strike Capability pas op zijn vroegst in 2027 operationeel is op de fregatten, in 2029 op de onderzeeërs en de Air Deep Strike(JASM-ER) voor de F-35 ook pas vanaf 2027 operationeel is? (Kamerstuk 27 830, nr. 391)
Middels de D-brief Maritiem Strike Capabilityen de BD- briefDeep Air Precision Strike,beide verwacht in de tweede helft van 2024, wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de planning.
Gezien de relevantie en noodzaak tot een volwaardige deep strike capaciteit, zoals bijvoorbeeld in de Rode Zee en Oekraïne, ziet u noodzaak om deze deep strike projecten te versnellen?
Voor het verkrijgen van een Deep Strike Capaciteit voor de Luchtmacht en de Marine wordt het snelst mogelijke tijdspad doorlopen. Het verwerven, produceren, integreren en implementeren van deze capaciteit is een complexe taak en kost daarom tijd. Omdat de productiecapaciteit van deze wapens de vraag nog niet aankan, ontstaat schaarste en moeten beschikbare wapens verdeeld worden over meerdere klanten, waaronder de Amerikaanse krijgsmacht. Defensie rapporteert jaarlijks over alle DMP-plichtige projecten in het DPO en eventueel in gesprek met uw Kamer. De keuzes die ten grondslag liggen aan de materieelverwerving worden daar ook gemeld, zoals het type materieel, de relatie met andere projecten, de maximale kosten en het moment wanneer het instroomt in onze krijgsmacht.
Ziet u noodzaak of mogelijkheden om bijvoorbeeld de raketartilleriesystemen die per 2025 operationeel worden uit te breiden?
Met de Defensienota 2022 heeft Defensie gekozen om te investeren in raketartillerie als nieuwe capaciteit. Zoals in de D-brief raketartillerie vermeld, vindt in 2024 de engineering voor de serieproductieversie plaats (Kamerstuk 27 830, nr. 392 van 3 april 2023). In 2025 en 2026 vindt de serieproductie plaats: de assemblage van PULS lanceersystemen op nieuw te verwerven DVOW-voertuigen met pantsercabine. Defensie heeft vooralsnog geen plannen om het te verwerven aantal PULS raketartilleriesystemen te vergroten.
Ziet u noodzaak en mogelijkheden om de munitievoorraden voor raketartillerie uit te breiden en te bezien of de raketartillerie van de Landmacht ook in andere domeinen kan worden ingezet, bijvoorbeeld vanaf een Landing Dock Platform (LPD) of een ander maritiem platform?
In het project raketartillerie worden ook raketten ten behoeve van de inzetvoorraden verworven. In de vertrouwelijke bijlage bij de D-brief Raketartillerie (Kamerstuk 27 830, nr. 392) is de Kamer geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad met de beschikbare financiële ruimte aangevuld kan worden.
Defensie beziet in fase 3 van het bovengenoemde project de mogelijkheden voor het verwerven van Europese munitiesoorten. Deze fase omvat ook een verdere integratie met andere wapen-, sensor- en C4I-systemen, waarmee een volgende stap gezet wordt naar informatiegestuurd optreden. De inzet van raketartillerie vanaf maritieme systemen waaronder een LDP is operationeel niet voorzien en technisch niet door Defensie onderzocht.
Welke lessen trekt het kabinet uit de bescherming tegen vliegtuigen, raketten, drones en kruisvluchtwapens in de oorlog in Oekraïne? Over welke capaciteiten (sensor, shooter en commandovoering) vindt u dat een defensieorganisatie, van bijvoorbeeld de NAVO, in samenhang moet beschikken om de vitale componenten uit haar eigen krijgsmacht, maar ook haar steden, industrie, energie en overige kritische infrastructuur te beschermen?
Defensie is voortdurend bezig met het verder ontwikkelen van haar strategie en krijgsmacht gebaseerd op een doorlopende analyse van veranderende dreigingen en geopolitieke ontwikkelingen. Zo leert Defensie ook van de recente ontwikkelingen waaronder de oorlog in Oekraïne om de relevantie en effectiviteit van haar optreden constant te waarborgen. Tegelijkertijd zijn de huidige en toekomstige dreigingen dermate groot, talrijk en diffuus, dat we niet zelfstandig op alles voorbereid kunnen zijn. Onze (inter)nationale partners blijven essentieel bij het gezamenlijk kunnen optreden tegen de veelheid en complexiteit van dreigingen die op ons af komen. Zo doorlopen we samen met onze bondgenoten het NAVO Defensieplanningsproces (NDPP) waarin we gezamenlijk kijken naar de capaciteitendoelstellingen.
Eerder heb ik uw Kamer aangegeven op welke wijze en met welke investeringen wij onze krijgsmacht op dit moment voldoende toerusten om onze veiligheid en vrijheid te beschermen.2 Het is aan het nieuwe kabinet om gelet op internationale afspraken en de huidige en toekomstige dreigingen een nieuwe balans te bepalen tussen ambities en middelen in het (inter)nationale domein voor de komende kabinetsperiode.
Bent u op de hoogte van het artikel «Intensified Russian airstrikes are stretching Ukraine’s air defense resources, officials say» van Associated Press, dat laat zien dat Oekraïne aan het koorddansen is qua aantallen wapensystemen (Patriot, Amraam, etc.), maar nog meer qua kapitale munitievoorraden?2
Ja.
Kunt u in een vertrouwelijk brief aangeven hoe Nederland ervoor staat op het gebied van kapitale munitievoorraden voor lucht- en raketverdediging en in hoeverre we, in een vergelijkbaar conflict als de oorlog in Oekraïne, het zelf en binnen de NAVO vol zouden houden?
De oorlog in Oekraïne laat zien dat munitieverbruik gedurende een grootschalig conflict (high intensity warfare) zeer groot is. Daarom heeft de NAVO besloten tussentijds de normen voor de strategische voorraad munitie te verhogen. De opgedragen voorraadnormen voor luchtverdediging en grondgebonden gevechtssystemen zijn midden-2023 naar boven bijgesteld. Naar verwachting worden de normen voor wapensystemen in het lucht- en maritieme domein ook bijgesteld.
Met de beschikbare financiële middelen van de Defensienota 2022 kan de inzet-voorraad nog niet volledig aangevuld worden tot een eerste hoofdtaak niveau (Kamerstuk 27 830, nr. 395 van 18 april 2023). Uw Kamer is in de vertrouwelijke bijlage bij de brief «Aanvulling munitievoorraden eerste hoofdtaak» geïnformeerd tot welk niveau van de opgedragen NAVO-norm de inzetvoorraad aangevuld kan worden, evenals welk bedrag nodig is voor een vervolgstap.
Welke initiatieven onderneemt Defensie om ons tegen goedkope en in grote aantallen beschikbare drones te verdedigen, zoals bijvoorbeeld gebruikt door de Houthi's, zonder dat de krijgsmacht in de eerste dagen van een gevecht al zonder hoogwaardige munitie komt te staan?
De dreiging van drones neemt toe en er bestaat geen enkelvoudige oplossing die alle vormen van deze dreiging kan pareren. Effectieve bescherming van eenheden en objecten vraagt om een mix van oplossingen, die uiteenloopt van het beperken van de mogelijke effecten van een aanval tot het actief bestrijden van drones en/of drone-bedienaars.
Defensie werkt aan het verwerven van systemen om de bestrijding van drones efficiënter te maken en te optimaliseren, zoals met het project «Initiële Counter-Unmanned Aircraft Systems (C-UAS)» dat is opgenomen in het DPO in september 2023 (kamerstuk 27 830, nr. 417).
Naast het inrichten van specialistische capaciteit is in de Defensienota 2022 ook geld gealloceerd voor de verwerving van middelen ter zelfbescherming tegen kleine UAS. Voor verwerving van deze middelen is een project in voorbereiding.
Ook is in materieelvervangingsprojecten en bij Mid Life Updates aandacht voor het aanbrengen van zelfbeschermingsmogelijkheden tegen kleine drones en wordt naast verwerving van middelen om drones te bestrijden, bijvoorbeeld ook geïnvesteerd in middelen die bijdragen aan camouflage en misleiding. Een drone maakt deel uit van een systeem, waarin bijvoorbeeld ook bedienaar en verbindingen aangegrepen kunnen worden om onszelf te beschermen. Defensie onderneemt diverse initiatieven om ook offensieve en verstoringscapaciteiten te versterken.
Kunt u aangeven of er al dergelijke projecten in het DPO staan of dat er projecten met een kleiner volume lopen? Lopen er reeds onderzoeks- of innovatietrajecten of staan deze klaar om te worden opgestart?
Zie het antwoord op vraag 16. Naast de grotere projecten worden ook op kleinere schaal middelen verworven voor specifieke missie-ondersteuning en voeren we diverse Concept Development & Experimentation(CD&E) projecten uit om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit en inpasbaarheid van bepaalde oplossingen zoals jammers, verschietbare netten, richtmiddelen, interceptiedrones en munitiesoorten. Bij de kennisinstituten is een kennisopbouwprogramma ingericht, specifiek ten behoeve van C-UAS (Kamerstuk 34 919, nr. 52).
Kunt u deze vragen een voor een en vóór 29 januari 2024 beantwoorden?
Hoewel de gebruikelijke termijn van drie weken is gehanteerd, is er zorg gedragen u de beantwoording voor de begrotingsbehandeling Defensie te sturen.
De inzet van de Zr. Ms. Holland bij de hulpverlening aan de Gazastrook |
|
Don Ceder (CU) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken Eli Cohen op 20 december jongstleden tijdens een bezoek aan Cyprus heeft gezegd dat Israël het idee van een maritieme humanitaire corridor wil steunen en Israël ermee instemt om via deze corridor een snelle route voor humanitaire hulp aan Gaza op te zetten?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving in de media over de uitspraken van Minister Cohen tijdens zijn bezoek aan Cyprus.
Hoe geeft Nederland vervolg aan deze instemming, gezien ook het feit dat Nederland een van de initiatiefnemers van deze maritieme humanitaire corridor is?
De meest effectieve weg om hulpgoederen aan Gaza te leveren op de schaal die nodig is om in de humanitaire noden te voorzien, is het verruimen en versnellen van toegang over land. In dit kader verwelkomt het kabinet de opening van de grensovergang bij Kerem Shalom en benadrukt Nederland bij alle gesprekspartners het belang van onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang.
De ernst van de humanitaire crisis heeft er de afgelopen maanden toe genoopt om – in aanvulling op toegang over land – alle opties te onderzoeken, waaronder de mogelijkheid om hulpgoederen over zee te leveren. Cyprus heeft afgelopen najaar het initiatief genomen om dit met partners, waaronder Nederland, verder te verkennen. Ook het VK heeft uitvoerig de verschillende opties onderzocht. De volledige medewerking van Israël is een belangrijke voorwaarde voor het opzetten van een maritieme humanitaire corridor. Ondanks de uitspraken van Minister Cohen op 20 december 2023 dat Israël een dergelijke corridor wil steunen is die medewerking er niet. Het opzetten van een maritieme corridor kent tevens nog praktische en logistieke beperkingen. Ook de betrokkenheid van partnerlanden en VN-organisaties is essentieel. Vooralsnog heeft zich dit in internationaal verband onvoldoende uitgekristalliseerd.
Waarom wacht Nederland nu op een verzoek om humanitaire hulp te leveren, nu de Israëlische Minister Cohen heeft gezegd dat de hulp onmiddellijk kan beginnen?2 Nederland heeft toch met dit doel de Holland naar de regio gestuurd?
Nederland spant zich in internationaal verband op diverse manieren in om op grotere schaal humanitaire hulp aan Gaza te leveren. Naast de ongeoormerkte structurele bijdragen aan humanitaire organisaties heeft het kabinet EUR 50 mln. vrijgemaakt aan additionele humanitaire bijdragen voor Gaza (via UNRWA, het Nederlandse Rode Kruis en het World Food Program). Daarnaast heeft het kabinet een speciaal humanitair gezant voor Gaza benoemd om samen met internationale partners invulling te geven aan de Nederlandse humanitair diplomatieke inzet.
In de Kamerbrief d.d. 8 november 2023 «Militaire inzet ten behoeve van steun Gaza en de regio» is de Kamer geïnformeerd over het gereedstellen van Zr. Ms. Holland, voor ondersteuning van taken in het kader van een mogelijke evacuatie of het eventueel bieden van humanitaire hulp via een maritieme corridor. Een maritieme corridor heeft in internationaal verband echter nog geen invulling gekregen. De prioritaire weg om humanitaire toegang te verruimen blijft over land.
In de Kamerbrief «Update inzet Zr. Ms. Holland» informeerde de Minister van Defensie de Kamer dat Zr. Ms. Holland eind januari zal terugkeren naar Nederland. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet, zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
Kunt u niet zelf contact opnemen met de Israëlische regering om de inzet van de Holland te bespreken? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zeer regelmatig en op diverse niveaus contact met de Israëlische autoriteiten. Behalve de bilaterale gesprekken van kabinetsleden en de contacten van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv vinden er frequent politieke en hoogambtelijke bezoeken plaats. Eind december bracht de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking samen met de speciaal humanitair gezant voor Gaza een bezoek aan Egypte, de Palestijnse Gebieden en Israël dat in het teken stond van de humanitaire toegang. Daarbij lag de nadruk op het verruimen van toegang over land. Onlangs bezochten ook de Minister van Defensie en de Minister van Buitenlandse Zaken hun Israëlische counterparts. Zij benadrukken continu het belang van snelle en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp in hun gesprekken met Israël. Dergelijke contacten zal Nederland voortzetten.
Hoe kan Nederland nu samen met de andere landen die deelnemen aan de maritieme humanitaire corridor meer hulp via zee bij de mensen krijgen die dit nodig hebben?
Het verlenen van humanitaire hulp aan Gaza is niet afhankelijk van de vorming van een maritieme corridor of van de Nederlandse inzet van militaire middelen. Ook bij partnerlanden is een volwaardige maritieme route voor de levering van hulpgoederen aan Gaza vooralsnog niet van de grond gekomen. Pogingen van andere landen om direct vanaf zee hulp in Gaza aan te landen, al dan niet vanaf Cyprus of via een haven in Egypte of Israël, hebben nog niet geleid tot het gewenste resultaat.
Het verruimen en versnellen van de toegang van humanitaire hulp aan Gaza over land is prioritair. De Nederlandse inzet blijft zich daarom primair richten op de steun aan internationale hulporganisaties en het bevorderen van veilige, onmiddellijke en ongehinderde humanitaire toegang over land. Tevens blijft het kabinet mogelijkheden voor steun via de lucht of over zee verkennen. Indien de mogelijkheid voor het leveren van hulpgoederen over zee zich op een later moment toch voordoet zal opnieuw worden bezien of en, zo ja, op welke manier Nederland hier een bijdrage aan kan leveren.
Het bericht 'VS roept Servië op om zich terug te trekken uit grensgebied met Kosovo' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «VS roept Servië op om zich terug te trekken uit grensgebied met Kosovo»?1
Ja.
Bent u bekend met de uitspraken van Vucic, waarin hij opschept over het feit dat de Verenigde Staten (VS) zich zorgen maakt over de grote militaire inzet van Servië bij het grensgebied met Kosovo?2
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Radoicic, wie onlangs een aanslag heeft gepleegd in Noord-Kosovo, reeds vrijgelaten is omdat «er geen risico zou zijn dat hij Servië zou verlaten»?3
Volgens de informatie van het kabinet is dhr. Radoičić op 30 september in Servië gearresteerd. Hij is inmiddels vrijgelaten onder voorwaarden. Deze voorwaarden behelzen het inleveren van zijn paspoort en een reisverbod naar Kosovo.
Bent u bekend met het feit dat Radoicic een goede bekende is van de Servische president Vucic?
Ja. Dhr. Radoičić was tot september 2023 Vice-President van de partij Srpska Lista in Noord-Kosovo. Deze partij onderhoudt zeer nauwe banden met Servië.
Is het inmiddels het Nederlandse standpunt dat Radoicic achter de recente aanslag in Noord-Kosovo zat, zoals eerder al bleek uit door Kosovo vrijgegeven dronebeelden?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de verklaring van de advocaat van dhr. Radoičić, waarin dhr. Radoičić de verantwoordelijkheid voor de terroristische aanslag op 24 september 2023 in Banjska in Noord-Kosovo neemt. De Kosovaarse politie met behulp van monitoring door EULEX en KFOR, voert momenteel onderzoek uit naar de toedracht van de aanslag. Het kabinet wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.
Welke Europese maatregelen zijn volgens het kabinet gepast in reactie op die aanslag?
Het kabinet dringt regulier aan op een gebalanceerde aanpak ten aanzien van Europese maatregelen richting beide partijen. Het kabinet veroordeelt aansluitend op de verklaring van de EU de aanslag in Banjska in de sterkst mogelijke bewoordingen. Het wacht de uitkomsten van het onderzoek van de Kosovaarse politie naar de aanslag af. Wat het kabinet betreft moeten maatregelen worden bezien indien inderdaad uit het onderzoek blijkt dat hier aanleiding toe is.
Deelt u de zorgen over de vergrote aanwezigheid van Servische troepen bij het grensgebied met Kosovo?
Na de aanslag op 24 september in Banjska heeft Servië gedurende enkele dagen de aanwezigheid van legereenheden in het grensgebied met Kosovo fors opgeschaald. Servië startte met een geleidelijke afschaling van deze troepen na de opschaling van KFOR-troepen in Noord-Kosovo op 29 september jl. Het kabinet heeft het verzoek van de NAVO voor de inzet van reserve-eenheden gesteund. Het kabinet steunt de EU-inzet gericht op verdere de-escalatie, waaronder het verder terugbrengen van het aantal troepen, waarbij het kabinet het belang van een gebalanceerde aanpak ten aanzien van Europese maatregelen blijft benadrukken.
Kunt u bevestigen dat de Servische troepen inmiddels zijn weggetrokken uit het grensgebied?
Zie antwoord vraag 7.
Welke Europese maatregelen zijn volgens het kabinet gepast in reactie op de samenballing van Servische troepen?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn Kosovo en Kosovo Force (KFOR) in staat om een daadwerkelijke Servische aanval, direct of via proxies te weerstaan? Klopt het dat KFOR op korte termijn wordt versterkt met Britse en Roemeense troepen? Beschikt KFOR daarna over de benodigde menskracht én materieel om een eventuele Servische escalatie te weerstaan? Is Nederland benaderd om additionele militairen en materieel te leveren en zo ja, wat was ons antwoord?
Naar aanleiding van gewelddadige protesten in Noord-Kosovo werd KFOR in juni jl. tijdelijk versterkt met Turkse reserve-eenheden. Naar aanleiding van de recente ontwikkelingen in Kosovo is KFOR eind september tijdelijk versterkt met Britse en Roemeense troepen. KFOR is uitgerust met verschillende eenheden en wordt ondersteund door reserve-eenheden om te kunnen reageren op een eventuele escalatie. De Britse en Roemeense troepen maken onderdeel uit van deze reserve-eenheden. De NAVO bevestigt dat KFOR momenteel over voldoende capaciteiten beschikt om het mandaatgebied veilig te houden. Nederland heeft geen formeel verzoek gekregen om een militaire bijdrage te leveren in Kosovo. In het uiterste scenario dat de reserve-eenheden niet toereikend zijn, kan een beroep worden gedaan op de snelle interventiemacht van de NAVO, de Very High Readiness Joint Task Force(VJTF). Hier levert Nederland met twee compagnieën een bijdrage aan. Hiervoor is additionele besluitvorming nodig binnen de Noord-Atlantische Raad.
Klopt het dat twee van de reservemachten van KFOR ook bedoeld zijn voor EUFOR Althea in Bosnië?
Zoals ook aan uw Kamer gemeld tijdens het commissiedebat over de artikel 100 bijdrage aan EUFOR Althea (d.d. 21 juni jl.), delen de missies KFOR in Kosovo en EUFOR Althea in Bosnië en Herzegovina inderdaad een aantal reserve-eenheden, zoals de Tactical Reserve Force (KTR), Operational Reserve Force (ORF) en Strategic Reserve Force (SRF). Zowel KFOR als EUFOR behouden ook eenheden die exclusief voor de eigen operatie inzetbaar zijn. Dit is tevens aan uw Kamer toegelicht tijdens de technische briefing over de veiligheidssituatie in Kosovo (d.d. 12 oktober jl.)
Wat betekent de oplopende druk op KFOR in Kosovo voor de beschikbare reserves voor EUFOR Althea?
Zoals ook gemeld in het antwoord op vraag 11 beschikt EUFOR Althea over reserve-eenheden die niet gedeeld worden met KFOR. Daarnaast zijn er reserve-eenheden die door KFOR en EUFOR Althea gedeeld worden. Indien deze zijn ingezet voor KFOR, zijn ze tijdelijk niet inzetbaar voor EUFOR Althea. Daarnaast geldt dat de NAVO nog steeds (andere) reserve-eenheden achter de hand heeft voor eventuele inzet in KFOR en EUFOR Althea, ondanks de recente plaatsing van reserve-eenheden onder KFOR.
Hoe groot acht u de kans dat Dodik de komende tijd destabiliserende acties in Bosnië zal ondernemen? Hoe beoordeelt u het risico dat Vucic en Dodik gelijktijdig escalerende acties ondernemen in Kosovo respectievelijk Bosnië? Hoe beoordeelt u het risico dat Orban Europese sancties, bedoeld om dergelijke escalaties te beantwoorden, blijft tegenhouden?
In lijn met motie Piri4 pleit het kabinet in EU-verband consistent voor aandacht voor de situatie in Servië, Kosovo en Bosnië en Herzegovina. Het kabinet heeft blijvende zorgen over de ontwikkelingen in de Republika Srpska in Bosnië en Herzegovina. Het kabinet monitort deze ontwikkelingen nauwgezet, ook vanuit een regionale dimensie. In zowel de situatie in Bosnië en Herzegovina als ook tussen Kosovo en Servië is al langere tijd sprake van een trend van escalerende stappen die, zonder dat er sprake hoeft te zijn van gezamenlijke regie door president Dodik en president Vučić, met elkaar kunnen samenvallen. Er zijn momenteel geen signalen van een op handen zijnde gewapende escalatie in de Republika Srpska.
Conform motie Kuzu c.s.5, pleit het kabinet in Europees verband consistent voor een sanctiepakket dat direct gericht is op president Dodik en zijn machtskring. Het kabinet verwacht daarbij op korte termijn geen verandering in de Hongaarse positie ten aanzien van sancties tegen vertegenwoordigers van de Republika Srpska.
Deelt u de zorg over het feit dat Hongarije het bevel over EUFOR Althea zal overnemen? Hoe beoordeelt u het risico dat Hongaarse invloed op EUFOR Althea zal leiden tot gebrekkige of geen tegenreactie als Dodik opnieuw destabiliserende acties onderneemt?
De handelingsruimte van een Force Commander(FC) is nauwkeurig vastgelegd in verschillende scenario’s. De FC moet ook verantwoording afleggen aan de EU Operational Commander, werkzaam vanuit het hoofdkwartier van de NAVO (SHAPE) in Mons. Daarnaast is EUFOR Althea een missie van een multinationaal karakter en worden ook de reserve-eenheden gevuld door diverse landen. De plaatsvervangend FC wordt tijdens het FC-schap van Hongarije geleverd door Italië.
De inzet van de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Legt Nederland, net zoals Denemarken, beperkingen op aan de wijze waarop Oekraïne de door Nederland geleverde F-16 gevechtsvliegtuigen mag inzetten op het slagveld? Zo ja, wat zijn deze beperkingen? Zo nee, betekent dit dus dat Oekraïne de door Nederland geleverde gevechtsvliegtuigen ook mag inzetten om aanvallen uit te voeren in Rusland zelf?
Het kabinet heeft de intentie uitgesproken om F-16»s te leveren aan Oekraïne. Daadwerkelijke levering vergt dat aan alle voorwaarden en voorbereidingen is voldaan.1 Deze voorwaarden beslaan onder andere dat de training van de vliegers en het ondersteunend personeel voltooid moet zijn en de benodigde infrastructuur in Oekraïne gereed. Tevens moet de realisatie van dit alles internationaal afgestemd worden met de landen van de coalitie. Voor de daadwerkelijke levering van toestellen is de formele toestemming van de Verenigde Staten nodig. De precieze aantallen, configuratie en het mee te leveren materiaal zijn nog niet vastgesteld.
Voor alle leveringen van militair materieel aan Oekraïne wordt afgesproken dat Oekraïne zich bij de inzet van geleverd materieel houdt aan het internationaal recht en het humanitair oorlogsrecht. Daarnaast wordt bij elke levering een eindgebruikersverklaring ondertekend door de Oekraïense autoriteiten waarin zij verklaren de enige gebruiker van de goederen te zijn en deze enkel ten behoeve van zelfverdediging in te zetten.
Voor deze levering wordt een zorgvuldige toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken waarna door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking al dan niet een exportvergunning wordt afgegeven. Uw Kamer wordt op termijn nader geïnformeerd over het beoogde tijdpad van levering.
Kunt u deze vraag binnen drie weken beantwoorden?
Wegens de benodigde interdepartementale afstemming zijn deze schriftelijke vragen enige dagen te laat beantwoord.
Het artikel in Politico waarin er wordt bericht dat de civiele EU missie aan de grens tussen Azerbeidzjan en Armenië onder vuur zou zijn genomen |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel in Politico1 door Gabriel Gavin waarin er gesproken wordt over een schietincident door de grenswachters aan de Azerbeidzjaanse zijde, waarbij de in de regio aanwezige civiele EU-missie aan de grens tussen Armenië en Azerbeidzjan reëel gevaar liep?
Ik heb kennis genomen van dit artikel.
Hoe beoordeelt u het aanwezige risico voor de waarnemers van de EU-missie aan de grens tussen Armenie en Azerbeidzjan na het schietincident?
De EU Monitoring Mission in Armenia (EUMA) observeert de veiligheidssituatie langs de Armeense zijde van de internationale grens met Azerbeidzjan en is een belangrijk onderdeel van de inspanningen van de EU ter ondersteuning van vrede en veiligheid in deze regio. In dit gebied komen vaker schietincidenten voor. De EU-missie was aanwezig in het gebied waar het schietincident op 15 augustus jl. zoals genoemd in het Politico-artikel plaatsvond. EUMA kon niet vaststellen door wie er destijds geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. EUMA mitigeert de risico’s door vooraf aan de relevante autoriteiten van Armenië en Azerbeidzjan kenbaar te maken waar en wanneer patrouilles zullen plaatsvinden. Dit gebeurt onder andere via de EU Speciaal Vertegenwoordiger Toivo Klaar.
Op 19 september jl. is Azerbeidzjan begonnen met gewapende acties in Nagorno-Karabach. Er zijn rond het gebied bij Lachin en Stepanakert precisie drone- en raketaanvallen van militaire doelwitten uitgevoerd en heeft een beperkt grondoffensief plaatsgevonden. Op 20 september is een staakt-het-vuren overeengekomen dat op het moment van schrijven redelijk stand lijkt te houden. Ondanks dat er op het moment van schrijven geen incidenten bij de Azerbeidzjaanse-Armeense grens gemeld zijn, zijn er scenario’s denkbaar waar eventuele maatregelen getroffen moeten worden om de veiligheid van de waarnemers van de EU-missie te vergroten. Op dit moment wordt de beveiliging van EUMA verzorgd door de Armeense strijdkrachten, aangezien de missie enkel een mandaat heeft om op Armeens grondgebied te opereren. Nederland blijft de situatie nauwlettend volgen en blijft in contact met de leiding van EUMA.
Bent u bereid om op Europees niveau de regering van Azerbeidzjan te laten weten dat dit ontoelaatbaar is en de herhaling ervan mogelijke consequenties zou kunnen hebben?
Allereerst heeft EUMA niet kunnen vaststellen door wie er op 15 augustus jl. geschoten is en wat het exacte doelwit was, omdat de afstand van de schoten tot de aanwezige waarnemers te groot was. Over het functioneren en opereren van EUMA staat de EU met de partijen in contact. Onder andere de EU Speciaal Vertegenwoordiger speelt hierin een belangrijke rol. EUMA rapporteert aan Brussel over de gebeurtenissen. Indien nodig, kunnen lidstaten gezamenlijk operationele maatregelen of andere stappen bespreken die de veiligheid van missieleden vergroten.
Deelt u de mening dat de recente ontwikkelingen zoals de blokkade van Lachin-corridor door Azerbeidzjan de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio steeds bemoeilijken?
Zoals eerder met uw Kamer is gedeeld2 hebben Nederland en de EU Azerbeidzjan regelmatig aangesproken op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht via de Lachin-doorgang te garanderen, conform de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023. Vóór de militaire escalaties van 19 september leek er overeenstemming tussen de betrokken partijen om hulpgoederen via de Lachin- en Aghdam-corridors toe te laten. Toen de escalaties plaatsvonden waren beide toegangswegen tijdelijk volledig afgesloten. Op het moment van schrijven zijn beide corridors weer geopend voor humanitaire doeleinden.
Nederland is uiterst bezorgd over de zorgwekkende ontwikkelingen die sinds 19 september jl. in Nagorno-Karabach plaatsvinden, en veroordeelt de militaire escalatie door Azerbeidzjan. Deze nieuwe ontwikkelingen bemoeilijken de lopende initiatieven voor een duurzame vrede in de regio. Nederland steunt het statement van de Hoge Vertegenwoordiger Josep Borrell d.d. 21 september jl., waarin hij namens de EU Azerbeidzjan dwingend oproept de veiligheid en de rechten van de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te waarborgen en ongehinderde toegang voor humanitaire hulp te verzorgen. Ik heb daar in mijn gesprek met mijn Azerbeidzjaanse evenknie in New York op 21 september jl. eveneens op aangedrongen.
Hoe ziet u de momenteel aan elkaar parallel lopende vredesonderhandelingen tussen Armenië en Azerbeidzjan waarbij zowel de EU als Rusland als mediator opereren?
De huidige ontwikkelingen in Nagorno-Karabach bemoeilijken de parallel lopende vredesonderhandelingen. Nederland zal desondanks in Europees verband Azerbeidzjan en Armenië blijven aanspreken op het belang van een hervatting van de onderhandelingen met het oog op het bereiken van een duurzaam vredesakkoord. Daarbij rust wel een bijzondere verantwoordelijkheid op Azerbeidzjan om de rechten en de veiligheid van de etnische Armeniërs in Nagorno-Karabach te garanderen, en de territoriale integriteit van Armenië te herbevestigen. In zijn statement namens de EU roept de Hoge Vertegenwoordiger hiertoe dan ook op en Nederland steunt dit.
Voor Nederland is de rol van de EU in het bemiddelingsproces leidend. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Rusland blijft ook betrokken bij het conflict middels separate trilaterale vredesbesprekingen met Armenië en Azerbeidzjan. Tevens heeft Rusland een rol in het trilateraal gesloten akkoord van 2020 door het aanbieden van peacekeepers. Rusland heeft het staakt-het-vuren gefaciliteerd na de militaire escalatie die op 19 september jl. begon.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De evacuatie van lokale (oud-) medewerkers van de Nederlandse missie in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Tunahan Kuzu (DENK), Laurens Dassen (Volt), Christine Teunissen (PvdD), Salima Belhaj (D66), Kati Piri (PvdA), Caroline van der Plas (BBB), Don Ceder (CU), Sylvana Simons (BIJ1), Derk Boswijk (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het NRC-artikel «Voor 210 dollar per maand waagden Afghaanse bewakers hun leven, nu staan ze op de dodenlijst van de Taliban»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat reeds voor de machtsovername van de Taliban in Afghanistan bewakers die voor de Nederlandse troepen hebben gewerkt in aanmerking kwamen voor de «tolkenregeling» mits zij konden aantonen dat zij persoonlijk gevaar liepen vanwege het werk dat zij voor het Ministerie van Defensie (Defensie) deden?
Ja.
Hoeveel (oud-)bewakers hebben er voor en hoeveel na 15 augustus bescherming gekregen in Nederland? Is er hierbij onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en tussen bewakers of tolken die via contractors waren ingehuurd? Zo ja, waarom?
Vóór 15 augustus 2021 hebben twee (oud-)bewakers bescherming gekregen in Nederland. Het precieze aantal2 (oud-)bewakers dat na 15 augustus 2021 bescherming heeft gekregen in Nederland is niet bekend. Ten aanzien van tolken of bewakers is, voor zover bekend, geen onderscheid gemaakt tussen mensen die rechtstreeks een dienstverband hadden met Defensie en zij die via contractors waren ingehuurd.
Deelt u de mening dat als sinds het vertrek van het Nederlandse leger uit de Afghaanse provincie Uruzgan in 2010 minstens vijftien medewerkers van de zogeheten Afghan Security Guards (ASG) zijn vermoord, het zeer aannemelijk is dat de anderen in dezelfde functies ook levensgevaar lopen vanwege het werk dat zij voor Defensie hebben gedaan?
Deze berichten zijn zorgelijk en het kabinet volgt deze met grote aandacht. Nederland heeft momenteel geen presentie in Afghanistan en kan deze berichtgeving niet eigenstandig verifiëren.
Bent u op de hoogte van het feit dat de Kamer heeft gevraagd om de Nederlandse tolkenregeling in lijn te brengen met de adviezen van het Asielagentschap van de Europese Unie (EUAA), waarin staat dat voor personen die worden geassocieerd met de buitenlandse troepen, waaronder bewakers, in het algemeen een gegronde vrees voor vervolging kan worden aangenomen?
Ja. Met de brief van 18 augustus 20213 is de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet invulling zal geven aan de motie van het lid Belhaj4 c.s. over verbreding categorieën tolkenprocedure. Hierin staat onder meer beschreven dat personen die langdurig ingehuurd waren door Nederland of een contract hadden met Nederland, op voet van gelijkheid met de tolken behandeld zullen worden, indien ze na de evacuatie in Nederland asiel aanvragen. Het gaat hierbij om personen die in de periode 14 tot en met 26 augustus 2021 naar Nederland zijn geëvacueerd.
Het betekent dat personen die tot deze categorie behoorden en in Nederland asiel aanvroegen, voor bescherming in Nederland in aanmerking kwamen (zoals dat ook voor tolken gold), tenzij het asielverzoek werd afgewezen, bijvoorbeeld omdat er verboden gedragingen zijn gepleegd als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.
Waarom worden verzoeken van Defensiebewakers om te worden geëvacueerd toch afgewezen, terwijl het overduidelijk is dat zij groot gevaar lopen?
De beoordeling van overbrengingsverzoeken vindt plaats op individuele basis, waardoor het niet mogelijk is om hierover algemene uitspraken te doen.
De Nederlandse Staat heeft, tot op heden, voorzien in verschillende mogelijkheden om bescherming te bieden aan Afghaans voormalig lokaal personeel, dat persoonlijk gevaar loopt als gevolg van de werkzaamheden die voor de Staat zijn verricht. Hiertoe zijn in 2014 werkafspraken («tolkenregeling») gemaakt en heeft het kabinet toegezegd de door de Kamer, op 18 augustus 2021, aangenomen motie Belhaj5 c.s. naar letter en geest uit te voeren.
Voor de Werkafspraken 2014 («tolkenregeling») geldt dat naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, wordt gekeken naar de aard en duur van de werkzaamheden om een inschatting te maken van het persoonlijk gevaar dat de aanvrager mogelijk loopt. Wat betreft de aard van de werkzaamheden is van belang dat de werkzaamheden zijn verricht voor de Nederlandse overheid en wordt de kans op persoonlijk risico als hoger ingeschat in het geval van hoog-profiel-werkzaamheden. Wat betreft de duur van werkzaamheden wordt gesproken over een «substantiële periode», waarbij een periode van tenminste drie maanden wordt aangehouden. In het geval van tolken is deze termijn op 18 augustus 20216 losgelaten.
Na beëindiging van de acute evacuatiefase op 26 augustus 2021 is in de brief7 van 11 oktober 2021 aangegeven dat drie specifieke groepen nog in aanmerking komen voor overbrenging naar Nederland. Ten eerste, degenen die in augustus al opgeroepen waren voor vertrek op basis van de motie Belhaj, maar die niet meer tijdig konden uitreizen of de luchthaven niet op tijd konden bereiken. Daarnaast geldt dit ook voor de twee bijzondere groepen die vallen onder de door het kabinet getroffen speciale voorzieningen (NGO, Defensie/EUPOL).
Bij de Speciale Voorziening Defensie- en EUPOL-personeel8 werd, naast het vaststellen van de identiteit van de aanvrager, bezien of de aard en duur van de werkzaamheden aanleiding gaven tot overbrenging op grond van de speciale voorziening, zoals opgenomen in de kamerbrief van 11 oktober 2021. Wat betreft de aard van de werkzaamheden gold dat deze moesten zijn verricht, in een voor het publiek zichtbare functie, voor Defensie of een Nederlandse EUPOL-functionaris in Afghanistan. Wat betreft de duur van de werkzaamheden werd daarbij een termijn van tenminste één jaar aangehouden. Tenslotte dienden aanvragen voor 11 oktober 2021 ingediend te zijn.
De werkafspraken uit 2014 kennen een open einde en blijven daardoor van kracht ten behoeve van Afghanistan. Concreet betekent dit dat een overbrengingsverzoek, volgens het huidige beleid, alleen inhoudelijk kan worden beoordeeld op basis van de werkafspraken uit 2014.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat het kabinet veel beleidsruimte toekomt in de manier waarop zij uitvoering geeft aan de inspanningsverplichting die zij zichzelf heeft opgelegd, in de kamerbrief van 11 oktober 2021, om specifieke groepen personen over te brengen van Afghanistan naar Nederland.
Het kabinet neemt de signalen serieus dat een aantal (oud-)ASG-bewakers, die tussen 2006 en 2010 gewerkt hebben voor de Nederlandse militaire missie in Uruzgan, mogelijk gevaar loopt. Defensie streeft ernaar actuele inzichten te betrekken bij de uitvoering van beleid en zal deze signalen derhalve nader onderzoeken. De Kamer zal hierover worden geïnformeerd.
Klopt het dat Afghan Security Guards (ASG) en andere inleenbedrijven voornamelijk zijn gebruikt door Defensie om snel mensen te werven, maar ondertussen Defensie zelf hun salaris heeft uitbetaald, hun training heeft verzorgd, er rechtstreeks verantwoording werd afgelegd aan de kampcommandant en er ook rechtstreeks contracten met bewakers werden afgesloten zoals ook blijkt uit de eindevaluatie van de Nederlandse missie in Afghanistan?
In het missie-archief Afghanistan zijn contracten aangetroffen die zijn opgesteld ten behoeve van de inzet door ASG. Het gaat om ondertekende contracten met zowel de commandant van ASG (C-ASG) als met individuele ASG-bewakers. Of alle ASG-bewakers opgenomen waren in de contractbijlage, valt niet met zekerheid vast te stellen. De ondertekening door individuele bewakers werd gedaan in de vorm van een bijlage aan het contract, waarop meerdere ASG-bewakers stonden vermeld. Door middel van een handtekening of duimafdruk gaf men vervolgens aan akkoord te gaan met de contractvoorwaarden, waaronder het salaris.
Vanuit veiligheidsoverwegingen werd het ASG-personeel bij aanvang van hun dienstverband geïnterviewd door de inlichtingensectie. Hierbij werd een foto genomen en vingerafdrukken afgenomen.
De salarissen van het ASG-personeel dat als bewaker werkzaam was op de kampen in Uruzgan is maandelijks door Nederland uitbetaald. De foto en duimafdruk (of handtekening) werden gebruikt ter verificatie bij de salarisuitbetaling. Met deze werkwijze werd de salarisbetaling aan ASG-medewerkers gegarandeerd.
Wat betreft de werkzaamheden werden door Nederland operationele criteria opgesteld waaraan ASG moest voldoen. C-ASG was verantwoordelijk voor de uitvoering van die werkzaamheden.
Als nu ook blijkt dat van iedere medewerker de contact- en persoonsgegevens in de administratie werd bijgehouden, toegangspassen werden uitgedeeld, de beveiligers direct en individueel werden uitbetaald en de kampcommandant alles heel precies controleerde, deelt u dan de mening dat het overduidelijk is dat de overheid wel degelijk een werkgeversrol had en dus ook een zorgplicht heeft?
Ongeacht de vraag of er (juridisch gezien) sprake is van een werkgeversrelatie hecht de Staat er in algemene zin aan om een zo veilig mogelijke werkomgeving te creëren voor personeel dat wordt ingezet ten behoeve van de Staat. Bij een militaire missie is het echter per definitie niet altijd mogelijk een volledig veilige werkomgeving aan te bieden. De aard van de missie brengt bepaalde risico’s met zich mee. Dat geldt ook voor de Nederlandse militairen9.
Wat betreft het bieden van bescherming aan Afghaans voormalig lokaal personeel spant Nederland zich in op basis van de gestelde criteria uit de werkafspraken 2014 («tolkenregeling») en heeft dit gedaan, ten aanzien van de op 11 oktober 2021 afgebakende groep, op basis van de speciale voorziening10 voor Defensie- en EUPOL-personeel.
Kunt u bevestigen dat er geen einddatum is gesteld aan de tolkenregeling, waar individueel bedreigde beveiligers ook onder vallen, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «te laat gemeld»?
Ja.
Kunt u aangeven op basis van welke criteria de overheid deze beoordeling maakt, zeker nu is gebleken dat meerdere oud-beveiligers die voor Nederland hebben gewerkt door de Taliban zijn vermoord, gezien het feit dat er bewakers zijn afgewezen voor evacuatie met het criterium «onvoldoende kunnen aantonen dat zij individueel gevaar lopen»?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 6.
Klopt het dat u deze criteria ook toepast op medewerkers van «European Union Police Mission in Afghanistan» (EUPOL) en zelfs tolken, en tolken die niet rechtstreeks in dienst waren alsnog worden afgewezen? Zo ja, wanneer is er besloten om de criteria voor tolken te verscherpen?
De criteria in de «tolkenregeling» zijn niet verscherpt. De beoordeling van overbrengingsverzoeken van Afghaans voormalig European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan personeel geschiedt op basis van twee verschillende modaliteiten. Indien een verzoeker stelt als tolk gewerkt te hebben, of in de «tolkenregeling» genoemde hoog-profiel werkzaamheden blijkt te hebben uitgevoerd, wordt het overbrengingsverzoek beoordeeld op grond van de «tolkenregeling». Indien een verzoeker stelt in een andere hoedanigheid voor de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan te hebben gewerkt, dan werd het verzoek beoordeeld op grond van de speciale voorziening, zoals omschreven in de Kamerbrief van 11 oktober 2021.11 Voor een nadere uitwerking van de criteria in de «tolkenregeling» en de speciale voorziening verwijzen wij u naar de beantwoording van vraag 6.
Kunt u de tekst van de tolkenregeling, zoals deze reeds gold voor de Kamer de motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 788) aannam in augustus 2021, en de bijbehorende criteria die door de overheid worden gehanteerd delen met de Kamer?
Ja. De tekst van de werkafspraken uit 2014 is daarnaast reeds bij besluit12 van 14 februari 2022 door het Ministerie van Defensie openbaar gemaakt naar aanleiding van een openbaarmakingsverzoek op grond van de Wob (tegenwoordig WOO). De criteria staan beschreven in het antwoord op vraag 6.
Bent u zich ervan bewust dat wanneer andere NAVO-landen ruimhartiger omgaan met lokale werknemers zoals tolken en beveiligers, dit voor de toekomst een veiligheidsrisico met zich meebrengt voor missies en Nederlandse militairen, omdat Defensie een minder aantrekkelijke werkgever is voor lokale werknemers dan andere coalitielanden?
Elk coalitieland hanteert eigen richtlijnen en maakt eigen afwegingen wanneer het gaat om het aannemen of inhuren van personeel. Dit geldt ook voor Nederland13.
Wat moeten we ons voorstellen bij het onderbrengen van de werkzaamheden van het overbrengingsproject binnen de staande organisaties van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Defensie gezien het feit dat op de valreep, vlak voor het reces, de Kamer via een brief (Kamerstuk 27 925, nr. 942) op 4 juli 2023 is geïnformeerd over de stopzetting van het overbrengingsproject met ingang van 1 augustus 2023? Wat wordt de taak- en rolverdeling tussen de ministeries en wie is waar (eind)verantwoordelijk voor? Hoe wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202314 is de projectorganisatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken per 1 augustus 2023 opgeheven omdat het aantal nog over te brengen personen uit Afghanistan beperkt is. De werkzaamheden die voortvloeien uit het overbrengingsproject zijn echter niet stopgezet, maar ondergebracht binnen de staande organisaties van de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) blijft zich inspannen om de laatste groep van ongeveer 100 personen naar Nederland over te brengen. De taak-en rolverdeling tussen de betrokken ministeries blijft daarbij ongewijzigd, evenals de wijze waarop de Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang van de overbrengingen uit Afghanistan.
Hoe staat het met uw toezegging aan de Kamer dat Defensiepersoneel te allen tijde overgebracht kan worden en er expliciet voor deze groep géén afspraken zijn gemaakt om te stoppen met de overbrenging? Hoe denkt u deze afspraak in de toekomst te effectueren en hoe gaat dat binnen de staande organisatie worden gefaciliteerd?
Zoals staat vermeld in de brief van 4 juli 202315 kennen de werkafspraken uit 2014 («tolkenregeling») een open einde en blijven deze van kracht ten behoeve van Afghanistan. Binnen de staande organisatie van Defensie is capaciteit vrijgemaakt om uitvoering te blijven geven aan deze afspraken.
Kunt u bevestigen dat de tolkenregeling nog steeds openstaat en dat EUPOL-medewerkers er ook voor in aanmerking komen, zoals op de website Nederland Wereldwijd staat vermeld: «Afghaanse tolken die in het kader van een internationale militaire of politiemissie werkzaam zijn geweest voor Nederland, kunnen een verzoekindienen om in aanmerking te komen voor de tolkenprocedure. [...] Het verzoek kan ook worden ingediend door andere Afghaanse medewerkers die in het kader van een internationale militaire of politiemissie voor Nederland hoog-profiel werkzaamheden hebben verricht en nu vanwege die werkzaamheden worden bedreigd.»2
Ja.
Heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken en/of Defensie zelf gebruikgemaakt van de mogelijkheid om Afghanen voor evacuatie of overbrenging in Brussel bij de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) aan te melden? Zo ja, om hoeveel mensen gaat het en uit welke beroepsgroepen komen zij? Zo nee, waarom niet?
De Europese dienst voor extern optreden (EDEO) heeft vanaf oktober 2021 een lijst opgesteld van ongeveer 650 bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan. Het was niet mogelijk voor lidstaten om zelf mensen voor te dragen voor deze lijst. Zoals eerder met uw Kamer gecommuniceerd, heeft het kabinet 26 personen van deze lijst naar Nederland overgebracht.17
Wat was de reden voor de afwijzing van een aantal EUPOL-medewerkers, terwijl:
Het kabinet kan niet ingaan op beslissingen inzake individuele overbrengingsverzoeken, dan wel verzoeken die nog onder de rechter zijn. Een dienstverband bij de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan is niet het enige criterium waaraan een Afghaanse verzoeker dient te voldoen om in aanmerking te komen voor overbrenging. Zowel de «tolkenregeling» als de speciale voorziening stellen, naast het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de European Union Police Mission (EUPOL) Afghanistan, aanvullende eisen om overgebracht te worden van Afghanistan naar Nederland.18 Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de aard en de duur van de werkzaamheden, of samenwerking heeft plaatsgevonden met een Nederlandse functionaris en of de Afghaanse nationaliteit vastgesteld kan worden. Voor een nadere uitwerking verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 6.
Weet u wanneer de commissie Ruys met haar evaluatierapport komt?
De Commissie van Onderzoek naar de Evacuatieoperatie vanuit Kaboel (Commissie Ruys) verricht haar onderzoek op onafhankelijke wijze. De Commissie heeft aangegeven de uitkomsten van het onderzoek uiterlijk 31 oktober 2023, of zoveel eerder als mogelijk, te presenteren.
Kunt u deze vragen individueel beantwoorden voor 1 september?
De vragen zijn individueel en zo snel mogelijk beantwoord.
De voortdurende blokkade van de Lachin doorgang naar Nagorno-Karabach |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat Azerbeidzjan een controlepost heeft ingesteld in de Lachin-doorgang, ondanks en in strijd met de beslissing van het Internationaal Hof van Justitie?1
Het kabinet is inderdaad op de hoogte van de instelling van de genoemde controlepost.
Beschouwt u deze handeling door Azerbeidzjan als een schending van internationale wettelijke verplichtingen, zoals verklaard is door de Europese Unie (EU) Hoge Vertegenwoordiger Borrell?2
Zoals eerder gedeeld3 spreekt Nederland Azerbeidzjan regelmatig aan op zijn verantwoordelijkheid om vrije doorgang van personen, voertuigen en vracht in de Lachin-doorgang te garanderen, ook in het licht van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof op 22 februari 2023.
Azerbeidzjan heeft aangeboden dat de route via Aghdam (Azerbeidzjan) gebruikt kan worden om de regio te bevoorraden. De EU heeft hier van nota genomen, maar aangegeven dat dit niet een alternatief kan vormen voor de opening van de Lachin route.
Welke stappen bent u van plan te ondernemen om Azerbeidzjan ervan te overtuigen te stoppen met dergelijke acties? Bent u het eens dat deze acties erop gericht zijn de Armeense bevolking van Nagorno-Karabach te verdrijven?3Zo niet, wat ziet u dan als de bedoeling van deze acties?
Nederland en de EU staan in nauw contact met Azerbeidzjan en Armenië en blijven beide partijen doorlopend aansporen tot onderhandelingen. Het blijft van groot belang dat alle betrokken partijen aan het vredesproces toegewijd blijven en verdere escalatie wordt voorkomen. Daar spreekt het kabinet de partijen consequent op aan. Nederland heeft naar aanleiding van de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof de Azerbeidzjaanse autoriteiten opgeroepen om de uitspraak na te leven en zal dit blijven doen. Het kabinet speculeert niet over de motieven achter handelingen van andere landen.
Zoals eerder gedeeld5 zet de EU zich tot op het hoogste niveau in op dit thema, getuige de ontmoeting van de Voorzitter van de Europese Raad Charles Michel met de leiders van Armenië en Azerbeidzjan op 15 juli jl. Nederland blijft de situatie samen met Europese partners nauwlettend volgen en bekijkt in Europees verband hoe verder kan worden bijgedragen aan stabiliteit in de regio. Ook de VS spelen een rol in de bemiddeling tussen Armenië en Azerbeidzjan. Nederland spoort de EU aan de inspanningen zo goed mogelijk af te stemmen met de VS.
Hoe denkt u over de oproepen van de Armeense regering om genocide-preventie mechanismen te implementeren in verband met de situatie in Nagorno-Karabach4?
Dit voorjaar heeft de Armeense regering in diverse media verwezen naar de inzet van VN genocide-preventie mechanismen, en heeft daartoe in New York gesproken met de speciaal adviseur van de VN-secretaris-generaal ter voorkoming van genocide. Armenië heeft ook tijdens de 53ste zitting van de VN Mensenrechtenraad op 4 juli een gezamenlijke verklaring over het 75-jarig bestaan van het Verdrag inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide uitgesproken. In deze gezamenlijke verklaring wordt onder meer gewezen op de rol van het VN mensenrechtensysteem en de VN Mensenrechtenraad bij het verzamelen van informatie over mensenrechtenschendingen en schendingen van het internationaal humanitair recht die tot genocide kunnen leiden. Nederland heeft, net zoals een meerderheid van EU lidstaten, deze verklaring gesteund.
Hoe denkt u over het initiatief van de Armeense regering om een Verenigde Naties (VN)-missie te sturen naar Nagorno-Karabach om de feitelijke situatie te onderzoeken5?
Nederland streeft naar een duurzaam vredesakkoord tussen Armenië en Azerbeidzjan. Allereerst wordt gekeken naar bemiddeling door de Voorzitter van de Europese Raad.
Hoe schat u de kans in op verdere escalatie door Azerbeidzjan, nu Rusland de veiligheid niet meer garandeert? Hoe denkt u dat een Kosovo- of zelfs Srebrenica-achtig scenario rond Nagorno-Karabach nog te voorkomen is?
Zolang er geen vredesakkoord is blijft de situatie precair. Vandaar het grote belang dat Azerbeidzjan en Armenië zo snel mogelijk weer bij elkaar om de tafel moeten komen om tot een duurzaam vredesakkoord te komen.
Wat heeft u ondernomen om bij te dragen aan de repatriëring van alle Armeense krijgsgevangenen en door Azerbeidzjan gevangen genomen burgers, zoals de regering is opgedragen in aangenomen moties door de Tweede Kamer?6
Zoals eerder gedeeld9 brengt Nederland dit onderwerp geregeld op via de EU of in bilaterale gesprekken met de Azerbeidzjaanse autoriteiten.
Wat is er uit het onderzoek gekomen naar de vraag hoe in Europees verband de druk op Azerbeidzjan opgevoerd kan worden om de blokkade te beëindigen en hierbij gelijkgezinde lidstaten te betrekken?7 Welke van de uitkomsten van dit onderzoek bent u van plan uit te gaan voeren?
Zoals eerder gedeeld11 spelen namens de EU de Voorzitter van de Europese Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Speciaal Vertegenwoordiger voor de Zuidelijke Kaukasus een actieve bemiddelende rol tussen Armenië en Azerbeidzjan, en Nederland steunt hen daarin. Nederland steunt de verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger van 26 juli jl., die o.a. op Nederlands aandringen tot stand is gekomen. Ook kwam de VN Veiligheidsraad op 16 augustus jl. bijeen om de situatie te bespreken.
Is het onafhankelijk en onpartijdig onderzoek naar oorlogsmisdaden begaan door Azerbeidzjaanse troepen op Armeens grondgebied in september, waartoe u afgelopen najaar heeft eerder opgeroepen, er ooit gekomen?8 Zo ja, kunt u de uitkomsten hiervan met de Kamer delen? Zo niet, op welke manier kunt u bewerkstelligen, eventueel in Europees verband, dat er alsnog onderzoek naar deze misdaden komt?
Zoals eerder met uw Kamer gedeeld13 heeft Nederland in het verleden diverse malen gepleit voor het belang van accountability en een internationaal onafhankelijk onderzoek. Hier bleek in EU verband geen steun voor.
Nederland steunt allereerst het EU-bemiddelingsproces waarbij er op hoog niveau vanuit de EU met de leiders van Azerbeidzjan en Armenië wordt gepraat.
Heeft EU Hoge Vertegenwoordiger Borrell tijdens de laatste Raad Buitenlandse Zaken de situatie rond de Lachin-corridor ter sprake gebracht? Heeft hij voorstellen gedaan in verband met de situatie? Zo ja welke? Heeft hij voorgesteld om een deadline te stellen voor de opening van de Lachin-corridor? Op welke manier is de kwestie besproken?
Uitwisselingen binnen de Raad zijn vertrouwelijk, derhalve kan hier niet verder op worden ingegaan. Ik verwijs u door naar het verslag van de Raad Buitenlandse Zaken van 26 juni jl.14 voor een geopenbaarde toelichting.
Burgerdoden Mosul. |
|
Frank Futselaar |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u, afhankelijk van de resultaten van het onderzoek, eventueel bereid slachtoffers en nabestaanden van de aanval op Mosul in maart 2016 te compenseren? Welke voorwaarden hanteert u voor eventuele compensatie?1
Op de uitkomsten van het interne onderzoek kan ik niet vooruit lopen.
Kunt u toelichten waar de transparantietoets precies uit bestaat? Langs welke meetlat wordt een incident tijdens de transparantietoets precies gelegd?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het Stappenplan burgerslachtoffers d.d. 7 april 2022, stap 3 (Kamerstuk 29 521, nr. 442).
Kunt u toelichten waarom de 147 andere vermoedens van burgerslachtoffers ten gevolge van coalitie-inzet die aan Defensie zijn voorgelegd met de vraag of er sprake was van Nederlandse betrokkenheid niet, zoals de luchtaanval op Mosul, nader worden onderzocht? Kunt u een overzicht geven van deze incidenten en daarbij steeds aangeven waarom nader onderzoek niet is ingesteld? Wat ontbrak hiervoor?
In andere gevallen was er geen aanleiding voor instellen van onderzoek omdat geen sprake was van een match tussen de gestelde locatie van het vermoeden van burgerslachtoffers en de Nederlandse wapeninzet.
Tot hoeveel meter vanaf de precieze plaats waar een Nederlandse bom insloeg komen meldingen van burgerslachtoffers voor nader onderzoek in aanmerking? Kunt u aangeven met wat voor radius u rekening houdt aangaande de (mogelijke) impact voor burgerleed van Nederlandse bommen?
Er is geen vooraf vastgestelde afstand die bepaalt of meldingen over vermoedens in aanmerking komen voor onderzoek. Dit hangt af van meerdere factoren, waarvan de locatie een van de belangrijkste is. Maar ook informatie over tijdstip, weersomstandigheden, terrein, omgeving en type doelwit is van belang om een vermoeden te kunnen koppelen aan Nederlandse wapeninzet.
Hoe precies moet de plaatsbepaling van een burgerslachtoffermelding zijn om (eventueel) gerelateerd te kunnen worden aan een Nederlandse aanval uit de inmiddels vrijgegeven lijst met coördinaten?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid navraag te doen bij CENTCOM naar alle incidenten waarbij mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen door toedoen van Nederland maar die door CENTCOM als niet geloofwaardig zijn gecategoriseerd, zoals de aanval op Mosul in maart 2016? Kunt u dit overzicht aan de Kamer geven?
Ja, daar is navraag naar gedaan. Ik ben bereid de Kamer te informeren over de uitkomsten.
Wilt u de Kamer toezeggen dat bij volgende geweldsinzet door Nederland altijd eigen onderzoek wordt gedaan naar mogelijke burgerslachtoffers en niet geleund wordt op een organisatie als CENTCOM? Zo nee, waarom niet?
Het Stappenplan burgerslachtoffers beschrijft onder stap 1 dat de Kamer, als relevant bij het type inzet, in toekomstige artikel 100-brieven wordt geïnformeerd over de onderzoeksmethodologie van de desbetreffende coalitie. Dit kan per coalitie en missie verschillen. Ik kan daarover geen algemene uitspraken doen.
Defensie stelt altijd onderzoek in naar eigen geweldgebruik als daar aanleiding toe is. Een van de (middel)lange termijn stappen in het Stappenplan kijkt naar wat Nederland kan doen om meer eigen onderzoeksmiddelen in te zetten. Bestudering van (sociale) media kan hier onderdeel vanuit maken.
Wilt u de Kamer verder toezeggen dat Nederland voortaan ook altijd zelfstandig onderzoek doet naar mogelijke burgerslachtoffers middels bestudering van (sociale) media? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u inmiddels bereid toe te geven dat de officiële schatting van CENTCOM over burgerdoden als gevolg van coalitie-inzet weinig realistisch is, zoals herhaaldelijk is aangetoond door onafhankelijk onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Dit onderzoek betreft een inzet op 22 maart 2016 op een gebouw in Mosul, Irak. Ik doe geen uitspraken over coalitie-inzet.
Bent u voorstander van onafhankelijk onderzoek naar Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers in de oorlog tegen IS? Zo ja, wilt u hiervoor budget en capaciteit beschikbaar stellen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie daar geen aanleiding toe. Na wapeninzet werd onze wapeninzet beoordeeld en onderzocht als daar aanleiding voor was. De commandant van de eenheid rapporteerde zowel aan de Commandant der Strijdkrachten als aan de anti-ISIS coalitie en stelde het OM door tussenkomst van de KMar op de hoogte van iedere wapeninzet. Daarnaast beoordeelde de coalitie (CENTCOM) alle externe vermoedens van burgerslachtoffers. Elk van deze sporen kon een aanleiding opleveren voor het instellen van onderzoek naar een wapeninzet, wat in enkele gevallen ook is gebeurd. Het recent geopende onderzoek is hier een voorbeeld van. De wapeninzet in Hawija wordt al onafhankelijk onderzocht door de commissie Sorgdrager.
De sterk toegenomen militaire uitgaven in de Europese Unie sinds de oorlog in Oekraïne en de hoge winsten voor de wapenindustrie |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen» waarin staat dat de oorlog in Oekraïne als argument wordt gebruikt om een wapenwedloop te beginnen?1
De Russische invasie van Oekraïne veroorzaakt onnoemelijk leed in Oekraïne en schendt de Oekraïense soevereiniteit en onafhankelijkheid. Daarnaast is met deze invasie een grootschalige oorlog terug op het Europese continent. Dit heeft een grote impact op de Nederlandse en Europese veiligheid alsook op de internationale rechtsorde. Het kabinet blijft Oekraïne daarom onverminderd steunen in het verdedigen van zijn grondgebied voor zolang dat nodig is – voor Oekraïne en voor onze eigen vrijheid, veiligheid en welvaart.
In bredere zin heeft de Russische inval het belang van meer zelfredzaamheid op het gebied van defensie onderstreept. Tegelijkertijd speelt de verslechtering van de mondiale veiligheidssituatie al langer. Verschuivende machtsverhoudingen in de wereld, hybride dreigingen en cyber, de impact van klimaatverandering, de toenemende instabiliteit aan de randen van Europa, maar ook directe dreigingen tegen vitale infrastructuur vormen een steeds grotere bedreiging voor onze (veiligheids)belangen. In de huidige verslechterde geopolitieke verhoudingen is daarom een sterk en modern defensieapparaat noodzakelijk voor geloofwaardige afschrikking en verdediging. Dit besef heeft in tal van landen al tot substantiële (extra) verhogingen van defensiebudgetten geleid en zorgt binnen de EU en NAVO voor momentum om de bestaande tekortkomingen (meer) gezamenlijk aan te pakken.
Klopt het dat sinds het begin van de oorlog in Oekraïne de uitgaven van de EU-lidstaten aan Defensie met maar liefst 200 miljard euro zijn gestegen, meer dan de totale uitgaven van alle landen bij elkaar in 2020?
In de gezamenlijke mededeling van de Commissie en Hoge Vertegenwoordiger over de lacunes op defensie-investeringen van 18 mei jl.2 wordt de inschatting gemaakt dat de door de lidstaten aangekondigde intensiveringen van de nationale defensiebudgetten in de komende jaren optellen tot 200 miljard euro. Volgens dezelfde analyse gaven de EU-lidstaten in 2020 gezamenlijk 200 miljard euro uit.
Deelt u de mening dat de gezamenlijke defensie-uitgaven van EU-lidstaten voorafgaand aan deze intensivering al 17 keer hoger waren dan de uitgaven van Rusland, en dit verschil dus alleen maar groter zal worden?
In het rapport van Stop Wapenhandel «Smoke Screen»3 wordt gebruik gemaakt van de data van SIPRI. De hoogte van de investeringen van NAVO-bondgenoten wordt bevestigd in de publicatie van de NAVO over defensie-investeringen.4
Uit deze data kan worden opgemaakt dat de NAVO-bondgenoten – niet de EU-lidstaten – voorafgaand aan de intensivering gezamenlijk 17 keer meer besteedden aan defensie dan Rusland. Dat is dus inclusief de relatief hoge defensie-uitgaven van de VS en het VK. Of het verschil in defensiebudgetten van de NAVO-bondgenoten en Rusland door de recente stijging groter wordt is afhankelijk van de verdere stijging van het defensiebudget van Rusland. De huidige instabiele wereldorde vraagt ook in algemene zin om een defensieapparaat dat klaar is voor de uitdagingen van deze tijd.
Bent u het eens met de onderzoekers dat het vooral de wapenindustrie is die profiteert van deze enorme toename aan militaire uitgaven? Zo nee, waarom niet?
Nee. Investeringen in defensie zijn noodzakelijk om onze vrijheid, veiligheid en welvaart nu en in de toekomst te kunnen beschermen. Dat is dus primair een nationaal belang en een Europees en trans-Atlantisch belang. Met de stijgende defensiebudgetten blijft het mogelijk steun te leveren aan Oekraïne, onze voorraden aan te vullen en toe te werken naar een toekomstbestendige krijgsmacht. Zoals uiteen gezet in de Kamerbrief «Defensie Industrie Strategie in een nieuwe geopolitieke context» van 2 november jl. (Kamerstuk 31 125, nr. 123) heeft de oorlog in Oekraïne de Europese tekortkomingen ten aanzien van het militair-industrieel voortzettingsvermogen blootgelegd. Er is een toegenomen mondiale vraag naar militair materieel bij een beperkt groeiende productiecapaciteit en schaarste aan grondstoffen. Het is daarom cruciaal dat door middel van groeiende investeringen de Europese defensie-industrie wordt versterkt, inclusief de toeleveringsketen, en de productiecapaciteit wordt opgeschaald.
Wat is wat u betreft de toegevoegde waarde van publieke uitgaven aan Research en Development in defensie, terwijl de wapenindustrie dit ook zelf kan financieren?
Veiligheid is een publiek goed waar een overheid in dient te voorzien. Defensie is een noodzakelijk instrument voor veiligheid. Om de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden is een sterk en modern defensieapparaat van vitaal belang. Om dat te realiseren is een robuuste, hoogtechnologische en innovatieve defensie-industrie nodig met goede toegang tot financiële middelen, privaat én publiek. De defensiemarkt is een atypische markt met nationale overheden die optreden als de enige kopers. De aanbieders van defensieproducten en -diensten zijn volledig afhankelijk van investeringsbeslissingen van nationale overheden. Omdat de uiteindelijke vraag naar een eindproduct aan het begin van de ontwikkelfase zeer onzeker is, is het voor de industrie risicovol om zelf grootschalige onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten te financieren. Publieke investeringen worden daarbij in Nederland vooral ingezet voor de lange termijn ontwikkeling van systemen en technologieën die voorzien in kernbehoeften van Defensie in o.a. het maritieme domein, en op het vlak van radartechnologie, cyber en autonome systemen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het Europese en nationale wapenexportbeleid versoepeld gaat worden? Kunt u bevestigen dat dit niet het geval is?
Voor (wapen) leveranties aan Oekraïne geldt dat deze zorgvuldig aan de Europese criteria voor wapenexportcontrole worden getoetst. Het kabinet acht de leveranties van militaire goederen aan Oekraïne volledig conform het Europees Gemeenschappelijk standpunt inzake Wapenexport. Dit standpunt laat nadrukkelijk ruimte voor het bijdragen aan de capaciteit tot zelfverdediging van andere staten.
De oorlog in Oekraïne heeft de noodzaak tot meer gezamenlijke capaciteitsontwikkeling in Europees verband nogmaals duidelijk gemaakt. Dat vraagt echter om een gelijk speelveld en verdere samenwerking op exportcontrole is hierin een belangrijk element. Het kabinet onderzoekt mogelijkheden om op dit punt tot betere samenwerking te komen en om aan te sluiten bij de groeiende consensus over wederzijdse erkenning van vergunningen.
Is het juist dat de wapenindustrie op de lijst wil komen van sociaal verantwoorde actoren op de Europese taxonomie lijst, terwijl dit zeer ongepast zou zijn?
De Europese sociale taxonomielijst waarnaar de vraag verwijst is nog in ontwikkeling. Momenteel ligt er een adviesrapport van het Sustainable Finance Platform, met denkrichtingen voor het invullen van een sociale taxonomie. Of en wanneer een Commissievoorstel voor een sociale taxonomie gepubliceerd zal worden is op dit moment nog niet duidelijk.
Zoals hierboven uiteengezet is zeker in de huidige verslechterde geopolitieke context een sterk en modern defensieapparaat essentieel. Investeringen in Defensie en de defensie-industrie zijn van cruciaal belang voor vrede en veiligheid, welke randvoorwaardelijk zijn voor de bescherming van onze democratische en sociale waarden en normen. Toegang tot publieke en private financiering voor de defensie-industrie is daarom noodzakelijk, ook voor bedrijven die betrokken zijn bij de ontwikkeling, productie of onderhoud van nucleaire wapens. Het kabinet acht het van belang dat de defensie-industrie niet bij voorbaat wordt uitgesloten van een eventuele te ontwikkelen EU taxonomie lijst.
Investeringsbeslissingen zijn aan bedrijven en vermogensbeheerders zelf. Wel verwacht het kabinet van individuele bedrijven, waaronder de defensie-industrie en banken, en pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders, dat zij handelen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit houdt in dat bedrijven de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen.
Deelt u de zorg van de onderzoekers dat het uiterst ongewenst zou zijn dat banken, pensioenfondsen en andere vermogensbeheerders meer in kernwapenbedrijven gaan investeren? Gaat u dergelijke investeringen actief tegenhouden?
Zie antwoord vraag 7.
Nederlandse kennis over Australische oorlogsmisdaden in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel in NRC waarin gesteld wordt dat Nederlandse militairen al in 2010 wisten van een mogelijke Australische oorlogsmisdaad in Uruzgan, Afghanistan?1
Ja.
Is het juist dat een Special Report over dit voorval zoek is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Defensie zoekt nog naar een rapport dat volgens de melder zou zijn opgemaakt. De zoekslag is nog niet voltooid. Op dit moment kan het bestaan van dit vermeende rapport niet worden bevestigd.
Herinnert u zich uw toezegging op 15 december 2020 om een inventarisatie uit te voeren om na te gaan of er «naar Nederlands oordeel geen aanleiding is om betrokkenheid bij de misstanden van Australische speciale eenheden aan te nemen»? Wat is de stand van zaken van deze inventarisatie? Wilt u deze inventarisatie met de Kamer delen?2
Ja.
De Kamer is op 19 mei 2021 geïnformeerd over de stand van zaken van de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden. Uit de inventarisatie zijn geen aanwijzingen van betrokkenheid van Nederlandse militairen bij de misstanden van de Australische speciale eenheden naar voren gekomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812). Dit komt overeen met Australische bevindingen uit 20203, waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn van Nederlandse betrokkenheid. Mocht er bij het ordenen van de archieven nieuwe, relevante informatie naar boven komen, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Wat is de stand van het onderzoek naar een binnengekomen mededeling?
Eerdere digitale zoekslagen en gesprekken met direct betrokkenen hebben niet geleid tot de vondst van het vermeende rapport. Voor vervolgacties verwijs ik u graag naar het «Actieplan missie-archieven Afghanistan»4 dat gelijktijdig aan uw Kamer is aangeboden.
Is het juist te concluderen dat deze kennis niet is gedeeld met Australische onderzoekers die in Nederland zeker vier mensen hebben gesproken over hun kennis van de feiten? Zo nee, wat hebben zij aan de Australische onderzoekers meegedeeld?
Defensie heeft destijds haar medewerking verleend aan het Australische onderzoek, maar is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de inhoud ervan. Inmiddels heeft recent contact met Australië5 geleid tot het opstarten van een onderzoek naar deze zaak.
Deelt u de opvatting dat Nederland altijd medewerking moet verlenen aan onderzoek naar (mogelijke) oorlogsmisdaden?
Ja, met inachtneming van de kaders voor internationale rechtshulp in strafzaken.
In welke mate vindt u dat de Kamer proactief geïnformeerd moet worden als er mogelijk sprake is van oorlogsmisdaden waar de Nederlandse krijgsmacht van op de hoogte was?
Voor Nederland staat naleving van het humanitair oorlogsrecht centraal en dit beperkt zich niet alleen tot het eigen militaire optreden. Daarom moeten meldingen over mogelijke schendingen hiervan, ook door een partnerland, altijd serieus worden onderzocht. Hierbij is van belang dat er duidelijkheid bestaat over het rapport om te voorkomen dat partijen ten onrechte worden beschuldigd.
Het voorgestelde plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie Borrell over een EU-trainingsmissie voor Oekraïense militairen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht op EUObserver: «Borrell wants «powerful training» mission for Ukraine army?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dit plan van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie?
Nederland steunt het voorstel van Hoge Vertegenwoordiger Borrell voor een EU Military Assistance Mission (EUMAM) voor Oekraïne. Dit rijmt met de positieve houding van het kabinet ten aanzien van nieuwe initiatieven om steun aan Oekraïne op te voeren. De Oekraïense Minister van Defensie Reznikov heeft tijdens de informele RBZ Defensie in Praag op 30 augustus jl. aangegeven een EUMAM, die trainingen kan bieden aan Oekraïense militairen, op prijs te stellen. Hij gaf aan dat gezien de fase van de oorlog de behoefte aan militaire trainingen groot is. De EU-missie kan de Oekraïense vraag naar trainingen samenbrengen met het aanbod van lidstaten en andere internationale partners en kan helpen om aanvankelijk klein opgezette trainingen op te schalen. Ook kan worden gekeken naar het koppelen van complementaire steunmaatregelen vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan een dergelijke missie, voor bijvoorbeeld uitrusting van de te trainen Oekraïense militairen. De ondersteuningsmissie zal in eerste instantie niet in Oekraïne zelf, maar vanuit een of meerdere EU-lidstaten opereren.
De EU-missie zal lopende initiatieven, zoals de trainingen die worden gegeven in het VK en in diverse EU-lidstaten, aanvullen en versterken. Afstemming met onder andere de Ukraine Defense Contact Group (UDCG) en het International Donor and Coordination Centre (IDCC) is daarom van belang.
Tijdens de informele RBZ Defensie in Praag was onder de lidstaten, inclusief Nederland, brede steun voor het voorstel van de HV. Er werd geconcludeerd dat de HV dit voorstel de komende weken verder gaat uitwerken. Daarbij zal de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) nauw contact houden met de Oekraïense autoriteiten om de trainingsbehoeften in kaart te brengen. Vervolgens zal EDEO een Crisis Management Concept presenteren en op basis daarvan zal een Raadsbesluit worden voorbereid, ter besluitvorming door de lidstaten.
Bent u bereid een voortrekkersrol te spelen bij de realisatie van dit plan?
Tijdens de informele Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) Defensie van 29-30 augustus jl. in Praag heb ik het voorstel voor een militaire EU-missie ten behoeve van Oekraïne actief gesteund. Dit zal ik in het verdere proces blijven doen. Verder heb ik tijdens de informele RBZ Defensie voorgesteld om naast training ook te kijken naar ondersteuning van Oekraïne op gebied van reparatie en onderhoud van militair materieel.
Bij de uitwerking van het voorstel door EDEO, zal Nederland beoordelen op welke manier het verder kan bijdragen aan de realisatie van het plan en de uitvoering van de missie. Daarbij zal Nederland zich er ook voor inzetten dat reeds gestarte trainingsinitiatieven op den duur onderdeel kunnen vormen van de EU-missie. Zo zal Nederland op korte termijn samen met Duitsland Oekraïense militairen gaan trainen op gebied van ontmijning.
Waar ligt de grootste behoefte van de Oekraïense krijgsmacht qua training en ontwikkeling?
Naar aanleiding van mijn bezoek aan Oekraïne op 22 augustus jl. heeft de Oekraïense Minister van Defensie Reznikov laten weten onder andere behoefte te hebben aan trainingen op het gebied van ontmijning. Tijdens de informele RBZ Defensie heeft Minister Reznikov, die bij een deel van de bijeenkomst digitaal aanwezig was, ook andere type trainingen genoemd waar Oekraïne op korte, midden en lange termijn behoefte aan heeft. In de uitwerking van het voorstel voor een militaire EU-missie spreekt EDEO verder met Oekraïne over de meest urgente behoefte en de manier waarop de EU-missie hier invulling aan kan geven.
Naast trainingen heeft Oekraïne kenbaar gemaakt behoefte te hebben aan ondersteuning bij de reparatie en het onderhoud van militair materieel. In licht daarvan heb ik bij de informele RBZ bepleit om ook dat aspect op te nemen bij de verdere uitwerking van de EU-missie.
Wat kan bij een dergelijke trainingsmissie de Nederlandse bijdrage zijn?
Nederland zal welwillend kijken naar de mogelijkheden om aan de EU-missie bij te dragen. Hoe een eventuele bijdrage vorm krijgt is afhankelijk van hoe de EU-missie eruit komt te zien. Mogelijk kunnen initiatieven waar Nederland aan deelneemt, zoals de binnenkort te starten training op ontmijning, op den duur onderdeel worden van de EU-missie. Dit heeft als voordeel dat andere lidstaten op die manier makkelijker kunnen aanhaken en de trainingscapaciteit kan worden opgeschaald.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Een dreigende Turkse invasie in Syrië. |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de melding van de Turkse president Erdogan dat Turkije een strook van 30 km in het noorden van Syrië zou willen bezetten?1 Deelt u de opvatting van de Amerikaanse regering dat dit de strijd tegen Islamitische Staat bedreigt, evenals het machtsevenwicht in het gebied?2 Zo nee, waarom niet?
Ja, ik heb kennisgenomen van de Turkse uitspraken over een mogelijke nieuwe operatie in Syrië. Volgens Turkije zijn die nodig om terreurdreigingen het hoofd te bieden in het licht van recente aanvallen op Turks grondgebied vanuit Noord-Syrië.
Nederland neemt de zorgen van Turkije op het vlak van de eigen veiligheid serieus, maar deelt ook die van de Verenigde Staten over de mogelijke effecten van een nieuwe Turkse operatie. Het kabinet onderstreept, ook in gesprekken met de Turkse autoriteiten, het belang van afzien van escalatie in Syrië om verdere destabilisering te voorkomen.
Wat zijn uw inspanningen om te voorkomen dat deze dreigementen worden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u tevens kennisgenomen van de bewering dat deze strook van 30 km gebruikt zou kunnen worden om 500.000 Syrische vluchtelingen die momenteel in Turkije verblijven, naar Syrië over te brengen?3 Deelt u de opvatting dat dat alleen is toegestaan in overeenstemming met de plaatselijke Syrische autoriteiten?
Ik heb kennisgenomen van mediaberichtgeving van dergelijke strekking. Nederland stelt zich op het standpunt dat terugkeer naar Syrië moet plaatsvinden in overeenstemming met internationaalrechtelijke standaarden, in het bijzonder de standaarden voor veiligheid en waardigheid zoals vervat in het Europees Verdrag voor de Rechten van Mens waar Turkije ook bij is aangesloten, alsook de UNHCR parameters ten aanzien van veilige, waardige en vrijwillige terugkeer. Naar de mening van Nederland, de EU en de bredere internationale gemeenschap voldoet de situatie in Syrië op dit moment niet aan genoemde standaarden.
Deelt u de opvatting dat spoedige vredesonderhandelingen over de toekomst van Syrië gewenst zijn en dat de inzet tevens zou moeten zijn dat Turkije de bezette gebieden in Syrië opgeeft? Zo nee, waarom niet?
In december 2015 is VN-resolutie 2254 unaniem aangenomen in de Veiligheidsraad. Hierin is het mandaat van de Speciale VN-gezant voor Syrië vastgelegd: het ondersteunen van een door Syrië geleid vredesproces middels het vormen van een overgangsregering, een nieuwe Grondwet en democratische verkiezingen. Conform EU-beleid ziet Nederland een inclusief en door Syriërs geleid politiek proces, zoals uiteengezet in VN Veiligheidsraadresolutie 2254, als enige duurzame oplossing van het conflict. De vraag hoe om te gaan met de Turkse aanwezigheid in Noord-Syrië is in eerste plaats aan de Syriërs zelf. Nederland heeft Turkije zowel in bilateraal als multilateraal verband opgeroepen tot de-escalatie om verdere instabiliteit in Syrië te voorkomen.
Deelt u de opvatting dat de democratische rechten in Turkije, zoals blijkt uit het grote aantal (Koerdische) politieke gevangenen, stelselmatig worden geschonden? Zo ja, kunt u aangeven wat u daar thans tegen onderneemt?
Nederland blijft zich grote zorgen maken over de rechtsstaat en de mensenrechtensituatie in Turkije. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid van meningsuiting en recht op een eerlijke rechtsgang, vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit in multilaterale fora, zoals de Raad van Europa, en in bilaterale gesprekken met de Turkse autoriteiten, op ambtelijk en politiek niveau. De laatste keer dat ik dit onderwerp besprak was tijdens mijn bezoek op 8 juni in Ankara.
Deelt u de opvatting dat Turkije zich thans niet zou kwalificeren voor het NAVO-lidmaatschap en dat strafmaatregelen tegen Turkije in het vooruitzicht moeten worden gesteld als zij daadwerkelijk tot interventie over zouden gaan? Zo nee, waarom niet?
Turkije is een belangrijke NAVO-bondgenoot, gezien de omvang van zijn leger en gezien zijn strategische geografische locatie aan de toegang tot de Zwarte Zee en aan de zuidoostflank van het bondgenootschap. Wanneer er zorgen zijn over het gedrag van een bondgenoot die raken aan de veiligheid van het bondgenootschap, dan biedt de NAVO het platform bij uitstek om dat te bespreken.
Door Nederland veroorzaakte doden, leed en schade in Hawija, Irak |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapportAfter the strike, Exposing the civilian harm effects of the 2015 Dutch airstrike on Hawija van PAX, het Intimacies of Remote Warfare programma van de Universiteit Utrecht en het Iraakse Al-Ghad?1
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen in het rapport, waarin wordt aangetoond dat het door Nederland aangedane leed en de schade veel groter zijn dan aanvankelijk door de VS werd ingeschat, zoals het feit dat zeker 85 bewoners door de luchtaanval zijn gedood, dat 6.000 gebouwen, 1.200 winkels en bedrijven en 15 scholen beschadigd zijn? En dat de psychische schade en het leed onder de bevolking op lange termijn bijzonder omvangrijk en veelzijdig zullen zijn?
Daags na de wapeninzet was duidelijk dat er sprake was van veel materiële schade en van mogelijk hoge aantallen burgerslachtoffers. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) varieerden de schattingen van het totaal aantal mogelijke slachtoffers (zowel burgers als ISIS-strijders) in Iraakse en internationale media en in rapportages van ngo’s/internationale organisaties van 70 tot 170. Ook werden er hoge aantallen gewonden gemeld. Dit beeld komt overeen met de bevindingen in het genoemde rapport, waarin men een conservatieve schatting aanhoudt van 85 slachtoffers en uitgaat van hoge aantallen gewonden. Het genoemde onderzoek laat zien dat verificatie uiterst ingewikkeld is. Om deze reden is het tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies te betreuren zijn in Hawija. Het lijdt echter geen twijfel dat de schade onder de getroffen gemeenschap groot.
Nederland hoopt middels de projecten een blijvende bijdrage te leveren aan de getroffen gemeenschap. De Kamer is op 15 december 2020 over het besluit deze projecten uit te laten voeren geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). De projecten werden voorafgegaan door een nodenanalyse, waaruit naar voren kwam dat op het gebied van de elektriciteitsvoorziening, economische activiteiten, werkgelegenheid, waterinfrastructuur en het herstel van woningen de grootste behoeften bestonden. Dit sloot aan bij een in oktober 2020 verschenen rapport van Airwars en Pax2 over onder andere Hawija. Vervolgens zijn drie organisaties gevraagd concrete projectvoorstellen aan te leveren. Deze organisaties werden gekozen vanwege hun thematische focus, die aansluit bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied. Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is uiteindelijk gekozen voor de combinatie van projecten die het beste paste bij de inhoudelijke doelstellingen, de meest directe relatie vertoonde met de gevolgen van de Nederlandse wapeninzet en naar verwachting het snelst tot een zichtbaar en duurzaam resultaat zou leiden. In totaal wordt een bedrag van $ 5.398.323 (€ 4.424.855) aan de projecten besteed.3
Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de 4,4 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor compensatie voor de gemeenschap in Hawija, aangezien de schade aan vastgoed alleen al op 10 miljoen is geschat en hier schade aan infrastructuur en medische kosten nog niet zijn meegerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport dat slachtoffers en nabestaanden officiële excuses en individuele compensatie willen en de aanbeveling om hier ook toe over te gaan? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Als u niet bereid bent hiertoe over te gaan, kunt u toelichten waarom niet?
In mijn recente beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) t.a.v. Hawija (7 april 2022, referentie 2022D14087) ben ik ingegaan op vergoedingen op individueel niveau. Het genoemde rapport leidt niet tot een andere afweging hieromtrent.
Het kabinet heeft bij meerdere gelegenheden aangegeven het ten zeerste te betreuren dat er in de nacht van 2 op 3 juni 2015 in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen ten gevolge van Nederlandse aanval op een ISIS-fabriek waar autobommen werden geproduceerd. Volgens het kabinet betrof het een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict.
Met de projecten ten behoeve van de gemeenschap in Hawija hoop ik dat Nederland een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Kunt u aangeven wat u vindt van de voorstellen in het rapport over het (vooraf) bespreken, mitigeren, monitoren, rapporteren van en reageren op burgerleed bij militaire operaties? Bent u bereid deze toe te passen bij andere militaire operaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwelkom deze en andere voorstellen op dit gebied. Op 7 april jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 442) over de stappen die het Ministerie van Defensie op korte en (middel)lange termijn wil zetten met betrekking tot het onderwerp burgerslachtoffers. Deze stappen zijn mede gebaseerd op gesprekken met een aantal organisaties (hierna het consortium)4, waaronder Pax en het Intimacies of Remote Warfare Programvan de Universiteit Utrecht. Ik ben blij te constateren dat de voorstellen in het genoemde rapport en de stappen die in de Kamerbrief staan beschreven veel overlap vertonen, en dat het consortium hier positief op heeft gereageerd.5 Ik ga hierover graag verder in gesprek met het consortium en de Kamer.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór 18 mei 2022, zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de inbreng feitelijke vragen op 19 mei 2022 over het Stappenplan inzake burgerslachtoffers bij inzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet?
Ja.
De compensatieprojecten in Hawija. |
|
Alexander Hammelburg (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de burgemeester van Hawija niet te spreken is over de Nederlandse compensatieprojecten in Hawija?1 2
Ja.
Hoe oordeelt u over deze uitspraken?
In de genoemde artikelen geeft de burgemeester aan sceptisch te zijn over de vorderingen van de projecten en stelt hij dat er geen contact plaatsvindt tussen de uitvoerders van de projecten en de lokale autoriteiten.
Het kabinet herkent zich niet in deze uitspraken. De International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) betrekken de lokale autoriteiten en inwoners van Hawija bij de uitvoering van hun projecten om te zorgen dat deze zo goed mogelijk aansluiten op de lokale behoefte. Naar aanleiding van de kritiek van de burgemeester is er in december specifiek bij UNDP en IOM nagevraagd hoe de communicatie met de autoriteiten in Irak verloopt. Beide organisaties hebben aangegeven dat er regelmatig contact is met de Iraakse autoriteiten op verschillende niveaus, waaronder de gemeente Hawija, de provincie Kirkuk en verschillende ministeries. Zo werkt UNDP nauw samen met de gouverneur van Kirkuk en het Ministerie van Elektriciteit. Ook informeert UNDP de gemeente van Hawija consequent over de voortgang. IOM heeft contact met het ministerie voor Mijnactie en informeert de gemeente van Hawija eveneens. IOM nodigt de burgemeester met regelmaat uit voor besprekingen. Het is aan de burgemeester zelf om te besluiten hier al dan niet bij aanwezig te zijn.
Op 3 december jl. is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Defensie en het Ministerie van Buitenlandse Zaken met de burgemeester van Hawija gesproken. Tijdens dit gesprek hebben de vertegenwoordigers van beide ministeries de planning en projectdoelstellingen aan de burgemeester toegelicht.
Het is voor het kabinet van belang dat de resultaten van beide projecten worden behaald en de doelstellingen worden waargemaakt. Hierover bestaat regelmatig contact met UNDP en IOM.
Kunt u een update verschaffen over de status van de compensatieprojecten en daarbij ingaan op het algehele herstel van Hawija, de economische activiteit, infrastructuur en voorziening van basisdiensten? Wat is er sinds begin december vorig jaar gerealiseerd? Klopt het dat het IOM project nog niet is begonnen?
In opdracht van Nederland worden twee herstelprojecten uitgevoerd ten gunste van de gemeenschap in Hawija. Het betreft projecten van IOM en UNDP. In totaal wordt ruim vier miljoen euro aan de projecten besteed. Zoals aan uw Kamer vermeld, zijn beide projecten reeds begonnen (Kamerstuk 27 925, nr. 862).
De hoofddoelstelling van het project van IOM is om bij te dragen aan het post-conflict herstel van het district Hawija door de infrastructuur te herstellen ter bevordering van de economie, het scheppen van werkgelegenheid en het herstel van basisvoorzieningen. Het project van IOM is in mei gestart en bestaat grofweg uit drie componenten: herstel van de industriële infrastructuur, herstel van de landbouwinfrastructuur, en puinruimen in de industriële zone. IOM heeft tot op heden uitgebreide voorbereidende werkzaamheden verricht, zoals inventarisatie van de schade, het beoordelen van de gebiedsverontreiniging en selectie van de te herstellen infrastructuur. Het project van IOM heeft in beginsel een looptijd tot en met 31 oktober 2022.
Wat betreft het herstel van de industriële infrastructuur, heeft IOM 171 bedrijfspanden (waaronder winkels, showrooms, werkplaatsen) geïdentificeerd voor herstelwerkzaamheden. Voor de uitvoering hanteert IOM een owner-driven benadering. IOM heeft in overleg met de eigenaren een herstelplan voor de bedrijfspanden opgezet. De eigenaren van de bedrijfspanden zullen van IOM een subsidie ontvangen waarmee zij dit herstelplan binnen een bepaalde termijn kunnen uitvoeren. Dit gebeurt onder supervisie van IOM en op basis van een contract dat wordt ondertekend door de eigenaar, IOM en de gemeente Hawija. De verwachting is dat de daadwerkelijke herstelwerkzaamheden in april zullen beginnen.
Parallel hieraan treft IOM voorbereidingen voor het herstel van de landbouwinfrastructuur. IOM heeft meerdere focusgroepen en key informant interviews georganiseerd om de behoeften van de gemeenschap te identificeren en een lijst met potentiële projecten samen te stellen. Deze projecten worden nu besproken met de ingenieurs van IOM, eventuele partners en de autoriteiten.
Met betrekking tot het puinruimen importeert IOM een puinruimer naar Irak. De puinruimer is in maart jl. in Erbil gearriveerd en wordt momenteel gereed gemaakt voor transport naar Hawija. Dit is later dan oorspronkelijk gepland, vanwege een vertraging in de lokale toestemmings- en douaneprocedures. Zowel het ministerie als Defensie als de ambassade in Bagdad houden hierbij vinger aan de pols.
In de periode tussen november 2021 en eind januari 2022 heeft IOM samen met het ontmijningsbedrijf Tetra Tech de veiligheid van het te ontruimen gebied onderzocht en beoordeeld. De verwachting is dat het Iraakse ministerie voor Mijnactie de noordelijke zone van de industriële zone op korte termijn veilig zal verklaren voor de ontruimingsactiviteiten. Dit zal gebeuren middels een cash-for-work programma, waaraan ongeveer 180 mensen zullen meewerken. De verwachting is dat dit programma medio mei 2022 van start gaat.
Het project van UNDP heeft als doel het elektrische distributienetwerk van Hawija te verbeteren, ten gunste van het industriegebied en de omliggende woonwijk. Het project van UNDP bestaat uit twee componenten, zijnde werkzaamheden aan het elektriciteitsdistributienetwerk en het installeren van een extra mobiel onderstation. Dit onderstation is bedoeld om het beschikbare vermogen te stabiliseren en reguleren zodat het ook de zware industrie stabiel kan draaien en dat verschillende apparatuur, inclusief hoogspanningsapparatuur, kan worden gebruikt zonder dat deze beschadigd raakt.
De werkzaamheden voor het herstel van het elektriciteitsdistributienetwerk zijn in oktober 2021 begonnen en op 19 februari jl. afgerond. Er zijn 325 elektriciteitspalen geplaatst met bijbehorende transformatoren (20 in totaal), bedrading en geleiders. Vertegenwoordigers van de eindgebruiker, zijnde technische experts van het Ministerie van Elektriciteit, zijn nauw betrokken geweest bij de projectactiviteit en hebben de posities van de palen en transformatoren gekozen. De toezichtcommissie, bestaande uit vertegenwoordigers van het ministerie en ingenieurs van UNDP, heeft de installatie in de gaten gehouden. De eindgebruiker heeft het netwerk reeds getest en functioneel verklaart. Het contract voor de levering en de installatie van het mobiele onderstation werd in november jl. gegund. De fabrieksfabricage van het mobiele onderstation is vervolgens in december gestart.
Het creëren van werkgelegenheid en de terugkeer van bewoners zijn doelstellingen die tijd kosten en niet eenvoudig te realiseren zijn. Het kabinet vindt het belangrijk dat IOM en UNDP hun projecten zorgvuldig, veilig en in consultatie met de gemeenschap opzetten om zo duurzame verbetering te bewerkstelligen.
Ondervinden IOM en UNDP problemen of vertraging met het uitvoeren van de compensatieprojecten? Zo ja, waarom? Wat kunt u hier aan doen?
Beide projecten hebben op verschillende fronten vertraging ondervonden. De vertraging die IOM tot op heden heeft opgelopen, is voornamelijk te wijten aan administratieve barrières, uitstel van beslissingen door autoriteiten, veiligheidsredenen, en wijzigingen in de landelijke importregelgeving. Dergelijke ontwikkelingen zijn niet ongebruikelijk in de lokale context van Irak en beide projectorganisaties hebben ruimschoots ervaring in hoe hiermee om te gaan. Het project van UNDP heeft bij de start vertraging opgelopen door een administratieve omissie aan de kant van het Ministerie van Defensie, waarbij een fout werd gemaakt bij de eerste uitbetaling in augustus 2021. Dit is begin oktober 2021 hersteld, waarna UNDP met de uitvoering van het project kon starten.
IOM en UNDP houden het Ministerie van Defensie en de Nederlandse ambassade in Irak met regelmaat op de hoogte van de ontwikkelingen en onvoorziene vertragende omstandigheden. Tot op heden is er nog geen noodzaak geweest om vanuit de ambassade of vanuit het ministerie te interveniëren.
Zijn de tijdspaden van de IOM (tot 31 oktober 2022) en UNDP (tot augustus 2022) nog accuraat? Lukt het in die tijd om de hoofddoelstellingen te behalen? Zo nee, bent u voornemens de projecten te verlengen?
Ondanks de geschetste vertragingen zoals beschreven in de beantwoording van vraag 4, verwachten IOM en UNDP de afgesproken projectdoelstellingen binnen de genoemde tijdspaden te behalen. Het kabinet is zich er echter van bewust dat het voltooien van werkzaamheden in deze regio uitdagingen met zich meebrengt en er ontwikkelingen kunnen optreden die de planning beïnvloeden. Het kabinet zou in een dergelijk geval bereid zijn verlenging te overwegen. Gezien de vertraging binnen het project van IOM heeft Defensie het contact over de voortgang geïntensiveerd. Voorop staat dat de hoofddoelstellingen moeten worden behaald.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar gesteld voor de compensatieprojecten? Hoe garandeert u dat de middelen juist worden besteed?
Er zijn voldoende middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van de projecten. Met betrekking tot de besteding van de middelen zijn er contractafspraken gemaakt met UNDP en IOM waarin monitoring- en rapportageregimes zijn opgenomen. Beide organisaties rapporteren ieder kwartaal over de voortgang van de projecten. Ook is er geregeld tussentijds contact tussen het Ministerie van Defensie, de Nederlandse ambassade in Irak, UNDP en IOM over de uitvoering van de projecten. UNDP en IOM zullen tevens voorzien in een eindrapportage.
Klopt het dat IOM en UNDP niet samenwerken met de lokale overheden en/of lokale autoriteiten en diensten hebben geconsulteerd met betrekking tot de lokale behoeften in Hawija? Zo ja, waarom niet?
Nee, dit klopt niet. Zie hiervoor ook de beantwoording op vragen 2 en 3.
Klopt het dat de Nederlandse consul geprobeerd heeft om mensen te ontmoedigen compensatie na te streven?
Nee. Navraag leert dat in contacten met de burgemeester van Hawija geen sprake is geweest van ontmoediging van het nastreven van compensatie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja, zie de bovenstaande beantwoording.
De afhandeling schadevergoeding slachtoffers bombardement van Hawija. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennis genomen van dem tv-reportage over de toestand van verwonde en getraumatiseerde burgers van Hawija zeven jaar na het bombardement van 2 juni 2015?1
Ja.
Is inmiddels bekend hoeveel gewonden en doden er bij het bombardement van Hawija gevallen zijn?
Tot op de dag van vandaag is nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren in Hawija.
Deelt u de opvatting dat de Nederlandse regering voor compensatie van het leed van individuele burgers van Hawija verantwoordelijk is, temeer omdat de motie Belhaj/Voordewind ook spreekt van «nabestaanden» in de frase «nabestaanden en gemeenschappen»? Deelt u de mening dat het om beide categorieën gaat en niet om een van de twee?2 Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 24 maart 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 707) is stilgestaan bij het onderwerp aansprakelijkheid en schadeafhandeling. In de Kamerbrief van 2 oktober 2020 (Kamerstuk 27 925, nr. 753) is ingegaan op vergoedingen op individueel niveau.
Er is sprake van een algemeen geldend principe dat in het geval van een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict Nederland wel verantwoordelijk, maar niet aansprakelijk is voor de gevolgen van een wapeninzet. Enkel als er sprake is van onrechtmatig geweldgebruik kan daardoor civielrechtelijke aansprakelijkheid ontstaan en kan dit aanleiding vormen om over te gaan tot het uitkeren van een schadevergoeding door Nederland. Zowel in het geval van Mosul als Hawija is het Ministerie van Defensie echter van mening dat er geen sprake is van onrechtmatig geweldgebruik.
Nederland kan wel een vrijwillige vergoeding aanbieden. In het geval van Hawija is besloten dit te doen in de vorm van twee projecten ten behoeve van de getroffen gemeenschap in Hawija, die op dit moment in opdracht van Defensie in Hawija worden uitgevoerd door de International Organization for Migration (IOM) en het United Nations Development Programme (UNDP) – Funding Facility for Stabilization (FFS).
De Kamer is op 15 december 2020 over dit besluit geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). Er is in dat verband ook aangegeven dat is onderzocht of het op individueel niveau vergoeden van slachtoffers en/of nabestaanden een optie was. De overwegingen van destijds om niet over te gaan op individuele schadevergoedingen gelden onverkort. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven zich terdege te realiseren dat het uitblijven van een individuele schadevergoeding een moeilijke boodschap is voor de slachtoffers en/of nabestaanden. Daar sluit ik mij bij aan. Ik begrijp dat de projecten ten behoeve van de gemeenschap wellicht door de nabestaanden niet ervaren worden als compensatie voor of erkenning van hun individuele leed. Toch hoop ik dat Nederland op deze manier een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Zo ja, op welke wijze wilt u de slachtoffers van Hawija, zoals in de reportage, tegemoetkomen met vergoeding van medische verzorging en compensatie voor levensonderhoud en verloren familieleden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebt u kennisgenomen van de aanklacht tegen de staat door 11 burgerslachtoffers uit Hawija?3
Ja.
Kunt u in het licht van deze berichtgeving vooruitlopen op uw halfjaarlijkse verslaggeving en aangeven wat de stand is van de afhandeling van de schadecompensatie door de IOM en de UNDP in Hawija?4
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar de schriftelijke vragen van de leden Hammelburg en Belhaj (D66) over de compensatieprojecten in Hawija. Deze vragen werden ingezonden op 23 februari 2022 met kenmerk 2022Z03445, en worden zo spoedig mogelijk beantwoord.
Deelt u de opvatting dat verbetering van de infrastructuur van Hawija een goede stap voorwaarts is, maar geen wezenlijke lotsverbetering en zeker geen compensatie van de getroffen burgers is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid bekend te maken waar de Nederlandse luchtmacht heeft gebombardeerd in de oorlog tegen IS?
De Kamer is op 24 maart 2020 geïnformeerd (Kamerstuk 27 925, nr. 707) dat ook over de eerste inzetperiode met terugwerkende kracht het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet openbaar is gemaakt, op het detailniveau van het openbare «Weekoverzicht Defensieoperaties» 2018. Sinds 24 maart 2020 is er een totaaloverzicht van de inzet van de Nederlandse F-16-inzet in de anti-ISIS coalitie beschikbaar op de website van het Ministerie van Defensie.5 Tot nu toe zijn er in verband met de operationele veiligheid niet meer details vrijgegeven. Defensie beziet momenteel of het mogelijk is meer details vrij te geven. Uw Kamer zal daarover worden geïnformeerd.
Bent u bereid, zeker tegen de achtergrond van de civiele procedure, alsnog te komen tot een schadevergoedingsregeling voor individuele burgers?
Zie antwoord vraag 3.