Juridische belemmeringen voor composteren gft met wormen |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de mogelijkheden en wettelijke belemmeringen voor het composteren van huishoudelijk gft-afval en organisch bedrijfsafval met behulp van wormen en de bijbehorende productie van vermicompost?1
Ja, ik heb kennis genomen van dit bericht.
Waarom worden wormen in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het Activiteitenbesluit niet aangemerkt als landbouwhuisdieren, maar in het kader van het Besluit houders van dieren wel?
De definitie van de term landbouwhuisdieren in de milieuregelgeving voor veehouderijen is anders dan de definitie van deze term in het kader van regelgeving gericht op dierenwelzijn. Volgens de nota van toelichting bij het Activiteitenbesluit (Stb 2012 nr. 441 pagina 116) worden onder de term landbouwhuisdieren inderdaad niet onder andere wormen verstaan. Dit verschil is te verklaren door het feit dat de milieuregelgeving een ander doel heeft dan regelgeving over dierenwelzijn. Milieuregelgeving ziet op de bescherming van het milieu. Bij het houden van landbouwhuisdieren gaat het dan bijvoorbeeld om ammoniakemissie en geurhinder. Die milieueffecten spelen niet of veel minder bij houden van wormen.
Zijn er inhoudelijke bezwaren om wormen die worden gebruikt in het kader van vermicomposteren uit te zonderen van de verbodsbepaling in artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten?
Artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten verbiedt het in Nederland om keukenafval en etensresten aan te voeren of voorhanden te hebben op plaatsen waar zich landbouwhuisdieren bevinden. Dit is om te voorkomen dat risicovol materiaal vervoederd wordt en vloeit voort uit het Europese verbod op het voeren van keukenafval en etensresten aan landbouwhuisdieren (artikel 11, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1069/2009). Ook in deze context vallen wormen binnen de Europese definitie van landbouwhuisdier en daar kan ik derhalve niet van afwijken.
Wat wel toegestaan zou kunnen worden, is het voeren van wormen met compost van keukenafval en etensresten dat voldoet aan de composteisen van de dierlijke bijproductenregelgeving. Dit betekent dat keukenafval en etensresten eerst op een andere locatie een hygiënisatiestap moeten ondergaan (70 °C voor 60 minuten). Hiermee zijn de risico’s voor dier- en volksgezondheid weggenomen.
Ik verken op dit moment ook de mogelijkheden om het hygiëniseren van keukenafval en etensresten toe te staan op dezelfde locatie als waar de wormen gehouden worden. De uitzondering op de nationale beperkingen inzake aanvoer en aanwezigheid van keukenafval en etensresten op locaties met landbouwhuisdieren, zou dan alleen gelden voor wormen die gebruikt worden als katalysator voor de productie van vermicompost en als input daarvoor gehygiëniseerde compost gebruiken.
Is de veronderstelling juist dat het composteren van huishoudelijk gft-afval en organisch bedrijfsafval met behulp van wormen in meerdere Europese lidstaten wel is toegestaan en dat Europese regelgeving derhalve geen belemmering vormt?
Het is mij bekend dat het composteren met behulp van wormen door de lidstaten België en Frankrijk onder voorwaarden wordt toegestaan. Echter, de veronderstelling dat Europese regelgeving derhalve geen belemmering vormt, is onjuist. Voor Frankrijk en België geldt dat er ook gehandeld moet worden binnen de kaders van Verordening (EG) nr. 1069/2009. Daarom vallen ook in Frankrijk en België de compostwormen onder de Europese definitie van landbouwhuisdier en is het vervoederen van gft-afval niet toegestaan.
Klopt het dat u heeft aangegeven dat het vinden van oplossingen voor bovengenoemde knelpunten geen prioriteit heeft ondanks uw inzet op kringlooplandbouw? Zo ja, waarom?
Er is actief meegedacht aan mogelijkheden voor dergelijke vormen van compostering binnen het huidige wettelijke kader. Mijn departement staat voor een forse opgave waarbij ik genoodzaakt wordt tot het stellen van prioriteiten. Ik maak daarin een afweging in de inspanning die nodig is om oplossingen tot uitvoering te brengen. Uiteraard zijn dit soort initiatieven waardevol om in gesprekken op EU-niveau mee te nemen, maar het wijzigen van de Europese regelgeving is complex, vergt veel tijd en geeft geen garantie voor succes. Daarom denk ik dat ondernemers meer gebaat zijn met handelingsperspectief op de korte termijn en wil ik mij focussen op de mogelijkheden voor een snelle en praktische oplossing, zoals genoemd in het antwoord op vraag drie.
Bent u bereid wormen die worden gebruikt in het kader van vermicomposteren uit te zonderen van de verbodsbepaling in artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten of anderszins ruimte te bieden voor deze composteringsmethode?
Zoals aangeven in het antwoord op vraag drie, zie ik enkel toegevoegde waarde in een uitzondering op de verbodsbepaling van artikel 3.4, mits keukenafval en etensresten niet direct worden gevoerd aan de wormen. De genoemde voorwaarden voor het vervoederen van keukenafval en etensresten bestaan om risico’s voor de gezondheid van mens en dier te voorkomen. Dit materiaal dient daarom voor het vervoederen eerst veilig gemaakt te worden middels de eerder genoemde hygiënisatiestap.
Binnen deze veiligheidskaders zou er ruimte geboden kunnen worden voor vermicompostering. Zoals eerder genoemd, verbiedt artikel 3.4 van de Regeling dierlijke producten het aanvoeren van keukenafval en etensresten op een terrein waar ook landbouwhuisdieren aanwezig zijn. Ik kan mij voorstellen dat het om logistieke redenen praktisch is om het hygiëniseren van keukenafval en etensresten op dezelfde locatie uit te kunnen voeren als het kweken van wormen. Mocht het nodig zijn om composteerinstallaties te plaatsen op hetzelfde terrein als wormenkwekerijen, dan kan overwogen worden om middels ontheffingen van het verbod op het aanvoeren van keukenafval en etensresten, deze ruimte te bieden, onder voorwaarden in het belang van de bescherming van de gezondheid van mens en dier.
De uitspraak van de Raad van State over statiegeld op metalen drankverpakkingen |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Wat is uw eerste reactie op de uitspraak van de Raad van State (202205978/1/R4 en 202206371/1/R4) en concreet op de extra tijd die producenten en importeurs krijgen om te voldoen aan de wettelijke verplichting en de preventieve lasten onder dwangsom die komen te vervallen? Welke vervolgstappen gaat u zetten?
De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 2 december 2022 de maatregelen die de ILT van plan was te nemen, opgeschort tot en met 31 maart 2023. De rechter geeft in de uitspraak geen voorlopig rechtmatigheidsoordeel, maar maakt een belangenafweging. De voorzieningenrechter stelt voorop dat alle partijen onderkennen dat het algemeen belang gediend is met een soepele uitvoering van het statiegeldsysteem voor blikjes en gaat mee in de bewering van de producenten dat dit systeem op 31 december 2022 nog niet goed kan werken. Zoals ik in debat met uw Kamer heb aangegeven, vind ik de uitspraak teleurstellend. Ik ben van mening dat het Afvalfonds Verpakkingen en de producenten/importeurs meer dan voldoende tijd hebben gehad om het statiegeldsysteem per 31 december 2022 operationeel te kunnen hebben.
De ILT beraadt zich op eventuele verdere stappen.
Klopt het dat producenten en importeurs bijna twee jaar de tijd hebben gehad om blikjes toe te voegen aan het bestaande statiegeldsysteem? Klopt het dat een dergelijke opzet in het buitenland vaak maar een jaar kost?
Ja, in februari 2021 is bekendgemaakt dat statiegeld op blik wordt ingevoerd. Daarmee was er dus bijna twee jaar tijd voor de voorbereiding op de invoering ervan. Zoals in antwoord 1 aangegeven, acht ik dit ruim voldoende tijd.
Mij is onbekend of er in het buitenland meer of minder tijd nodig is gebleken, en of het daarbij om met Nederland vergelijkbare situaties betreft.
Bent u het ermee eens dat het bedrijfsleven aan het langste eind lijkt te trekken, nu de preventieve last onder dwangsom komt te vervallen en de ingangsdatum wordt uitgesteld?
De wettelijke ingangsdatum blijft ongewijzigd. De voorzieningenrechter heeft alleen de preventieve last onder dwangsom opgeschort tot 1 april 2023. De ILT beraadt zich op dit moment op eventuele verdere stappen.
Bent u het ermee eens dat deze uitspraak van de Raad van State bewijst dat uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) als middel wettelijk niet goed is verankerd? Bent u het ermee eens dat de statiegeldwet moet worden aangescherpt? En bent u het ermee eens dat we hier lering uit moeten trekken voor hoe we UPV als instrument verankeren in wetgeving? Zo ja, welke vervolgstappen gaat u zetten?
De uitspraak van de voorzieningenrechter trekt de wettelijke basis voor statiegeld niet in twijfel. Het betreft alleen de handhaving van de nieuwe verplichting tot statiegeld die ingaat per 31 december 2022. De wettelijke basis voor UPV in het algemeen wordt helemaal niet besproken in de uitspraak.
Aangezien het hier juist gaat om het niet naleven van de wet, zie ik geen reden om de wet aan te scherpen.
Hoewel de start tot nu toe moeizaam is verlopen, vertrouw ik erop dat we vanaf 1 april een werkend statiegeldsysteem voor blik hebben, en zo niet, dat de ILT hierop kan handhaven. Wel wil ik lering trekken uit de ervaringen en dit meenemen in de evaluatie van de wetgeving in 2024.
Bent u bereid om een evaluatieproces op te zetten met betrekking tot het proces en de wetgeving rondom statiegeld en de wettelijke verankering van de UPV waarbij u ook de Tweede Kamer betrekt?
Zoals bepaald in art. 16 van het Besluit beheer verpakkingen 2014 zal in 2024 een evaluatie plaatsvinden. Ik zal de Tweede Kamer daarover informeren.
De stinkende biomassacentrale in Steenwijkerland |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat bewoners en bijna de voltallige gemeenteraad van Steenwijkerland de stinkende biomassacentrale Ice Bear helemaal zat zijn?1
Ik ben bekend met het artikel waarnaar u verwijst.
Bent u bekend met het feit dat biomassa een heel slechte energiebron is en dat verbranding van hout weinig energie oplevert, waardoor netto meer CO2 uit de schoorsteen komt dan bij kolen en gas?
Ik ken de zorgen die leven over de laagwaardige inzet van biogrondstoffen. Daarom geeft het kabinet voor de productie van uitsluitend elektriciteit uit houtige biogrondstoffen geen nieuwe subsidies meer af en is uw Kamer in april geïnformeerd over het stoppen met het afgeven van nieuwe subsidies voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen.2 Om te borgen dat de inzet van biogrondstoffen verantwoord en zorgvuldig gebeurt, heeft het kabinet een integraal duurzaamheidskader gepresenteerd3. Het kabinet is van mening dat biogrondstoffen een essentiële rol spelen om de afhankelijkheid van (geïmporteerde) primaire fossiele grondstoffen en minerale delfstoffen te beëindigen, bijvoorbeeld in de chemie, de bouw en bij de productie van brandstoffen voor de lucht- en scheepvaart. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biogrondstoffen een bijdrage aan de transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo beperkt en hoogwaardig mogelijk moet worden ingezet. Dit wordt onderschreven door rapporten van het IPCC, PBL en de SER. Met de Uitvoeringsagenda Biogrondstoffen wordt hier uitvoering aan gegeven.
Waarom blijft de biomassacentrale Ice Bear in bedrijf, terwijl deze bewezen overlast veroorzaakt?
Voor het verbeteren van de luchtkwaliteit en het realiseren van gezondheidswinst is samenwerking tussen overheden essentieel. In het kader van het Schone Lucht Akkoord werkt het Rijk daarom samen met gemeenten en provincies aan het verminderen van luchtvervuiling. Zo is de Kamer in augustus 2022 geïnformeerd dat het Rijk de emissiegrenswaarden voor biomassacentrales aanscherpt 4. Dit zal een verwachte emissiereductie hebben op o.a. stof, stikstofoxide en ammoniak en andere stoffen die een negatieve invloed hebben op de luchtkwaliteit. Verder kan een gemeente door middel van het bestemmingsplan (straks omgevingsplan) gebieden aanwijzen waar geen of juist wel biomassacentrales geplaatst mogen worden. Het toezicht op biomassacentrales ligt bij het bevoegd gezag (in het geval van biomassacentrales de gemeente of provincie). Als het bedrijf de regels overtreedt kan het bevoegd gezag handhaven.
Deelt u de mening dat er geen loopje genomen dient te worden met de volksgezondheid van de bewoners van Steenwijkerland en omgeving? Zo ja, vindt u het aanvaardbaar dat bewoners indringende stank, nachtelijke geluidsoverlast en veel fijnstof in de omgeving van het bedrijf ervaren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u zich inspannen om deze stinkfabriek te sluiten? Zo ja, hoe gaat u dat concreet doen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Zoals hierboven omschreven werken het Rijk, provincies en een groot aantal gemeenten met het Schone Lucht Akkoord samen aan het permanent verbeteren van de luchtkwaliteit in Nederland. Met het duurzaamheidskader biogrondstoffen schetst de regering de kaders waarlangs bedrijven biogrondstoffen kunnen gebruiken. Het is vervolgens aan gemeentes en provincies om vergunningen te verlenen, toezicht te houden (te beoordelen in hoeverre aan de regels is voldaan) en indien nodig te handhaven op het moment dat een bedrijf de regels overtreedt.
Het bericht dat chemiefabriek Chemours maandenlang veel meer GenX in water loosde dan toegestaan |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Chemiefabriek Chemours loosde maandenlang veel meer GenX in water dan toegestaan»?1
Ja.
Bent u bekend met de resultaten van de metingen bij Brienenoord en Maassluis die worden aangehaald in het artikel? Erkent de u dat deze metingen eind vorig jaar een duidelijke piek laten zien in de concentratie gemeten GenX?
Ja, deze zijn bekend. Dit betreft meetresultaten van het programma Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL) van Rijkswaterstaat. Die data worden met name gebruikt voor het bepalen van trends en het leveren van nationale en internationale rapportages in verband met de Kaderrichtlijn Water. De metingen zijn niet geschikt of bedoeld om aan een individuele lozer te koppelen.
Het klopt dat de MWTL-metingen eind 2021 hogere concentraties GenX lieten zien op de meetlocaties Brienenoord (Nieuwe Maas) en Maassluis (Scheur).
Klopt het dat de fabriek van Chemours in Dordrecht de enige fabriek is in Nederland die de GenX-technologie toepast?
Voor zover mij bekend is Chemours de enige producent van GenX in een ruime straal (gehele provincie Zuid Holland) rondom de meetpunten Brienenoord en Maassluis. Dat laat onverlet dat GenX door toedoen van andere partijen in het water, de bodem of de lucht terecht kan komen. Verontreiniging met GenX is ook op andere plekken in Nederland aangetroffen, onder andere in Noord-Brabant.2 Zoals is aangegeven in de beantwoording van de vragen het lid Van Esch (PvdD) (kenmerk 2022Z16485), zet Nederland in op een zo breed mogelijk Europees verbod op PFAS om de emissies van PFAS in de gehele keten te voorkomen.
Klopt het dat er geen andere mogelijkheid kan zijn dan dat de bij Brienenoord en Maassluis gemeten GenX-concentraties veroorzaakt zijn door lozingen van Chemours? Zo nee, welke andere mogelijkheden ziet u?
Nee, dat klopt niet. Zie het antwoord op vragen 3 en 6.
Wat is de maximale hoeveelheid GenX die Chemours jaarlijks volgens zijn vergunning mag lozen? Hoe is het voorzorgsprincipe meegenomen in het bepalen van deze hoeveelheid? En is om de maximale toegestane hoeveelheid te bepalen ook getoetst aan de Kaderrichtlijn Water?
Voor de indirecte lozing van (gezuiverd) afvalwater op de rioolwaterzuivering Dordrecht heeft Chemours een vergunning van de provincie Zuid-Holland. Voor directe lozingen op de Beneden Merwede heeft Chemours een watervergunning die door Rijkswaterstaat is verleend namens de Minister van IenW. Op grond van die vergunningen bedragen de maximaal toegestane vrachten GenX 2 kg per jaar voor de indirecte lozing en 5 kg per jaar voor de directe lozing.
Bij het verlenen van lozingsvergunningen volgt het bevoegd gezag de vigerende waterkwaliteitswetgeving. Op grond daarvan worden alleen vergunningen verleend als de beste beschikbare technieken worden toegepast om emissies te voorkomen of te beperken. Daarnaast wordt met behulp van de immissietoets gecontroleerd of de lozing geen negatieve effecten heeft op het direct ontvangende oppervlaktewater.
GenX is een Zeer Zorgwekkende Stof waarvoor in de vergunningen ook een minimalisatieplicht is opgenomen zodat emissies steeds verder worden teruggedrongen.
Bent u het met het vermoeden van de heer Jonker van de Universiteit van Utrecht eens dat op basis van de aangehaalde metingen het zeer aannemelijk is dat er veel meer GenX geloosd zou zijn door Chemours dan volgens hun vergunning is toegestaan?
De heer Jonker baseert zijn vermoeden op de MWTL-meetgegevens. Zoals vermeld in het antwoord op vraag 2 zijn die gegevens niet geschikt en ook niet bedoeld voor brononderzoek. Toezicht op de lozingen van Chemours vindt door Rijkswaterstaat plaats voor de directe lozingen. De omgevingsdienst DCMR Milieudienst Rijnmond houdt, namens de provincie Zuid-Holland, toezicht op het afvalwater dat na zuivering door Chemours wordt geloosd (indirecte lozingen).
Rijkswaterstaat bemonstert vier keer per jaar het rivierwater nabij Chemours voor onderzoek op onder meer PFOA en GenX. Daarnaast doet Rijkswaterstaat vier keer per jaar onaangekondigde metingen bij Chemours op het water van de directe lozing.
In de periode september-december 2021 heeft Rijkswaterstaat één bemonstering van de directe lozing uitgevoerd en twee rivierwaterbemonsteringen. DCMR Milieudienst Rijnmond meet iedere maand in verband met de indirecte lozingen.
Chemours voert zelf ook metingen uit op zowel directe lozingen (twee keer per kwartaal) als op de indirecte lozingen (wekelijks). Over de eigen monstername en ongewone voorvallen wordt gerapporteerd aan Rijkwaterstaat en DCMR Milieudienst Rijnmond. Uit geen van deze metingen blijkt dat Chemours eind 2021 de gestelde norm voor GenX heeft overschreden. Er zijn verder géén aanwijzingen dat andere bedrijven voor de overschrijdingen uit 2021 verantwoordelijk zijn. Mogelijk heeft er een illegale lozing plaats gevonden door een onbekende partij.
Bent u het ermee eens dat bij het omgaan met (p)ZZS'en, zoals bijvoorbeeld GenX, voldoende voorzorg moet worden ingebouwd en dat signalen van lozing serieus genomen moeten worden?
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de keuze van Rijkswaterstaat om ondanks de aangetoonde concentraties GenX niet over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 zijn DCMR milieudienst Rijnmond en Rijkswaterstaat het toezichthoudend en handhavend bevoegd gezag. Zij zien, mede op basis van metingen, toe op de naleving van de lozingsnormen die aan Chemours worden gesteld.
Dat er eind 2021 tijdelijk hoge concentraties GenX werden aangetroffen in de Nieuwe Maas en het Scheur is verontrustend, maar omdat de concentraties niet kunnen worden gerelateerd aan een bepaalde partij is het helaas niet mogelijk gebleken om handhavend op te treden tegen de veroorzaker.
Klopt het dat het niet mogelijk is voor Rijkswaterstaat om op basis van metingen, zoals die van de heer Jonker, over te gaan tot handhaving of aanvullend onderzoek? Zo ja, Wat moet er veranderen om dat wel mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 8.
Vindt u dat hier voldoende voorzorg in acht wordt genomen en dat er op een serieuze en adequate manier is gereageerd op de gemeten concentraties, zoals gemeten door de heer Jonker?
Zie antwoord vraag 8.
Berichten dat de NAM volgend jaar toch weer wil starten met afvalwaterinjectie in Twente |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Nederlands Aardolie Maatschappij (NAM) voornemens is om de afvalwaterinjectie in Twente in 2023 weer op te starten?1, 2, 3
Ik wil dat de waterinjectie in Twente niet meer wordt opgestart. Ik zie daar in de Tweede Kamer ook geen draagvlak voor. Ik ga dit binnenkort met NAM bespreken. Daarin bespreek ik ook het eerder op een bewonersavond door de NAM gepresenteerde stappenplan4 waar u in uw vraag naar verwijst.
Hoe moet uw uitspraak in de media worden opgevat dat de tolueenvergunning van de NAM eerst op orde moet zijn en dat opstarten van de afvalwaterinjectie in Twente daarom niet mogelijk is? Welke vergunning loopt precies af per 1 januari 2023? Wat is er exact nodig om deze vergunning te verlengen dan wel opnieuw te verstrekken?
NAM heeft einde december 2021 de waterinjectie in Twente gestaakt omdat het tolueengehalte in het productiewater de norm van de vergunning overschreed. NAM heeft vervolgens een vergunning aangevraagd voor het plaatsen en in gebruik nemen van een filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Op 31 augustus 2022 heb ik besloten om deze vergunning5 te verlenen. Deze vergunning heeft een looptijd tot en met 31 december 2022.
Om na deze datum nog productiewater te injecteren, moet NAM bij mij een verzoek tot verlenging van de vergunning indienen. Ik zal dit verzoek conform de gebruikelijke procedure behandelen en een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Acht u het waarschijnlijk dat een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van de vergunning aan de NAM door u zal worden toegekend?
Ik moet een dergelijke aanvraag conform de gebruikelijke procedure behandelen en dan daarover een besluit nemen. Dit besluit staat open voor bezwaar en beroep.
Overigens hoop ik dat het niet zover komt. Ik ga binnenkort met NAM hierover verder praten. Mijn inzet is namelijk dat er geen productiewater meer in Twente wordt geïnjecteerd en dat NAM zich richt op het realiseren van een veilig en schoon proces in Drenthe.
Op basis van welke gronden kunt u een aanvraag voor het verlengen of opnieuw toekennen van deze vergunning afwijzen?
Bij een aanvraag omgevingsvergunning voor een milieuneutrale verandering is in artikel 3.10, derde lid, Wabo het toetsingskader opgenomen. Dit houdt onder anderen in dat er getoetst moet worden of de aangevraagde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan volgens de geldende omgevingsvergunning is toegestaan. Een dergelijke aanvraag doorloopt de reguliere (korte) voorbereidingsprocedure.
Is deze vergunning hoe dan ook nodig om de afvalwaterinjectie te kunnen hervatten of zou de NAM de afvalwaterinjectie ook kunnen hervatten zonder vergunning op het moment dat de schadelijke stoffen in het afvalwater onder de normen blijven?
De vergunning is nodig voor het doorgaan met het gebruik van de filterinstallatie voor het reduceren van het tolueengehalte van het productiewater. Als NAM een andere manier vindt om dit gehalte binnen de normen te brengen dan heeft NAM de vergunning voor de filterinstallatie niet nodig.
Dit is echter niet het enige wat NAM nodig heeft om te herstarten. In mijn brief6 van 31 mei 2022 heb ik aangegeven dat ook SodM een aantal eisen heeft gesteld. SodM heeft op 26 september 2022 per brief7 aangegeven dat NAM de risicobeheersing van de injectie van productiewater in Twente nu op orde heeft. De toezichthouder concludeert dit aan de hand van de overkoepelende risicoanalyse en het aangescherpte monitoringsplan. SodM heeft ook een positief advies gegeven op het door NAM aangepaste waterinjectiemanagementplan (behorende bij de activiteiten in Twente). Ik heb het advies van SodM overgenomen en het aangepaste waterinjectiemanagementplan goedgekeurd.
Het is echter mijn inzet dat NAM de waterinjectie in Twente niet weer opstart. Zoals eerder aangegeven ga ik hierover met NAM in overleg.
Wilt u de NAM erop wijzen dat de afvalwaterinjectie in Twente conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. dit jaar dient te worden beëindigd en dat dat ook betekent dat de afvalwaterinjectie niet in 2023 of de jaren daarna weer kan worden hervat?4
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
Wilt u de NAM er tevens (nogmaals) op wijzen dat er conform de motie van het lid Agnes Mulder c.s. uiterlijk begin 2024 een circulair en schoner proces in Drenthe zal moeten zijn, waarbij het afvalwater wordt gezuiverd en voldoet aan de inzichten van het Staatstoezicht op de Mijnen en de Mijnraad en dat indien dat niet het geval is er gestopt zal moeten worden met zowel de afvalwaterinjectie als de oliewinning in Schoonebeek?5
Ja, ik zal NAM hierop wijzen.
De rol van afvalenergiecentrales in Nederland en Europa. |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Haverkort (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het rapport van Royal Haskoning over de rol van afvalenergiecentrales in Europa en Nederland?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het rapport van Royal Haskoning.
Hoe beoordeelt u de conclusie van dit rapport dat de afvalimportheffing er weliswaar voor heeft gezorgd dat er minder afval werd geïmporteerd, maar dat er door deze heffing niet minder afval werd verbrand in de afvalenergiecentrales en de CO2-uitstoot zelfs licht toenam?
Het kabinet heeft in 2019 besloten de uitzondering in de afvalstoffenbelasting voor het verbranden en storten van buitenlands afval in Nederland te schrappen. Sinds 1 januari 2020 dient er dus over zowel binnenlands als over buitenlands afval dat gestort of verbrand wordt afvalstoffenbelasting te worden betaald. Strikt genomen is er dus geen sprake van een «importheffing». Recycling in Nederland, dus ook van geïmporteerd afval, blijft buiten de heffing.
Het is juist dat er sindsdien minder buitenlands afval in Nederland is verbrand. De conclusie dat de CO2-uitstoot licht toenam, deel ik niet. In tabel 7.8 van de NIR20222 staat dat de fossiele CO2-emissies van afvalverbranding in 2020 lager zijn dan in 2019. Dat er in 2020 geen sprake was van een significante daling van het afval dat in Nederland verbrand werd, heeft andere redenen. In 2019 viel een groot deel van de capaciteit van de afvalverbrandingsinstallatie (AVI) in Amsterdam weg. Omdat Nederlandse AVI’s vol zaten, is een deel van het Nederlands brandbaar afval opgeslagen. We zien sinds 2020 dat de hoeveelheid opgeslagen brandbaar afval in Nederland weer terugloopt en er door afvalbedrijven een inhaalslag wordt gemaakt. Aannemelijk is dat een deel van de vrijgevallen capaciteit gebruikt is voor het extra afval dat als gevolg van de coronapandemie moest worden verwerkt. Verder zien wij een afname in de hoeveelheid Nederlands brandbaar afval dat met ontheffing wordt gestort in Nederland. Een overzicht van de cijfers vindt u terug in de jaarlijkse rapportage van de werkgroep afvalregistratie van Rijkswaterstaat.3
Wordt uw conclusie uit de brief van 21 april 2022 (Kamerstuk 32 852, nr. 189) dat de afvalimportheffing tot een CO2-besparing van 0,381 Mton leidt onderschreven door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)? Is deze besparing alleen gebaseerd op de schoonsteenemissies of zijn daarbij ook de emissies in de keten meegenomen? Wilt u dit nogmaals navragen bij het PBL en het antwoord van het PBL in de beantwoording meenemen?
Uw Kamer heeft mijn voorganger gevraagd de berekeningen van het PBL met uw Kamer te delen. Dat heb ik op 21 april 2022 met betreffende Kamerbrief gedaan. In de met u gedeelde berekening komt het PBL tot een CO2-besparing in Nederland van 0,381 Mton in 2030 als gevolg van het onder de afvalstoffenbelasting brengen van het verbranden en storten van buitenlands afval. In deze berekening gaat het om schoorsteenemissies in Nederland en heeft het PBL-rekening gehouden met de substitutie door andere vormen van energie- en warmteopwekking op basis van de dan verwachte energiemix.
Deelt u de mening dat het om het gehele effect van deze maatregel te meten ook nodig is om de vermeden emissies door de energieproductie doorafvalenergiecentrales, (metaal)recycling en het voorkomen van het storten van afval in het buitenland mee te nemen in de berekening? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft, zoals bij alle klimaat- en Urgenda-maatregelen, gekeken naar de klimaateffecten in Nederland en laat deze monitoren door het PBL. In het effect van de maatregel is al rekening gehouden met de vermeden emissies door de energieproductie van AVI’s in Nederland. Ook kijkt het kabinet bij het nemen van klimaatmaatregelen naar mogelijke weglekeffecten. Daarbij is rekening gehouden met het feit dat de Europese Unie lidstaten verplicht storten terug te dringen en zoveel mogelijk in te zetten op recycling. Ik deel de mening dat ook ketenemissies buiten Nederland een rol kunnen spelen in de formulering van nationaal beleid. Echter, ook het meenemen van de in het onderzoek genoemde factoren geeft een beperkt beeld. Zo wordt bijvoorbeeld de metaalrecycling uit bodemassen niet afgezet tegen de recycling zonder verbranding in een AVI, die met betere bron- en nascheiding zou gelden.
Overigens bestaan er effectievere wijzen om deze emissies te vermijden. Zoals betere bron- en nascheiding om vervolgens te recyclen. Immers, met verbranden in een AVI gaan veel waardevolle grondstoffen verloren en kunnen metalen en andere fracties in veel gevallen maar beperkt en vaak tegen hogere kosten achteraf worden herwonnen. Het is dus beter om verbranding te voorkomen en zoveel mogelijk aan de voorkant te scheiden en te recyclen.
Bent u bereid om het totale effect van de afvalimportheffing, inclusief vermeden emissies door de energieproductie door deafvalenergiecentrales, (metaal)recycling en het voorkomen van het storten van afval in het buitenland door het PBL te laten berekenen? Zo nee, waarom niet?
Het PBL heeft al gekeken naar de totale effecten van de maatregel op Nederlandse bodem en rekening gehouden met de vermeden emissies door de energieproductie van AVI’s in Nederland, zoals gebruikelijk voor alle klimaatvoorstellen.
Hoe ziet u de rol van de Nederlandse afvalenergiecentralesbinnen het klimaatneutrale energiesysteem van de toekomst?
In de basis is de huidige brandstof van AVI’s voornamelijk plastics, papier, karton en andere biogene reststromen. In een circulaire economie worden deze afvalstromen op een veel hoogwaardigere wijze ingezet dan het verbranden in AVI’s. Het beleid is er dan ook op gericht om weg te bewegen van storten en verbranden naar meer hoogwaardige vormen van verwerking. Verbranding als verwerkingsmethode zal waarschijnlijk alleen nog nodig zijn voor bepaalde afvalstromen, bijvoorbeeld medisch of gevaarlijk afval, maar zal niet meer in de huidige vorm en omvang plaatsvinden. Dat geldt dus ook voor energielevering uit afvalverbranding. Dit zou immers betekenen dat we potentiële waardevolle secundaire grondstoffen zouden moeten blijven verbranden vanuit het oogpunt van energievoorziening. Dat is vanuit het perspectief van de circulaire economie, noch vanuit de klimaatopgave wenselijk.
Deelt u de constatering dat afvalenergiecentrales ook in de toekomst nog een belangrijke rol kunnen spelen als bron van hernieuwbare warmte? Zo nee, waarom niet?
Zolang er behoefte aan afvalverbrandingscapaciteit bestaat in Nederland is het goed de warmte van deze installaties te benutten. Echter, met het verminderen van de hoeveelheid brandbaar afval in de toekomst zal ook de bijdrage van afvalverbranding aan de levering van warmte afnemen. Overigens wordt alleen de warmte van afvalverbranding afkomstig van het biogene deel van het afval tot hernieuwbare warmte gerekend, een substantieel deel van de brandstof van AVI’s (plastics) heeft een fossiele oorsprong en is dus niet hernieuwbaar.
Kunt u aangeven wat de huidige energieproductiecapaciteit van de afvalenergiecentrales is uitgedrukt in kubieke meters aardgas en welk deel daarvan bestempeld kan worden als duurzaam opgewekte energie?
Het aandeel hernieuwbare energie van AVI’s is op basis van gegevens over 2020 vastgesteld op 54%.4 Het is niet goed mogelijk om de geproduceerde energie (warmte en elektriciteit) terug te rekenen naar aardgas als brandstof. Dit zal in grote mate afhangen van de rendementen van de installaties waarin het gas wordt toegepast en het rendement van de AVI voor de verschillende energievormen. Om u een idee te geven: voor de elektriciteitsproductie geldt dat het rendement van een moderne grootschalige aardgascentrale ongeveer 60% is, van een steenkoolcentrale is dat ongeveer 46% en van een AVI is dat doorgaans een stuk lager, zo’n 35%.
Voor warmte gelden weer andere rendementen, zo is het rendement van een cv-ketel ongeveer 94%, van warmte uit aardgas als stoom maximaal 85% en van een AVI voor warmte doorgaans 80–85%. AVI’s leveren over het algemeen hoge temperatuur warmte en stoom. Deze is het meest efficiënt in te zetten voor industriële toepassingen, of via de gecombineerde opwekking van elektriciteit en warmte.
Hoe kijkt u naar het belang van afvalenergiecentrales als gedeeltelijke vervanging voor het wegvallen van houtige biomassa als bron van hernieuwbare warmte?
Het is voor het kabinet van belang dat we niet afhankelijk worden van afvalverbranding voor de levering van warmte. Zolang er afvalverbranding is in Nederland is het goed om gebruik te maken van de aftapwarmte die deze centrales produceren. Aftapwarmte uit AVI’s zal de komende jaren nog een belangrijk aandeel hebben in de warmtevoorziening, die echter geleidelijk zal worden afgebouwd. Het kabinet werkt aan het opschalen van CO2-vrije en hernieuwbare warmtebronnen die de rol van aftapwarmte en warmte uit houtige biomassa overnemen, tot uiteindelijk een volledig duurzame warmtebronnenmix is gerealiseerd. Een AVI als warmtebron ligt in de aanloop naar een volledig circulaire en klimaatneutrale economie steeds minder voor de hand.
Wat is uw visie op CO2-afvang bij afvalenergiecentrales? Welke mogelijkheden ziet u om door middel van CO2-afvang de CO2-uitstoot per ton verbrand afval te doen dalen en wellicht op termijn zelfs energie te produceren in de afvalenergiecentrales met een negatieve CO2-voetafdruk?
Voor het verminderen van de uitstoot van AVI’s zet het kabinet, door middel van hergebruik en recycling, met name in op het verminderen van de hoeveelheid afval die in Nederland wordt verbrand. Naast deze maatregelen levert CO2-afvang en opslag een bijdrage aan het behalen van de klimaatopgave in 2030. Onder het Klimaatakkoord hebben AVI’s een opgave van 1 Mton CO2-reductie in 2030. De installaties vallen ook onder de CO2-heffing. CO2-afvang wordt door het kabinet gezien als tussenstap voor industriële toepassingen waar emissie-loze alternatieven vooralsnog geen optie zijn. Voor de CO2-afvang bij afvalverbrandingsinstallaties kunnen momenteel subsidies worden aangevraagd. CO2kan permanent worden opgeslagen of worden geleverd aan bijvoorbeeld de glastuinbouw om zelfgeproduceerde CO2te vervangen. Daarbij verdient het de voorkeur om de CO2-behoefte in te vullen met niet-fossiele CO2om blijvende afhankelijkheid van fossiele CO2te voorkomen.
Met de opslag van CO2kunnen negatieve emissies worden behaald wanneer CO2uit biogene bronnen wordt opgeslagen. Over het al dan niet rekenkundig mogen toekennen van negatieve emissies aan het opslaan van CO2-stromen met zowel een fossiele als biogene component loopt op dit moment een Europees proces. Het kabinet streeft binnen Europa naar een snelle operationalisatie van mogelijkheden voor negatieve emissies. Hoe dan ook is er op weg naar een volledig circulaire economie steeds minder afvalverbranding nodig. Het Kabinet is altijd bereid om te praten over verduurzaming van de sector.
Wat is het potentieel voor CO2-afvang bij de Nederlandse afvalenergiecentrales uitgedrukt in Mton CO2? Wat is er voor nodig om dit potentieel te benutten en wat is daarbij uw inzet?
Volgens een rapport van Royal HaskoningDHV uit 20215 wordt momenteel jaarlijks circa 9 Mton CO2uitgestoten bij AVI’s en slibverbrandingsinstallaties, waarvan nu 62% van de uitstoot als biogeen geldt. Voor een mogelijke inschatting van het potentieel verwijs ik u naar ditzelfde rapport waar een aantal toekomstscenario’s voor het potentieel van CO2-afvang zijn opgenomen, waaronder bij AVI’s. Het potentieel voor CO2-afvang bij AVI’s is onder andere afhankelijk van de hoeveelheid afval die nog verbrand wordt de komende jaren. Voor de CO2-afvang, transport en opslag bij AVI’s kunnen momenteel subsidies worden aangevraagd, bijvoorbeeld via de SDE++ en de Topsector Energie (TSE)-regelingen. Het kabinet zal de komende tijd bezien hoe instrumenten zo kunnen worden ingezet dat zij zowel de transitie naar een klimaatneutrale economie als de transitie naar een circulaire economie ondersteunen.
Welke rol ziet u voor Nederlandse afvalenergiecentrales bij het realiseren van de roadmap chemische recycling? Deelt u de mening dat de afvalenergiecentrales hierbij een toegevoegde waarde kunnen hebben als zij middels plastic nascheiding op (geïmporteerd) restafval kunnen zorgen voor een voor chemische recycling geschikte plasticstroom?
Het kabinet ondersteunt het belang van de uitvoering van de roadmap chemische recycling. Binnen de industrie zijn een aantal concrete projecten in een vergevorderd stadium die op grote schaal plastics recyclen door middel van chemische recycling. Het kabinet ziet geen bezwaren in de aanvoer van brongescheiden plasticstromen uit het buitenland om in Nederland chemisch te recyclen. Recyclen van afval wordt ook niet belast onder de afvalstoffenbelasting. Het kabinet benadrukt echter dat het, met het oog op het klimaat- en circulaire economie beleid voor de langere termijn, onwenselijk is om restafval met een substantieel deel niet-recyclebaar afval uit het buitenland te halen om hier in Nederland na te scheiden en chemisch te recyclen en de rest hier te verbranden. Afvalverbranding levert ongeacht de herkomst van het afval immers lokale emissies en bodemassen op.
Herkent u de constatering uit het rapport van Royal Haskoning dat het feit dat er in de EU veel meer brandbaar afval dan verbrandingscapaciteit beschikbaar is, betekent dat bij het sluiten van verbrandingscapaciteit in Nederland er elders in de EU of in het VK meer afval gestort zal worden, met additionele CO2-emissies als gevolg? Hoe weegt u dit feit mee in uw visie op de toekomstige rol van de Nederlandse capaciteit aan afvalenergiecentrales?
De Europese Unie verplicht lidstaten storten terug te dringen en zoveel mogelijk in te zetten op recycling. De aanname dat alles wat niet in Nederland of elders verbrand wordt leidt tot stortemissies in het buitenland wordt niet gedeeld. Het merendeel van het in Nederland verbrande buitenlandse afval kwam in 2019 uit het Verenigd Koninkrijk. Ondanks dat het VK inmiddels geen deel meer uitmaakt van de Europese Unie, is ook daar sinds 2019 minder afval gestort.6
Hoe kijkt u aan tegen de vaststelling uit het rapport dat er in de Europese Unie in de periode tot 2035 zo’n 41 Mton capaciteit aan afvalenergiecentrales (vijf keer de Nederlandse capaciteit) bijgebouwd zal moeten worden om te voorkomen dat dit afval wordt gestort? Deelt u constatering dat dit betekent dat de huidige Nederlandse overcapaciteit, in ieder geval tot het moment dat deze capaciteit Europees gerealiseerd is, voorkomt dat er elders afval wordt gestort en daarmee ook methaan wordt uitgestoten?
Het kabinet ziet inzetten op meer en hoogwaardigere recycling als een effectiever pad dan verbrandingscapaciteit bijbouwen of bestaande capaciteit met belastingvoordelen te faciliteren in het verbranden van afval uit andere landen. Afvalverbranding levert ongeacht de herkomst van het afval immers lokale emissies en bodemassen op. Ten overvloede, investeringen in afvalverbranding worden bovendien binnen de EU ook niet meer gezien als investeringen in een economische activiteit die substantieel bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie.7
Het op grote schaal dumpen van plastic afval in landen als Vietnam en Indonesië door Nederland. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van de Plastic Soup Foundation waaruit blijkt dat Nederland een belangrijke spil is in het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen die dit afval vaak niet kunnen verwerken?1.
Ja, ik ben bekend met dit rapport.
Wat is de verklaring voor het feit dat de plasticafvalstroom vanuit Nederland naar niet-westerse landen tussen 2020 en 2021 ruim verdubbeld is ondanks de aangescherpte regels die door het Verdrag van Bazel van kracht zijn geworden om kwetsbare landen te beschermen?
Dit zijn cijfers die ook bij het kabinet vragen oproepen en met interesse worden bekeken. Een mogelijke verklaring is dat in de afgelopen jaren, tijdens de coronacrisis, de vraag naar onder meer verpakkingsmateriaal aanzienlijk is toegenomen vanwege internetaankopen. Zo was eveneens sprake van een sterk gegroeide vraag naar papier en karton. Dit betekende dan ook een toename van kunststof- en kartonafval, die Nederlandse en Europese verwerkers niet aankunnen. Of deze trend doorzet is op dit moment nog niet bekend. Overigens is de Inspectie Leefomgeving en Transport in samenwerking met de douane streng blijven controleren op de kwaliteit en bestemming van de geëxporteerde partijen kunststof.
Acht u het verantwoord om plastic te blijven exporteren naar Indonesië, aangezien uit onderzoek blijkt dat het land een recycle capaciteit heeft van 730.000 ton, maar er 12,24 miljoen ton plastic afval in totaal is in Indonesië?2
Uit onze contacten met de Indonesische overheid en hun reactie aan de Europese Commissie over de wijze waarop zij de import van kunststof afval willen reguleren, kan worden vastgesteld dat, hoewel geen EVOA-kennisgeving vereist is, geen vrije import mogelijk is en controle door de Indonesische overheid plaatsvindt. Het schone, goed recyclebare kunststof afval uit de EU kan mogelijk niet eenvoudig worden vervangen door binnenlands kunststofafval. Ik zie daarom geen noodzaak de export – zolang deze aan de strenge eisen voldoet – tegen te gaan. Wel ben ik van mening dat de regels voor export uit de EU verder moeten worden aangescherpt, wat op dit moment ook gebeurt in de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Daarin beoogt de Europese Commissie dat de export van afval wordt beperkt en alleen wordt toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking. Importerende niet-OESO landen (zoals Indonesië) moeten zelf een verzoek indienen om aan te geven dat de afvalstroom welkom is én exporteurs moeten via onafhankelijke audits aantonen dat afval ook echt op vergelijkbare wijze als in de EU wordt verwerkt. Daarbij dienen zij jaarlijks, openbaar en elektronisch informatie beschikbaar te stellen over de wijze waarop zij aan deze verplichtingen voldoen. Lidstaten krijgen de taak hierop toe te zien.
Kunt u verklaren waarom de export naar landen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) veel minder hard is gestegen, terwijl de capaciteit in deze landen voor het verwerken van plastic afval veel groter is?
Over de totale verwerkingscapaciteit van kunststof afval in de diverse landen heb ik geen informatie. Er zijn wel berichten dat verwerkers van kunststof afval in China hun activiteit hebben verplaatst naar andere landen, waaronder Vietnam en op deze wijze weer secundaire grondstoffen leveren aan de Chinese maakindustrie.
Wat is uw appreciatie van het feit dat een deel van het plastic dat Nederland exporteert, terecht komt in de voortuin van kinderen in Indonesië?
Uiteraard is dit niet de bedoeling. Het kabinet vindt het onacceptabel dat Nederlands kunststof in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. De regels schrijven nu al voor dat geëxporteerd kunststof daadwerkelijk gerecycled moet worden in het land van bestemming, maar het is nodig dat er nog meer sturingsmogelijkheden komen. De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een verdere aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht en aantoonbaar wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat het verschepen van afval in sommige gevallen goedkoper is voor bedrijven dan het in Nederland verwerken van dit afval? Hoe zouden we deze prikkel kunnen wegnemen?
Uit de douanegegevens volgt dat alle zendingen van kunststofafval een positieve financiële waarde hebben. Dat verwerking in Azië plaatsvindt kan een gevolg zijn van gebrek aan capaciteit in Nederland en de rest van de EU, doordat de verwerking in goedkopere arbeidslanden financieel aantrekkelijker is, of door een hogere prijs die in die landen wordt betaald voor de grondstof. Vanwege de hoge olieprijs is inzet van secundair materiaal aantrekkelijk in de Aziatische maakindustrie en de vraag naar hoogwaardig kunststof afval hoog.
De aanstaande herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt een flinke aanscherping van de huidige regels die misstanden met betrekking tot de export van afval uit de EU moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Welke verantwoordelijkheid hebben we volgens u als Nederland om te voorkomen dat ons Nederlandse plasticafval gedumpt wordt in de natuur in landen als Vietnam en Indonesië?
Het is onacceptabel dat Nederlands plastic in Indonesië in de natuur belandt of daar op onveilige wijze wordt verbrand. We moeten als EU zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Dat betekent minder kunststof gebruiken, verpakkingen beter ontwerpen en hergebruiken en ons afval zelf recyclen. Hier zet het kabinet dan ook actief op in. Er is in de EU echter helaas nog niet voldoende capaciteit om al ons kunststof afval op een hoogwaardige manier te kunnen verwerken. Tot die tijd heeft export voor hoogwaardige verwerking buiten de EU de voorkeur boven laagwaardige verwerking binnen de EU. Daarbij is het dan wel van belang dat we kunnen sturen op daadwerkelijk verantwoorde verwerking buiten de EU. De regelgeving op dit vlak is in het Verdrag van Bazel al strenger geworden. In het geval van export naar landen die niet tot de OESO behoren, zoals Indonesië en Vietnam, mag alleen schoon en gesorteerd kunststofafval worden uitgevoerd dat geschikt is om direct gerecycled te worden. Daarbij hanteert Nederland voor deze afvalstroom al geruime tijd een streng regime van maximaal 2% toegestane vervuilingsgraad. Bovendien beoogt de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een verdere, flinke aanscherping van de huidige regels, die misstanden met betrekking tot de export van afval de EU uit moet helpen voorkomen. Export wordt in dergelijke gevallen alleen toegestaan als gericht wordt gestuurd op milieuverantwoordelijke verwerking.
Deelt u de conclusie van het rapport dat het voor het exporterende land niet altijd duidelijk is of het ook daadwerkelijk zo is dat het verscheepte afval daadwerkelijk gerecycled kan worden? Kunt u aangeven of in Nederland altijd alle kennis beschikbaar is over waar het plastic afval uiteindelijk terecht komt als we het exporteren?
Het gaat hierbij om 200 miljoen kilo kunststof afval. Het is duidelijk dat dat niet allemaal kan worden gecontroleerd, dit gebeurt steekproefsgewijs. Uit de controles die de ILT en de douane uitvoeren volgt dat de doorgelaten gecontroleerde transporten alleen uit waardevol schoon kunststof bestaan. Daarnaast vraagt de ILT sinds het van kracht worden van de striktere afvalcode voor kunststof afval op vrijwillige basis standaardinformatie op over de opgegeven bestemming in die landen om vast te stellen dat de bestemming werkelijk een recyclingbedrijf is. Wel heeft de ILT signalen ontvangen dat in sommige van de bestemmingslanden de lokale (kunststof-)afvalverwerking te wensen overlaat. Dit is echter niet iets waar de ILT als Nederlandse inspectiedienst op toe kan zien. De inzet is dit te ondervangen met de eerdergenoemde herziening van de EVOA.
Indien we niet altijd vooraf weten of ons geëxporteerde plasticafval terecht komt in de natuur, zou dat dan niet een reden moeten zijn om te stellen dat we als Nederland helemaal geen plastic afval meer moeten exporteren naar landen buiten de Europese Unie gezien de desastreuze gevolgen voor mens en milieu?
Verwerking binnen de Europese Unie heeft de voorkeur. Echter zolang de Europese verwerkingscapaciteit onvoldoende is, heeft hoogwaardige verwerking in derde landen de voorkeur boven laagwaardige verwerking in Nederland of nabijgelegen landen.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak uit 2019 van toenmalig Staatssecretaris Van Veldhoven, dat wij ons eigen plasticafval zelf zouden moeten kunnen verwerken?3
Ik sta volledig achter de uitspraak van mijn voorganger: in Nederland, en in de EU als geheel, moeten we zelf in staat zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Daar zijn we hard mee bezig, maar zover is het nu nog niet.
Hoe past het exporteren van plastic afval naar niet-westerse landen binnen de ambitie die wordt gepresenteerd in de nota «Doen waar Nederland goed in is» dat het handelsinstrumentarium in grotere mate moet bijdragen aan duurzaamheid?
Het handelsinstrumentarium wordt ingezet om bedrijven te ondersteunen of te stimuleren om internationaal te ondernemen. Het overgrote deel van de Nederlandse export vindt op eigen kracht plaats, binnen de geldende wet- en regelgeving, zonder inzet van het handelsinstrumentarium.
De ambitie uit de BHOS-nota is er inderdaad op gericht om met het handelsinstrumentarium vergroening te stimuleren.
Daarnaast is het kabinet er voorstander van dat EU handelsakkoorden worden ingezet om hoge standaarden op het gebied van milieu te bevorderen, naast dat deze economische kansen scheppen en op regels gebaseerde handel promoten.
Waar het specifiek gaat om de export van plastic afval, is het kabinet voorstander van het behouden van een prikkel voor het verbeteren van de afvalverwerking in derde landen, in plaats van de afvalstromen volledig aan banden te leggen. Dit is in lijn met de recente herziening van het Verdrag van Bazel en de huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) die de exportregels nog verder zal aanscherpen.
Is het exporteren van plastic naar landen waaruit blijkt dat zij dit niet kunnen verwerken, niet volledig in strijd met uw ambitie?
Ik verwijs u graag naar het antwoord op vraag 11.
Welke mogelijkheden ziet u om binnen de Europese Unie, als het gaat over herzien van deEU waste shipment regulation4, te pleiten voor een totaal verbod op het verschepen van plasticafval naar landen buiten de Europese Unie?
Zoals eerder aangegeven ondersteun ik het voorstel van de Europese Commissie om uitvoer alleen toe te staan naar landen die hun afvalbeheer op orde hebben en die zelf aangeven dit afval te willen verwerken in hun land. Tevens zouden op basis van het voorstel exporteurs voortaan worden verplicht om middels onafhankelijke audits aan te tonen dat hun afval buiten de EU op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze wordt verwerkt. De verwerking van dat afval wordt daarmee de facto gekoppeld aan Europese eisen voor een milieuverantwoorde verwerking en brengt op die wijze ook de standaarden in andere landen omhoog. Een totaal verbod is daarmee niet nodig.
Welke maatregelen denkt u op nationaal niveau te kunnen nemen in de tussentijd, totdat de aangepaste Europese regelgeving van kracht is om dit probleem op te lossen?
Op basis van de ILT-brede risicoanalyse (IBRA) krijgt toezicht op afvalstoffen al hoge prioriteit. In het kader van toezicht op de EVOA worden zendingen van kunststofafval naar onbekende bestemmingen geblokkeerd in samenwerking met de douane en alleen vrijgegeven als door de exporteur voldoende bewijs voor een hoogwaardige verwerking is verstrekt. Ook zal een groot percentage van zendingen gecontroleerd blijven worden op de kwaliteit van de afvalstoffen.
Het bericht ‘Nederland is kampioen plastic afval exporteren, Plastic Soup Foundation wil een verbod’ |
|
Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Nederland is kampioen plastic afval exporteren, Plastic Soup Foundation wil een verbod»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op de uitkomst van het onderzoek van Plastic Soup Foundation dat Nederland binnen de Europese Unie het meeste plastic afval naar landen daarbuiten vervoert, zoals Indonesië en Vietnam?
Laat ik voorop stellen dat ik vind dat we als EU zelf in staat zouden moeten zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Hoewel veel van het kunststof afval dat in Nederland ontstaat binnen Nederland of in andere EU-lidstaten kan worden verwerkt, zijn er nog onvoldoende mogelijkheden om al het kunststof hier te recyclen. Er worden door bedrijven stappen gezet om meer kunststof in Nederland of binnen de EU te kunnen verwerken, maar helaas zijn we voor een deel nog afhankelijk van landen buiten de EU. Uitvoer naar landen buiten de EU is alleen toegestaan als die kunststoffen in de bestemmingslanden worden gerecycled. Vanwege Rotterdam als grootste in- en uitgaande haven van de EU ligt het voor de hand dat veel Europees (kunststof) afval via Nederland wordt geëxporteerd. Zo was de totale import uit andere lidstaten van plastic afval naar Nederland in 2021 ruim 800 miljoen kg. Het merendeel kwam uit Duitsland en België. Een belangrijk deel daarvan werd ook weer geëxporteerd, binnen en buiten de EU. De totale export vanuit Nederland bedroeg ongeveer 600 miljoen kg.
Hoe verklaart u dat Nederland ruim 200 miljoen kilo plastic afval naar landen buiten de Europese Unie exporteert? Zijn er naast Indonesië en Vietnam nog andere landen waar Nederland plastic afval naartoe verscheept?
Uit de douanegegevens volgt dat alle zendingen van kunststofafval een positieve financiële waarde hebben. Dat verwerking in Azië plaatsvindt kan een gevolg zijn van gebrek aan capaciteit in Nederland en de rest van de EU, doordat de verwerking in goedkopere arbeidslanden financieel aantrekkelijker is, of door een hogere prijs die in die landen wordt betaald voor de grondstof. Vanwege de hoge olieprijs is inzet van secundair materiaal aantrekkelijk in de Aziatische maakindustrie en de vraag naar hoogwaardig kunststof afval hoog.
Zoals hierboven aangegeven, hebben we in de EU helaas nog onvoldoende capaciteit om al ons plastic afval op een hoogwaardige manier te kunnen verwerken. Tot die tijd heeft export voor recycling buiten de EU de voorkeur boven verbranding binnen de EU. Dat vraagt wel regels om ook goed te kunnen sturen op daadwerkelijk verantwoorde verwerking buiten de EU. In het geval van export naar landen die niet tot de OESO behoren, zoals Indonesië en Vietnam, is al internationaal afgesproken dat alleen schoon en gesorteerd kunststofafval mag worden uitgevoerd, dat geschikt is om direct gerecycled te worden. Daarbij hanteert Nederland al geruime tijd een streng regime voor deze afvalstroom, met een maximale toegestane vervuilingsgraad van 2%. De huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen, de EVOA, beoogt bovendien een nog verdere aanscherping van de regels voor export naar buiten de EU. Deze zal hiermee worden beperkt omdat deze alleen nog wordt toegestaan als er sprake is van aantoonbaar milieuverantwoorde verwerking.
Andere belangrijke bestemmingslanden buiten de EU waar Nederland plastic afval naar exporteert zijn Maleisië, India, Turkije en het Verenigd Koninkrijk.
Wat is uw reactie op de stelling uit het artikel dat minder dan 50 procent van de plastic verpakkingen in Nederland gerecycled wordt?
Op dit moment wordt rond de 50% van de plastic verpakkingen in Nederland gerecycled. U ziet dit ook in de meest recente cijfers uit de rapportage van het Afvalfonds Verpakkingen op basis van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen2. Nederland behoort daarmee tot de koplopers in Europa. Dit percentage valt binnen het wettelijk voorgeschreven recyclingpercentage. Het verplichte percentage loopt daarnaast de komende jaren verder op. Overigens wordt nu overgestapt op een nieuwe meetmethode, waarmee het gerapporteerde percentage bij gelijkblijvende resultaten lager uit zal vallen.
Dit neemt niet weg dat op dit moment een deel van het ingezamelde verpakkingsafval nog bestaat uit slecht recyclebare samenstellingen van materialen, of dat deze vervuild zijn. Dit maakt dat het voor producenten bruikbare aanbod van recyclebaar materiaal lager is dan de behoefte. Aanscherping van de ontwerpeisen voor verpakkingen via de aankomende herziening van de Verpakkingenrichtlijn en innovatie in ontwerp én in de recyclingtechnieken zijn hiervoor noodzakelijk. Daar zet het kabinet dan ook op in.
Wat is uw reactie op een exportverbod op plastic afval?
Zoals gezegd in het antwoord op vraag 2 zouden we als EU zelf in staat moeten zijn om ons eigen afval op een hoogwaardige manier te verwerken. Dat betekent minder plastic gebruiken, verpakkingen beter ontwerpen en hergebruiken en ons afval zelf recyclen. Dat vraagt ook om het verhogen van de capaciteit voor plasticrecycling in de EU. Dit gebeurt op EU en nationaal niveau, en in samenwerking met de sector via het Plastic Pact en de Transitieagenda Kunststoffen. Hierover ontvangt u in het kader van het Nationaal Programma Circulaire Economie eind dit jaar meer informatie. Echter, zolang wij binnen de EU nog onvoldoende capaciteit hebben, heeft export voor hoogwaardige verwerking buiten de EU de voorkeur boven laagwaardiger verwerken binnen de EU. Dan is het wel belangrijk dat we de mogelijkheden hebben om gericht te sturen op verwerking buiten de EU die voldoet aan onze eisen.
De huidige herziening van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) beoogt dan ook een flinke aanscherping van de huidige regels: export van afval uit de EU wordt alleen nog toegestaan als er sprake is van aantoonbaar milieuverantwoorde verwerking. Importerende niet-OESO landen (zoals Indonesië) moeten op basis van het Commissievoorstel straks zelf een verzoek indienen om aan te geven dat de afvalstroom welkom is. Bovendien moeten exporteurs via onafhankelijke audits aantonen dat afval ook echt op vergelijkbare wijze als in de EU wordt verwerkt. Daarbij dienen zij jaarlijks, openbaar en elektronisch informatie beschikbaar te stellen over de wijze waarop zij aan deze verplichtingen voldoen. Lidstaten krijgen de taak hierop toe te zien.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat chemische recycling de norm dient te worden?
Zoals verwoord in de Kamerbrief over chemische recycling van 12 maart 20213 ziet het kabinet chemische recycling als een waardevolle aanvulling op mechanische recycling. Met chemische recycling kunnen plastics die nu nog verbrand worden, of niet geschikt zijn voor hoogwaardige mechanische recycling, worden verwerkt tot grondstoffen die geschikt zijn voor de productie van nieuwe hoogwaardige plastics. Ook kan chemische recycling een goede aanvulling zijn op mechanische recycling door bijvoorbeeld reststromen uit de mechanische recycling te verwerken. Daarbij is het belangrijk dat afval zodanig gescheiden en gesorteerd wordt dat een zo hoog mogelijk aandeel geschikt is voor een zo hoogwaardig mogelijke vorm van recycling, waarbij zo min mogelijk materiaal en energie in het proces verloren gaan. Mechanische en chemische recycling (incl. fysische recycling) en sorteertechnieken moeten dus in samenhang bekeken worden. Tot slot: chemische recycling is een relatief nieuwe methode en is volop in ontwikkeling. Het kabinet ondersteunt die ontwikkelingen, onder andere met een financiële bijdrage aan het Groeifondsvoorstel voor circulaire kunststoffen.
Hoe stimuleert u bedrijven om te investeren in innovatieve recycletechnieken?
Het kabinet investeert € 221,4 miljoen in het groeifondsprogramma Duurzame MaterialenNL om de ontwikkeling en opschaling van duurzame materiaalinnovaties aan te jagen. Daarvan gaat 124 miljoen naar investeringen voor circulaire plastics. Naast het Nationale Groeifonds zijn er verschillende stimuleringsregelingen beschikbaar. Bijvoorbeeld het stimuleringsinstrumentarium DEI+ en NIKI. Daarnaast worden budgetten verhoogd voor regelingen die ervoor zorgen dat ondernemingen die investeren in o.a. recyclaat en recyclebaar plastic een belastingvoordeel hebben op de winstbelasting (MIA en VAMIL). IenW investeert met het Versnellingshuis ook in ketensamenwerking voor het sluiten van de kunststofketen. Tot slot is aan de kunststofindustrie in 2022 een voorstel voor circulaire plastics toegekend voor financiering uit het Nationaal Groeifonds. In acht jaar tijd wordt € 500 miljoen geïnvesteerd. De helft hiervan wordt door de overheid wordt betaald en de andere helft door het bedrijfsleven. Daarnaast wordt vanaf 2023 jaarlijks minstens € 7 miljoen vrijgemaakt voor een stimuleringsprogramma voor ontwikkeling en opschaling van recycling en hergebruik.
Kunt u aangeven in welke mate hergebruik van plastic afval in Nederland ervoor zorgt dat op het gebruik van olie en gas als grondstof bespaard kan worden?
Zowel recycling als hergebruik dragen bij aan het verminderen van het gebruik van primaire fossiele grondstoffen, omdat hiermee wordt bespaard op materialen en energie in het productieproces. Recycling van materialen maakt het mogelijk het gebruik van fossiele grondstoffen te vervangen door gerecycled plastic afval (recyclaat). Hergebruik van producten gaat nog een stap verder, omdat door meermalig gebruik minder nieuwe producten gemaakt hoeven te worden, waardoor nog meer fossiele grondstoffen worden bespaard.
Het inzamelpercentage van kleine plastic flesjes |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u zich herinneren dat het lid Van Esch tijdens het tweeminutendebat Circulaire economie in februari 2022 vroeg wat het inzamelpercentage van de kleine plastic flesjes was en dat u daarop aangaf dat het bedrijfsleven op 1 augustus 2022 verslag zou doen van de behaalde resultaten en u de Kamer hier kort na 1 augustus over zou informeren?1
Ja.
Heeft u de inzamelpercentages van de kleine plastic flesjes inmiddels van het bedrijfsleven ontvangen? Zo ja, wanneer? Zo nee, wat gaat u doen om deze alsnog zo snel mogelijk te ontvangen?
Op grond van het Besluit beheer verpakkingen moeten producenten en importeurs die drank in een kunststoffles van 3 liter of minder in Nederland op de markt brengen (verder: het verpakkende bedrijfsleven), in een kalenderjaar 90 gewichtsprocent van de hoeveelheid in de handel gebrachte flessen gescheiden inzamelen. Dit inzamelpercentage geldt conform het Besluit beheer verpakkingen vanaf kalenderjaar 2022. Op grond van de Regeling verslaglegging verpakkingen dienen uiterlijk op 1 augustus gegevens over het afgelopen kalenderjaar te worden verstrekt. Ik heb in augustus van dit jaar dus de gegevens over 2021 ontvangen. Aangezien het minimumpercentage voor gescheiden inzamelen van plastic flessen in 2021 nog niet gold, bevat deze rapportage nog geen gegevens daarover.
Kunt u een overzicht geven van de inzamelpercentages van plastic flessen, uitgesplitst naar kleine plastic flesjes en grote plastic flessen en uitgesplitst per maand vanaf 1 juli 2021 (de start van de inzameling van de kleine plastic flesjes) tot nu? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven beschreven gaat het om een jaarlijkse verplichting, voor alle plastic flessen van 3 liter of minder. Een uitsplitsing per maand wordt daarbij niet gemaakt, evenmin als een onderscheid tussen grote en kleine flessen. Ook geldt het minimale inzamelpercentage pas vanaf 2022. In 2023 ontvang ik dus voor het eerst een rapportage hierover.
Wat is uw reactie op de inzamelpercentages van de kleine plastic flesjes en de trend van deze inzamelpercentages het afgelopen jaar?
Zoals hierboven toegelicht heb ik nog geen rapportage ontvangen over de inzamelpercentages van kunststofflessen en wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleinere flessen (met een inhoud van 3 liter of minder).
Klopt het dat het gezamenlijke inzamelpercentage van de grote plastic flessen en kleine plastic flesjes naar beneden wordt getrokken door het inzamelpercentage van de kleine plastic flesjes? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven toegelicht heb ik nog geen rapportage ontvangen over de inzamelpercentages van kunststof flessen en wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleinere flessen (met een inhoud van 3 liter of minder).
Zijn er naar uw mening maatregelen nodig om het inzamelpercentage van de kleine plastic flesjes te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen?
Het is aan het verpakkende bedrijfsleven om het wettelijk vastgestelde inzamelpercentage te behalen. Als daartoe maatregelen nodig zijn, is het aan hen om die te nemen. Uiteraard zal ik dit goed volgen en indien nodig hen hierop aanspreken.
Indien er geen overzicht kan worden gegeven van de inzamelpercentages van de kleine plastic flesjes – zoals kan worden opgemaakt uit de Lijst van vragen en antwoorden over het Jaarverslag Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 20212 – waarom heeft u in het tweeminutendebat Circulaire economie dan de indruk gewekt dat het inzamelpercentage van de kleine plastic flesjes op 1 augustus 2022 wel aan u beschikbaar zou worden gesteld?
Zoals hierboven uiteengezet ontvang ik in 2023 voor het eerst gegevens over het minimum inzamelpercentage dat geldt vanaf 2022. Wel ontving ik in augustus 2022 gegevens gerelateerd aan verplichtingen die in 2021 golden, waaronder de verplichte recyclingpercentages van verpakkingen. Dit heeft mogelijk tot verwarring geleid in de beknopte beantwoording van de gestelde vraag bij het tweeminutendebat. Ik hoop met deze antwoorden alsnog duidelijkheid te kunnen geven.
Heeft het bedrijfsleven een overzicht van de inzamelpercentages van de kleine plastic flesjes, per maand vanaf de start van de inzameling van kleine plastic flesjes tot nu, ook al is dit niet opgenomen in de rapportage? Zo ja, gaat u dit overzicht alsnog opvragen?
Uitvoeringsorganisatie Statiegeld Nederland geeft op hun website3 op eigen initiatief aan dat binnen een jaar na invoering van statiegeld op flessen kleiner dan 1 liter, een inzamelpercentage van 80% (voor alle statiegeldflessen) wordt behaald. Ook geeft Statiegeld Nederland daar aan maatregelen en initiatieven te nemen om de doelstelling van 90% te halen, waaronder een publiekscampagne en een uitbreiding van het aantal inleverlocaties.
Ik zie geen noodzaak voor een aparte rapportage over inzamelresultaten van grote en kleine flessen en zal daarvan geen overzicht opvragen. Met de invoering van statiegeld ook voor kleine flessen, is dit onderscheid juist irrelevant geworden. Ik zal het verpakkend bedrijfsleven houden aan de wettelijke inzameldoelstelling van 90% voor alle plastic flessen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er in de toekomst in de rapportage over de inzamelresultaten van plastic drankflessen wel onderscheid zal worden gemaakt tussen de inzamelpercentages van grote plastic flessen en kleine plastic flesjes?
Ik zie geen noodzaak voor een aparte rapportage over inzamelresultaten van grote en kleine flessen. Met de invoering van statiegeld ook voor kleine flessen, is dit onderscheid juist irrelevant geworden. Ik zal het verpakkend bedrijfsleven houden aan de wettelijke inzameldoelstelling voor alle plastic flessen.
Hoe kunt u afleiden hoe succesvol de invoering van statiegeld op kleine plastic flesjes is, als het inzamelpercentage van de kleine plastic flesjes en de trend hiervan niet beschikbaar zijn?
Het al dan niet behalen van de wettelijke doelstelling van 90% inzameling is een indicatie van het succes van het statiegeldsysteem voor alle flessen. Een verdere indicatie is de constatering dat kleine plastic flesjes, sinds ook daar statiegeld op van toepassing is, aanzienlijk minder vaak in het zwerfafval worden aangetroffen. Uw Kamer is per brief van 5 april geïnformeerd over de resultaten van de monitoring van drankverpakkingen in het zwerfafval4, waaruit blijkt dat het aantal flesjes in het zwerfaval met ca 40% is afgenomen sinds de invoering van statiegeld op kleine flesjes. Zwerfafval van plastic flessen blijft onder de aandacht van de structurele monitoring van zwerfafval. Uw Kamer ontvangt binnenkort de volgende halfjaarlijkse monitoringsresultaten.
Deelt u de mening dat het essentieel is om te weten wat de inzamelpercentages zijn van grote plastic flessen en kleine plastic flesjes afzonderlijk, zodat er gerichte maatregelen kunnen worden genomen om het gezamenlijke inzamelpercentage te verhogen, zoals een innameplicht en/of een uitbreiding van de statiegeldregeling naar flessen met een andere inhoud dan frisdrank en water? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals ik hierboven heb aangegeven houd ik het bedrijfsleven aan de wettelijke doelstelling die geldt voor alle flessen. Als die doelstelling niet gehaald wordt, is het aan hen om nadere of gerichtere maatregelen te treffen. Daarnaast houd ik trends in het zwerfafval in de gaten, inclusief ten aanzien van plastic flessen.
Bent u, gelet op het bericht van Statiegeld Nederland van februari 2022 dat 80% van alle plastic statiegeldflessen (groot en klein) retour komt3, nog steeds in de veronderstelling dat de wettelijke inzameldoelstelling van 90% op 31 december 2022 zal worden gehaald? Zo ja, waar baseert u dit op? Zo nee, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de wettelijke inzameldoelstelling wel zal worden gehaald?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, houd ik het bedrijfsleven aan de wettelijke doelstelling die geldt voor alle flessen. Het is aan hen om indien nodig nadere of gerichtere maatregelen te treffen om te zorgen dat de doelstelling gehaald wordt.
Welke consequenties worden eraan verbonden als de wettelijke inzameldoelstelling van 90% niet wordt gehaald op 31 december 2022?
Indien de wettelijke doelstelling niet wordt gehaald, kan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) handhavend optreden. Welke actie wordt ondernomen, zal afhangen van de situatie in de praktijk en het is aan de ILT om dit te beoordelen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen spoedig beantwoorden, aangezien u heeft toegezegd de Kamer kort na 1 augustus te informeren over de behaalde inzamelpercentages?
Ik heb mijn best gedaan de vragen spoedig te beantwoorden.
Het rapport ‘What is a fair emissions budget for The Netherlands’ |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met nieuwe rapport van NewClimate Institute (NCI) «What is a fair emissions budget for The Netherlands? How The Netherlands can integrate the principle of common but differentiated responsibilities and capabilities in their climate target»?1
Ja.
Onderschrijft u de conclusie van dit rapport dat een eerlijk klimaatdoel (fair share) voor Nederland nul uitstoot in 2030 (of zelfs negatief) is? Zo ja, welke gevolgen geeft u aan dit rapport? Zo nee, waarom niet?
Nee. Volgens het kabinet zijn de aangescherpte Nederlandse klimaatdoelen voor 2030 (ten minste 55% en streven naar 60%-reductie) en 2050 (klimaatneutraal oftewel netto-nul-broeikasemissies) op basis van het IPCC in lijn met het 1,5 gradendoel van het Akkoord van Parijs. Dit wordt ook ondersteund door het PBL.
Er is geen objectieve basis voor een eerlijke verdeling van de mondiale emissiereductieopgave. Wel klopt het dat volgens het klimaatverdrag uit 1992 en het Akkoord van Parijs de ontwikkelde landen het voortouw dienen te nemen. Dat hebben ze met het Kyoto protocol gedaan en doet de EU nu met haar reductiedoel van 55%-reductie in 2030 en klimaatneutraliteit in 2050. Het doel om de nationale uitstoot van broeikasgassen met ten minste 55 procent en zo mogelijk 60% in 2030 te reduceren ten opzichte van 1990 ligt significant hoger dan de wereldwijde reductie van broeikasgassen in IPCC-scenario’s voor beperking van de mondiale opwarming tot 1.5°C aan het eind van deze eeuw. Volgens die scenario’s is hiervoor in 2030 een reductie nodig van alle broeikasgassen samen van ongeveer 43% ten opzichte van 2019. Dit komt overeen met 37%-reductie t.o.v. 2010 en ca. 18%-reductie t.o.v. 1990.
Hetzelfde geldt voor het nationale en Europese doel om netto nul uitstoot van broeikasgassen in 2050 te bereiken. Volgens de IPCC-scenario’s dienen voor het 1.5°C-doel de mondiale CO2-emissies rond 2050 een netto nul niveau te bereiken, maar geldt voor alle broeikassen dat rond 2050 een reductie van 84% t.o.v. 2019 nodig is, wat neer komt op ca.76% t.o.v. 1990 (Zie IPCC AR6 WGIII, SPM, tabel SPM.1). Het doel van de EU en Nederland om in 2050 netto nul uitstoot van broeikasgassen te bereiken, oftewel 100% reductie, gaat dus aanzienlijk verder dan wat het IPCC aangeeft dat wereldgemiddeld nodig is. Daarmee zijn de Nederlandse en EU-klimaatdoelen voor 2030 en 2050 ook in lijn met de afspraak dat ontwikkelde landen, waaronder Nederland en de EU, het voortouw nemen bij de bestrijding van klimaatverandering.
Onderschrijft u de methode waarlangs de conclusies van dit rapport zijn opgesteld? Zo nee, waar zit/zitten volgens u de zwakheden of fouten?
Nee. Ik zie de volgende aandachtspunten bij de methode die in het rapport is gehanteerd.
Het NCI gaat uit van het koolstofbudget dat resteert om met 67% zekerheid de mondiale temperatuurstijging tot 1,5 graden te beperken zonder overschrijding van de 1,5 graden. De haalbaarheid daarvan wordt niet met scenario-analyses onderbouwd. Het IPCC beschrijft in haar laagste scenariocategorie (C) scenario’s met geen of zeer beperkte overschrijding van de 1,5 graden (C1) en scenario’s met meer overschrijding waar ingezet wordt op netto negatieve emissies die de mondiale temperatuurstijging terug brengen tot 1,5 graden later in de eeuw (C2). Daarbij gaat het om scenario’s die uitgaan van 50% zekerheid dat het 1,5 gradendoel wordt bereikt. De analyse van scenario’s voor 1,5 graden in IPCC’s laatste assessment maakt duidelijk dat zelfs bij 50% zekerheid het zeer moeilijk is om overschrijding van de 1,5 graden nog te vermijden gezien de extreem snelle mondiale emissiereducties die dat zou vergen. Als wordt uitgegaan van de C1-categorie van IPCC dan zijn de mondiale CO2-emissies rond 2050 netto-nul en niet in 2037 zoals in de NCI-analyse.
In de berekening van het Nederlandse koolstofbudget neemt het NCI-rapport aan dat in Nederland geen netto negatieve emissies door CO2-vastlegging mogelijk zijn. Daarbij kijkt het alleen naar vastlegging in landgebruik en het gebruik van biomassa in combinatie met CCS en niet naar andere technieken zoals direct air capture (DAC). Ook wordt er niet gekeken naar mogelijkheden voor internationale samenwerking. Op basis daarvan wordt het Nederlandse koolstofbudget extra beperkt.
Staat u nog achter de ambitie van het kabinet om de opwarming van de aarde te beperken tot 1,5 graad en de biodiversiteit te versterken? Zo nee, hoe is dat veranderd?2
Ja.
Erkent u dat de huidige Nederlandse klimaatdoelen aantoonbaar niet in lijn zijn met belangrijke onderdelen van het Parijsakkoord? Zo nee, op welke manier onderbouwt u dat?
Nee, zie het antwoord op vraag 2
Erkent u dat de uitgangspunten van dit rapport dezelfde zijn als die van het Kabinet, namelijk het onderschrijven van het Klimaatakkoord van Parijs? Zo nee, waar zit het verschil in de uitgangspunten?
Nee, zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de conclusie van NCI: «For contributing its full fair share, the Netherlands» emissions allocations need to be below zero in 2030 already and need to remain there going forward»?
Zoals in mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven dienen de mondiale CO2-emissies rond 2050 netto-nul te zijn als wordt uitgegaan van de C1-categorie van IPCC.
Klopt het dat dit rapport en het rapport van de Finse Klimaatraad over klimaatneutraliteit vergelijkbare uitgangspunten hanteren met betrekking tot het CO2-budget? Zo nee, waarom niet?3
Er zijn overeenkomsten maar ook verschillen tussen dit rapport en het rapport van de Finse Klimaatraad over klimaatneutraliteit. De beide rapporten gaan op basis van het IPCC speciale rapport over 1,5 graden uit 2018 uit van een resterend CO2-budget van 400Gton om de opwarming met 67% kans te beperken tot 1.5 graden en veronderstellen geen scenario’s met tijdelijke overschrijding van de 1,5 graden. Beide rapporten nemen ook landgebruik CO2 en niet-CO2-emissies mee in hun berekeningen, maar het is niet duidelijk in hoeverre de methoden daarvoor verschillen. Beide rapporten gebruiken verschillende verdelingsprincipes voor het berekenen wanneer nationale emissies netto nu moeten zijn.
Erkent u de conclusie van NCI: «The government’s proposed target pathway of reducing emissions by 55%, 70% and 80% in 2030, 2035 and 2040, and achieve climate neutrality in 2050 exceeds the Netherlands» fair share budget by about 2400 MtCO2e, or 14 times current annual emission levels.»? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 3 en 4. Voorts wil ik erop wijzen dat de huidige reductiedoelstellingen van het kabinet volgens het PBL al grenzen aan wat uitvoerbaar is.
Bent u bereid om de Nederlandse klimaatdoelen aan te scherpen middels een rechtvaardig koolstofbudget dat volledig in lijn is met het Parijsakkoord? Zo nee, waarom niet?
Nee, de huidige klimaatdoelen zijn volgens het kabinet en PBL in lijn met Akkoord van Parijs.
Deelt u de conclusie dat de verschillende koolstofbudgetruimtes, en dus de tijd die nog rest gegeven de budgetruimtes, de ruimte bepalen waarbinnen de politiek heeft te handelen (mede gegeven ook de internationaalrechtelijke verdragen)? Zo nee, waarom niet?
Onder klimaatwetenschappers is het inderdaad zeer gebruikelijk om de klimaatopgave te vertalen in de beschikbare koolstofbudgetruimte. Die koolstofbudgetruimte wordt mede bepaald door de mogelijkheden van het gebruiken van negatieve emissies.
Wat is uw reactie op de stelling: «The Netherlands» so far have not argued why their proposed target is a fair contribution or takes up a fair share of the remaining carbon budget»? Kunt u alsnog onderbouwen waarom de huidige Nederlandse klimaatdoelen voldoen aan een minimale interpretatie van fair share?
Onder het Akkoord van Parijs heeft niet Nederland, maar de EU zich aan een Nationally Determined Contribution gecommitteerd en wordt door de EU mede namens Nederland beargumenteerd waarom de EU-bijdrage in lijn is met de afgesproken klimaatdoelstellingen en een eerlijke en ambitieuze bijdrage daaraan vormt. Daarnaast, zoals aangekondigd in het ontwerpbeleidsprogramma Klimaat, wil het kabinet met het klimaatbeleid programmeren op 60%-reductie, zodat 55% in 2030 met grote waarschijnlijkheid wordt gehaald.
Deelt u de mening dat het 14 keer opgebruiken van het fair share koolstofbudget zeer onrechtvaardig is? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2 en 3 waarin ik aangeef dat ik de manier waarop het rapport het fair share voor nederland bepaalt niet onderschrijf.
Onderschrijft u het gegeven dat het sneller opmaken van het fair share CO2-budget de overlevingskansen van volgende generaties, zowel in Nederland als daarbuiten, aanzienlijk verkleint? Zo nee, waarom niet?
Het opmaken van de koolstofbudgetruimte beperkt inderdaad de overlevingskansen van volgende generaties. In het antwoord op vraag 2 en 3 heb ik echter aangegeven dat ik de manier waarop het rapport het fair share voor Nederland bepaalt niet onderschrijf.
Erkent u dat er nog steeds exportkredietverzekeringen worden verstrekt door de Nederlandse overheid voor grote fossiele brandstofprojecten in ontwikkelingslanden, en dat er nog steeds jaarlijks miljarden liters vieze brandstoffen vanuit de Nederlandse havens naar ontwikkelingslanden worden verscheept?4
Tijdens de COP26-conferentie heeft Nederland de verklaring ondertekend voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie («de COP26-verklaring»). De COP26-verklaring biedt, onder erkenning van de bevindingen van de IPCC en IEA’s net zero-analyse, richting voor nieuw beleid (beëindiging nieuwe directe overheidssteun aan de internationale unabated fossiele energiesector voor 1 januari 2023). Het kabinet heeft op 8 november 2021 aangegeven in overleg met stakeholders te werken aan een zorgvuldige implementatie met behoud van kennis en banen, in het bijzonder voor de exportkredietverzekering. Op 7 april en 7 juli jl. zijn brieven aan uw Kamer gestuurd, waarin de voortgang, het verdere proces en het internationale speelveld beschreven werd. Het kabinet streeft ernaar om tijdig voor COP27 een meer gedetailleerde invulling van het beleid aan uw Kamer te versturen.
Op welke manieren zorgt Nederland nog meer voor een toename van CO2-uitstoot in ontwikkelingslanden? Graag een opsomming. Wanneer gaat u een eind maken aan deze schadelijke praktijken?
De binnenlandse productie en consumptie maken vaak onderdeel uit van ketens die de landsgrenzen overstijgen. In het ontwerpBeleidsprogramma (Kamerstuk 32 813, nr. 1049) geeft het kabinet aan dat er oog is voor de hele consumptie- en productieketen. De blik reikt daarmee verder dan Nederland. Het kabinet ziet ook een belangrijke inspanningsopgave om emissies in de keten te verminderen om een maximaal mondiaal klimaateffect te realiseren. Het is belangrijk dat er inzicht komt in ketenemissies, om het klimaateffect in de keten zo groot mogelijk te laten zijn en te kunnen meenemen in het instrumentarium. Dit vergt ook inzet op EU-niveau.
Kunt u aangeven wat wel nodig is om wel binnen de grenzen van het fair share koolstofbudget te blijven? Graag een toelichting.
Het bericht dat chemisch afval massaal wordt gebruikt als scheepsbrandstof |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Chemisch afval wordt massaal gebruikt als scheepsbrandstof»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
We zijn bekend met de signalen over vermeend bijmengen van afvalstoffen in stookolie. Deze signalen nemen we serieus, om die reden heeft de Minister op 5 juli jongstleden een tweetal toezeggingen gedaan aan de Kamer met betrekking tot het bijmengen van afval in scheepsbrandstoffen. In dat kader wordt de Kamer vóór het volgende Commissiedebat Maritiem geïnformeerd over de huidige inzet en resultaten van ILT en wat daaruit te leren valt2. De resultaten van deze toezegging zijn nodig om de Kamer meer inzicht te geven in onze beoordeling van deze signalen alsook verder invulling geven aan enkele van de door U gestelde vragen. In het voorjaar van 2023 zal de Minister u tevens informeren over de inzet in IMO-verband voor het tegengaan van bijmenging van giftige stoffen in stookolie3. De verdere beantwoording van deze vragen zal ingaan op bestaande regelgeving en inzet, in afwachting van de resultaten van de in uitvoering zijnde toezeggingen.
De eisen aan scheepsbrandstoffen zijn vastgelegd in Annex VI van het MARPOL Verdrag. Het verdrag kent bepalingen om de kwaliteit van scheepsbrandstoffen wereldwijd te harmoniseren, waaronder een algemene bepaling dat bunkerolie geen stoffen mag bevatten die het functioneren van de scheepsmotor schaden, tot extra luchtverontreiniging leiden, een gevaar opleveren voor het schip en het personeel.
In Nederland is door een aantal belanghebbende partijen een lijst opgesteld van stoffen waarvan de bijmenging in stookolie ongewenst is, met een maximaal toelaatbaar gehalte. Deze staat op de website van het Havenbedrijf Rotterdam4. Hiervan is ook melding gemaakt in enkele brieven aan de Tweede Kamer5. Als dergelijke stoffen boven die grenswaarden aanwezig zijn, is de kans groot dat er schadelijke effecten optreden, afhankelijk onder meer van andere componenten die in de betreffende partij stookolie zitten, de scheepsmotor en de operatiecondities van de motor.
De EU-wetgeving staat niet toe dat afvalstoffen voor de productie van stookolie gebruikt worden. Als men een grondstof voor stookolie als product op de markt wil brengen moet deze voorafgaand worden geregistreerd onder de EU-verordening REACH. Die registratie bevat informatie over de samenstelling en de toepassing. In een brief aan de Tweede Kamer van 21 juni jl. is (conform eerdere brieven) aangegeven dat een stof mag worden bijgemengd als deze onder de REACH-verordening is geregistreerd met als geïdentificeerd gebruik «brandstof voor professionele toepassing» of als de gebruiker dit zelf heeft gewijzigd volgens de procedure beschreven in de REACH-verordening.
Hoe verklaart u de hoge financiële kosten voor het varen op stookolie als gevolg van de nieuwe milieuregels en de strengere eisen voor zwaveluitstoot?
In zogeheten «emissiebeheersgebieden», zoals de Noordzee, gelden vanaf 2015 strenge normen en mag alleen nog brandstof met een zwavelinhoud van maximaal 0,10% worden gebruikt. Ook de wereldwijde zwavelnorm is aangescherpt, sinds 1 januari 2020. Het voldoen aan de nieuwe zwaveleisen brengt kosten met zich mee, onder andere doordat schonere brandstof met minder zwavel inhoud duurder is dan hoogzwavelige brandstoffen. Beide maatregelen hebben geleid tot de inzet van relatief schonere brandstoffen in de zeescheepvaart en een vermindering van de uitstoot van zwavel en fijnstof.
Wat is uw reactie op de strafrechtelijke onderzoeken van de politie en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin aangetoond is dat afvalstromen op terminals in Nederland worden gemengd en als scheepsbrandstoffen worden geleverd aan zeeschepen?
De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal ingaan op de resultaten van de acties van de ILT. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op het RIVM-onderzoek en de recente actie van de politie en de ILT waarin dat ook is aangetoond?
Het artikel van Follow the Money zegt dat RIVM-onderzoek en een recente actie van de politie en de ILT aantonen dat in het buitenland verwerkt afval «onder een valse kwalificatie weer naar Nederland wordt gehaald, waar het opnieuw wordt gemengd tot stookolie». Het artikel geeft niet aan in welk RIVM-onderzoek een dergelijke conclusie is getrokken. Dit is ook niet duidelijk geworden uit navraag bij het RIVM. In het rapport «Chemische samenstelling van vijftig stookoliemonsters 2017–2018» uit 2019 heeft het RIVM aangegeven dat het vaak niet duidelijk is welke stoffen in de productie van stookolie worden gebruikt en of die stoffen daarvoor zijn toegestaan. Volgens het rapport zijn in enkele van de onderzochte monsters afwijkend hoge gehalten van bepaalde stoffen gevonden die erop kunnen duiden dat de olie met ongewenste vloeistoffen is bijgemengd.6 De eerder genoemde toezegging van 5 juli zal verder ingaan op de resultaten van de acties van de ILT.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat het minder financieel aantrekkelijk wordt om afvalstoffen bij te mengen?
De ILT houdt in haar toezicht en handhaving rekening met financieel voordeel van niet-naleving, dit zal bij nakoming van de openstaande toezegging van 5 juli verder worden toegelicht.
Wat is uw reactie op de signalen van de toezichthouders dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen ingewikkeld zijn, waardoor toezichthouders en handhavers veel tijd en moeite moeten besteden aan de regels in plaats van aan opsporing?
Zoals eerder benoemd zult u later dit jaar geïnformeerd worden over de huidige inzet en resultaten van toezicht op het vermeend bijmengen van afval in stookolie, en wat daaruit te leren valt. Daarbij zal ook worden ingegaan op de in vraag 8 genoemde signalen.
Deelt u de mening dat de regelgeving voor afvalstoffen die in stookolie mogen voorkomen eenvoudiger moet worden? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Zie antwoord 7.
Klopt de constatering van Follow the Money (FTM) dat er geen uitgebreide lijst bestaat waarop staat welke stoffen in welke hoeveelheden in de stookolie mogen zitten? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze lijst er komt?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt de constatering van FTM dat, voordat de afvalstoffen in stookolie terechtkomen, de afvalstoffen worden getransporteerd naar een afvalverwerker in het buitenland en onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat deze illegale weg wordt aangepakt in Nederland, in de EU en aan de randen van de EU?
Zie het antwoord op vraag 2 en vraag 6.
Deelt u de mening van de VVD dat er een Europese definitie moet komen van wat precies afval is, zodat de afvalstoffen niet onder een valse kwalificatie weer naar Nederland worden gehaald en de toezichthouders eenvoudiger toezicht op de stookolie kunnen houden?
Er is al een Europese definitie van afval, vastgelegd in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het toezicht op de juiste productie van stookolie is niet geholpen met de aanpassing hiervan. In aanvulling op deze Europese definitie zijn er ook artikelen die voorwaarden geven voor de status «einde afval» en de status «bijproduct».
Daarnaast is er regelgeving die randvoorwaarden stelt aan het op de markt brengen en gebruik van stookolie zoals de REACH en POP-verordeningen, het Besluit organisch-halogeengehalte van brandstoffen en de Regeling bepalingsmethoden organisch-halogeengehalte van brandstoffen. In de eerder genoemde toezegging zal u geïnformeerd worden over de resultaten van de huidige handhavingspraktijk.
Wat is uw reactie op de signalen van de scheepvaartsector dat het financieel aantrekkelijk is om afvalstoffen illegaal bij te mengen, omdat grote verdiensten worden gemaakt en boetes of vervolgingen ingecalculeerd worden en snel worden terugverdiend?
Zie het antwoord op vraag 6.
Bent u ook van mening dat er meer onderzoek moet komen naar verschillende samenstellingen van stookolie om milieueffecten van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen te kunnen meten?
Het RIVM heeft in het in het antwoord op vraag 6 genoemde rapport geconcludeerd dat het bepalen van milieueffecten van specifieke in stookolie bijgemengde stoffen niet goed mogelijk is. Hier zal de eerdergenoemde toezegging verder op in gaan.
Kunt u uiteenzetten hoe u het recycleren van afvalstoffen gaat stimuleren en tegelijkertijd gaat zorgen voor goede toezicht en handhaving van zowel stookolie als bijgemengde afvalstoffen?
Het in brandstoffen bijmengen van materialen die eerst afvalstoffen waren is geen recycling. In de definitie van recycling, zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn afvalstoffen en de Wet milieubeheer, wordt inzet als brandstof uitgesloten van recycling. Het beleid om recycling te stimuleren is uitgewerkt in onder andere het Landelijk Afvalbeheerplan en andere plannen om de circulaire economie te stimuleren. Hierbij staat voorop dat recycling van afvalstoffen, maar ook andere wijze van toepassen van afvalstoffen, niet schadelijk mag zijn voor mens en milieu. Bij inzet van voormalig afvalstoffen als (grondstof voor) brandstof moet, net zoals voor reguliere brandstoffen, worden voldaan aan de geldende eisen zoals vastgelegd in het Besluit organische halogenen brandstoffen (Bohb). Het Bohb regelt bijvoorbeeld de maximale concentraties van PCB’s en halogenen in brandstoffen binnen Nederland. De inzet op het gebied van toezicht en handhaving zal worden toegelicht in de eerdergenoemde toezegging.
PFAS-uitstoot Dupont/Chemours. |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «PFAS-strijders uit Sliedrecht adviseren Zeeuwen: «Voer actie en geef nooit op!»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel is dat groente en fruit binnen een straal van één kilometer rondom de fabriek Dupont/Chemours niet gegeten zou moeten worden vanwege PFAS/GenX-vervuiling (zoals vastgesteld door het RIVM)?
Het is inderdaad onwenselijk dat de moestuineigenaren geconfronteerd werden met dit advies. Vervuiling zou geen oorzaak moeten zijn voor dit soort adviezen.
Hoeveel GenX/PFAS mag Dupont/Chemours volgens de huidige vergunning lozen?
Sinds 2016 hebben de bevoegde gezagen, gedeputeerde staten van Zuid-Holland en Rijkswaterstaat, zich voortdurend ingezet om met aanpassingen van de vergunning van Chemours de emissie van de GenX-stoffen naar water en lucht gefaseerd af te bouwen tot het op dat moment laagst haalbare niveau. Volgens de huidige omgevingsvergunning mag Chemours per jaar maximaal 3,6 kg HFPO-DA (GenX-stof) en 32,3 kg E1 (GenX-stof) naar de lucht emitteren en 2 kg HFPO-DA (GenX) en 0,4 kg PFOA via de gemeentelijke riolering lozen. Daarnaast mag Chemours volgens de huidige watervergunning voor de directe lozing per jaar nog maximaal 5 kg HFPO-DA (GenX) en maximaal 2 kg PFOA op de Merwede lozen. Hiermee is een reductie behaald van ruim 99% ten opzichte van de vergunde uitstoot vóór 2016.
Klopt het dat onderzoek heeft aangetoond dat in het algemeen blootstelling aan GenX kan leiden tot kanker, nierziekten, leverschade en vruchtbaarheidsproblemen? Bent u het ermee eens dat iedere schadelijke vorm van PFAS- en GenX-lozing moet worden voorkomen?
Voor de gezondheid van mensen geeft de stof inderdaad reden tot zorg vanwege verschillende effecten die zijn waargenomen in de lever, de nieren, het hematologische systeem, het immuunsysteem en de ontwikkeling van proefdieren2. GenX is op dit moment niet bewezen kankerverwekkend. Naar de carcinogeniteit van GenX wordt nog verder onderzoek gedaan. De combinatie van de eerder genoemde toxische eigenschappen met het gegeven dat de stof heel persistent is (niet afbreekt in het milieu) en mobiel is (makkelijk verspreidt via water) maakt dat de stof, op voordracht van Nederland, in de EU is ingedeeld als substance of very high concern. Voor alle industriële emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen geldt in Nederland een minimalisatieplicht.
Kan er op basis van de huidige normering opnieuw een vergunning worden afgegeven aan bedrijven als Dupont/Chemours met daarin ruimte tot lozing van GenX/PFAS?
Ja, dat is onder strikte voorwaarden mogelijk. De GenX stof HFPO-DA is sinds 2019 aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof (ZZS). Dat betekent niet automatisch dat een emissie- en/of lozingsverbod opgelegd kan worden. Het betekent wel dat bevoegde gezagen strengere eisen kunnen stellen in vergunningen, zodat emissies verder teruggedrongen worden. Voor Zeer Zorgwekkende Stoffen gelden strenge normen en een minimalisatieplicht. Dat houdt in dat ook emissies die binnen de normering blijven, verder geminimaliseerd moeten worden, bijvoorbeeld door de stof te vervangen voor een minder schadelijk alternatief of het productieproces aan te passen zodat er geen uitstoot meer plaatsvindt. Als dat niet haalbaar is moeten bedrijven de restemissies zo ver mogelijk minimaliseren en nagaan hoe verdere minimalisatie in de toekomst behaald kan worden.
Bent u het ermee eens dat bij het opnieuw vergunnen van activiteiten waarbij PFAS/GenX-uitstoot een rol spelen een voorzorgsbeginsel zou moeten gelden (bij twijfel over de schadelijkheid niet vergunnen)?
GenX is aangemerkt als ZZS en het ZZS-beleid is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel. Voor ZZS geldt een minimalisatieplicht. Dit houdt in dat bedrijven verplicht zijn om emissies te voorkomen of, als dat niet mogelijk is, zo ver mogelijk te reduceren.
Wat gaat u doen om de veiligheid van de omwonenden van de fabriek van Dupont/Chemours te waarborgen? Hoe gaat u proberen om hun zorgen weg te nemen?
De zorgen van omwonenden over deze stoffen zijn begrijpelijk. Daarom doen alle betrokken overheden er alles aan om de risico’s zo veel mogelijk de beheersen. De bevoegde gezagen hebben door middel van vergunningsvoorschriften de uitstoot van GenX-stoffen tot het huidige niveau geminimaliseerd. De bevoegde gezagen zien toe op de naleving van deze vergunningsvoorschriften door middel van bedrijfsbezoeken, monitoringprogramma’s en metingen in de omgeving. Daarnaast moet Chemours blijven onderzoeken of verdere minimalisatie haalbaar is en het bevoegd gezag hierover informeren. Het bevoegd gezag zal hierop periodiek bezien of de vergunningen verder aangescherpt moeten worden. Deze minimalisatie en informatieplicht blijven van kracht tot er géén emissies van Zeer Zorgwekkende Stoffen meer plaatsvinden. Daarnaast zet ik mij blijvend in om de zorgen over PFAS in Europa te adresseren. Zodoende zijn door de inspanningen van Nederland de GenX-stoffen als substance of very high concern aangemerkt en wordt er hard gewerkt aan een voorstel om het gebruik van PFAS in heel Europa aan banden te leggen.
Bent u het ermee eens dat het vervangen van PFOA door GenX een ongewenst effect is van het verbod op PFOA? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Het vervangen van PFOA door GenX is inderdaad een voorbeeld van «regrettable substitution» waarbij de vervangende stof uiteindelijk ook een ZZS bleek. Dat is de reden dat Nederland sinds begin 2020, met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen, werkt aan een brede restrictie op de gehele groep van PFAS.
Vinden er gesprekken plaats met Dupont/Chemours over het uitfaseren van PFAS-stoffen, nu er mede door Nederland een restrictievoorstel is gedaan bij het Europees Agentschap voor chemische stoffen?
Nederland stelt samen met Duitsland, Denemarken, Zweden en Noorwegen een voorstel op om het gebruik van PFAS stoffen in Europa zo veel mogelijk te beperken. Dit voorstel zal januari 2023 worden ingediend bij het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA). Chemours heeft, net als vele andere bedrijven, gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie in te sturen in de twee openbare raadplegingsprocedures die georganiseerd zijn ter voorbereiding van het opstellen van dit voorstel. Om een goed beeld te krijgen op de vele toepassingen zijn er daarnaast met verschillende bedrijven bijeenkomsten georganiseerd, waaronder met Chemours en Dupont. Dergelijke bijeenkomsten worden gebruikt om informatie te verzamelen. Er wordt niet gesproken over de reikwijdte van de restrictie of de beperkingsmaatregelen die voorgesteld zullen worden. Ook in het vervolgproces kunnen relevante stakeholders gehoord worden en is er ruimte voor inspraak middels openbare zienswijzeprocedures.
Het bericht dat veel gevaarlijk asbestschroot in illegaliteit verdwijnt |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Asbest. We moeten het op een speciale manier afvoeren, maar dat gebeurt vaak niet. Kankerverwekkend materiaal komt terecht op gevaarlijke plekken: «Ernstige risico’s»»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u bekend met de brief die uw Ministerie (Infrastructuur en Waterstaat) heeft ontvangen van Omgevingsdienst NL over ijzerhoudend asbestafval en omgevingsdiensten?
Ja. De brief gaat overigens over asbesthoudend staalschroot, hetgeen niet hetzelfde is als ijzerhoudend asbestafval. Sinds 1 juli 2021 geldt een stortverbod voor asbesthoudend staalschroot.
Klopt het dat er bij meer dan 50% van de sloopmeldingen sprake is van illegaliteit?
In de brief van Omgevingsdienst NL die is bedoeld in vraag 2 staat «Op basis van resultaten vanuit het «vrije veld toezicht» concluderen de omgevingsdiensten dat er op dit moment sprake is van meer dan 50% illegaliteit door met name particuliere opdrachtgevers en aannemers». Een belangrijk deel van de illegaliteit die hier wordt bedoeld, is het ontbreken van een sloopmelding en een asbestinventarisatie bij het verwijderen van asbest. In het antwoord op vraag 9 ga ik hier verder op in. De illegaliteit die Omgevingsdienst NL bedoelt, heeft dus geen betrekking op gedane sloopmeldingen, omdat het juist met name gaat om het ontbreken van een sloopmelding.
Bent u ook van mening dat risico’s op het gebied van kankerverwekkende stoffen zoals asbest zoveel mogelijk moeten worden voorkomen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Voor asbest bestaat daarom ook een uitgebreid stelsel van regelgeving om de leefomgeving en de werknemer te beschermen bij het omgaan met asbest dat in het verleden is toegepast. Uitgangspunt hierbij is een risicogerichte aanpak.
Bent u het met Omgevingsdienst NL eens dat illegale sloop van asbest leidt tot ernstige risico’s voor de leefomgeving en dat illegaliteit in de sloop ondermijnend werkt voor bedrijven die zich wel aan de wet houden?
Ja, daar ben ik het in het algemeen mee eens.
Hoe gaat u opvolging geven aan de brief en de adviezen van Omgevingsdienst NL? Binnen welke termijn kan Omgevingsdienst NL een antwoord verwachten op zijn brief?
De brief van Omgevingsdienst NL beschrijft waarom het voor omgevingsdiensten niet goed mogelijk is om het sinds 1 juli 2021 geldende stortverbod voor asbesthoudend staalschroot te handhaven en doet een aantal aanbevelingen, die met name aanpassingen aan meldingsvereisten, asbestinventarisaties en het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) betreffen. In het antwoord op vraag 9 ga ik in op het verbeteren van de naleving van asbestregelgeving in het algemeen.
Specifiek voor asbesthoudend staalschroot kan ik het volgende aangeven. Om het staalschroot te kunnen recyclen, zou het gescheiden moeten worden van ander materiaal. In de praktijk wordt asbesthoudend staalschroot veelal samen met ander asbesthoudend afval verpakt en afgevoerd en als geheel bij een stortplaats aangeboden. Bij het verder scheiden van vrijgekomen asbesthoudende afvalstoffen is het belangrijk om dit te bezien vanuit zowel regelgeving rondom leefomgeving en circulaire economie als arboregelgeving.
Ik blijf in gesprek met Omgevingsdienst NL en bezie welke oplossingen er mogelijk zijn en kunnen worden gerealiseerd om zo veel mogelijk te stimuleren dat asbesthoudend staalschroot bij sloop gescheiden van ander asbesthoudend materiaal wordt afgevoerd naar een faciliteit voor veilige recycling van het staal. Daarbij wordt ook het perspectief van de arboregelgeving meegenomen, die uitgaat van het zoveel mogelijk beperken van blootstelling van werknemers aan asbest.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de illegaliteit in de sloop van ijzerhoudend asbest afneemt?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe is de samenwerking op dit punt tussen Infrastructuur en Waterstaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, gemeenten, omgevingsdiensten en provincies?
Er is nauwe afstemming tussen de Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid op het gebied van asbest. Bovendien vindt regelmatig overleg plaats tussen de beleidsdepartementen, VNG, Omgevingsdienst NL, de Nederlandse Arbeidsinspectie en de Inspectie Leefomgeving en Transport. Genoemde toezichthouders hebben met elkaar werkafspraken gemaakt. Zo hebben Omgevingsdienst NL en de Nederlandse Arbeidsinspectie in 2017 via een intentieverklaring een intensieve samenwerking in het asbesttoezicht op strategisch, tactisch en operationeel niveau vormgegeven.
Vindt u dat het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-stelsel) op het gebied van asbest heeft gefaald of op zijn minst ernstige tekortkomingen vertoont, gezien de hoge percentages illegale sloop van asbest en de risico’s die hier volgens Omgevingsdienst NL bij komen kijken?
Nee, op grond van een nalevingstekort dat voor een belangrijk deel speelt bij particulieren kan niet worden gesteld dat het VTH-stelsel heeft gefaald. In het algemeen geldt dat het lastig is de naleving door particulieren via toezicht structureel te verbeteren, alleen al vanwege de omvang van de doelgroep. Veelal is men zich niet bewust van de aanwezigheid van asbest of worden de risico’s niet onderkend. Waarschijnlijk is hier dus winst te behalen via bewustwording en voorlichting. Ik ga kijken welke acties op dit punt kunnen worden genomen.
Dit neemt niet weg dat ik open sta voor verbeteringen om beter toezicht mogelijk te maken. Dat is ook een belangrijk doel van het overleg dat is genoemd in het antwoord op vraag 8. Een verbetering waar nu aan wordt gewerkt op verzoek van Omgevingsdienst NL is het bieden van de mogelijkheid om milieutoezicht direct uit te kunnen oefenen op het bedrijf dat asbest verwijdert, waar dat nu alleen nog kan vanuit het arbotoezicht.
Bij de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen om het VTH-stelsel te versterken, heeft het onderwerp asbest ook aandacht. Nog niet alle gemeenten hebben de basistaken, onder andere op het gebied van asbest, overgedragen aan een omgevingsdienst. Begin april jl. heb ik een brief gestuurd om alle provincies nogmaals te wijzen op de inzet van hun systeemrol in het interbestuurlijk toezicht om ervoor te zorgen dat alle basistaken door gemeenten bij omgevingsdiensten worden belegd en gevraagd om een volledig overzicht met taken die (nog) niet zijn ingebracht.
Het bericht ‘Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Duizenden cosmeticaproducten bevatten microplastics»1 en het rapport «Plastic: The Hidden Beauty Ingredient»2?
Ja, dit bericht is mij bekend.
Wat is uw reactie op het feit dat uit het rapport blijkt dat 87% – bijna negen op de tien – van de producten van de tien meest verkochte cosmeticamerken microplastics blijken te bevatten?
De bevindingen in het rapport «Plastic-the hidden beauty ingredient» tonen wederom de urgentie van de problematiek aan en de noodzaak van beleid in Europees verband.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics recent voor het eerst zijn aangetroffen in menselijk bloed3 en in de longen van levende mensen4?
Ja, ik ben op de hoogte van deze onderzoeksresultaten.
Bent u ervan op de hoogte dat microplastics een ontstekingsreactie kunnen veroorzaken, doordat ze kunnen worden opgenomen door (immuun)cellen, en dat microplastics bij de hersenen en vermoedelijk ook in de placenta terecht kunnen komen, maar dat de mogelijke effecten hiervan meer onderzoek vereisen?
Het is bekend dat microplastics op verschillende plekken in het menselijk lichaam terug te vinden zijn. In welke mate de microplastics schadelijk zijn voor de gezondheid is nog niet bekend en moet nog nader worden onderzocht. Onderzoek naar microplastics en gezondheid is nog volop in ontwikkeling. Zo vindt er in opdracht van de Ministeries van IenW en VWS bijvoorbeeld ook onderzoek plaats om plastic deeltjes in het lichaam goed te kunnen meten. Resultaten van dit onderzoek worden de komende jaren verwacht.
Bent u bereid meer onderzoek te laten doen naar de schadelijkheid van microplastics voor de gezondheid? Zo ja, wanneer kunnen we hier de resultaten van verwachten? Zo nee, waarom niet?
Er is inderdaad meer onderzoek nodig naar de effecten van microplastics op de gezondheid. Daarom hebben de Ministeries IenW en VWS samen € 600.000 geïnvesteerd in het onderzoeksprogramma Microplastics & Health van ZonMw. Dit programma loopt tot en met 2024. De komende jaren zullen de onderzoeksresultaten worden gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en op de website van ZonMw.
Deelt u de mening dat het bizar is dat aan de ene kant het milieu en onze gezondheid negatief beïnvloed worden door een overvloed aan microplastics, terwijl aan de andere kant producenten opzettelijk microplastics toevoegen aan hun cosmeticaproducten? Zo nee, waarom niet?
Ik zie uw zorgen over microplasticvervuiling en de mogelijke effecten daarvan op mens en milieu. Daarom is het goed dat nu op EU-niveau een restrictie komt op het bewust toevoegen van microplastics aan producten zoals cosmetica.
Bent u het met Jeroen Dagevos, programmadirecteur van de Plastic Soup Foundation, eens dat het toevoegen van microplastics aan cosmeticaproducten vooral een financiële keuze is van de producenten, aangezien al ruim 200 merken werken zonder microplastics? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen inzicht in de motieven van producenten voor het al dan niet toevoegen van microplastics aan bepaalde producten. Wel is het van belang dat het bewust toevoegen van microplastics aan producten zo veel mogelijk wordt beperkt en voorkomen.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat producenten stoppen met microplastics toe te voegen aan cosmeticaproducten?
Ik verwacht op korte termijn een voorstel van de Europese Commissie om het bewust toevoegen van microplastics – dus ook in cosmetica – te verbieden of in te perken. Onze inzet is dat deze restrictie ambitieus en doeltreffend is en dat deze snel van kracht wordt.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu een smalle definitie voor «microplastics» wordt opgesteld voor in het voorstel van de Europese Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, waarmee het overgrote deel van alle microplastics (synthetische polymeren) wordt uitgesloten?
Zoals gezegd, wordt het restrictievoorstel binnenkort verwacht. Zo gauw dit beschikbaar is, zullen de betrokken departementen hierover een positie bepalen, inclusief over de keuze van de definitie en de gevolgen daarvan.
Hoeveel procent van alle microplastics die opzettelijk aan cosmeticaproducten worden toegevoegd, vallen onder de definitie zoals die nu wordt opgesteld? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u ervan op de hoogte dat de microplastics die nu worden uitgezonderd van de definitie, waaronder vloeibare en semi-vloeibare synthetische polymeren die onder andere worden toegevoegd aan cosmeticaproducten, slecht afbreekbaar en toxisch kunnen zijn, en dat wetenschappers zich daar zorgen over maken? Wat is uw reactie hierop?
Zie antwoord vraag 9.
Ziet u ook het mogelijke gevaar voor mens en milieu van de microplastics die worden uitgezonderd van de definitie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Welke specifieke stappen gaat u zetten om ervoor te zorgen dat alle microplastics worden meegenomen in het voorstel van de Commissie om de bewuste toevoeging en productie van microplastics te beperken, aangezien u in uw brief als reactie op de Plastic Soup Foundation5 aangeeft dat u zich op basis van het definitieve voorstel zal uitspreken over het voorkomen van eventuele onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid een voortrekkersrol te nemen binnen Europa op het gebied van microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft een voortrekkersrol in Europa als het gaat om het terugdringen en voorkomen van microplastics in het milieu.
Zoals eerder gezegd, wordt binnenkort een voorstel van de Europese Commissie verwacht om bewust toegevoegde microplastics – in bijvoorbeeld cosmetica – te verbieden of te beperken. Onze inzet is een restrictie die ambitieus en doeltreffend is en die snel van kracht wordt. Overigens heeft mijn voorganger in dit kader reeds aan de Kamer laten weten dat Nederland voorstander zou zijn van een verbod op synthetische infill-materialen.
Onlangs heb ik gereageerd op de publieke consultatie van de Commissie voor Europese aanpak van microplastics die in het milieu terechtkomen door bijvoorbeeld bandenslijtage of verfresten. Daarin heb ik gepleit voor Europese wet- en regelgeving voor het voorkomen en beperkten van microplastics. Bijvoorbeeld door het tegengaan van microplastics integraal op te nemen in andere Europese beleidsinitiatieven zoals de Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR), de richtlijn voor duurzame producten, voedselcontactrichtlijn/ verpakkingen, en beleid tegen stoffen die gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid6. Daarnaast pleit Nederland al geruime tijd voor het terugdringen van microplastics uit textiel. Bijvoorbeeld heeft Nederland vorig jaar in het kader van de Europese textielstrategie gepleit voor een verplicht duurzaamheidslabel, het uitfaseren van zorgwekkende stoffen, en het minimaliseren van vervuiling van textiel door het vrijkomen van microplastics7.
Onderschrijft u het belang van ambitieuze nationale regelgeving met betrekking tot microplastics? Zo nee, waarom niet?
Nederland treft op nationaal niveau maatregelen tegen zwerfafval, een belangrijke bron van microplastics. Vervuiling door microplastics houdt echter niet op bij de grens. Nederland is daarom voorstander van Europese maatregelen voor het terugdringen van microplastics, en waar mogelijk streeft Nederland ook naar een mondiale aanpak.
Bent u bereid in Nederland strengere eisen te stellen omtrent de onnodige ontheffingen en lange overgangstermijnen, als blijkt dat de definitie niet wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiertoe?
Het op de markt brengen van stoffen en producten is gereguleerd via diverse Europese verordeningen vanwege de combinatie van beschermen van de gezondheid en het milieu én de werking van de interne markt. Het heeft ook mijn sterke voorkeur om dit soort maatregelen op Europees niveau goed te regelen en daar wil ik nu mijn inzet op richten.
Bent u bereid te onderzoeken welke stappen Nederland zelf kan nemen om microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten, zo snel en volledig mogelijk uit te faseren ten behoeve van het milieu en de menselijke gezondheid?
Ik ben voorstander van maatregelen op Europees niveau omdat (micro)plasticvervuiling niet bij de grens ophoudt. Nationale uitfasering van bewust toegevoegde microplastics acht ik niet realistisch, aangezien het merendeel van de producten in de Nederlandse winkels daar komen via een groot internationaal handelsverkeer. Ik vind het daarom belangrijk om in te zetten op ambitieuze Europese regelgeving voor het beperken en voorkomen van microplastics die bewust worden toegevoegd aan producten. Ik vind het belangrijk dat deze restrictie doeltreffende maatregelen behelst die in verhouding staan met de urgentie en de ernst van de milieuvervuiling door deze microplastics.
De ondergrondse opslag van CO2 |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Ondergrondse opslag bodemloze put? – Miljarden om CO2 onder Noordzeebodem te pompen?»1
Het artikel onder de door u genoemde titel en datum bleek niet vindbaar. Vermoedelijk doelt u op het Telegraaf-artikel met de titel «Broeikasgas onder bodem Noordzee pompen: nieuwe duurzaamheidsrel?» van 24 april 2022; hiervan heb ik kennis genomen.
Wat vindt u ervan dat vorig jaar de CO2-uitstoot in Nederland is toegenomen ondanks de vele miljarden die u aan klimaatbeleid verspilt?
Er zijn meerdere verklaringen waarom de uitstoot in 2021 is toegenomen ten opzichte van 2020, zoals het herstel van de economie na de aanvang van de Covid-19 pandemie, het koude weer in de eerste helft van het jaar, en de hoge gasprijzen welke hebben aangezet tot meer elektriciteitsopwekking uit kolen. De voorlopige uitstootcijfers van vorig jaar geven daarom geen goed beeld van de effectiviteit van het klimaatbeleid, omdat dit deels afhankelijk was van externe factoren en het beeld over de jaren heen juist een duidelijke versnelling van de reductie laat zien. Desondanks is het van belang om het beleid verder aan te scherpen en te zorgen dat we de lange termijn doelen gaan halen. Voor de zomer komt de Minister voor Klimaat en Energie met een beleidsprogramma Klimaat en Energie waarin hij schetst hoe we onze klimaatdoelen van 2030 en 2050 kunnen halen.
Erkent u dat de ondergrondse opslag van CO2 (Carbon Capture and Storage) niets anders is dan een peperduur lapmiddel, omdat het obsessieve terugdringen van de CO2-uitstoot klaarblijkelijk niet zo wil lukken?Deelt u de conclusie dat CCS – vergelijkbaar met het drama dat biomassa heet – nepklimaatbeleid is?
Nee, verschillende gerenommeerde onderzoeksinstellingen en -verbanden, waaronder het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), International Energy Agency (IEA) en Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), concluderen dat CCS een noodzakelijke technologie is voor het tijdig behalen van de klimaatdoelen, niet in de laatste plaats omdat CCS onmisbaar is voor het onttrekken van CO2 uit de atmosfeer (zogenaamde negatieve emissies). Anders dan een lapmiddel, is CCS juist een belangrijke maatregel die ons in staat stelt om emissies te reduceren bij sectoren die zich momenteel moeilijk op andere manieren laten verduurzamen. Ik deel ook niet de stelling dat CCS (net als biomassa) nepklimaatbeleid is, CCS is een bewezen technologie.
Deelt u de mening dat de ruim € 2 miljard subsidie, die u voor het CCS-project «Porthos» hebt gereserveerd, weggegooid geld is? Deelt u de conclusie dat we deze middelen veel beter kunnen inzetten voor lastenverlichting?
Nee, ik deel uw conclusie niet. In de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) 2020 is een bedrag van maximaal € 2,1 miljard beschikt ten behoeve van CCS-projecten middels het Porthos-project in de Rotterdamse haven. Dit gebudgetteerde bedrag betreft een verplichtingenbudget, oftewel het maximale bedrag dat aan subsidie kan worden uitgekeerd. In de praktijk kunnen de daadwerkelijke kasuitgaven lager zijn, in het geval van een hogere EU-ETS-prijs in de jaren waarin het project wordt uitgevoerd ten opzichte van de geprojecteerde EU-ETS-kosten op het moment van subsidiebeschikking. Op basis van de huidige EU-ETS-prijs zullen de daadwerkelijke kasuitgaven aanzienlijk lager zijn dan € 2,1 miljard. Mogelijkerwijs behoeft uiteindelijk helemaal geen subsidie te worden uitgekeerd. Hier staat tegenover dat de aan Porthos verbonden uitstotende bedrijven, die de SDE++ 2020 beschikt hebben gekregen, via Porthos een forse CO2-reductie van 2,3 megaton CO2 per jaar kunnen realiseren. Daarmee wordt een grote stap gezet richting het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030.
Waarom kiest u ervoor om de CO2 afkomstig van raffinaderijen en waterstoffabrieken op te slaan? Waarom mogen deze sectoren van u feitelijk doorgaan met uitstoten (mét CCS-subsidie!), maar worden kleine uitstoters zoals huishoudens door u gedwongen tot peperdure klimaatmaatregelen – zoals van het gas af – in een onhaalbare poging hun uitstoot drastisch te verminderen?
Afvang en opslag van CO2 is een kostenefficiënte techniek om CO2 te reduceren, met name wanneer deze kan worden ingezet waar grote volumes CO2 vrijkomen en er op dit moment geen kosteneffectieve alternatieven voorhanden zijn, bijvoorbeeld bij raffinaderijen en waterstoffabrieken. Deze installaties komen in aanmerking voor SDE++-subsidie om hun uitstoot te verminderen. De subsidie dekt echter alleen de onrendabele top af van de toepassing van de techniek. De daadwerkelijk uitgekeerde subsidie is afhankelijk van de EU-ETS-prijs. Hoe hoger de EU-ETS-prijs, hoe minder subsidie er wordt uitbetaald. Via het EU-ETS en de nationale CO2-heffing betalen ook bedrijven een prijs voor de uitstoot van CO2. Huishoudens worden gestimuleerd om maatregelen te treffen voor de verduurzaming van de woning. Om de kosten daarvan te drukken, stelt de overheid ook hiertoe subsidies beschikbaar.
Hoeveel subsidie bent u voornemens tot 2030 en tot 2050 in totaal aan CCS te verkwanselen? Kunt u een overzicht van de plannen en ambities verstrekken inclusief de bedragen, de hoeveelheden op te slaan CO2 en de feitelijke klimaateffecten?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt aangaande het subsidie-plafond dat is vastgesteld op 7,2 megaton CO2-afvang bij de industrie en 3,0 megaton bij de elektriciteitssector. Eerder dit jaar is het subsidie-plafond voor CCS in de industrie verhoogd tot 8,7 megaton. Indien dat nodig blijkt voor het behalen van de klimaatdoelstelling, dan kan dit plafond in de toekomst eventueel verder opgehoogd worden. Of dit plafond zal worden bereikt, hoeveel dit zal gaan kosten, bij welke installaties reductie zal plaatsvinden, en wanneer, hangt af van de ontwikkelingen in de markt. Daarbij gaat het om interesse voor CCS vanuit bedrijven, ontwikkeling van EU-ETS-prijzen en verwachte kostenreducties van CCS. Het is daarom niet mogelijk nu aan te geven hoeveel subsidie besteed gaat worden aan CCS in de komende jaren.
Is onderzocht wat CCS eigenlijk doet met de bodem? Wat zijn de risico’s?
Nederland is voornemens CO2 op te slaan in lege gasvelden, die reeds voor miljoenen jaren aardgas hebben omsloten. Deze gasvelden liggen gemiddeld op een diepte van 3 kilometer onder de zeebodem. De CO2 wordt geïnjecteerd in een laag poreus gesteente dat bedekt is met een laag niet-poreus gesteente, waardoor de CO2 permanent ingesloten blijft. Het in het gesteente aanwezige water is zeer zout en bevat veel schadelijke stoffen waardoor het niet geschikt is voor menselijke consumptie. Het geïnjecteerde CO2 lost op in het in het gesteente aanwezige water en zal in de loop van honderden jaren mineraliseren. Het risico op CO2-lekkage is zeer klein. De selectie van ondergrondse CO2-opslaglocaties gebeurt zodanig dat het risico op CO2-lekkage aanvaardbaar is. Voorafgaand aan het verlenen van de benodigde vergunningen, worden door zowel TNO als Staatstoezicht op de Mijnen de CO2-injectie en de mobiliteit van het CO2 in het opslagvoorkomen uitvoerig gemodelleerd, bestudeerd en beoordeeld op eventuele risico’s. De Mijnbouwwet bepaalt dat vergunningen voor CO2-opslag alleen worden verleend indien de risico's van CO2-opslag – zoals het weglekken van CO2 – voldoende zijn geborgd. Voorts zullen de opslaglocaties tijdens de exploitatiefase, en voor tenminste 30 jaar na de beëindiging van de injectie, op mogelijke lekkage worden gecontroleerd. Indien lekkage onverhoopt toch zou plaatsvinden, kan snel en adequaat worden opgetreden om de oorzaak weg te nemen en/of de gevolgen ervan te verminderen.
Hoeveel energie wordt er gebruikt en hoeveel uitstoot komt er additioneel vrij bij het hele proces van scheiden, afvangen en opslaan van CO2? Hoe weegt dit op tegen de hoeveelheden CO2 die u wilt opslaan? Wat is het feitelijke CO2- en klimaateffect? Kunt u hiervan een onderbouwde berekening verstrekken?
De hoeveelheid energie die bij CCS gebruikt wordt en de corresponderende CO2-uitstoot die daarbij vrijkomt, hangen af van het industriële proces waarop CCS wordt toegepast, de toegepaste CO2-afvangtechnologie, de transportmodus en de koolstofintensiteit van de energie die wordt gebruikt voor het CCS-proces. Als onderdeel van de berekeningen van de basisbedragen voor de SDE heeft PBL ramingen gemaakt van de zogenaamde «vermeden CO2-emissies» voor verschillende soorten CCS-configuraties. Door het volume afgevangen CO2 voor opslag te corrigeren voor de extra CO2-uitstoot als gevolg van het CCS-proces (scope 1 en 2 emissies) zelf, wordt het volume vermeden CO2 verkregen. Dit is de netto CO2-reductie. Om het effect en de kosteneffectiviteit van de SDE++ te beoordelen, worden de vermeden CO2-emissies gebruikt in het bepalen van het basisbedrag. De ramingen van PBL geven aan dat het percentage vermeden emissies ten opzichte van de totale afgevangen CO2 varieert van 82% tot 97%, afhankelijk van het type CO2-afvanginstallatie. De bij deze berekeningen gebruikte aannames zijn te vinden in het document Eindadvies basisbedragen SDE++ 2022.
Bent u op de hoogte van een vergelijkbaar CCS-project in de Verenigde Staten – «Petra Nova» – dat heeft moeten stoppen omdat deze techniek allesbehalve een succes is gebleken?2 Wat vindt u van het CCS-project «Gorgon» in Australië dat vijf jaar na de start nog steeds technische problemen heeft? Oftewel: wat leert u hiervan en andere faal-CCS-projecten waarbij er miljarden over de bak zijn gesmeten?
Ja. Bij het CCS-project Petra Nova wordt de afgevangen CO2 niet geïnjecteerd voor permanente ondergrondse opslag, maar geïnjecteerd in een olieveld om de olieopbrengst te verhogen, een zogenaamd Enhanced Oil Recovery (EOR)-project. De opbrengsten van de extra geproduceerde olie werden gebruikt om de kosten van de CO2-afvang en transport te dekken. Het project is stilgelegd door de lage olieprijzen tijdens de Covid-19 pandemie, waardoor het project niet langer rendabel was. CCS-projecten in Nederland zullen niet worden gelinkt aan EOR-activiteiten en dus ook niet afhangen van olieopbrengsten. De SDE++ biedt bedrijven financiële zekerheid, die dergelijke projectsluitingen kan voorkomen. Ik ben mij er echter van bewust dat een klein aantal CCS-projecten dat wereldwijd in bedrijf is, te kampen heeft gehad met aanvankelijke operationele moeilijkheden ten gevolge van bijvoorbeeld technische complicaties, zoals het geval was bij het door u genoemde Gorgon-project. Daar staat tegenover dat er tal van CCS-projecten zijn die jarenlang succesvolle resultaten hebben geboekt. Ik ben ervan overtuigd dat bedrijven, onderzoeks- en academische instituten, die betrokken zijn bij de realisatie van CCS in Nederland, de juiste vaardigheden in huis hebben om CCS tot een succes te maken.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk volledig af te zien van CCS en niet opnieuw – vergelijkbaar met biomassa – een grote, peperdure fout te maken?
Nee, in voorgaande antwoorden heb ik aangegeven dat CCS een belangrijke maatregel is voor het behalen van onze klimaatdoelstellingen en wat de redenen zijn voor de overheid om CCS te ondersteunen.
Het bericht ‘Wat te doen met ons kernafval?’ |
|
Renske Leijten |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Deelt u de mening dat het absoluut onverantwoord is om extra kerncentrales te bouwen en Borssele langer open te houden als er geen oplossing bestaat voor de permanente opslag van het radioactieve afval?1
Sinds 1984 is er een evenwichtig nationaal beleid voor radioactief afval2, 3. He t afval wordt langjarig bovengronds opgeslagen in speciaal daarvoor geconstrueerde gebouwen bij COVRA in Zeeland. De faciliteiten zijn met dat doel geconstrueerd en de wijze van opslag is veilig.
Rond 2130 is geologische eindberging voorzien. Hiernaar wordt onderzoek uitgevoerd. Uw Kamer is in mei 2018 geïnformeerd4 over het laatst afgeronde onderzoek, het OPERA-project, uitgevoerd in de periode 2011–2017. Eind 2020 is COVRA gestart met een vervolgonderzoekprogramma, waarvan de resultaten worden verwacht in 20255.
Het beleid voor radioactief afval is recent geëvalueerd6. Daaruit volgt dat de uitgangspunten van het beleidskader voor radioactief afval nog steeds actueel zijn, dat het beleid effectief en duidelijk is, en dat de uitgangspunten breed gedragen worden door de stakeholders. Op sommige punten dient het beleid wel geactualiseerd te worden, volgens het evaluatierapport.
Qua veiligheid en transparantie wordt COVRA in Europa gezien als één van de betere voorbeelden op het gebied van tijdelijke opslag van radioactief afval.
Hoe kunt u op een verantwoordelijke manier de afspraken uit het coalitieakkoord op het gebied van kernenergie uitvoeren als Nederland niet eens voldoet aan eisen uit de Europese taxonomie, namelijk dat er per 2050 een plan voor kernafval moet zijn, wat er volgens de huidige planning pas in 2130 is?2
De Europese taxonomie is een classificatiesysteem voor duurzame investeringen. Indien kernenergie niet wordt opgenomen in de taxonomie, of indien Nederland niet kan voldoen aan de criteria, verhindert dit Nederland niet om kerncentrales te bouwen die voldoen aan daarvoor geldende wetgeving, inclusief veiligheidseisen. Uit de Europese richtlijn voor radioactief afval en verbruikte splijtstof volgt geen termijn voor realisatie van een eindberging.
Wat is uw reactie op experts die stellen dat de zeespiegelstijging een risico vormt voor de buitendijkse opslag van het radioactieve afval van Borssele in de COVRA (Centrale Organisatie Voor radioactief Afval), de opslag in Vlissingen?
Radioactief afval en verbruikte splijtstoffen worden centraal opgeslagen in speciaal daarvoor ontworpen gebouwen bij de Centrale Opslag Voor radioactief Afval (COVRA) in Nieuwdorp. In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie8 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
Erkent u dat zelfs met de weinige hoeveelheden die in de tijdelijke opslag worden opgeslagen een calamiteit een verwoestende impact kan hebben, getuige eerdere kernrampen die hebben plaatsgevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
De potentiële impact van calamiteiten met straling in Nederland valt af te leiden uit het Landelijk Crisisplan Straling9, dat onder andere de organisatie van crisisbeheersing bij stralingsongevallen, ongevalsscenario’s en de responsprocessen (beschermingsmaatregelen, zonering, interventieniveaus, etc.) beschrijft. Daarin staat dat het zeer onwaarschijnlijk is dat een ongeval bij het verwerken en opslaan van radioactief materiaal tot significante effecten buiten het terrein van de locatie van COVRA in Zeeland leidt. COVRA is geclassificeerd als een categorie B-object, zoals toegelicht in het Landelijk Crisisplan Straling9 en in de Rapportage voor de zevende conferentie van het Gezamenlijk Verdrag inzake Bestraalde Splijtstoffen en radioactief Afval10. Een ongeval met een categorie B-object is een stralingsongeval met lokale en gemeentelijke of regionale coördinatie.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd11.
Erkent u dat het onverantwoordelijk is om op de buitendijkse opslag van de COVRA te blijven rekenen en pas op een eindberging over meer dan 100 jaar te sturen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dat wij op de opslag bij Covra kunnen blijven rekenen gaf ik hierboven al aan met de volgende argumenten.
In het ontwerp van het opslaggebouw voor hoogradioactief afval (Hoogradioactief Afvalbehandelings- en opslaggebouw, HABOG) is onder andere rekening gehouden met mogelijke effecten van de zee zoals golfwerking en zeespiegelstijging.
Uit de meest recente tienjaarlijkse veiligheidsevaluatie12 van COVRA (de «10EVA» over de periode 2009–2018) blijkt dat er geen redenen zijn om aanvullende maatregelen te treffen tegen overstroming van het COVRA-terrein.
Verder geldt voor de vergunninghouders van nucleaire installaties (zoals COVRA), naast de verplichting tot een periodieke veiligheidsevaluatie, de plicht om bij nieuw ontstane wetenschappelijke inzichten ook tussentijds verder te onderzoeken wat dit betekent voor de veiligheid van de installatie. Dit is vastgelegd in de Regeling nucleaire veiligheid kerninstallaties.
In 2013 is er een stresstest uitgevoerd voor het HABOG (het gebouw waarin het hoogradioactief afval is opgeslagen). Deze stresstest moest duidelijk maken in hoeverre het HABOG opgewassen is tegen extreme gebeurtenissen, en combinaties ervan. Onderzocht zijn de gevolgen van natuurrampen (bijvoorbeeld aardbevingen, overstromingen, extreme kou, extreme hitte, sneeuw, ijs, stormen, tornado's, zware regen en andere extreme natuurlijke omstandigheden) en menselijke acties (bijvoorbeeld vliegtuigongevallen en explosies). Op basis van het stresstestrapport kan worden geconcludeerd dat het HABOG van COVRA hiervoor aan de eisen van de vergunning voldoet.
In het stresstestrapport zijn ook mogelijke verbeteringsmaatregelen beschreven om de veiligheidsmarges van de installatie bij extreme gebeurtenissen te vergroten. Er zijn enkele maatregelen geïdentificeerd en uitgevoerd ter vergroting van de veiligheidsmarges. Uw Kamer is over de resultaten van de stresstest geïnformeerd13.
Ziet u de opslag van kernafval in zoutmijnen in Asse II nog steeds als voorbeeld voor Nederland, terwijl in deze schacht overstromingen ertoe hebben geleidt dat de water zich met zout heeft vermengd tot pekel, wat de vaten heeft aangetast waardoor radioactief afval naar buiten lekt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De mijn Asse II is een oude winningsmijn. In Nederland wordt gekeken naar een ander concept, namelijk een eindbergingsfaciliteit in een onverstoorde laag. Dit is niet met de Asse-mijn te vergelijken.
De mijn van Asse II is een van de drie mijnen bij het Duitse Asse die rond 1900 werden gebouwd om kali en steenzout te winnen. De Duitse overheid kocht de mijn Asse II in 1965 om de berging van radioactief afval daar te onderzoeken. Van 1967 tot 1978 werden ongeveer 126.000 vaten met laag- en middelradioactief afval opgeslagen in voormalige mijnkamers.
De Duitse overheid stelt14: «Noch de geologie van de Asse II, noch de mijn zelf zijn geschikt voor de opslag van radioactief afval. De mijn is instabiel. Er ontstaan scheuren waardoor zout water binnendringt. Dit wordt opgevangen en afgevoerd zodat het niet in contact komt met het radioactieve afval. Op de lange termijn kan echter niet worden uitgesloten dat door het binnendringen van water radioactieve stoffen vrijkomen.» Om gevaar voor mens en milieu af te wenden, heeft de Duitse Bondsdag bij wet besloten om het afval uit de Asse II zo snel mogelijk te laten bergen.
Wat kunt u leren van deze situatie in Duitsland waar, ondanks een beslissing van ruim 10 jaar geleden, de lekkende vaten niet kunnen worden verwijderd omdat ze zijn gaan zweven in het stroperige zout, met alle gevolgen van dien?
Zorgvuldig en gedegen beheer van radioactief afval is een grote en belangrijke verantwoordelijkheid voor zowel producenten van radioactief afval zoals bijvoorbeeld kerncentrales en ziekenhuizen, als voor de overheid. In Nederland heeft deze verantwoordelijkheid in 1985 geleid tot de oprichting van de Centrale Organisatie Voor radioactief Afval (COVRA), een staatsbedrijf dat door de overheid is aangewezen als organisatie met de verantwoordelijkheid voor het beheer van alle radioactief afval in Nederland. Het Nederlandse beleid voor radioactief afval ligt vast in het Nationale programma radioactief afval15.
Zoutformaties zijn zoutsteenlagen van meer dan 200 miljoen jaar oud. Veel zoutformaties zijn stabiele lagen en kunnen radioactief afval potentieel veilig en permanent insluiten.
Of een mogelijk geschikte zoutformatie daadwerkelijk een geschikte locatie is voor eindberging van radioactief afval kan worden vastgesteld met geologisch onderzoek. Dergelijk onderzoek heeft in Gorleben uitgewezen dat deze locatie niet geschikt is voor een eindberging.
Hoe is het mogelijk dat de COVRA, als instantie die gaat over de opslag van kernafval in Nederland, stelt dat zoutformaties stabiel zijn terwijl Gorleben, het voorbeeld in Duitsland, van de lijst is geschrapt omdat het onveilig en instabiel is gebleken?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat de tikkende tijdbom in Asse een waarschuwing voor Nederland is en de opslag van kernafval in zoutmijnen in het noorden en oosten van Nederland absoluut onverantwoord is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Net als in Duitsland wordt ook in Nederland zout beschouwd als een mogelijke formatie voor eindberging. Zie ook het antwoord op vraag 8. De veiligheid van de eindbergingsfaciliteit is een absolute voorwaarde en moet voorafgaand aan de berging van radioactief afval aangetoond worden. In Nederland wordt onderzoek gedaan naar zowel klei- als zoutformaties als mogelijke locatie voor een eindberging.
Welke opslagplaatsen in het buitenland heeft u op het oog voor de eventuele eindberging van kernafval en waaruit blijkt dat deze locaties welveilig zijn en niet ook complicaties zou opleveren?
Nederland heeft geen opslagplaatsen in het buitenland op het oog voor de eventuele eindberging van radioactief afval.
In Nederland is gekozen voor centrale opslag voor een periode van ten minste 100 jaar in gebouwen, waarna eindberging is voorzien16. Rond 2130 dient deze eindberging operationeel te zijn.
Voor realisatie van een eindberging wordt zowel een nationale als een internationale lijn gevolgd: de zogenaamde duale strategie17. Hierbij wordt een nationale route naar eindberging uitgewerkt, maar wordt de mogelijkheid om samen te werken met andere Europese lidstaten voor de realisatie van een eindberging niet uitgesloten. Indien deze mogelijkheid zich voordoet dient het ook mogelijk te zijn hierop in te spelen, waarbij veiligheid ook dan gegarandeerd dient te zijn.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een kosteneffectieve oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl complicaties met afval in Duitsland miljarden hebben gekost en er nog steeds geen oplossing is?
In het Nederlandse beleid voor radioactief afval wordt voor alle kosten van het beheer van het radioactieve afval het uitgangspunt gehanteerd dat de vervuiler betaalt18. Hieraan wordt tegemoet gekomen doordat COVRA in de tarieven alle geraamde kosten voor verwerking, opslag en eindberging opneemt, op basis van de op dat moment geldende inzichten.
Hoe kunt u blijven beweren dat kernenergie een veilige en duurzame oplossing is voor het klimaatprobleem, terwijl er zo ontzettend veel is af te dingen op beweringen die worden gedaan over de veronderstelde veiligheid rondom de opslag van kernafval?
Kernenergie kan in de energiemix een aanvulling zijn op zon, wind en geothermie en kan worden ingezet voor de productie van waterstof, aldus het Coalitieakkoord 2021–202519. Ook maakt het ons minder afhankelijk van de import van gas.
Internationaal wordt geologische eindberging van radioactief afval in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien20.
Erkent u dat de recente geopolitieke ontwikkelingen aantonen dat we niet met een gerust hart deze ontwikkelingen kunnen voortzetten en het bijzonder naïef zou zijn om maar aan te nemen dat de komende 100 jaar de veiligheid van het kernafval gegarandeerd is?
Beleid voor het beheer van radioactief afval dient zo te zijn ingericht, dat de risico’s zo klein mogelijk zijn. In Nederland is daarom in 1985 gekozen voor centrale bovengrondse opslag bij COVRA voor een intermediaire periode, met als horizon in 2130 eindberging in een diepe geologische berging. Zowel voor de intermediaire periode als voor de eindberging zijn en blijven de veiligheidseisen essentieel. Aan die eisen wordt dan ook niets afgedaan.
Het bericht dat Rijkswaterstaat niet weet waar zijn metaalafval met giftige stoffen zoals Chroom-6 blijft |
|
Agnes Mulder (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Giftig staal Rijkswaterstaat ging stiekem naar de ovens van Tata»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de constatering uit het onderzoek van het Financieele Dagblad dat het vermengen van vervuild en schoon schroot aan de orde van de dag is en dat de meldplicht hiervoor – die werkgevers in staat moet stellen om risico’s te beoordelen en maatregelen te nemen – slecht wordt nageleefd?
Bedrijven moeten ter bescherming van hun personeel voldoen aan strenge arboregels met betrekking tot handelingen die kunnen leiden tot blootstelling van het personeel aan chroom-6. Hier wordt ook toezicht op gehouden door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Verwerkers hebben dus reden om goed op te letten of ze chroom-6-houdend schroot innemen. Bovendien stellen bedrijven waar sloopwerkzaamheden plaatsvinden waarbij chroom-6-houdend schroot vrij kan komen vaak contractuele eisen aan de aannemer ten aanzien van het garanderen en aantonen van veilige verwerking van het schroot.
De erkend verwerker zal het metaalschroot vaak verkleinen. Daarna gaat het schroot voor recycling naar smelters, bijvoorbeeld een staalbedrijf. Bij de fysisch-chemische omstandigheden die heersen bij het recyclen van staal in een smelter wordt het chroom-6 omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die grotendeels in de metaallegering worden opgenomen. Recyclen van staal met chroom-6-houdende verf leidt dus niet tot nieuw staal met chroom-6. Voor het transport naar smelters kan chroom-6-houdend schroot gemengd worden met schroot zonder chroom-6, in een verhouding die de smelter die het schroot afneemt kan en mag accepteren.
Wat vindt u ervan dat zowel landelijke als regionale toezichthouders amper zicht hebben op de vermenging van vervuild en schoon schroot en dat de pakkans van het vermengen van vervuild en schoon schroot nihil is?
Het is voor de veiligheid van met name het personeel van schrootverwerkers van groot belang dat deze bedrijven zicht hebben op de aanwezigheid van chroom-6 in partijen ingenomen schroot. Het is primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om te letten op verflagen en bij onduidelijkheid het zekere voor het onzekere te nemen omwille van de gezondheid van zijn werknemers. Omgevingsdiensten zijn verantwoordelijk voor het toezicht, maar kunnen niet alle partijen chroom-6 houdend metaalschroot volgen. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, werken bedrijven die dergelijk schroot innemen om het te verkleinen (snijden, knippen; daar in hun vergunning toestemming voor hebben) waarbij blootstelling aan chroom-6 een reëel risico is, met stringente veiligheidsmaatregelen en worden zij hierop ook gecontroleerd.
Informatie over aanwezigheid van chroom-6 is ook belangrijk in de fase van transport naar smelters, zodat de smelter en diens bevoegd gezag kunnen beoordelen of het innemen van het schroot verantwoord is en of extra eisen aan het verwerkingsproces gesteld moeten worden. Uiteraard is transparantie over de samenstelling van metaalschroot ook van belang bij export. Export van schroot met chroom-6 moet onder de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) altijd bij de autoriteiten aangevraagd worden. In Nederland dient deze «kennisgeving» gedaan te worden bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Schroot met chroom-6 is kennisgevingsplichtig ongeacht het gewichtspercentage.
In de praktijk is het voor het bevoegde gezag vaak lastig te beoordelen of er sprake is van aanwezigheid van chroom-6-houdend schroot. Zeker bij export gaat het namelijk vaak om (scheeps-)ladingen van honderden tot duizenden tonnen metaal. Het metaal met chroom-6 kan sterk verkleind zijn, wat de herkenbaarheid vermindert. De ILT is bezig een plan van aanpak op te stellen voor deze problematiek.
Bij schroot dat werd geleverd aan Tata Steel in IJmuiden is de aanwezigheid van stukken schroot van de Lekbrug uiteindelijk wel opgemerkt, volgens de berichtgeving in Het Financieele Dagblad, waarna de betreffende partij schroot naar de afzender is geretourneerd.
Klopt het dat het volgen van chroomschroot lastig is omdat het meestal niet wordt bestempeld als gevaarlijk, omdat de hoeveelheid giftige stof vaak onder de grenswaarde van 0,1% van de totale massa blijft?
Voor het aanmerken van een afvalstof als gevaarlijk afval of niet-gevaarlijk afval moet de systematiek worden gevolgd van de Beschikking 2000/532 van de Europese Commissie, in Nederland geïmplementeerd in de Regeling Europese afvalstoffenlijst. Volgens de Commissie moet staalschroot met chroom-6 verf als niet-gevaarlijk afval worden aangemerkt als het gehalte chroom-6 lager is dan 0,1% van de totale massa schroot. In de praktijk is bij grote objecten het gewicht van een verflaag zo klein ten opzichte van het metaalgewicht dat de classificatie altijd uitkomt op niet-gevaarlijk afval. De classificatie als niet-gevaarlijk afval laat onverlet dat schrootverwerkers scherp moeten zijn op aanwezigheid van chroom-6, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2.
In hoeverre brengt het systematisch ongezien hergebruik van vervuild schroot gezondheidsrisico’s met zich mee?
Gezondheidsrisico’s doen zich met name voor bij handelingen die verfdeeltjes uit een chroom-6-houdende verflaag losmaken, zoals schuren, stralen en snijbranden. Bij recycling van schroot wordt het gesmolten en wordt chroom-6 zoals gezegd omgezet in niet-kankerverwekkende vormen van chroom, die in de metaallegering worden opgenomen.
Hoeveel zaken van schrootvermenging door zogenoemde «erkende verwerkers» zijn er door de omgevingsdiensten en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in de afgelopen jaren aan het licht gebracht?
In hoeveel gevallen in de afgelopen jaren sprake is van schrootvermenging is mij niet bekend. Gezien het feit dat smelters schroot kunnen accepteren dat deels chroom-6-houdend is, is vermenging op zichzelf geen misstand die signalering behoeft. Van belang is dat de verwerker transparant is over de vermenging in het kader van transacties met afnemers.
Wat zijn de gevolgen voor recyclebedrijven wanneer zij betrapt worden op het vermengen van schoon en vervuild schroot? Kunt u in uw beantwoording specifiek ingaan op de casus van het staal uit de gesloopte Lekbrug en het recyclebedrijf dat het staal met Chroom-6 heeft vermengd met gewoon schroot?
Het mengen van schroot is in de fase van transport naar de smelter toegestaan als de smelter die het materiaal afneemt, aangeeft een dergelijk mengsel te kunnen en mogen accepteren. Hiervoor moet toestemming zijn van het bevoegd gezag. De casus van het staal uit de Lekbrug is aangehaald in het antwoord op vraag 3. Het bedrijf dat de betreffende partij schroot leverde, heeft deze volgens de berichtgeving moeten terugnemen.
Bij export van schroot waarin chroom-6-houdend schroot gemengd zit moet op grond van de Europese afvalregelgeving een aanvraag ingediend worden bij de ILT (kennisgeving). Als dit niet gebeurt, is sprake van illegale export. Als de ILT dit bij controles vaststelt, wordt in lijn met de landelijke handhavingsstrategie bestuursrechtelijk en eventueel strafrechtelijk opgetreden.
Deelt u de mening dat iedere erkende schrootverwerker vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden moet verwijderen en er dus geen discrepantie moet bestaan tussen goedkopere en duurdere schrootverwerkers?
Ik onderschrijf dat schrootverwerking altijd veilig moet gebeuren en dat het niet acceptabel is dat schrootverwerkers tegen een laag tarief schroot kunnen innemen door te bezuinigen op de kosten die veiligheidsmaatregelen met zich meebrengen.
Volgens het vigerende derde Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) moet schroot in principe gerecycled worden. Verwijdering betekent in de terminologie van het afvalbeheer verbranden (wat met metaalschroot niet mogelijk is) of op een stortplaats brengen. Slechts in specifieke gevallen waarin recycling niet op milieuhygiënische wijze mogelijk is, mag metaalschroot naar een stortplaats. Voor chroom-6-houdend schroot is veilige recycling mogelijk, zoals hierboven aangegeven.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat alle erkende schrootverwerkers zo snel mogelijk aan dezelfde standaarden voldoen en er meer toezicht en handhaving komt op de verwerking van metaalafval met giftige stoffen en schrootvermenging door de omgevingsdiensten en de ILT?
Rijkswaterstaat legt contractueel vast dat de opdrachtnemer chroom-6-houdend afval aantoonbaar aan een erkend verwerker moet leveren. Zo’n verwerker hanteert de juiste arbobeschermingsmaatregelen, is bekend met en gebonden aan wet- en regelgeving omtrent de verwerking en wordt daarop gecontroleerd door de Nederlandse Arbeidsinspectie.
Om de markt hiervoor handvatten te bieden, is door ProRail, Rijkswaterstaat en het Rijksvastgoedbedrijf het Beheersregime chroom-6 ontwikkeld2. Dit beschrijft de toe te passen arbeidshygiëne bij het werken met chroom-6-houdende verven en coatings. Voor de gangbare werkzaamheden is vastgelegd welke preventieve beheersmaatregelen moeten worden genomen. Het document is beschikbaar op het Arboportaal en wordt breed binnen de sector Rijk toegepast, zowel vanuit de rol van werkgever als van opdrachtgever. Naar verwachting wordt een nieuwe versie van het Beheersregime, met daarin de laatste inzichten, nog dit voorjaar gepubliceerd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (vanuit diens verantwoordelijkheid voor de sector Rijk) zal uw Kamer hierover informeren.
Zoals hierboven aangegeven is voor de eindverwerking van schroot in smelters mengen toegestaan als de smelter het betreffende mengsel kan en mag accepteren.
Heeft Rijkswaterstaat inmiddels de samenwerking met de Jansen Recycling Group verbroken?
Rijkswaterstaat heeft geen directe samenwerking met Jansen Recycling Group. Jansen Recycling Group is een door het bevoegd gezag erkend verwerker.
Deelt u de mening dat tot het moment dat alle erkende schrootverwerkers vervuild schroot onder gecontroleerde omstandigheden verwijderen, Rijkswaterstaat, vanwege zijn zorgplicht als overheidsinstelling, afgedankt materiaal met giftige stoffen moet laten verwerken door een recyclebedrijf dat aan de hoogste standaarden voldoet?
Zoals hierboven is aangegeven, is het beleid erop gericht dat metaalschroot wordt gerecycled. Rijkswaterstaat schrijft in contracten met zijn opdrachtnemers voor dat:3
Door deze eisen kan Rijkswaterstaat controleren dat het staal waarin chroom-6 aanwezig is, terechtkomt bij een erkend verwerker die hiervoor de juiste vergunningen en expertise heeft.
De NAM-afvalwaterlozing in Twente |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Welke mijnbouwhulpstoffen worden er gebruikt door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en andere betrokken partijen bij de oliewinning in Schoonebeek? Welke komen daarvan in het afvalwater terecht en welke bij lozing in Twente?
De onderstaande tabel bevat een weergave van de mijnbouwhulpstoffen die door het gebruik door NAM in het injectiewater in Twente terecht kunnen komen. Ik heb mij hiervoor gebaseerd op de Jaarrapportage 2020 Waterinjectie Twente1.
In deze opsomming zijn de volgende gegevens vermeld:
de gebruikte hoeveelheid mijnbouwhulpstoffen in 2020;
de chemische samenstelling van deze mijnbouwhulpstoffen;
de concentratie waarin deze mijnbouwhulpstoffen voorkomen in het injectiewater, uitgedrukt in mg/L en w/w%.
Biocide
XC82448
Ja (rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd)
1,75 m3
tetrakis(hydroxymethyl) fosfoniumsulfaat(2:1), 1,2-Ethanediamine, N1,N1,N2,N2-tetramethyl-, polymer with 1,1»-oxybis[2-chloroethane]
2,2 mg/L
0,0002%
Anti-corrosie
vloeistof
CORR10941A
Ja
(rechtstreeks in de waterstroom geïnjecteerd
53 m3
2-Butoxyethanol, Quaternary ammonium compounds, benzyl C12-C16 (even numbered)-alkyldimethyl chlorides, Reaction mass of Amines, coco alkyl and β-Alanine, N-(2-carboxyethyl)-, N-coco alkyl derivs. and β-Alanine, N-coco alkyl derivs., Mono-Coco Alkyl-Amine, Ethyleenglycol, Natriumthiosulfaat Pentahydraat, Amines, dicoco alkyl, Coconitriles, Geëthoxyleerd cocoalkylamine
53 mg/L
0,0049%
Emulsiebreker
EMBR18161A
Ja (0,1% komt in de waterfase)
38 m3
Koolwaterstoffen, C10, aromatisch, <1% nafthaleen, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane, Xyleen
1,08 mg/L
0,0001%
Emulsiebreker
EMBR23344A
7 m3
2-Butoxyethanol, EO-PO Copolymer, Ether with Trimethylolpropane
Zwavelwaterstof-binder
HSCV10229A
Ja (16% komt in de waterfase)
580 m3
N-phenyl-diethanolamine, reaction products with formaldehyde, Isopropanol, Methanol, 2-Butoxyethanol
90 mg/L
0,0083%
De bestanddelen zoals opgenomen in het veiligheidsinformatieblad volgens verordening (EG) nr. 1907/2006.
Aanname dichtheid van het injectiewater: 1,08 kg/L.
Eventuele gevaren voor de mens zijn er vrijwel uitsluitend voor de medewerkers van NAM die werken met deze stoffen. Van bovengenoemde mijnbouwhulpstoffen heeft de leverancier, indien het een gevaarlijke stof betreft, een veiligheidsinformatieblad beschikbaar gesteld aan de gebruiker (NAM) die opgesteld moet zijn volgens de verordening inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH)2. Risico’s voor het milieu kunnen ontstaan als mijnbouwhulpstoffen bovengronds niet op de juiste manier worden opgeslagen op locatie en er bij een lekkage ongecontroleerd vloeistof kan wegstromen naar de bodem of het oppervlaktewater. Om dit te voorkomen heeft NAM meerdere fysieke voorzorgsmaatregelen genomen op haar locaties, zoals het gebruik van daarvoor bestemde opslagcontainers, gebruikscontainers, aparte opslagvoorzieningen en bodem-beschermende voorzieningen. SodM ziet er tijdens de veldinspecties op toe dat de stoffen op de juiste wijze zijn opgeslagen en de voorzieningen deugdelijk zijn.
Ondergrondse milieurisico’s worden gevormd door lekkages uit een put. Om dit te voorkomen heeft NAM haar waterinjectieputten voorzien van een dubbele verbuizing die voorkomt dat het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen ongecontroleerd kan uitstromen naar andere bodemlagen in plaats van in het reservoir. Met regelmaat wordt de injectiebuis (binnenbuis) door middel van putmetingen gecontroleerd op beschadigingen en zo nodig vervangen. Daarnaast wordt de druk tussen de binnen- en de buitenbuis door NAM continu gemonitord. Mocht de binnenbuis toch onverwacht lek raken, ontstaat er een drukverschil en zal NAM daar actie op ondernemen. Door de dubbele verbuizing zal het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen de ruimte tussen de binnen- en buitenbuis instromen. De buitenbuis dient hierbij als een essentiële tweede barrière waardoor is verzekerd dat bij het eventueel falen van de binnenbuis het injectiewater met mijnbouwhulpstoffen toch in het reservoir terechtkomt en niet elders.
Op dit moment worden de onregelmatigheden aan de putten ROW-2, ROW-4 en de mogelijke gevolgen daarvan op ROW-7 onderzocht. De waterinjectie ligt stil totdat SodM dit onderzoek heeft beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de putten ROW-4 en ROW-7 veilig gebruikt kunnen worden.
Wat is de chemische naam van deze mijnbouwhulpstoffen en in welke hoeveelheden komen ze voor in het NAM-afvalwater bij de winning in Schoonebeek en lozing en opslag in Twente, zowel relatief als absoluut, en welke gevaren kleven aan deze stoffen voor mens en milieu?
Zie antwoord vraag 1.
Welk energietarief wordt bij NAM in rekening gebracht voor de productie van stoom ten behoeve van de oliewinning in Schoonebeek en hoe hoog is de korting voor de betrokken grootgebruiker van deze energie?
Ik heb geen inzicht in het leveringstarief dat NAM aan haar energieleverancier betaalt. Dit tarief komt tot stand tussen private partijen in de energiemarkt. NAM onderzoekt op dit moment hoe men het gasverbruik omlaag kan brengen. Een mogelijke optie is het gebruiken van elektriciteit voor het maken van stoom.
Behoren de betrokken stoomfabriek en andere bedrijven betrokken bij de oliewinning in Schoonebeek tot de groep van bedrijven, die worden afgeschakeld, respectievelijk worden stopgezet bij een onverhoopt gastekort in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Wanneer er sprake is van een noodsituatie, zoals bedoeld in de verordening gasleveringszekerheid3, kunnen de maatregelen die in het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) zijn opgenomen ter bestrijding van een noodsituatie worden getroffen. Het doel van deze maatregelen is om door afnemers en in het bijzonder door solidariteit beschermde afnemers (zoals huishoudens en ziekenhuizen), zo lang mogelijk van gas te blijven voorzien.
NAM Schoonebeek valt niet in de categorie van beschermde afnemers4 en kan getroffen worden als er noodmaatregelen moeten worden genomen. Of ze getroffen worden is afhankelijk van hoe de maatregelen in de concrete omstandigheden worden genomen.
De afvalwaterinjectie vindt volgens uw antwoord van 7 februari jl. op de vragen 1, 5 en 6 (aanhangsel Handelingen II, vergaderjaar 2020–21, nr. 1598) niet plaats in het kader van een opslagvergunning, maar is gekoppeld aan de oliewinning in Schoonebeek en het uitgangspunt is volgens u dat het afvalwater niet meer wordt opgepompt. Kunt u dan uitleggen wat de rechtsgrond is voor de lozing van NAM-afvalwater in Twente, op grond waarvan geen aparte lozingsvergunning nodig is voor de opslag van NAM-afvalwater uit Schoonebeek?
Op grond van artikel 28, onderdeel c, van het Mijnbouwbesluit is geen opslagvergunning vereist voor het opslaan van stoffen die met het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte onvermijdelijk boven de oppervlakte meekomen, en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze afkomstig zijn.
Sinds 1 januari 2013 vallen lozingen onder de Wabo en de Wet milieubeheer. Productiewater van mijnbouw dat wordt geïnjecteerd in de diepe ondergrond wordt gezien als het storten van afval. In het landelijk afvalbeheersplan (LAP) is hiervoor een specifieke regeling opgenomen.
De houder van een winnings- of opslagvergunning heeft op grond van artikel 33 van de Mijnbouwwet een zorgplicht ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten. Dit houdt in dat de vergunninghouder alle redelijke maatregelen neemt om nadelige gevolgen voor mens en milieu, schade door bodembeweging, schade aan de veiligheid en aan het belang van planmatig beheer als gevolg van de activiteiten te voorkomen. Die plicht geldt tijdens en na de vergunning. Op grond van artikel 6:177, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek is de vergunninghouder aansprakelijk voor de schade die ontstaat door uitstroming van delfstoffen als gevolg van het niet beheersen van de ondergrondse natuurkrachten die door de aanleg of bij de exploitatie van het mijnbouwwerk zijn teweeggebracht. Daarnaast is de houder aansprakelijk voor schade die ontstaat door bodembeweging als gevolg van de aanleg of de exploitatie van het mijnbouwwerk. Op grond van de Wet milieubeheer geldt eveneens een zorgplicht en aansprakelijkheid voor milieuschade. Het eigendom van de stoffen speelt voor de aansprakelijkheid derhalve geen rol.
De oliewinningsinstallatie, de pijpleiding naar Twente en de injectielocatie worden niet aangemerkt als één mijnbouwwerk. Zowel werken voor het opsporen en/of winnen van delfstoffen of aardwarmte als werken voor het opslaan van stoffen vallen op grond van artikel 2 van het Mijnbouwbesluit onder het begrip mijnbouwwerk. In het tweede lid van artikel 2 is bepaald dat werken die fysiek met elkaar zijn verbonden worden aangemerkt als één mijnbouwwerk, maar van die situatie is in dit geval geen sprake. Omdat voor mijnbouwwerken op land een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geldt, zijn op mijnbouwwerken ook de criteria voor het begrip inrichting uit artikel 1.1, vierde lid, van de Wet milieubeheer van toepassing. Om als één mijnbouwwerk te kunnen worden beschouwd, moeten de werken onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid liggen. Beide locaties liggen echter op grote afstand van elkaar en kunnen in principe los van elkaar functioneren. Dat maakt dat zij niet als één mijnbouwwerk gezien kunnen worden.
Waarom maakt u geen gebruik van de wettelijke bevoegdheid op grond van art. 30 en art. 36, lid 3 juncto art. 39, lid 1 sub b van de Mijnbouwwet om de vergunning voor winning van olie in Schoonebeek (met als direct gevolg lozing van afvalwater in Twente) direct in te trekken, vanwege het in artikel 29, lid 2 Mijnbouwwet genoemde belang van de veiligheid voor omwonenden, het voorkomen van schade aan gebouwen of infrastructurele werken, het planmatig gebruik of beheer van aardwarmte of grondwater met het oog op de winning van drinkwater of bijvoorbeeld veranderde omstandigheden (zoals gebrek aan draagvlak) of gewijzigde inzichten zoals genoemd in artikel 36 van de Mijnbouwwet?
De Mijnbouwwet biedt de mogelijkheid om een reeds verleende winningsvergunning in te trekken. Het uitgangspunt is echter dat, als een vergunning eenmaal is verleend, degene die over die vergunning beschikt, erop mag vertrouwen dat deze vergunning in stand blijft op grond van het rechtzekerheidsbeginsel. Het intrekken van een winningsvergunning is een inmenging in het eigendomsrecht van een mijnbouwonderneming aangezien dit gebruik door intrekking wordt beperkt. Hierdoor is sprake van regulering van gebruik van eigendom. Regulering of ontneming van eigendom druist in tegen artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (artikel 1 EP EVRM), waar de bescherming van eigendom is vastgelegd. Voor een inmenging in het eigendomsrecht moet een dwingende reden van algemeen belang bestaan waarmee een legitiem doel wordt gediend. Deze inmenging is voorts alleen toegestaan, indien het een geschikt en noodzakelijk middel is om dat legitieme doel te bereiken, waarbij het individuele belang moet worden afgewogen tegen het algemeen belang. Een beperking van het eigendomsrecht door intrekking zou kunnen leiden tot een recht op compensatie of schadevergoeding voor de vergunninghouder.
Naar mijn mening ontbreekt in dit geval een dwingende reden die een beperking van het eigendomsrecht van NAM en een schending van het rechtszekerheidsbeginsel rechtvaardigt, omdat er geen veiligheidsbelangen voor omwonenden in het geding zijn. De waterinjectie voldoet aan de wettelijke vereisten. Staatstoezicht op de Mijnen ziet hierop toe. Dit betekent dat als ik toch besluit de vergunning in te trekken, de rechter hoogstwaarschijnlijk dit besluit zal vernietigen. Voor de periode van stilleggen zou het kabinet de NAM een schadevergoeding moeten betalen en de NAM zou vervolgens weer verder kunnen gaan met de waterinjectie.
Bovenstaande betekent niet dat ik mij niet wil inzetten om te komen tot een zo snel mogelijke beëindiging van de waterinjectie en tot een beter en schoner verwerkingsproces. Ik ben met NAM en de bestuurders in Drenthe in overleg om het omschakelen naar Drenthe en verwerking aldaar volgens een schoner proces te realiseren. Ik vind dat dit voor eind december 2022 moet kunnen.
Wie beoordeelt de aanvaardbaarheid van de risico’s op zware ongevallen voor mens en milieu in relatie tot de kosten van risicoreductie als bedoeld in artikel 33a van de Mijnbouwwet?
Dit wordt beoordeeld door mij, waarbij ik van advies word voorzien door de Inspecteur-generaal der mijnen.
Waarom is artikel 33a van de Mijnbouwwet in verband met de zorg voor een goede uitvoering van activiteiten en beheersing van risico’s, blijkens lid 1 van dat artikel, wel van toepassing op de opsporing en winning van koolwaterstoffen, maar niet op het opslaan van stoffen?
Artikel 33a van de Mijnbouwwet is een onderdeel van de implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178).5 Het doel van die richtlijn is om zware ongevallen met betrekking tot olie en gas op zee te verkleinen en de gevolgen daarvan te beperken. De richtlijn wordt toegepast. Het bovengenoemde artikel geldt voor vergunningen voor de opsporing of winning van olie en gas. De waterinjectie door de NAM geschiedt in het kader van de winning van olie. De zorgplicht voor zware ongevallen met betrekking tot oliewinning uit artikel 33a van de Mijnbouwwet geldt derhalve voor NAM, als houder van de winningsvergunning.
Zijn er nadere regels gesteld voor de opslag van afvalwater in Twente op grond van art. 49 Mijnbouwwet in verband met de veiligheid van omwonenden, de bescherming van het milieu en het voorkomen van schade als bedoeld in art. 49, lid 2 van die wet? Zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
Bij algemene maatregel van bestuur zijn geen regels gesteld voor het injecteren van productiewater. Op grond van de Wet milieubeheer en het landelijk afvalbeheersplan is voor de waterinjectie in Twente een waterinjectiemanagementplan6 opgesteld en geldt het protocol seismische activiteit door waterinjectie7 een seismisch risicoprotocol, waarmee de veiligheid voor mens en milieu wordt geborgd.
Heeft de opslag van NAM-afvalwater in Twente gevolgen voor de mogelijkheid drinkwater of aardwarmte te (blijven) winnen, zo ja, welke, zo nee, waarom niet?
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van drinkwater. Het productiewater komt bij normale bedrijfsvoering niet in contact met het ondiepe zoete grondwater. Het productiewater wordt geïnjecteerd in een ondergronds reservoir. Door de afsluitende lagen boven het reservoir komt het productiewater niet in contact bovenliggende met grondwaterhoudende lagen.
De injectie van productiewater heeft geen effect op de winning van aardwarmte of op de mogelijkheden daarvan. Geothermie is een gesloten cyclus. Het uit de ondergrond opgepompte water wordt nadat de warmte is gewonnen weer teruggepompt in de diepe ondergrond.
Het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen |
|
Kiki Hagen (D66), Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht ««Luierschaamte» na aangescherpte regels in Noordoostpolder»»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat in sommige gemeentes luiers bij het groente- fruit- en tuinafval (gft) mogen, of dat dit in de afgelopen jaren was toegestaan? Waarom is dit zo? Bij hoeveel gemeentes is dit nu nog steeds het geval?
In juni 2020 is de landelijke wel/niet lijst voor gft-afval gepubliceerd waarbij luiers aan de niet-kant staan, daarmee behoren luiers niet met gft-afval ingezameld te worden. In een zeer beperkt aantal gemeenten wordt met het gft-afval ook luiers ingezameld. Dat wordt afgebouwd.
Klopt het dat ongeveer 8% van het huishoudelijk restafval bestaat uit luiers en incontinentiemateriaal? Wat is uw reactie hierop? Vindt u dit veel of weinig?
Dat klopt. Uit het meest recente rapport over de samenstelling van huishoudelijk restafval blijkt dat het 3-jaarlijkse gemiddelde percentage van luier- en incontinentiemateriaal op 7,9% ligt. Dit is een aanzienlijke hoeveelheid en ook mede de reden dat in het kader van het VANG-programma 2015–2020 begonnen is met het luierketenproject. Ook het nieuwe VANG-programma 2021–2025 dat op 10 maart jl. met uw Kamer is gedeeld richt zich onder andere op luierafval (Kamerstuk 32 852, nr. 184).
Klopt het dat wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die worden ingezameld via speciale inzamelingsbakken niet tot het ongescheiden huishoudelijk restafval worden gerekend, waardoor gemeenten op papier beter voldoen aan de gestelde VANG-doelstellingen (Van Afval Naar Grondstof)? Is dit ongeacht of de inhoud daadwerkelijk gerecycled wordt? Kunt u uitleggen op welke manier dit bijdraagt aan de circulaire economie?
Aparte inzameling van luiers en incontinentiemateriaal draagt met ingang van het nieuwe VANG-programma 2021–2025 alleen bij aan de VANG-doelstellingen indien het gescheiden ingezamelde luier- en incontinentiemateriaal ook daadwerkelijk voor recycling wordt aangeboden en daarmee een bijdrage levert aan het bereiken van de circulaire economie. Dit is in lijn met de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen.
Klopt het dat slechts een klein deel van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt gerecycled en dat het overgrote deel alsnog wordt verbrand? Wat is uw reactie hierop?
De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is nog beperkt. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen. In afwachting van het opschalen van de recyclingcapaciteit is het van belang om de bestaande inzamelinfrastructuur in stand te houden.
Hoeveel procent van de wegwerpluiers en -incontinentiematerialen die via speciale inzamelingsbakken worden ingezameld, wordt alsnog verbrand? Wat is uw reactie hierop?
Dit is onbekend. Er is geen totaaloverzicht van gemeenten en zorginstellingen die luiers en incontinentiemateriaal gescheiden inzamelen en wel of geen contract hebben voor de recycling hiervan. Gemeenten en zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de keuze om luier- en incontinentiemateriaal gescheiden in te zamelen en contracten af te sluiten voor de recycling hiervan.
Kunt u aangeven, in het geval dat de luiers wel gerecycled worden, wat er daadwerkelijk met het recyclaat gebeurt, en of dit hoogwaardige recycling betreft of downcycling?
In Nederland bestaat één luierrecyclinginstallatie bij ARN B.V., te Weurt. De recycling resulteert in een herbruikbare kunststoffenstroom (recyclaat). Het kunststof recyclaat wordt o.a. ingezet voor de productie van auto-onderdelen en bloempotten. Er is geen eenduidige systematiek om hoogwaardige recycling te onderscheiden van downcycling. Wel kan gezegd worden dat voor de kwaliteit van het recyclaat wordt uitgegaan van de eis uit het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3) dat het materiaal meerdere cycli in de keten gehouden kan worden en dat er geen resten van medicijnen, pathogenen en dergelijke meer aanwezig zijn. De recyclingmethode die ARN B.V. toepast is getoetst aan de hand van het RIVM-protocol voor veilige recycling. Hieruit blijkt dat het kunststof recyclaat veilig met recycling in de keten teruggebracht kan worden, m.u.v. kunststoftoepassingen die met voedsel in aanraking komen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat op de inzamelingsbakken voor wegwerpluiers en -incontinentiematerialen komt te staan wat er vervolgens met de inhoud gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Nee, het communiceren met inwoners of medewerkers van zorginstellingen over het afvalbeleid en wat er met het afval gebeurt is een verantwoordelijkheid van gemeenten of de zorginstellingen die dergelijke inzamelingsbakken ter beschikking stellen aan hun inwoners of werknemers.
Bent u het ermee eens dat het bestaan van deze speciale bakken voor consumenten misleidend kan zijn, omdat zij daarmee vaak ten onrechte denken dat de ingezamelde luiers gerecycled worden terwijl dat in werkelijkheid niet (altijd) zo is? Zo nee, waarom niet?
Het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen is een verantwoordelijkheid van gemeenten. Bedrijven zoals zorginstellingen zijn zelf verantwoordelijk voor de inzameling van hun afvalstoffen. Gemeenten en bedrijven zijn ook verantwoordelijk voor de informatieverstrekking aan hun inwoners en medewerkers over het doel van speciale inzamelingsbakken. Het advies aan gemeenten die al luiers gescheiden inzamelen is om in contact te blijven met initiatiefnemers voor recycling en de bestaande infrastructuur te handhaven.
Klopt het dat het fabrikanten van wegwerpluiers en -incontinentiemateriaal is toegestaan eigen luierinzamelbakken te plaatsen? Vindt u dit wenselijk? Hoeveel controle en transparantie is er over wat er vervolgens met die materialen gebeurt?
Gemeenten en zorginstellingen gaan over het toestaan van luierinzamelbakken van fabrikanten en over de controle en transparantie op de verdere verwerking van de ingezamelde luiers en incontinentiemateriaal. Dat past bij de verantwoordelijkheden die gemeenten en zorginstellingen op het gebied van afvalinzameling en verwerking hebben.
Klopt het dat wegwerpincontinentiemateriaal wordt vergoed in het basisverzekeringspakket, maar dat wasbaar incontinentiemateriaal niet standaard wordt vergoed? Zo ja, kunt u uitleggen waarom dat zo is? Zo nee, bent u bereid informatie hieromtrent richting verzekeraars en verzekerden toegankelijker te maken? Zo ja, hoe bent u dat van plan?
Het Ministerie van VWS geeft aan dat de Zorgverzekeringswet voorschrijft dat zorgverzekeraars moeten zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden. Daarbij heeft de wetgever op hoofdlijnen vastgesteld wat de inhoud van het basispakket is. Daarna is het aan zorgverzekeraars om voldoende zorg van goede kwaliteit in te kopen voor verzekerden, waarbij ze wel rekening moeten houden met geldende kwaliteitsnormen en medische richtlijnen. In het geval van incontinentiemateriaal betekent dat zorgverzekeraars zelf mogen kiezen voor wegwerpincontinentiemateriaal of wasbaar incontinentiemateriaal, zolang de geleverde zorg maar voldoet aan de normen en richtlijnen.
In de informatieverplichtingen die zorgverzekeraars aan hun verzekerden hebben is opgenomen dat verzekerden goed geïnformeerd moeten worden over wat wel en niet in de zorgpolis zit. Dat betekent dat in de polis goed vindbaar moet zijn welk type incontinentiemateriaal vergoed wordt. Bovendien is Zorgverzekeraars Nederland namens alle zorgverzekeraars ondertekenaar van de Green Deal Duurzame Zorg. Daarin hebben zorgaanbieders, verzekeraars, banken en de rijksoverheid (o.a. het Ministerie van VWS en IenW) afgesproken zich in te spannen om te zorg te verduurzamen. Duurzaamheid van zorg is in toenemende mate een aandachtspunt voor zorgverzekeraars, zoals ook blijkt uit het Inkoopkader langdurige zorg 2021–2023, waarin duurzaamheid een van de 4 kernelementen is bij de zorginkoop door zorgkantoren.
Hoe is het beleid rondom wegwerpluiers en -incontinentiematerialen volgens u te verenigen met de doelstellingen van de circulaire economie (50% minder grondstoffen in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050)?
Het beleid rondom wegwerpluiers en incontinentiemateriaal maakt onderdeel uit van het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025. Door in te zetten op meerdere R-strategieën draagt dit bij aan de doelstellingen van de circulaire economie.
Wat is uw reactie op het feit dat er in Nederland slechts één luierrecyclinginstallatie staat en dat recent onderzoek concludeert dat een combinatie van factoren ertoe leidt dat geen grootschalige recycling van luiers en incontinentiemateriaal plaatsvindt?
Nederland is een van de weinige Europese landen waar daadwerkelijk luiers worden gerecycled. De recyclingcapaciteit van luier- en incontinentiemateriaal in Nederland is 15 Kton. RVO Nederland heeft onlangs in opdracht van het Ministerie van EZK subsidies verstrekt voor twee extra luierrecyclinginstallaties in Nederland. Hierdoor wordt de beoogde recyclingcapaciteit in Nederland 66 Kton. In het rapport «Knelpunten en oplossingen voor het sluiten van de keten voor luiers en incontinentiemateriaal» wordt geconstateerd dat door een combinatie van factoren er tot nu toe nog geen grootschalige recycling van luier- en incontinentiemateriaal plaatsvindt. Er is niet één doorslaggevende reden waardoor de recyclingcapaciteit achterblijft op de verwachtingen. Dit maakt dat er meerdere opties mogelijk zijn om hier een impuls aan te geven. Momenteel bezie ik welke instrumenten ingezet kunnen worden om de luierketen meer sluitend te krijgen.
Bent u het ermee eens dat, om de doelstellingen van de circulaire economie te halen, niet enkel moet worden ingezet op de recycling van wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, maar dat juist hergebruik en wasbare alternatieven de norm moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Een productketen kan circulair gemaakt worden door in te zetten op meerdere R-strategieën. In het beleid wordt ingezet op zowel het stimuleren van het gebruik van wasbare luiers als op de recycling van luier- en incontinentiemateriaal.
Gaat u wasbare luiers en incontinentiematerialen opnemen in de uitvoeringsagenda van de circulaire economie? Zo nee, waarom niet?
In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 dat ik uw Kamer op 10 maart jl. heb toegezonden (Kamerstuk 32 852, nr. 184), zijn diverse maatregelen op dit punt opgenomen. Het programma maakt onderdeel uit van de uitvoeringsagenda voor circulaire economie.
Wat wordt er tot nu toe gedaan vanuit de landelijke overheid om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren ten opzichte van de wegwerpvariant? Is dit volgens u succesvol? Zo ja, waar blijkt dat uit?
RVO Nederland heeft in opdracht van mijn ministerie meerdere subsidies verstrekt aan bedrijven die circulaire ketenprojecten uitvoeren op het gebied van wasbare luiers en incontinentiematerialen. Daarnaast is informatiemateriaal ter beschikking gesteld aan professionals in de kinderzorg over het gebruik van wasbare luiers. Dit informatiemateriaal is bij gemeenten onder de aandacht gebracht. Verder geeft Milieu Centraal voorlichting over het gebruik van wasbare luiers.2 In bijeenkomsten met gemeenten wordt gewezen op de mogelijkheden op het gebied van wasbare luiers en incontinentiemateriaal om daarmee afval te voorkomen. Ook is Rijkswaterstaat samen met een aantal gemeenten bezig om een pilot op te zetten voor het gebruik van wasbare luiers in kinderdagverblijven. Het is nog te vroeg om over al deze acties een conclusie te trekken.
In het kader van Green Deal Duurzame Zorg werkt de zorg aan het verduurzamen van de zorgverlening vanuit de ambitie het circulair werken te bevorderen. Het Ministerie van VWS faciliteert de zorgsector hierbij. Op dit moment werkt Kennisinstelling Vilans in opdracht van VWS aan een e-handboek om het gebruik van slim incontinentiemateriaal in de langdurige zorg te bevorderen. Slim incontinentiemateriaal is een verzamelterm voor incontinentiemateriaal waarbij medewerkers op afstand kunnen zien in hoeverre het materiaal verzadigd is en dus vervangen moet worden. Het doel is minder onnodige verschoningen en daarmee een hogere kwaliteit van leven van cliënten, tijdsbesparing, minder belasting van medewerkers, lagere zorgkosten en minder afval van incontinentiemateriaal. De Minister van VWS stuurde uw Kamer hierover op 12 juli jl. een brief (Kamerstuk 27 529, nr. 266).
Klopt het dat het rijksprogramma «Uit de Luiers» gericht is op het sluiten van de luierketen? Bent u het ermee eens dat dit weinig succesvol is in het voorkomen van luierafval? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe bent u van plan dit te verbeteren?
Het project «Uit de luiers» is erop gericht om te komen tot een fysiek en financieel gesloten circulaire keten van preventie, productie, gebruik en recycling. Hiervoor wordt samenwerking gezocht met partners uit de hele luierketen. Het project heeft ertoe geleidt dat de recycling van luiers en incontinentiemateriaal in Nederland is opgestart en nu aan het groeien is. Daarnaast wordt er aandacht besteed aan het voorkomen van luierafval en de stimulering van het gebruik van wasbare luiers. In het uitvoeringsprogramma VANG – Huishoudelijk Afval 2021–2025 is aangegeven welke stappen de komende jaren worden ondernomen.
Klopt het dat de informatievoorziening rondom wasbare luiers vanuit het rijksprogramma is uitbesteed aan Milieu Centraal, maar dat dit hiervoor geen budget beschikbaar heeft? Zo nee, hoe zit dit dan? Zo ja, waarom is dat zo?
Het klopt dat de voorlichting rond wasbare luiers is uitbesteed aan Milieu Centraal. Op de website van Milieu Centraal is alle informatie te vinden over het gebruik van wasbare luiers, met handige tips. Meer informatievoorziening via Milieu Centraal is op dit moment niet nodig. Daarnaast wordt ook informatie gedeeld over wasbare luiers op de website van het programma VANG – Huishoudelijk Afval: vang-hha.nl.
Welke andere mogelijkheden ziet u om het gebruik van wasbare luiers en incontinentiematerialen te stimuleren, bijvoorbeeld via overheidscampagnes?
Zie antwoord op vraag 16.
Bent u bereid een landelijke stimuleringsregeling voor wasbare luiers te onderzoeken en te ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld in België al gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat een stimuleringsregeling voor circulaire ketenprojecten waarmee onderwerpen zoals een wasbare luier onderzocht en ontwikkeld kunnen worden. De regeling wordt in opdracht van mijn ministerie uitgevoerd door RVO Nederland. In 2021 is 4,5 miljoen euro subsidie verleend aan 255 MKB-bedrijven die in ketens circulair samenwerken en CO2 besparen. Voor 2022 is opnieuw een bedrag van 6 miljoen euro beschikbaar voor nieuwe circulaire ketenprojecten. Het gaat hierbij om zogenoemde «moonshot» projecten. Het Versnellingshuis Nederland Circulair brengt dit actief onder de aandacht van ondernemers. Bij het antwoord op vraag 16 is aangegeven dat RVO Nederland al meerdere subsidies op dit vlak heeft verleend.
Bent u bereid een belastingverlaging op wasbare luiers en incontinentiematerialen te onderzoeken, zoals in Ierland en Engeland al het geval is? Zo nee, waarom niet?
Het Verenigd Koninkrijk is geen onderdeel meer van de EU. In Ierland vallen zowel wegwerpluiers als wasbare luiers onder het btw nultarief, dus niet alleen wasbare luiers. Incontinentiemateriaal voor volwassenen is in Ierland onder het algemene btw-tarief gebracht.
Incontinentiemateriaal valt in Nederland onder het verlaagde btw-tarief van 9%. Bij incontinentie die niet het gevolg is van ziekte (zoals in het algemeen het geval is bij baby’s en kleine kinderen) vindt het verlaagde btw-tarief geen toepassing.
Bij incontinentiemateriaal wordt geen onderscheid gemaakt naar wasbare en niet-wasbare producten. Binnenkort vindt er vanuit het Ministerie van Financiën een evaluatie rond het verlaagde btw-tarief plaats. Gezien voorgaande ziet het kabinet geen aanleiding om separaat onderzoek te doen naar een belastingverlaging op wasbare luiers of incontinentiemateriaal. Dit antwoord is afgestemd met mijn collega van Financiën, voor verdere btw-gerelateerde vragen is de Vaste commissie voor Financiën het geëigende gremium.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat het schildpadlogo «dit product bevat plastic» ook wordt vermeld op wegwerpluiers en -incontinentiematerialen, zoals ook bij wegwerpmaandverband en wegwerp vochtige doekjes verplicht is? Zo nee, waarom niet? Kunt u dan uitleggen wat het verschil is tussen wegwerpmaandverband en wegwerpluiers en -incontinentiematerialen als het gaat om het al dan niet toepassen van dit logo, aangezien de gebruikte grondstoffen in deze producten grotendeels gelijk zijn?
Het schildpadlogo dient op bepaalde producten te worden aangebracht. De basis hiervoor is de Europese richtlijn voor Single use plastics. De Europese richtlijn is via het Besluit kunststof producten voor eenmalig gebruik in Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. Verbreding van toepassing van het schildpadlogo is alleen mogelijk indien de EU regelgeving wordt aangepast. Het is dus niet mogelijk als land eigenstandig te beslissen het logo ook op andere producten te zetten. De basis voor de Europese richtlijn was een onderzoek dat vaststelde welke 10 producten het vaakst op EU stranden worden gevonden. Bij deze 10 producten zaten tampons en maandverband. Luiers en incontinentiemateriaal zaten niet bij de 10 meest gevonden kunststof producten op Europese stranden. Ik ben bereid om bij een herziening van de Europese richtlijn te pleiten voor een logo op wegwerpluiers- en incontinentiemateriaal waar plastic in zit.
Klopt het dat kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen wasbare luiers van klanten kunnen weigeren? Zo ja, is dit volgens u wenselijk? Zo nee, wat kunt u doen tegen organisaties die wasbare luiers weigeren?
Kinderdagverblijven, gastouders en peuterspeelzalen stellen hun eigen voorwaarden voor acceptatie van kinderen. Het staat deze organisaties vrij wasbare luiers al dan niet te accepteren. Er is dan ook geen rol voor de overheid in de acceptatievoorwaarden tussen kinderopvangbedrijven en ouders.
Klopt het dat het in België verboden is voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren? Zo ja, bent u bereid uit te zoeken hoe België dit heeft gedaan, opdat we dit in Nederland ook kunnen invoeren?
Nee. Bij navraag bij de Vlaamse overheid blijkt er geen verbod te zijn voor kinderdagverblijven om wasbare luiers van klanten te weigeren.
Bevatten in Nederland wegwerpluiers ook gifitge stoffen, zoals uit Frans onderzoek2 is gebleken? Zo ja, bent u van mening dat ouders hierover voldoende geïnformeerd zijn?
Het Europese Chemicals Agency (ECHA) heeft in 2021 geconcludeerd dat er onvoldoende wetenschappelijk bewijs is dat er in wegwerpluiers chemicaliën zitten in concentraties die een risico zouden kunnen vormen. Deze Europese evaluatie was een vervolg op het Franse onderzoek. Het ECHA ziet daarom geen aanleiding om regelgeving voor stoffen in wegwerpluiers aan te passen. Via de website waarzitwatin.nl kunnen consumenten zien welke stoffen in welk product zijn verwerkt. Luiers zijn ook als productgroep op deze website meegenomen.
Bent u het ermee eens dat de vermelding dat bepaalde luiers composteerbaar zouden zijn, misleidend is voor de consument, aangezien in de wel/niet lijst van de NVRD (organisatie voor schone en afvalvrije gemeenten), de Vereniging Nederlandse Gemeenten en afvalverwerkers vermeld wordt dat het ontdoen van luiers via het gft-afval in geen geval toegestaan is? Zo ja, bent u bereid de producenten daarop aan te spreken en hen te verbieden deze aanduidingen (in tekst of logo) te gebruiken?
Als onderdeel van het landelijk afvalbeheerplan is onder sectorplan 6 «Gescheiden ingezameld/afgegeven groente-, fruit- en tuinafval van huishoudens» een lijst opgenomen welke items wel of niet bij het gft-afval mogen. Op de wel/niet lijst voor gft-afval staan luiers duidelijk aan de niet-kant. Luiers in gft-afval zijn niet wenselijk en bedreigen de kwaliteit van gft-compost. Er is geen wettelijke verplichting om een bepaald afvalinstructie-logo te voeren, maar ik ben bereid producenten erop aan te spreken als zij afvalinstructies op luiers zetten waarop ten onrechte staat dat die bij het gft-afval zouden horen.
De afvalbergen die ontstaan door het verplaatsen van textielproducten vanuit Europa naar Ghana |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de documentaire over kleding- en textielafval uit de docureeks «De prijsknaller»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Herkent u de problematiek die geschetst wordt in deze documentaire, namelijk dat vanuit Europa (en daarmee Nederland) jaarlijks miljoenen kilo’s textiel van lage kwaliteit worden geëxporteerd naar Ghana, waar het vervolgens op grote afvalbergen terechtkomt en ernstige milieuschade veroorzaakt?
Het is bekend dat er vanuit Europa textielstromen worden geëxporteerd naar onder meer Ghana.
Voor Nederlandse textielbedrijven die aangesloten zijn bij de VHT2 geldt dat kleding/textiel verkocht wordt aan vaste handelspartners, waarbij het textiel gesorteerd is op de specifieke wensen die deze handelspartners hebben. Dit zijn vaak verschillende landen in Europa en Afrika waar afspraken mee zijn gemaakt. Op deze wijze wordt voorkomen dat onverkoopbaar textiel en grote balen ongesorteerd textiel op de markt worden aangeboden.
Vanuit de Europese Unie is het wettelijk niet toegestaan om ongesorteerde goederen naar landen buiten de Europese Unie te sturen, dit is vastgelegd in de EVOA-wetgeving.3 In Nederland wordt dit gecontroleerd door de Inspectie Leefomgeving en Transport.
Gelet op de afspraken met vaste handelspartners in het buitenland en de EVOA-wetgeving, worden enkel gesorteerde textielstromen die zijn afgestemd op de vraag van de tweedehands markt, geëxporteerd. Buiten de Europese Unie zijn er echter verscheidene landen die dergelijke EVOA-wetgeving (of een equivalent) niet kennen. Het bovenstaande in overweging nemende is het niet heel aannemelijk dat het om textiel gaat dat uit Nederland is geëxporteerd naar Ghana.
Bent u het eens met de stelling dat dit probleem een resultaat is van het produceren van steeds laagwaardigere kleding die sneller wordt afgedankt en ook minder verkoopbaar is in andere landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke oplossingen ziet u hiervoor?
De problematiek die wordt geschetst is herkenbaar. Een lagere kwaliteit van textiel en de enorme toename van productie en consumptie van textiel vormen een probleem voor het milieu. Textiel met een lage kwaliteit zal minder snel opnieuw gebruikt of verkocht worden. Daarbovenop leidt het lage percentage hergebruik van textiel tot een toename in textielafval. Dit zijn ook belangrijke aanleidingen geweest om het Beleidsprogramma circulair textiel 2020–2025 uit te brengen.4 Het onlangs uitgebrachte voorstel van de Europese Commissie voor een verordening betreffende ecologisch ontwerp voor duurzame producten (ecodesign) zal bovendien bindende en product specifieke eisen stellen om bijvoorbeeld de duurzaamheid, recyclebaarheid en herbruikbaarheid van textiel te verbeteren.
De branchevereniging voor de textielwinningsindustrie, de Vereniging Herwinning Textiel (VHT), heeft in een persbericht van oktober 2020 gesignaleerd dat de kwaliteit van het ingezameld textiel onder druk staat door fast fashion.5 Dit signaal wordt serieus genomen en hierover vinden gesprekken plaats met de VHT en andere ketenpartners.
Ten slotte is er een breed draagvlak bij belanghebbende partijen in de textielketen voor de introductie van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor textiel. Zij zien in dat de UPV textiel een belangrijke bijdrage levert aan de transitie naar een circulaire textielketen. Met de UPV worden producenten van textiel verantwoordelijk voor de inzameling, de recycling en het hergebruik van textiel dat wordt afgedankt.
Kunt u aangeven hoe groot de handelsstromen van oud textiel van Nederland naar Polen, en van Nederland direct naar Ghana en andere landen in West-Afrika zijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn geen cijfers over deze handelsstromen bekend bij de Nederlandse overheid. Nederlandse textielbedrijven zamelen kleding in en vervoeren deze kledingstukken naar een sorteerbedrijf. Na de inzameling wordt het afval en de vervuilde of kapotte kleding eruit gehaald, de kleding gesorteerd en voorbereid op een nieuwe bestemming. Wat opnieuw te dragen is wordt verkocht en hiermee wordt de levensduur van kleding verlengd.
Zoals hierboven is aangegeven (vraag 2) geldt voor Nederlandse textielbedrijven die aangesloten zijn bij de VHT6 dat hun kleding en textiel aan handelspartners wordt verkocht waarmee afspraken zijn gemaakt. Dit is gebaseerd op de specifieke wensen van de handelspartners en op basis daarvan wordt het textiel gesorteerd. Het gaat hierbij om verschillende landen in Afrika en Europa.
Kunt u toelichten welke stappen reeds zijn gezet om toenemende export van laagwaardig textiel naar West-Afrikaanse landen te voorkomen, en welke stappen zijn gezet om sociaaleconomische effecten en milieueffecten te voorkomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2, is het vanuit de Europese Unie wettelijk niet toegestaan om ongesorteerde goederen naar landen buiten de Europese Unie te sturen.
Navraag bij de VHT leert dat er met haar leden in Nederland binnen de textielherwinningsindustrie een Certificeringsregeling afgesproken om de kwaliteitsstandaard te borgen. Door middel van de kwaliteitsstandaarden wordt er rekening gehouden met sociaaleconomische effecten en milieueffecten.
Ook laten Nederlandse inzamelaars, sorteerders en verwerkers van textiel door middel van de Certificeringsregeling zien dat ze voldoen aan de benodigde wetgeving en dat het sorteerproces zo is ingericht dat het aansluit bij de wereldwijde vraag naar tweedehands producten. Daarmee komt er vanuit de VHT zo min mogelijk textiel op de markt waar geen vraag naar is in andere landen. De VHT ziet erop toe dat de aangesloten sorteerders, recycleraars en verwerkers van textiel zich houden aan de afgesproken kwaliteitsstandaarden en de daarbij behorende transparantie.
Ontvangen landen als Ghana reeds een financiële bijdrage om deze afvalstroom te verwerken en milieuschade van deze afvalbergen te beperken? Zo nee, waarom niet?
Vanuit Nederland ontvangt Ghana geen financiële bijdrage om deze afvalstroom te verwerken en milieuschade van deze afvalbergen te beperken. Navraag leert dat momenteel de focus van de Nederlandse ambassade in Ghana op landbouw, water, handel en cacao ligt, en niet op kleding en textiel.
Kunt u toelichten hoe de Europese regelgeving rondom de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) kan helpen voorkomen dat een overvloed aan afgedankte kleding in het Oosten van Europa en vervolgens in West-Afrika of elders buiten Europa (zoals de woestijnen van Chili) terechtkomt?
Op dit moment bestaat er (nog) geen geharmoniseerde UPV voor textiel in EU-verband. Er komt wel een verplichting vanaf 2025 op basis van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen om textiel gescheiden in te zamelen binnen de Europese Unie.
De Europese Unie is van plan een geharmoniseerd UPV-instrument voor textiel in te voeren onder de herziening van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen in 2023. Nederland heeft hier actief voor gepleit – in samenspraak met andere lidstaten – en blijft dit ook doen in Europese fora, onder meer bij de Europese Commissie. Er is sprake van een Europese textielmarkt en de industrie is sterk met elkaar verweven. Een UPV op Europees niveau kan voor verdere standaardisatie zorgen om voor meer hergebruik en recycling van textiel te zorgen. Aangezien de invoering van een dergelijk systeem op Europees niveau nog geen tijdlijn kent en Nederland haar eigen, ambitieuze doelstellingen heeft vastgesteld om tot een volledig circulaire economie te komen in 2050, wordt de invoering op nationaal niveau doorgevoerd en komt er in 2023 UPV voor textiel in Nederland. Dit laat onverlet dat Nederland zich op Europees niveau blijft inzetten voor een circulaire textielketen en Europese initiatieven aanmoedigt en verwelkomt. Bovendien moet de UPV leiden tot een financiële prikkel bij bedrijven om (afgedankte) kleding niet te exporteren buiten Nederland, maar meer hergebruik in Nederland te bevorderen en hiermee de ontwikkeling van ongewenste textielophoping tegen te gaan.
Kunt u aangeven welke oplossingsrichtingen uit het rapport van KplusV sinds 2020 zijn geïmplementeerd om de negatieve impact van fast fashion te verminderen? Kunt u schetsen wat met de verschillende aanbevelingen is gedaan?2
De oplossingsrichtingen in het rapport van KplusV over fast fashion zijn grotendeels meegenomen bij de opstelling van het beleidsprogramma circulair textiel. Hierin is een mix van maatregelen opgenomen die op de productie-, retail, gebruiks- en afdankfase ingaan. Vanuit het beleidsprogramma wordt zo veel mogelijk ingezet op wet- en regelgeving en minder op vrijwillige afspraken, om zo meer impact te kunnen bereiken. Een belangrijke maatregel in het beleidsprogramma is de hierboven genoemde UPV voor textiel. Ook wordt bij de Europese Commissie gepleit voor strengere wet- en regelgeving op textiel, bijvoorbeeld op het gebied van producteisen en duurzaamheidslabels voor kleding.
Kunt u aangeven welke beleidsinterventies er in voorbereiding zijn om een verandering in consumentengedrag te bevorderen, of welke anderszins beperkende maatregelen van het aanbod van laagwaardige kleding er in voorbereiding zijn, aangezien het merendeel van het fashionaanbod momenteel bestaat uit fast-fashionproducten?
Onderdeel van mijn visie op een circulaire textielketen in 2050 is dat alle kleding die in de winkel hangt duurzaam en circulair is. Dit heeft prioriteit boven het beïnvloeden van consumentengedrag, omdat de keten in zijn geheel dan zo min mogelijk vervuilend is. Hier wordt bijvoorbeeld invulling gegeven door het aangekondigde, Europese voorstel voor een verordening betreffende ecologisch ontwerp voor duurzame producten. Naast inzet op een duurzame textielketen, is bewustwording bij consumenten ook belangrijk. Een verplicht duurzaamheidslabel bij nieuwe kleding, om de consument beter in staat te stellen een duurzame keuze te maken en bewust te maken van de impact van textiel, is daar een nuttig instrument voor. De Europese Commissie heeft aangekondigd als onderdeel van het aangekondigde productpaspoort verplichte duurzaamheidsinformatie aan een product te koppelen.
Daarnaast is in 2020 een gedragsonderzoek uitgevoerd op het gebied van kleding waarin kansrijke gedragsinterventies zijn geformuleerd.8 Vervolgens heeft er in het najaar van 2021 een campagne plaatsgevonden in Utrecht waarin consumenten zijn gestimuleerd om kennis te maken met het kopen van tweedehands kleding en zo minder nieuwe kleding te kopen. Deze campagne is geëvalueerd en zal dit jaar worden voortgezet en uitgebreid. In deze campagne worden mensen voorgelicht over waarom het aanschaffen van tweedehands kleding beter is voor het milieu.
Bent u bereid het probleem van groeiende afvalbergen in West-Afrikaanse landen door de export van laagwaardige kleding uit Europa, aan te kaarten in Europa? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen en hoe houdt u de Kamer op de hoogte?
Op 30 maart jongstleden is de Europese textielstrategie gelanceerd. Ik verwelkom deze strategie, die veel punten reflecteert die Nederland eerder in Europees verband heeft opgebracht. De kamer zal via het gebruikelijke BNC fiche worden geïnformeerd over de Nederlandse positie ten aanzien van de strategie. Hierin staat het Nederlandse standpunt ten aanzien van de Europese textielstrategie en de inzet van Nederland in Europees verband.
In de Europese strategie komt naar voren dat de Europese Commissie oog heeft voor het internationale aspect van de textielketen en er ingezet wordt op zowel de sociale als groene transitie binnen de keten. In samenwerking met de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking zal ik onderzoeken hoe het probleem rondom de groeiende afvalbergen in West-Afrikaanse landen naar aanleiding van de inzet in de Europese textielstrategie hoog op de agenda van de Europese Commissie kan blijven staan. Ik zal de Kamer hiervan op de hoogte houden in de voortgangsrapportage van het beleidsprogramma circulair textiel in het voorjaar van 2023, omdat dit de gelegenheid biedt om de vervolgstappen van de Europese Commissie rondom de Europese textielstrategie af te wachten en hierover het gesprek aan te gaan in Europees verband.
Ten slotte wordt er op Europees niveau ingezet op het belang van een langere levensduur van kledingstukken, onder meer door middel van het uitgebrachte voorstel door de Europese Commissie voor een verordening betreffende ecologisch ontwerp voor duurzame producten, dat ook op 30 maart jl. is uitgekomen. Ik zal blijven pleiten voor hergebruik, recyclemogelijkheden van textiel, evenals heldere informatie over stoffen die in textiel zijn verwerkt en het verminderen van de ecologische voetafdruk wereldwijd door de textielsector.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.