Het bericht ‘Tata, Dow en Shell riskeren rechtszaken met giflozingen’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «TATA, DOW EN SHELL RISKEREN RECHTSZAKEN MET GIFLOZINGEN»?1
Ja.
Herkent u het beeld dat lozingsnormen op Europees niveau in de afgelopen jaren zijn aangescherpt, maar de nalevingscontrole en hertoetsing van bestaande vergunningen door toezichthouders – hetzij Rijkswaterstaat, hetzij de regionale omgevingsdiensten – achterlopen, waardoor bedrijven feitelijk gebruik kunnen blijven maken van achterhaalde vergunningen?
Als er strengere Europese waterkwaliteitsnormen gaan gelden moeten deze, na implementatie in het Nederlandse beleid voor zeer zorgwekkende stoffen, worden betrokken bij de beoordeling van nieuwe aanvragen en bij actualisatie van bestaande lozingsvergunningen als deze worden bezien. Dat gebeurt via de immissietoets. De lozingseisen in bestaande vergunningen worden dan indien nodig aangepast. Ook nieuwe Beste Beschikbare Technieken (BBT) moeten worden betrokken bij het bezien van bestaande vergunningen.
Een voorstel voor herziening van de waterkwaliteitsnormen doorloopt op dit moment het Europese wetgevingstraject. De Kamer is over dit voorstel via het BNC-fiche geïnformeerd door de Minister van Buitenlandse Zaken.2
Het is bekend dat er een inhaalslag nodig is op het bezien en, indien nodig, herzien van lozingsvergunningen. Dit geldt zowel voor Rijkswaterstaat als voor de waterschappen en omgevingsdiensten. In het kader van de Delta-aanpak waterkwaliteit zijn afspraken gemaakt om deze inhaalslag te realiseren.
Rijkswaterstaat is sinds 2020 bezig met het bezien van de circa 200 meest prioritaire lozingsvergunningen – waaronder de vergunningen van IPPC- en BRZO bedrijven – en indien nodig worden deze herzien. Het bezien van deze 200 vergunningen wordt naar verwachting nog dit jaar afgerond. Ook de andere 600 vergunningen worden bezien en indien nodig herzien (in totaal dus circa 800). Voor het eventueel herzien is sprake van vertraging. Op basis van de in 2019 afgeronde pilot is de verwachting dat er van deze 200 vergunningen ongeveer 50 urgent moeten worden herzien. Daarvan zijn er eind 2023 ongeveer 40 gereed. Het herzien van de overige prioritaire vergunningen, alsook het bezien en zo nodig herzien van de overige circa 600 vergunningen, wordt zo spoedig mogelijk opgenomen in de programmering.
De belangrijkste reden van de vertraging is het gebrek aan capaciteit. Het bezien/herzien van lozingsvergunningen is een arbeidsintensief en langlopend traject. Vergunningen, aanvragen en achterliggende stukken bevatten vaak vele pagina’s en zeer complexe technische informatie. Het bezien en herzien vergt hierdoor zeer veel tijd, en de benodigde specialistische kennis en kunde is schaars. Gelet op de huidige arbeidsmarkt is deze kennis lastig te verkrijgen bij de overheid en de markt. Door de onderbezetting kunnen de vergunningverleners niet volledig worden ingezet op het bezien en indien nodig herzien van bestaande vergunningen. Zij houden zich namelijk ook bezig met het behandelen van nieuwe vergunningaanvragen.
Om het proces van het bezien/herzien van de lozingsvergunningen binnen Rijkswaterstaat te versnellen wordt nu aan meerdere acties gewerkt. Enerzijds wordt extra ingezet op het werven, behouden en inhuren van extra capaciteit en het opzetten van een eigen opleidingsprogramma. Anderzijds zal ook de interne werkwijze met betrekking tot vergunningen worden herbeoordeeld, waarbij gekeken wordt wat – gezien de schaarse middelen – de beste prioritering is, onder andere met het oog op de KRW-doelen.
In het Bestuurlijk Overleg KRW worden, in het kader van het KRW impulsprogramma, de andere bevoegde gezagen opgeroepen om er voor te zorgen dat ook hun vergunningen tijdig worden geactualiseerd.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van lozingsvergunningen die niet meer voldoen aan de vigerende Europese normen? Zo nee, waarom niet?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Er bestaat geen verplichting daarvoor een overzicht of register bij te houden. De bevoegde gezagen voor de lozingsvergunningen maken de geactualiseerde vergunningen wel openbaar. De vergunningen zijn te vinden op https://www.officielebekendmakingen.nl/.
Eerder is de Kamer bericht over de mogelijkheid om een vergunningenbestand te maken. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen.3
De inhaalslag van het bezien en herzien voor lozingsvergunningen door Rijkswaterstaat is nog in volle gang, waardoor er nog geen volledig beeld is van de vergunningen waarvoor herziening noodzakelijk is. Pas bij het bezien van een vergunning wordt duidelijk of een lozingsvergunning ook herzien moet worden. Dat is niet altijd het geval. Van de 200 prioritaire vergunningen die als eerste bezien worden, zijn er eind 2023 40 herzien. Naar verwachting is het eind 2023 duidelijk hoeveel prioritaire vergunningen er, naast de 40 vergunningen, nog moeten worden herzien. Lozingsvergunningen worden ook buiten de inhaalslag om herzien, bijvoorbeeld wanneer een bedrijf uit eigen beweging een nieuwe vergunningaanvraag doet. Dat is een continuproces. De genoemde aantallen geven dus geen volledig beeld van de vergunningen die Rijkswaterstaat herziet.
Tot slot dient opgemerkt te worden dat niet iedere herziening ook de KRW-doelen dichterbij brengt. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een aanscherping wordt gedaan voor stoffen die niet onder de KRW zijn genormeerd. Een ander voorbeeld is dat een vergunning wordt herzien vanwege administratieve redenen, zonder dat dit invloed heeft op de toegestane lozing, indien de BBT hetzelfde blijven.
Kunt u de Kamer een overzicht geven van het aantal lozingsvergunningen dat hertoetst is aan de jongste lozingsnormen, en het aantal waarbij dat nog moet gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Onderschrijft u dat lozingsvergunningen van de genoemde twaalf bedrijven, waaronder Tata Steel, Dow en Shell, niet meer voldoen aan de recent aangescherpte Europese lozingsnormen?
Bij het afgeven van de lozingsvergunningen voor de 12 door Investico genoemde bedrijven is de wet- en regelgeving gevolgd. Dit neemt niet weg dat een aantal van de genoemde bedrijven een vergunning heeft die al wat ouder is en moet worden bezien en indien nodig geactualiseerd, op basis van de huidige wet- en regelgeving. Dit geldt ook voor Tata Steel, Dow en Shell. Het feit dat sprake is van een oudere vergunning betekent overigens niet dat daardoor noodzakelijkerwijs ook negatieve effecten zullen optreden. Uit het bezien kan volgen dat een oudere vergunning niet hoeft te worden aangepast.
Bij het bezien en herzien door Rijkswaterstaat is tot heden bij geen enkele vergunning aanleiding gevonden voor direct ingrijpen in verband met het bewaken van de kwaliteit van oppervlaktewater of de productie van drinkwater.
Hoe verklaart u dat de controle op de lozingsvergunningen klaarblijkelijk achterhaald is, vergeleken met de aangescherpte normen?
Het actueel houden van lozingsvergunningen is een complex en tijdrovend proces, dat specialistische kennis vereist. Het heeft in het verleden niet de aandacht gehad die wenselijk was. Met de ingezette inhaalslag is daar een impuls aan gegeven. De wetgeving staat bovendien niet stil, normen kunnen worden aangescherpt en er worden nieuwe schadelijke stoffen ontdekt waarvoor normen worden toegevoegd. Het is niet mogelijk en ook niet verplicht om bij iedere wijziging direct alle lozingsvergunningen te bezien. Alleen Rijkswaterstaat heeft al circa 800 lozingsvergunningen in zijn areaal. Vergunningen moeten daarom regelmatig worden bezien, op een natuurlijk moment, bijvoorbeeld wanneer het bedrijf een wijzigingsvergunning aanvraagt, of als periodiek bezien vereist is. In enkele gevallen geldt er een specifieke termijn voor het bezien. Overige lozingsvergunningen moet zodanig vaak worden bezien, dat de vergunning niet in strijd komt met de doelen van het waterbeheer.
Waarom is het klaarblijkelijk geen beleid van overheidsdienst Rijkswaterstaat om oude vergunningen proactief te hertoetsen aan aangescherpte emissienormen, zoals Rijkswaterstaat in een reactie aan Het Financieele Dagblad zegt?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verklaart u dat het kan dat bedrijven niet voldoen aan de aangescherpte vergunningsnormen, en zij toch een fiat hebben om door te kunnen gaan met lozen?
Bedrijven zijn verplicht om de lozingseisen in de voor hen geldende lozingsvergunning na te leven. Er is geen sprake van een fiat om méér te lozen dan is toegestaan. Het bevoegd gezag voor de vergunning kan handhavend optreden bij overtreding.
Onderschrijft u het beeld dat toezichthouders als de omgevingsdiensten beschikken over te weinig capaciteit om vergunningen te controleren en handhaven? Zo nee, waarom niet?
Het rapport van de commissie Van Aartsen5 geeft aan dat het VTH-stelsel voor het milieudomein niet goed functioneert en wordt gekenmerkt door fragmentatie en vrijblijvendheid. Ook wordt geconcludeerd dat omgevingsdiensten onvoldoende robuust zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren. Deze conclusies zijn eerder onderschreven.
Indien er wel een capaciteitsprobleem is bij de controlefuncties van diensten als Rijkswaterstaat en de regionale omgevingsdiensten, wat gaat u doen om die capaciteit te versterken?
De commissie Van Aartsen heeft tien aanbevelingen geformuleerd om de omgevingsdiensten – als fundament onder het VTH-stelsel – te versterken. Negen van deze tien aanbevelingen6 worden opgevolgd in het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel (IBP VTH). Dit programma loopt sinds medio 2022 en loopt medio volgend jaar af. Eén van de zes pijlers van het IBP VTH richt zich op kennisinfrastructuur en arbeidsmarkt. Het doel van deze pijler is om de kennis en capaciteit van omgevingsdiensten te versterken. Daarnaast zijn in andere pijlers van het IBP VTH robuustheidscriteria voor omgevingsdiensten opgesteld. Deze robuustheidscriteria zijn voor de zomer bestuurlijk vastgesteld. Hierover en over de voortgang van het IBP VTH bent u op 4 juli jl. geïnformeerd7. In december ontvangt de Kamer naar verwachting verdere informatie over de verdere voortgang van het IBP VTH en de toetsing van de omgevingsdiensten of zij voldoen aan de robuustheidscriteria.
Hoe bent u van plan te voorkomen dat de toenemende vervuiling van de Nederlandse wateren ondanks de toezichthoudende en controlerende functie van de relevante overheidsdiensten nog verder het vertrouwen in de overheid ondermijnt?
Door de one-out-all-out KRW systematiek, de alomtegenwoordigheid van sommige prioritaire stoffen en verbeterde meetmethoden lijkt de waterkwaliteit te verslechteren, maar deze is juist op veel plekken verbeterd. Inmiddels is meer dan driekwart van alle KRW-doelen in Nederland bereikt. Ondanks die verbetering is het nog een forse uitdaging om alle doelen van de Kaderrichtlijn Water te halen, en de verbetering stagneert. Met het KRW-impulsprogramma willen Rijk en regio samen, met een stevige, aanvullende inzet op het uitvoeren van verbeteracties voldoen aan de eisen van de KRW.
Het impulsprogramma omvat een breed palet aan acties. Het terugdringen van industriële lozingen is één van de acties die (een relatief beperkte) bijdrage heeft aan het behalen van de KRW-doelen. Er wordt daarnaast gewerkt aan het terugdringen van schadelijke stoffen vanuit RWZI’s en vanuit land- en (glas)tuinbouw. Er is niet alleen extra inzet op VTH vereist, maar in de hele waterkwaliteitsketen: van aanpak aan de bron, o.a. door aanscherping van de toelatingseisen van stoffen, tot aan verbeterde zuivering en inrichting van een robuuster en natuurlijker ecologisch systeem.
Het bericht ‘Afval scheiden is een grote bende’ |
|
Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Herkent u het in het bericht geschetste beeld over het scheiden van afval en dat een groot deel van het plastic afval alsnog wordt verbrand?1
Ik herken dit bericht deels. Inderdaad zijn mij helaas gevallen bekend waarbij gescheiden ingezamelde plastic en metalen verpakkingen en drankenkartons (PMD)-afval dusdanig vervuild blijkt te zijn dat dit alsnog wordt verbrand. In andere gevallen zijn partijen gescheiden ingezameld PMD afval dusdanig vervuild dat zij met een extra nascheidingsstap toch nog te recyclen zijn. Door de extra kosten die hieraan verbonden zijn, loopt de gemeente die deze materialen heeft ingezameld wel de vergoeding van het Afvalfonds mis. De resultaten die gemeenten boeken zijn afhankelijk van de lokale context. Zo staan er tegenover de negatieve verhalen die in het artikel worden uitgelicht ook veel succesvolle verhalen van gemeenten waar weinig tot geen afkeur plaatsvindt.
Herkent u het beeld dat veel vaker dan voorheen vrachten met «plastic, metaalverpakkingen en drankkartons»-afval (pmd-afval) worden afgekeurd?
De kwaliteit van het gescheiden PMD-afval is een toenemend aandachtspunt bij gemeenten, dat is mij bekend. Echter is de kwaliteit, en daarmee afkeuring van PMD-afval, sterk afhankelijk van de lokale context. U kunt hierbij denken aan stedelijkheidsklasse en samenhang met de rest van de lokale inzamelstructuur. Het afkeuren van afvalstromen is iets dat speelt tussen gemeenten en verwerkers en daar heb ik op landelijk niveau geen zicht op.
Kunt u aangeven waarom vrachten die worden afgekeurd vanwege een te groot percentage restafval in het pmd-afval niet alsnog worden nagescheiden alvorens het afval wordt verbrand?
In het kader van de producentenverantwoordelijkheid voor verpakkingen is het de verantwoordelijkheid van het Afvalfonds Verpakkingen om te zorgen voor de inzameling en recycling van deze afvalstromen. Bij de behandeling van de afvalstromen van verpakkingen speelt mee in welke mate vervuiling door stoorstromen de recycling van de ingezamelde partij verhindert. Indien sprake is van een beperkte mate van vervuiling door stoorstromen kan de partij via extra sortering alsnog bijdragen aan de wettelijke doelstellingen die het Afvalfonds nastreeft. Indien de vervuiling van het PMD-afval van zo’n aard is dat verdere nascheiding geen meerwaarde oplevert, zal gekozen worden voor verbranding van de materialen. Deze afweging is aan het Afvalfonds.
Bent u het met het Afvalfonds Verpakkingen eens dat standaardisatie van het afvalinzamelsysteem zal bijdragen aan beter gescheiden afvalstromen?
De standaardisatie van inzamelsystemen zou inderdaad kunnen bijdragen aan betere afvalscheiding, omdat het zorgt voor meer eenduidigheid en herkenning bij inwoners. Afvalinzameling is een bevoegdheid van gemeenten in het kader van hun wettelijke zorgplicht. Dit vanuit het oogpunt dat zij zelf het beste in staat zijn te bepalen welke inzamelmethoden passen binnen hun zorggebied. In het Nationaal Programma Circulaire Economie heb ik aangekondigd te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van een nationale standaard voor afvalinzameling. Naast dat er wordt gekeken of het juridisch mogelijk is, wordt ook gekeken of er draagvlak is voor een nationale standaard en hoe zo’n standaard er uit zou moeten zien. Daarbij moeten we ons wel realiseren dat alles valt en staat met het juiste gedrag van burgers. Ook met een eenduidige standaard gaat het mis als inwoners de verkeerde afvalstoffen bij het PMD gooien. Dit onderzoek vindt plaats in nauwe samenspraak met gemeenten.
Herkent u de stelling uit het artikel dat machines superieur zijn als het aankomt op scheiden van pmd-afval en bent u voornemens bij toekomstig beleid hiervan uit te gaan?
Nee, deze stelling herken ik niet. De verhouding tussen bronscheiding en (machinale) nascheiding is complex en bovendien sterk afhankelijk van de lokale context. U kunt hierbij denken aan de mate van verstedelijking van een gemeente en de samenhang met de rest van de inzamelstructuur binnen een gemeente. Scheiden aan de bron (bij mensen thuis) leidt over het algemeen tot schonere grondstofstromen. Alleen daar waar dit niet praktisch mogelijk is, kan nascheiding voor PMD-afval een reëel alternatief bieden. Overigens is het op basis van de Europese Kaderrichtlijn Afvalstoffen voor PMD mogelijk om aan nascheiding te doen ter vervanging van bronscheiding. Dit is echter wel aan de voorwaarde verbonden dat het in vergelijking met bronscheiden geen nadelige gevolgen heeft voor de omvang en kwaliteit van recycling of hergebruik.
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is afvalinzameling een wettelijke zorgplicht van gemeenten (Wet milieubeheer artikel 10.21). Gemeenten geven in die rol zelf invulling aan de inzamelmethoden die zij hanteren binnen hun zorggebied. Hieronder valt ook de keuze voor het nascheiden, bronscheiden of een combinatie daarvan voor PMD-afval. Via het Van Afval Naar Grondstof-programma (VANG) ondersteun en informeer ik gemeenten met kennis en handvatten om deze zorgplicht uit te voeren en om een weloverwogen keuze te maken.
Herkent u het beeld uit het artikel dat uit onderzoek blijkt dat zakken of bakken aan huis ophalen beter werkt dan mensen afval laten scheiden in ondergrondse containers en bent u bereid in toekomstig beleid hiermee rekening te houden?
Ik herken het beeld dat transparante zakken of huis-aan-huis inzameling leidt tot betere resultaten met betrekking tot de kwaliteit van het brongescheiden PMD-afval. Echter, dit is ook afhankelijk van de lokale context.
Zoals ook aangegeven in voorgaande antwoorden is het aan gemeenten om invulling te geven aan de inzamelmethoden die zij hanteren binnen hun zorggebied. Hieronder valt ook de keuze tot het gebruik van ondergrondse containers en huis-aan-huis inzameling via zakken of minicontainer. Via het Van Afval Naar Grondstof-programma (VANG) kunnen gemeenten daarin worden ondersteund en geïnformeerd om hierin een weloverwogen keuze te maken.
Herkent u het beeld uit het artikel dat het extra betalen voor elke zak restafval («diftar») het aantrekkelijk maakt om allerlei afval in gratis zakken te stoppen en dat «diftar» leidt tot meer vervuiling van pmd-afval en bent u bereid toekomstig beleid in te richten zonder «diftar»?
Nee, ik herken dit beeld niet. Het gebruik van een gedifferentieerd tarief – oftewel diftar – leidt niet tot een toename in stoorstoffen in het PMD-afval. Gemeenten die diftar toepassen hebben over het algemeen minder restafval en geen aantoonbare slechtere kwaliteit van afvalscheiding. Bovendien zien we dat bij diftar de kosten per inwoner lager zijn. Wel zien we soms dat er aanloopproblemen kunnen optreden als een gemeente omschakelt naar diftar waardoor de kwaliteit tijdelijk lager is. Daarom vraagt de overstap naar diftar goede en tijdige communicatie naar inwoners en vervolgens goede dienstverlening en handhaving. Zoals gezegd, gemeenten bepalen zelf hoe zij de afvalinzameling van huishoudens inrichten. Dit geldt ook voor het gebruik van diftar. Via het VANG-programma heb ik handreikingen beschikbaar gesteld voor gemeenten met kennis, handvatten en stappenplannen voor de invoering van diftar.
Bent u het ermee eens dat sturen op een zo laag mogelijke hoeveelheid restafval (zoals opgenomen in het landelijk afvalplan 3 (LAP3), waarbij inwoners in Nederland in 2025 nog slechts 30 kilogram restafval mogen aanbieden per persoon per jaar) schone, herbruikbare stromen zoals pmd kan vervuilen en bent u bereid toekomstig beleid zo vorm te geven dat in plaats van sturen op zo min mogelijk restafval er gestuurd kan worden op zo veel mogelijk opbrengst van herbruikbaar, recyclebaar afval?
Het voornemen om in 2025 nog maar 30kg restafval per inwoner te realiseren betrof een doel en geen plicht. Op basis van de evaluatie van het Uitvoeringsprogramma VANG 2015–2020 ligt de focus in het nieuwe Uitvoeringsprogramma VANG 2021–2025 juist veel meer op de kwaliteitsverbetering van recyclebare stromen dan op de kwantiteitsvermindering van restafval. Ondanks de verschuiving in focus naar kwaliteit streef ik daarnaast nog steeds naar de vermindering van de hoeveelheid restafval.
Welke stappen onderneemt u in het Nationaal Programma Circulaire Economie en in nieuwe Europese regelgeving over verpakkingsafval, waarin wordt gesproken over meer eenduidigheid in het inzamelsysteem van afval en wanneer kan de Kamer deze ontvangen?
Zoals aangekondigd in het NPCE verken ik de (on)mogelijkheden voor meer landelijke standaardisering van afvalscheiding en inzameling. Dat doe ik samen met de VNG en NVRD als vertegenwoordigers van de gemeenten. Deze verkenning ontvangt u in de eerste helft van 2024. Verder heeft de Europese Commissie in november 2022 een voorstel gedaan voor een verordening voor verpakkingen en verpakkingsafval. Artikel 11 en 12 van deze voorgestelde verordening gaat over het harmoniseren van de labels op verpakkingen en het aanbrengen van deze zelfde labels op de afvalbakken. Europese labels zorgen voor meer eenduidigheid en bieden duidelijkheid voor consumenten bij het scheiden van afval. Daarmee dragen de labels bij aan een betere afvalscheiding en het behalen van de Europese recyclingdoelstellingen. Dat vind ik positief. Ik zie de voorgestelde labels als een belangrijke aanvulling op het Nederlandse beleid. Op dit moment zijn dergelijke, eenduidige labels niet verplicht, maar dat worden ze met dit voorstel wel. Het kabinetsstandpunt over deze verordening heeft u reeds mogen ontvangen in de vorm van een Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen (BNC) fiche2.
Kunt u de antwoorden één voor één voor het commissiedebat Circulaire Economie van 4 oktober 2023 naar de Kamer sturen?
Hierop kan ik bevestigend antwoorden.
Statiegeld op lachgas cilinders en het bericht “Maat is vol: afvalverzamelaars gaan ‘levensgevaarlijke’ lachgas cilinders terugsturen” |
|
Kiki Hagen (D66), Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers |
|
![]() |
Erkent u dat het invoeren van het lachgasverbod heeft geleid tot gevaarlijke situaties bij afvalverwerkers en afvalverzamelaars als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers (of vuilnisauto’s) terechtkomen?1
Ik ben ermee bekend dat ontploffingen van lachgascilinders tot gevaarlijke situaties in verbrandingsinstallaties dan wel elders in de afvalverwerkingsketen leiden. Voorts ben ik ermee bekend dat dit grote financiële gevolgen heeft voor de afvalsector. Dit is echter niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar wordt veroorzaakt doordat individuen handelen in strijd met wet- en regelgeving. Het is – behoudens uitzonderingen – illegaal om handelingen te verrichten met lachgas en tevens illegaal om de lachgascilinders achter te laten in de openbare ruimte of te deponeren in het restafval. De afvalsector wordt geconfronteerd met de nadelige gevolgen van deze wetsovertredingen, hetgeen ik zeer betreur. Ik zet mij er daarom, samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS, voor in om in samenwerking met de afvalsector maatregelen te treffen om het probleem te beperken.
Sinds wanneer bent u op de hoogte van de veiligheidsrisico’s als gevolg van lachgascilinders die in afvalverwerkers terechtkomen? Klopt het dat u al sinds begin dit jaar in gesprek bent met de afvalsector?
Begin april hebben de Nederlandse Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) en de Vereniging Afvalbedrijven (VA) een brief geschreven aan de Ministeries van IenW en JenV met het verzoek tot samenwerking om de problemen met lachgascilinders in de afvalverwerking op te lossen. Kort daarna is een werkgroep gestart met vertegenwoordigers van JenV, IenW, VWS, politie en de VA en NVRD om de problematiek en mogelijke oplossingsrichtingen te verkennen. Er vindt ook overleg plaats op politiek-bestuurlijk niveau. Deze overleggen vinden nog steeds doorgang, met oog op alle gezamenlijke belangen om deze problematiek op te lossen.
Hoeveel ongelukken hebben zich sinds de invoering van het lachgasverbod reeds voorgedaan bij de afvalverwerkers en afvalinzamelaars?
Sinds de invoering van het lachgasverbod hebben er naar mijn weten geen ongelukken plaatsgevonden die hebben geleid tot menselijk letsel. Wel ben ik door afvalverwerkers en inzamelaars op de hoogte gesteld van gevallen waarbij er sprake was van een concreet risico op menselijk letsel. Mijn ambtsgenoten en ik nemen dit zeer serieus en werken er hard aan om de veiligheid van de medewerkers in de afvalbranche te vergroten.
Wat is het totaalbedrag aan financieel geleden schade? Kunt u dit uitsplitsen naar soort schade en locatie?
Ik heb zelf geen zicht op de omvang van de schade. De sector heeft zelf aangegeven dat zij de totale schade tot nu toe ramen op 30 miljoen euro. Deze schade bestaat uit kosten voor het repareren en/of vervangen van de installatie en kosten vanwege het stilleggen van de installatie dat daarvoor benodigd is. Voorts worden er kosten gemaakt voor het nemen van preventieve maatregelen.
Wie is er volgens u verantwoordelijk voor eventuele ongevallen met lachgascilinders in het afval als gevolg van het lachgasverbod? Bent u bereid om de geleden schade als gevolg van het lachgasverbod te vergoeden? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 is de schade niet het gevolg van het invoeren van het lachgasverbod, maar van het in strijd met de wet- en regelgeving handelen van individuen. De rijksoverheid is niet verantwoordelijk voor het handelen van degenen die illegaal de lachgascilinders bij het restafval of in de openbare ruimte dumpen waardoor de lachgascilinders in de verbrandingsinstallaties terechtkomen. Het ligt volgens het kabinet daarom niet in de rede dat de schade vanuit het Rijk wordt vergoed. Het Rijk is wel bereid te verkennen of een financiële tegemoetkoming mogelijk is, al dan niet gebruikmakend van bestaande regelingen, voor het treffen van maatregelen die bijdragen aan het mitigeren van de risico’s in de afvalbranche. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met zowel de beschikbare middelen als de geldende staatssteunregels.
Kunt u aangeven welke tijdelijke en structurele maatregelen u neemt en gaat nemen om ervoor te zorgen dat er minder gevaarlijke lachgascilinders in het restafval en het zwerfafval terecht komen?
Samen met de Minister van JenV en de Staatssecretaris van VWS ben ik bezig met het opzetten en uitvoeren van maatregelen om de illegale dump van lachgascilinders zoveel als mogelijk tegen te gaan en duidelijkheid te geven over hoe te handelen als deze toch worden aangetroffen in de openbare ruimte. De handhaving van het lachgasverbod door de politie en het Openbaar Ministerie (OM) is hierbij een randvoorwaarde. Politie en OM zijn op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders.
Het is van belang dat hier bekendheid aan wordt gegeven, dat burgers geïnformeerd worden over de correcte wijze van het zich ontdoen van lachgascilinders. Het algemene publiek kan deze informatie vinden op de website van de rijksoverheid. De gebruikers van lachgas worden via de kanalen van het Trimbos Instituut geïnformeerd, zowel op de websites van het instituut als bij vragen over lachgas via de telefoon, chat of e-mail. Ook wordt gebruikt gemaakt van communicatie via social media. In de communicatie wordt gewezen op de gevaren van het weggooien bij het restafval en wordt opgeroepen lege cilinders naar de milieustraat te brengen.
Voorts is een toolkit beschikbaar gesteld om gemeenten en milieustraten te helpen omgaan met de situatie. Deze bestaat onder andere uit communicatiematerialen en informatie over de van toepassing zijnde regelgeving en de beleidsmiddelen die gemeenten ter beschikking staan om de problematiek aan te pakken.
We blijven ons – samen met de afvalbranche – inspannen om te komen tot verdere structurele maatregelen om dit probleem het hoofd te bieden.
Bent u het met de stelling eens dat de Koninklijke NVRD niet anders kan dan gebruikers toestaan om hun lachgascilinders in te leveren bij de milieustraat om medewerkers te beschermen tegen gevaren bij het ophalen van restafval? Zo nee, welke maatregelen gaan de ministeries dan treffen om de veiligheid van afvalverwerkers en afvalinzamelaars te garanderen?
Lachgascilinders zijn net als andere gasflessen en overige drukhouders gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Gevaarlijk afval moet worden ingeleverd bij een daarvoor bevoegd gezag die de juiste faciliteiten en vergunningen heeft. Dit zijn bijvoorbeeld milieustraten. Lachgascilinders moeten daarom worden ingeleverd bij de milieustraat, hetgeen ook vanuit de rijksoverheid wordt gecommuniceerd. Milieustraten hebben hierbij niet te maken met illegaal afval. Milieustraten mogen ervan uitgaan dat een ingeleverde lachgascilinder leeg is. Het wordt in dat geval niet aangemerkt als drugs waarop de Opiumwet toeziet, maar als gevaarlijk afval. Een milieustraat hoeft niet te controleren of de cilinders leeg zijn. Het is milieustraten dus toegestaan lachgascilinders aan te nemen.
Bent u bereid om per direct veel meer inleverpunten te faciliteren en gebruikers te motiveren hun lachgascilinders apart in te leveren, eventueel zelfs via een retourpremie?
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om afvalinzameling te stimuleren en te vergemakkelijken voor inwoners. In het geval van het inleveren van gasflessen, en daarmee lachgascilinders, kunnen gemeenten gebruik maken van chemokarren. Op die manier wordt de drempel zo laag mogelijk. Naast deze instrumenten hebben gemeenten de beleidsvrijheid om een retourpremie in te stellen. Vanuit het Rijk wordt dit echter afgeraden. Met een retourpremie wordt drugsgebruik indirect gesteund en het gebruik van lachgas genormaliseerd. Het gebruik van lachgas als recreatief roesmiddel is schadelijk voor de gezondheid. Lachgas kan bovendien leiden tot verkeersongelukken, als onder invloed de weg wordt opgaan. Het lachgasverbod heeft als doel het beperken van het aanbod en daarmee het gebruik van lachgas als genotsmiddel terug te dringen. Daarnaast kan een retourpremie ook negatief gedrag stimuleren. Denk hierbij aan bijvoorbeeld statiegeldjagen door kinderen.
Hoe beoordeelt u het feit dat enkele verwerkers op het punt staan om vanwege de risico’s en hoge kosten huishoudelijk afval terug te sturen naar de gemeenten per 4 september? Doorzien de ministeries de consequenties voor gemeenten en het vastlopen van de afvalketen? Op welke wijze staat u de getroffen gemeenten hierin bij?
Die signalen nemen wij zeer serieus. Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Dit betekent dat ze kunnen worden ingezameld door milieustraten en afvaldiensten en verwerkt kunnen worden onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Hierdoor mogen milieustraten lachgascilinders aannemen van particulieren zonder strafbaar te zijn. Dit is een belangrijke stap in deze problematiek. Daarnaast voorzie ik de gemeenten van informatie en communicatiemateriaal om in te zetten op lokaal niveau. Verder zet de Minister van Justitie en Veiligheid onverminderd in op handhaving van het lachgasverbod (aanbod beperken) en samen met de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt er onverminderd ingezet op voorlichting (vraag beperken). Gebruikers van lachgas moeten zich ervan bewust zijn dat het in bezit hebben van de lachgascilinders illegaal is en dat dit ook geldt voor het dumpen van die cilinders in de natuur of het restafval. Bovendien breng je daarmee andere mensen in gevaar.
Gegeven dat het Afval Energie Bedrijf (AEB) op dit moment loodsen huurt om lachgascilinders handmatig uit het afval te halen, ziet u in dat dit een onhoudbare oplossing is?
Dit zie ik niet als een houdbare oplossing. Buiten de extra kosten die dit met zich meevoert, zorgt het ook voor overlast voor omwonenden. Ik werk daarom ook toe naar oplossingen die het probleem voor de afvalbranche mitigeren.
Erkent u dat er momenteel een urgente behoefte is aan meer opslaglocaties voor (lach)gascilinders? Bent u bereid gemeenten hierbij te ondersteunen, bijvoorbeeld door locaties van Rijksvastgoed ter beschikking te stellen?
Verschillende partijen hebben mij erop geattendeerd dat er behoefte is aan extra opslagcapaciteit. Die signalen neem ik serieus. Echter, mijn bevoegdheid ziet niet op het aanwijzen van locaties. Wel kijk ik hoe en waar ik de bevoegde gezagen kan ondersteunen bij het vinden van extra locaties die voldoen aan de wettelijke eisen voor de opslag van gevaarlijk afval.
Gegeven dat volgens de wet bij elke vondst van een lachgascilinder in het restafval melding gedaan moet worden bij de politie, welke oplossing ziet het ministerie voor de opslag door de politie en het gegeven dat we slechts één verwerker van lachgascilinders in Nederland hebben met onvoldoende verwerkingscapaciteit?
Zoals bij vraag 6 aangegeven zijn politie en OM op basis van de strafvorderingsrichtlijn op grond van de Opiumwet tot het uitgangspunt gekomen dat van onbeheerd in de publieke ruimte aangetroffen lachgascilinders mag worden aangenomen dat deze cilinders leeg zijn. Lege cilinders worden niet als drugs aangemerkt op grond van de Opiumwet, maar als gevaarlijk afval conform de Wet milieubeheer. Afvaldiensten kunnen ze dus inzamelen en verwerken onder de voorwaarden die gelden voor gasflessen en overige drukhouders. Er hoeft in deze situatie geen melding gedaan te worden bij de politie. Hiermee wordt ook de werkdruk op de politie verlicht.
Het klopt dat er te weinig opslag- en verwerkingscapaciteit is voor de lachgascilinders. Dit is een probleem van zowel politie, douane, als gemeenten en milieustraten. Er wordt interdepartementaal en met de bevoegde gezagen samen opgetrokken om hier een oplossing voor te vinden.
Het bericht 'Ruim veertig procent van de flesjes met statiegeld komt niet bij een inzamelpunt terecht' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat ruim veertig procent van de flesjes met statiegeld niet bij een inzamelpunt terechtkomt?1
Ja.
Welke handhavende actie gaat de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) ondernemen nu het percentage ingezamelde kleine flesjes ver onder het wettelijk minimum blijkt te liggen?
De ILT heeft een waarschuwing gestuurd aan het Afvalfonds Verpakkingen vanwege het niet halen van het inzameldoel voor plastic flessen. De ILT verwacht een analyse en verbeterplan waarmee de inzameldoelen wel worden gehaald. Tevens vordert de ILT gegevens bij het Afvalfonds Verpakkingen en Statiegeld Nederland2. Dit gaat onder andere om cijfers over flessen die worden ingeleverd bij automaten of ergens anders, inzamelcijfers per merk, het aantal flessen dat vrijwillig onder het statiegeldsysteem valt en de hoeveelheid inzamelautomaten en andere inzamelpunten. De ILT zal de gevorderde gegevens van het Afvalfonds Verpakkingen analyseren en gebruiken bij het beoordelen van het verbeterplan. Op basis daarvan kijkt de ILT of dit aanleiding geeft tot vervolgstappen.
Hoe ziet dit percentage eruit voor blikjes en hoe verhoudt dit zich tot de daarvoor gestelde doelen?
Het Afvalfonds Verpakkingen rapporteert over het voorgaande kalenderjaar. De rapportage die ik in 2023 heb ontvangen, gaat dus over 2022. Dit is het eerste jaar waarover de inzameldoelstelling van 90% voor plastic flessen gold. De statiegeldverplichting voor blikjes is pas van kracht sinds 31 december 2022. Hier kan dan ook nog niet over gerapporteerd worden. De inzameldoelstelling van 90% geldt vanaf 2024, waarover dan in 2025 wordt gerapporteerd.
Klopt het dat het betaalde statiegeld over niet ingeleverde flesjes en blikjes inmiddels oploopt tot jaarlijks meer dan 80 miljoen euro?
Ik ben bekend met berichten van milieuorganisaties die op basis van de beschikbare gegevens een schatting hebben gemaakt van het bedrag dat samenhangt met niet ingeleverde flesjes en blikjes. Ik kan dit bedrag niet bevestigen omdat dit geen onderdeel uitmaakt van de jaarrapportage van het Afvalfonds Verpakkingen.
Klopt het dat de Stichting Afvalfonds Verpakkingen het geld beheert dat achterblijft als statiegeldverpakkingen niet worden ingeleverd? Is dit wetmatig, gegeven dat het statiegeld diegene toekomt die het betaald heeft? Kunt u inzichtelijk maken wat er jaarlijks gebeurt met dit geld?
Ja, het geld dat resteert wanneer plastic flessen of blikjes niet worden ingeleverd, blijft bij het Afvalfonds Verpakkingen. Als uitvoeringsorganisatie van het verpakkend bedrijfsleven draagt het Afvalfonds de verantwoordelijkheid voor het inrichten en uitvoeren van het statiegeldsysteem, inclusief de bekostiging daarvan3. Dit betreft het gehele systeem en alles wat daarbij hoort, zoals de machines, software, transport en sortering, maar ook publiekscommunicatie over het statiegeld en het beheer van het ingezamelde geld. Het geld dat overblijft wanneer consumenten er niet voor kiezen hun statiegeld terug te krijgen of te doneren, kan het Afvalfonds – als verantwoordelijke en eigenaar van het systeem – gebruiken voor de financiering of verbetering ervan.
Het is geen verplicht element van de jaarlijkse rapportage dat wordt gerapporteerd over hoe dit geld wordt besteed. Echter, de ILT kan als handhaver vragen om hier meer duidelijkheid over te verschaffen waar dit relevant is voor de beoordeling van het onder vraag 2 genoemde verbeterplan. Verder is duidelijk dat een fikse aanvullende investering nodig zal zijn om de wettelijke doelstelling wel te gaan halen.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds Verpakkingen een verplichting op te leggen om inzichtelijk te maken hoeveel statiegeld er jaarlijks bij hen achterblijft en, mits op wettelijke basis, hiervoor doelstellingen op te leggen wat er met dit geld gebeurt?
De wet legt een heldere doelstelling op aan de producenten, te weten de inzameling van 90% van de flessen. Het verpakkend bedrijfsleven moet hiervoor de middelen organiseren. Gezien de behaalde resultaten lijkt het me voor de hand te liggen dat het geld dat overblijft, wordt ingezet om maatregelen te bekostigen om de doelstelling zo snel mogelijk wel te halen. De ILT kijkt in het kader van de handhaving uiteraard ook breder naar de invulling van de wettelijke verantwoordelijkheid van het statiegeldsysteem en kan in dat licht ook de inzet van de financiële middelen meenemen. De allereerste prioriteit moet nu zijn dat de wettelijke doelstelling wel wordt gehaald. Wanneer dat het geval is, blijft er immers ook veel minder niet geretourneerd statiegeld over.
Deelt u de mening dat dit geld op zijn minst naar uitbreiding van inzamelingspunten, verbetering van inzamelpunten en het tegengaan van zwerfafval zou moeten gaan?
Zoals aangegeven in de antwoorden op de vragen 5 en 6 wordt het statiegeldsysteem ingericht, betaald en uitgevoerd door het bedrijfsleven, in de praktijk het Afvalfonds Verpakkingen. Het statiegeld dat niet wordt teruggevraagd door consumenten blijft bij het Afvalfonds. Dit kunnen zij gebruiken voor het bekostigen van het systeem en gezien de resultaten over 2022 lijkt het verstandig dit ook in te zetten om het systeem te verbeteren. Ik vind natuurlijk dat mensen die netjes statiegeldverpakkingen willen inleveren dit op een makkelijke manier moeten kunnen doen, en dat zoveel mogelijk mensen worden verleid dit ook echt te doen. Dit vraagt een uitgebreid en laagdrempelig netwerk van innamepunten die bovendien goed functioneren. In het licht van de resultaten lijkt het uitbreiden en verbeteren van die innamepunten dus een logisch startpunt voor de extra inzet die nodig is om de wettelijke doelstelling wel te gaan halen. Dit is immers ook in het belang van het verpakkend bedrijfsleven.
Klopt het dat consumenten slechts op 5.000 innamepunten statiegeld retour kunnen krijgen, en dat de overige 23.000 innamepunten dus geen statiegeld retour geven en de voorlichting van Stichting Afvalfonds Verpakkingen dus misleidend is?
Er is inderdaad een aanzienlijk aantal innamepunten waar statiegeld niet direct retour wordt gegeven aan de consument. Dit betekent echter niet dat het statiegeld van deze flesjes bij het Afvalfonds blijft. Dit zijn doneerpunten waar het statiegeld in bepaalde gevallen wordt uitgekeerd aan de beheerders van de innamepunten, zoals in het geval van sportclubs, of anders naar een goed doel gaat. De rapportage maakt geen onderscheid tussen innamepunten die wel of geen statiegeld direct aan de consument retour geven.
Bent u het eens dat consumenten bij alle innamepunten hun statiegeld terug zouden moeten kunnen krijgen? Gaat u hierover het gesprek aan met het Stichting Afvalfonds Verpakkingen?
Zoals in mijn voorgaande antwoorden aangegeven, wordt het verpakkend bedrijfsleven afgerekend op de behaalde resultaten, maar is de inrichting van het systeem aan hen. Echter, gezien de resultaten is het duidelijk dat het Afvalfonds een flinke inspanning zal moeten leveren om tot de vereiste 90% inzameling te komen. Daarbij zullen zij ongetwijfeld ook kijken naar manieren om de consument te verleiden de flesjes terug te brengen. Meer innamepunten waar consumenten hun statiegeld retour kunnen krijgen, zou daar een element in kunnen zijn.
Dit heb ik ook aangegeven tijdens mijn gesprek met het Afvalfonds op 6 september jl., conform mijn toezegging aan uw Kamer. Ik heb daarbij het belang benadrukt van een klantvriendelijke inzameling van statiegeldverpakkingen. Ik heb aangegeven dat er echt veel meer moet worden ingezet op goed functionerende innamepunten die statiegeld retour kunnen geven, ook met het oog op de volumes die nu verwerkt moeten worden doordat er op blikjes ook statiegeld wordt geheven. Maar zoals gezegd, het is aan het bedrijfsleven om te komen tot een pakket aan concrete maatregelen om de doelstelling te gaan halen. Het Afvalfonds heeft bij dit gesprek toegezegd om nog voor het einde van 2023 met een plan van aanpak te komen met daarin concrete voorstellen voor verbetering.
Welke grondslag heeft het bedrag van 15 cent per klein flesje, en hoe bekijkt u de oproep van milieuorganisaties om het bedrag te verhogen naar minstens 25 cent?2 Bent u bereid hierover het gesprek aan te gaan met het bedrijfsleven en hierover te rapporteren aan de Kamer?
Het statiegeldbedrag van € 0,15 voor kleine flesjes is vastgelegd in de Regeling beheer verpakkingen5 en is expliciet een minimumbedrag. Zoals aangegeven in de toelichting bij de betreffende ministeriële regeling6 is er toen gekozen voor dit bedrag omdat de prikkel om de flessen terug te brengen naar de innamepunten hoog genoeg moet zijn om invloed te hebben op het gedrag van de consument. Tegelijkertijd moet het een proportioneel bedrag zijn ten opzichte van de prijs van het product. Mede op basis van analyses van buitenlandse systemen is daarom gekozen voor een minimale hoogte van het statiegeldbedrag voor kleine kunststof flessen met een inhoud tot 1 liter van € 0,15. In de toelichting staat ook dat het producenten en importeurs vrij staat om een hoger bedrag aan statiegeld te rekenen indien zou blijken dat € 0,15 onvoldoende prikkel vormt om statiegeldflessen in te leveren. Een wijziging van de regelgeving is daarvoor niet nodig. Wel zal de hoogte van het statiegeldbedrag uiteraard ook meegenomen worden in de evaluatie van de regelgeving die in 2024 gepland is.
Onderschrijft u dat statiegeld an sich succesvol is en dat het aandeel flesjes en blikjes in het zwerfafval (waar het om te doen was) drastisch afneemt?
Ja. In de laatste rapportage van de monitoring van drankverpakkingen in het zwerfafval, die ik op 26 juni jl. naar uw Kamer heb verzonden, wordt een afname van 51% kleine plastic flesjes over de tweede helft van 2022 ten opzichte van dezelfde periode in 2020 gerapporteerd7. Dit kan toegeschreven worden aan de statiegeldverplichting die voor deze flesjes is ingevoerd. Voor blikjes gold in die periode nog geen statiegeldverplichting en was ook nog geen afname te zien. Het statiegeldsysteem voor blikjes is operationeel sinds april 2023, dus het effect daarvan zal in toekomstige metingen zichtbaar worden.
Deelt u de conclusie dat statiegeld als systeem zijn kracht bewijst, maar dat het bedrijfsleven onvoldoende inzet toont om het systeem goed uit te rollen?
Zoals blijkt uit het antwoord op vraag 11 is het statiegeldsysteem inderdaad effectief. Maar het werkt nog niet optimaal zoals ook blijkt uit het achterblijven van het inzamelingspercentage. Hier zal het verpakkend bedrijfsleven dus nog een fikse inspanning moeten leveren om wel de wettelijke doelstelling van 90% te halen. Zo heb ik hen tijdens ons recente overleg ook duidelijk laten weten.
Hoe kijkt u naar de oproep van milieuorganisaties om statiegeld ook voor flessen voor sappen en zuivel verplicht te stellen? En wanneer wordt dat ingevoerd? Zo niet, waarom niet?3
In Nederland is destijds bij het opstellen van de regelgeving voor statiegeld op plastic flessen om verschillende redenen door het kabinet besloten om deze regelgeving specifiek te richten op frisdrank en water. In 2024 wordt de regelgeving geëvalueerd. Daarin zal bekeken worden of de destijds gemaakte afweging rond sap en/of zuivel moet worden herzien.
Het bericht Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen |
|
Sandra Beckerman |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Kunt u de documenten waar NRC inzag in heeft gekregen naar de Kamer sturen? Heeft u daar zelf al naar gekeken?
De documenten waar NRC inzage in heeft gekregen zijn niet bij mij bekend. In verband met de bescherming van het brongeheim van journalisten zijn de stukken niet opgevraagd bij NRC. Ik heb wel navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord en de gemeente Venlo. Ook bij hen is niet bekend in welke stukken NRC inzage heeft gekregen.
Zijn er momenteel voldoende middelen en capaciteiten beschikbaar om toezicht te houden op bedrijven zoals Claessen Tankcleaning en andere potentiele vervuilers? Zo niet, welke stappen onderneemt u om de capaciteit te vergroten?
Het beeld dat in het NRC artikel wordt geschetst over de misstanden bij Claessen Tankcleaning is zeer ernstig. Burgers hebben het recht om erop te vertrouwen dat bedrijven verantwoordelijkheid nemen voor een schone, veilige en gezonde leefomgeving. Binnen het stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) op milieuregelgeving werken onder andere omgevingsdiensten, gemeentes, provincies, waterschappen en het Rijk samen om bedrijven te controleren.
Het soort situaties als bij Claessen Tankcleaning maken inzichtelijk waar knelpunten zitten op het gebied van middelen, capaciteit en duiding van signalen in het VTH-stelsel. Als stelselverantwoordelijke voor het VTH-stelsel werk ik samen met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en van Justitie en Veiligheid (JenV), het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging voor Nederlandse Gemeentes (VNG), de Unie voor Waterschappen (UvW) en Omgevingsdienst NL (ODNL) in het interbestuurlijk programma versterking VTH- stelsel (IBP VTH) om deze knelpunten aan te pakken door het opvolgen van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer2.
Het recente tweejaarlijks onderzoek naar de kwaliteit van de uitvoering van VTH3 laat zien dat er afgelopen twee jaar inzet is gepleegd om het VTH-stelsel te versterken. Het aantal fte dat beschikbaar is voor VTH-taken bij omgevingsdiensten is gegroeid met 8,6%. De groei is vooral zichtbaar voor toezichthouders (6,6%), buitengewoon opsporingsambtenaren (BOA’s) (22%) en juristen (18%). Dit heeft zich ook vertaald in een groei van de totale uitgaven van omgevingsdiensten.
Daarnaast is via een specifieke uitkering een extra financiële impuls gegeven aan de omgevingsdiensten van in totaal € 14,4 miljoen. Ook is een subsidie van € 5,1 miljoen aan Omgevingsdienst NL (ODNL) gegeven.
Welke instanties hebben in voorgaande jaren Claessen Tankcleaning geinspecteerd? Hebben deze diensten in deze specifieke casus samengewerkt?
Voor de feitelijke informatie over de inspecties op het gebied van milieu heb ik contact gezocht met de gemeente Venlo. De gemeente is bevoegd gezag voor Claessen Tankcleaning en in die hoedanigheid eindverantwoordelijk voor VTH milieu. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is gemandateerd uitvoerend toezichthouder. De gemeente heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning en deze met mij gedeeld4. U treft deze tijdlijn bijgaand aan. Uit deze tijdlijn blijkt dat er inspecties zijn gedaan door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord, de plaatselijke brandweer, het Waterschap Limburg en de veiligheidsregio Limburg Noord. Tevens blijkt uit deze tijdlijn dat er in de voorgaande jaren contact is geweest tussen de gemeente Venlo, bovengenoemde diensten, politie, Openbaar Ministerie (OM) en de Arbeidsinspectie.
De Arbeidsinspectie geeft aan dat bij dit bedrijf in de afgelopen jaren meerdere keren is geïnspecteerd. De Arbeidsinspectie merkt op dat haar toezicht gericht is op de werkgever en wat deze moet, of had moeten doen, om de werknemers te beschermen. De Arbeidsinspectie staat op diverse niveaus in contact met collega- diensten en -overheden om met name in de informatiepositie elkaar verder te kunnen versterken bij de eigen taakuitvoering.
Acht u de versnippering van diensten en bevoegdheden problematisch? Wat wordt eraan gedaan om dit tegen te gaan?
Alle partijen in het VTH-stelsel zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het goed functioneren van het stelsel. Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid spreek ik partijen aan op de eigen rol en verantwoordelijkheden in het stelsel. Ik ben aan het onderzoeken of mijn mogelijkheden binnen het huidige stelsel hiervoor toereikend zijn.
Binnen het VTH-stelsel zie ik zowel versnippering in de taakuitvoering als in de organisatie van de uitvoerende omgevingsdiensten. Een voorbeeld van versnippering in de casus van Claessen Tankcleaning is de organisatievorm van de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Deze omgevingsdienst functioneert als netwerkorganisatie. Op papier zijn verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk voldoet dit niet aan de gewenste organisatievorm. Daarom wil ik dat alle omgevingsdiensten in Nederland gaan voldoen aan dezelfde set criteria om zo robuust hun taken uit te kunnen voeren. Deze robuustheidscriteria en het proces om tot robuuste omgevingsdiensten te komen, zijn inmiddels bestuurlijk vastgesteld. Uw Kamer is daarover bij brief van 4 juli 2023 geïnformeerd5.
Uiterlijk 1 oktober 2023 rapporteren alle besturen van de omgevingsdiensten aan mij of hun omgevingsdiensten aan deze criteria voldoen. Zo niet, dan dienen zij voor 1 april 2024 een plan bij mij aan te leveren waarmee zij uiterlijk op 1 april 2026 wel voldoen aan de criteria. Tegelijkertijd start ik het wettelijk borgen van de robuustheidcriteria in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Ik houd de Kamer op de hoogte van de ontwikkelingen door met u periodiek de voortgangsrapportage te delen die binnen het IBP VTH wordt opgesteld.
Wat is uw reactie op het feit dat Claessen Tankcleaning in het verleden al tien ernstige bedijfsongevallen heeft gehad maar dat hier blijkbaar geen straffen of maatregelen aan gebonden waren?
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beide zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap. In één geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding door de werkgever. In het andere geval is een boete conform de boetebeleidsregel6 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever. De Arbeidsinspectie heeft geen informatie waarmee kan worden bevestigd of er in het verleden acht ernstige ongevallen hebben plaatsgevonden en of die onder de meldingsplicht vielen.
Hoe vaak zijn inspecties uitgevoerd bij Claessen Tankcleaning in de afgelopen vijf jaar? Kunt u een overzicht geven van de resultaten van deze inspecties met betrekking tot naleving van milieuregelgeving en de handhaving daarvan?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord geeft aan dat er sinds de eerste melding van 2020 in totaal 8 controles zijn uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd. Voor een overzicht van de resultaten van deze controles verwijs ik naar de eerdergenoemde tijdlijn van de gemeente Venlo7.
Welke handhavingsmaatregelen zijn er momenteel van kracht om bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit, zoals Claessen Tankcleaning, streng te straffen en te beboeten? Zijn deze maatregelen afdoende gebleken?
Binnen het VTH-stelsel milieu is een uitgebreid handhavingsinstrumentarium beschikbaar, zowel bestuursrechtelijk als strafrechtelijk van aard.8 Zo kan een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang worden opgelegd. Of er kan strafrechtelijk worden gehandhaafd door middel van het opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking of het opmaken van een proces-verbaal. Aan de hand van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO)9 bepaalt het bevoegd gezag welk instrument in een specifiek geval passend is.
Uit informatie van de gemeente blijkt dat in het geval van Claessen Tankcleaning op 31 juli 2023 een last onder dwangsom is opgelegd en er sindsdien geen overtreding is vastgesteld.
Kunt u analyseren waarom de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het Openbaar Ministerie (OM) al drie jaar niet ingrijpen bij Claessen Tankcleaning, ondanks overvloedig bewijs van wangedrag?
Een omgevingsdienst controleert een bedrijf in het kader van het toezicht op de verleende vergunningen. Als tijdens deze controles overtredingen worden vastgesteld dan geeft dat aanleiding om handhavend op te treden. Daarbij is de aard van de overtreding bepalend voor de wijze waarop het handhavingsproces wordt ingestoken en welke sanctiemiddelen hierop worden ingezet.
Ik heb contact gezocht met de omgevingsdienst RUD Limburg Noord om te analyseren of en in welke mate handhavend is opgetreden bij Claessen Tankcleaning. Naar aanleiding van de eerste melding over een onveilige milieusituatie in 2020 zijn door de omgevingsdienst in 2020 en 2021 controles uitgevoerd. Daarbij werden verschillende constateringen gedaan die vervolgens deels door het bedrijf zijn opgelost. In 2022 is een handhavingstraject opgestart omdat er sprake was van een overtreding die niet werd opgelost. De benzeenfakkel op het terrein werkte niet naar behoren en daarmee werd niet voldaan aan de vergunde situatie. De gemeente heeft daarop als bevoegd gezag een voornemen tot dwangsom naar Claessen Tankcleaning gestuurd. In het NRC artikel geeft de gemeente Venlo toe dat de gemeente «onvoldoende heeft doorgepakt» met het opleggen van de dwangsom vanwege «de complexiteit van het dossier en capaciteitsgebrek». Bovendien heeft de gemeente lang geloofd in de goede intenties van het bedrijf10.
Daarna zijn er in 2022 opnieuw diverse meldingen over misstanden bij dit bedrijf ontvangen, ook via de lokale media, het waterschap en de provincie. De meldingen zijn door de omgevingsdienst doorgegeven aan de bevoegde instanties. Bij controles heeft de omgevingsdienst echter, met uitzondering van de bovengenoemde reeds vastgestelde overtreding, geen van de genoemde misstanden kunnen vaststellen. Zonder onafhankelijk geverifieerd bewijs van overtreding, kan een instantie niet handhavend optreden.
Ook heb ik navraag gedaan bij de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij álle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Er zijn naar aanleiding van meldingen twee ongevallen bij Claessen Tankcleaning onderzocht door de Arbeidsinspectie in de periode 2020–2022. In een geval is geen verband geconstateerd tussen de oorzaak van het ongeval en een mogelijke overtreding. In het andere geval is een boete van € 450,– conform de boetebeleidsregel11 opgelegd vanwege te laat melden door de werkgever.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude. In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM werknemers te beschermen tegen criminele handelingen van hun werkgevers?
Het artikel van NRC schetst een verontrustend beeld van de gang van zaken bij Claessen Tankcleaning. Alle werknemers hebben recht op een gezonde en veilige werkomgeving. Het is de plicht van de werkgever om te zorgen voor deze gezonde en veilige werkomgeving. Voor wat betreft blootstelling van werkenden aan gevaarlijke stoffen gelden concrete normen op basis van het Arbeidsomstandighedenbesluit, namelijk grenswaarden. Of deze grenswaarden zijn overtreden kan ik op basis van het artikel niet beoordelen. De Arbeidsinspectie geeft aan dat waar overtredingen zijn geconstateerd, handhaving door de Arbeidsinspectie is ingezet. Bij recente controles bleek dat het bedrijf stappen heeft gezet na eerdere controles en handhaving. Onder het gezag van het Functioneel Parket van het OM vindt nu een oriënterend onderzoek plaats naar de casus Claessen Tankcleaning.
Volgens werknemers van Claessen Tankcleaning heeft de directeur zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers en het milieu verwaarloosd om winstmarges te vergoten. Deelt u de mening dat het oneindig streven naar meer winsten de kans op milieucriminaliteit en uitbuiting van werknemers vergroot? Zo nee, waarom niet?
Veel bedrijven zijn gericht op het maken van winst; dat is op zichzelf niet problematisch. Het wordt problematisch als een bedrijf zijn plichten met betrekking tot de veiligheid van werknemers verwaarloost, bijvoorbeeld door focus op winstmarges. Alle werknemers hebben immers recht hebben op een gezonde en veilige werkomgeving. Als werknemers van mening zijn dat hun rechten met betrekking tot veiligheid worden verwaarloosd, kunnen zij in gesprek gaan met hun werkgever. Als dit gesprek geen uitkomst biedt, dat kunnen zij te allen tijde een melding doen bij de Arbeidsinspectie. Dit kan zowel telefonisch via nummer 0800-5151 of via de website van de Arbeidsinspectie: https://www.nlarbeidsinspectie.nl/onderwerpen/melden.
Daarnaast geldt dat criminelen die milieudelicten plegen dat veelal doen met het oog op financieel gewin. Ik zet mij er dan ook voor in om milieucriminaliteit te voorkomen en aan te pakken, zodat het voor criminelen niet lonend is om milieudelicten te plegen. Dat doe ik samen met de Minister van JenV en alle partners in het VTH-stelsel.
Hoe beoordeelt u het onvermogen van de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en OM het grootschalig lozen van gevaarlijke, giftige stoffen in de Maas te voorkomen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water?
Ik vind niet dat er sprake is van onvermogen in het licht van aankomende deadlines voor het Kaderrichtlijn Water. De RUD Limburg Noord geeft aan dat ze lozingseisen in de vergunning opgenomen hebben voor de som van zware metalen, EOX, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Het is aan het bedrijf om zich aan alle vergunningseisen te houden waarmee de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) gewaarborgd worden. Het bevoegd gezag ziet vanuit haar verantwoordelijkheid erop toe dat het bedrijf zich houdt aan de opgelegde voorwaarden. Daarbij is het belangrijk dat toezicht risico gestuurd plaats vindt. Onderdeel hiervan is dat indien geconstateerd wordt dat een bedrijf zich niet houdt aan de vergunningsvoorschriften het toezicht in de toekomst geïntensiveerd zal worden.
De Arbeidsinspectie heeft geen taak in het licht van de Kaderrichtlijn Water en is ook geen toezichthouder op milieu en omgeving. Het waterschap Limburg beheert de RWZI te Venlo. Rijkswaterstaat is bevoegd gezag/toezichthouder voor het lozen van RWZI’s op rijkswater en het halen van de Kaderrichtlijn Water doelstellingen. Het waterschap Limburg en Rijkswaterstaat hebben een adviesrol in het Wabo vergunningstraject.
Hoe beoordeelt u de huidige effectiviteit van het VTH-stelsel, specifiek met betrekking tot de controle op bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken, zoals Claessen Tankcleaning? Welke verbeteringen zijn er nodig om toekomstige milieucriminaliteit te voorkomen?
Door alle partners binnen het VTH-stelsel wordt hard gewerkt om milieucriminaliteit aan te pakken. De afgelopen jaren is daar al hard aan gewerkt. Naar aanleiding van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en de Algemene Rekenkamer zijn de Minister van JenV en ik, samen met alle betrokkenen, binnen het IBP VTH bezig om de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving verder te versterken. Dit doen we door in te zetten op het versterken van de informatievoorziening en de datakwaliteit, het verbeteren van de informatie-uitwisseling, het implementeren van de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht en door ervoor te zorgen dat er meer prioriteit en capaciteit is voor de aanpak van milieucriminaliteit bij onder andere de bijzondere opsporingsambtenaren, de politie en het OM.
Bent u bereid onderzoek te doen naar hoe het VTH-stelsel specifiek in dit geval gefaald heeft en wat er geleerd kan worden, dat van bredere toepassing kan zijn, voor het versterken van het VTH-stelsel?
Het VTH-stelsel is de afgelopen jaren veelvuldig onderzocht. Uit voorgaande onderzoeken12 naar het functioneren van het VTH-stelsel en de kwaliteit van de uitvoering van de VTH-taken om het VTH-stelsel te kunnen versterken, zijn diverse aanbevelingen gekomen om het VTH-stelsel te versterken. Het versterken en toekomstbestendig maken gebeurt nu, samen met de andere stelselpartijen, in het IBP VTH. Daarnaast laat ik elke twee jaar een onderzoek doen naar het functioneren van het VTH-stelsel. Het meest recente tweejaarlijks onderzoek heb ik recent aan de Kamer gestuurd13. Daarbij fungeert het tweejaarlijks onderzoek over 2022 als nulmeting voor het IBP VTH zodat bij een volgende meting de situatie in 2022 als referentie kan dienen. In het volgende onderzoek over 2024 zal de voortgang van de resultaten van het IBP VTH kunnen worden gemonitord.
Bent u op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, milieupolitie en het OM op de hoogte zijn van milieucriminaliteit maar niet ingrijpen? Zo ja, kunt u een overzicht delen van deze gevallen?
Nee, ik ben niet op de hoogte van vergelijkbare gevallen waar niet wordt ingegrepen bij milieucriminaliteit.
Kunt u toelichten hoe het interbestuurlijk programma versterking VTH-stelsel in de toekomst zorgt dat vergelijkbare situaties zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Het is helaas onmogelijk toe te zeggen dat overtredingen van vergunningsvoorwaarden in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden in Nederland. Samen met de bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties blijf ik mij als stelselverantwoordelijke uiteraard inzetten om de kans hierop zo klein mogelijk te maken. Zo wordt binnen het IBP VTH onder andere gewerkt aan het:
Specifiek voor opsporen en het opleggen van een straf is er een landelijke handhavingsstrategie opgesteld waarmee beoogd wordt dat de handhavende instanties op eenzelfde manier optreden bij overtredingen. Deze strategie is vastgesteld en wordt ondersteund met de leidraad handhavingsacties en begunstigingstermijnen.
Vanuit mijn rol als stelselverantwoordelijke breng ik de verantwoordelijkheden van alle stelselpartijen in beeld zodat beter invulling gegeven kan worden aan de verantwoordingslijnen.
In het geval dat de huidige plannen dergelijke situaties niet kan verbeteren, hoe gaat u het programma aanpassen om ervoor te zorgen dat vergelijkbare situatie zoals beschreven in het artikel voorkomen of gestraft zullen worden?
Binnen het IBP VTH wordt door alle partijen hard gewerkt aan de opvolging van de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen en daarmee de versterking van het VTH-stelsel. Hiermee zorgen we onder andere voor robuuste omgevingsdiensten die voldoende kennis, kunde en menskracht hebben om hun belangrijke taak te kunnen uitvoeren.
Kunt u, in het licht van dit artikel, reflecteren op aanbevelingen 3, 6 en 9 van de commissie Van Aartsen?
De commissie van Aartsen heeft in maart 2021 tien aanbevelingen gedaan14. De aanbevelingen waar uw Kamer naar vraagt zijn:
Ik onderschrijf deze aanbevelingen nog steeds van harte. Samen met alle betrokken partijen ben ik aan de slag gegaan om zo snel mogelijk opvolging te geven aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Met de Kamerbrief van 13 december 202115 is uw Kamer ingelicht over hoe de aanbevelingen worden opgevolgd. De invulling van deze opvolging is bepaald binnen het IBP VTH en daar wordt door alle partijen hard aan gewerkt.
Voor aanbeveling 9 is gekozen voor een alternatieve invulling. Met provincies, gemeenten en omgevingsdiensten wordt een systeem opgezet voor visitaties van omgevingsdiensten. Daarnaast is de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) gestart met thematische en signalerende onderzoeken naar het VTH-stelsel. Ook wordt ingezet op het versterken van het horizontaal toezicht door gemeenteraden en provinciale staten.
Halfjaarlijks verstuur ik uw Kamer een voortgangsrapportage om op de hoogte te blijven van het IBP VTH. Op 4 juli 2023 is de meest recente rapportage aan uw Kamer verzonden16.
Bent u van mening dat de huidige plan van aanpak voldoende doet om strafrechtelijke handhaving en vervolging; kennisdeling; en capaciteit van omgevingsdiensten te verbeteren om dergelijke gevallen, zoals beschreven in het artikel, in de toekomst te voorkomen?
Zoals ik in het antwoord op vraag 16 heb aangegeven, is het helaas onmogelijk toe te zeggen dat een vergelijkbare situatie in de toekomst niet meer zal plaatsvinden. Ik zet mij uiteraard in om, binnen het IBP VTH en als stelselverantwoordelijke, de kans hierop zo klein mogelijk te maken.
Ik ben van mening dat het huidige programma met de onderliggende plannen van aanpak het VTH-stelsel versterkt.
Kunt u een stand van zaken delen met de Kamer met betrekking tot de planning voor de opvolging van aanbevelingen van de commissie Van Aartsen met extra aandacht voor aanbeveling 3, 6 en 9?2 Worden de gesteelde deadlines gehaald?
Het IBP VTH geeft opvolging aan de aanbevelingen van de commissie Van Aartsen. Ik informeer de Kamer halfjaarlijks over de voortgang van deze opvolging. De meest recente voortgangsrapportage is op 4 juli 2023 met u gedeeld18.
Welke knelpunten worden sinds de start van het programma versterking VTH-stelsel ervaren door de instanties belast met de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van milieu?
Ik heb geen compleet overzicht van alle knelpunten die worden ervaren in het VTH-stelsel. Er zijn wel signalen dat het ontbreken van voldoende (financiële) middelen en menskracht door sommige partijen als knelpunt binnen het stelsel wordt ervaren. Ook wordt ervaren dat er soms onvoldoende betrokkenheid is van (provinciale en gemeentelijke) bestuurders. Deze partijen moeten ook hun verantwoordelijkheden pakken. Ik ben daarom voor de zomer bijeengekomen met een groep lokale bestuurders die koploper zijn in het versterken van het VTH- stelsel. Met hen bespreek ik de kansen en uitdagingen die zij ervaren. Daarnaast hebben deze koplopers een ambassadeursrol in hun regio om de versterking van het VTH-stelsel bij hun collega’s te stimuleren. Ik kom twee keer per jaar met deze koplopersgroep bijeen om de voortgang te bespreken.
Zijn er specifieke plannen om de sancties en straffen voor bedrijven die zich schuldig maken aan milieucriminaliteit te versterken, zodat deze een daadwerkelijke afschrikkende werking hebben?
Naar aanleiding van de motie van de leden Hagen/Sneller19 wordt door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek gedaan naar de strafmeting bij ernstige milieudelicten. Dit onderzoek start in het najaar. De Minister van JenV informeert u over de uitkomsten daarvan. In EU- verband wordt gewerkt aan een herziening van de richtlijn milieucriminaliteit (Richtlijn 2008/99/EG), waarbij ook de sanctiemogelijkheden voor milieudelicten tegen het licht worden gehouden. Bij de implementatie van deze richtlijn wordt ook naar de hoogte van de sancties voor milieudelicten gekeken.
Onder welke voorwaarden wordt een directeur van een bedrijf strafrechtelijk vervolgd voor milieucriminaliteit? Wat moet er gebeuren voor dat een verantwoordelijke persoon in plaats van het bedrijf waar diegene directeur van is aangepakt wordt voor milieucriminaliteit?
De Nederlandse strafwetgeving kent diverse mogelijkheden om bestuurders van rechtspersonen persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te houden voor betrokkenheid bij milieudelicten die in bedrijfsmatige sfeer zijn gepleegd. Zo kan een bestuurder onder meer strafrechtelijk worden vervolgd als pleger van een milieudelict, als feitelijk leidinggevende of als opdrachtgever van een milieudelict dat door de rechtspersoon is begaan. Of, en zo ja voor welke van deze daderschapsvormen, de bestuurder kan worden vervolgd, is afhankelijk van de concrete omstandigheden in het individuele geval.
In algemene zin geldt voor al deze daderschapsvormen dat de enkele omstandigheid dat iemand bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om diegene persoonlijk strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor een door die rechtspersoon begaan milieudelict. Steeds moet kunnen worden bewezen dat de bestuurder op één of andere manier daadwerkelijk betrokken is geweest bij het begaan van zo’n delict. Waar die betrokkenheid uit moet bestaan, verschilt per strafrechtelijke daderschapsvorm. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat die betrokkenheid onder omstandigheden ook kan bestaan uit een meer passieve rol. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie dat de bestuurder ervan op de hoogte is dat in de sfeer van de rechtspersoon structureel milieudelicten worden begaan en die bestuurder – gelet op zijn feitelijke positie binnen die rechtspersoon – redelijkerwijs gehouden is om het plaatsvinden van die delicten te voorkomen of te beëindigen20. Voor een uitgebreide toelichting op de bestaande mogelijkheden om bestuurders strafrechtelijk aansprakelijk te stellen voor betrokkenheid bij milieudelicten, verwijs ik naar een proefschrift dat in 2021 over dit onderwerp is gepubliceerd21.
Het is in individuele zaken aan het OM om te besluiten of vervolging wordt ingesteld en, zo ja, tegen welke (rechts)personen. Het OM kan er daarbij voor kiezen om zowel de rechtspersoon zelf als bij die rechtspersoon werkzame bestuurders te vervolgen. Het is ook mogelijk dat uitsluitend de rechtspersoon of de werknemers van die rechtspersoon worden vervolgd. Het OM maakt die afweging op basis van de omstandigheden in een individuele strafzaak.
Drinkwaterbedrijf Dunea heeft vanwege vervuiling besloten geen drinkwater meer uit de Maas te winnen.3 Kunt u reageren hierop in het licht van de Claessen Tankcleaning casus en een overizcht geven van drinkwaterbedrijven die niet meer water uit de Maas winnen vanwege vervuiling?
Er zijn verschillende redenen dat een innamestop bij drinkwaterbedrijven kan plaatsvinden. Dit kan zijn door de aanwezigheid van een stof die mogelijk impact heeft op de kwaliteit van het drinkwater of bijvoorbeeld de aanwezigheid van veel zwevende deeltjes vanwege omwoeling van de bodem door scheepvaart.
Drinkwaterbedrijven houden hier rekening mee. Slechts bij een zeer langdurige innamestop zal dit impact hebben op de drinkwatervoorziening. In maart heeft Dunea de inname van oppervlaktewater voor de productie van drinkwater bij het innamestation Brakel tijdelijk gestopt. Dat is gebeurd naar aanleiding van het aantreffen van het onkruidbestrijdingsmiddel terbutylazine in metingen van Rijkswaterstaat in Eijsden in Zuid-Limburg, 75 km van Venlo. Deze betreffende innamestop is dus niet gerelateerd aan activiteiten van Claessen Tankcleaning.
RIWA-Maas, de belangenvereniging van drinkwaterbedrijven die gebruik maken van de Maas voor drinkwaterproductie, levert ieder jaar een jaarrapport waarin een overzicht wordt gegeven van de innamestops die bij drinkwaterbedrijven hebben plaatsgevonden. Daarin wordt per innamestop toegelicht wat de oorzaak was die tot de innamestop heeft geleid. Het jaarrapport over 2022 zal voor het einde van dit jaar gepubliceerd worden.
Hoeveel bedrijven zijn bij u bekend die het water van de Maas vervuilen met hun activiteiten? Kunt u hier een overzicht van geven?
Bevoegde gezagen hebben de verantwoordelijkheid om zelf hun vergunningenbestand bij te houden in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Daar gebruiken ze hun eigen systemen voor. Een overzicht is op dit moment niet te maken voor de gehele Maas.
Zijn er meer bedrijven bij u bekend die jarenlang onwetmatig lozen in de Maas?
Er zijn geen bedrijven bij mij bekend die onwetmatig lozen in de Maas.
Het bericht ‘Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen’ |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Liters kankerverwekkende stoffen laat Claessen Tankcleaning zo de Maas in stromen»?1
Ja dit artikel is bij mij bekend.
Klopt het dat er iedere week tientallen liters kankerverwekkend benzeen (afkomstig van Claessen Tankcleaning) ongezuiverd de Maas instromen?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. Zij lieten mij weten dat er geen sprake is van directe lozing op de Maas. Afvalwater van het bedrijf wordt eerst via de eigen waterzuivering gereinigd en geloosd op het gemeentelijk riool. Deze mondt uit op de Rioolwa terzuiveringsinstallatie (RWZI) van het Waterschap Limburg en dan pas op de Maas. Er is dus geen sprake van een ongezuiverde lozing en de RUD Limburg Noord geeft aan dat de zuivering zoals deze nu plaats vindt in overeenstemming is met de best beschikbare technieken.
Klopt het dat de Omgevingsdienst al 3,5 jaar weet van de situatie bij Claessen Tankcleaning?
Ik heb hiervoor navraag gedaan bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord. In 2020 ontving zij een melding over mogelijke overtredingen van de vergunningsvoorwaarden in de vergunning aan Claessen Tankcleaning en mogelijke misstanden. De omgevingsdienst is op basis van de gedane melding het reguliere proces van toezicht en handhaving ingegaan zoals beschreven in de Landelijke Handhavingsstrategie. Door ervaringen uit het verleden met betrekking tot de handelwijze van het bedrijf was er voor de RUD Limburg Noord in 2020 geen reden om af te wijken van die ingezette lijn van toezicht.
Welke handhavende actie is er tot op heden genomen door de Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie en/of politie? Vindt u dat er voldoende adequaat is opgetreden tegen de benzeen vervuiling? Zo niet, welke stappen gaat u ondernemen om de benzeenvervuiling door Claessen Tankcleaning direct te stoppen?
Op 31 juli 2023 is er door gemeente Venlo een last onder dwangsom verstuurd aan Claessen Tankcleaning nadat is vastgesteld dat de reiniging van tankwagens met benzeen anders wordt uitgevoerd qua werkwijze en installaties dan in de vergunning is omschreven. Bij een hercontrole door de gemeente op 2 augustus 2023 bleek dat er geen reinigingen van tankwagens met benzeen meer worden uitgevoerd. Op 14 september 2023 is de installatie voor reiniging van tankwagens met benzeen opnieuw gecontroleerd door de gemeente. Hierbij bleek de installatie te voldoen aan de vigerende vergunning en de benzeenreinigingen kunnen daarom op een verantwoorde manier worden hervat. Met Claessen Tankcleaning is afgesproken dat bij de eerstvolgende benzeenreiniging toezichthouders van de gemeente Venlo aanwezig zullen zijn2. Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie handhaving ingezet vanwege overtredingen met betrekking tot blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Hoe beoordeelt u de communicatie en samenwerking tussen de Omgevingsdienst, de Arbeidsinspectie, politie en gemeente?
Het artikel bevat te weinig informatie om de communicatie en samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen te beoordelen. Uit informatie die ik opgevraagd heb bij de verschillende partijen3 blijkt dat tussen de partijen communicatie en samenwerking heeft plaatsgevonden.
Klopt het dat Claessen Tankcleaning in de afgelopen jaren slechts 450 euro aan boete heeft gekregen voor de in het stuk omschreven praktijken? Hoe beoordeelt u dit en hoe staat dit in verhouding tot de een miljoen euro winst die dit bedrijf maakte in 2021? Waarom is er nooit overgegaan tot het opleggen van dwangsommen, en zo nodig het intrekken van vergunningen als Claessen Tankcleaning niet voldoet aan de vergunningen?
De genoemde boete van € 450,– is opgelegd door het Boetebureau van de Arbeidsinspectie vanwege het te laat melden van een arbeidsongeval conform de betreffende Boetebeleidsregel4. Daarnaast heeft de omgevingsdienst RUD Limburg Noord controles uitgevoerd en de bestuursrechtelijke handhaving voorbereid op basis waarvan de gemeente Venlo in juli 2023 een bestuursrechtelijk handhavingsbesluit heeft genomen. Zoals bij vraag 4 aangegeven is er door gemeente Venlo op 31 juli 2023 een last onder dwangsom verstuurd aan Claessen Tankcleaning.
Kunt u een overzicht geven van alle meldingen die in de afgelopen jaren zijn gedaan bij Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie, gemeente en politie over Claessen Tankcleaning?
De gemeente Venlo heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning5. Deze tijdlijn geeft een overzicht van alle meldingen die de afgelopen jaren bij de omgevingsdienst, gemeente, provincie, politie en het waterschap zijn gedaan.
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen ontvangen die betrekking hebben op twee ongevallen. Beide zijn onderzocht.
Welke gevolgen hebben de praktijken van Claessen Tankcleaning voor de omgeving, de waterkwaliteit en de waterzuivering in Venlo? Kunt u inschatten wat de omvang is van de milieuschade voor de omgeving?
Het bevoegd gezag voor deze indirecte lozing is de RUD Limburg Noord. De RUD Limburg Noord geeft aan dat als Claessen Tankcleaning zich aan de vergunningseisen houdt, er geen gevaar is voor de functionele werking van de zuivering en geen negatieve impact te verwachten is in het ontvangend oppervlaktewater (de Maas). In de milieuvergunning zijn lozingseisen opgenomen voor de som van zware metalen, halogenen, minerale olie, onopgeloste bestanddelen en petroleumether extraheerbare oliën en vetten. Na monsterneming is geconstateerd dat er overschrijdingen van de lozingsvergunning van Claessen Tankcleaning zijn geweest voor metalen en halogenen.
Om inzicht te krijgen welke gevolgen deze overschrijding kan hebben gehad op het ontvangende oppervlaktewater kan bezien worden in hoeverre de lozing impact heeft gehad op de aanwezigheid van deze stoffen op het benedenstroom gelegen monitoringspunt van Rijkswaterstaat. Bij de KRW meetpunten stroomafwaarts zijn geen meetbare verhogingen gemeten. Daarnaast is er geen impact geweest op het doelmatig functioneren van de RWZI Venlo.
Hoeveel controles hebben er in de afgelopen jaren plaatsgevonden door politie, Omgevingsdienst, Arbeidsinspectie en/of gemeente bij Claessen Tankcleaning? Hoeveel inspecties daarvan waren onaangekondigd? Bij hoeveel bezoeken zijn er tekortkomingen en/of overtredingen waargenomen? Kunt u een overzicht geven van alle waargenomen overtredingen en/of tekortkomingen?
De gemeente Venlo heeft in beantwoording van Raadsvragen een tijdlijn opgesteld van het dossier Claessen Tankcleaning6. Deze tijdlijn geeft een overzicht van alle inspecties die de afgelopen jaren bij Claessen Tankcleaning hebben plaatsgevonden en welke overtredingen hierbij zijn geconstateerd. Sinds de melding van 2020 zijn door de omgevingsdienst RUD Limburg Noord in totaal 8 controles uitgevoerd, waarvan 4 onaangekondigd.
De Arbeidsinspectie heeft dit bedrijf en enkele andere tankcleanerbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze sector. Bij alle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet.
Daarnaast heeft de Arbeidsinspectie deze zomer nog een gecombineerde inspectie uitgevoerd bij Claessens Tankcleaning met inspecteurs vanuit het programma Blootstelling en het regioteam Arbeidsmarktfraude.
In dit kader wordt de naleving op het voorkomen van blootstelling en de naleving van de Wet Minimumloon verder onderzocht. Indien er uit dit onderzoek blijkt dat de werkgever in overtreding is, zal handhaving worden ingezet.
Klopt het dat medewerkers op een onverantwoorde manier zijn blootgesteld aan grote hoeveelheden gassen en benzeen houdend water? Welke consequenties hebben deze onveilige werkomstandigheden voor de werknemers van Claessen Tankcleaning? Welke ongevallen hebben zich in de afgelopen jaren voorgedaan? Hoeveel meldingen heeft Claessen Tankcleaning daarvan gedaan bij de arbeidsinspectie?
Op basis van de informatie die ik van het bevoegd gezag en de Arbeidsinspectie heb ontvangen, kan ik niet bevestigen dat werknemers onverantwoord zijn blootgesteld aan grote hoeveelheden gassen en benzeenhoudend water.Bij het toezicht op dit bedrijf (en bij andere bedrijven in deze sector) is wel gebleken dat er onvoldoende aandacht was voor en kennis over de blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Op basis van de Arbowet hebben werkgevers de verplichting om hun medewerkers te beschermen tegen gezondheidsschade door werk met gevaarlijke stoffen. Zo moeten werkgevers de aard, mate en duur van blootstelling aan stoffen vaststellen, maatregelen nemen om blootstelling te voorkomen of beperken, en medewerkers voorlichten over de gezondheidsrisico’s en hoe die voorkomen of beperkt kunnen en moeten worden. Voor werk waarbij blootstelling aan kankerverwekkende, mutagene of reprotoxische stoffen kan voorkomen gelden aanvullende regels. Voor veel stoffen zijn wettelijke grenswaarden voor maximaal toegestane blootstelling vastgesteld. De werkgever is verplicht die te gebruiken voor zijn preventieve arbobeleid.
De Arbeidsinspectie heeft in de afgelopen jaren drie meldingen over Claessen Tankcleaning ontvangen die betrekking hebben op twee arbeidsongevallen. Beiden zijn onderzocht. Het betrof in beide gevallen een val van een trap.
Is er zicht op de situatie op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieuproblematiek bij andere tankcleaningbedrijven? Kunt u uitsluiten dat vergelijkbare problematiek zich voordoet bij andere dergelijke bedrijven? Zo niet, welke stappen gaat u zetten om de eventuele problematiek elders ook in kaart te brengen?
De Arbeidsinspectie dit bedrijf en enkele andere tankcleaningbedrijven eind 2020 gecontroleerd op blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen. Deze controles waren een reactie op meldingen vanuit deze specifieke sector. Bij alle bezochte bedrijven is handhaving ingezet vanwege ontbrekende blootstellingsbeoordelingen. Naar aanleiding hiervan heeft de Arbeidsinspectie in 2021 een inspectieproject Tankcleaners opgezet en uitgevoerd. Binnen dit project zijn bij 26 van de 27 geïnspecteerde bedrijven in totaal 85 overtredingen geconstateerd en is handhaving ingezet. Het toezicht van de Arbeidsinspectie was en is er op gericht dat ook in deze sector de noodzakelijke verbeteringen worden doorgevoerd ten aanzien van de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen.
Op het gebied van milieu is bij mij geen vergelijkbare problematiek bij andere tankcleaningbedrijven bekend. Ik heb hiervoor navraag gedaan bij Omgevingsdienst NL (ODNL). Ook bij hen is geen vergelijkbare problematiek bekend.
Klopt het dat de nalatige praktijken (bij het restafval gooien van raneynikkel) van Claessen Tankcleaning ook brand zou hebben veroorzaakt bij afvalverwerker Renewi? Zo ja, op welke manier is Claessen Tankclenaing hiervoor verantwoordelijk gesteld?
De omgevingsdienst RUD Limburg Noord is niet bekend met brand door het aanleveren van afvalstoffen afkomstig van het bedrijf. De omgevingsdienst RUD Limburg Noord heeft een melding over het onjuist afvoeren van afvalstoffen ontvangen, maar deze overtreding was voor de omgevingsdienst niet meer vast te stellen. Gelet op deze melding is wel gecontroleerd op de opslag van afvalstoffen op het terrein. Daarbij zijn geen overtredingen vastgesteld.
Klopt het dat Cleassen Tankcleaning inmiddels werkt met een andere afvalverwerker? Is deze afvalverwerker bekend met de eerdere omgang van Claessen Tankcleaning met raneynikkel? Zijn er incidenten van brand bekend bij de nieuwe afvalverwerker van Cleassen Tankcleaning?
Het is bij de omgevingsdienst RUD Limburg Noord niet bekend of het bedrijf werkt met een andere afvalverwerker. In het kader van bescherming van het milieu is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen in de verleende omgevingsvergunning vastgelegd. Het bedrijf dient daartoe alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven. Daartoe kiest het bedrijf een erkende afvalverwerker.
Als blijkt dat het bedrijf zich niet houdt aan vergunning en willens en wetens de omgeving heeft vervuild en de gezondheid van omwonenden in gevaar heeft gebracht, onderneemt u dan juridische stappen om de schade op het bedrijf te verhalen?
Indien er sprake is van schade kan een bedrijf hiervoor aansprakelijk worden gesteld door degenen die deze schade hebben geleden. Aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht is overigens maar één van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt.
Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, hebben we het publiekrecht als middel. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt door de overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op het herstellen van veroorzaakte milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer. Voor het OM bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn. Het is aan het OM om te bepalen of het strafrecht wordt ingezet.
De rol van afvalenergiecentrales in de circulaire economie |
|
Chris Stoffer (SGP) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de analyse dat meer recycling zorgt voor meer reststromen en dat hiervoor verbrandingscapaciteit nodig blijft1?
U doelt op het artikel van de heer Elbert Dijkgraaf in het blad Economisch Statistische Berichten (ESB) met als titel «Afvalenergiecentrales ook nodig in een circulaire economie». Daar heb ik kennis van genomen.
Deelt u de analyse dat er in 2030 meer behoefte zal zijn aan secundaire grondstoffen om de afbouw van abiotische grondstoffen te compenseren en dat hiervoor secundaire grondstoffen uit het buitenland zullen moeten komen? Zo niet, kunt u dan aangeven hoe in uw ogen naar verwachting afdoende voorzien kan worden in de behoefte aan alternatieve grondstoffen?
Nee, in ieder geval niet op basis van de scenario-analyse waaraan wordt gerefereerd. Het kabinet heeft zich ten doel gesteld om in 2030 50% minder abiotische grondstoffen te gebruiken.2 De analyse gaat ervan uit dat tegen die tijd aan onze grondstoffenbehoefte zal worden voldaan door meer import van secundaire grondstoffen. Aangenomen wordt dat, wanneer het doel van 85% recycling in 2030 wordt gehaald, er 81,7 megaton aan nieuwe import van secundaire grondstoffen nodig zal zijn. Er zijn echter, behalve import, ook andere manieren om in onze grondstoffenbehoefte te voorzien, zoals levensduurverlenging, efficiënter produceren en substitutie door biotische grondstoffen. Die strategieën zijn niet in de analyse meegenomen. Als dit wel zou zijn gebeurd, dan zou zijn uitgekomen op een lagere hoeveelheid benodigde secundaire materialen nodig voor een halvering van de hoeveelheid primair abiotische grondstoffen.
Onderschrijft u de constatering dat bij het recyclen van secundaire grondstoffen ook reststromen blijven ontstaan?
Dat onderschrijf ik. Wel is het zo dat dit bij recycling van schone, gescheiden ingezamelde afvalstromen veel minder het geval zal zijn. Als we ons afval goed scheiden, hebben we kwalitatief schone stromen en zal er in potentie weinig residu overblijven. Recycling is bovendien niet het eindstation van ons CE-beleid. We zetten ook in op minder gebruik van primaire grondstoffen, beter ontwerp, langere levensduur en hergebruik. Dat leidt op termijn hoe dan ook tot minder afval.
Deelt u de conclusie dat de huidige capaciteit van afvalenergiecentrales nodig zal zijn voor voldoende verwerking van de reststromen van secundaire grondstoffen? Zo niet, waar baseert u uw inschatting op dat dit niet nodig zal zijn?
Nee, die conclusie deel ik niet. De extra te verbranden reststromen die ontstaan door de volumetoename van recyclingprocessen zal naar verwachting ruimschoots worden gecompenseerd door de algehele afname van de afvalhoeveelheid door onze inzet elders in de keten. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 gaat de analyse van de heer Dijkgraaf uit van het onrealistische scenario dat alle secundaire grondstoffen zullen worden geïmporteerd en wordt geen rekening gehouden met andere circulariteitsstrategieën. Bovendien wordt in de analyse geen onderscheid gemaakt naar type abiotische grondstof. Het is van wezenlijk belang dat wel te doen. Immers, het overgrote deel van deze fossiele grondstoffen wordt als brandstof gebruikt voor transport en warmte en zal nooit in een afvalverbrandingsinstallaties (AVI) terecht komen. Vervanging hiervan zal niet leiden tot extra afvalstromen die in een AVI moeten worden verwerkt. Ook zal ons klimaatbeleid leiden tot minder gebruik van fossiele brandstoffen en daarmee ook van abiotische grondstoffen. Een andere substantiële abiotische stroom bestaat uit mineralen (zand, grind, beton). Ook deze stroom komt maar zeer beperkt in een AVI terecht, omdat dit materiaal niet goed brandbaar is.
Het PBL concludeert desgevraagd dat de analyse, door geen onderscheid te maken in type abiotische grondstof, een grote overschatting geeft van de hoeveelheid additionele secundaire grondstoffen die nodig zou zijn en daarmee dus ook van de hoeveelheid reststromen die na recycling alsnog moeten worden verbrand.
Is de veronderstelling juist dat de verwerking van reststromen uit het recyclingproces in Nederland zwaarder belast wordt dan in andere EU-lidstaten?
Dat hangt van de verwerkingsmethode van de reststromen af. Over afvalverbranding en stort wordt in Nederland een afvalstoffenbelasting geheven van € 35,70 per kiloton. Hoogwaardigere verwerkingsmethoden, zoals recycling, worden niet belast. Ook andere landen heffen belasting op laagwaardige vormen van afvalverwerking. Op welke wijze landen dat doen zal grotendeels afhangen van de fase van ontwikkeling waarin hun afvalbeheersysteem zich bevindt en welke financiële prikkels op dat moment doelmatig zijn om hoger in de afvalhiërarchie terecht te komen. In Nederland is gekozen voor het belasten van de twee laagwaardigste vormen van afvalverwerking (verbranding en stort). Binnen de EU pleit ik, zoals opgenomen in het Nationaal Programma Circulaire Economie, voor het verplicht belasten van deze vormen van afvalverwerking.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat Nederland kan blijven voorzien in zijn sterk stijgende behoefte aan secundaire grondstoffen?
In het Nationaal Programma Circulaire Economie heb ik aangekondigd wat mijn inzet zal zijn op het verminderen van ons grondstoffengebruik, substitutie van primaire grondstoffen, levensduurverlenging en hoogwaardige afvalverwerking. Ook de Kaderverordening voor duurzame producten (Ecodesign for Sustainable Products Regulation (ESPR)) zal hier een grote rol gaan spelen. Het wordt mogelijk om bredere duurzaamheidseisen te stellen aan vrijwel alle fysieke producten. Denk aan recyclebaarheid, herbruikbaarheid, levensduurverlenging, het gebruik van recyclaat en een verbod op bepaalde gevaarlijke stoffen. Ook het voorschrijven van een bepaald gehalte aan secundaire materialen of biogrondstoffen bij nieuwe producten wordt mogelijk. Ik pleit binnen de EU voor een zo ambitieus mogelijk resultaat op dit vlak. Verder wordt het gebruik van het instrument Uitgebreide Producentenverantwoordelijkheid (UPV) uitgebreid naar specifieke productgroepen en wordt een stimuleringsprogramma opgezet ter ontwikkeling van recycling en hergebruik. Voor een uitgebreider overzicht van mijn inzet verwijs ik naar het NPCE.
Deelt u de constatering dat er op Europese schaal een tekort aan 41 megaton verbrandingscapaciteit is bij het behalen van de recycling- en stortdoelstellingen in 2035? Zo niet, wat is uw inschatting?
Dat getal is gebaseerd op een studie van Royal HaskoningDHV, gefinancierd door enkele afvalverbrandende bedrijven,3 en gaat uit van de doelstellingen die op EU-niveau zijn gesteld voor recycling en stort in 2035, respectievelijk minimaal 65% en maximaal 10%. Nederland haalt die doelen al jaren ruimschoots. Andere landen hebben hier meer moeite mee, maar ook daar geldt dat op termijn recycling in beeld komt als verwerkingsoptie in plaats van stort of verbranding. Daar wordt in de studie geen rekening mee gehouden. Het kabinet geeft de voorkeur aan een inzet op meer en hoogwaardigere recycling boven het bijbouwen van verbrandingscapaciteit. Afvalverbranding levert immers lokale emissies en bodemassen op. Ten overvloede, investeringen in afvalverbranding worden bovendien binnen de EU ook niet meer gezien als investeringen in een economische activiteit die substantieel bijdraagt aan de transitie naar een circulaire economie.
Hoe waardeert u de genoemde analyse in het licht van de door u gewenste afbouw van de capaciteit van afvalenergiecentrales?
Het PBL concludeert desgevraagd dat, op basis van de aannames die gedaan worden in de analyse, geen harde uitspraken gedaan kunnen worden over de benodigde afvalverbrandingscapaciteit voor het in Nederland geproduceerde afval. Het kabinet schaart zich achter deze conclusie. Inzet blijft om op termijn de verbrandingscapaciteit in Nederland terug te brengen in lijn met de nationale behoefte daaraan.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kunt u uitsluiten dat afvalwater afkomstig van olie- en/of gaswinning van twee mijnbouwlocaties die in het Waddengebied liggen, te weten Ameland-Westgat en Borgsweer (een dorp aan de Waddenzee in Noord-Groningen) geïnjecteerd wordt op een dusdanige wijze dat dit afvalwater onder Natura 2000-gebied de Waddenzee terechtkomt?1 Zo nee, waarom niet?
Er kan niet worden uitgesloten dat het water dat op installatie Ameland-Westgat en locatie Borgsweer wordt geïnjecteerd onder het Natura-2000 gebied terecht komt, omdat de injectiereservoirs doorlopen tot onder deze gebieden. De daadwerkelijke injectieput zit in beide gevallen honderden meters bij de Waddenzee vandaan. Het is niet uit te sluiten dat geïnjecteerd water zich over enkele honderden meters verplaatst binnen het reservoir. Dit leidt echter niet tot een mogelijk risico van vervuiling van het Natura 2000-gebied. Bij injectie op grote diepte is het uitgesloten dat het geïnjecteerde water in contact komt met het oppervlaktesysteem. Injectie in het gasveld aldaar betekent dat ondoordringbare afsluitende lagen van enkele honderden meters dikte het injectiewater goed isoleren van bovenliggend gesteente en eventuele interactie met de beschermde natuur erboven.
Kunt u uitsluiten dat afvalwater van olie- en/of gaswinning in Borgsweer in het zogenaamde Groningen gasveld wordt geïnjecteerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, de waterinjectie bij Borgsweer vindt, in lijn met de afgegeven vergunning, plaats in het Groningen gasveld.
Kunt u uitsluiten dat het Groningen gasveld zich uitstrekt onder Natura 2000-gebied de Waddenzee ten noorden van Groningen en de Eemsmonding? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat het Groningen gasveld zich voor een klein gedeelte bevindt onder de Waddenzee. Dit zal echter geen risico’s met zich meedragen met betrekking tot vervuiling van het Natura 2000-gebied, zoals omschreven in het antwoord op vraag 1.
Kunt u uitsluiten dat het afvalwater bij Ameland-Westgat in het veld terug wordt geïnjecteerd?3 Zo nee, waarom niet?
Het afvalwater dat op het platform Ameland-Westgat vrijkomt, wordt niet in het gelijknamige Ameland-Westgat veld geïnjecteerd. De waterstroom die afkomstig is van de gaswinning op de installatie Ameland-Westgat wordt geïnjecteerd in het veld Ameland-Oost.
Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) cadmium als slechts schadelijk definieert, terwijl het European Chemical Agency spreekt over kankerverwekkende stoffen?4 Zo nee, waarom niet en wat vindt u ervan dat de NAM sommige zeer schadelijke stoffen als minder gevaarlijk definieert?
Nee, ik ga niet over de woordkeuze van de NAM. Het oordeel «gevaarlijk» of «niet gevaarlijk» kan verschillen per classificatiesysteem doordat de wetgeving zich richt op verschillende aspecten, bijvoorbeeld transport, externe veiligheid, milieu, of verwerking van afval. Hierdoor kunnen de grenswaarden voor stoffen of de testmethoden per regelgeving verschillen. Het RIVM en het European Chemical Agency (ECHA) hebben cadmium als kankerverwekkende stof geclassificeerd. Wanneer cadmium in de bodem wordt gebracht spreken we bij de classificatie van een prioritair gevaarlijke stof. Voor de vergunningverlenende instantie telt het geldende vergunningenbeleid voor injecties en het bijbehorende afwegingskader dus cadmium wordt beoordeeld als een prioritair gevaarlijke stof ongeacht de term die de NAM eraan hangt.
Op basis van welke wetenschappelijke argumentatie kunt u uitsluiten dat afvalwater niet gevaarlijk is, gezien afvalstoffen nog een aantal andere afvalstromen bevatten waaronder kankerverwekkende elementen zoals arseen, lood en cadmium?5 Zo nee, waarom niet en wat bent u van plan te ondernemen tegen de gevaarlijke afvalstromen?
Ik kan niet uitsluiten dat afvalwater dat vrijkomt bij de productie van olie en gas gevaarlijke stoffen bevat. De samenstelling kan per reservoir verschillen waardoor het niet uit te sluiten valt dat vrijkomend water in bepaalde gevallen voldoet aan één van de criteria voor gevaarlijk afval zoals omschreven in de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De samenstelling van het water, dat onvermijdelijk met de productie van gas en olie mee naar boven komt, is helaas een gegeven en is, buiten de gebruikte mijnbouwhulpstoffen, niet te beïnvloeden. Tegen die samenstelling kan ik daarom niets anders ondernemen dan voor te schrijven dat per afvalwaterstroom door de houder van de afvalstoffen getoetst moet worden of de aanwezige stoffen in de afvalwaterstromen zich binnen de wettelijke grenskaders van die stoffen bevinden. Mocht de afvalwaterstroom gevaarlijke afvalstoffen bevatten, dan dient deze ook zodanig vergund te worden. Daarnaast dient het water op basis van de actuele stand van de techniek op de meest milieuvriendelijke wijze te worden afgevoerd. Uit de meest recente onderzoeken blijken nog geen milieuvriendelijkere methoden dan het terugbrengen van het water naar de diepere lagen waar soortgelijk samengesteld water al aanwezig is.
Milieu- en klimaatvervuiling door mondneusmaskers tijdens de coronacrisis |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kuipers |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het onderzoek van RIVM, waaruit blijkt dat de milieubelasting door mondneusmaskers tijdens de coronacrisis heel groot was?1
Ja. Dit onderzoek is uitgevoerd door het RIVM in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Hoe reflecteert u op de aanzienlijke schade aan het milieu die de gigantische hoeveelheid mondkapjes die tijdens de coronacrisis in Nederland zijn gebruikt heeft veroorzaakt?
Elke schade aan het milieu is te betreuren. De overheid roept burgers er altijd toe op om afval niet op straat te gooien. Dit geldt ook voor mondkapjes.
Vanwege de samenhang in de vraagstelling van de vragen 3, 6, 7, 8 en 9 wordt de beantwoording van deze vragen samengenomen.
Erkent u dat de schade aan het milieu die de mondkapjes hebben aangericht negatieve effecten (zullen gaan) hebben op de volksgezondheid?
Het inzetten van een maatregel vraagt altijd om een afweging tussen de voor- en nadelen van die maatregel. Deze afweging heeft het kabinet ook gemaakt en geoordeeld dat de positieve effecten van een mondkapjesplicht, ter bescherming van de volksgezondheid, opwogen tegen de nadelen. Het kabinet heeft in het najaar van 2020 diverse debatten met uw Kamer gevoerd over de inzet van mondkapjes. Zo is hier in het debat met uw Kamer van eind september 2020 uitgebreid over gesproken. Dit heeft geleid tot de invoering van het dringende advies (dd. 2 oktober 2020) om mondkapjes te dragen in publieke binnenruimtes. In november 2020 is dit advies, met name met het oog op duidelijkheid, een plicht geworden. Het Nederlandse mondkapjesbeleid was in lijn met de internationale praktijk en met de adviezen van bijvoorbeeld de WHO.
Ten tijde van het nemen van het besluit is er niet voor gekozen om een milieu-impactanalyse te maken en waren het kabinet geen waarschuwingen bekend over de gevolgen van de inzet van mondneusmaskers voor het milieu. Er is voor gekozen om achteraf de effecten van mondkapjes op het milieu te laten onderzoeken. Het onderzoek van het RIVM is hiervan het resultaat.
Zo ja, erkent u dan ook dat het inzetten van mondkapjes en een mondkapjesplicht tijdens de coronacrisis niet alleen weinig tot niet effectief was voor de bestrijding van het coronavirus, maar zelfs contraproductief heeft gewerkt, aangezien de mondkapjes juist voor een verslechtering van de volksgezondheid, in plaats van voor bescherming daarvan hebben gezorgd?
De mening van het lid Van Haga dat de mondkapjesplicht weinig tot niet effectief was voor de bestrijding van het coronavirus en contraproductief heeft gewerkt op de volksgezondheid, deel ik niet. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Van Haga over dit onderwerp (zie o.a. antwoorden op Kamervragen dd. 24 maart 2023, kenmerk 2023Z02343).
Gaat u naar aanleiding van dit onderzoek van het RIVM in kaart brengen hoe groot de schade voor het milieu is, hoe die schade er precies uitziet en welke neveneffecten – voor de volksgezondheid, de economie en het klimaat – daarvan waarschijnlijk het gevolg zullen zijn? Zo ja, op welke manier gaat u dit doen en wanneer kan de Kamer de resultaten van dit onderzoek verwachten?
Ik heb het RIVM al gevraagd om onderzoek te doen naar het effect van persoonlijke beschermingsmiddelen op het milieu. Het rapport van het RIVM, naar aanleiding waarvan het lid Van Haga deze set Kamervragen heeft gesteld, is hiervan het resultaat.
Ik betreur het uiteraard dat er mondkapjes als zwerfvuil in het milieu terechtgekomen zijn. Zwerfvuil is echter een breder probleem en ik zie geen aanleiding tot het doen van onderzoek specifiek naar de effecten van mondkapjes in het zwerfafval, temeer omdat er inmiddels al geruime tijd geen mondkapjesplicht meer van kracht is. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zet in op het tegengaan van zwerfafval in het algemeen en specifiek op bepaalde onderwerpen (ter illustratie van dit laatste: de vervuiling door sigarettenfilters in het zwerfafval vormt jaarlijks een groter probleem dan het zwerfafval van mondkapjes die volgens het rapport van het RIVM in de periode tussen maart 2020 en maart 2022 in het milieu terechtgekomen is).
Kunt u uitleggen waarom er tijdens de coronacrisis is gekozen voor het inzetten van (wegwerp)mondneusmaskers op deze schaal en middels een plicht, terwijl verschillende experts in binnen- en buitenland al heel snel waarschuwden voor de vervuilende effecten van deze medische hulpmiddelen voor het milieu en er hierover ook verscheidene wetenschappelijke publicaties zijn verschenen?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat de inzet van (wegwerp)mondneusmaskers op deze schaal strookt met de klimaatplannen- en doelstellingen van dit kabinet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er in het begin van de coronacrisis een impactanalyse gemaakt voor het inzetten van (wegwerp)mondneusmaskers zoals dat gedaan is? Zo ja, welke conclusies kwamen daar uit en was toen niet ook al duidelijk dat mondkapjes een grote negatieve impact op het milieu zouden hebben? Zo nee, waarom is een dergelijke analyse niet gemaakt? Heeft het kabinet hierover wel informatie ingewonnen bij experts?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u en/of is het kabinet op enig moment tijdens de coronacrisis door officiële (internationale) adviserende en/of beslissingsbevoegde gremia gewaarschuwd voor de gevolgen van de inzet van mondneusmaskers op deze manier? Zo ja, door welke gremia, wanneer en wat is er met die informatie gedaan?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel vertraging bij het behalen van de klimaatdoelstellingen voor 2030 loopt Nederland op als gevolg van de milieubelasting door het mondneusmaskerbeleid tijdens de coronacrisis en welke (financiële) gevolgen heeft dat?
De coronacrisis heeft weliswaar geresulteerd in extra productie van mondkapjes maar vooral ook in een afname van economische activiteiten, waardoor de totale uitstoot is afgenomen. Er is geen effect van mondkapjes in zwerfafval te verwachten op de voortgang van het beleid gericht op de langere termijn voor de uitstoot in 2030.
Op welke manier gaat het kabinet deze vertraging inhalen, dan wel compenseren?
Zie antwoord vraag 10.
Welke stappen gaat u ondernemen om de naar schatting 60.000 kilo zwerfafval die als gevolg van het mondkapjesbeleid in het milieu terechtkwam op te ruimen en de milieuschade die daardoor nu al is opgetreden te compenseren?
In Nederland gaan we uit van een brede aanpak van zwerfafval, waarbij verschillende partijen een rol spelen in het voorkomen van vervuiling, schoonmaken en schoonhouden van de openbare ruimte. Via communicatie van o.a. Milieu Centraal en de Rijksoverheid zijn burgers (tot op 10 januari 2022 het advies van het OMT kwam om medische mondneusmaskers type II of IIR te gebruiken) aangespoord om herbruikbare mondkapjes te gebruiken en eenmalige mondkapjes in het restafval te gooien. Daarnaast ondersteunt de Rijksoverheid gebiedsbeheerders, zoals gemeenten, die verantwoordelijk zijn voor het schoonhouden van de gebieden die onder hun beheer vallen. Met deze instrumenten is een bijdrage geleverd aan het tegengaan van mondkapjes in het zwerfafval.
Op welke manier gaat het kabinet de gevolgen van de CO2-uitstoot door mondkapjesbeleid compenseren?
Het kabinet is niet voornemens specifiek de CO2-uitstoot veroorzaakt door productie van mondkapjes te compenseren. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u van mening dat het geoorloofd is om Nederlandse huishoudens klimaatregels- en beperkingen op te leggen, zoals het installeren van een warmtepomp, het oproepen tot verminderd drinkwatergebruik en andere ingrijpende maatregelen te nemen uit naam van de klimaatverandering- en bescherming, zoals het sluiten van kolencentrales, het opvoeren van de brandstofprijzen en het heffen van meer belasting bij een «te hoog» energieverbruik, terwijl de overheid zelf actief en bewust beleid voert dat schadelijk is voor milieu en het klimaat? Zo ja, kunt u dat beargumenteren?
De mening van het lid Van Haga dat de overheid Nederlandse huishoudens op deze manieren beperkingen oplegt, deel ik niet. Een oproep om bewust om te gaan met drinkwater is immers geen verplichting en de stimulansen die het kabinet burgers en bedrijven biedt om klimaatvriendelijke maatregelen te treffen zijn dat evenmin. Dat neemt niet weg dat ik het zeer toejuich dat burgers en bedrijven maatregelen nemen die gunstig zijn voor milieu en klimaat en dat dat ook geldt voor de overheid.
Weet u wat de gevolgen zijn van de milieubelasting door de mondkapjes voor de druk op de zorg en de zorgkosten, aangezien naar verwachting meer mensen last zullen krijgen van gezondheidsklachten door omgevingsfactoren veroorzaakt door mondkapjesvervuiling? Indien u dit niet weet, gaat u hiervoor dan een impactanalyse maken?
In het onderzoek van het RIVM zie ik geen aanleiding om te veronderstellen dat een impactanalyse nodig is. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 12.
Gaat u, net zoals voor Post Covid, onderzoek doen naar welke klachten en aandoeningen mogelijk worden veroorzaakt door milieubelasting door mondkapjes en welke middelen worden daar dan voor vrijgemaakt? Komt er voor mensen met hieraan gerelateerde klachten ook een behandeltraject? En komt er een compensatiefonds voor mondkapjesslachtoffers, waar kunnen deze patiënten dan aanspraak op maken en wat zijn hiervoor dan de criteria? Zo nee, waarom komt een dergelijk fonds er niet, aangezien de gezondheidsschade door omgevingsfactoren aanzienlijk kan zijn?
Zorg voor mensen met klachten die mogelijk veroorzaakt worden door zwerfafval, of door andere zaken die spelen in de leefomgeving, is onderdeel van de algemene gezondheidszorg in Nederland.
Hoe gaat u bij een eventuele volgende pandemie zorgen dat de milieubelasting door medische hulpmiddelen zoals mondneusmaskers niet meer zo groot is? Welke concrete maatregelen ter bescherming van milieu en klimaat gaat u hiervoor nemen?
Het is belangrijk om de negatieve impact op het klimaat en de milieu-impact van (het gebruik van) medische hulpmiddelen zo veel mogelijk te voorkomen. Het kabinet werkt daarom samen met de sector aan het verduurzamen van (publieke) zorg en welzijn. Mocht in een eventuele toekomstige pandemie de grootschalige inzet van mondneusmaskers overwogen worden, zal bekeken worden of het mogelijk is om dit aspect extra mee te laten wegen.
Hoeveel gaat de milieubelasting door het mondkapjesbeleid tijdens de coronacrisis en de (lange termijn) gevolgen daarvan de Nederlandse belastingbetaler kosten? Kunt u gespecificeerd inzichtelijk maken welke gelden daarvoor op welke manier en voor welke doeleinden worden aangewend? En hoe worden de resultaten van deze uitgaven gemonitord, gemeten en getoetst?
Het opruimen van mondkapjes in het zwerfafval is onderdeel van de algemene zwerfafvalaanpak. Het is niet mogelijk om de kosten hiervan per afvalsoort uit te splitsen en inzichtelijk te maken.
De berichten dat AEB (Amsterdams afvalverwerkingsbedrijf) door de gemeente Amsterdam opnieuw in de verkoop is gezet |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat AEB (Amsterdams afvalverwerkingsbedrijf) door de gemeente Amsterdam opnieuw in de verkoop is gezet?
Ja, daar ben ik mee bekend.
Bent u bekend met de financiële reserveringen voor maatwerkafspraken met afvalcentrales om onder andere CO2 te reduceren?
Ja, ik ben bekend met deze reservering in het kader van de voorjaarsklimaatbesluitvorming.
Klopt het dat uw ministerie (op termijn) de capaciteit van afvalenergiecentrales wil beperken? Kunt u iets vertellen over de voortgang hiervan?
Zoals opgenomen in Nationaal Programma Circulaire Economie is de inzet om afvalverbranding terug te dringen en daarmee op termijn ook de totale landelijke afvalverbrandingscapaciteit te beperken. In mijn brief van 18 juli jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over het beëindigen van de gesprekken met de sector die naar aanleiding van de motie Mulder werden gevoerd. Hierin werd tevens aangekondigd wat de nieuwe inzet is op afvalverbranding in het kader van de klimaatbesluitvorming. Zo wordt onder meer de CO2-heffing voor afvalverbrandingsinstallaties aangescherpt en worden de mogelijkheden bezien om circulaire initiatieven te belonen onder de heffing. Inzet van het gehele pakket is ook om meer handelingsperspectief te bieden voor bedrijven richting een klimaatneutrale en circulaire economie. Aan de hand van de verwachtingen over de toekomstig benodigde verbrandingscapaciteit wordt een routekaart naar 2050 opgesteld. De sector zal betrokken worden bij de uitwerking van deze routekaart. Vervolgens kunnen, in lijn met de routekaart, in het kader van het maatwerktraject met grote CO2-uitstoters afspraken worden gemaakt met afvalverbrandingsinstallaties (AVI’s) waar onder andere ook afbouw van capaciteit onderdeel van zou kunnen zijn. Voor de maatwerkafspraken met AVI’s zijn, zoals u in uw vorige vraag opmerkt, middelen gereserveerd binnen het Klimaatfonds. Over de exacte invulling van het klimaatpakket en de besteding van deze middelen wordt nog separaat met uw Kamer gecommuniceerd.
Bent u bekend met de berichten in het Parool over AEB en over de verkoop van AEB door gemeente Amsterdam?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Stel dat de verwerkingscapaciteit van AEB uit de markt wordt gehaald en de centrale stopt, hoeveel draagt dit bij aan uw doelstelling tot het verminderen van capaciteit?
Bij AEB wordt op jaarbasis ongeveer 1.325 kiloton aan afval verwerkt in de afvalverbrandingsinstallaties van het bedrijf. Dat komt neer op ongeveer 18% van de totale landelijke hoeveelheid afval die bij afvalverbrandingsinstallaties wordt verwerkt.
Hoeveel verwerkingscapaciteit gaat uit de markt als AEB zal sluiten, zodat er geen of minder afval geïmporteerd zal worden?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, wordt er in de afvalverbrandingsinstallaties van AEB jaarlijks ongeveer 1.325 kiloton afval verwerkt. De vergunde capaciteit bij AEB is 1.350 kiloton (bron: Afvalverwerking in Nederland, gegevens 2021). Dit is ongeveer 16% van de totale vergunde afvalverbrandingscapaciteit in Nederland. Bij AEB mag daarnaast ook 160 kiloton zuiveringsslib worden verbrand.
Kunt u aangeven wat de mogelijkheden zijn om AEB als publiek bedrijf – dat te koop staat – door de rijksoverheid, bijvoorbeeld met de gereserveerde middelen uit het klimaatfonds, te benutten om direct capaciteit uit de markt te halen, bijvoorbeeld door het te kopen met als doel te sluiten?
In de huidige aanpak is niet voorzien dat een bedrijf wordt gekocht met als doel het te sluiten. Dit is niet waar de genoemde middelen voor zijn gereserveerd. Het kopen van een bedrijf met als doel het te sluiten, valt buiten de scope van de gereserveerde middelen uit het klimaatfonds.
Als het antwoord op de vorige vraag negatief is, kunt u uitvoerig uitleggen waarom u deze capaciteit van een publieke organisatie, niet uit de markt kan halen?
Het Klimaatfonds is een belangrijk instrument om financiering mogelijk te maken voor maatregelen die bijdragen aan verduurzaming van de verschillende sectoren, zodat het doel van ten minste 55% CO2-reductie in 2030 wordt behaald. Het fonds kan aangewend worden om bedrijven te ondersteunen bij het opbouwen van een duurzame werkwijze, zoals het ontplooien van meer circulaire activiteiten. Het kopen van een bedrijf met als doel het te sluiten valt echter buiten de scope. De reservering voor maatwerksubsidies voor de afvalverbrandingsinstallaties zijn in beginsel geoormerkt voor de verduurzaming van deze installaties, maar zullen pas in beeld komen als bestaand instrumentarium, zoals de SDE++, VEKI, DEI en NIKI, niet toereikend is.
Stel dat u deze capaciteit niet uit de markt denkt te kunnen halen, kunt u aangeven wat het principiële verschil is met andere manieren om capaciteit uit de markt te halen?
Wanneer capaciteit niet versneld met overheidsgeld uit de markt wordt gehaald, is een andere optie bijvoorbeeld om dit via een meer natuurlijk verloop te realiseren. Deze route zou het geleidelijk afschalen van verbrandingscapaciteit kunnen behelzen naar gelang de behoefte daaraan afneemt, waarbij het afvalverwerkende bedrijf geleidelijk opschaalt naar meer hoogwaardige verwerkingstechnieken. De rijksoverheid zou hier een stimulerende rol in kunnen spelen door ondersteuning te bieden in de ontwikkeling van de benodigde infrastructuur en door het bestaande subsidie-instrumentarium hierop aan te passen. Het principiële verschil tussen deze route en de route van versneld uit de markt halen van verbrandingscapaciteit is de mate van overheidsingrijpen.
Stel dat u deze capaciteit niet uit de markt denkt te kunnen halen, kunt u een overzicht geven van alle argumenten die tegen het sluiten van AEB pleiten? Kunt u aangeven welke van deze argumenten niet gelden voor andere manieren om capaciteit uit de markt te halen?
Een argument tegen acute volledige sluiting van een grote afvalverbrandingsinstallatie zoals AEB is dat er op korte termijn niet voldoende alternatieven zijn voor de verwerking van al het afval dat nu door AEB wordt verwerkt. De afvalverbrandingscapaciteit bij AEB wordt voor langere periodes volgepland met zowel binnenlands als buitenlands afval. Al dit afval moet dan elders «tussendoor» verwerkt worden. Dit kan dan voor stagnatie binnen de afvalbeheerketen zorgen. Een ander argument zou kunnen liggen in het feit dat AEB momenteel energie in de vorm van elektriciteit en warmte levert aan woningen en bedrijven. Als deze energiebron plots wegvalt, bestaat de mogelijkheid dat er tijdelijk moet worden teruggevallen op een «grijzere» bron. Vooralsnog kiest het demissionaire kabinet voor het op een geleidelijke manier afschalen van de afvalverbrandingscapaciteit, zodat dergelijke effecten uitblijven en op een gecontroleerde manier kan worden toegewerkt naar meer hoogwaardige afvalverwerking.
PFAS |
|
Eva van Esch (PvdD), Bouchallikh , Sandra Beckerman , Kiki Hagen (D66), Joris Thijssen (PvdA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Kuipers |
|
![]() ![]() ![]() |
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die een vergunning hebben om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mogen lozen/uitstoten)?
Nee, hiervan is geen gecentraliseerd overzicht. Op dit moment zou het creëren van een nationaal overzicht van PFAS-emissies, waarbij verschillende systemen met elkaar worden verbonden, buitensporige inspanningen vergen en weinig toegevoegde waarde bieden. Het bevoegd gezag zou in dat geval aanzienlijke middelen moeten inzetten om deze lijst te maken en te onderhouden, wat ten koste zou gaan van de inspanningen om emissies effectief te reguleren en te verminderen. Een uitgebreidere toelichting staat in de Kamerbrief die de Kamer op 7 maart heeft ontvangen1. Als invulling van de motie Haverkort2 wordt een overzicht gemaakt van de belangrijkste PFAS-emissies. Hierin worden zowel de directe als indirecte lozingen meegenomen. De Kamer zal over de uitvoering van de motie voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water worden geïnformeerd.
Kunt u een overzicht geven van alle bedrijven die in het verleden een vergunning hebben gehad om PFAS te lozen en/of uit te stoten (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Zie het antwoord op vraag 1.
Welke instanties zijn verantwoordelijk voor het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten? Onder welke voorwaarden worden vergunningen verleend?
Het verlenen van vergunningen om PFAS te lozen en/of uit te stoten valt onder de verantwoordelijkheid van verschillende overheidsinstanties, afhankelijk van de locatie en bevoegdheid rondom de activiteit. Op nationaal niveau is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verantwoordelijk voor het ontwikkelen van het milieubeleid en het vaststellen van algemene regels en normen. De uitvoering van de vergunningverlening en het toezicht is gedelegeerd. Voor milieuvergunningen en watervergunningen voor indirecte lozingen zijn de provincies en gemeenten bevoegd gezag. Provincies zijn bevoegd gezag voor grotere milieubelastende activiteiten, zoals industriële installaties en afvalverwerkers, terwijl gemeenten bevoegd zijn voor minder complexe activiteiten, zoals horeca en kleinere bedrijven. Omgevingsdiensten zijn de uitvoeringsorganisaties namens de provincies en gemeenten.
Voor watervergunningen is de verantwoordelijkheid verdeeld tussen de waterschappen en Rijkswaterstaat. Waterschappen zijn bevoegd voor activiteiten die betrekking hebben op regionale wateren.
Rijkswaterstaat is bevoegd gezag voor de Rijkswateren (behalve voor indirecte lozingen waarvoor een gemeente of provincie bevoegd gezag is).
Milieu- en watervergunningen worden verleend onder strikte specifieke voorwaarden om ervoor te zorgen dat de activiteiten in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en om de bescherming van het milieu en de volksgezondheid te waarborgen. Hoewel de voorwaarden kunnen variëren afhankelijk van de aard en omvang van de activiteit, zal de initiatiefnemer in alle gevallen de Best Beschikbare Technieken (BBT) moeten toepassen om emissies te beperken. Met BBT wordt bedoeld de meest doeltreffende methoden en werkwijzen die technisch en economisch haalbaar zijn om emissies te beperken. Hierbij zal afhankelijk van de schadelijkheid van een stof door het bevoegd gezag in meer of mindere mate inspanning worden gevraagd van de initiatiefnemer. Een initiatiefnemer is verplicht om elke maatregel uit te voeren die gezien kan worden als economisch redelijk. Vervolgens wordt met de immissietoets gecontroleerd of de emissie (na toepassing van BBT) in voldoende mate is beperkt en niet leidt tot overschrijding van de milieukwaliteitsnormen voor de ecologische toestand en drinkwaterkwaliteit. Indien een overschrijding wordt berekend met de immissietoets, zal de emissie verder moeten worden beperkt alvorens deze kan worden toegestaan (BBT+ maatregelen). Een schematische weergave van de te nemen stappen bij vergunningverlening is opgenomen in figuur 1 en een uitgebreidere toelichting staat op de website van infomil3 en de helpdesk water4.
Figuur 1: schematische weergave beoordeling wateremissie.
Kunt u aangeven welke drinkwaterbronnen op dit moment gevaar lopen door de aanwezigheid van PFAS? Kunt u een overzicht geven van de PFAS-concentraties per drinkwaterbron?
Ja, de recente RIVM studie5 heeft de humane blootstelling aan PFAS via verschillende routes in beeld gebracht. Het is duidelijk dat de concentraties PFAS-verbindingen die aangetroffen worden in winningen waar oppervlaktewater gebruikt wordt, hoger is dan de concentraties die aangetroffen worden in grondwaterwinningen, maar ook in de grondwaterwinningen worden PFAS verbindingen aangetroffen.
Bijlage C van het RIVM rapport toont de gemiddelde concentraties in drinkwater gemaakt van oppervlakte- en grondwaterbronnen, op basis van de analyses die zijn uitgevoerd door de drinkwaterbedrijven.6
De bedrijven die oppervlaktewater gebruiken voor de drinkwaterproductie, plaatsen op hun websites ook actuele informatie over de PFAS verbindingen die zij aantreffen in hun innamepunten.
Waterbedrijf Groningen
WML
PWN
Waternet
Dunea
Evides
Oasen
Kunt u aangeven wat de gezondheidskundige effecten zijn van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Mensen kunnen PFAS op verschillende manieren binnenkrijgen. Bijvoorbeeld via voedsel (eten en drinkwater), huisstof, lucht en via contact met materialen waarin ze zijn verwerkt. Voedsel levert de belangrijkste bijdrage aan de aanwezigheid van PFAS in het lichaam. Het RIVM heeft berekend dat mensen in Nederland uit voedsel en drinkwater samen reeds meer PFAS binnenkrijgen dan de gezondheidskundige grenswaarde. Als je er gedurende meerdere jaren te veel van binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Je wordt dan niet gelijk ziek. Maar als het immuunsysteem minder goed werkt, kun je wel sneller of vaker ziek worden. Zie ook de beantwoording van vraag 23 in deze vragenset en vraag 11 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Kunt u aangeven wat tot op heden de economische schade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
De omvang van de aanwezigheid en daarmee de economische schade van de aanwezigheid van PFAS in onze leefomgeving is niet in beeld. In opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft CE Delft in februari 2023 het Handboek Milieuprijzen 2023 opgeleverd. Milieuprijzen dienen als een maatstaf voor het verlies aan welvaart dat optreedt wanneer één extra kilogram van een vervuilende stof in het milieu wordt gebracht. In het Handboek Milieuprijzen 2023 zijn echter geen milieuprijzen opgenomen voor PFAS. De aanpak die gevolgd wordt voor het bepalen van de prijs van emissies is niet zonder meer geschikt voor persistente stoffen, omdat deze geen rekening houdt met de tijdsdynamiek van effecten en kosten. Behalve het beter in kaart brengen van de aanwezigheid van PFAS, moeten de effecten van die aanwezigheid op de menselijke gezondheid en ecosysteemdiensten gewaardeerd worden. Het PFAS programma RIVM (zie ook het antwoord op vraag 10) geeft deels invulling aan deze kennisbasis.
Voor een aantal projecten van Rijkswaterstaat is wel bekend dat extra kosten gemaakt zijn voor onderzoek, opslag en afvoer van PFAS-houdende grond. Hierover is uw Kamer middels de MIRT-brieven van 9 juni 2021 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 62) en 26 november 2020 (Kamerstuk 35 570 A, nr. 45) geïnformeerd. Daarbij is in het MIRT-overzicht opgenomen dat de realisatieprojecten A24 Blankenburgverbinding, de Nieuwe Sluis Terneuzen en de A16 Rotterdam met meerkosten zijn geconfronteerd vanwege PFAS.
Kunt u aangeven wat tot op heden de milieu en natuurschade is van de in Nederland aanwezige PFAS-vervuiling?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven waar in Nederland grondverzet en/of baggerwerkzaamheden niet zijn toegestaan als gevolg van PFAS-vervuiling? Hoeveel bouwprojecten hebben hierdoor vertraging opgelopen en/of zijn afgeblazen?
Grondverzet en baggerwerkzaamheden zijn in beginsel toegestaan als aan de wettelijke eisen wordt voldaan die zijn neergelegd in het Besluit bodemkwaliteit. Er is geen sprake van dat activiteiten als gevolg van PFAS-vervuiling niet zijn toegestaan. Beide activiteiten zijn niet vergunningplichtig, wel moet een melding gedaan worden bij het landelijk Meldpunt bodemkwaliteit. Het handelingskader PFAS geeft door middel van landelijke toepassingswaarden invulling aan de zorgplicht in de bodem- en waterregelgeving. Het gaat niet om wettelijke normen maar om advieswaarden. Diverse decentrale overheden hebben daarnaast specifiek beleid met lokale toepassingswaarden geformuleerd. Onder deze waarden kan verantwoord grond- en baggerspecie hergebruikt worden, daarboven moeten partijen worden gereinigd of gestort. In concrete projecten waar materiaal (deels) niet hergebruikt kan worden, betekent dit dat gezocht moet worden naar ander materiaal. Zowel bij reinigen als bij storten zal dat betekenen dat grondverzet, baggerwerkzaamheden en bouwprojecten duurder uitvallen.
Inmiddels zijn de belangrijkste verontreinigingslocaties wel in beeld, onder meer door onderzoek van decentrale overheden in 2022 en 2023, dat met specifieke uitkeringen van de Rijksoverheid is gefinancierd.7 Cijfers van het Meldpunt bodemkwaliteit geven geen indicatie dat nuttig hergebruik van grond- en baggerstromen stagneert. Het afgelopen jaar zijn er ook geen nieuwe signalen van stagnerende bouwprojecten ontvangen, waar eerder nog wel vertragingen in bouwprojecten gemeld zijn, zoals bij de aanleg van de Nieuwe Sluis in Terneuzen, zie ook het antwoord op vragen 6 en 7. In december 2021 gaf de sector zelf aan dat na de actualisatie van het handelingskader PFAS circa 90% van de knelpunten in het grondverzet opgelost is (Kamerstukken 35 334, nr. 172).
Waar in Nederland bevinden zich stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor het storten van PFAS-houdend afval? Kunt u garanderen dat hier geen risico’s zijn voor het milieu en de omgeving? Zo ja, op basis waarvan?
In 2010 is Europees een eerste concentratiegrenswaarde voor PFOS in afval geïntroduceerd8. Sindsdien zijn ook voor PFOA en PFHxS9 Europees concentratiegrenswaarden voor afval geïntroduceerd. Dit wil zeggen dat er sindsdien meer zicht is op de aanwezigheid van die PFAS-soorten in afval. Het is echter moeilijk om met zekerheid te weten in welke stortplaatsen in de periode vóór de introductie van die concentratiegrenswaarden afval met PFAS gestort is. Ondanks de onmogelijkheid om op basis van de beschikbare informatie een waterdicht overzicht te geven, is wel een inschatting te maken van mogelijke stortplaatsen waar afval met PFAS gestort is. Deze inschatting is gemaakt door Rijkswaterstaat op basis van 1) digitale meldgegevens van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA); 2) de nabijheid van de stortplaatsen tot Chemours en 3) stortplaatsen waar grondreinigingsresidu van gereinigde PFAS-houdende grond is gestort.
Afvalzorg Zeeasterweg
Lelystad
Open
Mineralz Maasvlakte
Rotterdam
Open
Afvalzorg Nauerna
Zaanstad
Open
Renewi Smink
Amersfoort
Open
Attero Wilp
Voorst
Open
Attero Spinder
Tilburg
Open
Attero Landgraaf
Landgraaf
Open
Derde Merwedehaven
Dordrecht
Gesloten (medio 2013)
Voor wat betreft de risico’s voor milieu en omgeving: de in Nederland aanwezige stortplaatsen worden conform de Europese Richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen10 geëxploiteerd. Deze Richtlijn is in Nederland geïmplementeerd in o.a. het Stortbesluit bodembescherming11 en het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa)12. Bevoegde gezagen leggen, conform de Richtlijn, voorschriften op aan stortplaatsen. Deze voorschriften zien onder meer toe op het: 1) opvangen en afvoeren van percolaat13; 2) bemonstering van het oppervlaktewater in de nabijheid van de stortplaats; 3) toetsing van noodzakelijke voorzieningen; 4) jaarlijkse rapportage over (het functioneren van) de voorzieningen; 5) noodzakelijkheid urgentieplan als drempelwaardes overschreden worden en 6) toetsing van de bodemgesteldheid. Deze voorschriften zijn belangrijke maatregelen om eventuele risico’s te beheersen en te beperken, en worden door het bevoegde gezag van de stortplaats gehandhaafd.
Bovendien zijn stortplaatsen verplicht bij te dragen aan zogenaamde nazorgfondsen in het kader van de eeuwigdurende nazorg op stortplaatsen. Met deze nazorgfondsen wordt voor stortplaatsen tot in de eeuwigheid geborgd dat middelen beschikbaar zijn voor de nazorg van stortplaatsen wanneer deze gesloten worden. Deze stortplaatsen worden bij de sluiting afgedekt volgens de geldende technische richtlijnen en worden blijvend gemonitord. Met een dergelijke afdichting zouden geen stoffen uit de stortplaats moeten kunnen treden. Hoewel nooit met zekerheid te stellen is dat iets volledig risicoloos is, worden met de vigerende wet- en regelgeving en de monitoring daarop de (opkomende) risico’s voor mens en milieu zo beperkt mogelijk gehouden.
Kunt u een overzicht geven van alle onderzoeken die op dit moment lopen naar de effecten van PFAS op gezondheid en milieu en hoe wijdverspreid het PFAS probleem is in Nederland? Kunt u per onderzoek aangeven wanneer de resultaten van dit onderzoek worden verwacht en op welke manier deze bijdragen aan het bepalen van het beleid rondom PFAS?
Op deze onderwerpen is er sprake van een snel toenemende aandacht bij diverse overheden. Het is daarom onmogelijk om een totaaloverzicht te geven van alle lopende onderzoeken.
Het Ministerie van IenW heeft samen met de Ministeries van VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven te onderzoeken wat er gedaan kan worden om de blootstelling van de Nederlandse bevolking aan PFAS omlaag te brengen (PFAS Programma RIVM14). Daarvoor willen we ook weten hoeveel PFAS er in het milieu zit én hoeveel PFAS mensen binnenkrijgen. Het onderzoek richt zich op heel Nederland, maar onderzoekt ook of het mogelijk is om regionale verschillen mee te nemen. Het onderzoek onderzoekt ook hoe de risico’s van blootstelling aan mengsels van PFAS het beste geduid kunnen worden. Het onderzoek duurt tot 2025. Met deze kennis wordt beoogd het beleid en maatregelen rondom PFAS te onderbouwen.
Is er zicht op de effecten van PFAS op de werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders en specifiek voor mensen rondom de Westerschelde en Chemours? Zo ja, wat zijn deze effecten dan?
Het Europese Voedselveiligheidsagentschap EFSA beschouwde in 2020 de verminderde reactie van het immuunsysteem op vaccinatie als het meest kritieke effect op de menselijke gezondheid. Geen van de onderliggende onderzoeken zijn uitgevoerd in Nederland, maar de bevindingen zijn zeker relevant voor Nederland. Als iemand gedurende meerdere jaren te veel PFAS binnenkrijgt, kunnen de stoffen de werking van het immuunsysteem beschadigen, waardoor (kinder)vaccinaties minder effectief kunnen worden. Het RIVM heeft momenteel geen zicht op mogelijk verminderde werkzaamheid van vaccinaties onder Nederlanders.
Is er voldoende kennis en capaciteit aanwezig bij de omgevingsdiensten en Rijkswaterstaat om adequaat toezicht te kunnen houden op de uitstoot/lozing van PFAS?
De kennis en capaciteit voor complexe vergunningen is continue een aandachtspunt. De kennis en capaciteit om adequaat toezicht te kunnen houden op o.a. PFAS is voor verbetering vatbaar. Het is in de huidige krappe arbeidsmarkt lastig om ervaren mensen te werven. Dit heeft onze volle aandacht.
Op welke manier wordt er toezicht gehouden bij stortplaatsen die in het verleden zijn gebruikt voor de stort van PFAS-houdend afval?
Zie het antwoord op vraag 9.
Waarom is er geen aanvullend onderzoek gedaan naar aanleiding van de eerdere aflevering van Zembla waaruit naar voren kwam dat er hoge concentraties GenX zijn gemeten bij Brienenoord en Maassluis?
Er is wel aanvullend onderzoek gedaan. Rijkswaterstaat heeft de monitoringsresultaten van het rivierenonderzoek nader onderzocht, onder meer met behulp van stromingsmodellen. In de Kamerbrief van 28 oktober 202215 is aangegeven dat op basis hiervan de verhoogde GenX concentraties niet aan een bepaalde partij toegewezen kunnen worden.
In aanvulling hierop heeft Rijkswaterstaat de resultaten van bemonsteringen in nabijheid van Chemours (uit de periode dat er sprake was van tijdelijk hoge concentraties) opnieuw bekeken. Uit geen van deze metingen is naar voren gekomen dat er sprake is geweest van een overschrijding van de gestelde eis voor GenX door Chemours. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat er sprake is geweest van een lozing door Chemours dan wel door andere bedrijven. Chemours heeft aangegeven dat in de periode 9 september t/m 26 november 2021 alle productie-eenheden van Chemours uit bedrijf waren vanwege onderhoud.
Bent u het ermee eens dat iedere melding van een grootschalige PFAS-lozing of uitstoot onderzocht moet worden en dat de dader bestraft dient te worden? Klopt het dat de vorm van PFAS goed te herleiden is naar de bron/producent van de betreffende PFAS?
Elk bedrijf heeft zich te houden aan de voorwaarden in haar vergunning. PFAS hebben echter vele toepassingen en de stoffen kunnen dus ook op verschillende plekken gebruikt worden. Het is in veel gevallen lastig om op basis van het type PFAS deze te herleiden naar een specifieke bron of gebruiker van de stof.
Bent u bereid om het oordeel over de motie-Hagen over de mogelijkheid voor bevoegde gezagen om een minimalisatieplicht op te leggen voor potentieel zeer zorgwekkende stoffen (Kamerstuk 22 343, nr. 355) te herzien?
Nee, om de minimalisatieplicht op te leggen moet een stof voldoen aan de criteria van artikel 57 van de REACH-verordening. Van potentieel Zeer Zorgwekkende Stoffen (pZZS) is niet aangetoond dat ze aan deze criteria voldoen. Er is onvoldoende wetenschappelijke grond om voor deze stoffen een minimalisatieplicht op te leggen.
Stoffen worden door het RIVM op de pZZS lijst geplaatst omdat ze in het kader van de REACH-verordening nader onderzocht worden. Op basis van dat nader onderzoek kan soms blijken dat zo’n stof inderdaad ZZS-eigenschappen heeft, maar vaker is dat juist niet het geval. Op de pZZS lijst staan ruim 300 stoffen. Bij de jaarlijkse update gaan er doorgaans ca. 60 stoffen van de pZZS lijst af, waarvan er ca. 20 ZZS worden.
De pZZS-lijst is, o.a. vanwege dit dynamische karakter en vanwege onvoldoende wetenschappelijk onderbouwing voor ZZS-eigenschappen van de stoffen op deze lijst, niet wettelijk verankerd en is slechts bedoeld als hulpmiddel om het bevoegd gezag te informeren over stoffen die mogelijk in de toekomst als Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) worden geïdentificeerd. Het is aan het bevoegd gezag om waar nodig passende maatregelen treffen, door bijvoorbeeld van een bedrijf dat deze stoffen wil emitteren nader onderzoek of nadere gegevens op te vragen. Bedrijven zelf kunnen de lijst gebruiken om terughoudend te zijn met het vervangen van een ZZS door een pZZS.
Overigens kunnen bevoegde gezagen op basis van de specifieke artikelen 8.30 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en artikel 2.13, lid 5, van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) voor sommige stoffen strengere emissie-eisen op maat in te voeren.
Welke schade bent u van plan te verhalen op 3M? Zal dit zowel gaan om de door vissers geleden schade, gezondheidsschade en de schade die is aangebracht aan de natuur?
Aangezien het proces rondom de aansprakelijkheidsstelling van 3M nog loopt kan daar in het belang van de positie van de Staat nu weinig over gemeld worden. Op 17 mei jl. heeft de landsadvocaat namens de Staat 3M aansprakelijk gesteld voor de geleden schade. In de brief is ook aangegeven dat we graag met het bedrijf in gesprek gaan. Het eerste gesprek tussen de Minister van IenW en 3M heeft plaats gevonden op 24 augustus. Het Rijk staat ervoor open dat deze gesprekken gevoerd worden mede namens derde partijen zoals bijvoorbeeld vissers. Een aantal partijen heeft al aangeven hier gebruik van te willen maken zoals de Provincie Zeeland.
Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van de commissie-Van Aartsen? Op welke manier zal dit bijdragen aan de vergunningverlening, het toezicht en de handhaving op het gebied van PFAS?
Naar aanleiding van de commissie-Van Aartsen is de Staatssecretaris van IenW met de partners het interbestuurlijk programma «Versterking VTH-stelsel» (IBP VTH) begonnen. Hierover is de Kamer geïnformeerd16 op 4 juli jl. Deze versterking ziet met name toe op de versterking van de omgevingsdiensten. Onlangs is ook de Unie van Waterschappen tot de stuurgroep van het IBP VTH toegetreden.
Kunt u een overzicht verschaffen van alle vergunningen voor het mogen lozen van PFAS die ooit zijn verstrekt aan Dupont/Chemours (inclusief de hoeveelheid die zij mochten lozen/uitstoten)?
Ja, echter niet binnen de termijn van het beantwoorden van deze Kamervragen.
Momenteel wordt door Rijkswaterstaat en de Provincie Zuid-Holland dossieronderzoek uitgevoerd. Als onderdeel hiervan worden alle beschikbare dossierstukken met betrekking tot de vergunningen van Chemours en vanaf 1959 tot op heden doorgelopen. In deze dossierstukken wordt bekeken welke stoffen die daarin opgenomen als PFAS-verbinding kunnen worden aangemerkt. Het vraagt enige tijd om dit op een zorgvuldige manier uit te voeren. Het antwoord op deze vraag zal worden toegevoegd aan de brief die voorafgaand aan het wetgevingsoverleg water naar uw Kamer zal worden gestuurd.
Wat is de specifieke vergunning van Dupont/Chemours op dit moment voor de lozing van PFAS?
Chemours beschikt over twee vergunningen voor afvalwaterlozingen waarin PFAS aanwezig is. Voor de directe lozing heeft het bedrijf een vergunning van Rijkswaterstaat en voor de indirecte lozing een vergunning van de DCMR-milieudienst Rijnmond namens de Provincie Zuid-Holland.
Bij besluit van 11 oktober 2022 is de nieuwe revisievergunning van Chemours door de DCMR-milieudienst Rijnmond gepubliceerd. Daarin zijn de eerder genomen besluiten geïntegreerd en waar nodig geactualiseerd. De vergunde emissie van de GenX-stoffen naar het water is in stappen teruggebracht van 6.400 kg in 2013 naar 2 kg/jaar in 2021. De vergunde luchtemissie van de GenX-stoffen bedroeg in 2013 nog 660 kg/jaar en mag na inwerkingtreding van de revisievergunning 4 kg/jaar zijn en uiterlijk in 2025 uitkomen op maximaal 3,45 kg/jaar. Ook voor de vergunde emissies van de «andere PFAS» geldt dat deze in stappen verlaagd moeten worden tot gemiddeld 99% reductie in 2025.
Rijkswaterstaat heeft op 11 oktober 2022 een geheel nieuwe vergunning afgegeven voor de directe lozing van PFAS. In de vergunning zijn lozingseisen opgenomen van maximaal 5 kg/jaar voor de GenX-stoffen en 2 kg/jaar voor PFOA.
Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er tot op heden opgelegd aan bedrijven die (te veel) PFAS uitstoten of lozen? Hoeveel boetes, sancties en dwangsommen zijn er specifiek opgelegd aan Dupont/Chemours?
Een overzicht van alle bestuursrechtelijke handhavingstrajecten is niet beschikbaar. Zoals nader toegelicht in vraag 1 van deze set is er geen gecentraliseerd overzicht van alle vergunningen t.a.v. de emissie van PFAS. Specifiek met betrekking tot Chemours vormt het maken van dit overzicht onderdeel van het dossieronderzoek zoals genoemd in de beantwoording van vraag 19.
Wat is uw reactie op de recente aflevering van Zembla over de PFAS-doofpot? Welke actie gaat u naar aanleiding van de bevindingen in deze aflevering ondernemen?
PFAS staan terecht meer in de belangstelling. Dit is mede omdat we steeds meer te weten komen over de schadelijkheid ervan. Daarom is de inzet om de verspreiding van PFAS bij de bron aan te pakken en uiteindelijk te streven naar een verbod op producten met PFAS. Mochten er inderdaad gevallen zijn waarbij bedrijven informatie achterhouden over de vervuiling van water, bodem en grondwater en daarmee de gezondheid van mensen in gevaar heeft gebracht, dan is dat ten zeerste af te keuren. Het is echter aan het OM om dat te beoordelen. Zie verder het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het lid Bouchallikh (2023Z11780).
Er worden tal van acties ondernomen op het gebied van PFAS. Belangrijke onderdelen hierin zijn het RIVM-vervolgonderzoek, de acties van de bevoegde gezagen om de emissies via vergunningverlening verder te beperken en het traject om te komen tot een Europees PFAS verbod. Hoewel deze trajecten al liepen voorafgaand aan de Zembla-uitzending is dit een bevestiging dat deze acties nuttig en nodig zijn.
Sinds wanneer was bij u bekend dat PFAS schadelijk zou zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid? Vanaf wanneer was bij u bekend dat PFAS kanker kan veroorzaken?
Rond de eeuwwisseling werd steeds meer duidelijk dat er zorgen waren over PFAS, waaronder PFOA, waarbij de zorgen zich in eerste instantie concentreerden op PFOS. Er zijn sinds eind vorige eeuw diverse onderzoeken gedaan naar de effecten van PFAS op het milieu en de gezondheid. In beantwoording van vragen van de vaste Kamercommissie Infrastructuur en Waterstaat in 2017 (Kamerstukken 29 517, nr. 124) is uitgebreid aangegeven hoe de Kamer is geïnformeerd over dit onderwerp (zie bijvoorbeeld antwoorden op vragen 2 en 8 in die beantwoording).
In opdracht van het Ministerie van SZW (RIVM Briefrapport 2016–0131) is in 2016 een historisch overzicht van openbare informatie over onder andere PFOA opgesteld, toegespitst op de blootstelling van werknemers. Dit schetst een met PFOS vergelijkbaar beeld voor PFOA, namelijk dat dat rond de eeuwwisseling door de Nederlandse overheid de eerste stappen zijn gezet ter bescherming van werknemers.
De zorg over diverse PFAS, zoals PFOS en PFOA, is vooral gelegen in het feit dat ze niet of nauwelijks afbreken in het milieu, zich zeer snel door het milieu verspreiden en/of ophopen in het menselijk lichaam, in dieren en planten en daarbij ook een effect op de gezondheid veroorzaken. In wetenschappelijke bewoordingen: veel PFAS zijn (zeer) persistent, mobiel en/of bioaccumulerend en toxisch.
De kennis over de effecten van PFAS neemt in de afgelopen jaren snel toe. In de publicatie van het Europese Agentschap voor Voedselveiligheid (EFSA) van 2020 (zie Kamerstuk 28 089, nr. 179) worden de meest recente wetenschappelijke inzichten gegeven over de schadelijkheid voor menselijke gezondheid, op basis van onderzoek aan een combinatie van vier soorten PFAS. Daarin wordt aangegeven dat voor PFOS en PFOA niet kan worden bewezen dat ze kankerverwekkend zijn en dat voor andere PFAS nog onvoldoende informatie is om daar uitspraken over te doen. Wel is inmiddels een aantal PFAS aangemerkt als «verdacht kankerverwekkend» onder de CLP-verordening (Europese verordening voor de indeling van stoffen, etikettering en verpakking). Zie voor een uitgebreidere toelichting hierop het antwoord op vraag 11 van de vragenset van het lid Boutkan. Overigens zijn andere schadelijke eigenschappen van bepaalde PFAS, zoals giftig voor de voortplanting (reprotoxisch) en schadelijkheid voor het immuunsysteem, wel bewezen. Daarbij moet worden opgemerkt dat niet alle effecten even gemakkelijk in de reguliere testen worden aangetoond.
De mate waarin PFAS schadelijk zijn voor mens en milieu varieert dus en nog niet over alle PFAS is wat dat betreft evenveel bekend. Enkele tientallen PFAS zijn in Nederland inmiddels al aangemerkt als Zeer Zorgwekkende Stof, omdat is vastgesteld dat ze voldoen aan één of meer van de criteria voor schadelijke stoffen zoals aangegeven in artikel 57 van de REACH verordening.
Vanaf wanneer is bij u bekend dat het grondwater onder en rondom de Chemoursfabriek in Dordrecht vervuild is met PFAS? Op welke manier wordt hier nu toezicht op gehouden en nemen de PFAS-concentraties toe of af?
Er is in 1999 een beschikking afgegeven door de provincie Zuid-Holland (destijds bevoegd gezag Wet bodembescherming) waarmee de provincie besloot dat sprake was van een geval van ernstige bodemverontreiniging waarvoor de sanering urgent is. Daarnaast stemde zij in die beschikking in met het (raam)saneringsplan. Destijds was de provincie bevoegd gezag en inmiddels is dit overgedragen aan de gemeente Dordrecht. De beschikking ziet toe op de beheersing van een grondwaterverontreiniging door met name vluchtige koolwaterstoffen (VOCL) en freonen (koelvloeistoffen). De aanwezigheid van PFAS en specifiek PFOA kwam vanaf 2005 in beeld, toen het bedrijf dit meldde aan het bevoegd gezag. Rond 2016 hebben de gemeenten Dordrecht en Sliedrecht samen met de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid de PFAS-problematiek bij het Ministerie van IenW aangekaart.
Als onderdeel van de actieve saneringsmaatregel wordt het grondwaterbeheerssysteem gecontroleerd door permanente monitoring van de grondwaterstroming en analyses van de grondwaterkwaliteit. Chemours stuurt ieder jaar de onderzoeksresultaten aan de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid, die de namens de gemeente Dordrecht de taken voor de Wet bodembescherming (Wbb) uitvoert. De monitoring richt zich sinds 2005 ook op PFAS. Tijdens het beheersingsproces wordt grondwater onttrokken en worden de daarin aanwezige VOCL, freonen en PFAS aan de randen van de verontreiniging afgevangen. Door deze onttrekking nemen de concentraties van die stoffen en daarmee de verontreiniging af, de afname is beperkt.
Wat is uw eerste reactie op de meest recente onthulling van Zembla dat plassen en sloten in de wijde omtrek van Chemours tot wel 13.000 keer de PFAS-norm bevatten?1
Zie het antwoord op vraag 22.
Klopt het dat de concentraties die nu gemeten worden rondom Chemours vele malen hoger liggen dan de concentraties in de Westerschelde?
Ja, er zijn hotspots in de regio rondom Chemours waar de concentraties hoger liggen dan in de Westerschelde.
Wat betekenen deze hoge PFAS-concentraties voor de veiligheid om in water rondom Chemours te kunnen zwemmen en voor alle agrarische activiteiten in en rondom de Alblasserwaard?
Het RIVM heeft onderzocht of de gemeten concentraties PFAS in het water van 13 zwemlocaties in de omgeving van chemiefabriek Chemours een risico vormen. Voor 12 locaties kan het RIVM zeggen dat de berekende hoeveelheid PFAS niet schadelijk is voor de gezondheid van zwemmers. Alleen het water van recreatieplas Merwelanden moet nader worden onderzocht. Voor deze locatie is nu door de provincie Zuid-Holland een negatief zwemadvies afgegeven.
Van PFAS is bekend dat ze kunnen worden opgenomen in (landbouw)gewassen en zo in voedsel terecht kunnen komen. Dit proces is complex en van veel lokale factoren afhankelijk, daarom is een algemene uitspraak voor de regio Alblasserwaard niet mogelijk. De Europese Commissie heeft Maximale Limieten vastgesteld voor PFAS waaraan vlees en eieren dienen te voldoen.
Daarnaast heeft de Europese Commissie een aanbeveling tot monitoring gedaan van PFAS in een grote verscheidenheid van voedselproducten. Daarbij zijn indicatieve niveaus vastgesteld voor fruit, groenten, zetmeelhoudende wortels en knollen, melk en babyvoeding. Wanneer deze niveaus worden overschreden, dan moeten de oorzaken van de verontreiniging verder worden onderzocht.
Daarnaast werkt het RIVM binnen haar PFAS programma aan de afleiding van risicogrenzen voor landbouwbodems. Met deze instrumenten kan per situatie worden beoordeeld of verhoogde PFAS concentraties een risico vormen voor de landbouw.
Is de PFAS-vervuiling in de omgeving van Chemours waar Zembla over spreekt onderdeel van het gebied dat wat betreft PFAS-vervuiling goed in kaart is gebracht, zoals aangegeven tijdens het vragenuur van 20 juni jl.?
Er hebben veel onderzoeken plaatsgevonden in de regio Dordrecht, waardoor een actueel beeld is ontstaan van de aanwezige verontreiniging. Dat neemt niet weg dat er ook steeds nieuwe informatie beschikbaar komt, zowel over de aanwezigheid van stoffen als over de schadelijkheid er van, wat aanleiding kan geven om eerdere adviezen over bijvoorbeeld gebruik van water en bodem te herzien.
Hoe beoordeelt u het feit dat decennialang informatie is achtergehouden over de schadelijkheid van PFOA? Is het op dit moment strafbaar om dergelijke informatie achter te houden? Was dit in die tijd al strafbaar?
Zie het antwoord op vraag 2 van de schriftelijke vragen van het Lid Boutkan (2023Z11914).
Wat gaat u doen tegen bedrijven die willens en wetens het milieu vervuilen en mensen ziek maken, en informatie daarover achterhouden?
Indien hier sprake van is, is het aan het OM om te bepalen welke sanctie opgelegd moet worden.
Hoeveel mensen hebben schade opgelopen aan hun gezondheid op basis van de achtergehouden informatie over schadelijkheid van PFOA?
Het is onbekend hoeveel schade mensen of de natuur opgelopen hebben ten gevolge van blootstelling aan PFOA.
Hoe groot is de schade aan de natuur door het achterhouden van de informatie over de schadelijkheid van PFOA?
Zie antwoord vraag 31.
Klopt het dat Chemours tot de dag van vandaag GenX produceert en dat deze door de EU is aangemerkt als een zeer zorgwekkende stof vanwege het feit dat het kankerverwekkend zou zijn? Hoeveel GenX mag Chemours lozen en/of uitstoten volgens de geldende vergunning?
GenX (HFPO-DA) is in de EU inderdaad aangemerkt als zeer zorgwekkende stof, niet omdat het kankerverwekkend is maar op basis van de combinatie van eigenschappen Persistent, Mobiel en Toxisch. Het klopt dat er geen verbod is op de productie of het gebruik van de GenX stoffen. Wel geldt de minimalisatieplicht die de verplichting oplegt om emissies van GenX zo ver mogelijk te reduceren.
In het antwoord op vraag 20 is ingegaan op de geldende vergunning.
Wanneer verwacht u dat omwonenden rondom Chemours weer uit hun moestuin kunnen eten? Kunt u aangeven wat tot op heden de schade (moestuinen, volkstuinen etc.) is van het besluit dat omwonenden rondom Chemours geen groente en fruit meer mogen eten uit eigen tuin?
Het RIVM adviseert om geen gewassen te eten uit de moestuinen die binnen 1 kilometer ten noordoosten van Chemours liggen, omdat mensen door het eten van deze gewassen te veel PFAS binnenkrijgen. Omdat PFAS niet afbreken en zich langzaam verspreiden, zullen de concentraties in de bodem voor langere tijd bestaan. Groenten of fruit die worden gekweekt in bakken met nieuwe grond mogen wel geconsumeerd worden.
Op welke manier dragen de lopende onderzoeken bij aan het wegnemen van onzekerheid van omwonenden van de Westerschelde en Chemours? Zal hun de mogelijkheid worden geboden om hun bloed te laten testen op de aanwezigheid van PFAS? Zo nee, bent u bereid om in overleg met de GGD en het RIVM deze mogelijkheid alsnog aan te bieden?
Het RIVM is gestart met een uitgebreid onderzoek naar PFAS en hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden. Een onderdeel van dit onderzoek is humane biomonitoring, waarbij in bloed en moedermelk de concentratie aan PFAS wordt gemeten, met als doel de landelijke blootstelling aan PFAS te bepalen. Het is bij het RIVM zeker bekend dat er behoefte is aan inzicht in regionale verschillen. Op dit moment bekijkt het RIVM hoe en of dit in het onderzoek kan worden opgenomen en hoe met behulp van maatregelen blootstelling verminderd kan worden op landelijk of regionaal niveau. Over de voortgang hiervan zal de Kamer op regelmatige basis een voortgangsrapportage ontvangen.
Hoe beoordeelt u de lopende procedure tegen Chemours vanuit de gemeenten Dordrecht, Papendrecht, Sliedrecht en Molenlanden?2 Bent u bereid deze gemeenten juridisch en financieel bij te staan in deze zaak? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
We zijn geïnteresseerd in de uitspraak van de rechter in de zaak die door de vier betrokken gemeenten is aangespannen. Voor de zomer hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat een gesprek gehad met de betrokken wethouder van Dordrecht. Hierin is de bereidheid benadrukt om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. Ook in de huidige situatie vindt dat al plaats. Aangezien het Rijk geen onderdeel is van deze zaak en deze nog loopt kunnen hier verder geen uitspraken over worden gedaan.
Hoe beoordeelt u dat provincie Zuid-Holland in hoger beroep gaat tegen Chemours om scherpere eisen te stellen aan de uitstoot van chemicaliën?3 Bent u bereid Zuid-Holland bij te staan om te komen tot een juridisch houdbare aanscherping van de vergunning? Zo nee, waarom houdt u zich afzijdig?
De samenwerking met de Provincie Zuid-Holland is nauw en goed. Het is belangrijk dat met dit soort zaken worden voorgelegd aan de rechter, alleen al vanwege de hieruit voortkomende jurisprudentie. Ook bij de provincie Zuid-Holland zijn we bereid om ondersteuning te bieden waar dat opportuun is. In het belang van de positie van de Provincie Zuid-Holland kunnen we hier verder geen uitspraken over doen.
Hoe kijkt u naar het onderzoek dat nu in Vlaanderen rondom 3M wordt uitgevoerd? Bent u bereid om rondom Chemours eenzelfde onderzoek te starten? Zo nee, waarom niet?
Er is goed contact met de Vlaamse overheid. We kunnen elkaar versterken en dat doen we ook op tal van gebieden. We zijn bekend met het onderzoek dat plaats vindt in Vlaanderen. Nederland kent een veel breder PFAS-vervolgonderzoek dat uitgevoerd wordt door het RIVM. Een vergelijkbaar onderzoek in de omgeving van Chemours heeft daarom in Nederland weinig toegevoegde waarde.
Deelt u de mening dat schade die willens en wetens wordt aangebracht aan het milieu en de menselijke gezondheid verhaald moet worden op de veroorzaker?
Ja.
Op welke manier is de aanwezigheid van PFAS meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West? Kunt u uitsluiten dat omwonenden risico’s lopen om hoge concentraties PFAS binnen te krijgen? Welke maatregelen zijn getroffen? Is er bij dit besluit ook specifiek rekening gehouden met kinderen?
De gemeente Sliedrecht geeft aan dat bij de verlening van de bouwvergunning is gekeken naar de toen geldende Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s) voor PFAS. Deze INEV’s worden door het RIVM ter beschikking gesteld en helpen bevoegde gezagen om te bepalen of er bij PFAS-verontreinigingen maatregelen, zoals sanering, nodig zijn. Op basis daarvan was er geen noodzaak om hierover voorwaarden aan de bouwvergunning te verbinden. Na de publicatie van de nieuwe INEV’s in juli 2021 heeft er een nieuwe beoordeling plaatsgevonden. Hieruit kwam naar voren dat de gevonden PFAS-concentraties licht hoger waren dan de INEV’s, maar dat er geen sprake is van onaanvaardbare humane risico’s.
Het is in algemene zin niet uit te sluiten dat mensen te veel PFAS binnenkrijgen. Door voedsel en drinkwater krijgen mensen al meer PFAS binnen dan de geadviseerde grenswaarde (Kamerstukken 28 089 nr. 190). Daarom heeft het Ministerie van IenW samen met VWS en LNV het RIVM opdracht gegeven een onderzoeksprogramma uit te voeren, waarin perspectieven worden uitgewerkt hoe de blootstelling aan PFAS verminderd kan worden (zie voor het meest recente overzicht van dit programma Kamerstukken 35 334 nr. 258). Hoewel dit programma zich richt op de hele Nederlandse bevolking, is er ook ruimte om rekening te houden met regionale verschillen.
Voor Baanhoek-West worden geen onaanvaardbare humane risico’s verwacht. Risico’s treden vooral op bij het eten uit eigen moestuin. Indien men toch eigen geteelde groente wil eten, wordt daarom geadviseerd aparte bakken te plaatsen waarin andere grond wordt gebruikt. Op de website van de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid staat informatie over de risico’s van eten uit eigen moestuin (www.ozhz.nl/pfasinmijntuin). Deze adviezen gelden voor iedereen, er zijn geen specifieke adviezen voor bijvoorbeeld kinderen. Gelet op de aangetroffen concentraties is daar ook geen reden voor.
Als PFAS niet is meegenomen bij het besluit over nieuwbouwwijk Baanhoek-West, wat gaat u dan doen om dit alsnog te regelen, zodat mensen hier veilig kunnen wonen en in hun tuin desgewenst groente kunnen verbouwen?
PFAS is door de gemeente Sliedrecht meegenomen bij de besluitvorming, zie hiervoor het antwoord op vraag 40.
Welke vergunningen zijn op dit moment afgegeven voor het verwerken en/of exporteren van PFAS-houdend afval?
De ILT is namens de Staatssecretaris van IenW het bevoegde gezag voor de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA20). De ILT hanteert een tijdelijke uitvoeringslijn voor grensoverschrijdende afvaltransporten die (mogelijk) PFAS-houdend zijn. Op dit moment zijn door de ILT 73 vergunningen afgegeven voor de uitvoer en verwerking van afval dat is aangemerkt als PFAS-houdend naar het buitenland (ongeveer 20.000 afzonderlijke vrachten), waarvan ongeveer 2/3e de bestemming België heeft. Ongeveer 30% heeft de bestemming Duitsland. Andere bestemmingen zijn locaties in Frankrijk en Denemarken. Een totaaloverzicht van het type vergunningen is te vinden via de website van de ILT21.
Op basis waarvan is eerder besloten door de ILT om de transporten van PFAS-houdend afval van Nederland naar Antwerpen (Indaver) uit voorzorg stil te leggen? Op basis waarvan heeft de Raad van State dit besluit teruggedraaid?
In oktober 2022 verleende de ILT uit voorzorg geen instemming voor deze transporten. De ILT was er na signalen en een eerste onderzoek niet van overtuigd dat het PFAS-afval voldoende juist en doelmatig werd verwerkt bij de verwerker in Antwerpen. Dat kan risico’s met zich meebrengen voor mens en milieu. Gelet op die mogelijke risico’s, besloot de ILT de transporten uit voorzorg stil te leggen.
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State draaide dit besluit niet terug, maar schorste de besluiten van de ILT nadat Indaver hier een verzoek voor indiende. Deze voorlopige voorziening werd getroffen voor de tijd die de ILT nodig had om een definitief besluit te nemen. Inmiddels heeft de ILT een definitief besluit genomen, waarmee het alsnog instemde met de oorspronkelijke vergunningaanvraag voor het transport naar Indaver. De vergunningen hebben een duur van maximaal een jaar. Dit wil zeggen dat na aflopen van de vergunningen weer nieuwe vergunningsaanvragen ingediend en dus beoordeeld zullen moeten worden.
Kunt u garanderen dat de verwerking van PFAS-houdend afval bij Indaver gebeurt op een veilige manier, volgens alle regel- en wetgeving en op basis van de beste beschikbare technieken?
België ziet toe op de bedrijven binnen haar grondgebied. Dit wil zeggen dat Nederlandse autoriteiten geen toezichthouder zijn op de dagelijkse praktijk bij Indaver in Antwerpen. Derhalve kunnen we enkel de Vlaamse autoriteit vragen of Indaver volgens de wet- en regelgeving en op basis van de Best Beschikbare Technieken opereert, maar dit niet zelfstandig controleren. Het contact met de Vlaamse collega’s loopt overigens goed en er is dan ook vertrouwen dat de Vlaamse overheid haar toezichtrol op een verantwoorde wijze invullen conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.
Daar waar Nederlands afval geëxporteerd wordt naar het buitenland, is de ILT onderdeel van vergunningsverlening traject. Deze rol vervult de ILT samen met de autoriteit van het land waar het afval naartoe overgebracht wordt. Op basis van deze rol kan de ILT ontvangende afvalverwerkers in het buitenland om (aanvullende) informatie vragen als het de gegeven informatie bij de vergunningsaanvraag als ontoereikend acht. Dit heeft de ILT in geval van Indaver-Antwerpen ook gedaan. De Vlaamse overheid heeft aan de ILT laten weten dat Indaver verbetermaatregelen heeft doorgevoerd en dat de lokale autoriteiten de vergunningen hebben aangescherpt. Die maatregelen zorgen voor een betere afvalverwerking en als gevolg daarvan voor minder PFAS in het milieu.
De ILT concludeert op basis van de aanvullend gegeven informatie inmiddels dat het transport van afval met PFAS naar Indaver past binnen de regels die de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen stelt, ook voor zover best beschikbare technieken daar onderdeel van uitmaken. De ILT ziet derhalve binnen haar rol als bevoegde autoriteit EVOA geen gronden om de verzochte transporten van Nederlands afval met PFAS naar Indaver-Antwerpen te weigeren.
Heeft u zicht op de huidige PFAS-vervuiling in de Westerschelde? Neemt deze PFAS-vervuiling toe of af?
Ja, PFAS-concentraties worden in de Westerschelde en het Kanaal van Gent naar Terneuzen dertien keer per jaar gemeten door Rijkswaterstaat. Er zijn rapporten beschikbaar waarin de gemeten concentraties zijn gepubliceerd22, 23. Er is een significante afname van een aantal PFAS (PFBS en PFBA) te zien bij het meetpunt op de grens met Vlaanderen en voor alle overige concentraties PFAS is in algemene zin geen significante afname geconstateerd, zoals gerapporteerd door Jonker (memo 2022) op basis van meetgegevens van 2008 t/m mei 2021.
Bestaan er op dit moment verwerkingsmethoden van PFAS-houdend afval waarbij er vervolgens geen PFAS geloosd of uitgestoten wordt?
Afvalverwerkingstechnieken waar geheel zonder emissies en lozingen afval met PFAS verwerkt kunnen worden zijn ons niet bekend. Op dit moment zijn zogenaamde draaitrommelovens de methode om op industriële schaal afval met PFAS te vernietigen. Hoewel alle draaitrommelovens in de basis dezelfde techniek zullen hanteren, kunnen deze verschillend in staat zijn om de emissies/lozingen van PFAS te minimaliseren. Zo geldt in de chemie het basisprincipe: hoe hoger de temperatuur, hoe beter een stof wordt afgebroken24. Ook is de duur van verhitting van belang. Daarnaast kunnen draaitrommelovens eigenstandig maatregelen nemen om eventuele emissies/lozingen aanvullend in te perken, bijvoorbeeld d.m.v. rookgasreiniging.
Ten aanzien van Indaver-Antwerpen heeft de ILT laten weten dat verbetermaatregelen zijn doorgevoerd en heeft diens Bevoegde Gezag de vergunningen aangescherpt. Hiermee zouden de PFAS emissies/lozingen van Indaver-Antwerpen moeten zijn afgenomen t.o.v. afgelopen jaar. Indaver-Antwerpen stelt inmiddels 99.9999% van de PFAS te vernietigen. Deze claim wordt, naar ons bekend, door het Vlaamse bevoegd gezag gevalideerd.
Het aansprakelijk stellen van bedrijven voor schade door PFAS-vervuiling. |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Aanklacht 3M opmaat voor actie tegen andere vervuilers»?1
Ja.
Klopt het dat voor omwonenden van Chemours bij Dordrecht hetzelfde advies geldt als voor omwonenden van de 3M-fabriek bij Antwerpen met betrekking tot het eten van groente of fruit uit de eigen moestuin in verband met het PFAS-risico?
Hoewel de adviezen niet volledig vergelijkbaar zijn, is zowel voor de omgeving Dordrecht als Antwerpen het advies om binnen een bepaalde straal niet of in beperkte mate groente uit eigen tuin te consumeren.
Indien het voorgaande klopt, gaat u dan onderzoeken hoe u Chemours aansprakelijk kunt stellen voor door PFAS veroorzaakte schade aan de leefomgeving en de gezondheid, net zoals met 3M in België?2 Zo nee, waarom niet?
De gemeenten Papendrecht, Sliedrecht, Molenlanden en Dordrecht hebben het voortouw genomen om een civielrechtelijke zaak aan te spannen tegen de bedrijven Chemours en DuPont. De betrokken gemeenten hebben de bedrijven Chemours en DuPont gezamenlijk aansprakelijk gesteld voor de financiële schade door verontreiniging met o.a. PFOA veroorzaakt door deze bedrijven. Op 23 april 2021 hebben de gemeenten naar buiten gebracht dat zij een volgende stap zetten en beide bedrijven dagvaarden en schadevergoeding eisen. Tevens heeft de Provincie Zuid-Holland Chemours al wel officieel aansprakelijk gesteld maar nog geen zaak aangespannen. Aangezien de procedure van de vier gemeenten nog loopt, worden daar verder geen uitspraken over gedaan.
Het is sterk situatieafhankelijk wanneer privaatrechtelijke aansprakelijkheids-stelling het juiste middel is en door welke partij dit dan het beste ingezet kan worden. Aansprakelijkheidsstelling is maar een van de mogelijkheden om de impact van een bedrijf op het milieu zo klein mogelijk te houden. Vanuit de betrokken overheden worden de instrumenten ingezet die in de specifieke situatie het meest effectief zijn en passen bij het doel dat moet worden bereikt.
Elk bedrijf in Nederland heeft zich te houden aan de geldende wet- en regelgeving, en aan alle vergunningen. Om ervoor te zorgen dat bedrijven zich aan de regels en vergunningen houden, is er bij uitstek het publiekrecht als middel. Het betreft dan primair het bestuursrecht en dus niet een privaat-rechtelijke aansprakelijkheidsstelling. Het gaat dan om het aanscherpen van vergunningen en bij overtredingen om het opleggen van bestuursrechtelijke sancties zoals een last onder dwangsom. Dat gebeurt in de praktijk ook door de betreffende overheden die als bevoegd gezag zijn aangewezen. Ook kan gebruik worden gemaakt van wet- en regelgeving die specifiek is gericht op preventie, herstel en kostenverhaal van milieuschade, zoals de Wet bodembescherming en Titel 17.2 Wet milieubeheer.
Voor het Openbaar Ministerie bestaat de mogelijkheid om het strafrecht in te zetten bij milieuovertredingen als deze strafbaar zijn. De overheid kan naast het publiekrecht (bestuursrecht en strafrecht) soms ook gebruik maken van het privaatrecht. Gebruikmaking van het privaatrecht door de Staat is bijvoorbeeld aan de orde als het doel is om schade te verhalen die door de overheid zelf wordt geleden en die schade niet langs publiekrechtelijke weg kan worden verhaald. Bij 3M is dat aan de orde en om die reden heb ik 3M daarvoor aansprakelijk gesteld.
Samenvattend: aansprakelijk stellen via het privaatrecht kan gebruikt worden als onderdeel van de gereedschapskist die de overheid ter beschikking heeft maar is niet het enige instrument. Op individuele zaken wordt hier verder niet ingegaan. In het algemeen kan, waar dat nodig en mogelijk is, in ultimo ook gekeken worden naar aansprakelijkheidsstelling via het privaatrecht.
Gaat u onderzoeken hoe u Schiphol aansprakelijk kunt stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Gaat u onderzoeken hoe groot de PFAS-schade van Sabic in Bergen op Zoom is en dit bedrijf aansprakelijk stellen voor schade ontstaan door PFAS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat is op dit moment niet aan de orde. Zie het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid dezelfde lijn die voor de Belgische vestiging van 3M ingezet wordt ook te hanteren voor bedrijven in Nederland in het kader van uw uitspraak «dat de vervuilers moeten betalen, niet de gebruikers en beheerders»?3
Ja, zie het antwoord op vraag 3.
Het feit dat Italiaans huisvuil de woningbouw nog verder op slot zet en de Amsterdamse lucht vervuilt |
|
Wybren van Haga (BVNL), Hans Smolders (FVD) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Vindt u het ook niet te gek voor woorden dat er wekelijks een trein met 900 ton huishoudelijk afval vanuit Rome naar de verbrandingsovens van de AEB in Amsterdam rijdt?
Zolang bepaalde afvalstromen nog niet hoogwaardiger kunnen worden verwerkt, is verbranding met energieterugwinning een geaccepteerde verwerkingswijze. De capaciteit voor afvalverbranding is ongelijk verdeeld in Europa, dus dat er sprake is van grensoverschrijdend transport is begrijpelijk. Het Europees beleid is erop gericht om storten en verbranden terug te dringen ten gunste van recycling. Ook in Nederland zet het kabinet zich ervoor in om afval hoogwaardiger te verwerken en juist minder te verbranden. Hierover zijn bijvoorbeeld nog recent bij de voorjaarsbesluitvorming over klimaat (Kamerstuk 32 813, nr.1230) afspraken gemaakt, waaronder over het opstellen van een routekaart voor afvalverbranding in Nederland richting 2050.
Wat vindt u ervan dat de CO2-uitstoot door het Italiaans huisvuil in Nederland de bouw van onder andere huizen verder op slot zet en de Amsterdamse lucht vervuilt?
De CO2-uitstoot door specifiek het Italiaanse huisvuil in Nederland heeft geen effect op de Amsterdamse lucht en er is geen relatie met de bouw van huizen. Wel draagt afvalverbranding bij aan de emissie van stikstofverbindingen en andere luchtverontreinigende stoffen. De exploitanten van de afvalverbrandingsinstallaties in Nederland zorgen er door het afsluiten van verschillende contracten en het werken met voorraden voor dat hun installaties zo volledig mogelijk worden benut. Daarom valt niet te stellen dat de emissies door het Italiaans huisvuil omhoog zijn gegaan. Zeer waarschijnlijk zou anders afval uit andere landen aangetrokken zijn om bij AEB Amsterdam te verbranden.
De verdere aanscherping van de CO2-heffing industrie, waar afvalverbrandingsinstallaties onder vallen, zoals afgesproken bij de voorjaarsbesluitvorming over klimaat, moet leiden tot lagere emissie van CO2. Tezamen met de bredere inzet van het kabinet om in 2050 een circulaire economie te hebben, moet dit op termijn leiden tot beperking van de afvalverbrandingscapaciteit in Nederland, met als gevolg lagere uitstoot van luchtverontreinigende stoffen.
Wat vindt u van het feit dat de CO2-uitstoot, die volgens de klimaatalarmisten teruggedrongen moet worden, nu hand over hand toeneemt omdat er Italiaans huisvuil in ons land wordt verbrand?
Het terugdringen van de CO2-uitstoot is een mondiale opgave. Verbranding met energieterugwinning in Amsterdam kan, ook met de emissies van het transport, gunstiger zijn voor het klimaat dan de wijze van verwerking die anders zou hebben plaatsgevonden. Mocht het Italiaanse afval dat nu in Amsterdam wordt verbrand, anders elders worden gestort, dan heeft dat een duidelijk nadeliger effect op het klimaat vanwege het ontstaan van methaan. Echter, de aanwezigheid van het surplus aan verbrandingscapaciteit in Nederland belemmert ook de ontwikkeling van hoogwaardige recycling en afvalpreventie in het buitenland. Het Italiaans afval kan naar Nederland worden gebracht voor verbranding en daarom gebeurt het ook. Dat maakt dat het kabinet op termijn de verbrandingscapaciteit in Nederland omlaag wil brengen.
Maakt u zich geen zorgen om de gezondheid van de Amsterdammers?
Alle afvalverbrandingsinstallaties die in Nederland operationeel zijn, ook die van AEB Amsterdam, moeten voldoen aan de technische en milieueisen die voor deze installaties gesteld worden. In de installaties moeten Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken toegepast zijn en de uitstoot moet voldoen aan de hierbij passende normen. Het beleid rond luchtkwaliteit is erop gericht om schadelijke stoffen zo veel mogelijk uit de lucht te houden en de uitstoot die er nog is verder terug te dringen. In het Schone Lucht Akkoord hebben Rijk en meer dan honderd decentrale overheden, waaronder alle provincies, die voor de afvalverbrandingsinstallaties het bevoegde gezag zijn, afgesproken zo scherp mogelijk te vergunnen. Dat betekent onder andere dat in de vergunning uitstootnormen zouden moeten liggen aan de onderkant van de bandbreedtes die op grond van de Europees afgestemde Beste Beschikbare Technieken toegestaan zijn. Voor de uitstoot van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS) geldt een minimalisatieplicht: emissies van ZZS moeten zo veel mogelijk worden voorkomen of – indien dat niet mogelijk is – tot een minimum worden beperkt.
Wilt u ervoor gaan zorgen dat Italië zelf zijn afval gaat verwerken of een oplossing zoekt dichtbij Italië?
Hoe Italië afval verwerkt, is in eerste instantie aan dat land zelf. Het kabinet zet nationaal en Europees in op het stimuleren van zo hoogwaardig mogelijke verwerking waardoor er uiteindelijk minder afval moet worden verbrand of gestort. Dit zal dan uiteindelijk ook effect hebben op de noodzaak van afvaltransporten binnen de EU en de verbranding van afval van elders.
Het bericht ‘RIVM: Onduidelijk of kankerverwekkende stof in natuurplassen vrijkomt na stort granuliet’ |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «RIVM: Onduidelijk of kankerverwekkende stof in natuurplassen vrijkomt na stort granuliet»1?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Wat is uw reactie op het recente onderzoek van het RIVM en Deltares, waaruit blijkt dat er nog onvoldoende bekend is over het vrijkomen van de kankerverwekkende stof acrylamide na de stort van granuliet in diepe plassen en dat hierdoor niet duidelijk is of er risico’s zijn voor planten en dieren die in de plassen leven en voor mensen die direct of indirect in contact komen met het water uit deze plassen?
Voor dit antwoord wordt u verwezen naar de bijgaande Kamerbrief2, waarin de kabinetsreactie op dit rapport is verwoord.
Waarom heeft u meerdere keren beweerd dat het granuliet dat in Over de Maas is gestort veilig is voor mens en milieu, terwijl uit het onderzoek van het RIVM en Deltares blijkt dat u helemaal niet kon weten of er wel of geen risico’s waren?
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat dit veilig kan. Het rapport geeft geen nieuwe inzichten om anders naar risico’s voor mens en natuur te kijken dan voor deze studie het geval was. De beschikbare informatie laat zien dat deze risico’s zeer klein zijn en dat het niet waarschijnlijk is om te veronderstellen dat er directe substantiële risico’s zijn voor mens en natuur.
Bent u bereid om, indien er nog projecten lopen waarbij granuliet wordt gestort, deze uit voorzorg te staken, nu blijkt dat risico’s voor planten, dieren en mensen niet kunnen worden uitgesloten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen?
Er is ten aanzien van het diepe plassen beleid thans geen reden om beleidsmatig anders te handelen dan tot op heden is gedaan. Het rapport geeft geen nieuwe inzichten om anders naar risico’s voor mens en natuur te kijken dan voor deze studie het geval was.
Hoe gaat u opvolging geven aan de aanbevelingen van het RIVM en Deltares, namelijk om in het vervolg voorzorgsmaatregelen te nemen en de blootstelling aan deze stof(fen) zo laag mogelijk te houden, door gebruik van deze stoffen te verminderen en de ontwikkeling en het gebruik van alternatieven te stimuleren?
Er is reeds wetgeving van kracht die de mens en het milieu beschermt. In Europees verband is bijvoorbeeld strenge EU-regelgeving afgesproken ten aanzien van acrylamide. Het percentage mag nooit hoger zijn dan 0,1% (op gewichtsbasis) van het poly-acrylamide in een te gebruiken product. Dat geldt ook voor poly-acrylamide flocculanten die in Nederland gebruikt worden. In de meeste gevallen liggen de concentraties acrylamide in poly-acrylamide aanzienlijk lager dan 0,1%.
Ik ben voornemens om in reactie op de conclusies en aanbevelingen van RIVM en Deltares en in nauwe samenwerking en afstemming met de verschillende betrokken partijen, de volgende stappen te zetten teneinde de kennisleemtes aan te pakken:
Welke maatregelen gaat u nemen, naar aanleiding van het onderzoek van het RIVM en Deltares, om de risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet zoveel mogelijk te beperken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs in naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid de risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet in Over de Maas nauwlettend te gaan monitoren, door de kwaliteit van het ecosysteem voortdurend te meten?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Bent u bereid om nader onderzoek te laten doen naar de afbraak van polyacrylamide en naar de kankerverwekkende stof acrylamide, over een periode van minimaal vijf jaar?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe dik is de leeflaag die is toegepast op het granuliet in Over de Maas? Hoe is dit vastgesteld?
De dikte van de leeflaag in Over de Maas varieert van een halve meter tot 3 meter dik. Deze dikte is de bij de verondieping privaatrechtelijk overeengekomen en de kwaliteit ervan is door de gemeente West Maas en Waal geverifieerd.
Het is aannemelijk dat in de afdeklaag van de Moleneindse Waard plaatselijk granuliet aanwezig is4. Het granuliet voldoet overigens aan de milieu hygiënische kwaliteit achtergrondwaarde – schoonste klasse voor grond – en kan daarmee op grond van het Besluit bodemkwaliteit ook als afdeklaag worden gebruikt.
Biedt deze leeflaag voldoende bescherming tegen de eventuele risico’s voor planten, dieren en mensen na de stort van granuliet?
Ja. Granuliet behoort tot de schoonste klasse van grond, maar is zonder leeflaag mogelijk minder geschikt voor alle ecosystemen of natuurdoeltypen5. Ook zonder leeflaag levert granuliet overigens geen gevaar op voor planten, dieren en mensen.
Kent u het interview in de Gelderlander met wethouder Ans Mol van de gemeente West Maas en Waal, waarin zij aangeeft snel in overleg te willen gaan met uw ministerie en samen met uw ministerie te willen optrekken?2 Bent u hiertoe bereid? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit artikel is bekend. Ja, in dit dossier wordt er nauw opgetrokken met de wethouder en ambtenaren van de gemeente West Maas en Waal. Op ambtelijk niveau wordt regelmatig gesproken en er is ook afgesproken dat te blijven doen.
Bent u het ermee eens dat het belangrijk is dat u samen optrekt met de gemeente West Maas en Waal, en eventuele andere gemeenten waar granuliet is gestort in plassen, om de risico’s voor planten, dieren en mensen zoveel mogelijk te beperken?
Ja, dat vind ik belangrijk.
Herinnert u zich dat u heeft afgesproken de gemeente West Maas en Waal op de hoogte te houden over de ontwikkelingen in het granuliet-dossier en dat u zich eerder al niet aan deze afspraak heeft gehouden?
Dat is inderdaad afgesproken.
Hoe kan het dat u zich nu opnieuw niet aan deze afspraak met de gemeente West Maas en Waal heeft gehouden, aangezien u de gemeente niet heeft geïnformeerd over de uitkomsten van dit nieuwe onderzoek van het RIVM en Deltares?
Op 21 is het rapport door RIVM en Deltares in concept aangeleverd aan IenW. Deze concept versie is bij verschillende media terecht gekomen. Op dat moment was het rapport nog niet gepubliceerd. Op het moment dat gemeente West Maas en Waal het rapport van Zembla kreeg was het nog niet gepubliceerd. Het is niet de gewoonte om niet gepubliceerde rapporten te delen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit echt de laatste keer is geweest dat u deze afspraak met de gemeente West Maas en Waal aan uw laars lapt?
Voor het antwoord op deze vraag wordt u verwezen naar de antwoorden op vragen 11 en 14.
Kunt u het recente onderzoek dat is gedaan door het RIVM en Deltares vóór het debat Leefomgeving (a.s. 17 mei) aan de Kamer toezenden?
Ja.
Directe en indirecte lozingen en/of afvalinjecties onder de Waddenzee |
|
Lammert van Raan (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kunt u in kaart brengen hoeveel, hoe en welke afvalstromen en/of productiewater afkomstig van olie- en gaswinning op land en zee er sinds 2000 direct en indirect van zowel bronnen op land als zee onder de Waddenzee zijn geïnjecteerd, graag uitgesplitst per bron en type afvalstroom/productiewater? Zo nee, waarom niet?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Wat is de wettelijke bewaarplicht voor dergelijke data en dan graag vanaf het jaar dat het wel kan worden aangegeven of in kaart kan worden gebracht?
Op basis van artikel 111 en 112 van het mijnbouwbesluit moeten de uitvoerders (mijnbouwbedrijven) gegevens verstrekken over de geïnjecteerde hoeveelheden water aan de Minister van Economische zaken en Klimaat. Deze gegevens worden door TNO op NLOG1 geregistreerd en bewaard. Deze gegevens worden niet verwijderd. TNO beheert NLOG namens het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Op NLOG kunnen gegevens vanaf 2003 worden opgezocht.
Zoals in vraag één beantwoord, vindt er geen injectie plaats onder de Waddenzee.
Op basis van welke vergunningen wordt productiewater dan wel andere afvalstromen direct of indirect onder de Waddenzee geïnjecteerd, graag uitgesplitst per afvalstroom en vorm van injectie (direct en indirect)?
Er worden geen afvalstromen geïnjecteerd onder de Waddenzee. Er zijn hiervoor geen vergunningen afgegeven.
Hoe lang zijn deze vergunningen geldig?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven uit welke bronnen de afvalstromen en het productiewater, die onder de Waddenzee worden geïnjecteerd, afkomstig zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de aardlagen en de ondergrond onder de Waddenzee volgens wettelijke uitgangspunten niet bestemd zijn voor het dumpen van gevaarlijk afval dat van de Noordzee of uit andere delen van Nederland daar naar toe wordt gebracht? Zo ja, klopt het dat wanneer direct of indirect afval onder de Waddenzee wordt geïnjecteerd of geloosd, dat een overtreding betreft? Zo nee, waarom niet en hoe worden onaanvaardbare risico’s voorkomen?
In algemene zin geldt dat productiewater alleen mag worden geïnjecteerd in hetzelfde of in een vergelijkbaar reservoir als waaruit het is gewonnen. De voorwaarden hiervoor worden opgenomen in de desbetreffende vergunning.
Er is sprake van een vergelijkbaar reservoir als dit een reservoir betreft waaruit olie en of gas is gewonnen. Door de aanwezigheid van olie en of gas in het reservoir staat vast dat het reservoir over een afsluitende laag beschikt die gas- en vloeistofdicht is. Daardoor blijft het geïnjecteerde water onder de afsluitende laag en kan het niet in de biosfeer terechtkomen. Juridisch gezien wordt waterinjectie gelijk gesteld met het storten van afval. In het Landelijk afvalbeheersplan (LAP) is voor waterinjectie een specifieke regeling opgenomen. Voor het storten van afval geldt een terugneembaarheidseis. In principe vindt de waterinjectie plaats met het idee om dit in de diepe ondergrond te laten zitten.
Volgens het LAP is de terugneembaarheidseis opgenomen om in het geval van een lekkage door onvoorziene omstandigheden milieuschade te kunnen voorkomen. In de praktijk zullen de geïnjecteerde stoffen in de ondergrond worden gemengd met de al aanwezige (vloei)stoffen. De terugneembaarheidseis richt zich dan ook op de aanwezige (samengestelde) afvalstoffen in het reservoir. Bij de injectie van productiewater wordt vaak ook productiewater van andere winningslocaties aangevoerd. In die gevallen moet de initiatiefnemer aan het bevoegd gezag (en gedeputeerde staten die de verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven) aantonen dat de in het productiewater aanwezige verontreinigingen, die van buiten de inrichting wordt aangevoerd, compatibel zijn met de reeds aanwezige componenten op de plaats waar injectie plaatsvindt. Bovengenoemde punten zijn ook terug te vinden in de uitspraak3 van de Raad van State aangaande de waterinjectie.
Hoe wordt het volgende wettelijke uitgangspunt geborgd «De bodem is in beginsel niet bestemd voor het bergen van afvalstoffen die niet rechtstreeks ter plaatse uit de bodem afkomstig zijn»?1
Zie antwoord vraag 6.
Wat zijn mogelijke alternatieve methoden binnen de EU om afvalstromen afkomstig van olie- en gaswinning op land of zee te verwerken op land en (dus niet onder de grond te injecteren/terug te brengen), of zelfs te hergebruiken? Is hier onderzoek naar gedaan?
Ja, hier is onderzoek naar gedaan. Er zijn alternatieve methodes zoals verdampen en diverse scheidingstechnieken. De alternatieve verwerkingsmethoden gaan uit van gedeeltelijke tot gehele zuivering. Hierbij ontstaan afvalstromen en het gaat gepaard met een hoog energieverbruik. In mijn brief4 van 13 april 2023 ben ik ingegaan op vier verschillende alternatieve verwerkingsmethodes die onderzocht zijn met betrekking tot de injectie van productiewater bij de oliewinning in Schoonebeek. Het daarbij bijgevoegde onderzoek van RoyalHaskoningDHV (RHDHV) geeft de voorkeur aan voor waterinjectie. De kennisinstituten TNO en KWR hebben dit rapport geëvalueerd en geven aan dat RHDHV de conclusies goed heeft onderbouwd.
De EU heeft in 2019 het rapport5 «Best available techniques guidance document on upstream hydrocarbon exploration and production» gepubliceerd. Hierin staat dat het verwerken van productiewater middels injectie de voorkeur heeft.
Het kan zijn dat er in de toekomst betere technieken worden ontwikkeld waardoor zuivering en hergebruik van productiewater de voorkeur krijgt. Dit is bijvoorbeeld de reden waarom destijds bij de vergunningverlening is opgenomen dat NAM iedere zes jaar de waterinjectie in Twente diende te evalueren.
Klopt het dat er alleen over de hoeveelheid productiewater (afvalstroom van olie- en gaswinning op land of zee) dat geïnjecteerd wordt, gerapporteerd moet worden? Zo ja, waarom? Waarom wordt niet gerapporteerd over de totale omvang van productiewater?
Nee, dit klopt niet. Voor mijnbouwinstallaties op zee is de mijnbouwonderneming op basis van de mijnbouwregeling artikel 9.16 verplicht om een register bij te houden over alle lozingen van oliehoudende mengsels op zee. Dit betreft dus niet alleen de hoeveelheid geïnjecteerde productiewater. Een afschrift van dit register wordt door het mijnbouwbedrijf jaarlijks aan SodM toegezonden.
Bent u bereid om bedrijven te verzoeken om te rapporteren over de totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen afkomstig uit olie- en gaswinning op land of zee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Een uitbreiding van de rapportageverplichting is niet nodig. De totale omvang van productiewater en andere afval- en waterstromen is bekend. Voor mijnbouwbedrijven gelden verschillende rapportageverplichtingen die inzicht geven in productiewater en afvalstromen. Zo zijn er de jaarrapportage waterinjectie en de rapportage met betrekking tot het overboordwater, maar ook het elektronisch milieujaarverslag dat ondernemingen jaarlijks moeten opstellen en indienen. Verder maken verschillende toezichthouders gebruik van een database voor transport van afvalstoffen (Amice).
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd ook direct en indirect op de Noordzee en/of de Waddenzee kan worden geloosd? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er direct en indirect, graag uitgesplitst naar hoeveelheden geloosd op de Waddenzee en de Noordzee? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen deze stromen jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Productiewater, dat op zee is geproduceerd, mag overeenkomstig het internationale OSPAR verdrag onder voorwaarden in de zee worden geloosd. In Nederland zijn deze voorwaarden wettelijk vastgelegd in hoofdstuk 9 van de mijnbouwregeling. Productiewater dat vrijkomt bij gas- of oliewinning op land mag niet worden geloosd op zee, maar wordt op land geïnjecteerd of afgevoerd naar een erkende verwerker.
Op de Waddenzee wordt op dit moment geen productiewater geproduceerd, geloosd of geïnjecteerd. De enige productie-installatie in de Waddenzee (Zuidwal) is uitgeproduceerd en zal worden verwijderd. Destijds werden het gas en het productiewater van de productie-installatie Zuidwal per pijpleiding aan land gebracht. Het productiewater werd vervolgens aan land verwerkt.
In de Noordzee is in 2022 naar schatting 3.387.340 m3productiewater direct geloosd op de Noordzee. Dit cijfer is gebaseerd op de gegevens van 2021. De gegevens over 2022 zijn nog in behandeling.
Klopt het dat productiewater dat met olie- en gaswinning op land of op zee naast geïnjecteerd of geloosd ook naar een verwerker kan worden vervoerd, graag uitgesplitst voor de Noordzee en de Waddenzee? Zo ja, hoeveel productiewater wordt er jaarlijks naar een verwerker vervoerd en wat gebeurd er daar dan mee, graag uitgesplitst per productiestroom afkomstig van de Noordzee of de Waddenzee en per verwerkingsproces? Indien dit onbekend is, bent u bereid bedrijven te vragen om deze stromen dit jaar in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien een mijnbouwonderneming zich van afvalstoffen wil ontdoen, mag zij dit afvoeren naar een erkende verwerker. Dit geldt ook voor de afvalstof productiewater. Het afvoeren naar een erkend verwerker hoeft niet direct aan SodM gerapporteerd te worden. Wel staan deze stromen geregistreerd in het afvalstromensysteem Amice, het wettelijke registratiesysteem voor afvalstromen van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen6 van Rijkswaterstaat.
Klopt het dat bij mogelijke vervolging van NAM door OM het mogelijk is om geen nieuwe vergunning te geven, gezien artikel 9 van de Mijnbouwwet dat eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om bij mogelijke vervolging om geen enkele nieuwe vergunning voor aardgaswinning door NAM onder de Waddenzee af te geven?
Ik kan aan de hand van artikel 9 van de Mijnbouwwet een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Op het moment van vergunningverlening neem ik alle relevante informatie mee in de besluitvorming.
Ik kan niet vooruitlopen op een mogelijke vervolging van NAM en de eventuele gevolgen daarvan voor toekomstige vergunningverlening.
Statiegeld en lachgascilinders |
|
Joost Sneller (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Hoe reflecteert u op de invoering en de opgelopen vertraging van statiegeld op blikjes? En welke lessen neemt u hieruit mee voor de eventuele bredere inzet van het instrument statiegeld?
Het is positief dat er nu een werkend statiegeldsysteem staat. De verwachting is dat dit zal leiden tot veel meer inzameling van blikjes en vooral minder blikjes in het zwerfafval. Of dit ook het geval is zal duidelijk worden als de cijfers over 2023 hierover bekend worden. De cijfers van de eerste helft van 2023 worden rond september verwacht.
De verplichting tot statiegeld op metalen drankverpakkingen (blikjes) is ingegaan
op 31 december 2022. Als gevolg van een uitspraak van de Raad van State was het voor de ILT tot 1 april 2023 niet mogelijk deze verplichting te handhaven. Ik heb op 16 januari 2023 antwoord gegeven op Kamervragen hierover1. Tijdens de commissiedebatten Circulaire Economie van 2 november 2022 en 20 april 2023 heb ik aangegeven dat de opgelopen vertraging uiteraard te betreuren is. De Minister van Klimaat en Energie heeft mij vervangen bij het mondelinge vragenuur van 4 april 2023 en is ingegaan op de signalen dat enkele partijen ook na 1 april zich nog niet aan de verplichting houden.
Zoals bepaald in art. 16 van het Besluit beheer verpakkingen zal ik in 2024 de Tweede Kamer een verslag toesturen over de doeltreffendheid en de effecten van statiegeld op drankverpakkingen.
Deelt u de mening dat het gevolg van statiegeld op blikjes en flesjes niet mag zijn dat drankenproducenten overstappen op drankkartons? Klopt het dat drankkartons vaak slechter recyclebaar zijn dan alternatieve verpakkingsvormen?
Ja, ik deel deze mening. Er zijn dan ook maatregelen getroffen om dit te voorkomen. Zoals beschreven in de brief van 17 november 20212 wordt gemonitord of producenten, in reactie op de statiegeldverplichting op flesjes en blik, uitwijken naar verpakkingen waar geen statiegeldverplichting voor geldt. Rijkswaterstaat heeft daartoe de zwerfafvalmonitor uitgebreid met drankenkartons in het zwerfafval. Ook is Rijkswaterstaat gevraagd om een tweede monitor te starten waarbij op basis van marktgegevens in beeld wordt gebracht welke drankverpakkingen zijn verkocht. Ook is in deze brief de invoering van een recyclingpercentage voor drankenkartons aangekondigd.
Per brief van 1 juli 20223 is uw kamer geïnformeerd dat er geen verschuivingseffecten naar drankenkartons zijn waargenomen in het zwerfafval of het PMD4-afval. Verder is in die brief de Regeling vaststellen recyclingpercentage voor drankenkartons aangekondigd, waarmee voor 2023 een recyclingpercentage van 34 gewichtsprocent wordt vastgelegd, jaarlijks met 3 procent oplopend tot 55 procent in 2030. De regeling zal naar verwachting op 1 juli 2023 in werking treden.
Zowel het papier als het plastic en aluminium waaruit drankenkartons bestaan, kunnen worden gerecycled. De recycling van de papierfractie levert in de praktijk weinig problemen op. De plastic en aluminiumfractie (PolyAl) wordt in de praktijk vaak niet gerecycled omdat de kosten niet opwegen tegen de opbrengst.
Hoe kijkt u naar de oproep van Recycling Netwerk Benelux (RNB)1 om statiegeld te gaan heffen op alles waar een dop of deksel op zit?
Deze oproep, die volgens het artikel waarnaar in de vragen gerefereerd wordt afkomstig is van «Zwerfinator» Dirk Groot, is begrijpelijk gelet op het succes van statiegeld bij het bestrijden van zwerfafval. Tegelijkertijd blijft het van belang per geval af te wegen wat de beste route naar duurzame verpakkingen is.
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, worden ontwikkelingen in het zwerfafval in de gaten gehouden. De resultaten hiervan kunnen een rol spelen in de evaluatie in 2024, die in antwoord op vraag 1 genoemd is.
Als vervuiling door zuivel en sap van drankkartonnen en plastic de reden is om daar geen statiegeld op te heffen, waarom is er tot dusver dan toch voor gekozen om drankkartons en plastic flesjes voor zuivel en sap te accepteren? Dit zorgt er dan toch voor dat producenten niet naar duurzame verpakkingen overgaan? Bent u bereid deze keuze te heroverwegen en statiegeld alsnog in te voeren zodat het probleem teruggelegd wordt bij de producent?
Alle verpakkingen die in de handel worden gebracht dienen te voldoen aan de eisen zoals vastgelegd in het Besluit beheer verpakkingen en andere relevante wetgeving. Dit betreft naast recycledoelstellingen onder andere eisen aan het ontwerp van verpakkingen (onder meer via een verwijzing naar bijlage II van de EU richtlijn voor verpakkingen en verpakkingsafval6). Er zijn echter geen specifieke regels ten aanzien van welke verpakkingen voor welke producten gebruikt mogen worden. Producenten kunnen dus zelf een keuze maken uit verpakkingen, mits deze voldoen aan alle eisen. Er is dus hierover geen overheidsbesluit genomen dat nu heroverwogen zou moeten worden.
Bent u bekend met de risico’s voor vuilniswagens en afvalverwerkers op het moment dat batterijen terechtkomen in het huisvuil? Bent u bekend met de risico’s voor brand en explosies en de torenhoge verzekeringspremies die dit tot gevolg heeft voor afvalverwerkers?2
De risico’s van oplaadbare batterijen bij onjuiste inzameling en verwerking zijn mij bekend. Mijn zorgen daarover heb ik al eerder gedeeld met de producentenorganisaties voor batterijen (Stichting Batterijen en Stichting EPAC) en de producentenorganisatie voor elektrische en elektronische apparaten (Stichting OPEN). De producentenorganisaties onderkennen het probleem en hebben samen met afvalverwerkers en gemeenten de Taskforce batterijbranden8 opgericht. De taskforce beoogt te komen tot meer gescheiden inzameling van oplaadbare batterijen waardoor het risico op brand in het circuit van het restafval verkleind wordt. Daarnaast spant de taskforce zich in om betere data te verzamelen over de aanwezigheid van oplaadbare batterijen in het restafval en de daaraan gekoppelde oorzaak van afvalbranden door dit type van batterijen. Inmiddels is een Plan van Aanpak van de taskforce gepubliceerd9 en zal in juni, tijdens de «Week van de veiligheid binnen de afvalbranche» een consumentencampagne10 worden gestart.
Bent u het ermee eens dat we alles op alles moeten zetten om te voorkomen dat batterijen terechtkomen in het huisvuil en dat we belangrijke materialen voor de energietransitie (bijvoorbeeld lithium) zo goed mogelijk recyclen?
Ja, daar ben ik het mee eens. Alle gescheiden ingezamelde batterijen worden binnen het systeem van uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (upv) verwerkt volgens de geldende eisen uit de EU Richtlijn batterijen11. Deze richtlijn wordt overigens binnenkort vervangen door de Batterijenverordening12 die hogere eisen stelt aan inzameling en verwerking van alle batterijen, waaronder specifieke eisen voor de recycling van materialen die van belang zijn voor de energietransitie, zoals kobalt, koper, lithium en nikkel.
Hoe kijkt u naar het idee van het invoeren van statiegeld op batterijen? En bent u het ermee eens dat statiegeld op batterijen bij zou kunnen dragen aan veiligheid, circulariteit en leveringszekerheid van lithium?
Statiegeld op batterijen is een interessante optie. In een verkennende studie in opdracht van IenW is deze optie al eens globaal bekeken naast diverse andere opties zoals een retourpremie en andere, niet-financiële maatregelen. Deze studie is in 2020 uitgevoerd in de context van het tegengaan van afvalbranden door lithium-ion batterijen (zie ook het antwoord op de vragen 5 en 6). Over de resultaten van de studie is uw Kamer destijds geïnformeerd13. Ook de Taskforce batterijbranden kijkt momenteel naar de voor- en nadelen van een statiegeldsysteem op batterijen. Met belangstelling wacht ik hun bevindingen af. Overigens bevat de Batterijenverordening een bepaling die de Europese Commissie opdraagt de haalbaarheid en potentiële voordelen van een statiegeldsysteem voor batterijen te beoordelen, uiterlijk op 31 december 2027. Daartoe zal de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag moeten indienen en zich moeten beraden over het treffen van passende maatregelen, met inbegrip van de vaststelling van wetgevingsvoorstellen. Als wordt vastgesteld dat een statiegeldsysteem voor batterijen leidt tot meer gescheiden inzameling van lithium-ion batterijen dan zal dat een navenant positief effect hebben op veiligheid in de keten van het restafval en op de circulariteit in de keten van de lithium-ion batterij.
Bent u bekend met de risico’s die ontstaan als lachgascilinders in een afvalverwerker terechtkomen?
Ja, deze problematiek is door afvalinzamelaars en verwerkers onder de aandacht gebracht van mijzelf en de Minister van Justitie en Veiligheid. Onze ministeries zijn in goed overleg met hen gezamenlijk op zoek naar een werkbare oplossing.
Is er bij de invoering van het verbod op recreatief gebruik van lachgas nagedacht over de risico’s voor afvalverwerkers?
Lachgas is de eerste gasvormige substantie die onder het bereik van de Opiumwet is geplaatst. Tijdens het wetgevingstraject is gekeken naar de gevolgen voor de uitvoering, toezicht en handhaving en de regeldruk. Mogelijke knelpunten zoals testmogelijkheden, opslag, vervoersaspecten en vernietiging zijn hierbij ook onderzocht. De oorspronkelijke toepassingen van lachgas, zoals medisch lachgas, lachgas bestemd voor technische doeleinden en bestemd als voedingsadditief, blijven toegestaan en zijn dus uitgezonderd van het verbod. Specifiek voor deze toepassingen van lachgas is bepaald dat er geen beperkingen gelden voor het vervoer en verwerking van de gasflessen.
Er is vooraf onvoldoende voorzien dat na inwerkingtreding van het lachgasverbod er meer lachgasflessen in het restafval terecht zouden komen, of zelfs gedumpt zouden worden in de openbare ruimte, dan voor het verbod. Hierover lopen nu gesprekken tussen IenW, JenV en de brancheverenigingen van afvalverwerkers. De problematiek van afvalverwerkers betreft enerzijds hoe om te gaan met (de risico’s van) lachgasflessen in het afvalverwerkingsproces zelf. Anderzijds het aantreffen van gedumpte lachgasflessen in de openbare ruimte en hoe daar correct mee om te gaan. Daar waar er belemmeringen ontstaan in de afvalinzameling door het lachgasverbod en de eventuele samenhang met de opsporing en handhaving werkt JenV mee aan het vinden van een werkbare oplossing.
Hoe duidt u de berichtgeving vanuit afvalverwerkers dat lachgascilinders steeds vaker ontploffen in afvalverbrandingsinstallaties sinds de invoering van het verbod op recreatief gebruik van lachgas? Erkent u dat dit risico’s met zich meebrengt voor medewerkers van deze centrales?
Ik ben bekend met deze berichten en ik vind ze zorgelijk. De veiligheid van burgers en medewerkers in de afvalketen staat voorop. Zie ook de beantwoording van vraag 9 voor een duiding van de problematiek en de samenwerking met onze partners.
Bent u het ermee eens dat er een veilige manier zou moeten zijn voor consumenten om (net als voorafgaand aan het verbod op recreatief gebruik) lachgascilinders in te leveren tegen statiegeld? Erkent u dat dit de problemen bij de afvalverwerkers zou oplossen?
Nee. Voor 1 januari 2023 – dus voor de wijziging van de Opiumwet – hanteerden handelaars in deze producten een retoursysteem met borg, dat ervoor zorgde dat cilinders ordentelijk werden ingeleverd. Dit was overigens niet van overheidswege opgelegd. Na de wijziging van de Opiumwet is het kopen van een lachgascilinder voor recreatief gebruik illegaal. Het vragen van borg als onderdeel van een retoursysteem ligt dus niet langer voor de hand. De inzet richt zich daarom in eerste instantie op een oplossing voor de veilige inzameling en verwerking van de cilinders, ook als deze illegaal (en dus zonder statiegeld) in de handel zijn gebracht.
Op welke wijze bent u van plan om aan de hand motie-Sneller over de «lijst 0» (Kamerstuk 35 954, nr. 7) de problemen van de afvalverwerkers op te lossen en de afvalverwerking van lachgascilinders beter te reguleren?
De motie-Sneller verzoekt de regering te onderzoeken op welke manier de mogelijkheid kan worden gecreëerd om de verkoop en het bezit van nieuwe risicovolle middelen sneller en doelmatig te reguleren. Lachgas is geen nieuw risicovol middel en voor het recreatief gebruik ervan geldt een landelijk verbod, doordat het op lijst II van de Opiumwet is geplaatst per 1 januari 2023. Het doel van het lachgasverbod is het beperken van de brede en makkelijke beschikbaarheid van lachgas en het tegengaan van recreatief gebruik. Regulering zal onvoldoende bijdragen aan het bereiken van het met het landelijke verbod beoogde doel en is op dit moment ook geen oplossing voor het probleem van de afvalverwerkers. Het is van belang om nu snel en pragmatisch de problemen voor de afvalverwerkers op te lossen.
Zoals toegezegd zal de Minister van VWS de Kamer in mei per brief informeren over de uitvoering van deze motie.
Het invoeren van statiegeld op blikjes |
|
Barry Madlener (PVV) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel en de video op 1Twente met als titel: «Leveren Enschedeërs hun statiegeldblikjes in? «Iedereen deukt ze in, het gaat niet werken»»1
Ja. Zowel het artikel als de video bevat positieve en negatieve reacties op de invoering van statiegeld op metalen drankverpakkingen (blikjes).
Kunt u aangeven of blikjes die kreukels bevatten nog ingeleverd kunnen worden? Zo nee, waar denkt u dat de blikjes dan terecht komen en hoe denkt u kreukels in blikjes te kunnen voorkomen?
Het statiegeldsysteem is opgezet door het verpakkend bedrijfsleven, in de praktijk vertegenwoordigd door het Afvalfonds verpakkingen en Statiegeld Nederland. Zij verstrekken informatie over het inleveren van blikjes die kreukels bevatten. Samengevat geldt dat blikjes met deuken erin ingeleverd kunnen worden, zolang de streepjescode erop maar goed leesbaar is voor het innameapparaat.
Snapt u dat blikjes bij uitstek handig zijn om mee te nemen, klein te maken en vervolgens weg te gooien in een afvalbak? Zo nee, waarom niet?
Dat blikjes makkelijk mee te nemen zijn, snap ik. Voor de invoering van statiegeld belandden veel blikjes in het zwerfafval door de consument. Statiegeld op blikjes is bedoeld om het inzamelpercentage van de blikjes te verhogen en het aantal blikjes in het zwerfafval sterk terug te dringen.
Hoe beoordeelt u de mening van de inwoners uit het artikel dat de maatregelen om statiegeld op blik te heffen vooral wordt gezien als onhandig en niet uitvoerbaar?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 1, spreken ook veel deelnemers aan het artikel en de video steun uit voor het invoeren van statiegeld. Wel twijfelen sommigen aan de effectiviteit van de maatregel. Ik verwacht zelf dat het enige tijd kan kosten om aan het nieuwe systeem te wennen. Tegelijkertijd is statiegeld op blikjes al geruime tijd de praktijk in andere Europese lidstaten zoals Duitsland, en zal de voorgestelde Europese verordening over Verpakkingen- en verpakkingsafval2 het naar verwachting voor alle lidstaten verplicht maken statiegeld te heffen op blikjes. Ik zie geen reden waarom het in Nederland niet succesvol zou kunnen worden toegepast.
Waarom is deze regering van alles aan het onderwerpen aan meer regelgeving, terwijl hetgeen zij zou moeten doen is veel meer handhaven zodat er geen afval op straat meer wordt gegooid en mensen wel twee keer nadenken voordat zij besluiten om iets op straat te gooien?
De regelgeving voor statiegeld op blik is na uitvoerige beraadslagingen met uw Kamer en naar aanleiding van meerdere moties van uw Kamer in gang gezet door de vorige regering. Mijn ambtsvoorganger heeft in een brief van 3 februari 20213 het proces van totstandkoming toegelicht, inclusief de behandeling van de wetgeving door beide Kamers der Staten-Generaal.
Deze regelgeving is dus conform de gebruikelijke democratische processen tot stand gekomen. Ik herken mij dan ook geheel niet in de stelling dat dit kabinet «van alles aan het onderwerpen aan meer regelgeving» is. Wel wijs ik erop dat onder andere het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) herhaaldelijk heeft opgeroepen om de transitie naar een circulaire economie te versnellen, onder meer door het toepassen van meer «dwang en drang»4.
Gebiedsbeheerders zoals gemeenten kunnen inderdaad in veel gevallen handhavend optreden als mensen afval op straat gooien, bijvoorbeeld op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) of de Afvalstoffenverordening. Echter, handhaven op zwerfafval maakt dat een heterdaadsituatie nodig is. Gezien de grote verscheidenheid aan taken waar het beperkte aantal handhavers voor verantwoordelijk is, is louter handhaving niet voldoende om de zwerfafvalproblematiek effectief aan te pakken. Het statiegeldsysteem zal dan ook aanvullend helpen bij het tegengaan van zwerfafval. Het geeft immers een prijsprikkel aan de consument om het blikje correct in te leveren. Bovendien geeft het systeem een financiële beloning aan diegenen die blikjes oprapen die desondanks in de publieke ruimte achterblijven.
Bent u bereid om deze betuttelende maatregel terug te draaien en de blikjes eenvoudig via magnetisme uit de afvalstroom te sorteren om deze vervolgens te laten omsmelten bij metaalfabrieken?
Nee. Ik vind deze maatregel niet betuttelend, maar een belangrijke stap in de richting van een Circulaire Economie. Bovendien is de invoering ervan tot stand gekomen conform het zorgvuldige democratische proces (zie antwoord op vraag 5).
Zoals in het antwoord op vraag 3 al vermeld, is de maatregel bedoeld om het inzamelpercentage van de blikjes te verhogen en te voorkomen dat deze verpakkingen in het zwerfafval belanden. Nasortering van blikjes uit de restafvalstroom draagt niet bij aan het voorkomen van zwerfafval.
Natuurherstel na drugsdumpingen |
|
Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), van der Ch. Wal-Zeggelink , Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Boswachter, experts en bestuurders: aanpak drugsafval kan beter»1 en «Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd»2?
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Kunt u aangeven welke kosten voor het opruimen van drugsafval ten lasten komen aan welke partij op basis van welke juridische verplichting en het daarbij horende wetsartikel?
Wat betreft de kosten is het uitgangspunt dat de vervuiler betaalt. Indien mogelijk worden de opruim- en saneringskosten van de bodemverontreiniging door drugsafval op de daders verhaald. Dit wordt ook wel kostenverhaal genoemd. Kostenverhaal van door de overheid gemaakte kosten van opruiming en/of sanering kan plaatsvinden door middel van het bestuursrechtelijk verhalen van de kosten van bestuursdwang of privaatrechtelijk op grond van artikel 75 Wet bodembescherming (Wbb). Dit kostenverhaal richt zich primair tot de veroorzaker.
Omdat bij drugsdumpingen de kosten niet altijd verhaald kunnen worden op de dader is er een Subsidieregeling opruiming drugsafval beschikbaar om gedupeerden te compenseren. In principe wordt zo een onschuldige eigenaar die slachtoffer is van een misdrijf niet geconfronteerd met een hoge rekening van de overheid voor kosten waarvan de eigenaar geen veroorzaker is.
In het geval van drugsafvaldumpingen zijn, afhankelijk van de specifieke omstandigheden, verschillende wetten van toepassing. Het is daarmee ook afhankelijk van de specifieke situatie wie er verantwoordelijk is voor het opruimen van het afval of voor het saneren van bodem, water of grondwater. Het is aan het bevoegd gezag en uiteindelijk aan de rechter om te beoordelen, op basis van de specifieke feiten en omstandigheden, of en in hoeverre de eigenaar verantwoordelijk is.
In artikel 13 van de Wbb is de zorgplicht voor bodem en grondwater neergelegd. Deze verplichting houdt in dat de bodemhandelingen die in artikel 6 t/m 11 van de Wbb worden beschreven niet tot verontreiniging leiden. Als er toch verontreiniging optreedt, zoals bij dumpingen van drugsafval vaak het geval is, moet de veroorzaker maatregelen nemen om de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan te maken. Artikel 13 Wbb richt zich niet alleen op de directe veroorzaker van de vervuiling, maar ook op degene die bevoegd en feitelijk in staat is om een overtreding van de zorgplicht te voorkomen of te beperken.
Bij drugsafvallozingen in watersystemen is artikel 6.8. van de Waterwet van toepassing. Ook hier geldt de verplichting voor ieder die handelingen verricht of nalaat die tot verontreiniging van oppervlaktewater, bodem of oever kunnen leiden om deze verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken of ongedaan te maken.
Daarnaast roepen gemeenten in de praktijk soms de zorgplicht uit de Woningwet (artikel 1a) in om de rekening van opruimkosten aan de eigenaar te sturen. Die zorgplicht richt zich tot de eigenaar van een bouwwerk, erf of terrein om zorg te dragen dat diens eigendom geen gevaar voor gezondheid of veiligheid oplevert.
Welke kosten worden er vergoed vanuit de subsidieregeling voor het opruimen van drugsafval?
Op grond van de Subsidieregeling opruiming drugsafval kan subsidie worden verleend voor de kosten die gemaakt zijn voor het opruimen van drugsafval. Hieronder valt de afvoer en verwijdering van gedumpt drugsafval; de afvoer en verwijdering van door gedumpt drugsafval verontreinigd oppervlaktewater; of de sanering van de door gedumpt drugsafval verontreinigde bodem. Onder het saneren vallen ook de werkzaamheden zoals het inrichten van het saneringsterrein en na afloop oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat.
Waarom geldt er een maximumbedrag dat vanuit de subsidieregeling wordt vergoed en worden de kosten van drugsdumpingen in de natuur niet compleet gedragen door de overheid indien de kosten niet op de schuldige kan worden behaald, gezien de eindverantwoordelijkheid van de overheid voor de staat van de natuur?
Het maximumbedrag dat kan worden verleend voor de opruimkosten van drugsafval is 200.000 euro. Deze grens is bepaald op basis van de aanvragen die in de eerste twee jaar van de regeling zijn gedaan. Hierbij is ook gekeken naar de periode hiervoor toen provincies hun eigen subsidiestelsel hadden voor drugsdumpingen.
Als er grootschalige bodemsaneringen nodig zijn zorgt de Staatssecretaris van IenW, samen met decentrale overheden, voor maatwerk rond de financiering daarvan.
Klopt het dat grondeigenaren en terreinbeherende organisaties op grond van de Wet natuurbescherming3 verplicht zijn tot het herplanten van bomen, ook als er bomen moeten worden gekapt om de met drugsafval vervuilde grond te kunnen saneren zoals bijvoorbeeld bij de drugsput in natuurgebied de Brabantse Wal het geval is? Zo nee, hoe zit dit dan?
Er geldt in het kader van de Wet natuurbescherming buiten de bebouwde kom een herplantplicht. De eigenaar van grond waarop bomen zijn geveld, is verplicht binnen drie jaar te herplanten. Er is geen uitzondering van de herplantplicht opgenomen in de Wet natuurbescherming voor bomen die gekapt moeten worden om met drugsafval vervuilde bodem te saneren.
BNN/VARA, 25 januari 2023, Vergoeding opruimkosten drugsafval verhoogd (https://www.bnnvara.nl/vroegevogels/artikelen/vergoeding-opruimkosten-drugsafval-verhoogd).
Wat zijn de gemiddelde kosten van natuurherstel na drugsdumpingen? Hoeveel procent van de totale kosten van het opruimen van drugsafval gaat er naar natuurherstel?
In het antwoord op vraag 3 worden de subsidiabele activiteiten die gelden onder de Subsidieregeling voor de opruimkosten van drugsafval beschreven. Sinds de regeling in 2021 van start is gegaan is tot 1 mei 2023 in 43 procent van de gevallen subsidie verleend voor een bodemsanering. Kosten die zijn gemaakt voor het herstel van de bodem, zoals uiteengezet in antwoord 2, zijn hierbij vergoed of deels vergoed. De gemiddelde en procentuele kosten van het natuurstel als onderdeel van kosten van bodemsaneringen worden niet separaat bijgehouden.
Kunt u bevestigen dat de kosten voor natuurherstel na het opruimen van drugsafval niet worden vergoed vanuit de subsidieregeling? Zo ja, waarom worden de kosten voor natuurherstel niet vergoed? Zo nee, hoe zit dit dan?
Als het natuurherstel onderdeel is van de oplevering van het terrein in de oorspronkelijke staat, dan valt het onder de subsidiabele kosten zoals aangegeven in vraag 3. Als het natuurherstel geen direct verband houdt met het herstel van de bodemkwaliteit dan valt dit niet onder de Subsidieregeling.
Bent u het ermee eens dat het wrang is dat grondeigenaren de kosten van (verplicht) natuurherstel na drugsdumpingen volledig uit eigen zak moeten betalen, aangezien deze grondeigenaren over het algemeen niets te maken hebben met de drugsdump maar hier wel voor opdraaien? Zo nee, waarom niet?
Er is maar één verantwoordelijke voor een drugsdump en dat is de dader. Hoewel het Rijk geen formele verantwoordelijkheid heeft wil het kabinet niet dat onschuldigen de dupe worden van deze praktijken. Het kabinet vindt het, net als uw Kamer, onwenselijk als er door een discussie over kosten een impasse ontstaat en onschuldige burgers hieronder lijden (Kamerstuk 24 077, nr. 503). Ook kan verdere schade aan de bodem en vervuiling van het grondwater worden beperkt als gedupeerden eerder zicht hebben op compensatie en er tijdig met bodemsanering kan worden begonnen. Helaas kunnen niet alle effecten van deze criminele handelingen worden weggenomen.
Zijn er voorbeelden bekend van drugsdumpingen waarna de natuur niet is hersteld, bijvoorbeeld omdat hier geen budget meer voor was? Zo ja, wat betekent dit juridisch gezien mede vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn en het verslechteringsverbod?
Er zijn mij geen voorbeelden bekend waar geen herstel heeft plaatsgevonden vanwege budgetproblemen of dat sprake is van het verzaken van natuurherstel.
Zijn er grondeigenaren die andere juridisch verplichte activiteiten hebben verzaakt, met name inzake de Vogel- en Habitatrichtlijn, vanwege de hoge kosten voor het opruimen van drugsdumpingen en het herstel daarna? Zo nee, is het wel onderzocht? Zo ja, wat heeft u gedaan om deze grondeigenaren te ondersteunen?
Er zijn mij geen signalen bekend dat andere juridisch verplichte activiteiten zijn verzaakt. De effecten van drugsdumpingen op de doelstellingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn (VHR) worden niet apart bijgehouden.
Grondeigenaren worden door middel van een subsidieregeling ondersteund in de kosten van het opruimen van drugsafval.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van drugsdumpingen zijn op de staat van de natuur en dan met name de Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats?
De negatieve gevolgen van afvaldumping voor natuur(beheer), bodem en grondwater worden op lokaal niveau in kaart gebracht. Bij lekkende vaten chemicaliën (drugsafval) en drugslozingen is er veelal sprake van verontreiniging van bodem en oppervlaktewater. Er worden zo nodig maatregelen getroffen om de negatieve gevolgen te beperken, zoals sanering van de bodem. Er is op nationaal niveau geen overzicht van de negatieve gevolgen voor de natuur in het algemeen en Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten en habitats in het bijzonder.
Deelt u de mening dat het wenselijk is, onder andere vanwege de slechte staat van de natuur in Nederland, dat na sanering van de met drugs vervuilde grond de natuur zo snel mogelijk wordt hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat natuurherstel zo snel als mogelijk gebeurd en hoe draagt u zorg voor monitoring en evaluatie van deze herstelde natuur?
Ik deel uw mening dat het wenselijk is dat de natuur na sanering zo snel mogelijk wordt hersteld. Met de decentralisatie zijn provincies verantwoordelijk voor het natuurbeleid en de uitvoering ervan en zij dragen zorg voor het natuurherstel en de eventuele monitoring en evaluatie hiervan.
Bent u bereid om de kosten voor natuurherstel na drugsdumpingen wel te gaan vergoeden, bijvoorbeeld door dit mee te nemen bij het vervangen van de huidige subsidieregeling door een nieuwe Rijksregeling in 2025? Zo nee, waarom niet en hoe ziet u dit?
Momenteel vinden gesprekken plaats over de inrichting van de nieuwe regeling.
Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomst van deze gesprekken. Er zijn echter geen plannen om in de nieuwe Rijksregeling natuurherstel uit te sluiten.
Het artikel ‘Schone as van afval legt het af tegen de goedkopere vuile variant’ |
|
Erik Haverkort (VVD) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Schone as van afval legt het af tegen de goedkopere vuile variant» en de daarin beschreven problematiek dat vuile bodemas wordt toegepast, terwijl schone bodemas in grote stapels ongebruikt blijft liggen?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Bent u ermee bekend dat in bodemas nog veel vervuiling zit, waaronder batterijen (ongeveer 1.500 stuks per vrachtwagen), onverbrande plastic deeltjes en stoorstoffen? Bent u bekend met het feit dat er in Nederland jaarlijks ongeveer twee miljoen ton bodemas resteert na het verbranden van afval in afvalenergiecentrales (AEC’s)?
Ik ben ermee bekend dat er een aanzienlijke hoeveelheid AEC-bodemas resteert na het verbranden van afval en dat in de bodemas nog onverbrande deeltjes aanwezig zijn. Daarom worden de bodemassen na verbranding nog be- en verwerkt en worden ijzer, roestvrij staal, onverbrande delen, et cetera gescheiden van de bodemassen. Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat door het recyclen van materialen ongewenste milieueffecten optreden bij toepassing op of in de bodem. Bodemassen moeten bij toepassing voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit.
Inmiddels zijn de technieken voor het verwijderen van batterijen uit de bodemassen verbeterd. Het is mogelijk om, na opwerking, bodemassen te produceren met maximaal 0,5 gewichtsprocent metallisch ijzer, waaronder maximaal 0,05 gewichtsprocent batterijen. Onderzocht wordt of dit verwijderingspercentage voor metallisch ijzer als minimum kan worden gereguleerd in het Circulair Materialenplan waarvan een eerste conceptversie in september 2023 gereed is.2
Kunt u aangeven welke eisen er gelden voor bodemas, voordat het de AEC mag verlaten en op welke manier daarop wordt toegezien?
Ik vind het belangrijk dat we het milieu beschermen en dat we zo veel mogelijk voorkomen dat ongewenste stoffen in het milieu terecht komen. Bodemas mag daarom alleen worden toegepast als granulaat of als toeslagmiddel in beton of immobilisaat als de milieuhygiënische kwaliteit is vastgesteld en er wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. De gemeente is het bevoegd gezag voor het toezicht en de handhaving van het Besluit bodemkwaliteit. Het toezicht wordt door de gemeente veelal ondergebracht bij een Omgevingsdienst.
Kunt u aangeven wat er met de waarschuwing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) van juli 2022 ten aanzien van de milieurisico’s van het gebruik van bodemas is gebeurd en op welke manier handhaving of regelgeving is verscherpt of aangepast?
Bodemas in beton of immobolisaat vormt op zichzelf geen risico voor de bodem, mits het materiaal voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Dit geldt ook voor materiaal dat na sloop vrijkomt en wordt hergebruikt. Bij een overtreding kan het bevoegd gezag handhaven.
De ILT signaleert risico’s bij het eventueel foutief hergebruik van gesloopt materiaal waarin bodemas als toeslagmiddel is gebruikt of is geïmmobiliseerd. Dit risico heeft aandacht in de beleidsvorming. In het kader van het Circulair Materialenplan – de vervanging van het Landelijk Afvalbeheerplan – en het in dat licht op te stellen milieueffectrapport wordt het immobiliseren van afvalstoffen meegenomen. Daarbij wordt ook gekeken naar het beperken van de risico’s van immobiliseren. Na afronding van het milieueffectrapport kan worden beoordeeld of aanpassing van het beleid of regelgeving nodig is.
Herkent u de kritiek dat er sinds de green deal Verduurzaming nuttige toepassing AEC-bodemas2 uit 2012 geen enkele voortgang is geboekt?
Nee.
Kunt u aangeven op welke manier de AEC’s sinds 2012 invulling hebben gegeven aan deze green deal en hoe zij het verkrijgen van de optimale scheiding hebben gerealiseerd, zodat vrijkomende bodemas hoogwaardig verwerkt of toegepast kan worden?3
Met de Green Deal is in 2012 de afspraak gemaakt om vanaf 1 januari 2020 de bodemassen zodanig op te werken dat de bodemassen niet meer als IBC-bouwstof (isoleren, beheersen en controleren) worden toegepast, maar kunnen worden ingezet als vrij toepasbare bouwstof. Dit kan als korrelvormige bouwstof, als toeslagmiddel in beton of als grondstof voor immobilisaat. Hiervoor is het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen in 2021 gewijzigd. Bij het toepassen van bouwstoffen onder IBC-condities bleef er altijd een restrisico op verontreiniging van de bodem bestaan. Dit risico is nu geminimaliseerd. In het verlengde van de Green Deal blijf ik met de sector in gesprek over een verdere verduurzaming van de bodemassen in het licht van de doelstellingen van de circulaire economie.
Het verlagen van het gewichtspercentage metallisch ijzer in de korrelvormige AEC-bodemas tot 0,5 gewichtsprocent – met maximaal 0,05 gewichtsprocent batterijen – is daar een resultaat van.
Bent u bekend met het feit dat innovatieve bedrijven als ACCN in Assendelft, vanwege de oneerlijke concurrentie, hun activiteiten wellicht zullen staken?
Ik ben bekend met dit signaal en ga met de bedrijven in gesprek over de verdere verduurzaming van bodemassen en de knelpunten die daarbij worden ervaren.
Bent u bereid op korte termijn invulling te geven aan de in 2012 gemaakte afspraken, zodat het gebruik van schone bodemas wordt gestimuleerd en het gebruik van niet-schone bodemas wordt gestaakt? Kunt u daarbij concreet aangeven hoe?
Met de Green Deal is in 2012 is de afspraak gemaakt om vanaf 1 januari 2020 de bodemassen zodanig op te werken dat de bodemassen niet meer als IBC-bouwstof hoeven te worden toegepast, maar kunnen worden ingezet als vrij toepasbare bouwstof. Deze doelstelling is inmiddels gerealiseerd.
Het gebruik van bodemas als toeslagmiddel in beton of in immobilisaat heeft mijn aandacht. In het kader van het Circulair Materialenplan en een in dat licht op te stellen milieueffectrapport wordt het immobiliseren van afvalstoffen meegenomen en bekeken in hoeverre dit past binnen de doelen van de circulaire economie. Ik vind het belangrijk dat we het milieu beschermen en circulaire technieken stimuleren. Over de verdere verduurzaming van de bodemassen en de knelpunten die worden ervaren ga ik met de bedrijven in gesprek.
Bent u het, tegen de achtergrond van de reactie van het ministerie dat het gebruik van niet-schone bodemas in immobilisaat, primaire grondstoffen uitspaart en dat verontreinigingen in immobilisaat geen milieurisico hoeven te vormen, ermee eens dat het gebruik van schone bodemas eveneens primaire grondstoffen uitspaart? Bent u het ermee eens dat het binden van verontreinigingen in immobilisaat het milieuprobleem verschuift naar toekomstige generaties?
Met het gebruik van bodemas als korrelvormige bouwstof worden primaire grondstoffen uitgespaard. Dit geldt ook als AEC-bodemas van een wat mindere kwaliteit als toeslagmiddel in beton of als grondstof voor immobilisaat wordt toegepast. Toepassing is overigens alleen toegestaan als de producten voldoen aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Hiermee is er geen risico op verontreiniging van de bodem. Het door de ILT signaleerde risico – bij het eventueel foutief hergebruik van gesloopt materiaal – heeft mijn aandacht.
Kunt u, tegen de achtergrond van het feit dat door het toepassen van niet-schone bodemas in beton, fundaties en onder wegen het milieuprobleem verschuift naar de toekomst, aangeven wie verantwoordelijk is voor het milieurisico dat optreedt bij het slopen of saneren van dat milieuprobleem in de toekomst? Kunt u aangeven hoe dat zich verhoudt tot het uitgangspunt van dit kabinet om geen problemen door te willen schuiven naar de toekomst, maar ze nu aan te pakken?
Bodemas kan alleen in het beton worden toegepast wanneer aanwezige verontreinigingen voldoende worden geïmmobiliseerd en het beton voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Het beton vormt dan geen risico voor de bodem. Wanneer het beton wordt gesloopt, kan het gesloopte materiaal als granulaat worden hergebruikt of opnieuw worden toegepast in beton, mits ook in dat geval wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Degene die het materiaal toepast, is hiervoor verantwoordelijk. In het kader van het Circulair Materialenplan en een op te stellen milieueffectrapport wordt het immobiliseren van afvalstoffen meegenomen.
Bent u het, gelet op de reactie van het ministerie dat het al mooi is dat er wordt gerecycled en dat er niet hoeft te worden verbrand of gestort, ermee eens dat het immobiliseren van vervuilde bodemas in feite een vorm van stort is en dat er op deze manier helemaal geen sprake is van recycling, laat staan van de hoogwaardige recycling, zoals in de green deal Verduurzaming nuttige toepassing AEC-bodemas wordt geambieerd? Bent u bereid de publicatie op dat punt te rectificeren?
Met de Green Deal is in 2012 de afspraak gemaakt om vanaf 1 januari 2020 de bodemassen zodanig op te werken dat de bodemassen niet meer als IBC-bouwstof hoeven te worden toegepast. Dit kan als korrelvormige bouwstof, als toeslagmiddel in beton of als grondstof voor immobilisaat, mits wordt voldaan aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit. Daarmee is geen sprake van stort, maar van hergebruik binnen de wettelijke kaders die daarvoor gelden. Rectificatie is daarom niet aan de orde.
Kunt u ervoor zorgdragen dat de beantwoording van de vragen ruim voor het commissiedebat Circulaire economie plaatsvindt?
Ja.
Mogelijk illegale afvalinjecties door de NAM in de Noordzee en het Waddengebied |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «OM kijkt of strafrechtelijk onderzoek nodig is naar handelen NAM op Waddenzee»?1
Ja, ik ken het bericht.
Is het strafrechtelijk onderzoek naar mogelijk illegale afvalinjecties al afgerond? Zo nee, kunt u de resultaten met de Kamer delen wanneer deze beschikbaar zijn?2
Het onderzoek wat beteft het handelen van NAM op de Waddenzee loopt nog. Het kabinet kan daar nu geen nadere mededelingen over doen omdat het onderzoek door het OM wordt gedaan.
Het onderzoek naar het handelen van NAM met betrekking tot de verwerking van afvalstromen afkomstig van aardgaswinning op de Noordzee is afgerond3. Op 21 maart 2023 heb ik uw Kamer over de bestuurlijke rapportage van dit onderzoek nader geinformeerd4.
Deelt u het inzicht dat artikel 9 van de Mijnbouwwet eist dat bedrijven een «intrinsieke verantwoordelijkheidszin» hebben en dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) deze verantwoordelijkheidszin mist? Zo nee, waarom niet?
Volgens artikel 9 van de Mijnbouwwet kan ik een vergunning voor het opsporen en winnen van delfstoffen weigeren op grond van een gebrek aan (maatschappelijke) verantwoordelijkheidszin. Ik kijk hiernaar bij iedere aanvraag voor een winnings- of opsporingsvergunning. Daarbij maak ik gebruik van de adviezen van onder andere het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), de Mijnraad en TNO. Ik heb op dit moment nog geen vergunning geweigerd op basis van een gebrek aan verantwoordelijkheidszin.
Is er onderzoek gedaan naar de veiligheid van het injecteren van gevaarlijke afvalstromen, met onder meer kwik, in de diepe ondergrond? Zo ja, door welke instantie is dat onderzoek verricht en wat zijn de conclusies? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Bij een vergunningsaanvraag dient de aanvragende partij informatie te overleggen om aan te tonen dat waterinjectie veilig kan plaatsvinden in het betreffende reservoir. Er wordt daarvoor altijd onderzoek uitgevoerd. Er wordt pas een vergunning verleend als uit het onderzoek is gebleken dat de waterinjectie veilig kan plaatsvinden. SodM adviseert mij hierover.
Het kwik waar het hier om gaat zit van nature in de diepe ondergrond en komt mee met het geproduceerde olie/gas. In de diepe ondergrond komt kwik al miljoenen jaren voor, en is het geen «vreemde» stof. Voor het bij de olie- of gaswinning geproduceerde afvalwater geldt dat injecteren (terugbrengen) in de diepe ondergrond de gebruikelijke wijze van verwerking is5.
Om te voorkomen dat productiewater dat wordt geïnjecteerd in aanraking kan komen met de mensen of het milieu, ziet SodM er op toe dat de risico’s van waterinjectie zo klein mogelijk zijn. Om die reden moeten operators voldoen aan strikte voorwaarden voordat zij de activiteit van waterinjectie mogen uitvoeren. In Nederland moeten alle operators injecteren middels een dubbele verbuizing zodat er, bij het eventueel falen van een van de buizen, altijd een tweede barrière is, waardoor er geen lekkage kan optreden naar de omgeving.
Mijnbouwondernemingen, waaronder de NAM, moeten voorts een adequaat Put Integriteits Management Systeem hebben waarmee de risico’s van lekkage worden beheerst. Het regelmatig uitvoeren van wanddiktemetingen is een van deze beheersmaatregelen. Daarnaast zijn operators verplicht om de annulaire druk, dat is de druk tussen de binnenste en de buitenste buis in de put, te monitoren. Een verandering van deze druk kan een indicatie zijn voor een lekkage van de verbuizing. Er is dan nog geen sprake van lekkage naar de omgeving, omdat bij een lek in één van de verbuizingen er nog een tweede afschermende buis aanwezig is die nog intact is. Deze monitoring stelt de operator ertoe in staat om, indien nodig, tijdig in te grijpen. SodM ziet erop toe dat deze monitoring goed wordt uitgevoerd.
Is er onderzoek verricht naar de gevaren van het injecteren van gevaarlijke afvalstromen, met onder meer kwik, in de diepe ondergrond voor de natuur en de gezondheid van mensen en dieren, en naar de mogelijke gevaren en risico’s wanneer het kwik vrij komt uit de ondergrond? Zo ja, door welke instantie is dat onderzoek verricht en wat zijn de conclusies? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken?
Zie antwoord vraag 4.
Acht u het aannemelijk dat het verwerkingsproces dat de NAM toepast op afvalstromen uit de aardgaswinning hetzelfde is voor alle gasboringen in de Noordzee en de Waddenzee? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om een (strafrechtelijk) onderzoek te laten instellen inzake de afvalstromen van gasboringen op de Wadden (waaronder afvalstromen gerelateerd aan «schuin» boren vanaf Moddergat, Vierhuizen, Lauwersoog, Wierum en Blije)? Zo nee, waarom niet?
Het verwerkingsproces dat de NAM toepast op de waterstromen uit de aardgaswinning is voor gasboringen in de Noordzee en de Waddenzee vergelijkbaar. De waterstromen van de Noordzee leggen echter een andere route af dan die vanaf de Waddenzee.
Het is niet aan mij om een strafrechterlijk onderzoek in te stellen. Uit de berichtgeving blijkt dat het Openbaar Ministerie (OM) zich op dit moment beraadt of er aanknopingspunten zijn voor een onderzoek. Het OM heeft aangegeven dat dit nog enige maanden kan duren.