Het bericht dat de VROM-Inspectie vindt dat afvalverbrander van Sita te veel SO2 mag uitstoten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de VROM-inspectie vindt dat de afvalverbrander van Sita teveel SO2 mag uitstoten?
Nee, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, voorheen VROM-Inspectie) heeft getracht in de vergunning van de provincie Noord-Brabant een strengere norm voor SO2-uitstoot op te laten nemen. Europese regelgeving biedt de mogelijkheid om een strengere norm voor te schrijven.
De Raad van State heeft de ILT echter niet in het gelijk gesteld.
Bent u voornemens om mede naar aanleiding van de uitkomst van de procedure bij de afdeling Bestuursrechtsprak van de Raad van State de norm voor de uitstoot van zwaveloxide te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en tot welke norm?
Nee.
De in de vergunning van de provincie Noord-Brabant opgenomen emissiegrenswaarde valt precies binnen de range van emissiegrenswaarden voor SO2, zoals opgenomen in de uitwerking van de best beschikbare technieken voor Afvalverbranding onder de Europese Richtlijn.
Het is niet noodzakelijk om een strengere (vangnet)waarde voor SO2 op te nemen in de Nederlandse regelgeving. Het nationale emissieplafond wordt niet overschreden en de bijdrage van alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland is minder dan 0,5% van de totale SO2 emissie.
Klopt de aanname dat de uitstoot alleen verlaagd kan worden door meer bicarbonaat toe te voegen, waarmee andere milieuvervuiling ontstaat? Zo nee, welke technieken zijn er nog meer?
Nee, er zijn naast het toevoegen van bicarbonaat diverse andere nageschakelde technieken beschikbaar om SO2 uit de verbrandingsgassen te verwijderen, zoals natte reiniging of droge reiniging met kalk in plaats van bicarbonaat. Deze andere technieken worden tegenwoordig minder toegepast omdat ze duurder in gebruik zijn.
Het terugsturen van afval door Indonesië |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Indonesië stuurt giftig afval terug» van 16 maart jongstleden1 en het artikel «The Story of the Hazardous and Toxic Waste in Indonesia» van 6 maart jongstleden?2
Ja, ik ben bekend met deze artikelen.
Kunt u beschrijven wat de inhoud en oorsprong van het afval in de containers is volgens de verleende vergunningen en EVOA-kennisgevingen?3 Kunt u bevestigen dat de inhoud van de containers niet overeenstemt met deze documentatie? Zo ja, kunt u (indicatief) aangeven hoe groot de vastgestelde afwijkingen zijn?
De inhoud van de 24 containers uit Nederland is nog niet door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeeld. De containers bevatten volgens de bijgevoegde documenten metaalschroot. Omdat dit een afvalstof is die in de EVOA is ingedeeld als groene-lijst-afvalstof en bestemd is voor nuttige toepassing, mag deze afvalstof, conform de EVOA, zonder beschikking, maar met zogenoemde bijlage VII documenten naar Indonesië verscheept worden. De opdrachtgever van dit transport hoefde dus geen vergunning aan te vragen en evenmin een kennisgevingsprocedure te doorlopen.
De inhoud van de containers wordt bij terugkomst in Nederland beoordeeld.
Is het waar dat in het afval giftige stoffen zoals arseen, zink, lood, chroom, zwavelzuur, asfalt en elektronicaschroot zijn aangetroffen? Kunt u aangeven wat de witte vloeistof is die uit de containers stroomde?
De autoriteiten in Indonesië geven aan dat zij deze stoffen hebben aangetroffen. Bij terugkomst in Nederland zal de ILT de inhoud van de containers beoordelen en laten onderzoeken. Pas dan is uw vraag meer in detail te beantwoorden.
Welk aandeel van het afval komt uit Nederland? Kunt u bekendmaken welke bedrijven voor de uitvoer van deze containers met afval verantwoordelijk zijn?
Het is niet duidelijk welk aandeel van het afval uit Nederland komt. Uit de contacten met de Indonesische autoriteiten blijkt dat het om 24 containers uit Nederland gaat.
Afhankelijk van de in antwoord 3 genoemde inspectie van de ILT, wordt bepaald of tegen de verantwoordelijke bedrijven maatregelen zullen worden genomen.
Kunt u beschrijven welke rol en verantwoordelijkheid uw ministerie en AgentschapNL in deze kwestie hebben?
De Minister van Infrastructuur en Milieu is het bevoegd gezag voor EVOA in Nederland. Agentschap NL is gemandateerd om namens de minister de EVOA uit te voeren.
Terughaalverzoeken moeten formeel door de buitenlandse bevoegde autoriteit aan Agentschap NL worden gericht.
De ILT is verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving van de EVOA.
Nadat Nederland vanuit Indonesië geïnformeerd is over dit transport, heeft de ILT de opdrachtgever en het bedrijf waar de afvalstoffen waren beladen, benaderd voor aanvullende informatie en de opdrachtgever gemaand om het transport retour te nemen.
Agentschap NL heeft geen rol gehad bij de verzending van deze containers. Agentschap NL heeft nu contact met de opdrachtgever en de Indonesische autoriteit over de kennisgeving voor het retourtransport.
Kunt u aangeven wat er met de 113 containers gaat gebeuren? Hoe wordt deze zaak afgehandeld? Maakt verscherpt toezicht op de bedrijven die het afval hebben verscheept, onderdeel uit van uw aanpak?
De 24 containers uit Nederland komen terug naar Nederland.
De overige 89 containers komen uit Engeland en gaan daarheen.
Zie verder het antwoord op vraag 4.
Is het waar dat dit slechts een topje van de ijsberg is en dat de Indonesische regering nog een paar duizend andere containers heeft geïnspecteerd of gaat inspecteren, waarvan verwacht wordt dat deze giftig afval bevatten? Is bekend waar deze containers vandaan komen en of hier ook nog meer Nederlands afval in zit?
Uit het artikel blijkt dat de douane in Indonesië op basis van vermoedens een paar duizend containers heeft vastgezet.
Er zijn geen signalen dat hier meer containers uit Nederland tussen zitten.
De berichtgeving dat woningcorporaties geen prioriteit geven aan recycling |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herkent u het geschetste beeld dat woningcorporaties te weinig aan recycling van lampen en lichtarmaturen doen? Bent u van mening dat hier een kans wordt gemist om tot meer recycling te komen?1
Uit recent onderzoek dat door de United Nations University (UNU-ISP, www.futureflows.eu) is uitgevoerd, blijkt dat in 2010 in Nederland circa de helft van alle lampen die vrijkomen, wordt ingezameld en verwerkt. De andere helft wordt met het restafval afgevoerd, waardoor geen optimale verwerking plaatsvindt. Het beeld dat in het onderzoek van Lightrec geschetst wordt bij woningcorporaties komt zodoende overeen met het totaalplaatje van de inzameling van lampen en armaturen, zodat ik geen reden heb om aan dit beeld te twijfelen. Hier wordt inderdaad een kans gemist. In het antwoord op vraag 2 geef ik aan wat die kans is.
Kunt u toelichten waarom u dit wel of niet een gewenste situatie vindt?
De gescheiden inzameling van lampen en armaturen moet verbeteren, zodat er meer lampen milieuverantwoord worden verwerkt en materialen worden teruggewonnen. Niet alleen omdat spaarlampen en tl-buizen een kleine hoeveelheid kwik bevatten die niet in het milieu terecht mag komen, maar ook omdat lampen zeldzame aardmetalen bevatten (zoals het fluorescentiepoeder) die hergebruikt kunnen worden. Sluitende grondstoffenrotondes zijn dus van essentieel belang bij lampen.
Overigens is er op dit moment reeds een goed werkend inzamelsysteem, dat is opgezet door de producenten en importeurs van (spaar)lampen en armaturen. Hiermee wordt invulling gegeven aan de wettelijk vastgelegde producentenverantwoordelijkheid voor apparatuur en (spaar)lampen. Het is een gemiste kans dat er onvoldoende gebruik wordt gemaakt van de faciliteiten die dit systeem biedt voor de ontdoeners.
Ziet u voor uzelf een taak weggelegd om de recyclingresultaten van woningcorporaties in brede zin te verbeteren? Zo ja, kunt u aangeven op welke wijze u die ambitie gestalte wilt geven? Zo nee, waarom niet?
Het afvalbeheer behoort tot mijn portefeuille. Zoals in mijn afvalbrief (30 872, nr. 79) is opgenomen, is apparatuur (waaronder lampen) een van de prioritaire stromen die in het kader van de grondstoffenrotonde wordt aangepakt. Dat betekent onder meer dat ik inzet op een verhoging van de inzameling, waarbij ontdoeners en andere schakels van de keten méér lampen gescheiden gaan afdanken. Concreet betekent dit het volgende:
De Stort van Troost |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dordt eist sanering Stort van Troost»?1
Ja.
Gaat u het College van B&W van de gemeente Dordrecht steunen in de sanering het gebied en het aanpakken van Shell als verantwoordelijk vervuiler? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De uitvoering van het bodemsaneringsbeleid is volledig gedecentraliseerd en in
deze kwestie is de gemeente Dordrecht bevoegd gezag. De gemeente ontvangt een bodemsaneringsbudget. Daarnaast ondersteunt het Ministerie de gemeente in de verdere aanpak van deze zaak door het beschikbaar stellen van financiële middelen om juridische ondersteuning te bekostigen, ook richting Shell.
Wanneer bleek voor het eerst uit monitoring van verspreiding van de verontreiniging dat de situatie niet meer acceptabel was? Kan de Kamer inzage krijgen in alle rapportages van de monitoring van afgelopen 6 jaar?
Uit bodemonderzoeken in 2005 en 2006 is gebleken dat de verontreinigingen zich vanuit de stortplaats verspreiden, maar dat de verspreiding geringer is dan in de jaren daarvoor werd aangenomen. Dit beeld is bevestigd door de daarna uitgevoerde monitoringen. Bij de monitoring grondwaterkwaliteit van 2010 is gebleken dat op een drietal locaties de verontreinigingen buiten de voormalige stortplaats toenemen. Op dat moment werd duidelijk dat maatregelen noodzakelijk zijn om de verspreiding van de verontreiniging tegen te gaan. Uit de monitoring grondwaterkwaliteit 2011 blijkt dat deze toename zich in het laatste jaar (nog) niet verder heeft doorgezet. De verwachting is echter dat zolang er geen saneringsmaatregelen zijn genomen, deze toename wel zal gaan doorzetten. Ondanks de zeer onlangs geconstateerde geringere verspreiding blijft sprake van een serieus verspreidingsrisico, en is het noodzakelijk om saneringsmaatregelen te nemen. De mogelijke saneringsmaatregelen zijn opgenomen in het saneringsplan van 2009. Dit saneringsplan is opgesteld in het kader van het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk» en is gekoppeld aan de uitvoering van het inrichtingsplan. Alle onderzoeksrapporten zijn openbaar en op te vragen bij de Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid te Dordrecht.
Was het achteraf gezien niet beter geweest al veel eerder met sanering te beginnen omdat immers al ruim 12 jaar geleden bleek dat de Stort van Troost een tikkende tijdbom is?
Het betreft hier een stortplaats met een te overzien verspreidingsrisico en gezien de monitoringsrapportages 2005, 2007, 2009, 2010, 2011 heeft de gemeente Dordrecht voldoende zicht op het verspreidingstempo van de verontreinigingen.
De aanpak van de stort moet gezien worden in het kader van de herontwikkeling van polder Stededijk. Vanaf 2006 is door diverse overheden gewerkt aan het project «sanering en herontwikkeling polder Stededijk». Doel van het project was de realisatie van een natuur- en recreatiegebied in de polder gecombineerd met de sanering van de bodemverontreiniging die is aangetroffen ter plaatste en in de omgeving van de voormalige stortplaats. Het inrichtingsplan en het saneringsplan zijn op elkaar afgestemd en de bedoeling was om deze geïntegreerd uit te voeren. Door de weigering van de eigenaren om Polder Stededijk tegen een redelijke en marktconforme prijs te verkopen aan de overheid is vertraging opgelopen bij de aanpak.
Welke consequentie heeft het besluit van het College van B&W voor het in 2006 met uw ambtsvoorganger, Van Geel, afgesloten convenant voor herinrichting van de polder Stedelijk?
Het herinrichtingsproject van polder Stededijk ligt stil omdat door de wijziging van het beleid met betrekking tot de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur de middelen voor aankoop van de polder en herinrichting van de polder als natuurgebied zijn weggevallen. Hierdoor kan de herinrichting voorlopig niet worden uitgevoerd. De betekenis hiervan voor de sanering zal door het bevoegd gezag nader worden gewogen.
Ernstige vervuiling bij teerput in Vasse |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de voortdurende ernstige vervuiling van omringende natuur bij een teerput in Vasse?1
Ja.
Kunt u aangeven wie er verantwoordelijk is voor het beheer van deze teerput?
De provincie Overijssel is bevoegd gezag in het kader van de Wet bodembescherming en tevens eigenaar van de teerput en opdrachtgever van de sanering.
Kunt u een overzicht geven van de verrichte werkzaamheden aan de teerput de laatste tien jaar in opdracht van gemeente, provincie, of rijk?
De uitvoering van het bodemsaneringsbeleid is gedecentraliseerd. Op mijn verzoek heeft de provincie Overijssel, die zoals aangegeven opdrachtgever is van de sanering, een lijst van de verschillende werkzaamheden verstrekt, zie bijlage.2
De werkzaamheden zijn thans tijdelijk gestopt om aanvullend onderzoek in verband met een goede keuze voor afdekking te kunnen doen. Er is echter geen sprake van verspreiding van de verontreiniging naar de omgeving.
Kunt u aangeven of de VROM inspectie de situatie bij de teerput in Vasse gecontroleerd heeft? Zo nee, waarom niet en kan dit alsnog spoedig gebeuren?
De VROM inspectie is in 2005 en 2006 actief betrokken geweest bij het bespreken van de Saneringsvisie en het aanvullend onderzoek. Voor het aanvullend onderzoek heeft de VROM inspectie het RIVM gevraagd specifieke interventiewaarden op te stellen voor een nog niet genormeerde stof (sulphonzuur) en een advies te geven over de benodigde kwaliteit van de afdekgrond.
Acht u het mogelijk dat er hierdoor een gevaar voor de volksgezondheid ontstaat of reeds ontstaan is? Zo ja, hoe ernstig schat u dit risico in?
Ik acht dat zeer onwaarschijnlijk. De provincie heeft als bevoegd gezag de sanering van de teerput goed onder controle en de inspectie oefent tweede lijns toezicht uit. Het belangrijkste humane risico in de huidige situatie is direct contact met de zuurteer. Dit wordt voorkomen doordat de locatie is omgeven door een hek. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden met de zuurteer heeft de aannemerscombinatie vanuit de Arbo-wetgeving luchtmonsters genomen. Er zijn geen gehalten gemeten die tot maatregelen noodzaakten.
In het grondwater is slechts een beperkte verontreiniging aangetoond. Het grondwater bevindt zich op 18 meter beneden maaiveld. Humane risico’s zijn hierbij niet aanwezig.
Kent u de constatering van professor Lucas Reijnders (UvA) dat er enkele peilbuizen kapot zijn? Bent u het hiermee eens? Klopt het dat de provincie hierdoor geen goed beeld heeft van de verontreiniging? Bent u bereid deze peilbuizen op korte termijn te laten vervangen?
De provincie heeft mij bericht over die constatering van prof. Reijnders en mij ook haar reactie doen toekomen. Bij een monitoringsronde van het grondwater in 2011 is inderdaad gebleken dat een peilbuis die bovenstrooms staat niet meer te bemonsteren is, en dat van drie andere peilbuizen niet alle filters meer te bemonsteren zijn. Al eerder was overigens geconstateerd dat het grondwater ( zie ook mijn antwoord op vraag 5) slechts in beperkte mate verontreinigd is. De rapportage van de monitoringsronde in 2011 bevestigt dat beeld. Dat hierbij enkele van de 19 filters die in het onderzoek bemonsterd zijn, niet goed werken, verandert dit beeld niet. De meerderheid van de filters bevestigt immers het geconstateerde. Door het afdekken van de teerput zal de geringe verontreiniging in het grondwater naar verwachting verder afnemen.
Deze afname van de verontreiniging zal worden vastgesteld met de monitoring. Toch is er enige onrust ontstaan bij de omwonenden, vooral omdat het werk ook stilligt. Afgesproken is dus met de dorpsraad om nog een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de verspreiding (contra-expertise). Gedeputeerde mevr. I. E. Bakker van Milieu en Wonen heeft de heer Reijnders in een gesprek om input gevraagd voor de uit te voeren contra-expertise.
Bent u bereidt in samenspraak met de provincie tot een structurele oplossing te komen? Zo ja, welke is dit? Op welke termijn gaat deze uitgevoerd worden?
Zoals u kunt constateren (antwoord op vraag 2) is de provincie Overijssel al enige tijd bezig met de sanering van de teerput en dus met het realiseren van een structurele oplossing. Naar verwachting zal de bodemsanering begin 2012 met een aangepaste afdekconstructie worden voorgezet en zal rond 2015 de sanering worden afgerond. Dit is conform de afspraken uit het convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties, waarin is opgenomen, dat de sanering/beheersing van spoedlocaties met risico voor de volksgezondheid, in 2015 gereed moet zijn.
Het opslaan van kernafval |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medisch kerndossier in Rijnmond krijgt brede steun»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat een tiental zorgaanbieders zegt zich hard te zullen maken voor brede invoering van een medisch kerndossier?
Recent is er een convenant gesloten met 10 zorgpartijen in de regio Rijnmond om samen verder te werken aan de ontwikkeling van het medisch kerndossier. Op dit moment behelst het project medisch kerndossier een pilot van een kleine groep patiënten in het Erasmus MC. Ik zie dit als een initiatief om te komen tot standaardisatie van gegevensuitwisseling in de zorg. Nictiz is ook betrokken bij dit initiatief om lering te trekken uit de ervaring die worden opgedaan.
Hoe verhoudt dit initiatief zich tot de doorstart van het Elektronisch Patiëntendossier/Landelijke Schakel Punt (EPD/LSP)?
Het Zorgportaal wordt ontwikkeld door een consortium van samenwerkende partijen (Erasmus Medisch Centrum, St. Fransiscus Gasthuis, STAR MDC, Brink&, Leenecommunicatie, Intermax, Stichting RijnmondNet, Stichting Zorgimpuls, Erasmus Universiteit, instituut Beleid en Management Gezondheidszorg). Dit initiatief staat los van de doorstart van de landelijke infrastructuur waaraan door vijf koepelorganisaties wordt gewerkt.
Heeft het CBP dit medisch kerndossier getoetst ten aanzien van de privacy? Zo ja wat was zijn oordeel? Zo nee, waarom niet?
Het medisch kerndossier is niet getoetst door het CBP. Het is aan het CBP als toezichthouder om haar toezichtprogramma te bepalen.
Is dit medisch kerndossier afdoende beveiligd? Zo ja, waarop is dat gebaseerd?
Uit de informatie die ik heb ontvangen over het project medisch kerndossier valt af te leiden dat er in opzet aandacht is voor beveiliging. Het oordeel of dit in de praktijk afdoende is, is aan de toezichthouders IGZ en CBP.
Bent u ervan op de hoogte dat de patiënt kan inloggen op zijn medisch kerndossier door middel van DigiD? Wat is uw mening over die constructie, gezien de DigiNotar affaire en het falend toezicht op deze verstrekker van beveiligingscertificaten?
Logius (de beheerder van DigID) geeft aan dat op dit moment vervanging en testen zodanig gevorderd zijn dat DigiD weer veilig kan worden gebruikt door mensen die al een DigiD hebben. Ook is het volgens Logius nu ook weer helemaal veilig om een DigiD aan te vragen.
DigiD midden met SMS authenticatie, zoals gebruikt bij het medisch kerndossier, is thans het hoogst mogelijke vertrouwensniveau dat de rijksoverheid aanbiedt aan burgers.
Bent u bereid deze vragen voor het algemeen overleg van 6 oktober a.s. over de doorstart van het EPD te beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
De inwerkingtreding Scheepsafvalstoffenverdrag |
|
Ingrid de Caluwé (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Scheepsafvalstoffenverdrag (CDNI-verdrag) per 1 januari 2012 in werking treedt, waardoor passagiersschepen met een capaciteit van meer dan 50 passagiers/bedden geen huishoudelijk afvalwater meer mogen lozen?
Ik ben ermee bekend, dat per 1 januari 2012 een onderdeel van afdeling C van het Scheepsafvalstoffenverdrag Rijn- en binnenvaart (CDNI) in werking treedt, waarmee een lozingsverbod wordt ingevoerd voor het afvalwater van passagiersschepen met een capaciteit van meer dan 50 personen/bedden.
Afdelingen A en B van dit verdrag zijn reeds in werking getreden in 2009 en 2010.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Scheepsafvalstoffenverdrag verdragsluitende staten verplicht een adequaat netwerk van ontvangstinrichtingen voor het afvalwater te (laten) realiseren?
De verdragsluitende staten hebben op grond van de Uitvoeringsregeling bij dit verdrag de keuze tussen:
De verdragsluitende partijen hebben naar aanleiding van onderzoek (nationaal en internationaal) gezamenlijk afgesproken, dat optie b het best aansluit bij de huidige praktijk.
Nederland beschikt over een uitgebreid netwerk van commerciële afvalinzamelaars, die reeds hebben aangegeven, dat deze afvalstroom zonder problemen via dit netwerk kan worden verwijderd.
Met de binnenvaartbranche is sinds 2008 overlegd over de invoering van deze optie. Het is de sector bekend dat zij zelf afspraken met inzamelaars moet maken.
Om die afspraken verder te vergemakkelijken heeft mijn ministerie samen met het Centraal Bureau voor de Rijn en Binnenvaart (CBRB) een onderzoek laten uitvoeren naar behoefte aan inzamelvoorzieningen qua plaats, tijdstip en volume. De resultaten hiervan zijn in het voorjaar aangeboden aan de branchepartijen, zowel van de zijde van de scheepvaart als de afvalinzamelaars. Zo zijn op kaarten de precieze plaatsen aangegeven waar de scheepvaart behoefte heeft aan afgiftepunten.
Bent u ervan op de hoogte dat er door gemeenten nog nauwelijks afvalwater-inzamelingspunten aan wal gerealiseerd zijn en passagiersschepen vooralsnog hun afvalwater slechts op een beperkt aantal punten kunnen afleveren?
Inzameling van afvalwater door gemeenten is één van de mogelijkheden binnen een netwerk dat door de markt wordt aangeboden.
Is het waar dat u de zorgplicht die de Nederlandse staat volgens het CDNI-verdrag heeft, neerlegt bij commerciële inzamelaars (bilgeboten, vacuümwagens of – waar mogelijk – via pontons), in plaats van deze zorgplicht te delegeren aan gemeenten, zodat in overleg met de sector adequate afgiftepunten kunnen worden gerealiseerd?
Alle lidstaten kiezen voor inzameling van het afvalwater van de passagiersschepen met meer dan 50 plaatsen/bedden via commerciële inzamelaars. De binnenvaartsector moet zelf afspraken maken met de inzamelbranche over vaste dan wel mobiele afgiftepunten.
Bent u bekend met de volgende informatie en kunt u die bevestigen:
Op basis van het eerder genoemde onderzoek dat de wensen van de sector heeft geïnventariseerd, kwam het volgende naar voren:
Het gemiddeld opslagvermogen van de onderzochte schepen bedraagt ca. 14 m3, zodat een inzamelfrequentie van maximaal twee keer per week voldoende is.
Commerciële inzameling is niet beperkt tot mobiele inzameling per vaartuig of vrachtwagen. De branchepartij van afvalinzamelaars heeft in het overleg met de binnenvaartsector aangegeven, dat een maatwerkpakket kan worden aangeboden van vaste inzamelpunten op drukke afmeerlocaties en bijvoorbeeld mobiele inzameling op de minder drukke trajecten. Het is aan de binnenvaartsector, om de specifieke wensen en keuzes hierin kenbaar te maken.
Op basis van welke gegevens gaat u er vanuit, dat commerciële inzamelaars de benodigde capaciteit wél kunnen leveren?
De branchepartij van afvalinzamelaars heeft in het overleg met de binnenvaartsector herhaaldelijk aangegeven, dat zij maatwerk kunnen bieden aan de passagiersvloot, die met een omvang van ca. 250 schepen een overzichtelijke doelgroep vormt. De huidige spreiding in het inzamelnetwerk, komt goed overeen met de wensen van de passagiersvloot.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgdragen dat Nederland aan de verplichting van het verdrag gaat voldoen?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 4.
Indien per 1 januari 2012 onvoldoende afgiftepunten beschikbaar zijn. Bent u dan bereid te voorkomen dat passagiersschepen worden beboet, vanwege het lozen van afvalwater, bij gebrek aan afgiftepunten?
Ik heb geen reden om eraan te twijfelen, dat het grote netwerk aan commerciële inzamelbedrijven een passende oplossing kan bieden aan de passagiersvloot. Daarvoor moet de binnenvaartsector zelf afspraken met de inzamelaars maken. Ik heb de SAB bereid gevonden om hierbij te helpen. Ik zal monitoren of dit proces zich goed ontwikkelt en daarover contact houden met de binnenvaartsector, de afvalinzamelaars en de SAB.
De aansprakelijkheid van Eternit voor kosten van asbestsanering |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u de uitspraak van het gerechtshof Arnhem1 waarin de rechter uitspreekt dat Eternit aansprakelijk gesteld kan worden voor geleden schade als gevolg van blootstelling aan asbest omdat het bedrijf in het verleden verzuimd heeft te informeren over de schadelijkheid van asbest?2
Ja.
Deelt u de mening dat dit een heuglijke uitspraak is voor de meer dan 1000 mensen, die jaarlijks vanwege blootstelling aan asbest een pijnlijke dood sterven, en hun nabestaanden enerzijds vanwege de erkenning en anderzijds vanwege de te verhalen schadevergoeding?
De uitspraak bevestigt de zorgplicht van de producent om informatie te verstrekken over bekende gevaren voor de gezondheid bij het gebruik van zijn producten. Deze erkenning van aansprakelijkheid van de producent is positief, omdat de overheid een financiële tegemoetkoming verstrekt aan slachtoffers die aan mesothelioom lijden als gevolg van blootstelling aan asbest en de kosten daarvan zoveel mogelijk verhaalt op de veroorzaker. Dit gebeurt door de Sociale Verzekeringsbank via de uitvoering van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers en de Regeling tegemoetkoming niet-loondienstgerelateerde slachtoffers van mesothelioom.
De uitspraak kan bovendien bevorderen dat producenten bij de introductie van nieuwe producten beter nadenken over mogelijke gevaren van die producten en daar de gebruikers ook op wijzen. Het voorkomen van slachtoffers blijft wat mij betreft het hoofddoel van het beleid voor het omgaan met gevaarlijke stoffen, waaronder asbest.
Deelt u de mening dat het voorgoed saneren van asbest uit wegen, paden en gebouwen de beste oplossing is om het aantal slachtoffers te verminderen? Zo nee, waarom niet?
De sanering van asbestwegen is een goede, maar ook kostbare zaak geweest om de blootstelling aan asbest te verminderen. Deze sanering wordt volgend jaar afgerond. Het voorgoed saneren van asbest uit gebouwen is geen beleidsdoel, omdat hechtgebonden asbest in gebouwen geen gevaar voor de gezondheid oplevert. Een totale sanering van asbest uit gebouwen brengt zeer hoge kosten met zich mee en is moeilijk uitvoerbaar en handhaafbaar. De hoge kosten van totale sanering van asbest uit gebouwen acht ik ook niet doelmatig omdat het nauwelijks slachtoffers zal voorkomen. Het verwijderen van asbest bij sloop- en verbouwwerkzaamheden is wel gevaarlijk voor de gezondheid. Daarom hecht ik aan de strenge regels die gelden voor het verwijderen van asbest uit gebouwen en objecten, om toekomstige slachtoffers van blootstelling aan asbest zoveel mogelijk te voorkomen.
Wat zijn tot op heden de resultaten van de door uw voorganger aangekondigde onderhandelingen met Eternit over een vrijwillige bijdrage aan het saneren van asbest in Nederland?
De onderhandelingen met Eternit hebben geen vrijwillige bijdrage opgeleverd aan het saneren van asbest.
Bent u bereid om, met de ruimte die de voornoemde bewezen aansprakelijkheid u biedt, een juridische procedure te starten tegen Eternit om de kosten voor sanering van asbest in Nederland te verhalen? Zo nee, kunt u die politieke keuze om de kosten, die in de honderden miljoenen euro’s lopen, niet op de veroorzaker, Eternit, te verhalen, maar neer te leggen bij Nederlandse belastingbetalers en ondernemers, toelichten?
De rechter heeft geen uitspraak gedaan over de stelling dat Eternit verplicht was om het asbest van het erf van het slachtoffer te verwijderen, nadat bekend was dat dergelijke blootstelling de dood tot gevolg kon hebben. Niettemin ben ik met u eens dat de Staat mogelijkheden tot verhaal van milieuschade op de veroorzaker moet benutten. De juridische mogelijkheden en kansen voor een aansprakelijkstelling van Eternit heb ik eerder laten onderzoeken door de landsadvocaat. In het licht van deze uitspraak zal ik nader onderzoek doen.
De verwerking van brandbaar afval uit Napels |
|
Paulus Jansen , Henk van Gerven |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is het u bekend dat de Nederlandse afvalcentrales brandbaar afval uit Napels gaan verwerken?1
Het is mij bekend dat er afvalverbrandingsinstallaties zijn die belangstelling hebben voor het verwerken van brandbaar afval uit Napels. Er is echter nog geen kennisgeving ingediend voor invoer, dus op dit moment kan nog niet worden gesteld dat Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties daadwerkelijk afval uit Napels gaan verwerken.
Betekent het feit, dat Nederlandse afvalcentrales buitenlands brandbaar afval gaan verwerken, dat er helemaal geen Nederlands brandbaar afval meer wordt gestort? Zo nee, hoe gaat u bevorderen dat uit oogpunt van voorkeursvolgorde in de verwerking van ons eigen afval, brandbaar afval uit eigen land voorrang krijgt op brandbaar afval uit het buitenland bij het inzetten van de verbrandingscapaciteit?
Er wordt momenteel nauwelijks meer Nederlands brandbaar afval gestort. Dat betekent dat bijna al het brandbaar afval dat niet kan worden gerecycled, wordt verbrand.
Mocht er zo veel invoer van brandbaar afval plaatsvinden dat er te veel Nederlands brandbaar afval moet worden gestort, dan kan en zal ik dat voorkomen door gebruik te maken van het flexibel invoerplafond. Met dit instrument kan ik negatief beschikken op nieuwe kennisgevingen voor de invoer van brandbaar afval. In het Landelijk afvalbeheerplan (paragraaf 20.3.4. Kamerstuk 30 872, nrs. 49 en 52) is de werking en inzet van dit instrument beschreven. Eenmaal afgegeven, onherroepelijke beschikkingen voor invoer kunnen alleen worden ingetrokken als sprake is van overtreding van wettelijke (zoals EVOA) bepalingen.
Kunt u aangeven hoeveel (m)ton buitenlands afval inmiddels in Nederlandse afvalcentrales wordt verbrand?
Volgens Agentschap NL zijn in de eerste 8 maanden van 2011 circa 45 beschikkingen afgegeven voor de invoer van in totaal 1,3 miljoen ton brandbaar afval naar Nederlandse afvalverbrandingsinstallaties. Dat wil overigens niet zeggen dat die hoeveelheid ook daadwerkelijk zal worden ingevoerd, omdat kennisgevingen meestal ruimer zijn dan de werkelijke invoer.
De gemiddelde invoer van brandbaar afval lag in de periode juli 2010 tot en met juni 2011 op bijna 21 000 ton per maand. Dat was in die periode ongeveer 4% van de totale beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland (circa 7 miljoen ton).
Kunt u aangeven om welke hoeveelheden brandbaar afval uit Napels het zal gaan en voor hoe lang de contracten worden afgesloten?
Nee, want er is nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van brandbaar afval uit Napels. Desgevraagd heeft de Vereniging Afvalbedrijven aangegeven ook geen concrete informatie te hebben over hoeveelheden afval en duur van contracten.
Wordt met dit Napolitaans afval de totale overcapaciteit van Nederlandse afvalcentrales ingevuld? Hoeveel overcapaciteit in afvalverbrandingsinstallaties is er momenteel in Nederland en hoe verhoudt zich dat tot de totale capaciteit in Nederlandse installaties?
Nee, want er wordt al afval ingevoerd vanuit andere landen, met name Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
Volgens de Vereniging afvalbedrijven wordt van de ongeveer 7 miljoen ton Nederlandse verbrandingscapaciteit circa 6 tot 6,25 miljoen ton gevuld met Nederlands brandbaar afval.
Hoe staat AVR van Gansewinkel er op dit moment financieel voor, nadat zij vanwege speculatieve overnames enkele jaren geleden bijna failliet ging, waardoor zelfs de verwerking van het Nederlands afval in het geding kwam? Is de verwerking van dit buitenlands afval uit Napels van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR van Gansewinkel?
Voor het beantwoorden van deze vraag is contact opgenomen met de Van Gansewinkel Groep (VGG). Het bedrijf heeft aangegeven dat men in 2008 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2009 niet meer het geval is. Ondanks de crisisjaren heeft de onderneming naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten gerealiseerd.
Voor meer informatie over de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel verwijs ik u naar het jaarverslag van de onderneming, dat vrij beschikbaar is op www.jaarverslagvangansewinkelgroep.nl
Verder heeft het bedrijf aangegeven dat een aantal contracten van AVR-Van Gansewinkel in 2009 op de markt kwam. Het merendeel van deze contracten werd naar eigen zeggen behouden, waaronder de twee belangrijkste (Den Haag en Utrecht). Wel heeft men besloten om de afvalverbrandingsinstallatie aan de Rotterdamse Brielselaan te sluiten. Hierdoor is er volgens het bedrijf in ieder geval tot 2019 een goede balans tussen de verwerkingscapaciteit en de contracten van de onderneming en is de eventuele verwerking van het afval uit Napels niet van doorslaggevend belang voor de financiële positie van AVR-Van Gansewinkel.
Tenslotte heeft het bedrijf aangegeven dat het in de vraag gestelde dat de Van Gansewinkel Groep enkele jaren geleden bijna failliet ging als gevolg van speculatieve overnames, feitelijk niet klopt. Het concern had weliswaar korte tijd een negatief eigen vermogen, maar met een sterke kasstroom en kapitaalkrachtige aandeelhouders is van een dreigend faillissement nooit sprake geweest.
Welke prijzen worden gerekend voor verwerking van brandbaar afval uit het buitenland en hoe verhouden die zich tot de prijzen per ton voor de verwerking van Nederlands afval?
Tariefstelling voor verwerking van afval uit het buitenland is een zaak van de verwerkingsbedrijven zelf. Het is ook aan die bedrijven om hier wel of niet informatie over te geven.
De tarieven voor de verwerking van Nederlands brandbaar afval zijn van diverse factoren afhankelijk, zoals omvang en duur van contracten en het soort afval. De tarieven begeven zich tussen de 35 en 120 euro per ton.
Gaan Nederlandse afvalcentrales ook ander afval dan brandbaar afval uit Napels verwerken? Zo ja, om welke afvalstromen gaat het dan precies?
Zoals in de antwoorden op de vragen 1 en 4 is opgenomen, is er nog geen kennisgeving ingediend voor de invoer van afval uit Napels. Het is mij daarom niet bekend of er ook ander afval uit Napels in Nederland gaat worden verwerkt.
Hoe vindt in Italië en in Nederland de controle plaats op legaliteit en samenstelling van de afvalstroom uit Napels? Krijgt de afvalstroom uit Napels, gelet op de recente geschiedenis van problemen met verwerking in Italië en de rol van de Italiaanse mafia daarin, extra prioriteit bij controle en handhaving? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen is de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) van toepassing. In Nederland is de VROM-inspectie (vanaf 1 januari 2012 de Inspectie Leefomgeving en Transport) verantwoordelijk voor de handhaving. Transporten worden door steekproeven gecontroleerd. Zodra de vergunningen voor invoer zijn afgegeven, stelt mijn inspectie de netwerkpartners op de hoogte en verzoekt een aantal transporten te controleren. Hierbij worden in samenwerking met politie en douane de vereiste ladingdocumenten en lading gecontroleerd. Daarnaast kan bij de afvalverwerker worden gecontroleerd. Dit gebeurt in overleg met het bevoegd gezag.
De grootste prioriteit van mijn inspectie bij de handhaving van de EVOA ligt bij uitvoer en doorvoer naar niet-OESO landen en nieuwe toetreders tot de EU. Bij die landen is de kans op milieu- en gezondheidsschade bij slechte verwerking van afval namelijk het grootst. De kans op milieu- en gezondheidsschade door de invoer van brandbaar afval uit Napels acht ik erg klein. Het gaat immers om afval dat waarschijnlijk niet veel afwijkt van vergelijkbaar Nederlands afval en de verwerking in Nederland vindt plaats in hoogwaardige en betrouwbare installaties die aan strenge milieueisen voldoen.
In Italië ligt de bevoegdheid voor de handhaving van de EVOA bij de regio’s. Italië is één van de weinige niet-deelnemende Europese landen aan IMPEL-TFS2. Hierdoor is geen goed beeld te schetsen van de handhaving van de EVOA aldaar. Het beeld is dat controles met name worden uitgevoerd door politie en douane.
Vervuild spoorballast |
|
Marieke van der Werf (CDA), Maarten Haverkamp (CDA) |
|
Klopt het bericht dat ProRail jaarlijks 500 000 ton oude spoorballast, zoals zand, stenen en kolengruis, afdankt, die door langdurig gebruik vervuild is met Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK)’s en zware metalen?
Bij onderhouds- en projectwerkzaamheden komt spoorwegballast vrij. De hoeveelheden variëren jaarlijks als gevolg van de hoeveelheid uit te voeren werkzaamheden. In het jaar 2010 is circa 500 000 ton vrijgekomen. Die 500 000 ton oude spoorwegballast is niet allemaal (ernstig) verontreinigd. Als er al sprake is van verontreiniging, dan beperkt zich dat vaak tot de zogeheten fijne fractie van het ballastbed (het zandige deel). De belangrijkste overweging om ballast af te voeren is doorgaans de civieltechnische kwaliteit of de uitvoering van een project.
Kunt u aangeven hoeveel ton van de jaarlijks bij ProRail vrijkomende oude spoorballast op hoogwaardige manier gereinigd en verwerkt wordt tot nieuwe breed inzetbare grondstoffen, hoeveel ton van de vervuilde ballast wordt gescheiden in zand en grind voor industrieel gebruik, hoeveel er als laagwaardig funderingsmateriaal wordt toegepast, en hoeveel er op eventuele andere wijzen wordt verwerkt?
Ik beschik niet over een dergelijk overzicht. Als beheerder van het spoorwegnet draagt ProRail zorg voor afvoer en verwerking van haar bedrijfsafvalstoffen conform de geldende wet- en regelgeving. Zij ziet er op toe dat de ballast wordt afgegeven aan inrichtingen die op basis van de Wet Milieubeheer bevoegd zijn deze afvalstoffen te ontvangen (de verwerker). De wijze waarop vervolgens de afvalstof mag worden verwerkt, staat beschreven in de vergunning die de verwerker van Gedeputeerde Staten heeft ontvangen (milieuvergunning). Bij het verlenen van de milieuvergunning wordt door het bevoegd gezag rekening gehouden met de uitgangspunten en doelstellingen zoals deze zijn vastgelegd in het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP).
Kunt u aangeven wat het beleid is dat ProRail voert ten aanzien van verwerking van oude spoorballast?
De verwijderde spoorwegballast wordt gereinigd en zo mogelijk hergebruikt. Een deel van het materiaal is niet meer geschikt als ballast en wordt hergebruikt in onder andere asfalt. Soms is spoorwegballast niet geschikt voor hergebruik. Dan wordt het afgevoerd. ProRail beschouwt de vrijkomende spoorwegballast als een bedrijfsafvalstof en handelt binnen de kaders van onder meer de Wet Milieubeheer (Hoofdstuk Afvalstoffen) en het Besluit Bodemkwaliteit (zie ook antwoord op 2).
Bent u het eens met de stelling dat reiniging en verwerking van alle oude spoorballast tot nieuwe grondstoffen past in de Nederlandse doelstellingen ten aanzien van duurzaamheid zoals opgenomen in de grondstoffennotitie1? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welk beleid heeft en gaat u ontwikkelen op dit terrein?
Ja, en dit gebeurt ook al. Het is echter onvermijdelijk dat een deel van het vrijkomende materiaal ongeschikt is voor hergebruik. Voor specifiek de wenselijke route van het soort grondstoffen waar uw vragen over gaan bestaat het afvalbeleid (zie verwijzing onder 2. naar het Landelijk afvalbeheerplan), dat uitgaat van de voorkeursvolgorde voor afvalverwijdering: hergebruik is te verkiezen boven laagwaardiger vormen van verwerking.
Deelt u de mening dat ProRail, gezien haar ambities met betrekking tot duurzaamheid2 en haar successen met de CO2-prestatieladder, een voorbeeldfunctie ten aanzien van hoogwaardig hergebruik van alle vrijgekomen gebruikte materialen kan en moet vervullen?
Zoals hiervoor aangegeven zorgt ProRail, waar mogelijk, ervoor dat oude spoorballast wordt hergebruikt. Voor het invulling geven aan haar duurzaamheidambities hanteert ProRail een milieumanagementsysteem dat in aanpak vergelijkbaar is met het veiligheidsmanagementsysteem. Het doel is te komen tot een voortdurende verbetering. Daarnaast neemt ProRail zelfstandig initiatief met betrekking tot duurzaamheid en zet zich in voor hoogwaardig hergebruik, als dit op een duurzame manier kan.
Kunt (en wilt) u ervoor zorgen dat ProRail de wijze van verwerking van oude spoorballast door aannemers bij de aanbesteding laat meewegen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is bij u bekend of dit zorgt voor meerkosten danwel besparingen op langere termijn?
Prorail is deelnemer in de samenwerking «Duurzaam GWW», naast o.a. Rijkswaterstaat, Dienst vastgoed Defensie en Dienst Landelijk gebied en diverse lokale overheden. Bij de aanpak voor duurzaam inkopen van «Duurzaam GWW» wordt door verschillende deelnemers het instrument Dubocalc gebruikt. ProRail heeft nog geen keuze gemaakt voor een instrument. Om te bepalen welk instrument voor spoor het meest duurzaam is, is onderzoek nodig. ProRail gaat dit nader onderzoeken.
Kunt u aangeven hoe Rijkswaterstaat en andere relevante diensten die veel grondstoffen verbruiken de hoogwaardige verwerking van zand, grind en dergelijke bevorderen?
Rijkswaterstaat heeft een beleid gericht op het zorgvuldig omgaan met schaarse grondstoffen en het sluiten van materiaalkringlopen. Hoogwaardige toepassing van primaire materialen en zoveel mogelijk hergebruik van vrijkomende materialen zijn uitgangspunten van dat beleid. Rijkswaterstaat schrijft bij zijn aanbestedingen zo min mogelijk oplossingen voor en zet instrumenten als de CO2 prestatieladder en Dubocalc in om opdrachtnemers te stimuleren met duurzame oplossingen te komen voor het realiseren van infrastructurele werken.
Bij de aanbesteding van grotere werken van Rijkswaterstaat krijgen aannemers die het werk kunnen realiseren met een betere milieuscore een (financieel) voordeel. Uit ervaring blijkt dat de keuze van materialen in combinatie met transportafstanden maatgevend is voor die milieuscore. Een aannemer die het werk kan realiseren met minder materialen, minder transportkilometers en/of een keuze maakt voor materialen die bij de productie minder milieueffecten veroorzaken krijgt een voordeel. Voor het maken van de berekening van de milieuscore wordt ook de verwerking van (vrijgekomen) materialen in beschouwing genomen.
De door Rijkswaterstaat en ProRail gehanteerde methode verschillen in uitvoering, elk gericht op hun eigen specifieke taak en werkzaamheden. Voor beiden is het streven het duurzaam omgaan met milieu en grondstoffen.
Heeft één van uw diensten een met de CO2-prestatieladder vergelijkbaar instrument ontwikkeld dat hoogwaardige verwerking van gebruikte materialen beloont volgens het Cradle to Cradle principe? Zo ja, bent u bereid daaraan bekendheid te geven en toepassing ervan te bevorderen? Zo nee, wilt u een oproep doen tot ontwikkeling van een dergelijk instrument waarin het Cradle to Cradle principe leidend is?
Om de mate van duurzaamheid te bepalen wordt, zoals hierboven gememoreerd, het instrument Dubocalc gebruikt, dat rekening houdt met een groot aantal milieueffecten, waaronder het gebruik van materialen. In 2012 wordt onderzocht of en hoe dit instrument kan worden verbeterd, onder meer door het aantal hergebruikmogelijkheden uit te breiden. Hiermee verwacht ik dat hoogwaardig hergebruik nog beter tot zijn recht komt, volledig in lijn met het Cradle to Cradle principe.
De emissies van de afvalverbrandingsinstallatie OMRIN te Harlingen |
|
Diederik Samsom (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA), Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de emissies van de recent geopende afvalcentrale OMRIN de niveaus zoals vastgesteld in de vergunning – met regelmaat – overschrijden? Zo ja, kunt u een overzicht geven van eisen en realisatiegegevens?
Zie het antwoord op vraag 2 van de leden Jacobi en Samsom (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3460).
Zijn er in de vergunning, dan wel via wettelijke voorschriften, eisen gesteld aan het maximaal toelaatbare aantal storingsuren van een dergelijke installatie per jaar? Welke? Is dit maximum overschreden?
In het Besluit verbranden afvalstoffen is bepaald dat, indien er overschrijding is van de bij of krachtens het besluit gestelde emissie-eisen, in geen geval langer dan 4 uur met de thermische behandeling van afvalstoffen mag worden voortgegaan. Per kalenderjaar mag dit niet meer dan 60 uur zijn.
Volgens de provincie is dit maximum sinds de ingebruikname niet overschreden.
Wat is het handhavingskader voor afvalverbrandingsinstallaties, welke sancties kunnen bij overtreding van vergunningsvoorschriften worden opgelegd?
De provincie Fryslân heeft een «Toezichtsplan Reststoffen Energie Centrale (REC) 2011 – 2012» opgesteld. Daarin is aangegeven hoe wordt toegezien op het naleven van de Wet milieubeheervergunning en van de van toepassing zijnde rechtstreeks werkende wet- en regelgeving, zoals het Besluit verbranden afvalstoffen. Er wordt voorzien in fysiek toezicht, administratief toezicht, metingen en systeemtoezicht.
In het geval van overtreding van vergunningvoorschriften of het Besluit verbranden afvalstoffen voorzien de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet in de mogelijkheid tot het treffen van (sanctie)maatregelen om de naleving van de vergunning af te dwingen, zoals het opleggen van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang.
Is de handelwijze van de provincie Friesland als bevoegd gezag voor de milieuhandhaving bij OMRIN in lijn met het handhavingskader? Kunt u dit motiveren?
Ja. In het Fries Draaiboek Handhaving Milieuwetgeving zijn de afspraken over de milieuwethandhaving in de provincie Fryslân opgenomen. Dit draaiboek vormt het afwegingskader voor het toepassen van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke sanctiemiddelen.
Op de website van de provincie Fryslân staan diverse brieven en verslagen van toezicht en handhavingsacties door de provincie, waarin in detail de bevindingen worden beschreven (zie http://www.fryslan.nl/sjablonen/1/infotype/downloads/view.asp?objectID=34147)
Hieruit blijkt dat de provincie handelt conform het toezichtsplan en het draaiboek.
Welke maatregelen gaat u nemen zodat bij de afvaloven in Harlingen wordt gehandhaafd conform de normvoorschriften?
Gezien het bovenstaande zijn geen extra maatregelen nodig.
Het bericht dat de afvaloven in Harlingen de normen zou overschrijden |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Diederik Samsom (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht: «Achterdocht beheerst afvalovendebat»?1
Ja.
Klopt het dat de normen voor de uitstoot van schadelijke stoffen (zoals dioxine) worden overschreden? Zo ja, wat is dan het risico voor de volksgezondheid?
De provincie Fryslân heeft van 12 mei 2011 tot 24 juni 2011 de emissiegegevens van de Reststoffen Energie Centrale (REC) te Harlingen op haar website geplaatst. Vanaf 24 juni 2011 kunnen de emissiegegevens worden ingezien op de website van de REC.
Tijdens de inregelperiode (29 maart 2011 t/m 24 april 2011) zijn bepaalde emissies van de REC boven de vergunde waarden gekomen. Dat is gebruikelijk bij het opstarten van een dergelijke installatie.
Ingenieursbureau Tauw heeft een onderzoek naar de emissies van dioxinen/furanen, PAK's en zware metalen uitgevoerd. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden in het kader van de meetverplichting die in de milieuvergunning en het Besluit verbranden afvalstoffen is opgenomen.
Tauw heeft geen overschrijdingen van de emissiegrenswaarden geconstateerd. De emissies aan dioxinen en furanen zijn onmeetbaar laag gebleken en het onderzoek toont aan dat er na de opstart van de REC op 29 maart 2011 geen hoge concentraties dioxinen zijn vrijgekomen.
Na de inregelperiode is de bedrijfsvoering van de REC stabiel. De provincie Fryslân blijft de emissiegegevens controleren en beoordelen.
De emissiegegevens, informatie over het TAUW onderzoek, enz. zijn terug te vinden op de site van de REC: http://www.omrin.nl/Over_Omrin/REC_Harlingen.aspx
Vindt er adequate monitoring plaats van de gezondheidsklachten van bewoners in de omgeving? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De GGD (Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst) besteedt de komende jaren bij haar gezondheidsonderzoeken extra aandacht aan de omgeving van de REC. Overigens heeft de GGD naar aanleiding van een informatiebijeenkomst voor omwonenden een factsheet opgesteld, waarin wordt ingegaan op de gezondheidsrisico’s van de afvaloven in Harlingen. In de factsheet is onder meer opgenomen «Voor omwonenden vormt de uitstoot van dioxine door de voorgenomen REC geen extra gezondheidsrisico.»
Daarnaast wordt in opdracht van LTO Noord door de Universiteit van Wageningen een biomonitoringsprogramma uitgevoerd. In dat programma worden enkele gewassen, koemelk en kalkpapier gebruikt als «verklikkers» van een te hoge uitstoot aan stoffen als cadmium, kwik, PAK's, dioxinen, PCB's en fluoriden.
Welke maatregelen worden er genomen om in het vervolg dergelijke incidenten te voorkomen?
Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 2.
Het bericht "Plastic lucratieve bijvangst voor vissers" en het rapport "Plasticverontreiniging van de Oceanen" |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Plastic kan lucratieve bijvangst voor vissers worden» en het rapport «Plasticverontreiniging van de Oceanen»?12
Ja.
Kunt u toelichten hoe dit voorstel tot stand is gekomen? Is het geïnitieerd door het directoraat-generaal Milieu of het directoraat-generaal Maritieme zaken en Visserij van de Europese Commissie?
Op 8 april jongstleden organiseerden de Eurocommissarissen van DG Milieu en DG Maritieme zaken en Visserij samen een ronde tafel discussie over de vervuiling van de Middellandse Zee. Nadien startte het pilot project «Waste Free Ocean» in Frankrijk.
Kunt u aangeven of dit initiatief voornamelijk is bedoeld ter ondersteuning van de levensvatbaarheid van (een deel van) de visserijsector of dat het uitgangspunt de milieuoplossing is?
Uit de toespraak3 van Eurocommissaris Damanaki kan opgemaakt worden dat de zorg om het milieu een belangrijke drijfveer is.
Kunt u toelichten hoe de door Eurocommissaris Damanaki aangekondigde financiële steun vorm zal krijgen? Welke omvang acht u proportioneel voor een dergelijke inzet door Nederlandse vissers, gelet op haar verwijzing naar nadere uitvoering door de lidstaten? Is de financiële steun voor plasticvangst beschikbaar voor de gehele Nederlandse visserijvloot?
Lidstaten die dergelijke initiatieven willen ondersteunen met cofinanciering uit het Europees Visserijfonds kunnen dat nu doen op vrijwillige basis. Op voorspraak van Eurocommissaris Damanaki zullen voorstellen voor collectieve acties voor de opruiming van plastic afval in de Operationeel Plannen ruimhartig worden beoordeeld. Het Nederlandse Operationele Plan is onderwerp van overleg tussen de Commissie en Nederland.
Nederland voert al sinds 2000 het project «fishing for litter» uit. Een tiental vissers doet hieraan mee op vrijwillige basis. Hierbij gooien vissers het opgeviste afval niet terug in zee maar plaatsen het in een «big bag» waarna het gratis kan worden afgegeven en verwerkt. Ook in andere OSPAR (regionale zeeconventie ter bescherming van de Noordoostelijke Atlantische Oceaan) landen lopen dergelijke initiatieven. Jaarlijks wordt er in Nederland en België op deze wijze ongeveer 300 000 kg afval aan land gebracht. Financiering van de «big bags» en de verwerking komt uit diverse bronnen (overheden, havenbeheerders maar ook afvalverwerkers).
Op basis van de opgedane ervaringen kan geconcludeerd worden dat het een goed initiatief is om vissers meer te betrekken bij de afval-op-zee problematiek, maar dat er ook een behoefte is aan een aanpak van de bron van de vervuiling. Deze ligt niet alleen op zee, maar ook op het land.
Ik zal in overleg met de Commissie kijken naar de mogelijkheden op de Noordzee. Ook haalbaarheid en doelmatigheid zullen daarbij aan de orde komen. Bij mijn weten zijn er in de zuidelijke Noordzee geen afvalbergen zoals in de Middellandse Zee. Een incidentele pilot kan hier meer inzicht in geven.
Daarnaast wil ik samen met mijn collega van Infrastructuur en Milieu bezien of de huidige «fishing for litter» initiatieven verder gestimuleerd, uitgebreid en eventueel verbeterd kunnen worden.
Indien de bestaande middelen in het Europees Visserijfonds niet toereikend zijn en niet kunnen worden opgehoogd, ten koste van welke andere begrote uitgaven zullen de vergoedingen dan gaan?
Een pilot zal moeten uitwijzen of de middelen toereikend zijn en of de afspraken nageleefd worden.
Kunt u aangeven hoe de risico’s op misbruik of fraude op basis van de regeling zullen worden beperkt?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven op welke manier Nederland invulling gegeven heeft aan haar verplichtingen conform Verordening (EG) nr. 1198/2006 om het grote publiek, de eventuele begunstigden en alle belanghebbenden in te lichten over de door het Europees Visserijfonds aangeboden mogelijkheden? Kunt u toelichten hoe de nieuwe mogelijkheden voor steun uit het visserijfonds voor plasticvangst wordt bekend gemaakt?
Voor de openstellingen in het kader van het Europees Visserijfonds worden begunstigden en alle belangstellenden via de gebruikelijke communicatiemiddelen op de hoogte gesteld.
Met welke techniek zal het plastic uit het water worden verwijderd? Zijn de vissersboten voldoende uitgerust om het plastic, ook de kleine plastic deeltjes, effectief te verwijderen? Zo nee, zijn er middelen beschikbaar om de boten aan te passen om alsnog een effectieve plasticvangst te garanderen?
Op dit moment wordt plastic afval bijgevangen bij de reguliere visserijpraktijken. Het gaat dan vooral om grof afval als plastic zakken, stukken netten, flessen, jerrycans, handschoenen, kratten, etc. Het grove afval geeft vooral fysieke problemen, niet alleen voor het ecosysteem, maar ook voor de scheepvaart. Evenzeer zorgwekkend zijn de kleine deeltjes (zogenaamde «micro-plastics»). Opname door mariene organismen kan leiden tot verstopping van het maag-darm kanaal, verhongering of vergiftiging. Deze kleine deeltjes worden doorgaans niet opgevist.
Hoe worden de gebiedsverdelingen en vaarroutes van de vissers voor de plasticvangst gecoördineerd tussen de EU lidstaten? Op welke manier en door welke instantie zal de effectiviteit getoetst worden?
Zie antwoord 4.
Klopt het dat de plasticindustrie meewerkt door het opgehaalde plastic te recyclen? Heeft u al in uw overleggen met de Nederlandse recyclingsector gesproken over de gevolgen van dit nieuwe Europese beleid? Hoe wordt gewaarborgd dat ingezameld plastic waar mogelijk wordt teruggebracht voor hergebruik in de grondstoffen keten?
Van 20 tot 25 maart 2011 heeft in Honolulu de 5e International Marine Debris Conference plaatsgevonden. Tijdens die bijeenkomst is de Declaration of the Global Plastics Associations for Solutions on Marine Litter ondertekend door 47 branche-organisaties in de kunststof industrie. Hierin verklaren de ondertekenaars zich te zullen inzetten voor de recycling van plastics tot grondstoffen waar dat mogelijk is. Ook de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie (NRK) heeft deze verklaring ondertekend4. Daarbij moet worden aangetekend dat in bepaalde gevallen opgevist plastic dermate vervuild kan zijn dat hergebruik als grondstof niet mogelijk is. In dat geval is energieterugwinning bij verbranding in een AVI (Afval Verbrandingsinstallatie) de aangewezen weg. Op dit moment heeft er nog geen overleg plaatsgehad met de Nederlandse federatie van brancheverenigingen voor de rubber, recycling en kunststofindustrie NRK.
Eurocommissaris Damanaki geeft aan dat ze de organisatie van dit initiatief zal overlaten aan de industrie en de EU-lidstaten. Kunt u aangeven hoe dit initiatief op nationaal niveau vorm zal krijgen? Welke stappen zullen worden ondernomen om tot een werkzaam en doeltreffend beleid te komen? Wordt de Kamer geïnformeerd over de voortgang van dit proces?
Zie antwoord 4.
De afvaloven van Omrin |
|
Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gegeven dat de afvaloven Omrin in Friesland stil ligt?1
Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân is het bevoegd gezag voor de afvaloven van Omrin in Harlingen. Daarom is voor de beantwoording van de vragen 1 t/m 3 informatie opgevraagd bij het betreffende bevoegd gezag.
De afvaloven van Omrin heeft eind april 2011 vijf dagen stil gelegen. Dat ging om een geplande stop voor onderhoud en inspectie, die is uitgevoerd voor dat de leverancier de oven overdraagt.
De afvaloven van Omrin is na de hiervoor genoemde stop weer in bedrijf gegaan en tot het moment van beantwoording van deze vragen van het lid de Mos (medio mei 2011) volledig in bedrijf geweest.
Klopt het dat Omrin om een versoepeling van de milieunormen heeft gevraagd? Zo ja, wilt u er bij Gedeputeerde Staten van Friesland op aandringen om dit vooral niet toe te staan?
Nee, Omrin heeft niet gevraagd om milieunormen te versoepelen.
Is het u bekend dat er twee medewerkers onwel zijn geworden tijdens hun werkzaamheden bij Omrin toen zij bij de schoorsteen van 44 meter bezig waren?
Bij het opstarten van de afvaloven is een incident opgetreden, waarbij verzurende gelige dampen (SO2, NOx, HCl) zijn geëmitteerd. Deze dampen zijn terecht gekomen bij twee werknemers die op een afstand van 300 meter van de schoorsteen van de afvaloven in een kraan op een naastgelegen terrein van derden aan de slag waren, waardoor kortstondig irritaties aan de luchtwegen ontstonden.
Is het waar dat u al 4,4 miljoen euro heeft overgemaakt zonder controle van de voorwaarden?
Er is in 2007 door het voormalig ministerie van Economische Zaken 6 miljoen euro subsidie toegekend op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI). Medio mei 2011 is daarvan inderdaad 4,4 miljoen euro aan Omrin overgemaakt.
Heeft u de bereidheid het geld dat naar Omrin ging en gaat per direct stop te zetten en de gegeven subsidie terug te vorderen, omdat Omrin lak heeft aan de milieuregels en aan omwonenden? Zo nee, hoe kunt u de toegezegde 6 miljoen euro rijkssubsidie nog verantwoorden?
De subsidie valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van EL&I en ik kan die subsidie dan ook niet stopzetten of terug vorderen.
Het bericht 'Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen' |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Winsten op vervuilde olie enorm, actie ondernomen» uit de Volkskrant van 9 april 2011.
Kunt u toelichten of er naast de inspecties en onderzoeken die gericht zijn op het opsporen van overtredingen, zoals vermeld in het bericht, ook preventieve acties plaatsvinden? Zo ja, wat voor soort maatregelen zijn dat en hoeveel vonden er plaats in 2010?
In 2010 richtte de VI zich op:
In 2011 vinden tevens controles plaats bij bedrijven die oliehoudende afvalstoffen verwerken waarbij bepaalde stromen gebruikt (kunnen) worden als grondstof voor bunkerolie.
Vindt u dat de huidige wet- en regelgeving voldoende duidelijkheid biedt om de in het artikel benoemde bijmeng praktijken uit te sluiten?
Neen. Op grond van de huidige wet- en regelgeving is niet eenvoudig te bepalen of bepaalde stoffen of materiaalstromen gebruikt mogen worden als blendcomponent, en als zodanig toegevoegd mogen worden aan stookolie.
In 2015 zullen scherpere eisen in werking treden voor het zwavelgehalte van scheepsbrandstoffen (zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5). Dit zou ertoe kunnen leiden dat minder zware stookolie gebruikt gaat worden, maar ook dan blijft het moeilijk illegale bijmengpraktijken uit te sluiten.
Klopt het dat het bijmengen van afvalstoffen in olie moeilijk te bewijzen is? Zo ja, kunt u toelichten waarom dit zo moeilijk is?
Het bewijzen van bijmenging van afvalstoffen in olie is vooral lastig omdat het een tijdrovende zaak is. De fysisch chemische eigenschappen van stookolie (zwart en stroperig met van nature al aanwezige schadelijke componenten) maken het relatief gemakkelijk er andere componenten aan toe te voegen, waarbij het detecteren van deze bijvoegingen zeer moeilijk is. Daarbij is de omvang van de gevaarlijke afvalstromen veel kleiner dan de stroom stookolie, waardoor bijmenging van een al dan niet grote afvalstroom slechts leidt tot een relatief kleine toevoeging aan de stookoliestroom. Dit maakt dat de trefkans bij het analyseren aan het eind van de keten (als de stookolie als brandstof geleverd wordt) klein is. Daarbij komt dat de normstelling voor scheepsbrandstoffen beperkt is tot met name het zwavelgehalte en er geen wettelijk regeling bestaat voor het blenden van olie, residuen en destillaten. Het bewijzen van ongewenste bijmenging van afvalstoffen in olie dient dan ook te geschieden via de afvalstoffenwetgeving, op grond waarvan afvalstoffen niet mogen worden weggemengd in scheepsbrandstoffen, tenzij dit in de betreffende omgevingsvergunning van het bedrijf is toegestaan. Dit onderzoek vergt veelal diepgaand administratief (keten)onderzoek. Daarbij is de vraag wanneer een stof als afvalstof kan worden aangemerkt van groot belang. Deze vraag is niet altijd snel en eenduidig te beantwoorden en leidt nogal eens tot discussies en langdurige juridische procedures.
In het artikel wordt gesteld dat er weinig normen zijn voor de samenstelling van stookolie; is uitbreiding van die normen wenselijk en mogelijk? Welke stappen worden er ondernomen op nationaal, Europees en internationaal niveau?
Er bestaan in de huidige internationale regelgeving normen ten aanzien van de kwaliteit van scheepsbrandstoffen; in de komende jaren zullen strengere normen van kracht worden. Daardoor zal het in de toekomst minder makkelijk zijn om afvalstoffen bij te mengen.
Als het blendingsproces leidt tot een product dat wordt gebruikt als scheepsbrandstof, dan gelden hiervoor de brandstofkwaliteitseisen conform de «International Convention for the Prevention of pollution from Ships» (Marpol), Annex VI. Deze stelt dat brandstof voor zeeschepen geen toegevoegde stof of chemisch afval mag bevatten die de veiligheid van schepen in gevaar brengt, of nadelige gevolgen heeft voor de prestatie van de machines, of die schadelijk is voor het personeel, of in het algemeen bijdraagt aan extra luchtverontreiniging. Ook dient brandstofolie voor zeeschepen geen anorganische zuren te bevatten.
In 2015 gaat de norm voor zgn. «SOx Emission Control Area’s» (SECA’s) zoals de Noordzee en Oostzee van 1,0% nu naar 0,1% zwavel. Dit betekent dat vanaf 2015 schepen in SECA’s alleen zullen varen op zgn. gedestilleerde brandstof. Deze is niet alleen qua zwavelgehalte, maar ook wat betreft andere vervuiling (zgn. fijnstof-genererende bestanddelen) een stuk schoner; het ongemerkt bijmengen van afvalstoffen is bij gedestilleerde brandstof minder eenvoudig.
Voor schepen die varen buiten de SECA’s gaat de zwavelnorm ook omlaag, namelijk van 4,5% nu naar 3,5% in 2012 en naar 0,5% in 2020 (conform Marpol Annex VI evaluatie in 2018, als deze negatief uitvalt wordt de invoeringsdatum verschoven naar 2025). Hiermee zal het gebruik van zware stookolie grotendeels verdwijnen en zal het minder makkelijk worden om gevaarlijk afval ongemerkt bij te mengen.
Gebruik van brandstof met meer zwavel dan genoemde percentages is conform Marpol Annex VI toegestaan, maar dan dient gebruik te worden gemaakt van nabehandelingsapparatuur (bijv. zgn. scrubbers), die zorgt voor een vergelijkbare vermindering van SOx-uitstoot als het geval zou zijn geweest bij genoemde zwavelnormen.
Er bestaan geen voornemens voor een verdere aanscherping van Marpol Annex VI dan de huidige, reeds genoemde strengere normen die de komende jaren zullen ingaan.
Kunt u een overzicht geven van de ontwikkelingen die sinds 1995 hebben plaatsgevonden om de controle en handhaving van het verbod op het bijmengen van afvalstoffen in brandstof te verbeteren?
Hiervoor verwijs ik u naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009 (Kamerstuk 30 175, nr. 86) en van 26 november 2009 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784).
Voor de controles en handhavingsacties in 2010 verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Vanaf 2011 kent de VI prioriteit toe aan een integrale ketenbenadering van afvalketens. De bunkerolieketen is één van die risicovolle ketens. De VI werkt aan een meerjarige ketenaanpak van bunkerolie. In dat kader is in opdracht van de VI de keten van de scheepsbrandstoffen en de risico’s daarin op het wegmengen van gevaarlijke (afval)stoffen in beeld gebracht. Dit onderzoek is inmiddels gereed en levert een aantal (beleids)aanbevelingen op. Dit rapport zal met mijn reactie daarop binnenkort aan uw Kamer worden aangeboden.
Daarnaast zullen in 2011 controles worden uitgevoerd, gericht op afvalinrichtingen die afvalolie verwerken en op het zwavelgehalte van af te leveren bunkerolie. Het meest recent vonden de «Waakzaam Milieu» handhavingsacties plaats in de havens van Rotterdam en Amsterdam. Deze samenwerking van de KLPD met o.a. IVW, VI, Douane en Zeehavenpolitie, waren de aanleiding voor het artikel in de Volkskrant.
Kunt u aangeven wat de directe consequenties zijn van de aanscherping van bijlage VI, met name voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3, bij MARPOL die in 2008 is vastgesteld?
De genoemde regelgeving (voorschrift 18 artikel 3 lid 1.3) maakte ook al deel uit van de bestaande Bijlage VI-regelgeving. Deze is in januari 2007 geïmplementeerd in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) en in de onderliggende regelgeving (Besluit voorkoming verontreiniging door schepen, Bvvs).
Wel zijn in de herziene Bijlage VI de zwavelnormen voor de mondiale zeeën en de SECA’s aangescherpt. Bovendien heeft, mede op verzoek van Nederland, de IMO aan ISO gevraagd de specificaties voor scheepsbrandstoffen te verbeteren en hierbij specifiek rekening te houden met milieu-aspecten. De ISO heeft hieraan gehoor gegeven en heeft op 15 juni 2010 een verbeterde ISO-8217 International Standard gepubliceerd waarbij nu ook een grenswaarde voor H2S (zwavelwaterstof) is opgenomen ter bescherming van de gezondheid van vooral het personeel.
Is het waar dat, door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor de verwerking van afval, bijmengen in brandstof eigenlijk twee keer geld oplevert? Zo ja, hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bestaande sanctieregime en is de hoogte van sancties afschrikwekkend genoeg? Kunt u een indicatie geven van de pakkans?
Ja het klopt dat door de prijsstijging van scheepsbrandstof en de kosten voor verwerking van afval, bijmengen in brandstof financieel voordelig is en eigenlijk twee keer geld oplevert. De kosten voor verantwoorde verwerking/vernietiging kunnen worden vermeden door bijmenging in stookolie. Tegelijk spaart bijmenging de kosten uit voor andere «cutter stocks» (lichte blendmaterialen).
Voor uw vraag over de effectiviteit van het bestaande sanctieregime verwijs ik
naar de antwoorden zoals mijn voorganger die heeft gegeven op eerdere vragen van het lid Poppe (brief van 14 augustus 2009, Kamerstuk 30 175, nr. 86 en van 26 november 2009, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 784) en naar mijn antwoord op eerdere vragen van de leden Van Tongeren en Jansen (brief van 14 december 2010, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 821).
Zoals aangegeven bij vraag 4 maken de fysisch chemische eigenschappen van stookolie het relatief gemakkelijk om er andere componenten aan toe te voegen, waarbij detectie van deze bijmengingen bijzonder lastig is. Verder wordt in de productieketen van bunkerolie niet systematisch getoetst of er ongewenste verontreinigen/schadelijke stoffen in blendcomponenten of geproduceerde stookoliën aanwezig zijn. De detectiekans en daaraan gekoppeld de pakkans is dan ook waarschijnlijk gering. Samen geldt dat er dus wel sprake kan zijn van «incentives» om gevaarlijke (afval)stoffen weg te mengen in stookolie.
Kunt u toelichten welke schadelijke vormen van afval het meest voorkomen in bijgemengde brandstof in Nederland, en de daarmee samenhangende gevolgen voor de Nederlandse luchtkwaliteit? Kunt u aangeven welke specifieke onderzoeken in het kader van de volksgezondheid hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden?
Doordat detectie van afvalstromen in bunkerolie moeilijk is, kan niet aangegeven worden welke afvalstromen het meest voorkomen. Over de gevolgen van deze afvalstromen in bunkerolie op de Nederlandse luchtkwaliteit of de volksgezondheid zijn mij geen gegevens bekend. Onderzoek hiernaar is nauwelijks mogelijk.
In het rapport «Blends in beeld, een analyse van de bunkerolieketen,» dat door bureau CE Delft is uitgevoerd in opdracht van de VI, wordt hierop ingegaan. Ik stuur dit rapport binnenkort aan uw Kamer.
Marpol Annex VI verbiedt bijmenging van een aantal stoffen. Zie hiervoor het antwoord op vraag 5.
Zijn er ontwikkelingen om de speciale zwaveldioxide emissienormen, die sinds 2006 gelden voor de Noordzee als SOx controle gebied, uit te breiden naar andere gebieden en voor andere schadelijke stoffen? Zo nee, bent u bereid om dit binnen de Internationaal Maritime Organization (IMO), de landen die betrokken zijn bij de Oslo and Paris Conventions for the protection of the marine environment of the Nord-East Atlantic (OSPAR) of EU-verband op de agenda te zetten?
Nederland is voorstander van het uitbreiden van de SECA’s en dringt er in internationaal overleg steeds sterk op aan dat dit gebeurt. Dit is goed voor het milieu en voor het level playing field.
Tweehonderd mijl ten westen en ten oosten van de kusten van Noord-Amerika geldt vanaf augustus 2011 een Emission Control Area voor SOx en vanaf 2016 ook voor NOx.
Er liggen verder geen concrete voorstellen op tafel, maar in de IMO wordt regelmatig gesproken over de mogelijkheid van uitbreiding van het aantal Emission Control Areas. Denk hierbij bijv. aan de Middellandse zee en de zeeën voor de kusten van Mexico, Australië, Korea en Japan en in de Straat van Malakka. Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de landen die deze zeeën omringen om een afweging te maken en eventueel in IMO initiatieven op dit gebied te nemen.
In 2015 zal, conform de internationale regelgeving Marpol Annex VI, voor zgn. SOx Emission Control Areas (SECA’s) als Noordzee en Oostzee strengere normen gaan gelden ten aanzien van het zwavelgehalte voor scheepsbrandstof. Minder zwavel in de brandstof betekent minder uitstoot van SOx. De zwavelnorm zal gaan van 1,0% nu naar 0,1% in 2015.
Marpol Annex VI biedt aan de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) de mogelijkheid om een (gedeelte van een) zee aan te wijzen tot NOx emissie controle gebied (NECA). In zo’n gebied zullen vanaf 1 januari 2016 voor nieuw te bouwen schepen 80 procent strengere eisen ten aanzien van NOx-uitstoot gaan gelden. Op dit moment onderzoeken de acht Noordzeelanden de voor- en nadelen van zo’n besluit, zowel wat betreft luchtkwaliteit als wat betreft economisch belang.
Hierbij wordt samengewerkt met de Oostzeelanden, waar vergelijkbare onderzoeken worden gedaan of al zijn afgerond.
Plannen voor een nieuwe afvaloven |
|
Geert Wilders (PVV), Richard de Mos (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat het Friese afvalverwerkingsbedrijf Omrin plannen heeft om binnenkort een afvaloven in gebruik te nemen?
Ja.
Bent u ermee bekend dat er nog tal van procedures lopen tegen de afvaloven van Omrin en dat de milieuvergunning vernietigd is? Bent u van mening dat er sowieso geen subsidie verstrekt mag worden, zolang er nog procedures lopen en er geen geldige milieuvergunning voor de afvaloven is? Zo nee, waarom niet?
Op 5 oktober 2010 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân aan Omrin/Afvalsturing Friesland N.V. te Leeuwarden de gevraagde vergunning verleend als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, voor een Reststoffen Energie Centrale (REC).
Naar aanleiding van deze vergunning zijn vijf beroepschriften bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de afdeling) ingediend.
De Stichting Afvaloven Nee heeft toen tevens een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (schorsingsverzoek) ingediend. Op 13 december 2010 is het betreffende verzoek om voorlopige voorziening van de stichting ter zitting behandeld door de afdeling, waarna de afdeling op 24 december 2010 het verzoek heeft afgewezen. Dit houdt in dat de milieuvergunning in werking is getreden en Omrin kan beginnen met de vergunde activiteiten.
De vijf beroepschriften worden in de bodemprocedure door de afdeling behandeld. De zitting waarin deze behandeling plaatsvindt, moet nog plaatshebben. De uitspraak in de bodemprocedure is bepalend voor het al dan niet onherroepelijk worden van de milieuvergunning.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Is het waar dat er zes miljoen euro rijkssubsidie wordt verstrekt voor deze afvaloven? Zo ja, kunt u aangeven wat de motivatie hiervoor was en bent u bereid om de subsidie niet te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Door het voormalig ministerie van Economische Zaken is een subsidie toegezegd van 6 miljoen euro voor de bouw van de REC in Harlingen. De subsidie is verstrekt op grond van het Besluit Subsidies Regionale Investeringsprojecten (BSRI).
Aan de subsidieverlening is de verplichting gekoppeld om de REC in gebruik te nemen binnen de in de subsidieverlening opgenomen realisatietermijn van 1 mei 2011. Als de REC niet in gebruik kan worden genomen als gevolg van het ontbreken van een milieuvergunning, zal de subsidie op nihil worden vastgesteld. Eventueel betaalde subsidie zal dan terug moeten worden betaald.
Overigens kan de realisatiedatum van 1 mei 2011 op verzoek van de subsidieontvanger, onder opgave van redenen van de termijnoverschrijding, vóór het verstrijken van de realisatietermijn door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie worden verlengd.
Deelt u de mening dat er momenteel sprake is van een surplus aan afvalverbrandingscapaciteit en dat het, mede gezien het ontbreken van lokaal draagvlak, zinloos is om als overheid mee te betalen aan nieuwe verbrandingsovens?
Over de verhouding tussen de beschikbare verbrandingscapaciteit in Nederland en het aanbod aan brandbaar afval, is de afgelopen jaren veel met de Kamer gecommuniceerd. Zie onder meer de brief van de voormalig minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijk Ordening en Milieubeheer van 18 maart 2010 (30872, nr. 53).
Op dit moment is het aanbod aan brandbaar restafval kleiner dan het volgens de prognoses uit het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) zou zijn. Dat is met name het gevolg van de economische crisis. De verwachting is dat het aanbod brandbaar afval zal toenemen als de crisis minder wordt. Of het aanbod uitkomt op de hoeveelheid die in de oorspronkelijke prognoses is opgenomen en of er dan evenwicht zal ontstaan tussen de beschikbare capaciteit en het aanbod brandbaar afval, is nu niet te zeggen.
Overigens zijn er enkele verbrandingsinstallaties die brandbaar afval invoeren om het tekort aan Nederlands brandbaar afval op te vangen.
Voor wat betreft de subsidie aan de REC: zie het antwoord op vraag 3.
Thermische verwerking van asbest |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Is naar uw mening thermische verwerking van asbest te prefereren boven storten, met behoud van een zekere mate risico's voor de toekomst? Zo nee, waarom niet en hoe past uw opvatting in het kader van de «ladder van Lansink» om te streven naar een zo hoogwaardig mogelijke manier van verwerking van afval? Zo ja, welke stappen heeft u ondernomen om deze technische innovatie in Nederland te stimuleren en te ondersteunen bij toegang tot de markt?
De minimum standaard in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) 2009–2021 voor verwerking van asbest is storten, omdat er momenteel nog geen andere methode voor verwerking van asbest is.
Ik sluit mij aan bij mijn ambtsvoorgangers die steeds hebben aangegeven welwillend te staan tegenover de thermische verwerking ofwel denaturatie van asbest (zie onder andere minister Cramer in het AO van 18 februari 2010, TK 25 834, nr. 52).
De denaturatie-installatie staat al een aantal jaren op de Milieulijst voor fiscale stimulering van milieu-investeringen met de Milieu InvesteringsAftrek (MIA) en de Vrije afschrijving Milieu-investeringen (Vamil). Verder valt sinds vorig jaar een deel van het asbestafval onder de hoge stortbelasting, waardoor een denaturatie-installatie eerder rendabel te maken is. Het bedrijfsleven moet echter zelf de afweging maken en daadwerkelijk overgaan tot de bouw van een installatie. Momenteel loopt een initiatief in Zwolle, waarvoor een vergunning- en MER-procedure wordt doorlopen.
Is het waar dat u (of uw voorganger) de bereidheid om de standaard voor de verwerking van asbestafval aan te scherpen gekoppeld heeft aan de beschikbaarheid van voldoende thermische verwerkingscapaciteit? Zo ja, wat verstaat u onder voldoende verwerkingscapaciteit? Ziet u een oplossing voor de kip-ei situatie van ontwikkelaars van thermische verwerkingscapaciteit, die hun project slechts gefinancierd kunnen krijgen als er meer zekerheid bestaat over de aanscherping van de verwerkingsstandaard na het beschikbaar komen van hun installatie?
Het klopt dat in het LAP in paragraaf 21.2 de voorwaarden zijn opgenomen waaraan moet worden voldaan alvorens een stortverbod wordt ingesteld voor onbrandbare en niet-herbruikbare afvalstoffen waarvoor een verwerkingstechniek anders dan storten beschikbaar komt. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Het rapport 'Definitieve berging van hoogradioactief en/of langlevend kernafval in een kleiformatie in de Belgisch-Nederlandse grensstreek' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het rapport «Definitieve berging van hoogradioactief en/of langlevend kernafval in een kleiformatie in de Belgisch-Nederlandse grensstreek» van de Belgische hydrogeoloog Willy Weyns?1
Ja.
Deelt u de analyse van Weyns dat de Boomse kleilaag in de Kempen-regio logischerwijs de enige Belgische kleilaag is die in aanmerking komt voor ondergrondse berging van kernafval, omdat de andere kleilagen niet voldoende homogeen en vrij van breuken zijn? Zo nee, waarop baseert u uw mening?
Nee. In het Belgische ontwerp Afvalplan worden diverse beheersopties beschreven, waaronder die voor eindberging in weinig verharde klei, zonder dat deze aan een specifieke plaats of concreet project zijn gekoppeld. Wel worden Boomse en Ieperiaanse klei als eventuele geschikte kleilaag genoemd.
Deelt u de analyse dat de principebeslissing van de nationale instelling voor radioactief afval en verrijkte splijt stoffen (NIRAS) voor «geologische berging in weinig verharde klei op Belgisch grondgebied»2 daarom een principebeslissing inhoudt voor ondergrondse berging op een specifieke locatie, namelijk de Kempenregio?
Nee, zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Bent u op de hoogte van de argumenten die Weyns gebruikt om te komen tot de conclusie dat de Belgische Boomse kleilaag niet geschikt is voor de ondergrondse berging van kernafval? Deelt u de mening dat de ondergrondse kernafvalberging onwenselijk is, omdat er veel wetenschappelijke onzekerheden zijn omtrent ondergrondse kernafvalberging in klei? Bent u bereid NIRAS te verzoeken een reactie te geven op de bezwaren van Weyns?
Ik ben op de hoogte van de argumenten van Weyns. Ik zal NIRAS niet verzoeken om een reactie te geven omdat NIRAS al heeft aangegeven dat de belangrijkste elementen van de argumenten van de heer Weyns meegenomen zijn in het huidige onderzoek en blijvend meegenomen worden in verder onderzoek. Ik deel verder uw mening niet dat ondergrondse afvalberging wetenschappelijk onzeker zou zijn. Naar de huidige stand van wetenschap en techniek is alleen geologische eindberging van hoogradioactief afval een oplossing die verzekert dat het afval buiten de levensruimte van de mens blijft. Hierover is wereldwijd brede overeenstemming. Dit is ook het beleidsstandpunt dat door achtereenvolgende kabinetten is ingenomen vanaf het aanbieden van het eindrapport van de Commissie Opslag Radioactief Afval (CORA) in 2001 aan uw Kamer (EZ01–107).
Bent u bereid NIRAS te verzoeken de verdere besluitvorming over ondergrondse kernafvalopslag uit te stellen totdat er wetenschappelijke consensus is over de veiligheid op de korte én lange termijn van ondergrondse kernafvalopslag in kleilagen?
Om te beginnen is een definitieve beslissing over radioactief afval in België op dit moment nog niet aan de orde. Het huidige ontwerp afvalplan moet de federale regering in België in staat stellen een principebeslissing te nemen over het beheer van radioactief afval. Deze beslissing vormt een eerste stap in een lang proces dat verscheidene decennia gaat duren en flexibel en stapsgewijs is ingericht. Voor wat betreft de wetenschappelijke en technische kant verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Bent u op de hoogte van de bezwaren van Brabant Water, de Provincie Brabant en de Kempener-gemeenten Bladel, Eersel, Oirschot, Bergeijk en Reusel-De Mierden tegen dit Afvalplan? Deelt u de zorgen van deze partijen dat er risico bestaat op besmetting van het Nederlandse drinkwater met radioactief materiaal omdat er getwijfeld wordt aan de inherente veiligheid van de kernafvalopslag?
Ja, ik ben op de hoogte maar deel uw zorgen niet. Gelet op het internationale verdrag over de veiligheid van beheer van radioactief afval moet worden aangetoond dat in alle stadia van het afvalbeheer ieder lid van de bevolking, maar ook de bevolking als geheel alsmede toekomstige generaties in voldoende mate zijn beschermd tegen de effecten van blootstelling aan straling. Dit geldt ook voor drinkwater. Zie hiervoor de brief van 14 september jl. (TK 2009–2010, Aanhangsel van de Handelingen, 3132).
Bent u vooraf door NIRAS op de hoogte gesteld van de inspraakprocedure van het Afvalplan en de mogelijkheden voor Nederlandse belanghebbenden om in te spreken?
NIRAS heeft het plan in het kader van een strategische milieubeoordeling naar Nederland gestuurd. De minister van VROM is in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken tot 6 september. Van die mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Zie de beantwoording van vragen van uw Kamer van 16 september jl. (TK 2009–2010, 25 422, nr. 83).
Indien u op de hoogte was, klopt het dat u Nederlandse belanghebbenden niet bericht heeft van het feit dat zij tot 6 september 2010 een zienswijze konden indienen op het Afvalplan?
Ja. Dit is ook niet gebruikelijk. Hiernaast gaf NIRAS aan dat er nog geen grensoverschrijdende effecten waren bepaald. Overigens vindt er momenteel wel overleg plaats met de Belgische autoriteiten om te komen tot werkafspraken in gevallen als deze. Zie hiervoor ook de beantwoording van vragen van uw Kamer van 16 september jl. (TK 2009–2010, 25 422, nr. 83).
Bent u het met mij eens dat ook Nederlandse gemeenten en andere belanghebbenden de mogelijkheid zouden moeten hebben tot inspraak, omdat NIRAS van plan is radioactief afval in het grensgebied op te slaan en de risico’s daardoor grensoverschrijdend zijn?
Het Afvalplan en de bijbehorende strategische milieueffectenbeoordeling (SEA) zijn bedoeld om een strategische principebeslissing door de Belgische overheid te ondersteunen. Er is nog geen sprake van een concreet plan of project en daarom ook geen inschatting van eventueel grensoverschrijdende risico’s. Pas in een later fase zal er sprake zijn van een concreet project waaraan diverse milieueffectbeoordelingen zijn gekoppeld. Inspraak door burgers, bedrijven en overheden in Nederland is dan mogelijk.
Bent u bereid NIRAS te verzoeken een nieuwe inspraakperiode in te stellen voor Nederlandse belanghebbenden, nog voordat de Belgische overheid een besluit neemt over het Afvalplan?
De Belgische wettelijke procedures voorzien niet in een verlenging van de inspraakperiode en/of een nieuwe inspraakperiode. Dus ook niet voor Nederlandse belanghebbenden. In diverse volgende fases van het project is echter opnieuw inspraak mogelijk.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het Wetgevingsoverleg Energie op 6 december?
Ja.
Over de inzameling en hergebruik van kunststofafval |
|
Paulus Jansen |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Onderschrijft u de constatering van CEO Sondag van de Van Gansewinkel Groep dat 50% van het in Nederland ingezamelde kunststofafval alsnog in de verbrandingsovens verdwijnt?1 Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op de vragen 1 en 2 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 632).
Kunt u op grond van de gegevens van Nedvang uiteenzetten waar het kunststofafval in de keten terecht komt? Kunt u per nuttige toepassing aangegeven hoeveel procent van de ingezamelde kunststof daarvoor gebruikt wordt?
Zie mijn antwoord op vraag 1 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» (2010Z15504, ingezonden 29 oktober 2010).
Onderkent u dat de hoogwaardigheid van het hergebruik en de recycling in belangrijke mate afhangt van de kwaliteit van het gescheiden materiaal?
Ja, daarom hecht ik veel waarde aan de evaluatie van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Zie mijn antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel».
Heeft u de bevoegdheid om producenten te verplichten tot het aanbrengen van markers op hun producten om scheiding van afvalstromen te verbeteren? Zo nee, wie heeft die wel en bent u bereid aan te dringen op invoering?
Een dergelijke maatregel is, zo zij al wenselijk en haalbaar zou zijn, enkel mogelijk en zinvol, als zij op Europees niveau wordt ingevoerd. Zie mijn antwoord op vraag 5 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel». Indien Nederland zelfstandig de verplichting tot het gebruik van markers invoert, is het maar zeer de vraag is of deze in het onderhavige geval naar Europees recht toelaatbaar zijn in verband met mogelijke handelsbelemmeringen. Bovendien zullen dergelijke maatregelen, zo zij zodanig worden opgezet dat er geen sprake is van ongeoorloofde handelsbelemmeringen, waarschijnlijk leiden tot concurrentienadelen voor het Nederlandse bedrijfsleven, hetgeen niet gewenst is.
Bent u bereid in overleg met de afvalverwerkers de belemmeringen in kaart te brengen voor bouw van nascheidingsinstallaties van kunststofafval in Nederland en deze belemmeringen weg te nemen? Zo nee, waarom niet en hoe gaat u er dan voor zorgen dat de afvalverwerking de komende jaren hogerop de ladder van Lansink komt?
Zoals ik antwoord op vraag 4 van het lid Koopmans (CDA) over het bericht «Terug naar de tekentafel» heb aangegeven, vindt een evaluatie plaats van de voor- en nascheiding van kunststofverpakkingsafval. Ik wil eerst kijken hoe deze zich tot elkaar verhouden. Tot dat moment doe ik geen uitspraak over de wenselijkheid van de bouw van meer nascheidingsinstallaties. Het onderzoek is begin 2011 gereed en zal daarna aan de Kamer worden aangeboden. Overigens blijft het een verantwoordelijkheid van producenten van verpakkingen, die de recyclingsdoelstellingen uit het Besluit verpakkingen moeten halen, en de recyclingbedrijven welke specifieke technieken zij willen inzetten of aanbieden. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Het bericht 'Terug naar de tekentafel' |
|
Ger Koopmans (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Terug naar de tekentafel»?1
Ja.
Is het waar dat 50 procent van het ingezamelde plastic momenteel wordt verbrand? Wat is uw reactie daarop? Zo nee, wat is wel de stand van zaken? Zijn de cijfers over 2009 al beschikbaar?
Het is een mooie, gezamenlijke prestatie van Nedvang en de gemeenten, dat de afgelopen twee jaar de inzameling van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens in Nederland tot stand is gekomen.
Momenteel onderzoekt de VROM-Inspectie (VI) de keten van inzameling en verwerking van kunststof verpakkingsafval uit huishoudens. De bevindingen van de VI zullen een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal. U zult het onderzoeksrapport van de VI eind december ontvangen.
De rapportage van Nedvang over 2009 zal op korte termijn aan u worden aangeboden.
Hoe verhoudt zich het in het artikel genoemde percentage tot de contractueel vastgelegde recyclebare output van 70% die sorteerbedrijven moeten leveren (Kamerstuk 28 694 nr. 85)? Wordt dat percentage niet gehaald en/of wordt een deel van de recyclebare output alsnog verbrand?
In de rapportage over 2009 geeft Nedvang aan dat van de ingezamelde en voor sortering aangeboden hoeveelheid kunststof verpakkingsafval uit huishoudens, 71% is afgezet voor materiaalhergebruik.
Mogelijke reden dat in het genoemde artikel andere cijfers worden genoemd, is dat de uitlatingen zijn gedaan op basis van gemiddelde Europese cijfers, terwijl de wijze van inzameling van kunststof verpakkingsafval per land verschilt. Relevant is bijvoorbeeld of kunststof verpakkingsafval al dan niet in combinatie met ander verpakkingsmateriaal wordt ingezameld.
Daarnaast kunnen verschillende ijkpunten in de verwerkingsketen worden gehanteerd. Zo is meting na de eerste sortering van het kunststof verpakkingsafval mogelijk, maar er kan ook in latere bewerkingsstappen nog sortering plaatsvinden voordat het materiaal geschikt is voor hergebruik.
Vergelijking met cijfers van andere landen is derhalve niet zonder meer mogelijk.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zullen de bevindingen van de VI een beeld geven van de resultaten van de sortering en de mate van uiteindelijk hergebruik van het materiaal.
Bestaan er verschillen in recyclingpercentages tussen plastic dat is ingezameld door voor- en nascheiding?
In het addendum bij de Raamovereenkomst (kamerstuknr. 28 694 nr. 72) is afgesproken dat een evaluatie zal plaatsvinden van de ingezamelde hoeveelheden kunststof verpakkingsafval via voor- en nascheiding. Het onderzoek zal ook inzicht geven in eventuele verschillen in de recyclingspercentages bij bron- en nascheiding. Het onderzoek wordt begeleid door Nedvang, VNG en voormalig VROM en is begin 2011 gereed. Daarna zal het onderzoek aan de Kamer worden aangeboden.
Kunnen de in het artikel genoemde «markers» de scheiding en nuttige toepassing van plastic afval vergemakkelijken? Is het mogelijk de toepassing hiervan te stimuleren?
Om dergelijke technieken effectief en grootschalig toe te passen zal dit in de gehele Europese (verpakkingen) markt ingevoerd moeten worden. Bovendien zal er naast een kostenafweging, ook een milieuafweging moeten worden gemaakt. Het toepassen van markers kan er bijvoorbeeld toe leiden dat metaaldeeltjes van de markers in de materiaalstroom terecht komen. Er zijn nog vele andere vragen bijvoorbeeld hoe om te gaan met verpakkingen die door de gebruiker in meerdere delen uiteen wordt gehaald, denk bijvoorbeeld aan de folies om diverse verpakkingen (bijvoorbeeld thee, cd's of sigaretten).
Producenten van verpakkingen en recyclingbedrijven zouden gezamenlijk tot gebruik van dergelijke «markers» moeten besluiten. Mochten zij vervolgens op belemmeringen stuiten, dan ben ik vanzelfsprekend bereid om daarover met hen in overleg te treden.
Zijn het duurzaam inkoopbeleid en het afvalpreventiebeleid gericht op de stimulering van de biologische afbreekbaarheid van plastic? Zo nee, bent u bereid zich daarvoor in te zetten? Zou biologisch afbreekbaar plastic het zwerfvuilprobleem en de groei van «plastic soep» kunnen verminderen?
Om verder onderzoek en innovatie op het brede terrein van biokunststoffen te stimuleren heeft het kabinet geïnvesteerd in het programma «Biobased Performance Materials», dat door Wageningen Universiteit en Research Centre wordt gecoördineerd. Binnen dit programma wordt gewerkt aan het verbeteren van biokunststoffen. Biologisch afbreekbaar plastic is daar onderdeel van.
Biologische afbreekbare plastics voor specifieke productgroepen binnen het duurzaam inkoopbeleid kunnen nu al relevant worden. Als dat het geval is, kan dat worden meegenomen tijdens de lopende actualisatie van de criteria van relevante productgroepen. Er is aan de werkgroepen, die zich bezig houden met de actualisatie gevraagd om te kijken naar mogelijkheden om een Cradle-to-cradle gunningscriterium of een variant daarvan op te nemen voor specifieke producten uit die productgroep. In zo'n criterium of variant kan de toepassing van biologisch afbreekbaar plastic een rol spelen.
Het is denkbaar om uitsluitend biologisch afbreekbare plastics voor verpakkingen toe te passen die worden gebruikt in situaties waarin het ontstaan van zwerfafval zeer waarschijnlijk is, zoals bij recreatie aan zee. In dat geval zou een snellere afbraak een voordeel kunnen opleveren, maar alleen indien het voorwerp geheel bestaat uit afbreekbare plastics. Eveneens moet voorkomen moet worden dat het ontstaan van zwerfafval door «ongewenst afdankgedrag» wordt gestimuleerd.
Het nemen van initiatief tot dergelijke ontwikkelingen is aan producenten. De huidige (Europese) regelgeving legt daarvoor geen belemmeringen op. Anderzijds zou vanwege deze Europese regelgeving eventuele verdere stimulering door de overheid op Europees niveau besproken moeten worden.
Welke andere innovatieve technieken en systemen zijn er denkbaar om de hoeveelheid plastic afval te verminderen en de mogelijkheden van nuttig hergebruik te bevorderen? Bent u bereid om hierover met het bedrijfsleven in gesprek te treden?
In artikel 3 van het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton zijn preventieverplichtingen voor het verpakkende bedrijfsleven opgenomen. Zij moeten zo min mogelijk verpakkingsmateriaal gebruiken, de verpakkingen zodanig ontwerpen dat nuttige toepassing wordt vergemakkelijkt en zoveel mogelijk hergebruikt materiaal in nieuwe verpakkingen toepassen. De VI zal in 2011 controles uitvoeren op het naleven van deze verplichting.
Er is nu enkele jaren ervaring opgedaan door het verpakkende bedrijfsleven met het inzamelen en recyclen van kunststof verpakkingsafval. Producenten kunnen nu met deze kennis bekijken hoe zij de keten verder kunnen optimaliseren en met welke innovatie technieken zij verder invulling kunnen geven aan de verplichtingen uit het Besluit.
Om het al behaalde niveau van recycling van kunststof verpakkingsafval te behouden en verder te verbeteren zet Nedvang al in op: