De opbrengsten van gemeenten voor textielinzameling en de fijnsortering van het ingezamelde textiel |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Goede doelen betalen gemeenten fors meer voor kledinginzameling»1 en «Vechten om een oude trui»?2
Ja.
Herkent u het beeld dat de vergoedingen die charitatieve kledinginzamelaars kwijt zijn aan gemeenten in twee jaar zijn verdubbeld en inmiddels net zo hoog zijn als het bedrag dat overblijft voor het goede doel?
Zoals ik u antwoordde op eerdere vragen van het Lid Dik-Faber (tk-20122013–1163) is de gemeente op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. Ik weet van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling en heb daarom geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten. Uit navraag bij de VNG en de NVRD (Koninklijke vereniging voor afval- en reinigingsmanagement) blijkt dat zij die informatie ook niet hebben. Ik kan dus niet beoordelen of de vergoedingen zijn verdubbeld en ook niet of deze net zo hoog zijn als het bedrag dat overblijft voor het goede doel.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere Kamervragen hierover en specifiek dat u het niet gepast vindt dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan?3
Ja.
Deelt u de mening dat gemeenten de opbrengst van textielinzameling voor het goede doel niet mogen inzetten om de afvalstoffenheffing voor de inzameling van andere afvalfracties zo laag mogelijk te houden?
Zoals ik in mijn eerdere antwoorden heb gesteld, ben ik van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan. Ik ga ervan uit dat de eventuele kosten en baten van het door de gemeente ingestelde textielinzamelsysteem door de gemeente worden verwerkt in de gemeentelijke afvalstoffenheffing die de burgers moeten betalen.
Herinnert u zich uw toezegging dat u samen met de minister van Binnenlandse Zaken het onderwerp textielinzameling met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zou gaan bespreken en uw toezegging dat daar ambtelijke ondersteuning vanuit uw ministerie bij aanwezig zou zijn?4 Wat is de uitkomst van dit overleg? En indien het overleg nog niet heeft plaatsgevonden; wanneer zal dit overleg plaatsvinden?
Het onderwerp is aan de orde gesteld in het Bestuurlijk Koepel Overleg waar ik met IPO, UvW en VNG aan tafel zit. De VNG gaf aan met betrekking tot het dossier afval erg actief te zijn. Echter binnen dit dossier zijn aandachtsgebieden waar minder tot geen inspanning in wordt gestoken. Het inzamelen van textiel is er daar één van. De VNG onderschrijft het belang van het inzamelen van textiel en van een goede communicatie over welke rol gemeenten daarin kunnen spelen. Op korte termijn zal de inzet van de VNG hierop echter niet veranderen.
Deelt u de mening dat met de huidige hoge prijzen de continuïteit van de textielinzameling in gevaar kan komen, indien de marktprijzen voor oud textiel plotseling dalen en inzamelaars niet meer aan hun verplichtingen jegens gemeenten kunnen voldoen?
In de Green Deal textielinzameling heb ik met alle betrokken partijen afgesproken te komen tot een door alle ketenpartijen gedragen oplossing voor een mogelijk ketendeficit dat kan optreden bij de inzameling van textiel. Bij het verkennen en onderzoeken van dit mogelijke deficit worden alle kosten meegenomen. Dit onderzoek loopt momenteel en wordt naar verwachting in de eerste helft van 2014 afgerond.
Deelt u de mening dat de inzameling van textiel door bedrijven via kledingketens als C&A en H&M kan bijdragen aan het vergroten van het aandeel gerecyclede kleding?
Ik deel de aanname, maar of de hoeveelheid ingezamelde textiel door initiatieven als dat van H&M en C&A daadwerkelijk vergroot, kan ik niet zeggen. Mede omdat de acties vooralsnog te kortlopend en incidenteel zijn, zijn momenteel geen cijfers beschikbaar om hier uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat bij inzameling via kledingketens ook een vergunning aanwezig moet zijn?
Voor de inzameling van textiel zelf is geen inzamelvergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer nodig. Op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) zijn gemeenten verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. Zo kunnen gemeenten bepalen wie wel of niet zorg mag dragen voor de inzameling en kan in de plaatselijke verordening aparte toestemming worden geëist.
Wat betekent inzameling via kledingketens voor de vergunningverlening, de rapportage van de inzamelresultaten en de handhaving van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) en het Landelijk Afvalbeheerplan, aangezien dit op gemeentelijk niveau gebeurt terwijl dergelijke ketens meerdere vestigingen verspreid over het land of de regio hebben?
Mijns inziens fungeren de vestigingen van de winkelketens als inzamelpunt, waar consumenten met hun kleding terecht kunnen. De inzameling zelf gaat in het geval van H&M en C&A via I:CO, een grote speler in de markt. De jaarlijkse afval rapportage van het CBS wordt samengesteld op basis van een enquête onder gemeenten, de kans bestaat dat de inzamelresultaten van winkels bij gemeente niet bekend zijn.
De EVOA heeft betrekking op grensoverschrijdend transport van afvalstoffen en komt pas aan de orde als kledingketens het ingezamelde textiel willen uitvoeren. Op dat moment moeten de ketens (cq I:CO) aan dezelfde eisen voldoen als ieder ander die ingezameld textiel wil uitvoeren.
Herinnert u zich uw antwoord op vragen van het lid Dik-Faber met betrekking tot de fijnsortering van textiel in relatie tot de EVOA?5 Bent u bereid de toegezegde schriftelijke antwoorden met de beantwoording van deze schriftelijke vragen mee te sturen?
Ja, hiermee stuur ik u de antwoorden toe:
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft recentelijk naar aanleiding van een handhavingsverzoek een aantal controles uitgevoerd naar de sortering van voor de export bestemde textiel. Uit deze controles bleek dat, op een enkel geval na, de textiel voordat uitvoer plaats vond, werd gesorteerd op textiel en niet-textiel. Daarmee is het textiel een «groene lijst afvalstroom», waarvoor het lichte regiem van de EVOA geldt. Dat betekent dat er, behoudens export naar sommige landen, geen vergunningplicht geldt, maar dat bijlage 7 van de EVOA als vervoersdocumenten op orde en aanwezig dient te zijn. Deze documenten kunnen worden gecontroleerd.
Grondwaterzuiveringsinstallaties bij boeren |
|
Helma Lodders (VVD), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Zuiveringsinstallatie bij boer ontaardt in financiële strop»?1
Ja.
Klopt het dat boeren met grondwaterzuiveringsinstallaties geen kant meer op kunnen met het overblijvende spoelwater (het brijn) als gevolg van de strikte milieuregels in het nieuwe Activiteitenbesluit en dat ontheffingen voor het lozen ervan nog maar zelden worden gegeven? Zo ja, kunt u aangeven tegen welke regels boeren specifiek aanlopen en waarom er op basis van deze regels geen ontheffingen worden gegeven?
Nee, de eisen die zijn opgenomen in het gewijzigde Activiteitenbesluit milieubeheer voor het lozen van brijn zijn niet strenger dan de eisen die waren opgenomen in het Lozingenbesluit bodembescherming.
Artikel 6.24o Activiteitenbesluit milieubeheer voorziet in een overgangsregeling voor het lozen van brijn in de bodem tot 1 juli 2022 voor glastuinbouwbedrijven die een ontheffing hebben op grond van het Lozingenbesluit bodembescherming en een gietwatervoorziening hebben van ten minste 500 m3.
Bovendien biedt het Activiteitenbesluit milieubeheer in artikel 2.2, derde lid, de mogelijkheid om brijnlozingen in de bodem bij maatwerkvoorschrift toe te staan.
Daarnaast is het lozen van brijn op het oppervlaktewater toegestaan als het gehalte van chloride, ijzer en organische stof hierin onder de drempelwaarde blijft (artikel 3.90) en is voorzien in de mogelijkheid om via maatwerkvoorschriften of via een verordening de drempelwaarde voor de gehaltes van chloride, ijzer en organische stof te versoepelen.
Het bevoegd gezag heeft ook de mogelijkheid om bij maatwerkvoorschrift of gemeentelijke verordening lozen op een vuilwaterriool toe te staan. Er zijn dus diverse mogelijkheden voor het bevoegd gezag om per individueel geval van de generieke eisen te versoepelen.
Klopt het dat afvoeren als chemisch afval de enige kostbare optie is, die de investering in de zuiveringsinstallatie volledig teniet doet? Zo ja, deelt u de opvatting dat dit geen wenselijke ontwikkeling is aangezien bedrijven op die manier op slot gaan omdat het afvoeren van brijn een veel te kostbare zaak wordt?
Brijn valt in de categorie bedrijfsafval. Er zijn meerdere opties om brijn te lozen (zie antwoord op vraag 2). Het afvoeren van brijn als bedrijfsafval komt pas in beeld op het moment dat deze opties geen soulaas bieden.
Bent u bereid om de in het Activiteitenbesluit genoemde eisen voor lozingen in oppervlaktewater wat betreft de toegestane hoeveelheid chloride en ijzer aan te passen zodat het makkelijk wordt om een ontheffing te verlenen voor het lozen van brijn? Zo nee, welke acties kunt u wel nemen die ervoor zorgen dat afvoeren van brijn als chemisch afval niet de enige optie is voor de boeren?
Ik acht het – gezien het bovenstaande – niet nodig om het Activiteitenbesluit milieubeheer op dit punt aan te passen. Het besluit biedt het bevoegd gezag ruime mogelijkheden om binnen de geëigende kaders bij maatwerkvoorschrift de lozingsmogelijkheden per individueel geval te verruimen.
Dossier Stortplaats van de Stentor |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het Dossier Stortplaats van de Stentor?1
Ja.
Herkent u de bodemverontreinigingen in en om stortplaatsen in Apeldoorn die in het Dossier Stortplaats worden beschreven? Zo ja, hoe en wanneer worden die verontreinigingen gesaneerd?
Het gaat hier om voormalige stortplaatsen, ook wel aangeduid als NAVOS-stortplaatsen (NAzorg VOormalige Stortplaatsen). Dit zijn oude stortplaatsen waar sinds 1 september 1996 niet meer is gestort. Uitvoering en handhaving van de Wet bodembescherming (Wbb) is gedecentraliseerd naar provincies en rechtstreekse gemeenten. De provincie Gelderland, als zijnde bevoegd gezag Wbb, heeft aangegeven dat deze bodemverontreinigingen bekend zijn en dat de betreffende NAVOS-stortplaatsen geen risico’s opleveren voor volksgezondheid en milieu. Soms worden bepaalde NAVOS-stortplaatsen ook aangepakt in het kader van ontwikkeling van het gebied waarbinnen deze stortplaats ligt. De Vellert in Apeldoorn is daar een voorbeeld van.
Worden drinkwaterbronnen in de omgeving van Apeldoorn bedreigd door uitlogen van bodemverontreiniging uit de storten «Gat van Zevenhuizen» en «Imbosweg Loenen»? Hoe en door wie wordt dit gecontroleerd?
Nee. De provincie geeft aan dat onderzoeken, waaronder Lekker Water 20102, hebben aangetoond dat er geen bedreiging is voor de drinkwaterwinning en er derhalve geen aanvullende maatregelen nodig zijn. Hoewel er op grond van milieuhygiënische criteria geen aanleiding is om deze locaties te blijven monitoren, blijft Vitens, met het oog op de waterwinning, de kwaliteit van het grondwater periodiek meten.
Onderschrijft u ook de uitspraak dat de situatie in Apeldoorn model staat voor vele andere stortplaatsen in Nederland? Zo nee, waarom niet en hoe weet u dat zeker? Zo ja, waar komt dit dan nog meer voor en welke maatregelen treft u?
Ja. In vrijwel elke Nederlandse gemeente komen NAVOS-stortplaatsen voor. Afhankelijk van de verontreinigingsituatie van de individuele NAVOS-stortplaats kan dat betekenen dat sanerings- en of beheersmaatregelen zijn of worden opgelegd door bevoegd gezag, dan wel dat monitoring op regelmatige basis (bijvoorbeeld jaarlijks of vijfjaarlijks) plaatsvindt.
Hoeveel stortplaatsen zijn er in Nederland die aan de onderkant geen afdekking kennen en waar uitloging van verontreiniging plaats kan vinden?
Voor alle NAVOS-stortplaatsen geldt dat er geen onderafdichting is aangebracht. In de periode 1999–2003 hebben de provincies in het kader van het project NAVOS een inventarisatie uitgevoerd van de meeste bekende voormalige stortplaatsen. In de brief van Minister Cramer aan uw Kamer van 9 maart 2009 (vergaderjaar 2008–2009, 30 015, nr. 294) wordt opgemerkt dat: «Uit de onderzoeken blijkt dat van de ongeveer 4.000 voormalige stortplaatsen bij slechts zo’n 6% sprake is van een verdere aantasting van het grondwater». Inmiddels zijn op veel van deze locaties maatregelen getroffen, vergelijkbaar met die genoemd bij antwoord 4.
Heeft u een actueel overzicht van de verspreiding van vervuiling rond stortplaatsen? Zo nee, bent u bereid de actuele stand van verontreiniging rond stortplaatsen in kaart te brengen?
Vanwege de decentralisatie van de verantwoordelijkheid voor NAVOS-stortplaatsen zijn bij het Ministerie geen actuele gegevens op landelijk niveau beschikbaar over de huidige stand van zaken rond de aanpak van deze stortplaatsen. Het Ministerie onderhoudt contacten met bevoegd gezag en er zijn geen signalen van grote problemen met NAVOS-stortplaatsen op dit vlak.
Hoe wordt ondervangen dat er bij controle en toezicht te makkelijk van wordt uitgegaan dat verontreiniging minder wordt terwijl slechts vertraging in de verspreiding optreedt doordat stoffen bijvoorbeeld tijdelijke verbindingen aangaan?
Indien door het bevoegd gezag op grond van onder meer het NAVOS-onderzoek is geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om direct maatregelen te nemen, dan kan de uitvoering van vervolgonderzoek of het treffen van maatregelen op een natuurlijk moment plaatsvinden, bijvoorbeeld in het kader van gebiedsontwikkeling. Daarnaast kan het voorkomen dat het bevoegd gezag Wbb in het kader van de beschikking ernst en spoed voor een individuele locatie een beoordeling heeft gemaakt van onder meer de aard, omvang en verspreidingrisico’s van de verontreinigingen. In deze situatie worden eventueel noodzakelijke maatregelen hierop afgestemd. Ik heb vooralsnog geen reden om de effectiviteit van het huidige toezicht en de controle op dit terrein in twijfel te trekken. Zie ook antwoord 4 en 8.
Voor hoeveel generaties in de toekomst is de bescherming van volksgezondheid en milieu rond stortplaatsen bedoeld? Hoe wordt ondervangen dat in de loop der jaren verloedering in toezicht en controle plaatsvindt?
Om blijvend aandacht te hebben voor bodemverontreiniging heeft het bevoegd gezag in Gelderland in 2009 het project «Beheer en nazorg bodemverontreiniging» gestart. De provincie heeft hiervoor een systematiek van toezicht op beheer en nazorg van bodemverontreiniging opgesteld. Deze systematiek van toezicht is inmiddels overgenomen in landelijk beleid (Handhavings- en Uitvoeringsmethodiek Wbb), die de leidraad is voor toezicht en controle.
Ik heb vooralsnog geen reden om de effectiviteit van het huidige toezicht en de controle op dit terrein in twijfel te trekken.
Nieuwe technieken verwijdering van asbest |
|
Henk van Gerven , Paul Ulenbelt |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekent met de nieuwe techniek van asbestverwijdering?1
Ja, ik ben bekend met de voorgenomen toepassing in Zeist van een nieuwe techniek, onder de naam Foamshield.
Volgens welke regels en richtlijnen is deze techniek getoetst aan de Nederlandse praktijk?
De werkmethoden die bij toepassing van deze techniek op genoemde locatie worden gebruikt, voldoen aan de geldende Arbowet- en regelgeving inclusief de geldende certificatieschema’s.
Kunt u de rapportages over de beoordeling van de nieuwe techniek van asbestverwijdering aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Bijgaand ontvangt u een drietal meetrapporten en een beoordelingsrapport ten behoeve van de risicoklasse-indeling voor het opruimen van een asbestbesmetting door asbesthoudend koord en het aansluitend duurzaam coaten van de achtergebleven bron.
Garandeert u dat werknemers en omwonenden bij toepassing van deze techniek niet bloot zullen staan aan te hoge concentraties vrije asbestvezels?
Wanneer deze techniek wordt toegepast zoals uitgewerkt in de rapporten bij het antwoord op vraag 3 zullen werknemers en omwonenden niet worden blootgesteld aan concentraties asbestvezels boven de geldende grenswaarden.
Hoe worden bij toediening van het schuim of de vloeistof de vrije vezels aan de achterkant van de asbestplaten, die vaak ontoegankelijk zijn vanwege bouwconstructie, onschadelijk gemaakt?
De asbesthoudende bronnen die zich in de meterkasten bevinden, worden niet verwijderd maar opgesloten in de gebouwconstructie door middel van een duurzame coating.
Vindt de praktijkproef plaats in afgeschermde omgeving? Zo nee, hoe voorkomt u dan dat vrije asbestvezels zich gedurende de praktijkproef verspreiden?
Aangezien de werkzaamheden op basis van de uitgevoerde validatiemetingen (zie antwoord op vraag2 zijn ingedeeld in risicoklasse 1, hoeft er geen containment te worden gebruikt.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal een afscheidingswand van folie worden geplaatst tussen de hal en de woonvertrekken.
Wie houden er toezicht op de praktijkproef?
De Inspectie SZW zal tijdens de uitvoering van het project een aantal inspecties uitvoeren. Deze inspecties zullen samen met de Omgevingsdienst regio Utrecht en de gemeente Zeist (afdeling Vergunningen) worden uitgevoerd. Beide diensten zijn ook in het voortraject nauw betrokken geweest.
Wanneer acht u de proef geslaagd en onder welke voorwaarden kan de nieuwe techniek worden toegepast als erkende werkwijze?
De beheersstichting Ascert (zie www.ascert.nl), die onder meer verantwoordelijk is voor het beheer van alle certificatieschema’s op het gebied van asbestverwijdering, onderzoekt momenteel of innovatieve technieken van asbestsanering voldoende gevalideerd kunnen worden. Indien blijkt dat dit mogelijk is en daarmee voldaan kan worden aan de geldende normering en niveau van bescherming, zal Ascert en haar Centraal College van Deskundigen (CCvD) aan mij adviseren de certificatieschema’s hierop aan te passen. Zodra dat het geval is zal ik besluiten of het advies wordt overgenomen.
Wat zijn de kosten van asbestverwijdering met deze nieuwe techniek en hoe verhouden die zich tot de huidige technieken?
Het gaat bij het project in Zeist om het opruimen van een asbestbesmetting en een duurzame afscherming van de asbesthoudende bronnen. Dit is dus qua kosten niet te vergelijken met een conventionele asbestverwijdering.
Wat zijn de producten waarmee de asbest gestabiliseerd wordt en wat zijn daarvan de effecten op volksgezondheid en milieu?
De gebruikte producten bij deze nieuwe methode zijn een schuimproduct genaamd Foamshield-Fibrestop en een coating genaamd Foamshield-Line-X. Op basis van de productinformatie en veiligheidsinformatiebladen van beide producten worden geen nadelige effecten voor de volksgezondheid en het milieu verwacht.
Welke consequenties heeft het toepassen van de nieuwe techniek voor de eindverwerking van de daarmee verwijderde asbest?
Geen. De gebruikte kleefdoeken gaan als asbesthoudend afval naar een daarvoor aangewezen stortplaats.
Welke consequenties heeft deze nieuwe techniek voor de wetten en regels rond asbestverwijdering, eindverwerking en arbeidsomstandigheden? Blijven ook hier de asbestinventarisatie en de eindcontrole met asbest vrijverklaring verplicht? Zo nee waarom niet?
De bestaande wet- en regelgeving voor het uitvoeren van een asbestinventarisatie, asbestsanering, verwerking en eindcontrole (NEN2990) door een laboratorium, verandert niet door deze nieuwe techniek.
Het bericht ‘kernafval net over de grens’ |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA), Jan Vos (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er plannen zijn voor opslag van kernafval in de gemeente Dorpen (Emsland) vlak over de grens van de Nederlandse gemeente Vlagtwedde?1
Er zijn in Duitsland geen plannen om radioactief afval vlak over de grens bij Vlagtwedde op te slaan. Wel is er in Duitsland sprake van een hernieuwde zoektocht naar een locatie voor eindberging voor hoog radioactief afval. De federale overheid, de deelstaten en oppositiepartijen in Duitsland bereikten hierover op 9 april jl. overeenstemming. De hernieuwde zoektocht wordt uitgevoerd aan de hand van een «blanco landkaart». Dit betekent dat alle opties openliggen en dat er nog geen specifieke locaties in beeld zijn voor eindberging.
Eind 2015 zal een commissie een voorstel voor veiligheidseisen en selectiecriteria voorleggen aan de Bondsdag. Deze commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de federale regering, de deelstaten, wetenschappers, milieugroepen, werkgevers, werknemers en religieuze stromingen binnen Duitsland. De beslissing over een locatie voor eindberging moet in 2031 zijn genomen. De uiteindelijke bouw van de eindberging is voorzien omstreeks 2040.
Wat is uw algemene oordeel over het opslaan van kernafval in zoutkoepels, ook als het gaat om veiligheidsrisico’s?
Naar de huidige stand van de wetenschap en de techniek is geologische berging in de diepe ondergrond de meest veilige en verantwoorde keuze om te voorkomen dat radioactief afval op lange termijn in de levenssfeer van de mens komt. Hierover bestaat internationaal brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Dit is ook het beleidsstandpunt dat door achtereenvolgende kabinetten is ingenomen sinds het aanbieden van het eindrapport van de Commissie Opslag Radioactief Afval (CORA) in 2001 aan uw Kamer. Dit standpunt wordt uiteraard bijgesteld als in de toekomst uit nieuw wetenschappelijk onderzoek blijkt dat hieraan onacceptabele risico’s zijn verbonden.
Hoe denkt u over de risico’s voor de volksgezondheid en de kwaliteit van het drinkwater bij het opslaan van kernafval in zoutkoepels?
Ik vind dit belangrijke aspecten bij de eindberging van radioactief afval. Voorkomen moet worden dat radioactief afval in aanraking komt met watervoerende lagen voor drinkwater. Nederland heeft het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval (Trb. 2001, nr. 111) ondertekend. Dit verdrag legt de verplichting op om in ieder stadium van het afvalbeheer ieder lid van de bevolking, de bevolking als geheel en de toekomstige generaties in voldoende mate te beschermen tegen de effecten van blootstelling aan ioniserende straling. Dit geldt ook voor drinkwater.
Bent u bereid in contact te treden met de provincie Groningen en de Duitse regering over het plan voor opslag van kernafval in zoutkoepels vlakbij de Nederlandse grens?
Tot eind 2015 wordt in Duitsland gewerkt aan een voorstel voor de selectiecriteria voor een locatie voor eindberging. Op dit moment zijn er dus nog geen specifieke locaties voor eindberging in beeld. Indien een locatie in de grensstreek in beeld komt voor eindberging, dan heb ik hier uiteraard contact over met mijn Duitse collega’s.
Vindt er in het kader van het Verdrag van Espoo en de Richtlijn milieu-effectbeoordeling overleg plaats tussen de Duitse en Nederlandse autoriteiten?
Nee, niet in het kader van het onderwerp van deze Kamervraag. Het Verdrag van Espoo voorziet in de verplichting om in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieugevolgen het publiek en overheid in een buurland te betrekken bij de milieueffectrapportage. Hiervan is op dit moment nog geen sprake. Zie mijn antwoord op vraag 1.
Over vuilstortplaatsen |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek naar Haagse vuilstortplaatsen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat met oog op de volksgezondheid het voorval in Den Haag aanleiding is om andere gemeenten te waarschuwen over eventuele risico’s van hun vuilstortplaatsen? Zo ja, hoe gaat u dit concreet ten uitvoer brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Navraag bij de gemeente Den Haag heeft opgeleverd dat op de locatie sanering heeft plaatsgevonden, dat de situatie regelmatig wordt gecontroleerd en dat deze stortlocaties in de huidige situatie geen risico voor mens en milieu vormen. Door het college van B en W is de GGD Den Haag recent om advies gevraagd naar de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van toen jonge kinderen, die in het verleden op de stortplaatsen speelden in de jaren dat de stortplaatsen in gebruik waren. De GGD zal de vragen van de bewoners inventariseren en vervolgens de gezondheids- en milieuaspecten en de mogelijke relatie daartussen in kaart brengen en beoordelen. De GGD zal hierover advies uitbrengen aan de gemeente en daarbij aangeven of verder onderzoek zinvol is. Ik zal het advies van de GGD aan de gemeente afwachten.
Bent u bereid te inventariseren waar in Nederland en in welke gemeenten nog meer verontreinigde vuilstortplaatsen zijn? Kunt u bij deze inventarisatie ook meenemen wat de consequenties hiervan zijn voor de bodem en het grondwater? Zo nee, waarom niet?
In de periode 1999–2003 hebben de provincies in het kader van het project Nazorg Voormalige Stortplaatsen (NAVOS) reeds een inventarisatie uitgevoerd van de meeste bekende voormalige stortplaatsen. Voor potentiële risico’s van verspreiding van verontreiniging naar bodem en grondwater is de Wet bodembescherming (Wbb) het toetsingskader. Uitvoering en handhaving van de Wbb is gedecentraliseerd naar provincies en rechtstreekse gemeenten. Vanwege de decentralisatie zijn bij het ministerie geen gegevens op landelijk niveau beschikbaar over Navos-stortplaatsen. Uit de contacten die mijn ambtenaren hebben met het bevoegd gezag blijkt echter niet dat zich momenteel substantiële problemen voordoen op dit vlak.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om vuilstortplaatsen te verduurzamen? Zo nee waarom, niet?
Eind dit jaar zal ik in het kader van het toenemende belang van het thema circulaire economie en het stimuleren van hergebruik van secundaire grondstoffen een onderzoek laten starten naar de mogelijkheden en de haalbaarheid (in financiële en technische zin) van afvalmining en verduurzaming bij voormalige stortplaatsen.
Kunt u met oog op het verduurzamen van stortplaatsen tevens inzicht geven in de voortgang van de uitvoering van de motie-Van Veldhoven waarin de regering wordt verzocht te onderzoeken met welke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oxidatielaag, extra methaanuitstoot kosteneffectief kan worden teruggebracht?2 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het onderzoek naar de maatregelen waarmee de eventuele extra uitstoot van methaangas kan worden teruggebracht is onderdeel van de zorgvuldige voorbereiding van het experiment duurzaam stortbeheer die moet leiden tot de ondertekening van de Green Deal (zie ook antwoord 6). Verwacht wordt dat het rapport rond september gereed zal zijn.
Kunt u aangeven wat de voortgang is van de Greendeal Duurzaam Stortbeheer, die eind 2012 zou moeten zijn afgesloten?3 Zo nee, waarom niet?
Ja. Het innovatieve karakter van het experiment en de zorgvuldigheid die wordt betracht bij het opzetten daarvan, hebben tot gevolg dat de voorbereiding meer tijd kost dan aanvankelijk was voorzien. De verwachting is dat in het eerste kwartaal van 2014 alle voorbereidingen zijn afgerond. Vervolgens kan onder meer door de provincies Noord-Holland, Noord-Brabant en Flevoland, IPO, Vereniging Afvalbedrijven, Stichting Duurzaam Storten, betrokken afvalbedrijven en mijn ministerie een Green Deal worden afgesloten.
Het gebrek aan voortgang van de doelstelling om in 2015 65%van het huishoudelijk afval te hergebruiken |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scheiden afval schiet niet op»?1
Ja.
Klopt het dat veel gemeenten op het moment nauwelijks 40% van het huishoudelijk afval recyclen? Zo ja, kunt u aangeven om welke gemeenten het gaat?
Het CBS enquêteert jaarlijks alle gemeenten in Nederland over de (gescheiden) inzameling van huishoudelijk afval. De resultaten daarvan worden in samenwerking tussen CBS en Rijkswaterstaat/Leefomgeving gevalideerd en gepubliceerd. De meest recente cijfers zijn van 2011. Op dit moment loopt de enquête over 2012, de concept resultaten daarvan worden medio 2013 verwacht.
Op de site www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/afval/afvalcijfers zijn de gegevens over inzameling van huishoudelijk afval te vinden voor de periode 1993 t/m 2011.
De hoeveelheden gescheiden ingezameld afval die in de overzichten worden gepresenteerd, zijn verkregen door bronscheiding. Bij bronscheiding gaat het om afvalcomponenten die door burgers gescheiden worden gehouden en vervolgens gescheiden worden aangeboden (halen door een inzamelaar aan huis) of ingeleverd (brengen door de burger naar een milieustraat).
Er zijn gemeenten die (een deel van) het restafval laten nascheiden. Daarbij worden recyclebare componenten uit het gemengde restafval gehaald. De resultaten van nascheiding zijn niet per gemeente bekend. Wel is bekend dat door nascheiding het landelijk totaalcijfer voor gescheiden inzameling van huishoudelijk afval stijgt met circa 5%-punten. Dat betekent dat de 50% gescheiden inzameling van huishoudelijk afval in 2011 is opgebouwd uit 45%-punten bronscheiding en 5%-punten nascheiding.
Uit de gegevens op de hiervoor genoemde site blijkt dat 27 gemeenten in 2011 minder dan 40% van het huishoudelijk afval gescheiden inzamelden. Het gaat om Amsterdam, Den Haag, Rotterdam, Vlaardingen, Schiedam, Diemen, Zandvoort, Den Helder, Leiden, Haarlem, Haarlemmerliede c.a., Rijswijk, Utrecht, Zaanstad, Beverwijk, Purmerend, Spijkenisse, Velsen, Barendrecht, Leiderdorp, Zoetermeer, Delft, Groningen, Leidschendam-Voorburg, Maassluis, Leerdam en Vlieland.
Voor alle duidelijkheid: de hiervoor staande opsomming betreft 2011 en niet bekend is of deze gemeenten hun restafval nog lieten nascheiden. Stel dat we ervan uitgaan dat het eerder genoemde landelijk gemiddelde van 5% nascheiding op al deze 27 gemeenten van toepassing is, dus het percentage bronscheiding van deze gemeenten wordt met 5%-punten verhoogd, dan zouden van de in de vorige alinea genoemde gemeenten alleen de eerste 14 (Amsterdam t/m Zaanstad) minder dan 40% scoren.
Kunt u in dat verband ook aangeven wat de voortgang is van de pilot «afvalloze overheid» in Den Haag? Is deze pilot reeds opgestart? Zo nee, waarom niet?
Over de uitvoering van de pilot is reeds diverse malen overleg geweest tussen de gemeente Den Haag, het ministerie van Binnenlandse Zaken (BZK) en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Infrastructuur en Milieu. De regie bij de uitvoering van de motie is in handen van het ministerie van BZK, omdat dit ministerie verantwoordelijk is voor het «huishouden» van de overheid.
De gemeente Den Haag is van plan een pilot uit te voeren en men heeft inmiddels een plan van aanpak gereed. Ook heeft men al een nulmeting verricht om gegevens te krijgen over de samenstelling van het afval. Het doel is om binnen de pilot ook te kijken wat men aan de voorkant kan doen, dat wil zeggen bij inkoop. De pilot moet zich lenen voor een uitrol over andere vestigingen. Momenteel wordt een geschikte locatie binnen de gemeentelijke gebouwen gezocht.
Deelt u de mening dat de doelstelling van 65% recycling in 2015 voor alle gemeenten nog steeds haalbaar is? Zo ja, kunt u toelichten waarom u dit vindt?
Zoals ik tijdens het AO grondstoffen en afval van 29 januari 2013 (28 694, nr. 111) heb toegezegd, heb ik een brief aan de Kamer gestuurd over diverse afvalonderwerpen, waaronder het advies van een werkgroep van gemeenten en het afvalbedrijfsleven over het verhogen van de recycling van huishoudelijk afval. In die brief geef ik onder meer aan dat al veel gemeenten goed scoren op het gebied van gescheiden inzameling: in 2011 haalde namelijk ruim 35% van de gemeenten 60% of meer gescheiden inzameling en ruim 15% van de gemeenten zat zelfs op 65% of meer gescheiden inzameling. En die goede resultaten komen voor in bijna elke stedelijkheidsklasse. De bedoelde gemeenten halen hun resultaten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben.
Ik constateer dat het halen van de ambitieuze doelstelling nu al mogelijk is. Het is daarom belangrijk om te gaan kijken wat gemeenten van elkaar kunnen leren en wat de potenties zijn van het waar mogelijk door minder goed scorende gemeenten overnemen van onderdelen van systemen van goed scorende gemeenten. Mijn voornemen is om de komende maanden samen met gemeenten te komen tot een uitwerking hiervan.
Kunt u toelichten waarom in Nederland meubels niet worden meegenomen in de recyclingdoelstelling van huishoudelijk afval?
Als meubels door burgers naar een kringloopcentrum worden gebracht en daar weer als meubels worden verkocht, dan is sprake van hergebruik en niet van recycling. Hergebruik is namelijk iets dat plaatsvindt met producten (in dit geval meubels) en niet met afvalstoffen. Meubels die worden hergebruikt, komen dus niet in de recyclingpercentages van huishoudelijk afval terug.
Pas als meubels naar bijvoorbeeld een gemeentelijke milieustraat worden gebracht en daarna worden gedemonteerd of gesloopt, is sprake van meubels als afvalstoffen. De materialen die vrijkomen bij het demonteren of slopen van meubels (metaal, hout, textiel, enz.) en vervolgens worden gerecycled, worden wel bij de totale bereikte recycling van huishoudelijk afval en de daarvoor geldende doelstelling meegeteld.
Deelt u de mening dat er een trendbreuk nodig is om in 2015 de doelstelling van 65% recycling te halen? Zo nee, waarom niet?
Het percentage recycling van huishoudelijk afval lag de afgelopen tien jaar tussen de 45 en 50%. Het binnen enkele jaren halen van een doelstelling van 65% kan dan inderdaad worden gezien als een trendbreuk. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik hierover de komende maanden met de gemeenten in overleg.
Deelt u de mening dat er alomvattend grondstoffenakkoord nodig is tussen Rijksoverheid, gemeenten en bedrijfsleven om de grondstoffenrotonde mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier wilt u dit bereiken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, zijn er al meerdere gemeenten in Nederland die de doelstelling van 65% recycling halen of zelfs nog (veel) beter scoren. Dat doen die gemeenten binnen de mogelijkheden die er nu zijn en met de instrumenten die ze nu tot hun beschikking hebben. Ik ben dan ook vooralsnog niet overtuigd dat ingrijpende maatregelen (zoals een allesomvattend grondstofakkoord) noodzakelijk zijn. Ik wil eerst bezien welk resultaat kan worden bereikt als we gemeenten van elkaar laten leren.
Op welke manier bent u voornemens gemeenten die op dit moment achterblijven met de recyclingdoelstelling, te bewegen tot het behalen van de doelstelling van 65% recycling van huishoudelijk afval in 2015? Welke concrete maatregelen stelt u voor?
Zoals ik in het antwoord op vraag 4 heb aangegeven, ga ik de komende maanden in overleg met gemeenten om te bezien op welke manier zij bij elkaar kunnen worden gebracht om van elkaar te leren en waar mogelijk (succesvolle onderdelen van) systemen van elkaar kunnen overnemen.
Overigens behoort de inzameling van huishoudelijk afval tot de autonome bevoegdheid van de afzonderlijke gemeenten. Zij zijn daarom primair verantwoordelijk voor het halen van recyclingdoelstellingen. Ik schrijf weliswaar in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) voor welke componenten gescheiden moeten worden ingezameld en op welke manier afvalstoffen moeten worden verwerkt, maar ik heb geen zeggenschap over hoe een gemeente de inzameling vormgeeft en welke instrumenten men daarbij inzet.
Illegale lozing door zeeschepen |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Acht u de conclusie van de schrijver van het rapport van de Universiteit van Tilburg en de Politieacademie juist dat de scheepvaart bewust ’s nachts illegaal met olie vervuilde producten loost omdat men denkt dat dan de pakkans het geringste is en dat dit nu onomstotelijk is aangetoond?1
Het onderzoek concludeert dat de lozingen na zonsondergang toenemen en dat er naar schatting ’s nachts twee keer zoveel olie wordt geloosd als overdag. Aangenomen mag worden dat zeevarenden zich ervan bewust zijn dat visuele detectie gedurende de nacht in sommige gevallen lastiger is waardoor de pakkans ’s nachts lager is dan overdag. Ik heb dan ook geen redenen om de conclusie van de onderzoeker ter discussie te stellen.
Is het waar dat schepen met name in de nachtelijke uren illegaal olie lozen om aan de visuele controle uit de lucht te ontkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie 1.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de lozing van olie op zee een belangrijk milieuprobleem is? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Uit analyse van de verzamelde data blijkt dat sinds 1992 het aantal waargenomen olievlekken zeer sterk (ca. 75%) is afgenomen. Soortgelijk onderzoek is door de Belgische overheid uitgevoerd en bevestigt de Nederlandse bevindingen. De opgetreden daling van het aantal waargenomen verontreinigingen is onder meer het gevolg van aangescherpte internationale regelgeving, toezicht en handhaving en toenemend milieubewustzijn van de bemanning. Met het aantal olielozingen is ook het aantal met olie besmeurde zeekoeten in de afgelopen jaren duidelijk gedaald. Olie vormt echter nog steeds een milieuprobleem en hoort niet in het zeemilieu thuis. Nog steeds is een derde tot de helft van de gevonden zeekoeten op de Noordzee stranden met olie besmeurd. Internationale publicaties laten zien dat olie in zee ook op lange termijn nadelige gevolgen heeft voor het kwetsbare leven op de zeebodem.
Klopt het dat er een totaalverbod is op lozing van minerale olie binnen 80 kilometer uit de kust?
De Noordzee heeft onder het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (MARPOL) de effectieve status van bijzonder gebied (Special Area). Dit betekent dat in de gehele Noordzee iedere olielozing vanuit het ladinggedeelte verboden is. Gecontroleerde lozingen vanuit de machinekamer zijn toegestaan, mits de hoeveelheid olie beperkt is (maximaal 15 ppm) en het schip varende is. Gebruik van apparatuur waarbij de lozing automatisch stopt bij overschrijding van de norm is daarbij verplicht.
Onderschrijft u de conclusie van de misdaadeconoom dat de pakkans die tot een veroordeling leidt bij illegale lozingen van schepen in de Noordzee «vrijwel nihil» is? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Alhoewel jaarlijks diverse schepen vanwege illegale lozingen in de Noordzee aangepakt worden en verantwoordelijke rederijen worden vervolgd, is het op heterdaad betrappen van een lozend schip inderdaad lastig. Dat houdt verband met het feit dat het te controleren gebied omvangrijk is, er veel schepen varen en de vliegtuigen niet permanent in de lucht kunnen zijn.
Onderschrijft u de conclusie van het lectoraat Milieucriminaliteit van de Politieacademie dat het verhogen van de pakkans van illegale lozingen van olie door zeeschepen op de Noordzee effectief zou kunnen zijn? Zo nee, waarom niet en hoe voorkomt u dan dat bij het leeuwendeel van de illegale lozingen de veroorzaker onbekend en onbestraft blijft? Zo ja, bent u bereid de Kustwacht meer dan 15% van de tijd controles vanuit de lucht uit te laten voeren en dan met name in de nachtelijke uren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uiteraard ook de ambitie om de illegale lozingen verder terug te dringen en ga de conclusies en aanbevelingen uit het rapport inzake het verhogen van de pakkans onderzoeken op uitvoerbaarheid en effectiviteit.
Bent u bereid de Kustwacht te faciliteren in de aanschaf van nieuwe technieken, zoals de uitwerpboei waarmee bewijslast van nachtelijke uren tegen het verdachte schip wordt vergroot? Zo nee, waarom niet?
Tot op heden wordt er geen gebruik gemaakt van uitwerpboeien, omdat het een complexe operatie is met een onzeker resultaat. In internationaal verband (Bonn Agreement) onderzoeken we of en hoe de boeien een toegevoegde waarde hebben als onderdeel van de totale bewijslast.
Klopt het dat de in Nederland opgelegde boetes bij dergelijke vormen van milieucriminaliteit tot wel tien maal zo laag zijn dan in landen als België en Frankrijk? Wat is hiervan de reden? Zo ja, kunt u de Kamer een overzicht verstrekken van het boeteregime in Nederland vergeleken met de regimes in België en Frankrijk?
Er vindt momenteel een vergelijkend onderzoek plaats naar de verhouding tussen de opgelegde boetes in Nederland en die in België en Frankrijk. Een eerste vergelijking met het boetregime in België bevestigt niet het beeld dat de boetes daar tot wel 10 maal zo hoog kunnen zijn. De maximale boete in Nederland bedraagt 780.000 euro, tegen 1 miljoen euro in België, zij het dat de Belgische boete verdubbeld kan worden bij overtredingen begaan tussen zonsondergang en zonsopgang. Bij brief van 17 december 2012 (33 400-VI-80) heeft de minister van Veiligheid en Justitie aan uw Kamer gemeld dat hij een wetsvoorstel in voorbereiding heeft waardoor het mogelijk wordt om aan een rechtspersoon een geldboete op te leggen tot ten hoogste het bedrag dat gelijk is aan tien procent van de omzet van deze rechtspersoon. Door dit wetsvoorstel wordt het dus mogelijk om veel hogere boetes uit te delen. Ook kent in Nederland de Wet op de economische delicten de mogelijkheid om bijkomende straffen op te leggen, zoals een boete om de economische voordelen weg te nemen die de overtreder heeft gekregen door het strafbare feit te plegen. Een analyse van het boeteregime in Frankrijk is naar verwachting na de zomer afgerond.
Bent u bereid om naast de pakkans ook de boetes te verhogen? Zo nee, in wiens belang accepteert u dat de in Nederland opgelegde boetes vele malen lager zijn dan in België en Frankrijk?
Zie 8.
Welke Haven Ontvangst Installaties zijn in Rotterdam thans operationeel? Hoeveel ladinggebonden afval en slops zijn daar het afgelopen jaar ingenomen?
In het Rijnmondgebied is een aanzienlijk aantal havenontvangstvoorzieningen actief. In de bijlage2 bij deze brief treft u een actueel overzicht aan van de aanwezige havenontvangstvoorzieningen.
Bij de beantwoording van het tweede deel van de vraag maak ik een onderscheid tussen ladingrestanten van vloeistoffen en ladinggebonden afval, zijnde al het materiaal dat aan boord bij de stuwage en verwerking van lading als afval overblijft (waaronder stuwmateriaal, verpakkingsmateriaal, stalen banden enz.).
In 2012 bedroeg de afgegeven hoeveelheid ladingrestanten van vloeistoffen in Rotterdam:
Olie/slops (MARPOL bijlage I)3: 164.992 m3
Schadelijke vloeistoffen in bulk (MARPOL bijlage II)4: 22.765 m3
Totaal: 187.757 m3
De hoeveelheid afgegeven ladinggebonden afval bedroeg 4.147m3
Bent u bereid om ter voorkoming van de lozingen alsnog uitvoering gegeven aan de motie-Poppe, aangenomen op 23 april 2009, die verzocht om een verplichte afgifte aan speciaal daartoe ingerichte Haven Ontvangst Installaties in het Landelijk Afvalbeheersplan op te nemen van alle ladinggebonden scheepsafval en slops aan boord van een schip dat een Nederlandse haven verlaat met een bestemming buiten de Europese Unie?2 Zo nee, waarom niet?
Op grond van de Europese Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen geldt reeds een afgifteplicht in Europese havens voor (ladinggebonden) scheepsafval en bepaalde ladingrestanten. Ten aanzien van ladingrestanten is aansluiting gezocht bij het internationale MARPOL Verdrag, zoals ontwikkeld binnen de Internationale Maritieme Organisatie. Onder de Richtlijn geldt een uitzondering op de afgifteplicht van scheepsafval, indien voldoende opslagcapaciteit aan boord is tot de volgende haven en er een geschikte havenontvangstvoorziening in de volgende aanloophaven is. De richtlijn betreft op deze punten volledige harmonisatie en laat om die reden geen ruimte voor verdergaande maatregelen. Lidstaten mogen niet eenzijdig strengere afgiftevoorschriften voorschrijven.
Vanuit concurrentieverhoudingen en effectiviteit van de maatregel vind ik dit overigens ook ongewenst. Een Europese aanscherping van de afgifteplicht komt tegemoet aan deze punten en geniet daarom mijn voorkeur.
Ik zet mij er voor in om bij de komende herziening van de Richtlijn havenontvangstvoorzieningen de afgifteplicht voor scheepsafval aan te scherpen voor schepen die vertrekken naar een haven buiten de EU.
Ook voor ladingrestanten vind ik dat een eventueel besluit over aanscherping of uitbreiding van de afgifteplicht niet nationaal, maar in Europees of bij voorkeur in mondiaal verband moet worden genomen. Ook hierbij geldt dat er geen ruimte is voor strenger nationaal beleid.
De Europese Commissie komt, naar verwachting, medio 2013 met een voorstel voor de herziening van de Richtlijn Havenontvangstvoorzieningen.
De verwerking van teerhoudend asfalt |
|
Farshad Bashir |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat het beleid niet werkt en er nog altijd tonnen teerhoudend asfaltgranulaat de grens over gaat?1 Zo ja, wat is uw oordeel over het marktverstorende effect van wegbeheerders en reinigers die ten koste van volksgezondheid en milieu kiezen voor de goedkoopste manier van verwerken? Zo nee, waarom niet en waar blijft het teerhoudend asfalt dan?
Het Nederlands beleid voor teerhoudend asfaltgranulaat (TAG) voorziet in thermische reiniging van het vrijkomende TAG, gevolgd door nuttige toepassing van het gereinigd materiaal.
Dat beleid werkt wel degelijk, want er is inmiddels in Nederland voldoende capaciteit voor de thermische verwerking van al het Nederlandse TAG en daarmee wordt ongeveer de helft van het Nederlandse TAG daadwerkelijk thermisch gereinigd. Het gereinigde materiaal wordt vervolgens nuttig toegepast. Zo laat bijvoorbeeld Rijkwaterstaat al het TAG dat vrijkomt bij het beheer van de Nederlandse rijkswegen, in Nederland thermisch reinigen en nuttig toepassen.
Helaas werkt het beleid nog niet voor de totale stroom, want vorig jaar is ongeveer de helft van het vrijkomende TAG uitgevoerd en in het buitenland nuttig toegepast.
Zoals in het artikel in Cobouw wordt aangegeven, is de bedoelde uitvoer (TAG met maximaal 50 mg/kg benzo(a)pyreen) niet illegaal. De uitvoer is namelijk toegestaan volgens de internationale regelgeving en ik kan die uitvoer dan ook niet verbieden.
Het betreffende bedrijfsleven is er voor verantwoordelijk dat het uitgevoerde TAG in het buitenland daadwerkelijk nuttig wordt toegepast. Die nuttige toepassing vindt helaas niet plaats volgens de in Nederland gekozen manier, maar het staat landen in de Europese Unie nu eenmaal vrij om eigen criteria te verbinden aan de nuttige toepassing van afvalstoffen.
Wat heeft de regering sinds het aannemen van de motie-Bashir cs. door de Tweede Kamer ondernomen om export van teerhoudend asfaltgranulaat te voorkomen?2
Ik wil dat al het in Nederland vrijkomende TAG volgens het Nederlands beleid wordt verwerkt. Daarom ben ik aan de slag gegaan met de acties die mijn ambtsvoorganger heeft opgenomen in bijlage 4 van zijn brief van 6 juni 2012 (30 872, nr. 112) over de uitvoering van de brief «Meer waarde uit afval».
Zo heb ik eind 2012 aan het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) extra budget beschikbaar gesteld en opdracht verstrekt om publicatie 210 «Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt» zo optimaal mogelijk te herzien. Die herziening wordt in de tweede helft van 2013 afgerond.
Daarna start ik samen met het betrokken bedrijfsleven een communicatietraject en zal ik uniforme besteksbepalingen laten opstellen die andere overheden daarna in hun bestekken kunnen opnemen.
Verder zullen de Minister van Infrastructuur en Milieu en ik in onze eerstvolgende bestuurlijke (koepel)overleggen met de andere overheden dit onderwerp aan de orde stellen. Wij zullen de andere overheden erop wijzen dat zij ervoor verantwoordelijk zijn dat het TAG dat vrijkomt bij het beheer van wegen die onder hun verantwoordelijkheid vallen, volgens het Nederlands beleid wordt verwerkt.
Ook de medewerkers van het ministerie van Infrastructuur en Milieu wijzen in van toepassing zijnde overlegstructuren op de problematiek en de gewenste wijze van verwerking in Nederland. Zo is het onderwerp al aan de orde geweest in de begeleidingscommissie LAP (Landelijk afvalbeheerplan), waarin overheden en bedrijfsleven zijn vertegenwoordigd.
Voor de volledigheid merk ik nog op dat het opvolgen van de Nederlandse minimumstandaard voor TAG een criterium is in duurzaam inkopen.
Kunt u aangeven hoeveel ton asfalt sinds het aannemen van de motie is geëxporteerd, waarheen en door wie?
TAG met maximaal 50 mg/kg benzo(a)pyreen is volgens de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) een groene lijst afvalstof en er hoeft daarom bij uitvoer voor nuttige toepassing geen kennisgevingsprocedure te worden gevolgd. Dat wil zeggen dat iemand die TAG wil uitvoeren voor nuttige toepassing, hiervoor geen vergunning hoeft aan te vragen bij het bevoegd gezag. Gevolg daarvan is dat een bedrijf bij uitvoer van tevoren niet hoeft aan te gegeven hoeveel TAG men voornemens is om uit te voeren en dat men achteraf in EVOA kader niet hoeft te rapporteren hoeveel TAG daadwerkelijk is uitgevoerd.
Bedrijven dienen wel aan het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA) te melden hoeveel groene lijst afvalstoffen ze uitvoeren en in het buitenland nuttig laten toepassen. Volgens het LMA is er in 2012 bijna 660.000 ton TAG uitgevoerd. 49% daarvan is in Letland terecht gekomen, 44% in Estland en 7% in Duitsland.
Waarom wordt nog altijd niet door alle wegbeheerders in het bestek opgenomen dat teerhoudend asfaltgranulaat thermisch gereinigd moet worden zodat het geen gevaar meer oplevert voor gezondheid en milieu? Welke wegbeheerders liggen dwars?
In het artikel in Cobouw geven de verwerkers aan dat onbekendheid met de materie het belangrijkste probleem is. Dat resulteert er in dat nog veel wegbeheerders niet weten wat het beleid voor verwerking van TAG is en in hun bestekken niet opnemen dat het vrijkomende TAG in Nederland thermisch moet worden gereinigd, gevolgd door nuttige toepassing van het gereinigde materiaal. In mijn antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat ik daaraan doe.
Wat gaat u vanaf nu ondernemen om de motie-Bashir cs. wel uit te voeren zodat wegbeheerders de minimumstandaard thermisch reinigen van teerhoudend asfaltgranulaat in hun bestekken opnemen?
In het antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven wat ik ter uitvoering van de motie al in gang heb gezet en nog ga doen.
De charitatieve kledinginzameling |
|
Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Is het bericht waar dat steeds meer gemeenten geld verdienen door het openbaar aanbesteden van inzameling van tweedehandskleding? Onderkent u dat hier een prijsopdrijvend effect vanuit gaat en het dus nadelige effecten heeft voor charitatieve instellingen?1
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber (CU) over kledinginzamelaars heb aangegeven, weet ik van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling. Daarom heb ik geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten.
Kunt u aangeven hoe de inzameling van tweedehandskleding in Nederland is georganiseerd en welke rol de gemeenten daarin spelen?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. Vanwege die autonomie heb ik geen totaalbeeld over hoe de inzameling van textiel is vorm gegeven.
Kunt u aangeven wat het verschil is tussen inzameling van kleding door charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars?
Charitatieve instellingen en commerciële inzamelaars moeten allen toestemming hebben van de gemeente om op het grondgebied van de gemeente textiel te mogen inzamelen. Het vormgeven van een overeenkomst tussen gemeenten en inzamelaar en het in rekening brengen van de kosten die met de inzameling zijn gemoeid, is een verantwoordelijkheid van de afzonderlijke gemeenten.
Er is geen verschil in inzamelmiddelen, omdat allen gebruik kunnen maken van dezelfde typen verzamelcontainers, zakken voor huis-aan-huis inzameling, voertuigen, enz.
Er kan wel een verschil zijn in personeel: charitatieve instellingen maken vaak gebruik van vrijwilligers, terwijl commerciële inzamelaars in het algemeen gebruik maken van betaalde arbeidskrachten.
Uiteraard zit er een duidelijk verschil in de bestemming van de opbrengst van de ingezamelde kleding: een charitatieve instelling zal de opbrengst ten goede laten komen aan het belang van een ander (een goed doel), terwijl een commerciële inzamelaar de opbrengst ten goede zal laten komen aan het eigen voortbestaan.
Op grond van welke wetten en regels is ingezamelde kleding een afvalstof? Bent u bereid tot heroverweging van de definitie van afval voor kleding die voor hergebruik wordt ingezameld? Zo nee waarom niet?
Op grond van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de Wet milieubeheer zijn alle stoffen, preparaten of voorwerpen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen, afvalstoffen.
Omdat deze definitie in Europese regelgeving is vastgelegd, is het niet zo maar mogelijk daar als lidstaat van af te wijken en een bepaalde afvalstof ineens niet meer als afvalstof te benoemen. In het kader van het verder vorm geven aan de circulaire economie, zal ik bezien wat de mogelijkheden zijn om afval steeds meer als grondstof te gaan benoemen.
Vindt u het een achtenswaardige manier om de inkomsten van gemeenten te verhogen ten koste van charitatieve instellingen? Zo nee, welke middelen heeft u ter beschikking om gemeenten tot een ander beleid voor inzameling van kleding te bewegen?
Zoals ik in mijn antwoorden op de vragen van het lid Dik-Faber over kledinginzamelaars heb aangegeven, ben ik van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Verder heb ik in de genoemde antwoorden aangegeven dat het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierover in overleg zal treden met de VNG en de Kamer over het resultaat zal informeren.
Bent u bereid gemeenten te verplichten aan hun inwoners kenbaar te maken hoe in de betreffende gemeente wordt omgegaan met inzamelen van kleding en aan wie de opbrengsten ten goede komen?
Nog afgezien van de vraag of ik een dergelijke verplichting kan opleggen, wil ik die verplichting niet opleggen vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt.
Ik ga er overigens vanuit dat gemeenten hun inwoners actief informeren over hoe de afvalinzameling in de gemeente is geregeld, want anders weten de burgers immers niet hoe en wanneer ze hun afvalstoffen voor inzameling moeten aanbieden.
Het bericht Gemeente verdient aan kledinginzamelaars |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Gemeente verdient aan kledinginzamelaars»?1
Ja, daarvan heb ik kennis genomen.
Is het u bekend dat gemeenten via aanbesteding inkomsten genereren voor het plaatsen van inzamelingscontainers voor kleding? Kunt u aangeven om hoeveel gemeenten het gaat?
De gemeente is op grond van de Wet milieubeheer en het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) verplicht om de (gescheiden) inzameling van textiel te organiseren. De wijze waarop men aan die verplichting uitvoering geeft, behoort tot de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van de gemeente. De eventuele kosten en baten van het door de gemeente ingestelde textielinzamelsysteem kunnen door de gemeente worden verwerkt in de gemeentelijke afvalstoffenheffing die de burgers moeten betalen.
Ik weet van de afzonderlijke gemeenten in Nederland niet wat hun beleid is voor textielinzameling en heb daarom geen overzicht van inzamelmethoden, aanbestedingen, kosten en inkomsten. Uit navraag bij de VNG en de NVRD (Koninklijke vereniging voor afval- en reinigingsmanagement) blijkt dat zij die informatie ook niet hebben.
Is het inderdaad zo dat gemeenten structureel inkomsten genereren door een deel van de opbrengst van het ingezamelde textiel af te romen, terwijl zij slechts eenmalig de kosten voor plaatsing van de containers hebben?
Vanwege de autonomie van de gemeenten op dit punt, heb ik geen zicht op hoe zij omgaan met de inkomsten van textielinzameling. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Hoe beoordeelt u de hoogte van de (jaarlijkse) bijdrage voor de plaatsing van containers in relatie tot de daadwerkelijke kosten van gemeenten en in relatie tot de opbrengst van textiel?
De afzonderlijke gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in rekening brengen van vergoedingen voor de plaatsing van containers. Het is mij niet bekend hoe hoog die vergoedingen zijn en hoe zich die verhouden tot de opbrengst van textiel. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de opbrengst van textiel, door de consument ingezameld voor een goed doel, niet gebruikt mag worden om de gemeentelijke begroting sluitend te maken?
Ik ben van mening dat een gemeente aan derden een vergoeding in rekening mag brengen die noodzakelijk is voor het voldoen van de kosten die de gemeente moet maken. Dat geldt dus ook voor textielinzameling. Ik vind het niet gepast dat voor textielinzameling een vergoeding in rekening wordt gebracht, waarmee ook andere kosten van de gemeente worden voldaan.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG)?
Ja, het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal hierover in overleg treden met de VNG en de Kamer over het resultaat informeren.
Voor de volledigheid merk ik op dat over de vergoeding die gemeenten vragen aan goede doelen voor de inzameling van textiel al eerder overleg is geweest met de VNG. Dat is gebeurd naar aanleiding van een op 20 april 2009 ingediende motie (30 872, nr. 35), waarin de regering onder meer wordt verzocht om in overleg met de gemeenten te komen tot een afschaffing van de inzamelvergoeding voor kleding voor goede doelen. Tijdens het algemeen overleg op 23 maart 2010 (30 872, nr. 61) heeft toenmalig minister Huizinga-Heringa van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu geantwoord dat dit onderwerp is besproken met de VNG en dat de VNG zich niet bereid toonde om op genoemd onderwerp verder actie te ondernemen richting de gemeenten. Het argument hiervoor was dat goede doelen soms ook een commerciële kant hebben.
Het slopen van schepen op stranden in Azie |
|
Albert de Vries (PvdA), Marit Maij (PvdA) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Nieuwsuur van 15 november jl waarin een item was opgenomen over de sloop van schepen op stranden in Azië waarbij regelmatig doden vallen?1
Ja.
Bent u bereid u in te zetten voor het vastleggen van minimumeisen aan veiligheid, milieu en arbeidsomstandigheden bij de ontmanteling van zeeschepen, ook al vindt de ontmanteling plaats buiten Nederland?
Ja. In mei 2009 kwam de Hong Kong Convention for the Safe and Environmentally Sound Recycling of Ships tot stand. Nederland droeg in de Internationale Maritieme Organisatie van de VN samen met niet-gouvernementele organisaties en de Internationale Arbeids Organisatie actief bij aan de totstandkoming van dit verdrag, dat bepalingen bevat die betrekking hebben op de gehele levensduur van het schip. Tevens is Nederland nauw betrokken bij de ontwikkeling van een zestal technische richtlijnen behorend bij dit verdrag. Zeer recent (oktober) zijn ook deze richtlijnen in IMO afgerond en aangenomen. Het Hong Kong-verdrag zal echter niet eerder in werking treden dan nadat aan de voorwaarden daarvoor is voldaan (naar verwachting tussen 2017–2020). Ondertussen wordt in Europees verband gewerkt aan een verordening voor scheepsrecycling. De eisen van het Hong Kong-verdrag worden hiermee onderdeel van het communautaire recht en deze zullen dan eerder gelden voor Europese schepen. Nederland draagt actief bij aan de totstandkoming van deze Europese verordening om het slopen van schepen op een veilige en milieuverantwoorde manier te laten plaatsvinden.
Bent u bereid om met reders en financiers in gesprek te gaan om afspraken te maken over het vrijwillig meewerken aan het stellen van minimum-voorwaarden aan veiligheid, milieu en arbeidsomstandigheden bij sloop van in eigendom zijnde schepen of gefinancierde schepen?
Ter voorbereiding op de inwerkingtreding van het Hong Kong-verdrag zijn in 2009 de «Guidelines on Transitional Measures for Shipowners Selling Ships for Recycling»2 opgesteld, die onderschreven werden door nationale verenigingen van scheepseigenaren. Daarnaast kiezen ook meer en meer individuele reders voor een verantwoorde ontmanteling van hun schepen zoals in China, waar het Nederlandse bedrijf Sea2cradle het verantwoord ontmantelen van schepen begeleidt. Ook financiers nemen in overleg met de sector al hun eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om in overleg met de sector te werken aan duurzame oplossingen3. Daarom is er geen noodzaak tot bijeenbrengen van genoemde partijen.
Kunt u de Kamer over de uitkomst van deze gesprekken informeren?
Zie het antwoord op vraag 3.
De vervuiling van oppervlaktewater door microplastics |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Manon Fokke (PvdA) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de uitzending over vervuiling van oppervlaktewater door microplastics?1
Ja.
Welke acties onderneemt u om het gebruik van microplastics in cosmetische producten aan banden te leggen?
Om het gebruik van microplastics in cosmetica aan banden te leggen zet het kabinet in op het terugdringen van zwerfvuil waaronder microplastics, o.a. door integrale bronaanpak, bewustwording en productontwikkeling. Het kabinet richt zich op de samenwerking met stakeholders, waaronder de private sector, ngo’s, buurlanden en de Europese Commissie.
Dit is onderdeel van de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM, 2008). Op 5 oktober 2012 is de Mariene Strategie voor het Nederlandse deel van de Noordzee 2012–2020 Deel I door de Ministerraad vastgesteld, en op 23 oktober jl. naar uw Kamer gestuurd2. Uiterlijk in 2015 stelt het kabinet een programma van maatregelen vast, als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Zo mogelijk zullen maatregelen echter eerder worden getroffen.
Welke acties onderneemt u om inzicht te krijgen in de effecten van de aanwezigheid van microplastics en nanomateriaal in het aquatisch milieu en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid?
In de Mariene Strategie Deel I staat dat microplastics speciale aandacht vragen. Microplastics ontstaan bij de afbraak van plastics, of rechtstreeks via huishoudelijke producten, cosmetica en industrie.
Op dit moment zijn nog weinig wetenschappelijke studies over de bijdrage van microplastics aan de totale milieubelasting. Omdat microplastics in de voedselketen terecht kunnen komen, zijn de mogelijk toxische effecten van verontreinigende stoffen die zich aan microplastics hechten een reden tot zorg. De Mariene Strategie deel I bevat daarom de kennisopgave om voor 2020 voldoende inzicht te krijgen in de aanwezigheid en effecten van microplastics. Recentelijk zijn hiervoor diverse onderzoeken opgestart. Daarbij zijn vooral het Instituut voor Milieuvraagstukken (IVM/Vrije Universiteit Amsterdam), Deltares en IMARES betrokken.
In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen microplastics en nanomaterialen. Over het beleid ten aanzien van het beheersen van mogelijke risico’s van nanomaterialen is de TK meermalen geïnformeerd3. Bij nanomaterialen wordt uitgegaan van stoffen waarbij de meeste deeltjes tussen de 1 en 100 nm vallen. Deeltjes in microplastics zijn over het algemeen groter.
Aan cosmetica worden naast microplastics soms ook nanomaterialen toegevoegd. Om te kunnen bepalen welke nanomaterialen in welke mate vrij komen in het milieu, en wat voor risico’s dat met zich mee brengt, is het van belang eerst te weten welke nanomaterialen in welke hoeveelheden worden geproduceerd en toegepast. Voor cosmetica is nu op Europees niveau een eerste stap gezet om deze kennis te verkrijgen. De cosmeticaverordening, die in 2013 van kracht wordt, vereist dat producenten bekend maken welke producten nanomaterialen bevatten, en dat cosmetische producten met nanomaterialen die na 11 januari 2013 op de markt worden gebracht, geregistreerd worden.
Welke acties onderneemt u om ervoor te zorgen dat microplastics/ nanomateriaal uit het oppervlaktewater worden gefilterd?
Er is nog te weinig bekend over de hoeveelheden en risico’s van microplastics en nanomaterialen in oppervlaktewater. Op dit moment worden deze nog niet speciaal uit het oppervlaktewater gefilterd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu stuurt vooralsnog aan op een brongerichte aanpak. Het werken naar een pakket van maatregelen en de lopende onderzoeken (genoemd bij vraag 2 en 3) zullen bepalend zijn voor het uiteindelijk beleid.
Welke acties onderneemt u om producenten meer verantwoordelijkheid te geven in het tegengaan van de verspreiding van plastic/ nanomateriaal, in al zijn vormen (plastic verpakkingen, microplastics,...)?
Zoals aangegeven in Antwoord 2 wordt in het kader van de verdere implementatie van de KRM gewerkt aan een programma van maatregelen als onderdeel van de opvolger van het Nationaal Waterplan. Hierbij wordt ook gekeken naar het stimuleren van bedrijven en plastic producenten in het gebruik van schone, duurzame en innovatieve producten, inclusief naar het dichten van loopholes in plastic recycling, verbeteren van de ketenregie en het stimuleren van circulaire economie.
In de Raamovereenkomst voor Verpakkingen wordt geld beschikbaar gesteld, door het verpakkende bedrijfsleven, aan de gemeenten voor de extra aanpak van zwerfvuil door verpakkingen. Daarnaast is afgesproken dat de producenten hun activiteiten onder NederlandSchoon voortzetten. Binnen NederlandSchoon is er in samenwerking met RWS de komende jaren aandacht voor plastic mariene zwerfafval.
Bedrijven die producten en artikelen met nanomaterialen op de markt zetten zijn verantwoordelijk voor het veilig gebruik van deze producten (zowel in het kader van de stoffenverordening REACH als bijvoorbeeld de cosmeticaverordening, de biociden regelgeving en de warenwet) en zijn daartoe verantwoordelijk voor het verzamelen en leveren van benodigde informatie.
In het verlengde hiervan: hoe interpreteert en implementeert u artikel 8 (uitgebreide producentenverantwoordelijkheid) van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen (richtlijn 2008/98/EG) in dit kader?
De Staatssecretaris van IenM heeft een overeenkomst getekend met het verpakkende bedrijfsleven (zie ook vraag 5). Daarin komen diverse onderwerpen aan de orde die onder de noemer uitgebreide producentenverantwoordelijkheid vallen: verantwoordelijkheid voor de recycling van verpakkingsafval, betaling aan gemeenten voor ingezameld verpakkingsafval, opzetten van een kennisinstituut dat tot doel heeft de verpakkingsketen te verduurzamen en het stimuleren van hergebruik van verpakkingen.
Het bericht dat illegaal afval dat door gemeenten wordt gedumpt |
|
Manon Fokke (PvdA) |
|
Joop Atsma (CDA) |
|
Kent u de berichten «Afval illegaal «gedumpt» door overheid» en «Gadgetgekte is profijtelijk voor illegale handel Ghana»?1
Ja, die zijn mij bekend.
Is het waar dat grote hoeveelheden elektronische apparatuur «illegaal naar dubieuze sloopplaatsen in Afrika en China» verdwijnen? Zo ja, hoe kan dat en wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Om welke hoeveelheden gaat het naar uw schatting? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mij is niet bekend dat grote hoeveelheden elektronische apparatuur illegaal naar het buitenland worden verhandeld.
Indien gemeenten zelf een deel van hun elektronisch afval verhandelen, is er geen zicht op wat er met dit afval gebeurt, omdat het niet geregistreerd wordt. Recent onderzoek van producentenstichting Wecycle (www.wecycle.nl/futureflows) stelt dat ongeveer 3% van het afgedankte afval in de illegale export terecht zou kunnen komen. Dit is veel lager dan de in de Telegraaf genoemde 10–20%.
Mijn ministerie spant zich al jaren in om illegaal afvaltransport terug te dringen en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) onderhoudt contacten hierover met de autoriteiten van de belangrijke bestemmingslanden in Azië en Afrika.
Jaarlijks worden in Europa honderden illegale afvaltransporten tegengehouden2
waarvan een deel betrekking heeft op elektronica-afval. Hoe groot de stroom illegaal afval is, is niet aan te geven. Het gaat immers om een illegale stroom die zich onttrekt aan het zicht.
De (voorloper van de) ILT heeft de afgelopen tien jaren een groot aantal acties en interventies uitgevoerd in de inzamel- en verwerkingsketen van afgedankte elektrische en elektronische apparaten. De aanpak en resultaten staan beschreven in het rapport «Evaluatie en vooruitblik ketenproject elektrische en elektronische apparaten 2010 – VROM-Inspectie». Dit rapport geeft een compleet overzicht van alle activiteiten en de resultaten van de afgelopen jaren.
De inspanningen richtten zich op meerdere schakels in de keten zoals milieustraten, kringloopwinkels, elektronica-winkels, handelaren, locaties waar containers worden geladen en exporteurs. Het evaluatierapport geeft aan «dat het Nederlandse aandeel in de hoeveelheid illegale geëxporteerde elektronica afval sinds 2008 afneemt. Aangezien de intensiteit van de handhaving in de havens in die jaren niet wezenlijk is veranderd, is dit een indicatie dat de handhavings-inspanningen gericht op het indammen van de stroom afgedankte elektronica uit Nederland vruchten beginnen af te werpen».
Ik beschik, vanuit de Europese regelgeving, over twee manieren om het probleem aan te pakken.
Samen met stakeholders (gemeenten, producenten,verwerkers en detaillisten) bekijk ik de komende periode hoe de richtlijn zodanig geïmplementeerd kan worden dat de keten verder gesloten kan worden en (illegale) lekken verder teruggedrongen kunnen worden.
Ik verwacht dat over circa een half jaar de ontwerpregelgeving de vaststellingsprocedure in gaat, waarbij is voorzien in een voorhangprocedure voor het Parlement.
Gaat er inderdaad afval, afkomstig van Nederlandse gemeenten, buiten de door de overheid erkende kanalen om, naar een illegaal circuit? Zo ja, kan dat strafbare feiten met zich meebrengen en welke zouden dat kunnen zijn? Waarom maken gemeenten gebruik van dat illegale circuit?
Gemeenten moeten hun afval afgeven aan inzamelaars die een vergunning hebben of op de lijst van inzamelaars (VIHB lijst) staan. Geven ze hun afval aan anderen af, dan is sprake van een illegale afgifte.
Bij apparatuur is niet zo zeer sprake van afgifte aan een illegaal circuit, maar van afgifte aan inzamelaars en verwerkers die geen onderdeel uitmaken van het Wecycle circuit (zie het antwoord op vraag 4).
Wat is de juridische status van het convenant over de inname en opslag van e-waste dat in 2011 door Wecycle en ICT~Milieu (namens de producenten en importeurs), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Koninklijke Vereniging voor Afval- en Reinigingsmanagement (NVRD) is afgesloten? Welke gemeenten komen dit convenant niet na en wat zijn de consequenties daarvan?
Hoeveel gemeenten hebben een contract met Wecycle voor het afnemen en verwerken van e-waste? Hoeveel gemeenten houden zich niet aan dat contract? Welke gevolgen kan het niet houden aan een dergelijk contract voor de desbetreffende gemeente hebben?
Wecycle heeft met 414 Nederlandse gemeenten een afgiftecontract afgesloten.
16% hiervan geven waardevol elektronica-afval met restwaarde af aan partijen buiten het Wecycle systeem, om een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren.
Wecycle gaat binnenkort met deze gemeenten in gesprek. Indien zij zich niet aan het afgifteovereenkomst willen houden, zal Wecycle nadere stappen ondernemen.
Deelt u de mening dat, zelfs al zou het in formele zin niet strafbaar zijn, de overheid alleen al vanuit een voorbeeldfunctie geen medewerking zou moeten verlenen aan het verkopen van afval als dat tot gevolg heeft dan in andere landen kinderen onder gevaarlijke omstandigheden sloopwerkzaamheden moeten verrichten? Zo ja, hoe gaat u in overleg met de VNG een einde aan deze praktijken maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel die mening. Ik wil de keten verder sluiten en meer zicht krijgen op de stromen, zodat bekend is waar deze blijven. Ik ga dat aanpakken bij de implementatie van de herziene Europese WEEE-richtlijn, die het afvalbeheer van elektr(on)ische apparatuur regelt. Nederland moet deze wijziging vóór 14 februari 2014 omzetten in nationale regelgeving.
Bij deze omzetting zal worden gekeken hoe de keten verder gesloten kan worden, zodat illegale lekken verder teruggedrongen kunnen worden. Ook een wijziging van de registratie, waardoor meer stromen in kaart worden gebracht, behoort tot de opties. Vanzelfsprekend ga ik, vóór dat er keuzes gemaakt worden, in overleg met de verschillende stakeholders, waaronder de VNG.
De import van mengsels kunststoffen met PVC |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Indekken op zijn Europees»?1
Ja.
Is het waar dat PVC en kunststoffen in het algemeen op de groene lijst van EVOA (Europese Verordening overbrenging afvalstoffen) staan, maar dat een mengsel kunststof met meer dan 2% PVC in Nederland als rode lijst stof wordt beschouwd?
Voor de overbrenging van afvalstoffen over de grens kent de EVOA in beginsel twee afvalstoffenlijsten. De groene lijst of niet-gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage III) en de oranje lijst of gevaarlijke afvalstoffen (Bijlage IV). PVC en kunststoffen staan beide , met een eigen code, op de groene lijst. Verder geeft de EVOA aan dat mengsels van groene lijst afvalstoffen moeten worden aangemerkt als «niet ingedeeld». Wanneer een afvalstof niet is ingedeeld dan is het regime voor de oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV) van toepassing. Dat betekent dat bij de overbrenging de procedures moeten worden gevolgd die horen bij een gevaarlijke afvalstof. Het is echter niet zo dat een niet ingedeelde afvalstof als gevaarlijk afval wordt gekwalificeerd.
Een uitzondering wordt gemaakt voor mengsels die zijn opgenomen in Bijlage IIIA van de EVOA. Mengsels van PVC en andere kunststoffen komen echter niet voor in Bijlage IIIA, dus vallen onder het regime van Bijlage IV.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Is het waar dat wanneer PVC gemengd met kunststoffen als rode lijst stof wordt beschouwd, bij import en export een kennisgevingsprocedure nodig is, van elk individueel transport uiterlijk drie dagen van tevoren een melding moet worden gedaan en een financiële zekerheid (bankgarantie) moet worden afgegeven? Is het waar dat wanneer deze materialen onder de groene lijst vallen, deze administratieve lasten niet nodig zijn?
Omdat het hier een mengsel betreft geldt inderdaad het regime voor oranjelijst afvalstoffen (Bijlage IV). Om de overbrenging van afvalstoffen te kunnen controleren, ter bescherming van het milieu, zijn deze procedures en verplichtingen vastgelegd in de EVOA. Bij groene lijst afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing geldt dat gebruik moet worden gemaakt van een zogenaamd Bijlage VII document en moet de opdrachtgever voor de overbrenging een contract met de importeur van de groene lijst afvalstoffen sluiten.
Waarom wordt PVC als een verontreinigende stof gezien, als het wordt vervoerd in een mengsel van andere kunststoffen terwijl het bij gescheiden transport een groene lijststof is? Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan het bereiken van de minimumstandaard voor de verwerking van kunststofafval, waarmee gestreefd wordt naar het nuttig toepassen van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze doordat recyclebaar kunststof nu in het buitenland wordt verbrand of gestort omdat het overbrengen naar Nederland voor recycling te veel administratieve lasten oplevert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, is het niet ingedeeld zijn op de groene lijst de reden dat het regime voor Bijlage IV afvalstoffen van toepassing is.
Verder deel ik uw conclusie niet. Het feit dat een Nederlands bedrijf dit kunststofmengsel niet kan of niet wil verwerven vanwege de administratieve verplichtingen die de EVOA stelt, betekent niet dat er in het buitenland geen recycling zal plaatsvinden.
Op basis van de Europese Kaderrichtlijn afvalstoffen (2008/98/EG) en de daarin vastgelegde afvalhiërarchie geldt dat recycling van afvalstoffen de voorkeur heeft boven verbranden en storten.
Ziet u mogelijkheden om te voorkomen dat dit soort mengsels worden geïmporteerd met het doel ze te verbranden, maar die wel import ten behoeve van hoogwaardige recycling stimuleren? Ziet u mogelijkheden om daarbij de administratieve lasten van het bedrijfsleven te verlichten? Zou u in kunnen gaan op het voorstel om de codes waaronder kunststoffen worden geïmporteerd samen te voegen zodat PVC net als andere kunststoffen wordt beschouwd als onderdeel van een mix kunststoffen? Bent u bereid binnen Europa te pleiten voor aanpassing van de EVOA-verordening op dit punt?
Bij overbrenging van afvalstoffen wordt getoetst aan het LAP. Voor kunststof (sectorplan 11) is de minimumstandaard materiaalhergebruik/recycling. Er zal dan ook bezwaar worden gemaakt tegen de invoer voor verbranden.
De procedures en verplichtingen die met de EVOA samenhangen, moeten zowel in Nederland als in andere lidstaten worden uitgevoerd zoals in de EVOA beschreven. Op dit punt zie ik geen mogelijkheid de administratieve verplichtingen te verlichten. Wel ben ik in het kader van een motie van lid Van Veldhoven (32852 nr.9) aan het bekijken of, samen met België en Duitsland, de regeldruk en de vereiste vergunningen voor grensoverschrijdend afvaltransport kunnen worden beperkt om recycling van grondstoffen te stimuleren.
Ik zal in het Correspondentenoverleg (overleg tussen lidstaten en Europese Commissie over de toepassing van de EVOA) laten nagaan in hoeverre deze vraag voor het toevoegen van een dergelijk mengsel aan Bijlage IIIA ook bij andere lidstaten of de Commissie speelt.
Wat is de reden voor het feit dat Nederland een kop heeft gezet op de EVOA-regel voor de in- en uitvoer van een mix van kunststoffen met PVC door al te spreken van een mengsel bij een aandeel van meer dan 2% PVC in plaats van 10%?
De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Dit geeft in de praktijk onduidelijkheid. Daarom heeft de ILT handhavingbeleidsregels opgesteld om de door het bedrijfsleven gewenste duidelijkheid te geven over de vraag waar de grens ligt tussen een groene lijst afvalstof en een mengsel van afvalstoffen. Hiermee wordt aangesloten op bestaande productnormen voor het internationale handelsverkeer van de recyclingbranche.
Het bericht “teruggestuurd oud-papier” |
|
Marieke van der Werf (CDA), Michiel Holtackers (CDA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «China stuurt afval terug naar R’dam»1 en «China stuurt nog meer oud papier terug naar Nederland»?2 Bent u ook bekend met het artikel «China stuurt afval Van Puijfelik uit Breda terug»?3
Ja.
Is de inhoud van de containers bij terugkeer in Nederland door de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT) gecontroleerd? Zo ja, wat heeft zij daarin aangetroffen? Is er chemisch en huishoudelijk afval aangetroffen?
De ILT heeft bij terugkeer zich er, aan de hand van de containernummers, van vergewist dat de containers die retour zijn gekomen ook daadwerkelijk de door China geïnspecteerde en teruggezonden containers zijn. Daarnaast zijn van een aantal willekeurig gekozen containers gas- en luchtmonsters genomen en is de inhoud achter de deur visueel gecontroleerd om er zeker van te zijn dat het afval dat zich in de containers bevond ook het (soort) afval betrof dat door China is geweigerd. De containers zijn door de Chinese autoriteiten gecontroleerd en zij hebben bepaald dat de inhoud niet voldoet aan de eisen die China aan de import ervan stelt. Dat is de reden dat de containers door China zijn teruggestuurd. Dit feit levert een EVOA overtreding op en derhalve was het niet noodzakelijk om de lading bij terugkomst nogmaals aan een grondige inspectie te onderwerpen.
Is er in deze situatie sprake van moedwillige vermenging van recyclebaar oud papier met verontreinigd afval? Zo ja, is dit gebeurd met medeweten van het Bredase bedrijf of betreft het een doorzending uit het Verenigd Koninkrijk zonder dat het Bredase bedrijf van de bijmenging op de hoogte was?
In het strafrechtelijk onderzoek, waar de berichtgeving uit vraag 1 naar verwijst, is het vermoeden gerezen dat het betrokken bedrijf papierafval voor de export naar Azië heeft vermengd met ander (huishoudelijk) afval en dat de ware aard van het afval is verhuld. Het papierafval is afkomstig uit Groot-Brittannië en Ierland. Er zijn geen aanwijzingen dat er sprake zou zijn van chemisch afval.
Is het waar dat de Chinese autoriteiten veel strenger zijn gaan controleren op de invoer van oud papier uit Nederland? Zo ja, wat is daarvan de reden? Is er sprake van reputatieschade bij de Nederlandse afvalsector door dit soort incidenten?
De Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie (FNOI) heeft aangegeven dat hun leden meer controles in China ervaren. Diverse internationale branche organisaties maken op hun websites ook melding van aangescherpte controles in China. De focus van de scherpere controle lijkt te liggen op papierafval dat uit het Verenigd Koninkrijk en Ierland afkomstig is. Chinese inspectiediensten werken risico gestuurd bij de selectie van containers; meer controles van containers van Nederlandse exporteurs als gevolg van het incident zouden in deze lijn wel logisch zijn. In hoeverre de Nederlandse afvalsector reputatieschade heeft, is mij niet bekend.
Is er sprake van een toename in de hoeveelheid geëxporteerd afval die wordt teruggestuurd naar Nederland? Zo ja, is de reden daarvan gelegen in een toename van de export van verontreinigd afval of een verscherping van de controles daarop?
Het aantal retourzendingen uit China waarvan ILT en AgentschapNL op de hoogte gesteld wordt is de afgelopen jaren stabiel (1 a 2 partijen per jaar, waarbij 1 partij uit meerdere containers kan bestaan). China heeft dit jaar ten aanzien van andere Nederlandse papierexporteurs nog geen terughaalverzoeken gedaan.
Hebt u de indruk dat de grenswaarden, die gesteld worden aan de samenstelling van papierafval, gebruikt worden om huishoudelijk en chemisch afval te exporteren uit Europa naar andere werelddelen waar de veiligheid van burgers en het milieu minder worden beschermd? Bereiken u signalen dat er internationale netwerken zijn die als doel hebben het exporteren van verontreinigd afval?
ILT treft zowel afvaloverbrengingen aan waarbij het afval onvoldoende is gesorteerd als waarbij in zuivere recyclebare afvalstoffen andere verontreinigde afvalstoffen zijn opgemengd. De EVOA kent geen grenswaarden voor de verontreiniging van afvalstoffen. Verontreinigingen leiden bij handhaving daarom vrijwel altijd tot juridische procedures. Zie ook het antwoord op vraag 8. Uit diverse onderzoeken van ILT blijkt dat er internationale netwerken zijn die hun handelsroutes ook gebruiken voor het exporteren van verontreinigd afval.
Kunt u inzichtelijk maken welke rol Nederland en de Rotterdamse haven spelen in de doorvoer van afval vanuit andere Europese landen naar landen buiten Europa? Heeft de Rotterdamse haven voldoende capaciteit voor adequate controle daarvan?
Rotterdam is de grootste haven van Europa. De Rotterdamse haven speelt dan ook een belangrijke rol bij de verscheping van afval. Een aanzienlijk deel van het via Rotterdam verscheepte afval is afkomstig uit andere EU-lidstaten dan Nederland. De controle op deze afvalstroom vindt primair plaats in de EU-lidstaat waaruit het afval afkomstig is. Uit analyses van Eurostat4 is bekend dat zo’n 20% van al het afval uit EU landen door Nederlandse bedrijven wordt verscheept. In 2010 werden landelijk door douane, KLPD en de ILT ongeveer 5 000 uitgaande afvaltransporten gecontroleerd.
Kunt u toelichten wat de uitspraak van de Rechtbank ’s-Gravenhage d.d. 8 maart 2012 in de zaak van Van Puijfelik tegen de ILT en het Openbaar Ministerie inhoudt en welke gevolgen deze uitspraak heeft voor het beleid van de ILT?
In deze zaak heeft de rechter geoordeeld dat de ILT de beleidsregels die zij heeft opgesteld om te bepalen of verontreinigd oudpapier al dan niet als groene lijst afvalstof moet worden beschouwd niet jegens Van Puijfelik mag gebruiken, omdat de ILT met deze beleidsregels haar bevoegdheden te buiten gaat.
Tegen dit vonnis is de ILT inmiddels in beroep gegaan bij het gerechtshof in Den Haag. Dit hof heeft in haar vonnis van 10 juli 2012 bepaald dat de ILT de beleidsregels wel mag gebruiken, maar dat deze beleidsregels alleen de Inspectie binden. Het eindoordeel is aan de rechter. Zij komt onder andere tot dit oordeel omdat ook de brancheorganisatie voor de oudpapierindustrie (de Federatie Nederlandse Oudpapier Industrie – FNOI) heeft aangegeven dat de door de ILT opgestelde regels een grote stap vooruit zijn voor wat betreft de duidelijkheid over hetgeen wel en niet mag. Daarnaast heeft het Hof geoordeeld dat de beleidsregels geen rol spelen in het strafrechtelijk onderzoek tegen Van Puijfelik.
Het gevolg van deze uitspraken is dat de ILT de door haar opgestelde beleidsregels kan gebruiken bij het beoordelen van oudpapier transporten. Het is de verwachting dat dit de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid ten goede komt.
Zijn de onder vraag 1 genoemde berichten voor u aanleiding nieuw beleid te formuleren of bestaand beleid aan te passen?
Nee. We streven er wel naar om op Europees niveau de toepassing van de EVOA regelgeving verder te uniformeren. Daarnaast zijn individuele exporteurs van afvalstoffen ervoor verantwoordelijk te voldoen aan de normen die het land van bestemming, in casu China, stelt.
Het bericht ‘Geld provincie voor reactor Petten’ |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Geld provincie voor reactor Petten»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over het feit dat NRG, de exploitant van de kernreactor in Petten, erkent dat er problemen zijn met het hoogradioactief afval en dat er soms zelfs vaten lekken?
Er is geen sprake van lekkage van radioactiviteit uit vaten. Dit is ook niet zo door NRG gecommuniceerd.
Voor mij is echter essentieel dat de veiligheid bij het beheer van radioactief afval de allerhoogste prioriteit krijgt. Daarom is in de Kernenergiewetvergunning van NRG een groot aantal voorzieningen verplicht gesteld, gericht op een veilige opslag van radioactief afval in de zogenaamde Waste Storage Facility. Dit gebouw is speciaal ontworpen voor lange termijn opslag van radioactief afval. Vergelijkbare inrichtingen zijn ook in het buitenland gebouwd. De Kernfysische Dienst houdt toezicht op de naleving van de veiligheidsmaatregelen door NRG.
NRG is verplicht om de verpakkingen periodiek te controleren en daarover te rapporteren. Tijdens één van die controles is gebleken dat enkele verpakkingen door corrosie zijn aangetast. De Tweede Kamer is daar in het verleden tweemaal in de vorm van een Storingsrapportage over geïnformeerd (Vergaderjaar 2010–2011, Kamerstuk 25 422, nr. 85 en Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 25 422, nr. 90). Dankzij het ontwerp van de opslagfaciliteit is er geen sprake van een onveilige situatie. Evenmin is er sprake van lekkage van radioactief afval uit vaten.
Conform de regelgeving moet radioactief afval zo snel als redelijkerwijs mogelijk afgevoerd worden naar de COVRA in Vlissingen. NRG heeft in het verleden een deel van het radioactief afval afgevoerd. Ik zal er streng op toe blijven zien dat NRG ook het nog resterende deel zo snel mogelijk afvoert. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Waren u en de Kernfysische Dienst hiervan op de hoogte?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Wat heeft u in het verleden gedaan om de problemen met het hoogradioactief afval in Petten op te lossen?
Sinds het beschikbaar komen van de opslagfaciliteit HABOG bij de COVRA hebben mijn ambtsvoorgangers en ik er steeds bij vergunninghouder NRG en eigenaar ECN op aangedrongen het hoogradioactief afval af te voeren. Om dit mogelijk te maken is aan NRG vergunning verleend voor het realiseren van een zogenaamde HAVA-VU-installatie voor het behandelen van het afval voor transport naar de COVRA.
Toen in 2010 bleek dat realisatie van de HAVA-VU-installatie zowel technisch als financieel niet haalbaar was voor de vergunninghouder, heeft deze een alternatief plan ontwikkeld, gericht op de afvoer van een belangrijk deel van het afval naar COVRA, waaronder ook de beschadigde vaten. Op mijn verzoek is dit plan inmiddels door een onafhankelijke commissie van experts beoordeeld. Deze commissie verwacht wat betreft de technische haalbaarheid geen onoverkomelijke obstakels.
Op 2 maart jl. heb ik een ontwerpbeschikking afgegeven. Deze ontwerpbeschikking bevat het voornemen tot wijziging van de vigerende Kernenergiewetvergunning van NRG, in die zin dat aan de vergunning een voorschrift wordt verbonden, met daarin een termijn waarbinnen het afval dient te zijn afgevoerd.
Tenslotte heb ik, zoals ook vermeld in mijn antwoorden in het kader van de schriftelijke behandeling van de Voorjaarsnota (Vergaderjaar 2011–2012, Kamerstuk 33 280-XIII, nr. 5) de voorziening voor het opruimen van het historisch radioactief afval op het terrein van ECN in Petten met € 25 mln verhoogd. Deze verhoging volgt op financiële ondersteuning die ECN in het verleden ontvangen heeft, en is op basis van de laatste actualisatie van de raming van kosten, gebaseerd op het hierboven genoemde plan, dat begin 2012 beschikbaar is gekomen.
Wat gaat u in de toekomst doen om de problemen met het hoogradioactief afval op te lossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 zijn er geen problemen met lekkende vaten. Conform het beleid ten aanzien van de opslag van radioactief afval hecht ik er wel aan dat het radioactief afval zo spoedig mogelijk wordt afgevoerd naar de COVRA. Daartoe wordt alles in het werk gesteld.
Naast het ambtshalve opnemen van een verplichting voor NRG gericht op de zo spoedig mogelijke afvoer van radioactief afval, en de al ingezette intensivering van het toezicht bij NRG door de Kernfysische Dienst, zal ik de problematiek opnieuw aan de orde stellen in overleg met de Raad van Toezicht van ECN en de directie van NRG. Daarnaast zal ik de benodigde vergunning en toestemmingen verlenen voor de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de afvoer van het afval voor zover dat kan binnen het bestaande wettelijke kader en de nucleaire veiligheid. Indien NRG kiest voor bewerking van afval in het buitenland, ben ik bereid in overleg te treden met buitenlandse autoriteiten.
Deelt u de mening dat de veiligheid van mens en milieu voorop moeten staan en dat de opslag van kernafval daarom aan de hoogst mogelijke veiligheidsstandaarden moet voldoen?
Ja.
Bent u bereid onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de veiligheid van de opslag van hoogradioactief afval in Petten en door de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA), en daarbij te kijken naar wat er moet gebeuren om die veiligheid maximaal te waarborgen?
Ik heb de Kernfysische Dienst begin dit jaar al verzocht extra toezicht te houden op de activiteiten op de onderzoekslocatie Petten, en in het bijzonder op de door NRG uitgevoerde activiteiten die vallen onder de Kernenergiewet. In dat kader wordt ook gekeken naar het radioactief afval. Verder heeft ook de in het antwoord op vraag 4 genoemde commissie van onafhankelijke experts zeer recentelijk kritisch naar de situatie gekeken. Extra onderzoek acht ik daarom niet nodig.
Het verpakkingenakkoord |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Sjoera Dikkers (PvdA), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bereid om de deadline voor het ondertekenen van het akkoord over verpakkingen met het bedrijfsleven te verschuiven naar 5 juli?
Het is niet mogelijk het akkoord te verschuiven naar 5 juli.
Zo neen, wat is de juridische onderbouwing daarvan?
In het Belastingplan 2012 is het volgende opgenomen:
«De Staatssecretaris van IenM zal over het inzamelingssysteem en rapportageverplichting afspraken met het bedrijfsleven maken. Uiterlijk in het tweede kwartaal van 2012 zal de Staatssecretaris van IenM daarover rapporteren. Aangezien in dit wetsvoorstel afschaffing per 1 januari 2013 geregeld wordt, zal het kabinet dit volgend jaar alleen in heroverweging nemen indien er geen overeenstemming bereikt wordt.»
Ik moet hier dus uiterlijk 30 juni over rapporteren. En zoals ik u in een eerdere brief heb laten weten is het akkoord reeds ondertekend.
Bent u bereid om deze vragen vandaag nog te beantwoorden?
Het is niet gelukt uw vragen te beantwoorden op 28 juni.
Het bericht 'Meer asbest Derde Merwedehaven dan gedacht' |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Meer asbest Derde Merwede dan gedacht»?1
Het bericht is mij bekend.
Deelt u de mening dat asbest een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren; zeker daar waar het mogelijk onbedekt in de buitenlucht en dichtbij woonkernen ligt?
Ja, onbedekt asbest in de buitenlucht kan een gevaar zijn voor de volksgezondheid.
Kent u de rapporten van de Inspectie, die jarenlang waarschuwde voor misstanden op de vuilstort voor bedrijfsafval «Derde Merwede» bij Sliedrecht en Dordrecht?
Er zijn geen rapporten van de ILT c.q. voormalige VROM-Inspectie over de vermeende misstanden.
Welke actie heeft u ondernomen om te monitoren of de Provincie Zuid-Holland haar verantwoordelijkheid neemt?
In haar rol van wettelijk adviseur heeft de toenmalige VROM-Inspectie de provincie Zuid-Holland als bevoegd gezag geadviseerd bij de actualisering van de vergunning Wet milieubeheer aan de stortplaats Derde Merwedehaven. Dit heeft geresulteerd in een aantal nieuwe en extra voorschriften in de vergunning.
Hoe kan het dat dit verhaal al jaren rond zingt, maar dat er van de zijde van de overheden geen duidelijkheid gegeven is over de feiten, noch dat voor de bevolking duidelijk is of de genomen maatregelen voldoende zijn? Is nu bekend hoeveel asbest, asbesthoudend materiaal of andere gevaarlijke stoffen zijn gestort op deze vuilstort? Worden er op dit moment regelmatig asbestmetingen gedaan op en bij deze vuilstort?
De Derde Merwedehaven BV is een inrichting voor het storten van onder andere bouw- en sloopafval onder het bevoegde gezag van de provincie Zuid-Holland. De exploitatie is in 1993 gestart, waarbij vanaf 2003 het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal is vergund.
In totaal is er in acht jaar 131 112 ton afval gestort dat een lage hoeveelheid asbest bevat. Daarvan bestaat de helft uit niet-gevaarlijk afval. Let wel: het gaat hier niet om puur asbest. Het zijn grote hoeveelheden puin, grond en bagger met een asbestpercentage van minder dan een half procent. Deze hoeveelheden vallen binnen de grenzen van de milieuvergunning.
Vanaf begin 2011 is uitsluitend storten van verpakt asbesthoudend materiaal toegestaan. Tevens is in februari 2011 besloten de stortplaats op 31 december 2012 vervroegd te sluiten. Vanaf dat moment zal de bovenafdichting worden aangelegd waarna het terrein wordt ingericht voor toekomstig gebruik. De provincie voert tot aan de sluiting van de afvalberging op 31 december 2012 elk kwartaal een asbestmeting uit.
Deelt u de mening dat de situatie op deze stortplaats op dit moment geen gevaar (meer) vormt voor de volksgezondheid en op grond waarvan bent u daarvan overtuigd?
Zie antwoord op vraag 5.
Heeft de vuilstort in het verleden gezondheidsrisico’s opgeleverd voor omwonenden en medewerkers? Zo ja, wie is daarvoor verantwoordelijk te houden?
Zie antwoord op vraag 5.
Klopt het dat het feitenonderzoek naar de vermeende misstanden op deze vuilstort, dat de provincie Zuid-Holland heeft ingesteld, momenteel stil ligt omdat er ook een onderzoek van het Openbaar Ministerie gaande is?
Gedeputeerde Staten hebben op 15 mei 2012 besloten het feitenonderzoek naar het storten van onverpakt asbesthoudend materiaal op de Derde Merwedehaven te hervatten en uit te breiden.
Kunt u duidelijkheid geven over de vraag wanneer de onderzoeken van het Openbaar Ministerie en de Provincie Zuid-Holland zijn afgerond?
Het is mij niet bekend wanneer deze onderzoeken zijn afgerond.
Van Gansewinkel en private equity |
|
Paulus Jansen |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Wat is uw eigen oordeel over de financiële situatie bij de Van Gansewinkel Groep?1
Private equity-partijen hebben in 2006 AVR en in 2007 Van Gansewinkel gekocht. Daarbij kwam er een schuld van € 1,8 miljard op de balans van de onderneming te staan die inmiddels is teruggebracht naar € 1,5 miljard.
Van Gansewinkel Groep is naar eigen zeggen in staat de rentelasten te financieren uit de kasstroom. Verder geeft de onderneming aan een positief eigen vermogen, een sterke operationele kasstroom en financieel krachtige aandeelhouders te hebben. Daarnaast geeft zij aan dat met de geldverstrekkers nieuwe afspraken zijn gemaakt die meer ruimte creëren binnen de bankconvenanten. De financiële situatie is daarom stabiel, aldus het bedrijf.
Voor meer financiële informatie over de onderneming verwijs ik u naar het jaarverslag en de jaarrekening van het bedrijf, die beschikbaar zijn op www.vangansewinkelgroep.com.
Deelt u de mening dat u in de beantwoording van eerdere vragen2 bent misleid door gegevens die het bedrijf u heeft aangeleverd, namelijk dat het bedrijf sinds 2009 geen negatief eigen vermogen meer heeft en dat de onderneming ondanks de crisisjaren naar eigen zeggen stabiele operationele resultaten realiseert?
Desgevraagd heeft Van Gansewinkel Groep aangegeven dat het bedrijf alleen in 2007 een negatief eigen vermogen had, maar dat dit sinds 2008 niet meer het geval is. De afgelopen 3 jaar was de omzet tussen de € 1,1 miljard en € 1,2 miljard en het EBITDAE-resultaat tussen de € 249 miljoen en € 259 miljoen. Alle resultaten van de onderneming zijn terug te vinden in het jaarverslag van de onderneming, dat beschikbaar is op de site www.vangansewinkelgroep.com. Ook de volledige, door KPMG goedgekeurde jaarrekening, is beschikbaar op deze site.
Gelet op deze informatie kan ik niet de conclusie trekken dat ik eerder door het bedrijf ben misleid.
Wat is nu na zes jaar uw conclusie over de overname van Van Gansewinkel Groep door private equity fondsen? Heeft dit geleid tot verbetering van de verwerking van afval in Nederland? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Het beheer van afvalstoffen moet plaatsvinden conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Elk bedrijf, of het nou in handen is van private equity fondsen of niet, dient zich aan die regelgeving en het LAP te houden. Ik heb geen signalen dat Van Gansewinkel Groep zich daar niet aan zou houden.
Verder heeft Van Gansewinkel Groep zich de afgelopen jaren bewezen als een bedrijf dat initiatieven neemt en investeert in het afvalbeheer. Voorbeelden liggen onder meer op de terreinen van Cradle to Cradle en het «Afval bestaat niet» concept. Ook is onder de huidige aandeelhouders sinds 2007 geïnvesteerd in tientallen acquisities, een warmtenet en een biomassa-energiecentrale. Verder heeft het bedrijf verschillende andersoortige duurzame initiatieven, zoals scholingsprojecten onder werknemers en investeringen in elektrische voertuigen.
Hoeveel werknemers worden met ontslag bedreigd nu men niet in staat blijkt de torenhoge schuldenlast waarmee de private equity fondsen Van Gansewinkel Groep hebben opgezadeld in te lossen?
Bedrijven passen zich aan (veranderende) marktomstandigheden aan. Dat heeft alles te maken met een normale bedrijfsvoering en staat in principe los van private equity fondsen. Ontslagen zijn bij aanpassingen aan marktomstandigheden nooit uit te sluiten. Dat geldt dus ook voor een bedrijf als Van Gansewinkel Groep. Echter, van een dreigende, grootschalige ontslagronde is thans volgens het bedrijf geen sprake.
Welke garantie is er dat Van Gansewinkel Groep het afval in de toekomst op een zo hoogwaardig mogelijke manier inzamelt en verwerkt, in lijn met de zogenaamde ladder van Lansink? Hoe gaat u voorkomen dat Van Gansewinkel Groep, aangestuurd door private equity fondsen, afval zo goedkoop mogelijk en laagwaardiger gaat inzamelen en verwerken?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is opgenomen, moet het beheer van afvalstoffen plaatsvinden conform met name wat in het Landelijk afvalbeheerplan (LAP) is opgenomen. Wie eigenaar of aandeelhouder van een bedrijf is, doet daarbij niet ter zake. Diverse inspecties houden toezicht op afvalbeheer.
Overigens is het, gezien het hoge niveau van de grondstof- en energieprijzen, voor bedrijven in deze sector aantrekkelijk om zoveel mogelijk afval een tweede leven te geven als grondstof (recycling) of, als recycling niet meer mogelijk is, zoveel mogelijk energie op te wekken door verbranding met energieterugwinning, zoals ook met installaties van Van Gansewinkel Groep mogelijk is.
Welke middelen heeft u ter beschikking om te voorkomen dat puur op geld gerichte speculanten en private equity fondsen een alles bepalende rol in een onderneming met een algemeen nut als afvalinzameling kunnen verkrijgen?
Zoals ik heb geantwoord bij vraag 3, ga ik er van uit bij dat Van Gansewinkel Groep het beheer van afvalstoffen plaatsvindt conform de daarop van toepassing zijnde wet- en regelgeving en het Landelijk afvalbeheerplan (LAP). Indien een bedrijf en haar aandeelhouders zich niet aan de regels houdt, kan ik gebruik maken van een voorhanden zijnde sanctie-instrumentarium.
Bent u bereid te bemiddelen bij de private equity fondsen, die nu bovenop Van Gansewinkel Groep zitten, om verdere afbraak van het bedrijf en het ontslag van de medewerkers te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Uit de informatie die ik van het bedrijf heb ontvangen, zie ik geen noodzaak om te gaan bemiddelen. Zoals gezegd, is op dit moment van een dreigende, grootschalige ontslagronde volgens het bedrijf geen sprake.
Uiteraard zijn de minister van EL&I en ik altijd bereid om met het bedrijf te praten over de huidige ontwikkelingen.