Het risico op aardbevingen door afvalwaterinjectie |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de zeer sterke toename van het aantal geïnduceerde aardbevingen in de Verenigde Staten, die in verschillende wetenschappelijke publicaties wordt toegeschreven aan de sterk toegenomen injectie van afvalwater bij schaliegaswinning?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De situatie in de Verenigde Staten wordt goed beschreven het rapport «Induced seismicity potential in energy technologies» dat de U.S. National Research Council in 2013 in opdracht van het Congres heeft opgesteld. Uit dit rapport blijkt dat slechts een klein deel (3%) van de injectie-activiteiten tot merkbare seismiciteit heeft geleid. Daarbij merk ik op dat in de Verenigde Staten het water dat bij schaliegaswinning vrijkomt, in grote hoeveelheden wordt geïnjecteerd in waterlagen (aquifers), die zich op hydrostatische (originele) druk bevinden. Deze injectie vindt dus plaats onder een druk die de oorspronkelijke reservoirdruk te boven gaat, wat de kans op bevingen vergroot. In Nederland geldt als norm dat de maximale reservoirdruk tijdens en na waterinjectie niet boven de originele (gas)reservoirdruk mag komen, om eventuele scheurvorming in de afsluitende lagen boven het reservoir te voorkomen en daarmee het risico op aardbevingen the minimaliseren. Dit is ook vastgelegd in de vergunningen. Nagenoeg alle waterinjectie in Nederland vindt plaats in gedepleteerde gasreservoirs. De uitzondering hierop vormt het Rotterdamveld, waar water wordt geïnjecteerd in een oliereservoir, om de olie naar de productieputten te stuwen. In Nederland wordt sinds 1972 het water dat met de olie- en gaswinning mee geproduceerd wordt, weer teruggebracht in de diepe ondergrond. Tot op heden is er in Nederland één beving geweest waarvan het KNMI opmerkt dat deze mogelijk een relatie heeft met waterinjectie. Deze beving vond plaats op 26 november 2009 bij De Hoeve (Friesland) en had een kracht van 2,8 op de schaal van Richter. Ten slotte is het van belang dat men zich realiseert dat in de Verenigde Staten deze activiteiten op een grotere schaal worden uitgevoerd dan in Nederland. In de VS zijn er ruim 150.000 putten die worden gekwalificeerd als waterinjectieputten. Dat de situatie in Nederland verschilt van die in de VS blijkt ook uit het aantal geïnduceerde bevingen dat zich heeft voorgedaan.
Houdt u in het beleid rekening met het risico op aardbevingen, die ontstaan door activering van breuken bij de diepe injectie van afvalwater in lege olie- en gasvelden?
Ja, bij het verstrekken van injectievergunningen wordt rekening gehouden met het risico op geïnduceerde bevingen. Injectievergunningen worden alleen verleend voor locaties waar door winning van gas of olie ruimte is ontstaan voor het te injecteren water. Tevens wordt er uit voorzorg een maximum gesteld aan de injectiedruk (bepaald door de hoeveelheid geïnjecteerd water per dag) en de reservoirdruk (bepaald door het totaal geïnjecteerde volume) ten einde het risico van aardbevingen te minimaliseren. Verder worden in de voor waterinjectie benodigde milieueffectrapportages de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven, waarbij voor het injecteren van water waar mogelijk gekozen wordt voor waterinjectie in die reservoirs waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden.
Het KNMI beheert een landelijk netwerk van geofoons, dat voorziet in de detectie van alle voelbare bevingen, onder meer op plaatsen waar olie en gas wordt geproduceerd en waar geproduceerd water geherïnjecteerd wordt. Dit schept de mogelijkheid om de aannames op grond waarvan vergunningen zijn verleend periodiek te evalueren, mochten zich op plekken waar waterinjectie plaatsvindt toch meetbare aardbevingen voordoen.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich bij een injectieput bij De Hoeve in Friesland in 2009 al een geïnduceerde aardbeving heeft voorgedaan die wordt toegeschreven aan de injectie van een relatief geringe hoeveelheid afvalwater door KNMI en Staatstoezicht op de Mijnen? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze aardbeving?
Ja. Deze beving heeft zich voorgedaan op 26 november 2009 bij het Stellingerwerf gasveld (vlakbij De Hoeve), volgens KNMI op een diepte van ongeveer 2 km, en had een magnitude van 2,8 op de schaal van Richter. Deze zogenaamde «De Hoeve»-beving wordt beschreven in KNMI document WR 2012-3, waarbij het KNMI overigens geen directe relatie legt, maar wel coïncidentie signaleert tussen waterinjectie en deze beving.
Modelstudies wijzen erop dat de kans op herhaalde seismische activiteit in de toekomst klein is en deze in elk geval van een kleinere intensiteit zal zijn. SodM heeft deze conclusie overgenomen.
Bent u op de hoogte van de injectie van grote hoeveelheden afvalwater van de NAM in lege gasvelden in Twente?
Het is mij bekend dat er in Twente water wordt geïnjecteerd in lege gasvelden. Het betreft hier water dat samen met de olie uit het Schoonebeek veld wordt geproduceerd en na scheiding van deze olie op veilige wijze in voormalige, nu leeg geproduceerde gasvelden in Twente wordt geïnjecteerd. Dit water bevat zeer lage concentraties elementen die van nature in de ondergrond voorkomen, zoals zouten en olie, en daarnaast zeer lage concentraties «mijnbouwhulpstoffen» zoals middelen die corrosie tegengaan. Omdat de concentraties van de bestanddelen in het productiewater zo laag zijn, is het water als zodanig niet gevaarlijk. Een aantal van de bestanddelen die zich in het water bevinden, kunnen op zich als gevaarlijk bestempeld worden. Hierbij kan een vergelijking worden getroffen met een zwembad waaraan chloor is toegevoegd. De keuze voor het injecteren van het water is gebaseerd op onderzoek dat in 2004 door het onderzoeks- en adviesbureau CE Delft als onderdeel van de vergunningprocedure is uitgevoerd.2 Dit onderzoek heeft uitgewezen dat milieutechnisch gezien de beste manier om met dit water om te gaan is om het terug te brengen in vergelijkbaar gesteente, diep onder de grond.
Waarom is voorafgaand aan deze injectie in Twente geen onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico?
Voorafgaand aan de injectie is wel degelijk onderzoek gedaan naar het aardbevingsrisico. In de milieueffectrapportage die in 2006 voor deze waterinjectie is opgesteld, zijn de mogelijke risico’s op aardbevingen beschreven. Bij het kiezen van geschikte waterinjectielocaties is daarbij nadrukkelijk gezocht naar lege gasvelden waar in het verleden, bij het winnen van gas, geen aardbevingen zijn opgetreden. De factoren die een rol spelen bij het al dan niet optreden van aardbevingen en de overwegingen die daarbij zijn gemaakt, zijn beschreven in de milieueffectrapportage. Overigens wordt er in het water injectie management plan, dat aan de vergunning is gekoppeld, 6 jaar na aanvang van de injectie van het productiewater (2011) een evaluatie voorzien. In die evaluatie zal ook nadrukkelijk het aardbevingsrisico aan de orde zijn.
Ik ben momenteel met de provincie Overijssel in gesprek over dit onderwerp en er wordt gekeken naar de mogelijkheid deze evaluatie naar voren te halen. Bovendien wordt momenteel gewerkt aan de uitbreiding van het bestaande geofoonnetwerk in Noord Nederland. Ook in Twente zullen geofoons bijgeplaatst gaan worden.
Bent u op de hoogte van de verschillende incidenten die zich volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen hebben voorgedaan bij de injectie van afvalwater van de NAM in Twente, waaronder niet nader gespecificeerde emissies naar de lucht, een brand en twee ondergrondse lekkages van injectieputten? Welke maatregelen heeft u genomen naar aanleiding van deze incidenten?
Ja. Het betreft hier reguliere meldingen van NAM aan SodM. Hierbij worden ook gebeurtenissen gemeld, die geen relatie hebben met de waterinjectie zelf, maar wel zijn voorgevallen op de waterinjectielocaties. In de periode vanaf 2011 zijn door NAM aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) acht voorvallen en één ongeval gemeld, die hebben plaatsgevonden op de waterinjectielocaties in Twente. De acht voorvallen bestaan uit rookontwikkeling door een te warm aangelopen lager met onvoldoende smering en zeven onbedoelde emissies naar de lucht. Het betrof hier lekkages van koelvloeistof uit airconditioning apparatuur in de gebouwen op het NAM-terrein. Kenmerkend voor deze koelvloeistof is dat deze direct verdampt bij contact met de lucht. Het ongeval betrof een werknemer met een verzwikte enkel. Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend, waarvoor verder onderzoek niet noodzakelijk werd geacht. Bij geen van deze incidenten is er sprake geweest van lekkages of emissies naar de bodem. Het gaat hier dus om voorvallen met een laag risico waarbij geen gevaar is opgetreden voor mens of milieu. De voorvallen zijn conform de voorschriften afgehandeld.
Ten aanzien van de injectieputten zijn er op twee locaties gebeurtenissen gerapporteerd. Dit betreft:
De waterinjectielocatie «Rossum-Weerselo-6» van NAM aan de Loweg in Oldenzaal:
De voormalige gaswinlocatie aan de Boortorenweg in Tubbergen:
Waarom wordt één van de lekkende putten nog steeds gebruikt voor afvalwaterinjectie? Wat is hiervan de milieuschade?
De put waar gerefereerd aan wordt is de in het antwoord op vraag 6 beschreven put Tubbergen 10 (TUB10). NAM heeft verschillende controlemetingen in deze put gedaan en heeft geen aanwijzingen gevonden voor lekkage, noch voor enig gevaar met betrekking tot aantasting van de boven het voormalige gasveld gelegen afsluitende zoutlaag. Er is hier dan ook geen sprake van milieuschade.
Bent u ervan op de hoogte dat mogelijke lekkages van afvalwater naar het grondwater gedetecteerd moeten worden met grondwaterpeilbuizen die volgens gegevens van Staatstoezicht op de Mijnen slechts eens per jaar bemonsterd worden? Deelt u de mening dat dit voor het tijdig detecteren van lekkages volstrekt onvoldoende is?
De grondwaterpeilbuizen maken onderdeel uit van een geheel van beheersmaatregelen die gezamenlijk afdoende bescherming van de bodem garanderen. In dat licht is de frequentie waarmee de grondwaterpeilbuizen worden gemonitord afdoende.
In de verleende milieuvergunningen zijn diverse voorschriften opgenomen ter bescherming van de bodem. Het meten van de kwaliteit van het grondwater in de bodem door middel van een monitoringssysteem, bestaande uit een peilbuizenmeetnet rondom de locatie, is daar een voorbeeld van. In de vergunningen zijn echter ook specifieke voorschriften opgenomen over bodembeschermende voorzieningen conform de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB). De wijze waarop de waterinjectielocatie is aangelegd in combinatie met deze vergunningsvoorschriften heeft als doel om mogelijke verontreiniging naar de bodem te voorkomen. Tevens worden naast het bemonsteren van de peilbuizen ook frequent uitgebreide inspecties aan ondergrondse pijpleidingen en waterinjectieputten uitgevoerd, die er allen op gericht zijn om mogelijke lekkages te voorkomen.
De installaties op de waterinjectielocaties vormen, met ondoordringbare bodembedekkingen, gesloten systemen en leveren bij normale bedrijfsvoering geen emissies naar de bodem op. Door de combinatie van diverse bodembeschermende voorzieningen en de getroffen beheersmaatregelen is de bescherming van de bodem tijdens de activiteiten op de waterinjectielocaties geborgd.
Doen zich bij afvalwaterinjecties in Groningen (Borgsweer) hetzelfde type problemen (lekkages bovengronds en lekkages van putten ondergronds) voor als zich in Twente hebben voorgedaan? Zijn hierover gegevens van de NAM en Staatstoezicht op de Mijnen beschikbaar? Kunnen deze gegevens openbaar gemaakt worden? Zo nee, waarom niet?
In principe kunnen zich op alle olie- en gaswinnings- en waterinjectielocaties in Nederland lekkages voordoen. Echter, de condities van de vigerende vergunningen en het toezicht op de naleving daarvan door het Staatstoezicht op de Mijnen zorgen ervoor dat de kans op dergelijke incidenten geminimaliseerd wordt. Als incidenten zich onverhoopt toch voordoen dan wordt er door het Staatstoezicht op de Mijnen op toegezien dat correctieve dan wel herstelmaatregelen afdoende worden uitgevoerd.
Ten aanzien van de injectielocatie bij Borgsweer zijn mij de volgende incidenten bekend:
Aan bovengenoemde incidenten is door SodM een lage ernstcode toegekend. Gezien de geringe hoeveelheid vrijgekomen water en de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen op alle waterinjectielocaties van NAM, is er nooit sprake geweest van enig gevaar voor de omgeving.
Op Borgsweer zijn momenteel drie putten beschikbaar voor waterinjectie (BRW-2, 4, 5). Momenteel wordt alleen water geïnjecteerd in BRW-2. In het verleden zijn twee andere voormalige waterinjectieputten (BRW-1, 3) geabandonneerd. Voor zover bekend hebben zich in geen van deze injectieputten lekkages voorgedaan in de ondergrond.
Bent u op de hoogte van het feit dat zich in de omgeving van Borgsweer verschillende aardbevingen en afwisselende bodemstijging en -daling zijn waargenomen? Is onderzocht of de bodembewegingen of geïnduceerde aardbevingen in Borgsweer mogelijk zijn toe te schrijven aan de injectie van afvalwater? Is er sprake van monitoring van bodembewegingen bij Borgsweer met een GPS netwerk?
Voor zover mijn informatie strekt is in de omgeving van Borgsweer geen bodemstijging opgetreden ten gevolg van waterinjectie. De bodemdaling in de provincie Groningen wordt met een aantal technieken gemonitord, onder meer met behulp van een GPS netwerk. Hieruit blijkt niet dat er in Borgsweer bodemstijging is opgetreden
Sinds het begin van de winning hebben zich bij Borgsweer enkele aardbevingen voorgedaan. Deze bevingen hadden allen een kracht kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter. Het is waarschijnlijk dat deze bevingen, net als elders in het Groningenveld, het gevolg zijn geweest van drukdaling door gasproductie. Borgsweer ligt in het noordelijke deel van het Groningenveld, waar ook gas wordt geproduceerd. Dit deel van het Groningenveld kent betrekkelijk weinig seismische activiteit, vergelijkbaar met andere perifere delen van het Groningenveld. Bij Borgsweer wordt water geïnjecteerd in het Groningenreservoir. Het netto effect van productie en waterinjectie is dat de reservoirdruk bij Borgsweer iets achterloopt bij andere delen van het veld en dat ook de bodemdaling in dit deel van het veld minder sterk is geweest dan elders in het veld. In 2014 bedroeg de cumulatieve bodemdaling bij Borgsweer tussen de 10 en 20 cm. Dat is 10 tot 20 cm minder dan in het centrum van het veld. Er is geen bodemstijging opgetreden als gevolg van waterinjectie, aangezien de reservoirdruk in het gasveld (ook ter plekke van de injectieputten bij Borgsweer) lager is dan de originele reservoirdruk.
Ten aanzien van de monitoring geldt dat vanaf de start van gasproductie uit het Groningenveld in 1963 de bodemdaling is gemeten; vanaf 1964 door middel van waterpassingen en sinds 1993 door middel van een combinatie van waterpassingen en satellietmetingen (InSar). Sinds begin 2014 wordt de bodemdaling in en rond het Groningenveld ook met behulp van een GPS netwerk gemeten, ook bij Borgsweer. Seismiciteit wordt gemeten met behulp van een dicht netwerk van geofoon- en versnellingsmeter stations. Vier van dergelijke stations staan binnen een straal van 5 kilometer van Borgsweer.
Wat zijn de veiligheidsmaatregelen die zijn genomen om ongewenste emissies naar lucht of grondwater te voorkomen bij de injectie van afvalwater in Borgsweer? Zijn deze vergelijkbaar met de veiligheidsmaatregelen in Twente?
Ja, die veiligheidsmaatregelen zijn vergelijkbaar. Ik verwijs hiervoor naar mijn antwoord op vraag 9.
Uit de milieueffectrapportage van de oliewinning in Schoonebeek blijkt dat de NAM gekozen heeft voor injectie van afvalwater in Twente, mede omdat in een eventueel geschikt veld (Roswinkel) in Drenthe tijdens de gaswinning al geïnduceerde aardbevingen hadden plaatsgevonden; waarom wordt bij Borgsweer dan wel afvalwater geïnjecteerd in een veld met een lange voorgeschiedenis op het gebied van geïnduceerde aardbevingen?
Een belangrijk verschil is dat het Groningenveld veel groter is dan een veld als Roswinkel. De seismische activiteit is niet evenredig over het Groningenveld verdeeld en in het gebied rond Borgsweer is die activiteit veel geringer. De her-injectie van productiewater bij Borgsweer is in 1972 begonnen. De afweging om in Borsgweer te injecteren werd dus genomen in een tijd dat aardbevingen niet aan de orde waren. De geringe seismiciteit in het deel van het Groningenveld bij Borgsweer is vergelijkbaar met die in andere perifere delen van het Groningenveld en maakt het zeer aannemelijk dat deze geringe seismiciteit niet aan waterinjectie te wijten is maar aan gasproductie.
Het uitbannen van plastic tassen, naar aanleiding van de brief die de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft toegezegd tijdens het AO Grondstoffen en afval op 16 oktober jl. |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven wat er in de Europese Unie (EU) precies is afgesproken met betrekking tot het uitbannen van plastic tassen?
In november van 2013 heeft de Europese Commissie (EC) een voorstel gedaan met maatregelen om het gebruik van lichte plastic tassen te reduceren. Op 17 december jl. is tijdens de Milieuraad een politiek akkoord bereikt, nadat er een akkoord was bereikt tussen het Europees parlement (EP) de EC en de Raad.
Het akkoord houdt op hoofdlijnen in dat:
Daarnaast zullen de EC en de lidstaten tenminste in het eerste jaar nadat de maatregelen daadwerkelijk van kracht zijn geworden, publieke informatie verstrekken en campagne voeren om de impact van het gebruik van lichtgewicht plastic tassen op het milieu toe te lichten.
Gaat het om het uitbannen van alle plastic tasjes? Klopt het, dat het op basis van artikel 18 van de Europese richtlijn verpakkingen en verpakkingsafval voor de interne markt juridisch gezien alleen om dunne tasjes tot 50 mu zou mogen gaan? Wat is uw interpretatie hiervan?
Zoals hierboven toegelicht, gaat het Europese akkoord over het verplicht reduceren van plastic tassen onder de 50 micron. Daarnaast hebben de lidstaten de vrijheid om ook voor plastic tassen die buiten deze scope vallen, maatregelen te nemen.
Mijn interpretatie is dezelfde als die van u. Ten aanzien van de maatregelen die genomen moeten worden ter reductie van plastic tassen onder de 50 micron is dat deze maatregelen ertoe kunnen leiden dat het niet langer is toegestaan deze plastic tassen in de handel te brengen. Ten aanzien van maatregelen voor overige plastic tassen geldt, dat maatregelen ter reductie van het gebruik daarvan niet zo ver mogen gaan dat zij de handel in deze plastic tassen beletten.
Hoe beoordeelt u een en ander in relatie tot het voornemen van EU-commissaris Timmermans om tot minder regelgeving te komen? Ziet u een rol voor commissaris Timmermans om milieubeleid te verbeteren, te verminderen of te versterken waar het kan? Steunt u commissaris Timmermans in zijn aanpak?
U vraagt mij hoe het Europees verbod op dunne plastic tasjes zich verhoudt met de ambitie van de Commissie om te komen tot een scherpere focus van EU-beleid. Nederland steunt de Commissie om dit, ondermeer langs de weg van betere regelgeving, tot stand te brengen. Ik verwijs hiervoor naar de brief met een appreciatie van het Commissie Werkprogramma 2015 die uw Kamer op 23 januari jl. heeft ontvangen. Een belangrijk aspect bij «Better Regulation» is dat er bij de Europese burgers en het bedrijfsleven draagvlak moet zijn voor Europese regels waarin nieuw beleid wordt uitgewerkt. In december van vorig jaar is er in Brussel een akkoord bereikt over het terugdringen van de plastic tassen. Dat betekent dat er op EU-niveau draagvlak is en het akkoord weerspiegelt de breed gedragen wens om het gebruik van plastic tasjes te beperken via een Europese richtlijn die alle lidstaten moeten implementeren.
Ook in Nederland blijkt er draagvlak te zijn onder de burgers om maatregelen te nemen om de hoeveelheid plastic tassen terug te dringen. Dit is gebleken uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV).
Welke landen werken er al met een verbod op plastic tassen? Hoe pakt dat uit?
De zorg over het verspillen van grondstoffen en de overlast door plastic zwerfafval hebben ook in andere landen reeds geleid tot acties.
Zowel binnen als buiten de Europese Unie (EU) hebben diverse landen reeds maatregelen genomen of zijn van plan om die te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Zo kennen we bijvoorbeeld landen buiten de Europese Unie, zoals Rwanda en Bangladesh, waar een totaalverbod geldt voor de plastic tassen.
Binnen de EU heeft alleen Italië een verbod op plastic tassen, met uitzondering van biologisch afbreekbare tassen. Daarnaast heeft Frankrijk aangekondigd om plastic tassen voor eenmalig gebruik per 1 januari 2016 te verbieden.
Ook de lidstaten Portugal en Engeland hebben aangekondigd stappen te zullen zetten voor de reductie van de gratis plastic tassen.
Over de effecten van de maatregelen is nog weinig geschreven. Ierland kent een heffing op de plastic tassen en daarvan is bekend dat de heffing meer dan 90% reductie heeft opgeleverd van het aantal plastic tassen dat aan de toonbank of bij de kassa is verstrekt.
Welke initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren zijn er op dit moment in EU-lidstaten waar nog geen verbod is?
Zoals hierboven reeds aangegeven, verschillen ook binnen de EU de maatregelen. Elke lidstaat kiest voor een maatregel die het meest effectief is voor de eigen situatie.
Dat is het voordeel van het bereikte Europese akkoord, omdat dat de ruimte laat voor de lidstaten. De maatregelen die tot nu toe bekend zijn binnen de EU verschillen van verbod van plastic tassen tot het opleggen van een heffing of niet meer gratis weggeven van bepaalde plastic tassen.
Op dit moment zijn initiatieven bekend in de volgende landen:
In België, Bulgarije, Duitsland en Letland zijn er vrijwillige initiatieven om het gebruik van plastic tassen te reduceren.
Naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie hebben Frankrijk, Portugal en Engeland aangekondigd stappen te zetten voor de reductie van de plastic tassen.
Hoeveel plastic tasjes worden er in Nederland gebruikt? Hoe verhoudt dit zich tot het gebruik ervan in andere EU-lidstaten? Kunt u hierbij een actueel overzicht met bronvermelding geven over aantallen, landen, soort tassen en andere relevante informatie?
De cijfers die gebruikt worden, zijn schattingen, omdat geen exacte cijfers beschikbaar zijn over de hoeveelheid plastic tassen die in de lidstaten gebruikt worden door gebrek aan inzicht en monitoring. Dat betekent dat de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. De schattingen voor de in Nederland gebruikte plastic tassen variëren tussen de 80 en 260 tassen per persoon per jaar. In totaal komt dit neer op een hoeveelheid tussen de 1,3 en 4,4 miljard plastic tassen per jaar.
Het verschil tussen deze aantallen wordt onder meer veroorzaakt door het feit dat er verschillende definities zijn gehanteerd voor wat een eenmalige en een meermalige tas is en hoeveel deze zouden wegen. Maar beide getallen betreffen omvangrijke hoeveelheden.
In de onderstaande tabel uit de impact assessment van de EU vindt u het overzicht van het gebruik van plastic tassen per persoon per jaar binnen de EU.
Bronnen:
1 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/PDF/?uri=CELEX:52013SC0444&from=EN
2 https://www.kidv.nl/over-het-kennisinstituut-duurzaam-verpakken/actueel/4370/rapportage-project-vermindering-tassen-in-het-winkelkanaal.html
Op welk feitencomplex baseert u uw voornemen tot beleid?
De in het vorige antwoord gegeven hoeveelheid plastic tasjes zorgt per jaar voor een grote hoeveelheid aan grondstoffenverbruik.
Voor het project «Vermindering draagtassen in het winkelkanaal» uitgevoerd door het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) heeft Milieu Centraal in opdracht van het KIDV een berekening gemaakt op basis van verschillende bronnen over het gebruik van het aantal plastic tassen per hoofd van de bevolking per jaar.
Daaruit bleek dat er in Nederland tussen de 20 en 26 miljoen kilo aan kunststof draagtassen per jaar gebruikt worden.
Een gedeelte van de plastic tassen leidt tot zwerfafval. Dit blijkt ook uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie.
Uit het rapport van het KIDV blijkt dat de grootste milieuwinst zit in het omlaag brengen van het gebruik van het aantal draagtassen.
De pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» heeft laten zien dat een combinatie van beprijzen en goede communicatie kan leiden tot een stevige reductie, namelijk 77%.
Daarnaast blijkt het uit zowel de hierboven genoemde pilot van het KIDV en de openbare raadpleging van de Europese Commissie dat er breed draagvlak is bij de burgers om maatregelen te nemen voor het terugdringen van de hoeveelheid plastic tassen.
Is er een nulmeting gedaan met betrekking tot het gebruik van plastic tassen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daar het resultaat van?
Om het effect van het beleid te kunnen meten is het goed om te weten wat de startpositie is. In antwoord 6 staat de hoeveelheid plastic tasjes die in 2010 per persoon per jaar naar schatting gebruikt werden volgens de Europese Commissie. Dat is de nul-meting die gehanteerd wordt.
Is er al een effectieve meetmethode bepaald waarmee de resultaten van het uitbannen ook tussen EU-lidstaten onderling vergelijkbaar gemaakt kunnen worden?
Nog niet. In het akkoord over de reductie van plastic tassen is wel een bepaling opgenomen waarin staat dat de EC een methodiek hiervoor zal ontwikkelen.
Wat is uw inzet in de EU op het gebied van plastic tassen? Wanneer vindt verdere afstemming binnen de EU plaats? Wanneer verwacht u hierover uw eerste terugkoppeling te kunnen geven aan de Kamer?
De onderhandelingen over het voorstel dat de Europese Commissie op 5 november 2013 publiceerde en dat zich richt op het terugdringen van het gebruik van plastic tassen2, zijn inmiddels afgerond. Lopende de onderhandelingen heb ik de Kamer regelmatig van informatie voorzien, onder andere in het kader van het AO Milieuraad van 4 december 2014.
Ik heb gedurende de onderhandelingen ingezet op een akkoord waarin ruimte is voor lidstaten om passende maatregelen te nemen.
Zoals is aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Milieuraad van 17 december 20143 is eind 2014 een principeakkoord bereikt tussen het Europees parlement en de Raad waar Nederland ook mee ingestemd heeft.
Formele aanname van de richtlijn is voorzien in de eerste helft van 2015.
Ik zal u medio dit jaar nader informeren over de resultaten en op welke wijze ik voornemens ben de richtlijn in de Nederlandse wet te implementeren.
Betreffen de afspraken in Nederland alleen gratis plastic tassen tot 50 mu of ook tassen boven de 50 mu? Met andere woorden, bieden de afspraken ruimte om niet alleen het aanbieden van kleine plastic tassen, maar alle plastic tassen te verbieden? Wilt u op termijn een einde aan alle plastic tassen maken in Nederland? Zo ja, op welke termijn? Hoe rijmt u dit met het gelijke speelveld in de EU?
Een tasje dunner dan 50 mu is licht, goedkoop en gaat eerder kapot. Dus het is goed als die niet gratis zijn. Maar wettelijke beperkingen moeten duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar zijn.
Een grens van 50 mu is mogelijk maar heeft uit dat oogpunt nadelen. In Nederland wordt daarom toegewerkt naar een verbod op gratis plastic tasjes bij een toonbankinstelling, ongeacht de dikte. Dit is duidelijk voor consument en winkelier en de handhaving. Daarnaast voorkom je hiermee een verschuiving naar dikkere tassen die niet onder het verbod van 50 mu zouden vallen.
Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wil ik geen einde maken aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er in Nederland jaarlijks per consument gebruikt worden? Voor welk deel betreft dit tassen tot 50 mu? Hoe betrouwbaar zijn de cijfers hierover, gezien het feit dat plastic tasjes in bulk worden verhandeld?
Zie het antwoord op vraag 6 waarbij de tassen tot 50 mu in de tabel staan als «single use» tasjes.
In welke branche(s) worden de meeste gratis plastic tasjes uitgedeeld? Om welke getallen gaat het, uitgesplitst per branche (volumes, zowel in aantallen, in stuks, als in kilogrammen)?
Hier zijn geen betrouwbare cijfers over bekend.
Welke percentage van het huishoudelijk afval bestaat uit plastic tasjes?
Het aandeel plastic draagtassen in de totale hoeveelheid huishoudelijk restafval is ongeveer 1,1%.
Wat heeft u tot op heden gedaan om terugdringing van plastic tasjes te realiseren? Wat is tot op heden het effect daarvan?
In de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022 is afgesproken dat de supermarkten per 1 januari 2014 geen gratis plastic tassen meer zouden uitgeven bij de kassa.
De ILT heeft in haar onderzoek naar deze prestatiegarantie geconstateerd dat er geen gratis plastic tasjes meer worden verstrekt.
In navolging van de Raamovereenkomst heeft het KIDV een pilot uitgevoerd «Mag het een tasje minder zijn?». Daarin is aangetoond dat een combinatie van communicatie en beprijzing kan leiden tot een reductie van 77% in uitgave van plastic tassen.
Daarnaast heeft het KIDV een materiaalstudie uitgevoerd waarbij inzicht wordt gegeven in de milieudruk van diverse materialen voor drie type draagtassen. Deze studie heb ik aan uw Kamer aangeboden bij mijn brief over de aanpak van plastic tassen, parallel aan deze brief. De uitkomsten van de studie heb ik benut bij mijn aanpak.
Waarom stelde u in een recent algemeen overleg dat de Green Deal met als doel het gebruik van plastic tasjes terug te dringen, mislukt is? Is er overleg geweest met de deelnemers voordat u dit in het openbaar communiceerde? Zo nee, wat zegt dat over uw voornemen om in de breedte met oplossingen te komen? En hoe gaat u om met Green Deals op beleidsvlakken als energie, grondstoffen, papier, chemie, agro, klimaat en overigen?1
Met de betrokken branches ben ik in overleg geweest en van de bevindingen heb ik waar relevant uw Kamer op de hoogte gesteld. Het overleg had als doel om te komen tot een breed gedragen aanpak tot het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes. Een green deal is in de overleggen als één van de mogelijkheden genoemd. Op deze manier is er met branches hierover gesproken. Een green deal zou alleen kunnen als de branches daarom zouden verzoeken en dat was niet het geval. Mijn constatering was dat een vrijwillige aanpak niet tot het gewenste resultaat zou leiden, reden waarom ik wil overgaan tot een verbod op gratis plastic tasjes als onderdeel van een bredere aanpak. Hierover werk ik nog steeds samen met de branches.
Green Deals zijn een instrument in het groene groei beleid. Zij komen tot stand op verzoek van de maatschappelijke partijen. Uw Kamer is geïnformeerd5 over de stand van zaken met betrekking tot alle Green Deals door middel van de toezending van de voortgangsrapportage hierover.
Wat is de inhoud van deze Green Deal? Welke specifieke afspraken zijn volgens u onvoldoende nagekomen? Wat werkte wel en wat niet en waarom? Wat was het tijdspad om aan alle afspraken te voldoen?
De gedachte achter een brede aanpak was om te komen tot een aanpak per sector gecombineerd met een gezamenlijke communicatie. Veel sectoren hebben zich hierin constructief opgesteld. Maar ze gaven ook aan niet af te kunnen dwingen dat al hun leden de aanpak zouden volgen.
Aanvankelijk was het de bedoeling dat de brancheorganisaties voor de zomer 2014 met een aanpak zouden komen. Naast het feit dat het proces veel tijd in beslag nam, waren er ook brancheorganisaties die bleven twijfelen over de aanpak en werd ook steeds duidelijker dat ook veel winkels niet aangesloten zijn bij de brancheorganisaties.
En een aanpak is pas echt effectief als die overal wordt toegepast.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende winkeliers klanten verliezen omdat een andere winkelier een plastic tasje gratis meegeeft. Uiteindelijk hebben een aantal branches dan ook aangegeven dat ze liever regelgeving zien.
Het is onder andere deze informatie die mij er toe gebracht heeft om over te gaan tot een verbod op gratis plastic tasjes.
Een gezamenlijke communicatiecampagne is nog steeds het voornemen. De branches waarmee ik in gesprek ben, werken hier graag aan mee.
Kan deelnemers van de Green Deal verweten worden dat de Green Deal mislukt zou zijn? Zo ja, aan wie valt dit precies toe te rekenen? Welke andere inspanningen had u verwacht van de deelnemers?
De inzet van de brancheorganisaties was constructief. De eerste insteek was om met een gezamenlijk plan met maatwerk per branche te komen. Dit bleek niet haalbaar op de gestelde termijn. Uiteindelijk bleek ook dat alleen op basis van afspraken de gewenste vermindering van de milieudruk niet bereikt zou worden.
Voor mij staat steeds voorop om de milieudruk rondom plastic tasjes snel te verminderen. Met regelgeving wordt die milieudruk effectief aangepakt waarbij het streven een vermindering van het aantal plastic tassen met 70–80% is.
Wat kunt u zelf nog doen om het wel een succes te maken? Hoe beoordeelt u de huidige inspanningen die door de sector worden gedaan om het gebruik van plastic tassen te reduceren?
Een verbod op gratis plastic tasjes zal naar verwachting succesvol zijn. De verwachting is dat een duidelijke communicatie zal bijdragen aan het duurzamer omgaan met het gebruik van plastic tassen door winkeliers en consumenten. Het ministerie speelt daar ook een rol in en ik pak dat graag samen met de brancheorganisaties op. De huidige inspanningen, in zoverre die tot zichtbare resultaten leiden, juich ik toe.
Een voorbeeld van deze inspanning is het uitfaseren van de gratis plastic tasjes bij de kassa van de supermarkten als één van de prestatiegaranties in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Deze is succesvol gerealiseerd. Dat geldt ook voor het uitvoeren van de pilot samen met KIDV en diverse zelfstandige initiatieven van ketens.
Verwacht u dat deze inspanningen voldoende zijn om tot een aanzienlijke reductie van plastic tassen te komen? Zo ja, hoeveel en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet en wat is voor u wel voldoende?
Het doel is een significante reductie van het aantal plastic tassen. Een daling tussen de 70–80% vind ik een mooi resultaat. Als we er in slagen om de totaalaanpak van verbod en communicatie goed gezamenlijk op te pakken, dan verwacht ik deze aanzienlijke reductie te behalen. Dit sluit aan bij de conclusies van het KIDV.
Wat is uw reactie op de mening dat er altijd partijen zullen zijn die zich minder inspannen, waarbij het vervolgens de vraag is waarom degenen die zich wel inzetten moeten opdraaien voor anderen, soms op punten waar ze (vrijwel) geen invloed op hebben?
Aannemende dat deze mening slaat op het verstrekken van gratis plastic tasjes en de bijdrage die deze tasjes leveren aan zwerfafval en dus plastic soep, is mijn reactie dat ik het probleem dermate ernstig vind dat alle bijdragen wenselijk zijn. Laat het duidelijk zijn dat ik het tegengaan van grondstofverspilling en het tegengaan van zwerfafval belangrijk vind. Het terugdringen van plastic tassen draagt bij aan die bewustwording en heeft aantoonbaar een effect.
Kunt u meer inzicht geven in uw overleg met de detailhandel en brancheverenigingen en de uitkomsten daarvan? Bent u bereid om met de verschillende branches om de tafel te gaan zitten om te spreken over uitfasering van de gratis plastic tas waar dat mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden 17 en 18. Met de detailhandel en de branches zit ik om de tafel om de verdere aanpak uit te werken op basis van het verbod op gratis plastic tasjes dat in voorbereiding is. Ik verwijs u ook naar mijn brief over de aanpak van plastic tassen die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer heb aangeboden.
Deelt u de mening dat het beste gekeken kan worden naar de milieudruk gedurende de levenscyclus van een product in plaats te beoordelen op basis van eenmalig gebruik?
Ja, in algemene zin kan het beste gekeken worden naar de milieudruk van een product gedurende de levenscyclus. Zo een analyse moet wel technisch mogelijk zijn. In het geval van plastic tasjes blijkt de milieudruk die zwerfafval veroorzaakt niet te kwantificeren.
De milieudruk van de draagtassen kan omlaag door minder tassen te gebruiken. Elke tas die we minder gebruiken, levert namelijk milieuwinst op. De brede aanpak, zoals geschetst in mijn brief die ik parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer toestuur, draagt bij aan de verlaging van de milieudruk van de draagtassen en in het bijzonder aan die van plastic draagtassen.
Wat is de milieudruk van gratis plastic tasjes? Waarin verschilt de milieudruk van niet-gratis plastic tasjes? Kunt u aangeven welke alternatieven er zijn voor plastic tassen en wat de voor- en nadelen en milieudruk per alternatief zijn?
Het KIDV rapporteerde in januari 2015 als onderdeel van het project «vermindering draagtassen in het winkelkanaal» de resultaten van een materiaalstudie. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Belangrijkste conclusie uit het project is dat de milieudruk teruggedrongen wordt als er minder draagtassen worden uitgegeven.
De conclusie uit de pilot «Mag het een tasje minder zijn?» was dat communicatie in combinatie met beprijzing zorgen voor reductie van het gebruik van het aantal tassen. Door in te zetten op preventie en tassen niet gratis weg te geven, wordt hier invulling aan gegeven.
Meer informatie over de alternatieven staan in de rapportage van KIDV die ik als bijlage bij deze brief aan uw Kamer stuur. Daarbij is van belang te melden dat de studie geen rekening houdt met het effect op zwerfafval. Reden is dat daar in de bij de studie gebruikte methodiek geen objectieve methode voor is.
Maar tassen hebben vanzelfsprekend wel effect op zwerfafval. Alternatieven die op het gebied van reductie van milieudruk goed scoren zullen dus nog aanvullend gewogen moeten worden op hun bijdrage aan zwerfafval.
Hoe beoordeelt u de stelling van Stichting Milieu Centraal dat plastic tassen beter zijn dan papieren tassen?
De stelling is grotendeels in lijn met het rapport van het KIDV. Het rapport van KIDV is recent gepubliceerd en geeft enkele nuances.
Milieu Centraal heeft aangegeven de webtekst over de vergelijking plastic tas en papieren tas aan te passen op grond van het TNO rapport, waarbij ook de kanttekening gegeven gaat worden dat de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval in de materiaalstudie niet is meegenomen.
Worden plastic tassen vaak hergebruikt? Verdwijnen gratis wegwerptassen meteen in het restafval na gebruik? Kunt u alternatieve toepassingen (in en rondom het huis) noemen waar de tas nog nuttig is?
De materialenstudie van KIDV heeft dit op een rij gezet. Hierin werd de milieudruk van 3 typen tassen (hemd, middelgroot en bigshopper) en 12 typen materialen inzichtelijk gemaakt.
Middelgrote plastic tassen en big shoppers worden meermalig hergebruikt en een hemdtas kan bij voorbeeld worden hergebruikt als pedaalemmerzak. Het verbod dat per 1 januari 2016 in werking zal treden, heeft betrekking op alle plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven, met een uitzondering voor de plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Is het mogelijk om plastic tassen in te zamelen en te verwerken middels het Plastic Hero-systeem? Zal dit een verlichting van de milieudruk geven?
Plastic draagtassen die bij de verkoop aan consumenten worden verstrekt zijn volgens het Besluit beheer verpakkingen 2014 een verpakking. Daarom kunnen deze prima via het Plastic Hero-systeem worden ingezameld.
Dit gebeurt nu dus al. In de gezamenlijke communicatiecampagne zal ook hier aandacht voor zijn zodat de tassen op de juiste manier afgedankt kunnen worden.
Kunt u aangeven hoeveel plastic tassen er uiteindelijk in het zwerfafval en in de plastic soep terecht komen? Welk deel van de plastic soep is afkomstig van Nederland? Welk aandeel hebben de gratis plastic tasjes hierin?
De hoeveelheid plastic tassen die in de plastic soep terecht komt is lastig te meten, omdat plastic deeltjes niet te herleiden zijn tot het oorspronkelijke product. Wel wordt er via de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat gemeten hoeveel tassen worden aangetroffen op stranden. Van de tien meest gevonden items op de stranden staan plastic tassen op nummer drie. Het is niet mogelijk aan te geven welk deel van de plastic soep afkomstig is van Nederland. Wel is duidelijk dat plastic soep een typisch grensoverschrijdend probleem is dat in samenwerking met andere landen moet worden opgelost.
Als de plastic soep uit andere materialen bestaat en een andere herkomst heeft, kunt u deze benoemen? Indien deze informatie u niet bekend is, op welke informatie is een mogelijk verbod vervolgens gebaseerd?
Plastic soep bestaat uit veel meer items dan alleen plastic tassen. In de ontwerp Mariene Strategie deel 3 (Kamernummer; 31 710, nr. 35) vindt u een overzicht van de top 10 van items die worden gevonden op stranden en dus onderdeel zijn van plastic soep. In het ontwerp Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) programma van maatregelen is ook aangegeven welke maatregelen de rijksoverheid wil nemen om de plastic soep terug te dringen.
Welke aanpak staat u voor om het bredere probleem van de plastic soep te verminderen of op te lossen? Als daar een internationale aanpak het meest effectief is, waarom wilt u dan voor een klein deel van het probleem een Nederlandse oplossing?
De problematiek van plastic soep is grensoverschrijdend. Om die reden is het van belang om hiervoor op internationaal niveau maatregelen te nemen. Echter, er liggen ook plastic tassen op Nederlandse locaties. Aan de aanpak van die tassen kunnen wij als Nederland bijdrage aan leveren.
In het ontwerp KRM-programma van maatregelen staan de maatregelen genoemd die het kabinet neemt om het bredere probleem van plastic soep aan te pakken. Hierin is opgenomen welke nationale maatregelen Nederland zal nemen en welke activiteiten Nederland op de internationale agenda zet. Alle EU-lidstaten zijn bezig met het opstellen van een dergelijk programma van maatregelen. Zij doen dit in regionale samenhang.
Zo werkt Nederland actief met andere (Noordzee) landen samen binnen de Regionale Zeeconventie OSPAR om het probleem te verminderen via een Marine Litter Actionplan. Dit Marine Litter Actionplan is opgesteld in samenhang met de nationale programma’s van maatregelen in EU-lidstaten.
Gaat er ook een verbod gelden voor biologisch afbreekbare plastic tasjes? Kunt u dit onderbouwen? Als het wettelijk verbod niet geldt voor biologisch afbreekbare tassen, wat is dan het criterium? Hoe beoordeelt u de milieudruk wanneer blijkt dat een biologisch afbreekbare tas snel afbrokkelt en in de natuur en de voedselketen terecht komt?
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog.
Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Hoe kan de consument onderscheid maken tussen een biologisch afbreekbare tas en andersoortige plastic tassen?
Er is een certificatiesysteem voor biologisch afbreekbare plastics. De kiemplant logo’s geven aan of het materiaal waarvan de tas gemaakt is composteerbaar is.
De verpakking kan dan met het door de gemeente ingezamelde GFT mee en in een industriële composteerinstallatie verwerkt worden. Verder geeft het «OK compost HOME» certificaat aan dat de verpakking ook bij lagere temperaturen afbreekt en dus geschikt is om bij de compost van de tuin te doen. Van beide logo’s ziet u een afbeelding.
Wordt er ook gekeken naar regels voor voedselveiligheid? Gaat u een uitzondering maken voor voedselveiligheid? Zo ja, op welke gronden?
Ja. Soms is er geen goed alternatief voor een plastic draagtas. Dat gaat met name op voor natte producten zoals vlees of vis vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Als dat het geval is, dan volgt daar een uitzondering voor. Met de sector ben ik hierover in overleg. Een uitzondering moet ook handhaafbaar zijn, daar wordt ook naar gekeken.
Wat gaat u doen met plastic tasjes voor fruit en groenten in de supermarkten? Vallen deze wel of niet onder het verbod? Moeten de tomaten en appels in een papieren zak, ook als blijkt dat de milieudruk van dit alternatief hoger is dan die van een plastic tasje? Lijkt het u zinvol uitzonderingen te maken en zo ja, op basis van welke criteria? Zo nee, waarom niet?
Mijn beleid is gericht op het terugdringen van het gebruik van alle draagtassen en in het bijzonder van de plastic draagtassen. Een verbod beperkt zich tot plastic tassen die aan de kassa gratis worden meegegeven.
De uitvoerbaarheid en de handhaafbaarheid zijn hier de reden voor. Desalniettemin stimuleer ik het dat de supermarkten ook een verstandige keuze maken welke tasjes aangeboden worden bij het groente en het fruit.
Daarbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van de studie van het KIDV waarbij wel goed bedacht moet worden dat het effect op zwerfafval nog niet is meegenomen. Daar moet dus apart rekening mee worden gehouden.
Aangezien het voorgenomen verbod zich niet uitstrekt verder dan aan de kassa hoeft er ook geen sprake te zijn van dit soort uitzonderingen.
Welke alternatieven zijn er voor bijvoorbeeld een slager die gehakt verkoopt en dit verpakt in een plastic folie met daaromheen een gratis tasje? Hoe geeft de patatzaak of afhaalchinees het maandmenu mee als er een verbod is op gratis tasjes? Verwacht u dat ondernemers per klant en tasje een dubbeltje extra moeten gaan rekenen voor het afhalen van een bestelde rijsttafel?
Als een tas een functie heeft op het gebied van voedselveiligheid die niet door een alternatief vervangen kan worden, dan komt er een uitzondering voor. Als het voedselveiligheidsaspect niet op gaat, dan heb ik het liefst dat iemand een rijsttafel of een portie friet ophaalt met een eigen tas. Deze producten zijn immers al verpakt. Verder vertrouw ik er op dat ondernemers een goed alternatief aan hun klanten bieden.
Daarbij kan gedacht worden aan een vergoeding als er toch voor een plastic tas gekozen wordt. Of de ondernemer kiest voor een tas van een ander materiaal, die kan gratis meegegeven worden.
Verwacht u dat gedragsbeïnvloeding uiteindelijk door de consument als betuttelend overheidsingrijpen wordt ervaren?
Het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes gebeurt door een combinatie van gedragsbeïnvloeding en wetgeving. De gedragsbeïnvloeding gebeurt via een communicatieaanpak samen met de branches. Het stimuleren van duurzaam gedrag door de overheid is al jaren succesvol in bijvoorbeeld afvalscheiding, het verkeer en het openbaar vervoer. Uit de pilot van KIDV bleek dat consumenten veel begrip hadden voor de reductiedoelstelling en de daarbij horende beprijzing. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking6.
Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied.
Mijn ministerie zal ook voor het terugdringen van het gebruik van plastic tasjes bijdragen aan de communicatie om duurzaam gedrag te stimuleren.
Hoe beoordeelt u het gemak en de keuzevrijheid voor de consument? Vindt u dat consumenten zich voldoende duurzaam gedragen, of wilt u dat meer mensen op het moment dat ze aankopen doen een eigen draagtas bij zich hebben?
Het verdient de voorkeur als consumenten een eigen draagtas meenemen. Herbruikbare tassen scoren positief. Als ze voor een plastic tas moeten betalen, zal dit hen stimuleren om een eigen tas mee te nemen. Nemen ze die niet mee dan kunnen ze een tas kopen. Het gemak en de keuzevrijheid voor de consument beoordeel ik dus positief.
Welke handhavingsinstrumenten bent u van plan te gaan inzetten? Wordt hiervoor extra capaciteit vrijgemaakt? Zo ja, tot hoeveel extra kosten leidt dit en ten koste waarvan gaat dit?
Het verbod voor de gratis plastic tassen zal opgenomen worden in een ministeriële regeling onder het Besluit beheer verpakkingen 2014. De Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) ziet toe op dit Besluit.
De ILT neemt deze werkzaamheden mee in zijn jaarplan. Op dit moment kan dit niet gekwantificeerd worden.
Bent u van plan boetes uit te delen aan marktkooplieden die een gratis tasje bij sinaasappels, brood of een stukje kaas verstrekken? Zo ja, hoe hoog zou die boete moeten zijn?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 33, zal het verbod gelden voor gratis plastic tassen die bij de toonbank worden weggegeven. Daarbij zal een uitzondering gemaakt worden voor de tassen die nodig zijn vanwege de functionaliteit en voedselveiligheid.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel.
Heeft u capaciteit voor het handhaven van een verbod op plastic tasjes? Wie ziet u dit uitvoeren? Een politiefunctionaris? Een gemeentelijke buitengewone opsporingsambtenaar, of de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit? Welk budgettair beslag legt dit op die organisaties?
Zie mijn antwoord op vraag 38.
Denkt u dat het uitdelen van boetes of het streng optreden in de handhaving het draagvlak van deze milieumaatregel versterkt?
Uit de pilot van KIDV bleek dat er een stevig draagvlak is voor deze maatregel bij consumenten. Gemiddeld is er dus steun voor deze milieumaatregel en ondernemers voeren graag uit wat hun klanten wensen.
Draagvlak bij winkeliers kan verdwijnen als er niet gehandhaafd wordt, omdat dan het speelveld ongelijk wordt.
Ik ga er daarom vanuit dat winkeliers strenge handhaving zullen toejuichen. Uiteraard zal er bij ondernemers die hun verantwoordelijkheid en plicht niet nemen minder draagvlak zijn. Dat is juist de reden dat ik voor een verbod opteer.
Wat is het effect van een verbod voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven?
Een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes heeft voor zover ik kan overzien geen effect op de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven.
Zijn er in Nederland producenten van plastic tasjes? Hoe hebben die gereageerd op uw aangekondigde verbod? Is er overleg geweest met deze partijen?
In Nederland zijn er producenten van plastic tasjes. Met een aantal partijen zijn er gesprekken gevoerd. NRK Verpakkingen, die de belangen van de producenten van kunststofverpakkingen behartigd, is voorstander van optimale recycling van kunststof verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval. Het vragen van een vergoeding voor een tas vindt de NRK Verpakkingen een goede optie, evenals het zelf meenemen van een tas en het stimuleren van inzameling van tasjes (aanleren van goed weggooigedrag). NRK Verpakkingen is wel van mening dat als gratis plastic tassen verboden worden, dat ook alle andere gratis draagtassen (papier, jute etc.) verboden moeten worden. Dat is echter niet mogelijk, omdat de EU-regelgeving hiervoor geen grondslag biedt.
Wat is het economische effect van een verbod op gratis plastic tassen voor bedrijven? Kost het bedrijven omzet, dan wel leidt het tot banenverlies? Zo ja, kunt u dit kwantificeren? Zo nee, waarom niet?
Een integraal verbod op gratis plastic tasjes zal leiden tot kostenreductie voor de winkelier, omdat er door de voorziene reductie geen tasjes meer aangeschaft hoeven te worden. Voor de toch verstrekte plastic tassen kan de winkelier een vergoeding vragen. Dit zijn extra inkomsten.
Verschuiving van omzet wordt niet voorzien, een consument zal aanschaf van een product niet af laten hangen van de mogelijkheid een gratis tas er bij te krijgen.
Tot welke lastenstijgingen gaat dit leiden? Welke overige neveneffecten zijn te verwachten en hoe wilt u daarmee omgaan?
Het beleid is er op gericht dat er minder draagtassen worden verbruikt. Dat geeft een kostenverlaging voor de winkelier die gemiddeld ten gunste komt aan de consument. De consument die zelf een tas meeneemt, maakt volledig gebruik van deze lastenverlichting. Een consument die tassen koopt en weggooit zal minder of geen voordeel hebben.
Bij de monitoring van deze aanpak, zal ik ook monitoren op eventuele neveneffecten en waar nodig maatregelen treffen.
Hoe beoordeelt u het nut en noodzaak om een verbod op plastic tasjes in te stellen?
Er komt geen verbod op plastic tasjes.
Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen en ter uitvoering van de op handen zijnde aanpassing van verpakkingsrichtlijn komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer geef ik aan wat hier nut en noodzaak van zijn.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van een verbod op plastic tasjes in relatie tot proportionaliteit om dit per wet te gaan regelen?
Er is geen sprake van een verbod op plastic tasjes. Als onderdeel van het brede beleid gericht op het terugdringen van het aantal draagtassen komt er een verbod op gratis plastic tassen. In mijn brief aan uw Kamer over mijn aanpak geef ik aan wat ik verwacht op het gebied van effectiviteit. De gewenste reductie zal zonder een wettelijk verbod niet bereikt worden, omdat niet alle toonbankinstellingen lid zijn van een brancheorganisaties en daardoor niet bereikt kunnen worden via convenanten met brancheorganisaties. Ze zullen zich ook niet verplicht voelen om zich aan de afspraken te committeren. Om die reden is een wettelijk verbod voor gratis plastic tassen effectiever en daarmee proportioneel.
Tevens geef ik hiermee uitvoering aan EU-besluit dat de lidstaten ruimte biedt om maatregelen te nemen voor de reductie van plastic tassen.
Bent u van mening dat een verbod op plastic tassen daadwerkelijk zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van de milieudruk?
Zoals toegelicht in mijn brief over de aanpak van plastic tassen, zet ik in op een brede aanpak, met als onderdeel een verbod op de gratis plastic tassen. Deze stappen zullen leiden tot een vermindering van de milieudruk.
Bent u bereid om de alternatievenstudie over milieudruk en de toepassingen van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken af te wachten? Zo nee, waarom niet?
De materiaalstudie is in januari 2015 opgeleverd en is aan uw Kamer aangeboden.
Denkt u dat het beprijzen van een plastic tasje de oplossing is voor een milieuprobleem dat wellicht niet te kwantificeren valt?
Ik sta een brede aanpak voor. Als onderdeel van beleid gericht op het terugdringen van de milieudruk van de draagtassen, wordt een verbod op het gratis verstrekken van plastic tasjes ingesteld.
In mijn brief over de aanpak van draagtassen die parallel aan deze beantwoording aan uw Kamer wordt toestuur, is uitgelegd hoe dit zich verhoudt tot het milieuprobleem.
Bent u bereid om af te zien van een verbod op gratis plastic tassen? Bent u bereid om eerdere uitspraken hierover nog eens in overweging nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt het vervolg?
Nee, in mijn brief geef ik aan welke redenen aan een verbod ten grondslag liggen.
Kunt u de antwoorden op deze vragen gelijktijdig met de brief inzake het uitbannen van plastic tasjes (door u reeds toegezegd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en afval d.d. 16 oktober 2014) aan de Kamer doen toekomen?
Ja.
Het verkopen van statiegeldloze flessen Coca-Cola door de winkel “Gekke Gerrit’ |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht waarin de winkel «Gekke Gerrit» zich bekend maakt als dumpwinkel en zich daarbij profileert met het feit dat daarbij A-merken, liefst voor de helft van reguliere prijs, zullen worden aangeboden en daarnaast in de winkel adverteert met Poolse cola met daarbij de vermelding «geen statiegeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het aanbieden van PET-flessen cola voor een lagere prijs en zonder het in rekening brengen van statiegeld het statiegeldsysteem ondermijnt? Zo nee, waarom niet?
Ja, zonder het heffen van statiegeld, kan het systeem niet bestaan. Daarom heeft Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen.
Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
Als, zoals in dit voorbeeld, een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt, heft StAV het tarief van € 7,50/kg als afvalbeheersbijdrage.
In dit voorbeeld koopt de consument die frisdrank en levert de lege flessen in bij een supermarkt. Deze consument ontvangt daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt (immers, het statiegeldapparaat heeft vanwege de vorm van de fles deze herkend als Nederlandse statiegeldfles). StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Hiermee blijft het doel, namelijk zoveel mogelijk plastic verpakkingsmaterialen recyclen, overeind.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak.
Op welke wijze en door welke instantie wordt na 1 januari 2015 gecontroleerd dat niet-deelnemers aan de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) inderdaad de in uw brief genoemde € 0,25 per grote frisdrankfles gaan afrekenen, waarmee de StAV stelt het statiegeldsysteem te borgen?2
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Is er bij het verkopen van grote frisdrankflessen voor 1 januari 2015 waarbij geen statiegeld in rekening wordt gebracht, sprake van een economisch delict? Zo nee, waarom niet?
Ja. Tot 1 januari 2015 was er een productverordening voor het heffen van statiegeld van het Productschap Dranken. Tot die tijd kon dit Productschap in een situatie waarin zij wist dat een producent geen statiegeld heft, dit melden aan de Economische Controledienst. In dat geval was er namelijk sprake van een economisch delict en kon een boete worden geheven.
Vanaf 1 januari is er een nieuwe situatie die beschreven is in het antwoord op vraag 2 en waar geen sprake is van een economisch delict en waar in plaats van een boete een verhoogde bijdrage wordt geheven.
Indien er sprake is van een economisch delict, op welke wijze gaat in dit specifieke geval gehandeld worden?
Als er een melding wordt gemaakt, dan is het aan de Economische Controledienst om te bepalen hoe hiermee om te gaan.
Is er bij «Gekke Gerrit» sprake van een BV-constructie, waarmee mogelijk het deelnemerschap aan de StAV wordt vermeden, waardoor in de toekomst tot wel één miljoen flessen zonder statiegeld op de markt kunnen komen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het gaat er niet om wat voor constructie een bedrijf heeft, maar om het feit of het bedrijf verpakkingen op de markt brengt. Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt, valt namelijk onder het Besluit beheer verpakkingen (Besluit). Daarmee is elke producent of importeur gebonden aan de verplichtingen in dat Besluit. Een producent of importeur die meer dan 50 ton verpakkingsmateriaal op de markt brengt, betaalt een afvalbeheersbijdrage aan StAV. Deze verplichting is vastgelegd in de Afvalbeheersbijdrage overeenkomst (ABBO) van StAV die door mij Algemeen Verbindend is verklaard.
Bent u van mening dat het verder bevorderen dat ook onder niet-deelnemers aan de StAV het bedrag van € 0,25 per fles geïnd gaat worden, een nog steviger borging van het statiegeldsysteem is? Zo nee, waarom niet?
Elke producent of importeur die verpakkingen op de markt brengt valt onder het Besluit. StAV is een collectief dat namens alle producenten of importeurs uitvoering geeft aan de verplichtingen uit het Besluit. Dus alle producenten of importeurs die verpakkingen op de markt brengen, vallen onder StAV. In het Besluit beheer verpakkingen en daardoor in de ABBO van StAV zijn de producenten of importeurs die 50 ton en minder aan verpakkingen op de markt brengen, vrijgesteld van afvalbeheersbijdrage en verslaglegging in verband met administratieve lasten.
Ik heb geen exacte cijfers over hoeveelheden die hierdoor buiten het systeem van StAV vallen. Op basis van de informatie van StAV gaat het hier in kilo’s om relatief geringe hoeveelheden. Daarmee is het voor het overgrote deel in aantallen kilo’s voldoende geborgd dat statiegeld geheven zal worden en is het niet nodig om nu acties te ondernemen.
Dient het heffen van statiegeld voor grote PET-flessen niet te worden verplicht? Zo ja, hoe gaat u dit regelen?
Over statiegeld zijn afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen 2013–2022. Ik hecht er aan om naar die afspraken te handelen.
Het bericht ‘Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Gekke Gerrit mikt op dertig vestigingen»?1
Ja.
Klopt het dat deze nieuwe supermarkt(keten) onder andere «Poolse» Coca Cola gaat verkopen? Zo ja, wordt op alle grote PET-flessen met betrekking tot deze specifieke cola eveneens statiegeld geheven?
Naar ik heb begrepen, verkoopt deze supermarkt ook Poolse Coca-Cola. Deze supermarkt heeft in een reclameactie aangekondigd frisdrank te verkopen zonder statiegeld op de fles. Ik heb ook begrepen dat deze supermarkt inmiddels besloten heeft om de reclameactie om de flessen zonder statiegeld te verkopen, per direct te stoppen.
Kan worden gegarandeerd dat ook na 1 januari 2015, als het Afvalfonds de verplichting tot statiegeldheffing overneemt, voor alle flessen waarop nu statiegeld wordt geheven deze verplichting in stand blijft? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals voorheen, kan ook nu zich een situatie voordoen dat een producent of importeur uit bijvoorbeeld Polen frisdrank in PET-flessen van 1.5 liter importeert en deze zonder statiegeld op de markt brengt.
In situaties als deze kon het Productschap Dranken hier een melding van maken bij de Economische Controledienst. De meldingen die in de afgelopen jaren gedaan zijn, hebben zelden geleid tot handhavingsacties.
Nu de Productschappen opgeheven zijn en Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) de afspraken over de borging van statiegeld overgenomen heeft, heeft StAV een systematiek ontwikkeld waarmee het voor de producent of importeur van verpakkingen onaantrekkelijk wordt gemaakt om flessen zonder statiegeld op de markt te brengen.
StAV legt vanaf 1 januari 2015 aan haar leden die grote kunststofflessen voor frisdranken en waters zonder statiegeld verkopen, een tarief op van € 7,50/kg wat neerkomt op ongeveer € 0,25/fles. Dit is een aanzienlijk hoger bedrag dan het tarief voor de leden die wel statiegeld heffen, namelijk € 0,02/kg.
Hierdoor is er dus een sterke financiële prikkel voor de leden van StAV om uit eigen beweging hun flessen te laten deelnemen aan het statiegeldsysteem.
Dit hogere tarief geldt alleen voor de producenten en importeurs die meer dan 50 ton aan verpakkingsmateriaal op de markt brengen. Deze grens volgt uit het Besluit beheer verpakkingen waarin de verplichtingen voor de producenten of importeurs zijn vastgelegd.
StAV kan achterhalen welke producent of importeur geen statiegeld heft op basis van de aangiftes over de hoeveelheid verpakkingen die op de markt worden gebracht en op basis van signalen uit de markt.
Voor de consumenten verandert er niets. Als de consument een grote water- en frisdrankfles terugbrengt naar het verkooppunt, ontvangt hij daarvoor € 0,25 statiegeld van die supermarkt. StAV heeft met Stichting Retourverpakkingen Nederland2 afspraken gemaakt over de verdere afhandeling ten behoeve van recycling van deze flessen.
Er kan zich ook een situatie voordoen dat de consument de fles niet terugbrengt, omdat deze zonder statiegeld gekocht is. In dat geval kan de fles mee naar de Plastic Heroes bak. Dit is overigens niet anders dan de situatie vóór 2015.
Samenvattend: voorheen kenden we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld sprake kon zijn van een delict en een boete opgelegd kon worden. Nu kennen we een situatie waarin bij het niet heffen van statiegeld een aanzienlijk hoger tarief geheven kan worden. Het doel, namelijk het zoveel mogelijk recyclen van plastic verpakkingsmaterialen, blijft in beide situaties overeind.
Het bericht dat statiegeldproject op een school wordt tegengewerkt |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Directeur Afvalfonds chanteerde ons om statiegeld»?1
Ja.
Klopt het dat gemeente Apeldoorn in 2013 een financieringsaanvraag heeft ingediend bij het afvalfonds voor een schoolproject over afval, duurzaamheid en recycling? Zo ja, op welke gronden is dat afgewezen?
De gemeente Apeldoorn heeft in 2013 inderdaad een financieringsaanvraag ingediend. Deze financieringsaanvraag is inhoudelijk beoordeeld door Stichting NL Schoon. De eerste ingediende versie van de aanvraag is afgekeurd door Stichting NL Schoon omdat deze aanvraag teveel onduidelijkheid over de zijdelingse effecten op het voorkomen van zwerfafval bevatte. Na een toelichtend gesprek tussen de gemeente Apeldoorn en Stichting NL Schoon is de aanvraag door de gemeente Apeldoorn aangepast en door Stichting NL Schoon goedgekeurd.
Deelt u de mening dat een dergelijk initiatief van leerlingen uit Apeldoorn een goed initiatief is om leerlingen bewust te maken van milieuvervuiling en ons afvalbeleid? Zo ja, past bij een dergelijk initiatief een ondersteunende rol vanuit de overheid, waarbij ook sprake is van de samenwerking van de 3 O's (Overheid, Ondernemers en Onderwijs)?
Het initiatief van leerlingen uit Apeldoorn vind ik sympathiek. Dat leerlingen hiervoor zelf het initiatief hebben genomen, laat de betrokkenheid van de leerlingen zien bij afval, recycling en duurzaamheid.
Een ondersteunende rol van de overheid bij dit initiatief is voorzien vanuit de afspraken die gemaakt zijn over bestrijding van zwerfafval in de Raamovereenkomst Verpakkingen.
Hoe beoordeelt u de rol van het Afvalfonds in deze kwestie?
Stichting NL Schoon is verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van aanvragen. Nedvang, aan wie Stichting Afvalfonds de monitoring en stimulering van de inzameling en recycling van verpakkingsafval heeft uitbesteed, organiseert het proces voor gemeenten om een aanvraag in te kunnen dienen. Stichting Afvalfonds Verpakkingen betaalt de vergoedingen uit. Stichting Afvalfonds speelt geen inhoudelijke rol bij de beoordeling van een aanvraag.
Klopt het dat u in eerste instantie enthousiast was over het project? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is het project alsnog afgewezen?
Het project is niet afgewezen maar toegekend. De inhoudelijke beoordeling ligt niet bij mij maar bij Stichting NL Schoon. Zie verder mijn antwoord in reactie op vraag 3.
Welke criteria gelden er voor projecten die een beroep doen op het Afvalfonds en wie beoordeelt die aanvragen?
Stichting NL Schoon beoordeelt de aanvragen inhoudelijk. Hiervoor hanteert zij de volgende criteria:
Is er binnen het Van Grondstof Naar Afval (VANG)-beleid ruimte voor het ondersteunen van onderwijsprojecten van leerlingen ten aanzien van het afval en recycling?
Ja, die ruimte is er. Binnen VANG wordt gekeken hoe scholen kunnen worden gestimuleerd in educatie over afvalpreventie en afvalscheiding.
Afvalstoffenbelasting |
|
Yasemin Çegerek (PvdA), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de bezwaren die de afvalsector, samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten en VNO-NCW, heeft tegen de afvalstoffenbelasting die op 1 januari 2015 van kracht wordt?
Ja.
Klopt de inschatting van de afvalbranche dat – bij invoering van de afvalstoffenbelasting – er meer afval geëxporteerd wordt naar andere landen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe groot verwacht u dat dit weglekeffect is? Naar welke landen wordt naar uw verwachting afval geëxporteerd als gevolg van deze maatregel en op welke wijze wordt het afval in die betreffende landen verwerkt?
Het kabinet gaat er vanuit dat het relatief lage tarief van € 13 per ton geen extra stimulans van betekenis zal vormen voor de export van afvalstoffen naar het buitenland. Ook nu zijn er al aanzienlijke verschillen tussen de tarieven aan de poort (exclusief belasting) van afvalverbrandingsinrichtingen binnen en buiten Nederland. Bovendien kunnen deze tarieven behoorlijk fluctueren. Daarbij kan worden opgemerkt dat het meestal om langlopende contracten gaat. De overheid heeft geen rol bij de totstandkoming van de verschillen tussen de tarieven aan de poort, exclusief belastingen. Het antwoord op de vraag in hoeverre export van afval zal toenemen hangt af van vele factoren. Het tariefverschil aan de poort inclusief belastingen is slechts een van de factoren. Of een afvalstoffenbelasting leidt tot een toename van de export is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de transportkosten zoals brandstof- en personeelskosten, afschrijving materieel, verzekering en onderhoud. Verder zijn er met export gepaard gaande administratieve lasten. Daarnaast is van belang of er sprake is van over- of ondercapaciteit, de efficiency van de installatie, en of er sprake is van stimuleringsbeleid op nationaal of regionaal niveau, zoals bijvoorbeeld subsidies voor de productie van duurzame energie. Ook kan de toename van import van invloed zijn op de capaciteit en prijsstelling op de afvalmarkt. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Hoeveel afval wordt er minder gestort door de invoering van de stortbelasting?
De stortbelasting is ingevoerd op 1 april 2014. De maand maart laat een flinke stijging zien van de hoeveelheid afval die wordt gestort. De bedrijven anticipeerden al op de invoering per 1 april. In april daalt vervolgens de hoeveelheid afval die wordt gestort. Inmiddels wordt er weer meer afval gestort. In het tweede kwartaal 2014 wordt nog maar rond de 100 kiloton per maand gestort. In de maand juli is de hoeveelheid gestort afval weer opgelopen tot rond de 120 kiloton. Om deze cijfers goed te kunnen plaatsen, moet worden gekeken naar de afwijking ten opzichte van de maandgemiddelden van de voorafgaande jaren. In 2013 werd gemiddeld 150 kiloton op maandbasis gestort. In 2010 en 2011 werd gemiddeld 105–110 kiloton op maandbasis gestort, maar in 2012 na afschaffing van de stortbelasting was het 210 kiloton per maand. Over de hele periode 2010–2013 is het maandgemiddelde ruim 145 kiloton per maand. In juli zitten we daar weer ongeveer 25 kiloton onder. Daarbij moet wel rekening gehouden worden met het feit dat in de eerste drie maanden van dit jaar de voorraden versneld zijn aangeboden. Pas op termijn is beter aan te geven wat de effecten zijn van de invoering van de stortbelasting per 1 april 2014.
Welke gevolgen heeft het weglekken van afval naar het buitenland voor de concurrentiepositie van het Nederlandse bedrijfsleven? Kunt u bij beantwoording van deze vraag ingaan op de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie, alsmede op de koppositie van deze sector in mondiaal en Europees verband? Zo nee, waarom niet?
Op de gevolgen van het belasten van het verbranden van afval voor de export daarvan naar het buitenland ben ik bij vraag 2 ingegaan. Wat betreft de positie van zowel de afvalverwerking- als de afvalrecyclingindustrie kan ik u als volgt informeren. Een eerste inschatting van het kabinet is dat de afvalstoffenbelasting leidt tot een verschuiving van storten en verbranden naar recycling zodat er minder restafval ontstaat. De voorgestelde verbreding heeft mede als doel om conform het beleid «Van Afval Naar Grondstof» (VANG) recycling te stimuleren. De verbreding van de afvalstoffenbelasting tot afvalstoffen die worden verbrand, maakt dat afvalscheiding met hergebruik en recycling van de uitgesorteerde materialen relatief aantrekkelijker wordt. De verwachting is dan ook dat deze heffing afvalscheiding verder zal stimuleren en daarmee de koppositie van Nederland in de afvalverwerking en -recycling kan versterken en nieuwe banen zal creëren. In het Landelijk Afvalbeheerplan 2009–2021 (LAP) zijn bovendien voor iedere materiaalstroom minimumeisen geformuleerd. Het is niet mogelijk om afvalstromen waarvoor de minimumeis recycling is, te verbranden of te storten. Restafval dat na recycling alsnog wordt gestort of verbrand, wordt normaal in de heffing betrokken. Hoe beter het afval wordt uitgesorteerd, hoe minder belasting verschuldigd wordt. Voor zover het residu wordt gestort betekent de verbreding van de belastinggrondslag verder een verlaging van het verschuldigde bedrag, nu het tarief voor stortafval wordt verlaagd van € 17 naar € 13 per ton. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op recyclingbedrijven. Bij een tarief van € 13 per ton en een residu van 20% betekent het per ton te sorteren materiaal slechts een verhoging van de kostprijs van € 2,60 per ton. Alleen sorteerders die meer residu overhouden hebben meer kosten, maar juist dat stimuleert die bedrijven de hoeveelheid residu te minimaliseren. De verwachting is dat de verbreding van de belasting per saldo een stimulerend effect zal hebben op de werkgelegenheid in de recyclingbedrijven.
Leidt het weglekken van afval naar het buitenland tot verlies van banen? Zo ja, deelt u de mening dat dit onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe hanteren andere landen, zoals België, Duitsland en Oostenrijk, soortgelijke belastingmaatregelen en exportheffingen? Is er in dit licht sprake van een gelijk speelveld in de Europese Unie?
Denemarken, Frankrijk, Vlaanderen, Italië, Catalonië en Oostenrijk kennen een belasting op het verbranden van afval. Duitsland kent dus geen belasting op het verbranden van afval. Bij de invoering van de afvalstoffenbelasting in Denemarken met destijds nog een tarief van circa € 50 per ton bestond aanvankelijk ook de vrees voor een toename van de export. Achteraf bleek het effect alleszins mee te vallen. Ook in Frankrijk is er, voor zover ik ben geïnformeerd, geen sprake van substantiële weglek naar het buitenland. Vlaanderen kent formeel wel een exportheffing. Voor zover bekend wordt er in de praktijk nauwelijks geëxporteerd door milieuwetgeving die voorschrijft dat binnenlands huishoudelijk afval en vergelijkbaar bedrijfsafval binnen Vlaanderen wordt verwerkt. Oostenrijk kent een verbrandbelasting met een relatief laag tarief. Oostenrijk kent wel een exportheffing maar geen vrijstelling voor de import van afvalstoffen. Geen enkel land kent voor zover bekend zowel een importvrijstelling als een exportheffing.
Voor wat betreft de uitvoerbaarheid van een exportheffing wil ik het volgende opmerken. De controle op een heffing voor afval dat in het buitenland wordt verwerkt is een lastige en arbeidsintensieve zaak. De registratie in het kader van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA) gaat uit van schattingen met betrekking tot hoeveelheden en de wijze waarop die zullen worden verwerkt. Er wordt pas achteraf vastgesteld hoeveel afvalstoffen daadwerkelijk zijn verwerkt. Dit is een administratieve procedure waarbij bovendien alleen de door de buitenlandse verwerker ontvangen hoeveelheid wordt opgegeven, maar niet de wijze van verwerking. Voor de handhaving van zo’n regeling zou de Belastingdienst de administratie van de buitenlandse afvalverwerkende bedrijven moeten controleren. Daarvoor zou de Belastingdienst echter afhankelijk zijn van buitenlandse autoriteiten. Oostenrijk heeft een exportheffing die ook is gebaseerd op het EVOA en loopt dan ook tegen dezelfde handhavings- en controleproblemen op.
Bent u bereid om het gelijke speelveld te borgen als blijkt dat deze in het geding is? Is het voorstel van de branche om een exportheffing in te voeren mogelijk? Hoe zou zich dit verhouden tot exportheffingen in andere EU-landen?
Zoals blijkt uit het voorgaande kennen de verschillende lidstaten verschillende regimes, waar het in de heffing betrekken van het verbranden van afval, het heffen op import of juist op export betreft. Op dit moment bestaat dan ook geen gelijk speelveld in de Europese Unie. Het al dan niet nationaal belasten van de import of de export zal naar mijn mening niet leiden tot een meer gelijk speelveld in Europa dan nu het geval is. Het kabinet zal de export- en importstromen per land nauwlettend blijven monitoren. Dit is ook besproken met de branche. Daarbij zal ook zal worden gekeken, voor zover mogelijk, hoe deze afvalstromen in het buitenland worden verwerkt. Mocht uit deze monitoring blijken dat er toch sprake is van een ongewenste ontwikkeling met weglek naar het buitenland dan zal worden bezien welke maatregelen passend zijn.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de behandeling van het belastingplan 2015 in de Kamer?
Ja.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u ermee bekend dat het systeem van de Stichting Afvalfonds door u algemeen bindend is verklaard en dat het voorziet in een dekking van de jaarlijkse kosten van inzameling van verpakkingen en het voorkomen van zwerfafval en verduurzaming van verpakkingen, anders gezegd de afvalbeheersbijdrage die is verschuldigd ter dekking van de Afvalbeheersstructuur?1 2
Ja. Daarnaast zijn er meer dan de in de vraag genoemde doelen opgenomen in de algemeen verbindende verklaring (AVV). De AVV spreekt bijvoorbeeld ook over de overige activiteiten die bijdragen aan de uitvoering van de Raamovereenkomst en het Besluit beheer verpakkingen en papier en karton (hierna: Verpakkingenbesluit).
Klopt het dat met de afvalbeheersbijdrage de inzamelingskosten van volgend jaar – glas, hout, papier en karton, metaal, kunststof en andere materialen – alsmede enkele organisatorische kosten, aan de producenten en importeurs van dergelijke producenten worden doorbelast?
Nee, de afvalbeheersbijdragen, gebaseerd op de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst (ABBO), worden in hetzelfde jaar geïnd door StAV bij de producenten en importeurs van verpakkingen. Daarnaast worden de bijdragen conform de AVV aangewend voor meer dan de in de vraag genoemde doelen (zie het antwoord op vraag 1).
Op grond van de AVV geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV) uitvoering aan de relevante bepalingen uit het Verpakkingenbesluit, de Raamovereenkomst en de ABBO.
Daartoe int de StAV de afvalbeheersbijdrage bij producenten en importeurs, die in Nederland meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de markt brengen.
In de AVV zijn conform de «Regeling verzoek afvalbeheersbijdragen» en de hiervoor geldende Leidraad AVV de volgende uitgaven begroot:
Hiermee voorziet de AVV in de dekking van de jaarlijkse kosten.
Waaruit blijkt dat de Stichting Afvalfonds extra gelden zou mogen innen of opsparen, of dat de Stichting gelden van glas-, hout-, papier-, en drankenproducenten mag besteden aan problemen die bepaalde bedrijven ondervinden met het systeem van statiegeld op PET-flessen of deze mag gebruiken ter compensatie van mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl zouden ondervinden van de mogelijke afschaffing van het statiegeldsysteem?
Van het innen of opsparen van extra gelden is geen sprake. Er worden geen andere gelden geïnd of opgespaard dan voor de in het antwoord op vraag 2 genoemde doeleinden.
Of gelden die opgebracht zijn door de ene materiaalstroom (mede) ingezet worden ten behoeve van de uitvoering van de Raamovereenkomst voor een andere materiaalstroom is een zaak van het bestuur van StAV. De AVV laat daarvoor ruimte. Het bestuur van het Afvalfonds Verpakkingen stelt de begroting vast en controleert uiteindelijk de eindafrekening. De jaarafrekening wordt voorzien van een controleverklaring afgegeven door een accountant.
Bent u bereid om de Stichting Afvalfonds mede te delen dat de Stichting – mede inachtgenomen de algemeen bindend verklaring – niet gerechtigd is om supermarktketens vanuit de betaalde afvalbeheersbijdragen miljoenen te betalen als tegemoetkoming of schadevergoeding in geval van de afschaffing van statiegeld op PET-flessen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in mijn antwoord 2 van mijn brief van 26 september jl. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijk statiegeldsysteem. De besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 28 694, nr. 117) aan Uw Kamer gestuurd. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
StAV is zelf verantwoordelijk voor het doel van haar bestedingen die moeten passen binnen de begrote uitgaven volgens de AVV.
In mijn antwoorden van 25 september jl. op eerdere Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 68) heb ik aangegeven dat naar mijn mening dit soort transitiekosten geoorloofd kunnen zijn. De gelden komen uit contributie, opgebracht door het verpakkende bedrijfsleven.
Indien het antwoord op vraag 4 nee is, kunt u aangeven op basis van welk artikel van de algemeen bindend verklaarde Afvalbeheersbijdrage-overeenkomst de Stichting wel gerechtigd zou zijn om heffingen van 2012, 2013, 2014 of toekomstige heffingen niet te besteden aan de inzameling of recycling van materialen en het voorkomen van zwerfafval, maar deze te besteden aan de schade van supermarktketens?
Zoals toegelicht in mijn antwoorden op de vragen 1, 2 en 4 is geen sprake van een andere besteding dan waarvoor de afvalbeheersbijdragen zijn bedoeld.
Deelt u de mening dat statiegeldverpakkingen bijdragen aan minder zwerfafval?
Er zijn diverse instrumenten voor de aanpak van zwerfafval. Welk instrument gebruikt wordt, is onder andere afhankelijk van de situatie, het gewenste resultaat en de inspanningen die daarmee samenhangen. Het heffen van statiegeld op verpakkingen is één van die instrumenten.
Deelt u de mening dat afvalbeheersbijdragen door producenten en importeurs juist mede zijn/worden betaald ter voorkoming van zwerfafval (artikel 2.1 ABBO) en dat deze bijdragen dus niet mogen worden aangewend voor een systeem dat kan en zal leiden tot meer zwerfafval?
De bijdragen worden betaald om StAV in staat te stellen de verplichtingen van de producenten en importeurs van verpakkingen uit te voeren.
In grote lijnen bestaan die uit het inzamelen, sorteren, registreren van verpakkingsafval, het verduurzamen van verpakkingen en het aanpakken van zwerfafval.
De raamovereenkomst is een integraal pakket van afspraken voor deze doelen. De uitvoering van het integrale pakket van de raamovereenkomst zal naar mijn mening leiden tot minder zwerfafval.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Het in juni 2014 toegezegde onderzoek naar statiegeld |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het persbericht1 van het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) waarin gesteld wordt dat het KIDV de analyse gaat begeleiden die de milieueffecten van de Raamovereenkomst Verpakkingen 2012–2022 afzet tegen het effect van het vrijgeven van het statiegeld op grote PET-flessen?
Ja.
Waarom heeft u de opdracht voor het uitvoeren van een onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst aan het KIDV verleend, terwijl in de eerste termijn van het algemeen overleg Grondstoffen en afval van 18 juni 2014 is toegezegd dat het onderzoek onafhankelijk zou zijn en uitgevoerd zou worden met het doel om uiteindelijk over een rapportage te kunnen beschikken die buiten iedere twijfel staat?
De opdracht van de milieueffectenanalyse is door mij geformuleerd. Ik heb aan het KIDV gevraagd om de analyse te begeleiden en niet om uit te voeren. Het KIDV zet op basis van mijn opdracht de onderzoeken via een aanbestedingsprocedure in de markt en deze worden vervolgens door gerenommeerde instituten uitgevoerd.
Naar aanleiding van het verzoek van mevrouw Cegerek tijdens het AO van 18 juni jl. zal er ook een klankbordgroep opgericht worden. De klankbordgroep zal overigens geen besluitvormend karakter hebben.
Die is bedoeld om draagvlak voor het proces te waarborgen en om te reflecteren op het proces. Hierin zullen, naast de raamovereenkomstpartijen, ook NGO’s deelnemen.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd terwijl het instituut voor 100% wordt gefinancierd door het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
Er is diverse keren gesproken over de onafhankelijkheid van het KIDV. Ik heb aangegeven dat ik het KIDV een onafhankelijk instituut vind. Naast de twee vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, heeft het bestuur vier vertegenwoordigers van de overheid (rijksoverheid en lokale overheden). Daarmee zijn alle belangen evenredig vertegenwoordigd en is het niet het bedrijfsleven dat bepaalt wat er gebeurt.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het Kennisinstituut is gewaarborgd, terwijl twee belangrijke spelers uit het bedrijfsleven – te weten Coca Cola en Albert Heijn – hebben aangegeven van het statiegeld af te willen?
De besluiten van het KIDV worden genomen door het bestuur en niet door individuen of door bedrijven. Zie verder het antwoord op vraag 3.
Bent u van mening dat de onafhankelijkheid van het KIDV is gewaarborgd, terwijl de directeur van het Stichting Afvalfonds Verpakkingen jarenlang gewerkt heeft voor Coca Cola?2
De directeur zit niet in het Bestuur van KIDV, zie verder de antwoorden op vraag 3 en 4.
Bent u van mening dat onafhankelijk onderzoek is gewaarborgd, wanneer de directeur van het KIDV (die het onderzoek naar statiegeld gaat begeleiden) twee jaar geleden als topambtenaar en rechterhand van de toenmalige staatsecretaris niet alleen afschaffing van statiegeld heeft bedacht, maar tevens de tekst van de Raamovereenkomst heeft opgesteld?3
De Raamovereenkomst is opgesteld door de raamovereenkomstpartijen, mede ondertekend door het Rijk én gesteund door uw Kamer. De tekst is tot stand gekomen in samenwerking tussen de genoemde partijen, resulterend in de concrete afspraken van de Raamovereenkomst.
In reactie op vraag 2 heb ik toegelicht hoe het proces van de analyse georganiseerd is, waarmee onafhankelijkheid van de resultaten van het onderzoek geborgd is.
Wat is uw reactie op de vraag hoe er sprake kan zijn van onafhankelijk, wetenschappelijk onderzoek wanneer de financiën, de formulering van de onderzoeksopdracht, de aanwijzing van het bureau alsmede de «begeleiding» van de onderzoeksvragen (die uiteindelijk voor 90% de uitkomst van een onderzoek zullen bepalen), worden ingevuld door de bedenker van de afschaffing van het statiegeldsysteem?
Zoals in het antwoord bij vraag 2 toegelicht, wordt de onderzoeksopdracht door mij bepaald en daar leg ik aan uw Kamer verantwoording over af. In antwoord op vraag 2 heb ik ook uitgelegd hoe het proces rondom het onderzoek georganiseerd is.
Wat is het bedrag dat door u beschikbaar wordt gesteld ter begeleiding van het onderzoek naar de milieueffecten van de Raamovereenkomst?
Het KIDV heeft een eigen begroting en een budget waaruit de onderzoeken betaald worden. Deze analyse was niet begroot. Omdat het een toezegging van mij is aan uw Kamer, zal ik een deel van de kosten betalen. Ik zal hiervoor op korte termijn een kostenopgave ontvangen.
Bent u bereid een echt onafhankelijk en wetenschappelijk onderzoek naar de analyse van de milieueffecten van de Raamovereenkomst te laten uitvoeren, dat wordt geleid door een onafhankelijk persoon en een onafhankelijke commissie? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) voorzien op 9 oktober 2014?
Ja, ik zal de vragen vóór het Algemeen overleg Grondstoffen en afval van 16 oktober 2014 beantwoorden.
Mogelijke opslag van kernafval in zoutkoepels in Friesland en Groningen |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Voer debat kernafval ook in het Noorden»?1
Ja.
Welke onderzoeken lopen op dit moment met betrekking tot eindberging van kernafval in Nederland en welke onderzoeken zijn hierover gepland, in welk stadium bevinden deze onderzoeken zich, waaronder het onderzoeksprogramma OPERA en wanneer verwacht u dat locatie specifiek onderzoek aan de orde is?
Vanaf 2011 loopt het onderzoeksprogramma eindberging radioactief afval (OPERA). OPERA zal medio 2016 afgerond zijn. De meeste onderzoeksresultaten worden dan verwacht. Op de site van COVRA (www.covra.nl) is inhoudelijke informatie over OPERA inclusief de eerste resultaten te vinden. Zoals ik eerder al aangaf is locatiespecifiek onderzoek of een locatiekeuze in het onderzoek en het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke risico’s gaan gepaard met de opslag van kernafval in zoutkoepels, bijvoorbeeld met betrekking tot het grondwater, volksgezondheid en milieu? Sluit u eindberging in zoutkoepels uit, aangezien u geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als meest veilige optie noemt?2
Veiligheid van een geologische eindberging op gebied van grondwater, volksgezondheid en milieu is een absolute randvoorwaarde. Specifieke randvoorwaarden zijn hiervoor in Nederland nog niet gesteld omdat geologische berging de komende tientallen jaren niet aan de orde is. Internationaal zijn er richtsnoeren waaraan een veilige eindberging dient te voldoen. Het uitgangspunt is dat toekomstige generaties niet minder beschermd worden tegen de effecten van straling dan de huidige generaties.
Naar de huidige stand van wetenschap en techniek wordt geologische eindberging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige en verantwoorde optie voor het beheer van radioactief afval op de lange termijn gezien. Internationaal is hierover brede overeenstemming. In Nederland gaat het dan om berging in zout of klei. Nader onderzoek is nodig om te komen tot een zo veilig mogelijke eindberging van radioactief afval. Daarvoor is ook nog voldoende tijd. Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen.
Deelt u de mening dat eindberging van kernafval onder bewoond gebied zeer ongewenst is en sluit u eindberging van kernafval in Friesland en Groningen uit?
Locatiekeuze is de komende tientallen jaren niet aan de orde dus ook niet het uitsluiten van locaties. Ik verwijs hierbij naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is het doel van de aangekondigde publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam over eindberging van kernafval? Mocht er sprake zijn van eventuele eindberging in Noord-Nederland, deelt u de mening dat de betreffende regio’s de kans moeten krijgen om in een vroeg stadium inspraak te kunnen geven op dit thema?
Er is geen sprake van publieksdebatten in Den Haag en Amsterdam. Wel hebben onderzoekers binnen OPERA twee bijeenkomsten georganiseerd. In een publiekelijk toegankelijke bijeenkomst in Den Haag zijn onderzoeksresultaten gedeeld. In een workshop in Amsterdam ging het over de vraag hoe stakeholders te betrekken bij eindberging van radioactief afval. Dit betreft een deelproject van OPERA. In beide gevallen ging het over onderzoek en niet over publieksdebat.
Wordt de regio Noord-Nederland op dit moment betrokken bij het nationaal programma voor het beheer van radioactief afval?
Op nationale schaal worden organisaties, zoals VNG en IPO, betrokken. Noord-Nederland wordt net zo behandeld als andere regio’s. Aangezien er geen sprake is van locatiespecifiek onderzoek is er geen reden om bepaalde regio’s in het bijzonder te betrekken of een voorkeursbehandeling te geven.
Het afkopen van het statiegeldsysteem van Lidl en Aldi |
|
Eric Smaling , Henk van Gerven |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de grootwinkelbedrijven aan de Duitse prijsvechters Lidl en Aldi een afkoopsom hebben aangeboden om op termijn te stoppen met de inname van PET-flessen, met als tegemoetkoming een financiële vergoeding?1
Ja.
Klopt het dat er een speciale delegatie onder leiding van de oud-directeur van het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) en een tabakslobbyist, vergezeld door de directeur van Coca-Cola Nederland, het gesprek is aangegaan met Lidl en Aldi?
Deze berichtgeving was voor mij reden om het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting te vragen. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage2 aan deze brief is toegevoegd. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen, hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld. StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen. Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden. Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Kortom, er is op dit moment geen sprake van vrijgeven of afschaffen van het landelijke statiegeldsysteem. Mijn besluitvorming hierover heb ik in mijn brief van 11 juni 2014 (Kamernummer: 28 694, nr. 117) aan uw Kamer gestuurd.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Is u bekend van welke organisatie dit gesprek uit is gegaan? Zijn deze gesprekken gevoerd onder de vlag van het CBL? Zo nee, wie gaat de geboden financiële vergoeding waar sprake van zou zijn betalen? Kunt u garanderen dat een mogelijke financiële vergoeding op geen enkele wijze plaats zal vinden vanuit het afvalfonds? Zo nee, bent u bereid na te gaan of de berichtgeving klopt en de Kamer hierover te informeren? Zo ja, wilt u reageren op het vermoeden dat via stevige druk vanuit de lobby blijkbaar ingezet wordt op het afkopen van de inname van Pet-flessen, met als doel te komen tot opheffing van het statiegeld systeem?
Uit de brief lijkt dat de gesprekken over compensatie door StAV zijn gevoerd. Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat compensatie aan Aldi en Lidl wenselijk is, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Deelt u de mening dat in het kader van de circulaire economie het statiegeldsysteem gezien kan worden als de oudste en tot nu toe meest succesvolle praktijk op dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Met de transitie naar een circulaire economie worden materiaalketens gesloten, de maatschappelijke kosten van de keten gereduceerd en het concurrerend vermogen van Nederland bevorderd. Voor de keten van kunststof verpakkingen zijn daarom in de Raamovereenkomst ambitieuze afspraken gemaakt. Die gaan over zowel de doelen voor recycling als de wijze van verduurzaming.
Een onderdeel van deze afspraken is dat de gemeenten en het verpakkende bedrijfsleven, als uitvoerders van de afspraken, de vrijheid krijgen om de middelen te kiezen die passen bij de doelen.
Het verpakkende bedrijfsleven wil de vrijheid hebben om de twee nu bestaande inzamelsystemen voor kunststof verpakkingen te combineren. Hun argument is dat daarmee de inzameling efficiënter verloopt. Maar ook andere innovaties op het gebied van inzameling moeten mogelijk zijn. Daarom is in de Raamovereenkomst een afspraak gemaakt over het eventueel vrijgeven van het statiegeldsysteem op grote PET-flessen. Dat betekent niet dat het kabinet van mening is dat statiegeld geen goed systeem is voor deze specifieke stroom. In de Raamovereenkomst is gekozen voor afspraken die voor de hele kunststof verpakkingsketen een goede stap betekenen richting een circulaire economie.
Is het u bekend dat Litouwen statiegeld gaat invoeren, België overweegt om statiegeld op kleine flesjes in te gaan voeren en de Duitse consument zelfs lege blikjes bier terugbrengt naar de supermarkt?
Ja, het is mij bekend dat er diverse ontwikkelingen zijn op het gebied van statiegeld. Ieder land geeft op een bepaalde manier invulling aan de afspraken over het beheer van verpakkingsafval. In Nederland hebben we in 2012 ambitieuze afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst Verpakkingen. Alle betrokken partijen geven vanuit hun eigen verantwoordelijkheid invulling aan die afspraken. Voor mij telt uiteindelijk het resultaat, niet de vorm.
Deelt u de mening dat het de overheid is die beslist of het statiegeldsysteem wordt opgeheven? Zo nee, waarom niet? Kunt u uw antwoord hierop toelichten?
De Raamovereenkomst verpakkingen is een integraal pakket aan afspraken. Het bevat afspraken die gemaakt zijn tussen drie partijen, namelijk het Rijk, het verpakkende bedrijfsleven en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een onderdeel van deze afspraken vormen de kaders en de voorwaarden voor het vrijgeven van statiegeld. Zoals bekend zijn er prestatiegaranties afgesproken, maar afgelopen zomer bleek dat het verpakkende bedrijfsleven niet aan alle prestatiegaranties heeft kunnen voldoen. Daarom heb ik besloten om het statiegeld per 1 januari 2015 niet vrij te geven. In mijn brief van 11 juni 2014 over de besluitvorming over statiegeld (Kamernummer: 28 694, nr. 117), heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de integrale afspraken van de Raamovereenkomst en dat ik op basis van goede samenwerking de doelen die we gesteld hebben wil realiseren. Daarom zal ik in juni 2015 de voortgang daarvan opnieuw bezien. Ik zal hierbij, zoals aan uw Kamer toegezegd, ook de resultaten van de milieueffectenanalyse van de Raamovereenkomst betrekken.
Daarmee is vastgelegd dat in eerste instantie de overheid bepaalt of statiegeld vrij wordt gegeven of niet. Vervolgens is het aan het verpakkende bedrijfsleven om te bepalen of ze gebruik maken van de mogelijkheid om het statiegeldsysteem wel of niet te continueren.
Bent u bereid om de bovenstaande actie van CBL en Coca Cola te bezien in het kader van het Europese mededingingsrecht, en daarbij vooral te letten op het verbod van misbruik van dominante posities? Zo nee, waarom niet?
De actie van StAV had tot doel om in overleg te gaan met Aldi en Lidl over de uitvoeringsaspecten die voortvloeien uit de afspraken die gemaakt zijn in de raamovereenkomst. Het spreekt voor zich dat overleg tussen bedrijven nodig is om uitvoering te geven aan de gemaakte afspraken. In dit geval is gesproken over een mogelijke compensatie, zoals toegelicht in antwoord 2. Misbruik van dominante posities lijkt mij niet waarschijnlijk. Aldi en Lidl hebben de keuze om hun eigen statiegeldsysteem ook in de toekomst in stand te houden, mocht het statiegeldsysteem door de overheid vrij worden gegeven en door de deelnemers aan het landelijke statiegeldsysteem afgeschaft worden. Ik zie daarom nu geen aanleiding in deze casus om afspraken tussen StAV en Aldi en Lidl te toetsen aan het mededingingsrecht.
Valt het afdwingen van het stoppen met het inzamelen van PET-flessen, met als resultaat het ondermijnen van een statiegeldsysteem, onder het kartelverbod? Zo nee, waarom niet?
Het Europese Kartelverbod ex. artikel 101 EU-Werkingsverdrag verbiedt alle samenwerking tussen ondernemingen die de mededinging op de gemeenschappelijke markt merkbaar beperkt en van invloed is op de handel tussen de lidstaten.
Of daar in dit geval sprake van is hebben wij niet onderzocht. Of deze afspraak de mededinging kan beperken hangt af van de concrete omstandigheden van het geval en economische en juridische context waarin de afspraken zijn gemaakt. Het is in eerste instantie aan partijen zelf te beoordelen hoe hun afspraken zich verhouden tot de mededingingsregels.
Kunt u bevestigen dat met de actie van het CBL het afschaffen van het statiegeldsysteem een doel op zich is geworden? Zo nee, waarom niet?
Nee, het afschaffen van statiegeld is niet een doel op zich geworden. Het afschaffen is op dit moment ook niet aan de orde. Over het vrijgeven van statiegeld zijn hele duidelijke afspraken gemaakt in de Raamovereenkomst en in mijn brief van 11 juni 2014 hebben ik aangegeven hoe ik daar tegen aan kijk. Zie ook mijn antwoord bij vraag 4 en 6.
Het bericht ‘Lidl en Aldi afgekocht’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Lidl en Aldi afgekocht»?1
Ja.
Klopt het bericht dat het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) supermarktketens Aldi en Lidl een financiële vergoeding heeft aangeboden om af te zien van hun eigen succesvolle gesloten statiegeldsystemen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze opmerkelijke ontwikkeling?
Nee, het bericht klopt niet. Naar aanleiding van deze berichtgeving heb ik het verpakkende bedrijfsleven om een toelichting gevraagd. Dat hebben zij gedaan in een brief die als bijlage aan deze brief is toegevoegd2. Overigens, de supermarktketens Aldi en Lidl, die lid zijn van de Stichting Afvalfonds Verpakkingen (StAV), hebben aangegeven in te stemmen met de inhoud van de bijgevoegde brief.
Namens de producenten en importeurs geeft StAV uitvoering aan het verpakkingenbeleid. In het kader van de Raamovereenkomstafspraken voert StAV gesprekken met betrokken partijen. Dit gebeurt ook met de supermarktketens Aldi en Lidl, die ook producent/importeur van verpakkingen zijn. Onderdeel van die gesprekken vormt ook het onderwerp statiegeld.
StAV schrijft dat Aldi en Lidl in die gesprekken hebben aangegeven te verwachten dat ze bij het eventueel afschaffen van statiegeld mogelijk commercieel genoodzaakt zullen zijn te stoppen met hun eigen statiegeldsystemen.
Gezien de door hen gepleegde investeringen, lijden ze in dat geval financiële schade. Aldi en Lidl overwegen in dat geval StAV daarvoor aansprakelijk te stellen.
Na overleg met Aldi en Lidl heeft StAV besloten Aldi en Lidl in dat geval een compensatie aan te bieden.
Als het landelijke systeem blijft bestaan of Aldi en/of Lidl besluiten het eigen statiegeldsysteem te continueren, dan is er geen schade en dus ook geen compensatie door het Afvalfonds.
Dat er gesproken is tussen StAV en Aldi en Lidl is een logisch uitvloeisel van de afspraken in de Raamovereenkomst. Afspraken maken over het aanbieden van een compensatie voor de mogelijke financiële nadelen die Aldi en Lidl kunnen ondervinden, zie ik als een private aangelegenheid, waar de overheid geen rol in heeft.
Kunt u garanderen dat er met deze deal geen belastinggeld gemoeid is?
Uit de uitleg is me duidelijk dat een eventuele transitie naar een gecombineerd inzamelsysteem, waarbij afscheid genomen wordt van het statiegeldsysteem, gepaard gaat met overgangskosten. Dat is wel vaker het geval bij dit soort aanpassingen. Het spreekt voor zich dat het aan het verpakkende bedrijfsleven zelf is om deze overgangskosten te dragen.
Mocht StAV, zoals bij antwoord 2 toegelicht, besluiten dat Aldi en Lidl gecompenseerd moeten worden, dan zal deze plaatsvinden vanuit de eigen fondsen van StAV. Deze komen niet uit belastinggeld, maar uit de contributie die opgebracht wordt door het verpakkende bedrijfsleven.
Deelt u de verontwaardiging over dat Aldi en Lidl blijkbaar deze stap gaan nemen terwijl zij zeer recent in de media en op hun websites uitgesproken voorstander waren van hun eigen statiegeldsysteem, en zij zich bovendien beriepen op de grote milieuvoordelen van dit systeem en de maatschappelijke draagkracht ervoor?
Ik was niet verrast door de stap van Aldi en Lidl gezien het feit dat ik op 10 juni jl. een kopie heb gekregen van de brief die aan uw Kamer is aangeboden namens het verpakkende bedrijfsleven die oproept tot het combineren van het statiegeldsysteem met het Plastic Heroes inzamelsysteem. Deze brief is ook ondertekend mede namens Aldi en Lidl. Het is aan deze bedrijven om hun eigen keuzes te maken, zoals ze ook vrij zijn om wel of niet statiegeld te heffen mocht het statiegeld op een gegeven moment vrij worden gegeven.
Kunt u deze vragen voor het Algemeen overleg Grondstoffen en afval (tweede termijn) van 9 oktober beantwoorden?
Ja.
Het bericht met betrekking tot de mogelijke risico’s van Loombandjes |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Loom-gekte over, dan plasticberg in afval»?1
Ja.
Klopt het dat plastic speelgoed, zoals de momenteel populaire loombandjes, mogelijk giftige stoffen bevat die schadelijk zijn voor mens en milieu? Zo ja, wordt – voordat dit soort speelgoed op de markt wordt toegelaten – ook aandacht besteed aan de manier waarop dit op een goede manier gerecycled kan worden?
Plastic speelgoed moet voldoen aan de chemische eisen die in de Europese Speelgoedrichtlijn zijn vastgesteld. Daarin is onder meer geregeld dat een aantal met name genoemde weekmakers in speelgoed verboden is. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit heeft onlangs verschillende merken en kleuren elastiekjes onderzocht op de chemische samenstelling en de leeftijdsaanduiding op de verpakking. De onderzochte elastiekjes geven geen chemische stoffen af en bevatten geen weekmakers. Ze zijn daarmee niet schadelijk voor de mens. Tevens zijn er geen aanwijzingen dat de bandjes in grote hoeveelheden in het milieu worden aangetroffen.
Is bekend hoeveel speelgoed grosso modo in het restafval terechtkomt? Zo nee, kan dit worden onderzocht?
Nee, dat is niet bekend. Onderzoek hiernaar is mogelijk maar acht ik op dit moment niet nodig. Het gaat om een kleine stroom restafval en er zijn veel metingen voor nodig om dit te onderzoeken.
Wordt er in ons afvalbeleid specifiek aandacht besteed aan het recyclen van speelgoed? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt in ons afvalbeleid geen specifieke aandacht besteed aan het recyclen van speelgoed. Wel worden vanuit publieke afvalbeheerorganisaties zoals RD4 en Circulus en Berkel Milieu de eerste stappen gezet om speelgoed apart in te zamelen.
Besteedt het bedrijfsleven (zoals grote speelgoedwinkels als Bart Smit, Intertoys, etc.) in Nederland aandacht aan het recyclen van speelgoed? Zo ja, wat doen ze dan precies? Zo nee, wat is er voor nodig om ze hierin te stimuleren?
Er wordt niet actief aandacht besteed aan recycling van speelgoed. Heel veel speelgoed, en dan vooral speelgoed met een lange levensduur, wordt buiten het normale winkelkanaal tweedehands doorverkocht, bijvoorbeeld door middel van tweedehands verkoopsites. Verder geven consumenten veel speelgoed aan onder andere goede doelen.
Consumenten kunnen hun speelgoed wel inleveren bij speelgoedwinkels. Speelgoedwinkels, en ook andere winkels waar speelgoed wordt verkocht, hebben afvalstromen waarin soorten afval (metaal, plastic, karton) gescheiden wordt ingezameld. Speelgoed dat wordt ingeleverd in de winkel wordt in deze afvalstromen verwerkt.
Deelt u de mening dat het recyclen van speelgoed meer onder de aandacht moet worden gebracht van bedrijfsleven, burgers en organisaties? Zo ja, op welke wijze zou dit gerealiseerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zal vanuit het programma «Van Afval naar Grondstof» bekijken of speelgoed een stroom is die potentie heeft voor het sluiten van ketens.
Het bericht 'Loom-gekte over, dan plasticberg in afval' |
|
Eric Smaling |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de populaire Loom-bandjes gemaakt zijn van niet-recyclebaar of afbreekbaar plastic en dat zij na de rage het risico lopen in het milieu te verdwijnen?1
Ja.
Vindt u het wenselijk dat in een tijd waarin duurzaam gedrag van het grootste belang is, en ook steeds meer algemeen wordt aanvaard, dit type speelgoed wordt verkocht en in de handel komt?
Speelgoed is niet gemaakt om weg te gooien maar om te gebruiken. Aan het eind van de levensduur zal het type speelgoed waar de Kamervragen betrekking op hebben, worden weggegooid.
Ik vind het daarom belangrijk dat bij het ontwerpen van speelgoed is nagedacht hoe ermee wordt gespeeld en wat ermee gebeurt als dit in de afvalfase terecht komt. Of dat bij dit speelgoed is gebeurd, is mij niet bekend. Het is echter aan de markt om te bepalen wat voor soort speelgoed wordt verkocht en in de handel komt, uiteraard binnen de geldende regels.
Bent u bereid bij toekomstige toelating van dit soort speelgoedproducten te verlangen dat deze niet milieubelastend zijn?
Of speelgoedproducten milieubelastend worden, hangt af van hoe vaak dit verkocht wordt en hoe ermee wordt omgegaan door degene die het gebruikt en het vervolgens zo milieuvriendelijk mogelijk afdankt. Daarom zie ik geen noodzaak voor het stellen van dergelijke eisen.
Gaat u, ter voorkoming van extra plastic zwerfafval na de rage, maatregelen nemen om de bandjes na gebruik gescheiden in te zamelen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Ik heb op dit moment geen aanwijzingen dat loombandjes op grote schaal in het milieu terecht komen en een belangrijke bijdrage leveren aan zwerfafval. In de openbare ruimte zijn ze tot dusver nog niet aangetroffen. Op het strand worden ze heel af en toe gevonden. Daarom acht ik verdere maatregelen richting producent en consument vooralsnog niet nodig.
Gaat u het gesprek aan met de producenten en verkopers van dit type speelgoed om hen aan te sporen in te zetten op meer duurzame of recyclebare materialen? Zo ja, wanneer blijkt dat een dergelijke aansporing desalniettemin nergens toe leidt, welke mogelijkheden heeft u dan om dit af te dwingen? Zo nee, waarom niet?
Ik zal met betrekking tot dit dossier met partijen uit de detailhandel en de speelgoedbranche in overleg treden over de gebruikte materialen en de wijze waarop speelgoed aan het eind van de levensduur milieuvriendelijk kan worden gebruikt. Op dat traject zet ik nu eerst in.
Het bericht ‘Nu al even veel drugsafval gedumpt als in heel 2014’ |
|
Peter Oskam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Van hoeveel burgemeesters in Brabant en Limburg heeft u inmiddels het verzoek gekregen om extra capaciteit beschikbaar te stellen voor de aanpak van drugscriminaliteit?1
De problematiek ten aanzien van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland is hardnekkig en zorgwekkend. Openbaar Ministerie (OM) en politie hebben verontrustende signalen over de (ontwikkeling van de) ondermijnende en georganiseerde criminaliteit aldaar. Ook vanuit het openbaar bestuur uit die regio's zijn grote zorgen hierover geuit. Het bevoegd gezag in Zuid-Nederland heeft dan ook besloten om per 1 oktober 2014, binnen de bestaande sterkte, meer politiecapaciteit in te gaan zetten op de aanpak van ondermijnende en georganiseerde criminaliteit. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 specifiek over dit onderwerp.
Deelt u de analyse dat de georganiseerde drugscriminaliteit zich lijkt te verplaatsen naar Zuid-Nederland? Zo ja, waarom volhardt u dan in uw weigering om extra capaciteit voor deze regio’s beschikbaar te stellen?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke inzichten heeft u opgedaan en welke boodschappen zijn u meegegeven tijdens uw meest recente bezoek aan Brabant in het kader van de aanpak van drugscriminaliteit?
Op 15 juli jl. heb ik een werkbezoek gebracht aan de gemeente Gilze en Rijen waarbij ook de burgemeesters van Heusden en Tilburg aanwezig waren. Ik heb daar met de burgemeesters gesproken over de aanpak van georganiseerde criminaliteit, waaronder drugscriminaliteit. Zij gaven aan zorgen te hebben over de aanpak hiervan in de kleinere gemeenten in Brabant. Ik heb richting de burgemeesters het belang van de samenwerking in de TaskForce Brabant Zeeland (voorheen: TaskForce B5) onderstreept. Reden voor de uitbreiding van het werkterrein van deze TaskForce sinds begin dit jaar naar heel Brabant en Zeeland is juist gelegen in het feit dat het niet zo mag zijn dat door de gezamenlijke aanpak in de grote steden criminelen uitwijken naar kleinere gemeenten. De kleinere gemeenten hebben dan ook de volle aandacht van de TaskForce BZ. Zoals eerder aangegeven heeft het bevoegd gezag inmiddels besloten tot een intensivering van de aanpak van de ondermijnende en georganiseerde criminaliteit in Zuid-Nederland. Deze intensivering vindt in de regio’s Brabant en Zeeland plaats binnen de gezamenlijke strategie van de TaskForce BZ. Voor een nadere uitwerking van de intensivering verwijs ik graag naar mijn brief van 4 september 2014 specifiek over dit onderwerp.
Kunt u deze vragen gezamenlijk beantwoorden met de eerdere vragen van 14 juli 2014?3
Ik heb er de voorkeur aan gegeven om deze vragen afzonderlijk van elkaar te beantwoorden.
Berichten over mogelijke opslag van kernafval onder de grond in Friesland |
|
Jan Vos (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving in de Leeuwarder Courant over mogelijke opslag van kernafval onder de grond in Friesland?1
Ja.
Is het waar dat er onderzoek gedaan wordt naar opslag van kernafval in de bodem van Friesland?
Nee. In het kader van het onderzoeksprogramma OPERA (OnderzoeksProgramma Eindberging radioactief Afval) is het voorkomen van Boomse klei in Nederland nader onderzocht in een bureaustudie. Hierin is de geologische kaart uit het voorgaande onderzoeksprogramma nader uitgewerkt. Aan de hand van deze bureaustudie kan niet gesteld worden of bepaalde gebieden al dan niet geschikt zijn voor eindberging. De veiligheid en geschiktheid van een eindbergingsconcept wordt beïnvloed door meer factoren dan alleen het voorkomen van een kleilaag. OPERA onderzoekt hoe veilige, lange termijn opberging van radioactief afval in Nederland mogelijk is. Locatie specifiek onderzoek of een locatiekeuze is in het onderzoek én in het beleid de komende tientallen jaren niet aan de orde.
Welke andere alternatieven voor eindberging zijn er?
Internationaal wordt geologische berging in een speciaal ontworpen faciliteit als de meest veilige optie voor het beheer op de lange termijn gezien. Diverse landen hebben daar dan ook al voor gekozen. Op dit moment laat ik in een studie een overzicht opstellen van de voor- en nadelen van verschillende vaak genoemde opties voor het beheer op de lange termijn. Deze studie maakt deel uit van het nationale programma voor radioactief afval en verbruikte splijtstoffen. Dit nationale programma zal ik voor het einde van dit jaar aan uw Kamer toesturen.
Wanneer zou eindberging aan de orde zijn?
Radioactief afval wordt ten minste 100 jaar bij de COVRA opgeslagen. Hierna is eindberging in de diepe ondergrond voorzien.
Statiegeld op bierflesjes |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bierflesjes zonder statiegeld probleem op recreatieterreinen»?1
Ja.
Waardoor bent u ervan overtuigd dat statiegeld op bierflesjes ook in de toekomst zal blijven bestaan, nu steeds meer bierproducenten dit omzeilen door flesjes zonder statiegeld uit te brengen?
Het heffen van statiegeld op bierflesjes in eenmalige of hervulbare flessen is reeds vele jaren een vrije keus van de producent. Een groot aantal brouwerijen heeft de keus gemaakt om hervulbare glazen bierflessen te gebruiken. Deze keuze wordt ingegeven door milieuoverwegingen, economische overwegingen en door de markt, omdat de consument bij voorkeur bier in een krat wil kopen. Enkele brouwers hebben zelfs kort geleden grote investeringen gedaan in het ontwikkelen en op de markt brengen van een eigen hervulbare fles. Wanneer de brouwer een hervulbare fles op de markt brengt, wordt daar statiegeld op geheven om de fles retour te ontvangen. De fles blijft in dit geval eigendom van de brouwerij. De hervulbare fles is in verhouding tot eenmalige flessen duur in aanschaf en dat wordt terugverdiend door meermalig gebruik. Er is dus een economische reden om de fles weer terug te krijgen.
Via de productschappen is alleen geregeld dat er statiegeld wordt geheven op de hervulbare bierflessen en niet dat de bierflessen hervulbaar moeten zijn.
De Nederlandse brouwers dekken 85% van de markt. Zij hebben mij laten weten dat er bij hun de laatste jaren geen verschuivingen zijn opgetreden tussen het aantal hervulbare en eenmalige flessen. Er lijkt dus geen significante toename in het aandeel eenmalige flessen.
Samenvattend is er nu dus geen plicht om statiegeld te heffen op deze flesjes en is er zonder deze plicht een goed functionerend systeem dat stabiel werkt.
Deelt u de mening dat in de praktijk nu is aangetoond dat het schrappen van statiegeld leidt tot meer zwerfafval?
Het is naar mijn mening niet mogelijk om hier een uitspraak over te doen. Allereerst is statiegeld op bierflessen niet afgeschaft. Er worden eenmalige flessen op de markt gebracht waar geen statiegeld op zit. De motivatie voor het gebruik van eenmalige flesjes is divers en kan komen vanuit vragen uit de markt. Zo zijn er bijvoorbeeld logistieke of economische aspecten die een retoursysteem onrendabel maken voor kleinere brouwerijen en/of buitenlandse brouwerijen. Op hervulbare flessen wordt nog steeds statiegeld geheven. Daarnaast is er een dieper en breder inzicht nodig in de omvang van de problematiek van zwerfafval. Zoals in het Algemeen Overleg van 18 juni jl. aangegeven, zal ik hier onderzoek naar doen en daarbij ook kijken hoe ons omringende landen zwerfafval aanpakken. De resultaten zal ik ook betrekken bij de gesprekken die ik voer met de gemeenten en andere partijen over het stimuleren van het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal.
Bent u bereid producenten te verplichten niet alleen gemeenten te vergoeden voor het extra zwerfafval maar ook terreineigenaren, zolang dergelijke flesjes zonder statiegeld op de markt worden gebracht? Zo nee, hoe past dit volgens u onder het principe «de vervuiler betaalt»?
Voor het bestrijden van zwerfafval zijn er in de Raamovereenkomst Verpakkingen afspraken gemaakt. De gemeenten krijgen extra geld ten opzichte van de jaren tot en met 2022 voor de bestrijding van zwerfafval. Het is aan de gemeenten om dit geld efficiënt en effectief in te zetten. Daarnaast is de terreineigenaar een private ondernemer die de verplichting heeft om zich via een inzamelaar te ontdoen van zijn bedrijfsafval.
Zoals reeds in de eerste termijn van het Algemeen Overleg Grondstoffen en afval van 18 juni gezegd, kijk ik samen met gemeenten en andere betrokken partijen hoe we het gebruik van kansrijke inzamelsystemen met een positieve prikkel op lokale schaal kunnen stimuleren.
Bent u bereid met producentenorganisaties overeen te komen dat zij ook statiegeld op bierflesjes van 25 ml invoeren? Bent u bereid, als zij hier niet toe overgaan, statiegeld voor bierflesjes van zowel 33 als 25 ml te verplichten in het Besluit beheer verpakkingen 2014?
Zoals eerder in Kamerdebatten aangegeven, stuur ik op doelen en zijn de middelen, zoals statiegeld, daaraan ondergeschikt. Statiegeld op bierflessen zal ik om die reden niet verplichten in het Ontwerpbesluit beheer verpakkingen 2014. Het statiegeld op hervulbare bierflessen zal overigens wel blijven bestaan, dankzij private borging binnen de sector.
De aanpak van drugsafval |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opstelten: geen geld voor opruimen van gedumpt drugsafval»?1
Ja.
Welke wettelijke beperkingen zitten er aan het voorstel van de provincie Noord-Brabant om een waarborgfonds te vormen voor grondeigenaren die slachtoffer zijn van gedumpt drugsafval en dit fonds te voeden uit de opbrengsten van de Plukze-wetgeving?
Er zijn geen wettelijke beperkingen aan het vormen van een waarborgfonds, zoals de provincie Noord-Brabant dit heeft voorgesteld. Het kabinet gaat echter zeer terughoudend om met het instellen van begrotingsfondsen. Door een begrotingsfonds worden middelen uitgezonderd van integrale besluitvorming, wat de kwaliteit van besluitvorming niet ten goede komt. Daarnaast is een begrotingsfonds vooral bedoeld voor sterk fluctuerende uitgaven over de jaargrens heen (zoals bijvoorbeeld het infrastructuurfonds). Daar is hier geen sprake van. Ook kan het oormerken van ontvangsten voor bepaalde uitgaven ten koste gaan van de doelmatigheid.
De kosten waarmee grondeigenaren worden geconfronteerd om gedumpt drugsafval op te ruimen dienen primair ten laste te komen van de dader. Er wordt daarom door politie en OM bij drugsdumpingen onderzocht of die dader kan worden achterhaald, zodat de kosten op hem kunnen worden verhaald. In een zeer recente uitspraak (6 augustus 2014) van de Raad van State is bepaald dat de grondeigenaar niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor drugsdumpingen die buiten zijn schuld en medeweten op zijn terrein zijn gedaan. (http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=80349&summary_only)
Bent u bereid met een wetsvoorstel te komen dat deze beperkingen opheft om zo de grondeigenaren tegemoet te komen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet u voor de dekking van de schade van de grondeigenaren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op de kosten van het opruimen van drugsafval in de jaren 2012 en 2013?
Door de provincie Noord-Brabant worden de kosten van het opruimen van drugsafval in deze provincie op basis van beschikbare politiegegevens over het aantal dumpingen en de gemiddelde opruimkosten per dumping geschat op circa 1,5 miljoen euro in 2012 en circa 3 miljoen euro in 2013.
Het bericht ‘invallen en arrestaties in afvalfraude’ |
|
Yasemin Çegerek (PvdA) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «invallen en arrestaties in afvalfraude»?1
Ja. Over deze zaak heeft het Openbaar Ministerie op 26 juni tevens een persbericht uitgebracht.2
Zo ja, waarom is er al sinds 2010 blijkbaar sprake van ernstige overtredingen en hoe kan het dat nu pas wordt ingegrepen?
Het strafrechtelijk onderzoek dat plaatsvindt onder leiding van het Openbaar Ministerie is op dit moment nog niet afgerond. Ik kan uw vragen niet beantwoorden vanwege het belang van de opsporing en vervolging.
Aan wie heeft het bedrijf allemaal illegaal afval doorverkocht?
Zie antwoord vraag 2.
Is er op enig moment sprake geweest van gevaar voor de volksgezondheid? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Fraude met co-producten en co-vergistingsinstallaties kan risico’s voor mens en milieu met zich meebrengen. Of hier in dit geval sprake van is geweest, moet uit het onderzoek blijken.
Het bericht dat recyclebaar afval wordt verbrand als gevolg van extra overheidssteun voor biomassa |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Greenpeace: Verbrand het recyclebare afval niet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het rapport «Biomassa als grondstof of als Brandstof», waaruit onder meer blijkt dat door SDE+-subsidies biomassa-reststromen naar bio-energie worden getrokken, die voorheen nuttig werden ingezet als materiaal of veevoeder? Deelt u de mening dat deze ontwikkeling tegengesteld is aan uw doelstelling om tot een circulaire economie te komen? Zo ja, welke actie onderneemt u?
Op Europees niveau is een doelstelling geformuleerd voor de opwekking van hernieuwbare energie. De hieruit volgende Nederlandse doelstelling is dat 14% van het energieverbruik in 2020 op hernieuwbare wijze moet zijn opgewekt. In het Energieakkoord is dit bevestigd en daarbij is een doelstelling van 16% in 2023 vastgesteld. De productie van bioenergie is noodzakelijk voor het behalen van deze doelstellingen. De inzet van biomassa voor bioenergie is een kosteneffectieve manier om de korte termijn doelstellingen te halen en is dus ook een vorm van nuttige toepassing. Ook op de lange termijn blijft bioenergie belangrijk in een duurzame energievoorziening.
Tegelijkertijd streeft het kabinet naar efficiënter grondstoffengebruik in een circulaire economie en het optimaal benutten van biomassa in de biobased economy. Om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren is het programma Van Afval Naar Grondstof (hierna: VANG) opgericht. De derde pijler van dit programma is meer en betere recycling van reststromen. Ook biogene reststromen dienen zo lang en hoogwaardig mogelijk te worden ingezet. Waar dit niet mogelijk is, is afvalverbranding met energieterugwinning de meest wenselijke verwerkingsmethode. Verbranding van reststromen vindt dus idealiter pas aan het eind van de levenscyclus plaats, nadat via cascadering er zoveel mogelijk waarde uit is onttrokken.
De visie van het kabinet op cascadering van biomassa is op 18 juni 2014 naar de Tweede Kamer gezonden. In de brief is onder andere aangegeven dat, indien door stimulering van bioenergie hoogwaardige toepassingen structureel worden gehinderd, bekeken zal worden of, en zo ja, hoe dit kan worden verholpen. Monitoring en analyse van biomassamarkten is hiervoor noodzakelijk.
Het rapport van de heer Brinkmann draagt hieraan bij door inzicht te bieden in een viertal casestudies. Daarnaast heeft ECN een verkenning uitgevoerd getiteld «Verkenning van biomassamarkten en hernieuwbare-energiebeleid» (publicatie: 1 juli jl.). Hieruit blijkt onder meer dat stimulering van bioenergie innovatieve biobased ketens niet noodzakelijk hoeft te belemmeren. Het energiebeleid zou de ontwikkeling van bepaalde biobased technologie ook stimuleren. In de verkenning wordt er wel op gewezen dat door de stijgende vraag naar biomassa voor energie verschillende soorten binnenlandse biomassa rond of na 2020 schaars worden (met name binnenlands hout en specifieke agrofood reststromen) wat kan leiden tot een prijsstijging. Hierdoor kunnen delen van biomassastromen worden verlegd van grondstofgebruik naar energie.
In mijn brief aan de Tweede Kamer over cascadering heb ik aangegeven dat een randvoorwaarde bij overheidssturing is dat er geen structurele verdringingseffecten ontstaan die hoogwaardige toepassingen belemmeren. Ik zal blijven monitoren of dit het geval is en indien nodig maatregelen overwegen.
Hoe valt het streven naar een circulaire economie te rijmen met de ontwikkeling dat A-hout voorheen werd gebruikt in de plaatindustrie en nu vrijwel volledig wordt verbrand voor bio-energie? Wat is uw reactie op de ontwikkeling dat het percentage hergebruik van transportpallets is gedaald van 60% in 2007 tot minder dan 30% nu?
Transportpallets vallen onder de definitie van verpakkingshout, wat doorgaans een stroom is binnen A-hout. Het rapport van de heer Brinkmann geeft aan dat pallets die op economische wijze kunnen worden gerepareerd voor hergebruik in principe niet voor energieopwekking worden ingezet. Pallets die niet meer op economische wijze kunnen worden gerepareerd, maar nog wel geschikt zijn voor recycling, raken in de praktijk al snel vermengd met A- (en B-)hout. Daar geldt echter een andere minimumstandaard voor, namelijk nuttige toepassing (waaronder verbranding voor energieopwekking). Dit maakt het in de praktijk erg lastig te voorkomen dat afvalverpakkingshout wordt verbrand.
In het kader van de Raamovereenkomst Verpakkingen II (ROII) wordt momenteel samen met het verpakkend bedrijfsleven onderzocht welke concrete afspraken gemaakt kunnen worden om de problematiek van dalend hergebruik versus niet toelaatbaar inzetten van herbruikbaar afvalverpakkingshout in energiecentrales en andere verbrandingsinstallaties aan te pakken en te regelen. Inzichten die in dit traject worden opgedaan, kunnen mogelijk worden benut om recycling van A-hout te verbeteren. Gezien de goede kwaliteit van het hout, dat gelijkwaardig is aan afvalverpakkingshout (relatief schone houtvezels), is het in principe wenselijk dat A-hout zoveel mogelijk wordt gerecycled. Het is lastig om dit af te dwingen via de minimumstandaard omdat niet kan worden gegarandeerd dat er voldoende verwerkingscapaciteit en afzetmogelijkheden zijn. Dit zou kunnen leiden tot problemen bij de vergunningverlening en handhaving, en uiteindelijk tot uitholling van het instrument minimumstandaard.
Wat vindt u van het feit dat bij bronscheiding van A- en B-hout juist al het A-hout wordt ingezet voor bio-energie, terwijl dit het meest hoogwaardige hout is dat voorheen werd hergebruikt? Hoe valt dit te rijmen met de Raamovereenkomst Hergebruik Verpakkingen II waarin een doel van 45% hergebruik in 2022 geformuleerd staat?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom wordt in de SDE+ bij bio-energie de onrendabele top berekend door uit te gaan van de marktprijs voor biomassa? Bent u bereid de SDE+ zodanig aan te passen dat cascadering geborgd wordt?
De SDE+ subsidieert de onrendabele top van hernieuwbare energie. Voor verschillende categorieën hernieuwbare energie wordt een referentieproject gedefinieerd en hiervan wordt de onrendabele top berekend. Ten aanzien van de biomassacategorieën worden de investeringen in de kapitaalgoederen meegenomen in de berekening van de onrendabele top en ook de grondstofkosten (de biomassa). De gemiddelde marktprijs van de relevante biomassasoort wordt berekend op basis van verschillende openbare bronnen, waarbij bij grote prijsfluctuaties soms wordt gewerkt met een gemiddelde over een periode van meerdere jaren. Om de onrendabele top te kunnen financieren, moet uitgegaan worden van de marktprijs van de biomassa omdat anders een groot deel van de projecten onrendabel is en niet van de grond komt. Dit zou direct consequenties hebben voor het behalen van de duurzame energiedoelstelling uit het Energieakkoord.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat snoeihout tegenwoordig wordt ingezet voor bio-energie, waardoor er een tekort is aan hout voor compost en er meer veen moet worden geïmporteerd met negatieve gevolgen voor natuur en klimaat? Bent u bereid om cascadering van groenafval te borgen in het Landelijk Afvalbeheerplan, zodat snoeihout alleen mag worden ingezet voor bio-energie als dit niet meer nodig is voor compostproductie?
De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld groenafval (waaronder snoeiafval) is nuttige toepassing, waaronder inzet voor de productie van hernieuwbare energie. De minimumstandaard is gebaseerd op een levenscyclusanalyse waaruit blijkt dat composteren (milieutechnisch) niet per se beter scoort dan het omzetten in hernieuwbare energie. Deze analyse zal in het kader van het Landelijk Afvalbeheersplan worden geëvalueerd. De voorgestelde maatregel – snoeihout mag alleen mag worden ingezet voor bioenergie als het niet nodig is voor compostproductie – kan bovendien niet worden gerealiseerd via de minimumstandaard, omdat de minimumstandaard zou gelden voor het hele aanbod van snoeihout.
Het rapport van de heer Brinkmann geeft op basis van interviews met belanghebbenden aan wat potgrondproducenten zouden kunnen betalen voor snoeihout, maar ondersteunt dit niet met objectieve cijfers. Eventuele stijgende biomassaprijzen hoeven ook niet per definitie te leiden tot het importeren van veen; de ondernemer heeft meerdere opties. De ondernemer kan besluiten om stijgende prijzen te verwerken in de prijs van het eindproduct en hij kan ook kiezen voor andere ingrediënten voor de compost. Mede hiervoor is een «Green Deal Veenvervangers» afgesloten waarin gezocht naar veenvervangers in compost.
Wat vindt u van het feit dat aardappelschillen en ander organisch restmateriaal steeds vaker worden vergist, terwijl dit voorheen nuttig ingezet werd als diervoeder? Bent u bereid te heroverwegen of deze reststromen op de positieve lijst voor co-vergisting horen te staan?
Het inzetten van aardappelschillen door de aardappelverwerkende industrie om in de eigen energie te voorzien is ook een vorm van nuttige toepassing. Zoals het rapport van de heer Brinkmann aangeeft, kan het biogas dat wordt geproduceerd met hoge efficiëntie worden ingezet voor de energie-intensieve processen in de aardappelverwerking. Deze sector kan hierdoor (deels) in eigen energie voorzien en draagt bij aan de doelstelling hernieuwbare energie, en dat is zeer waardevol.
In het kader van VANG wordt een project gestart over hoogwaardige benutting van biotische reststromen. Daarin zal deze casus en vergisting van biotische reststromen (waaronder levensmiddelenafval) worden meegenomen.
Afvalopslag in zoutholtes |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Afval in Zoutholtes om Sinkholes te Voorkomen»?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten welke wetgeving van toepassing is op de plannen om afval ondergronds op te slaan?
Diverse wetten zijn van toepassing op het opslaan van afval in de ondergrond. In het Landelijk Afvalstoffenbeheer Plan 2, volgend uit de Wet Milieubeheer, staat dat een pilotproject voor het stabiliseren van een (potentieel) instabiele caverne gestart kan worden om te onderzoeken welke niet bodemeigen stoffen onder welke voorwaarden zonder milieu hygiënische risico’s in principe toegepast kunnen worden.
In dit kader heeft AkzoNobel een vulstof ontwikkeld die naast pekel zal bestaan uit fijnkorrelige reststoffen van afval-energiecentrales en biomassa-energiecentrales en een reststof uit de cementindustrie. Deze receptuur voldoet aan de gestelde technische eisen betreffende onder meer de uitharding in de caverne.
Daarnaast zijn de Mijnbouwwet, de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo), de Wet Ruimtelijke Ordening, het Besluit Stortplaatsen en Stortverboden Afvalstoffen en het Besluit Milieueffectrapportage van toepassing op de plannen voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente.
Tevens is een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet en een vergunning op grond van de Waterwet van toepassing op de bovengrondse installatie. Uit een toetsing in het kader van de Natuurbeschermingswet (Nb-wet) is gebleken dat voor het project geen Nb-wet vergunningplicht geldt.
Kunt u toelichten welke afstemming er is geweest tussen AkzoNobel en verschillende overheden over deze plannen? Zijn de lokale overheden hier ook bij betrokken?
AkzoNobel heeft sinds 2010 onder andere middels een contactgroep overleg met de Gemeente Enschede, de Gemeente Hengelo, de Provincie Overijssel, het Ministerie van Economische Zaken, het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en Staatstoezicht op de Mijnen over dit project.
Op dit moment wordt er bilateraal overlegd tussen AkzoNobel en de verschillende overheden over de specifieke invulling van de vergunningaanvragen en het milieueffectrapport. De initiatiefnemers hebben een opslagvergunning in het kader van de Mijnbouwwet aangevraagd bij mij en hebben bij de gemeente Enschede een aanvraag gedaan voor een herziening van het bestemmingsplan. Ten behoeve van de herziening van het bestemmingsplan en later de aanvraag voor de vergunningen in het kader van de Wabo wordt een milieueffectrapport opgesteld.
Kunt u aangeven of er ook met bewoners is overlegd over deze plannen?
De omwonenden zijn voor het eerst over de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente geïnformeerd op 22 maart 2012 en opnieuw op 25 april 2013 middels informatieavonden. Direct belanghebbenden zijn hiervoor per brief uitgenodigd. Andere belangstellenden zijn uitgenodigd middels een advertentie in het regionale dagblad Tubantia. De beide informatieavonden zijn door 70 tot 100 mensen bezocht. Tevens is er vanaf midden 2011 frequent overleg geweest met andere (mogelijke) externe belanghebbenden, waaronder het Waterschap, Vitens, Natuur- en Milieuraden en lokale buurtverenigingen.
Als de bestemmingsplanwijziging voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente ter inzage komt te liggen, komt er opnieuw een informatieavond. Dit is voorzien voor na de zomer 2014.
Kunt u aangeven welke risico's er zijn voor ongewenste verspreiding van het opgeslagen afval, zoals naar grondwater, drinkwatergebieden, of naar de oppervlakte? Hoe worden deze gemonitord?
Naar bovenstaande risico’s zijn diverse onderzoeken gedaan, waaronder geotechnisch onderzoek, onderzoek naar het fysische en chemische gedrag van de vulstof en een uitgebreide risicoanalyse betreffende het vullen van de cavernes. De resultaten worden opgenomen in het milieueffectrapport. De risicoanalyse is gebaseerd op het uitgangspunt dat verontreinigingen in het grondwater over 10.000 jaar als gevolg van dit stabilisatieproject niet hoger mogen zijn dan de huidige kwaliteitsnormen voor drinkwater. De dichtstbijzijnde drinkwaterwinning stroomafwaarts nabij Goor vindt plaats op 10 kilometer afstand. Dit is op dusdanige afstand dat het stabilisatieproject geen risico vormt voor deze drinkwaterwinning.
In de risicoanalyse zijn mogelijke scenario’s voor lekpaden van de caverne naar het maaiveld ontwikkeld. Mogelijke lekpaden zijn de verbuizing van het boorgat, en waterdoorlatende gesteentelagen of delen van gesteentelagen boven de cavernes. Daarnaast is gekeken naar de mogelijkheid dat de vulstof onverhoopt een onvoldoende stabiliserende werking zou hebben. In de huidige risicoanalyse is vooral generiek onderzocht wat de mogelijke scenario’s zijn voor het ontstaan van verontreiniging. Momenteel laat AkzoNobel de resultaten van de generieke studie door het Britse Quintessa in samenwerking met het Nederlandse Royal Haskoning DHV valideren. Hierbij wordt met specifieke informatie over de beoogde vulstof en de beoogde cavernes bepaald of de generieke risicoanalyse geldig is voor de beoogde vulstof en de beoogde cavernes. Op basis hiervan zal een gedetailleerd risicobeheersplan worden opgesteld, waarin ook de monitoring wordt opgenomen. Dit risicobeheersplan en een beschrijving van maatregelen om schade te voorkomen, zijn verplichte onderdelen van het opslagplan. Staatstoezicht op de Mijnen, TNO en de Technische Commissie Bodembeweging beoordelen het opslagplan alvorens ik een beluit neem.
Wordt de risico-inventarisatie herzien naar aanleiding van de recente lekkage van ondergronds opgeslagen olieproducten in Duitsland?
De lekkage in Duitsland is volgens de Duitse toezichthouder naar alle waarschijnlijkheid ontstaan via het boorgat. Een dergelijke calamiteit is meegenomen in de huidige risicoanalyse. In het ontwerp van de boorgaten voor de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente gaat AkzoNobel, anders dan in het Duitse ontwerp, uit van een dubbelwandige verbuizing. De vulstof zal via de binnenste buis worden ingebracht. De buitenste buis zal gevuld zijn met een vloeistof waarvan de druk permanent gemeten wordt.
Hierbij moet worden aangetekend dat het inbrengen van een uithardende vulstof met een hoge dichtheid in een caverne anders is dan het opslaan van olie in een caverne. De risico’s zijn niet direct vergelijkbaar.
Is er duidelijk wie er aansprakelijk is voor schade aan huizen, bedrijven of natuurgebieden wanneer die zich als gevolg van deze plannen zou voordoen?
Volgens de wet (Artikel 116 Mijnbouwwet en Artikel 177 Boek 6 BW) is de mijnbouwonderneming, in dit geval AkzoNobel, aansprakelijk voor schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten. De Mijnbouwwet (Artikel 33) verplicht de mijnbouwonderneming alles te doen wat redelijkerwijs gevergd kan worden om schade door bodembeweging te voorkomen. Om aan deze verplichting te voldoen heeft AkzoNobel het initiatief genomen om potentieel instabiele cavernes preventief te stabiliseren met een vulstof op basis van niet bodemeigen stoffen. Hiermee kan schade door bodembeweging worden voorkomen. Mocht er onverhoopt toch schade ontstaan dan is de mijnbouwonderneming aansprakelijk.
Wat zijn alternatieven voor het opslaan van afval in zoutholtes om Sinkholes te voorkomen? Zijn er andere stoffen mogelijk?
Het doel van de Pilot Stabilisatie Cavernes Twente is het stabiliseren van cavernes, niet het opslaan van afval. In de milieueffectrapportage zijn de alternatieven behandeld voor het stabiliseren van de cavernes met een vulstof.
De meeste primaire grondstoffen en secundaire grondstoffen zijn vanwege hun fysische of chemische eigenschappen niet geschikt. Daarnaast maakt de positieve marktwaarde het gebruik van deze stoffen het project economisch niet rendabel.
Is door het inbrengen van materiaal in de leegstaande zoutholtes het voorkomen van Sinkholes gegarandeerd?
De beste garantie om het ontstaan van sinkholes te voorkomen is het maximaal opvullen van de potentieel instabiele cavernes. Voorafgaand aan de ruimtelijke procedure is onderzoek gedaan of de cavernes gestabiliseerd kunnen worden met een vulstof op basis van niet-bodemeigen afvalstoffen.
Het onderzoek heeft aangetoond dat de ontwikkelde vulstof (zie antwoord
vraag 2) in de caverne voldoende sterkte en stijfheid verkrijgt om het ontstaan van sinkholes te voorkomen.