Het bericht 'Kans op doorstart Zalco bijna verkeken' |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Kans op doorstart Zalco bijna verkeken»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat een gedeeltelijke doorstart geen kans meer zou maken omdat Havenbedrijf Zeeland Seaports als eigenaar van de grond weigert toestemming te geven voor splitsing van de erfpacht als de gieterij en anodefabriek zelfstandig zouden worden voortgezet?
Uit informatie die ik van betrokken partijen heb verkregen is deze informatie niet juist.
Deelt u de mening dat een dispuut over de splitsing van erfpacht opgelost dient te worden in het belang van behoud van mogelijk een kwart van de 600 werknemers van Zalco?
Uit contacten met betrokken partijen is mij gebleken dat de informatie in het artikel niet correct is.
Curatoren, Zeeland Seaports en de Hypotheekhouder spreken met gegadigden over de overname van onderdelen van het voormalig Zalco. Twee zaken spelen daarbij een belangrijke rol.
Op Zalco rust één erfpacht voor het hele complex. Splitsing van die erfpacht is noodzakelijk, als Zalco in onderdelen verkocht wordt. Dat is op zich geen probleem maar vergt wel afstemming tussen de diverse betrokken partijen. Als dit heeft plaatsgevonden kunnen de gieterij en de anodefabriek separaat worden voortgezet. Er is hierbij sprake van een zeer welwillende houding bij de partijen, die hierbij een rol spelen.
Op milieugebied ligt de zaak evenwel iets complexer. De in het verleden aan Zalco verstrekte koepelvergunning kan niet gesplitst worden in deelvergunningen voor de partijen die delen van Zalco overnemen. De betrokken partijen moeten dus nieuwe vergunningen aanvragen volgens de daarvoor geldende procedure. Doorstarters willen natuurlijk wel zeker weten dat die vergunningen er komen alvorens met de curator tot overeenstemming te kunnen komen. Wij hebben contact gehad met de Provincie hierover, die zich mede naar aanleiding van ons verzoek, maximaal zal inspannen om een doorstart mogelijk te maken.
Curatoren hebben met Zeeland Seaports, de Hypotheekhouder en de gegadigden afgesproken dat er uiterlijk medio juni zicht moet zijn op een doorstart. Anders zal tot liquidatie worden overgegaan. Partijen spannen zich in om binnen deze tijdslimiet tot overeenstemming te komen.
Welke acties bent u bereid op korte termijn te nemen om een spoedig vergelijk te bewerkstelligen tussen partijen om een gedeeltelijke doorstart, inclusief behoud van een deel van de werkgelegenheid, mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 3.
Als voor een succesvolle doorstart er wellicht een wijziging van eigendomsverhoudingen en -structuren noodzakelijk is, kunt u dan verzekeren dat dit niet zal leiden tot vertraging van het gehele proces door wat voor administratieve procedures dan ook en daarmee tot een verkleinde kans op een succesvolle doorstart?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om u actief in te zetten op dit laatste punt? Zo ja, welke maatregelen bent u bereid te nemen richting gemeenten en provincies om te voorkomen dat het proces zal vertragen?
Zie antwoord vraag 3.
Aangezien Zalco nu is overgeleverd aan een zeer dure 150kV-energievoorziening en het hen op de korte termijn erg zou helpen wanneer ze gebruik kunnen maken van de noodvoorziening van Delta, maar Delta dit weigert omdat zij stelt dat deze voorziening er echt voor noodgevallen is, bent u bereid om hierover op korte termijn met beide partijen te spreken en te komen tot een oplossing? Is het voor u mogelijk om een oplossing op te dragen?
De curatoren en TenneT hebben sinds het faillissement nauw samengewerkt om de mogelijkheid van een doorstart maximaal te faciliteren. Op dit moment is er nauwe samenwerking om te zoeken naar de economisch meest optimale aansluiting voor de mogelijk door te starten onderdelen, waarbij een passende aanbieding gedaan zal worden voor het geheel of gedeeltelijk gebruik van de huidige 150 kV aansluiting. Alle betrokken partijen zijn hierover in onderling overleg.
Aangezien maandag 23 april 2012 de definitieve beslissing valt of een doorstart wel of niet mogelijk is voor Zalco, wilt u, gezien de urgentie van dit onderwerp, deze vragen voor vrijdag 20 april 2012 om 10.00 uur beantwoorden?
Ik heb van partijen begrepen dat er maandag 23 april geen beslissing is gevallen met betrekking tot een doorstart van Zalco. Partijen zijn nog steeds in overleg en doen hun uiterste best om tot een doorstart te komen van onderdelen van voormalig Zalco en behoud van werkgelegenheid.
Het artikel "Industrie wordt gestraft voor goed milieugedrag" |
|
René Leegte (VVD) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Industrie wordt gestraft voor goed milieugedrag»?1
Ja
Kunt u een afschrift van uw antwoord op de brief, die de voorzitter van VNO-NCW recentelijk aan u heeft gestuurd, aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Het antwoord is bijgevoegd2.
Deelt u de mening dat, als schone bedrijven uit Nederland verdwijnen en de productie plaats vindt in andere landen met minder efficiënte productiemethoden, dit zowel een verslechtering voor de Nederlandse economie is als een verslechtering voor het mondiale milieu? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u aangeven op welke wijze u er voor zorg draagt dat schone industrieleiders geen onnodige schade zullen ondervinden als gevolg van concurrentieverminderende milieumaatregelen?
Omdat het artikel in de Telegraaf gaat over CO2-emissiehandel vanaf 2013, beperk ik mij bij de beantwoording tot dat beleidsinstrument.
Het artikel stelt overigens ten onrechte dat de overheid per 2013 met een CO2-handelssysteem de uitstoot wil indammen. Het emissiehandelssysteem bestaat al sinds 2005. De toewijzingssystematiek van gratis rechten voor de handelsperiode die start in 2013 is verbeterd ten opzichte van de voorgaande handelsperioden, juist om er zorg voor te dragen dat schone industrieleiders geen onnodige schade ondervinden.
De toewijzing van gratis rechten in de nieuwe handelsperiode is Europees geharmoniseerd en gebaseerd op productbenchmarks. Deze benchmarks zijn gebaseerd op de 10% meest efficiënte bedrijven in termen van broeikasgasuitstoot per hoeveelheid product. Bedrijven die minder efficiënt produceren dan de benchmark krijgen per hoeveelheid product dus te weinig gratis rechten en zullen rechten moeten bijkopen, emissiereducerende maatregelen treffen of gespaarde rechten moeten inzetten. De schone industrieleiders die de benchmark bepalen krijgen genoeg rechten en ondervinden hiermee dus een concurrentievoordeel ten opzichte van hun meer vervuilende concurrenten.
Daarnaast is in de toewijzingssystematiek rekening gehouden met bedrijven waar een risico bestaat op koolstoflekkage, doordat de CO2-prijs tengevolge van concurrentie op de wereldmarkt niet doorberekend kan worden. Deze bedrijven zullen gedurende de hele handelsperiode 100% van de berekende rechten gratis krijgen toegewezen.
Voor de producten waarvoor geen productbenchmark kon worden opgesteld, zijn terugvalopties voor de toewijzing van emissierechten vastgesteld. De casus die beschreven is in het artikel is binnen de systematiek van het handelssysteem een bijzonder geval omdat hier sprake is van een toewijzing voor procesemissies die niet onder een benchmark vallen. De suggestie in het artikel dat het betreffende bedrijf geen gratis rechten krijgt toegewezen is onjuist.
Het bedrijf krijgt, mede dankzij de inzet van Nederland bij de totstandkoming van de Europese toewijzingsregels, een groot deel van de rechten die het nodig heeft om zijn emissies af te dekken. Het bedrijf krijgt tot 2020 ruim 100 000 gratis rechten per jaar. Het is wel correct dat deze rechten niet voldoende zullen zijn om alle emissies af te dekken. Dat is een gevolg van het feit dat er geen gratis rechten worden verstrekt voor de productie van elektriciteit.
Omdat geen enkele elektriciteitproducent in Europa gratis rechten krijgt voor de productie van elektriciteit zal de aankoop van emissierechten door deze producenten in de elektriciteitsprijs worden verdisconteerd.
De kosten voor de aankoop van rechten die het bedrijf nu moet maken omdat men zelf elektriciteit opwekt, had het bedrijf anders ook moeten maken bij de inkoop van elektriciteit. Het betreffende bedrijf heeft dan ook geen concurrentienadeel ten opzichte van Europese concurrenten die niet deelnemen aan het ETS, deze hebben dezelfde kosten via een hogere elektriciteitsprijs die aan hen wordt doorberekend.
Omdat voor niet Europese concurrenten geldt dat elektriciteitsproducenten geen emissierechten hoeven te kopen werkt de Commissie aan richtsnoeren voor staatssteun waarin staat aangegeven onder welke voorwaarden lidstaten de mogelijkheid hebben om de in de elektriciteitsprijs doorberekende kosten te compenseren. Zie ook de bijgevoegde antwoordbrief aan VNO-NCW.
Bomen die moesten wijken voor een transport van biertanks in Schinnen |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Henk Bleker (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Was u ook zo verbaasd dat er tijdens het transport van twee nieuwe biertanks voor de Alfa brouwerij in Thull op maandag 2 april jl. stante pede werd besloten twee bomen in Schinnen te kappen, omdat de biertanks niet tussen het huis en de bomen aan de overkant van de weg door zouden kunnen? Zo nee, vindt u het een normale gang van zaken dat bomen zomaar moeten wijken, terwijl van tevoren berekend had kunnen worden dat dit transport er op deze manier niet langs kon en eventuele alternatieven bekeken hadden kunnen worden?
Op het kappen van deze bomen is het kapbeleid van de gemeente Schinnen van toepassing. De gemeente Schinnen heeft mij laten weten dat in dit geval geen omgevingsvergunning nodig was. Ik spreek geen oordeel uit over de toepassing van het autonome beleid van de gemeente Schinnen.
Onderschrijft u dat voor het kappen van deze bomen in Schinnen een omgevingsvergunning vereist is, waarin de gemeente afweegt of de kap van de boom noodzakelijk is vanwege bijvoorbeeld het gevaar op schade voor de omgeving en dit wel opweegt tegen de natuurwaarde, de bijdrage van de boom aan stads- en dorpsschoon en de landschappelijke en beeldbepalende waarde van de boom?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de bomen in Schinnen zijn gekapt zonder een afgegeven omgevingsvergunning? Zo nee, kunt u uiteenzetten hoe de gemeente een eventuele omgevingsvergunning of goedkeuring voor de kap heeft kunnen afgeven, kennelijk zonder de wettelijke inspraaktermijn op het ontwerpbesluit daarbij te betrekken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat kennelijk alle gangbare procedures aan de kant zijn geschoven, de bomen zonder vergunning zijn gekapt en omwonenden en belanghebbenden geen mogelijkheden voor inspraak hebben gekregen, enkel omdat bleek dat de nieuwe biertanks niet via deze route getransporteerd konden worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook niet een beetje zuur dat Schinnen deze bomen moet missen, terwijl de NAVO eerder in 2006 al zonder deugdelijke vergunning bomen heeft laten kappen in het nabijgelegen Schinveld ten behoeve van de vliegbasis Geilenkirchen en zij dit bos tot op heden nog steeds niet heeft gecompenseerd? Zo nee, denkt u dat de omgeving van Schinnen op deze manier nog wel bomen overhoudt?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze bomen niet gekapt hadden mogen worden? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat de VROM-Inspectie vindt dat afvalverbrander van Sita te veel SO2 mag uitstoten |
|
Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat de VROM-inspectie vindt dat de afvalverbrander van Sita teveel SO2 mag uitstoten?
Nee, de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT, voorheen VROM-Inspectie) heeft getracht in de vergunning van de provincie Noord-Brabant een strengere norm voor SO2-uitstoot op te laten nemen. Europese regelgeving biedt de mogelijkheid om een strengere norm voor te schrijven.
De Raad van State heeft de ILT echter niet in het gelijk gesteld.
Bent u voornemens om mede naar aanleiding van de uitkomst van de procedure bij de afdeling Bestuursrechtsprak van de Raad van State de norm voor de uitstoot van zwaveloxide te verlagen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en tot welke norm?
Nee.
De in de vergunning van de provincie Noord-Brabant opgenomen emissiegrenswaarde valt precies binnen de range van emissiegrenswaarden voor SO2, zoals opgenomen in de uitwerking van de best beschikbare technieken voor Afvalverbranding onder de Europese Richtlijn.
Het is niet noodzakelijk om een strengere (vangnet)waarde voor SO2 op te nemen in de Nederlandse regelgeving. Het nationale emissieplafond wordt niet overschreden en de bijdrage van alle afvalverbrandingsinstallaties in Nederland is minder dan 0,5% van de totale SO2 emissie.
Klopt de aanname dat de uitstoot alleen verlaagd kan worden door meer bicarbonaat toe te voegen, waarmee andere milieuvervuiling ontstaat? Zo nee, welke technieken zijn er nog meer?
Nee, er zijn naast het toevoegen van bicarbonaat diverse andere nageschakelde technieken beschikbaar om SO2 uit de verbrandingsgassen te verwijderen, zoals natte reiniging of droge reiniging met kalk in plaats van bicarbonaat. Deze andere technieken worden tegenwoordig minder toegepast omdat ze duurder in gebruik zijn.
De raffinaderij op Aruba |
|
Ronald van Raak |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de mogelijke sluiting van de raffinaderij op Aruba en de activiteiten van de regering van Aruba om de raffinaderij alsnog open te houden?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat Aruba als eerste land binnen het Koninkrijk een visie op de toekomst van het Koninkrijk heeft opgesteld, waarin het voorstel is gedaan dat de landen binnen het Koninkrijk elkaar op voet van gelijkwaardigheid ondersteunen?
Ja.
Bent u op de hoogte van de activiteiten van de Arubaanse regering om bedrijven en instellingen in Nederland, waaronder TNO, naar Aruba te halen en hen te helpen om voet aan de grond te krijgen in de Latijns-Amerikaanse landen?
Ja.
Op welke manier ondersteunt u op dit moment de regering van Aruba in haar streven om de raffinaderij open te houden?
Nederland is voortdurend met de overheid van Aruba in contact aangaande de raffinaderij. Als land binnen het Koninkrijk is Aruba primair verantwoordelijk voor haar eigen economisch beleid. De inspanningen van de regering van Aruba om de raffinaderij open te houden sluiten aan bij deze eigen verantwoordelijkheid. Het Koninkrijk kan op bepaalde gebieden een belangrijke rol spelen in de ondersteuning van de Arubaanse regering. Daarbij gaat het wat betreft de raffinaderij primair om de contacten die het ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ) heeft met relevante partners.
Ook het Nederlandse ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) ondersteunt Aruba waar mogelijk op het vlak van economische diplomatie, ook waar het gaat om de raffinaderij. Aruba kan gebruik maken van het diplomatieke netwerk in Zuid Amerika en elders in de wereld, wordt door het ministerie van EL&I met beleidsmatige adviezen ondersteund en neemt deel aan Nederlandse handelsmissies in Zuid-Amerika, zoals recentelijk naar Brazilië. Bovendien worden handelsmissies vanuit Aruba ook ondersteund door EL&I en BZ. Ook bevordert Nederland de economische betrekkingen tussen Aruba en Europa door Aruba als spil te positioneren in de economische diplomatie tussen Europa en Zuid-Amerika en Aruba te betrekken in handelsbevorderende activiteiten.
Bent u bereid contact op te nemen met de regering van Aruba en afspraken te maken voor verdere samenwerking?
Ik heb de minister-president van Aruba verdere steun toegezegd bij de pogingen de raffinaderij te behouden, dan wel in adviserende zin Aruba bij te staan bij de sociaaleconomische problematiek die de stillegging met zich mee brengt.
Op 27 oktober 2011 zijn er reeds afspraken voor verdere samenwerking tussen Aruba en Nederland gemaakt. Minister-president Eman en toenmalig minister Donner hebben toen een samenwerkingsprotocol Aruba – Nederland ondertekend. Doel van het protocol is om een nieuwe impuls te geven aan de samenwerking tussen Nederland en Aruba, op basis van een gelijkwaardige relatie en onderling vertrouwen. In het samenwerkingsprotocol wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van een gestructureerde samenwerking op het terrein van handel en economie; hiertoe wordt gezamenlijk een economisch plan ontwikkeld betreffende het handelsverkeer tussen Europa en Zuid- en Midden-Amerika.
Tevens is er tijdens de Koninkrijksconferentie van december 2011 vastgesteld dat er een brede werkgroep wordt opgericht die zich in algemene zin zal buigen over de samenwerking binnen het Koninkrijk. Tijdens de Koninkrijksconferentie 2012, die eind augustus zal plaatsvinden, zullen de resultaten worden besproken.
De metallurgische industrie |
|
Richard de Mos (PVV), Roland van Vliet (PVV) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met de aan u gerichte brief van 14 oktober 2011 van de Vereniging Nederlandse Metallurgische Industrie (VNMI)?
Ja.
Is het u bekend dat de Nederlandse metallurgische industrie tot de meest energie-efficiënte ter wereld behoort en dat deze industrie daardoor kan concurreren op de wereldmarkt?
De Nederlandse metallurgische industrie behoort tot de meest energie-efficiënte ter wereld. Overigens zien we wel dat er de laatste jaren in de wereld een aantal nieuwe productiesites is opgezet, die een aanmerkelijk hogere productiecapaciteit hebben dan de Nederlandse bedrijven. In het blad «Metal Bulletin» worden regelmatig artikelen geplaatst over metallurgische bedrijven in bijvoorbeeld de Arabische landen, die twee à drie keer groter zijn dan bedrijven in Nederland en beschikken over de meest moderne systemen, zoals bijvoorbeeld centerpointfeeding.
Deelt u het standpunt dat in tijden van economische teruggang en financiële onzekerheid de Nederlandse overheid zich sterk moet maken om werkgelegenheid in Nederland te behouden? Zo ja, is het u bekend dat vanuit economisch oogpunt de invoering van het emissiehandelsysteem (ETS) het mondiale «level playing field» van de metallurgische industrie ernstig verstoord raakt ten gunste van minder efficiënt producerende metallurgische industrieën buiten Europa? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid heeft doorlopend aandacht voor de werkgelegenheid in Nederland, industriebreed en dus ook in de metallurgische industrie. Bij de opzet van het emissiehandelssysteem is altijd het uitgangspunt geweest dat het systeem niet tot gevolg mag hebben dat bedrijven uit Europa zouden verdwijnen naar landen die geen vergelijkbaar klimaatbeleid zouden voeren (voorkomen van carbon leakage).
Deelt u de mening dat dit «level playing field» sowieso al onder druk staat door het versneld sluiten van zeven kerncentrales in Duitsland, waardoor dit jaar de prijs van elektriciteit in Duitsland en, vanwege de sterke verwevenheid van het netwerk, ook in Nederland sterk is gestegen?
Nee. De aangekondigde sluiting van de kerncentrales in Duitsland heeft kortstondig geleid tot het oplopen van de elektriciteitsprijs op de dagmarkt voor elektriciteit. Na korte tijd heeft zich dit weer hersteld op het oude niveau.
Bent u ermee bekend dat de Europese Commissie begin november 2011 «guidelines» gaat uitbrengen waarin de mogelijkheid geboden wordt om de metallurgische industrie voor ETS te compenseren?
Eind 2011 heeft de Europese Commissie een conceptversie uitgebracht voor «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS». Daarin wordt onder andere aangegeven welke steun een overheid maximaal mag verlenen aan de energie-intensieve industrie vanaf 2013, wanneer de in begin 2009 overeengekomen wijzigingen in het ETS ingaan. Tot 31 januari 2012 heeft eenieder de mogelijkheid gehad te reageren op dit concept voordat de Europese Commissie overgaat tot definitieve besluitvorming. Definitieve besluitvorming volgt later dit jaar.
Bent u tevens bekend met de verwachting dat met name Duitsland maximaal gebruik zal gaan maken van de compensatiemogelijkheden gegeven in de «guidelines» van de Commissie en dat dit tot een (verdere) verstoring zal leiden in het «level playing field» tussen Nederland enerzijds en andere Europese lidstaten anderzijds? Zo ja, onderkent u de noodzaak om het verstoorde «level playing field», aangaande de metallurgische industrie, te herstellen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bekend met de verwachting van de metallurgische industrie ten aanzien van Duitsland. De Nederlandse overheid zet zich er voor in dat de «richtsnoeren betreffende staatssteunmaatregelen in het kader van EU ETS» slechts de mogelijkheid creëren om ondernemingen compensatie te verlenen indien zich als gevolg van sterk gestegen CO2-prijzen een reëel risico van carbon leakage voordoet. Een groot aantal lidstaten heeft dezelfde inzet getoond. Ik wacht de uiteindelijke richtsnoeren van de Europese Commissie af. Bij de benutting van de ruimte binnen deze kaders zal Nederland de opstelling van andere landen nadrukkelijk meewegen.
Bent u bereid om uw Europese collega’s op te roepen een vuist te maken tegen dit ETS in de elektriciteitsbranche en te eisen dat dit systeem van tafel gaat? Zo nee, waarom niet?
Dit kabinet onderschrijft de Europese CO2-reductiedoelstelling en is van mening dat het ETS een effectief en efficiënt instrument is om die doelstelling te realiseren, en er is dan ook geen reden om dit instrument af te schaffen.
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, is de inzet van de Nederlandse overheid erop gericht dat «de staatssteunmaatregelen in het kader van het EU ETS» alleen de mogelijkheid bieden ondernemingen te compenseren indien er een reëel risico voor carbon leakage is. Het doel is handhaving van het gelijke speelveld in Europa en daartoe voorkomen dat lidstaten door middel van staatssteun de Europese concurrentieverhoudingen kunnen verstoren.
De risico's van software voor het op afstand besturen van industriële processen |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel «Scada-beveiliging een structureel probleem» Joost Schellevis?1
Ja.
Onderschrijft u de stelling van de schrijver dat, anders dan in het Cybersecuritybeeld Nederland 2011 wordt gesuggereerd, het niet nodig is om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen?
Ja. Het is niet nodig om over uitzonderlijk geavanceerde software te beschikken om een aanval op een beheerssysteem van bijvoorbeeld een riolering te laten slagen. In het Cyber Security Beeld Nederland (CSBN) 2011 is niet anders gesuggereerd.
Het CSBNgaat enerzijds in op generieke risico's van SCADA-systemen en anderzijds op de specifieke mogelijkheid van een gerichte aanval met een variant op de Stuxnet malware om een vitaal proces te verstoren. Over dit laatste stelt het CSBN dat het ontwikkelen van een variant op Stuxnet om op soortgelijke wijze SCADA-systemen van andere vitale processen te verstoren «diepgaande kennis vereist van het aan te vallen proces».
Welke veiligheidseisen worden er gesteld aan Scada-systemen, zowel bij de overheid als in de commerciële sector? Hoe wordt hier toezicht op gehouden? Indien er toezicht gehouden wordt, wat is dan het beeld dat toezichthouders hebben van de veiligheid van de systemen?
Organisaties binnen de overheid en de commerciële sector zijn zelf verantwoordelijk voor hun SCADA-systemen.
Het NCSC adviseert de overheid en de commerciële sector over veiligheid van SCADA-systemen. Zo heeft het NCSC een checklist2 «security on-line SCADA-systemen» ontwikkeld . Deze adviezen zijn gezonden aan vitale organisaties bij de overheid en in de commerciële sector.
Toezicht op de veiligheid van SCADA-systemen ligt bij sectorale toezichthouders, die vallen onder de relevante vakdepartementen. Naast algemene wet- en regelgeving bestaat er op het sectorale niveau relevante wet- en regelgeving met daarbij voor de diverse sectoren van toepassing zijnde verplichtingen. Deze wet- en regelgeving laat zich veelal kenmerken door de specifieke focus op de sector.
Onderschrijft u de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks? Kunnen in cruciale industriële infrastructuren, zoals de kerncentrale van Borssele, datadragers van buitenaf, zoals usb sticks, vrij ingevoerd worden? Bestaan hier beveiligingsprotocollen voor?
Ik onderschrijf de waarschuwing voor het gevaar van USB-sticks. Het NCSC/Govcert.nl heeft in adviezen over informatiebeveiliging gewezen op de risico’s die zijn verbonden aan het gebruik van USB-sticks.
(Vitale) organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de adviezen van het NCSC, het opstellen van beveiligingsprotocollen en de naleving daarvan. Het valt nooit helemaal uit te sluiten dat datadragers van buitenaf worden ingevoerd. Met betrekking tot het door u aangehaalde voorbeeld van de kerncentrale Borssele merk ik op dat de beveiliging van de centrale in algemene zin een hoge prioriteit kent. Zo heeft in het najaar 2011 een stresstest safety door de vergunninghouder van de kerncentrale Borssele plaatsgevonden. Hierin is ondermeer onderzocht of, en zo ja op welke wijze, cyberaanvallen op onder meer sturingssystemen van de kerncentrale uitgevoerd kunnen worden. Geconcludeerd is dat de systemen in de kerncentrale goed uitgerust is om dit soort aanvallen te kunnen weerstaan.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen die rechtstreeks op het internet zijn aangesloten?
Het aansluiten van Industriële Controle Systemen(ICS) zoals SCADA op het internet vergroot de veiligheidsrisico’s. Voor alle systemen die een koppeling hebben met het internet geldt dan ook, dat hierbij uiterste zorgvuldigheid betracht dient te worden. De beveiliging van dergelijke systemen is een verantwoordelijkheid van ieder betrokken bedrijf of organisatie. Zoals gezegd zal het NCSC intensief samenwerken met de vitale sectoren om de kennis over SCADA-systemen en de beveiliging daarvan op een hoger niveau te brengen.
Is er op Europees niveau aandacht voor de veiligheidsrisico’s van Scada-systemen? Zo ja, welke activiteiten worden er op dit gebied ontplooid? Zo nee, bent u bereid hier aandacht voor te vragen?
Ook op Europees niveau is er aandacht voor de veiligheidsrisico’s van procesbesturingsystemenen en lopen er al diverse activiteiten.
Het grootste lek in een olieveld van Shell in Nigeria sinds tien jaar |
|
Pauline Smeets (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Sjoera Dikkers (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Olielek Shell is grootste lek in Nigeria in decennium»?1
Ja.
Kunt u aangeven wat de schade is aan het milieu en aan de leefbaarheid van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Volgens informatie van Shell-dochter SNEPCO (Shell Nigeria Exploration and Production Company) is het olielek het gevolg van een lekkage aan een pijpleiding die olie overpompte van het Bonga-platform naar een olietanker. Zo’n 120 kilometer uit de kust van Nigeria is ongeveer 6,4 miljoen liter olie gelekt in zee, het grootste olielek in Nigeria sinds 13 jaar.
SNEPCO en de lokale autoriteiten, waaronder de nationale dienst voor het opsporen en bestrijden van olielekken en het ministerie van Petroleum hebben snel materieel en personeel gemobiliseerd om de olievlek op te ruimen en aanspoelen aan de kust te voorkomen. Hierbij is volgens SNEPCO gebruik gemaakt van materieel en chemicaliën om de olie te verspreiden, biologisch af te breken en verdamping te bespoedigen. SNEPCO geeft aan dat voor zover haar bekend geen olie vanuit het Bonga-veld op de kust is aangespoeld.
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om de exacte schade aan het milieu vast te stellen.
Kunt u aangeven wat de economische gevolgen zijn voor de boeren en vissers in het gebieden of, en op welke wijze, ze door wie worden gecompenseerd? Zo nee, waarom niet?
Hierover is nog geen informatie beschikbaar.
Deelt u de mening dat Shell aansprakelijk is voor het opruimen van de olie en vergoeden van de schade die aan mens en milieu wordt toegebracht door deze recente lekkage? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Nigeriaanse autoriteiten om op grond van het Nigeriaanse recht vast te stellen wie aansprakelijk is voor de olielekkage, het opruimen daarvan en te beslissen over eventuele schadevergoeding.
Deelt u de mening dat de vervuiling grondig moet worden opgeruimd en dat dit gecontroleerd dient te worden door een externe en onafhankelijke partij? Zo nee, waarom niet?
De regering verwelkomt de inzet van de Nigeriaanse overheid en SNEPCO om de vervuiling grondig op te ruimen.
Bent u bereid de CEO van Shell aan te spreken op deze lekkage en er op aan te dringen dat dit niet meer mag voorkomen? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
SNEPCO heeft de Nederlandse ambassade in Abuja en betrokken Nederlandse ministeries geïnformeerd over de olielekkage. In de berichtgeving heeft SNEPCO aangegeven grondig onderzoek te doen naar de oorzaak van de olielekkage om maatregelen te kunnen nemen om een dergelijke lekkage in de toekomst te voorkomen.
Bent u bereid de CEO van Shell er op aan te spreken dat het bedrijf de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft, inclusief de artikelen omtrent due diligence en het schadeloosstellen van slachtoffers?
Shell en de Nederlandse overheid spreken met regelmaat over de OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes. Het bedrijf heeft ervaring met «due diligence», «impact assessment» en risico-analyse en is één van de eerste bedrijven ter wereld dat deze ervaring evalueert in het licht van de genoemde nieuwe kaders voor Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Op deze manier worden risico’s verkleind en negatieve effecten zoveel mogelijk voorkomen.
Bedrijven worden opgeroepen mee te werken en bij te dragen aan herstelprocedures wanneer sprake is van ongunstige effecten op de mensenrechten als gevolg van hun bedrijfsactiviteiten of die van hun ketenpartners. Ook wordt van bedrijven verwacht dat zij negatieve effecten zoveel mogelijk vermijden en dat zij die aanpakken als deze zich toch voordoen.
Bij signalen die duiden op schending van de OESO Richtlijnen door een Nederlands bedrijf kan daarvan melding worden gedaan bij het Nationaal Contactpunt (NCP).
Het NCP treedt in dat geval op als onafhankelijke bemiddelaar bij het oplossen van het probleem.
In welke mate tast deze nieuwe lekkage het imago van het Nederlandse bedrijfsleven aan?
Het Nederlandse bedrijfsleven heeft een goede reputatie in het buitenland. Het is betreurenswaardig dat een dochtermaatschappij van een Nederlands bedrijf betrokken is bij deze olielekkage. Belangrijk is dat alles op alles wordt gezet om mogelijke herhaling van dit soort lekken in de olie-industrie en schade aan mens en milieu te voorkomen. Het is onduidelijk welk effect dit per saldo zal hebben op het imago van het Nederlandse bedrijfsleven als geheel.
Welke concrete maatregelen neemt u om er voor te zorgen dat Shell de herziene OESO-richtlijn en Ruggie Principes strikt naleeft?
De OESO Richtlijnen en de daarin vervatte Ruggie Principes dienen als referentie voor de verantwoording van het internationaal opereren van bedrijven. Shell onderschrijft de OESO Richtlijnen en streeft ernaar die na te leven. De regering voert over de uitvoering daarvan overleg met zowel Shell alsook via haar ambassade in Abuja met de bedrijven in Nigeria, waar Shell aandeel in heeft. Bij signalen van schending kan een beroep worden gedaan op het NCP.
Het verzoeken van Europese steun om ontslagen medewerkers van Zalco weer aan het werk te helpen |
|
Eeke van der Veen (PvdA), Mariëtte Hamer (PvdA) |
|
Paul de Krom (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Bent u bereid per omgaande een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds waardoor de ontslagen medewerkers van Zalco inclusief de toeleveringsbedrijven en de provincie Zeeland geholpen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik ben bereid een aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie voor steun uit het Europese Globaliseringsfonds. Voorwaarde is uiteraard dat een aanvraag aan de voorwaarden voldoet. Momenteel wordt door de provincie Zeeland en het bedrijf Zalco hard gewerkt aan het opstellen van de concept-aanvraag plus de vereiste onderbouwing, die de basis vormt voor de formele aanvraag door Nederland. Dit gebeurt in nauwe en constructieve samenwerking met medewerkers van mijn ministerie, waarbij alles erop is gericht de aanvraag tijdig ingediend te krijgen.
Kunt u deze vragen per omgaande beantwoorden, aangezien de aanvraag door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uiterlijk 30 december 2011 door de Europese Commissie ontvangen moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Het bericht dat aluminiumsmelter Zalco deze week failliet is gegaan |
|
René Leegte (VVD), Afke Schaart (VVD) |
|
Kent u het bericht dat aluminiumsmelter Zalco deze week failliet is gegaan?1
Ja. Ik ben hiervan op de hoogte.
Welke rol had het speelveld voor de energiekosten van de energie-intensieve industrie op mondiaal niveau bij dit faillissement?
De ontwikkelingen rond Zalco zijn een weerspiegeling van bredere Europese ontwikkelingen. Betrokken partijen geven als belangrijke redenen voor het sluiten van aluminiumfabrieken in Europa dat sprake is van een aluminiumprijs die wereldwijd gedicteerd wordt door de LME (London Metal Exchange) en het feit dat de productiekosten in Europa relatief hoog zijn ten opzichte van aluminiumproductie op andere plaatsen in de wereld. In een recente publicatie van het blad «Metal Bulletin» van 16 januari 2012 wordt aangegeven dat capaciteit in Europa (in Spanje, Italië, de UK en Nederland) en in de VS (Tennessee en Texas) wordt gesloten en dat in het Midden Oosten capaciteit wordt bijgebouwd (zoals 740 000 tpy in Saoedi-Arabië en grote uitbreidingen in de Verenigde Arabische Emiraten en Dubai).
Belangrijkste redenen zijn o.a. de relatief goedkope energie, waar deze producenten gebruik van kunnen maken en de veel grootschaligere productie van aluminium. Goedkope energie is vooral een gevolg van het feit dat deze productiesites juist zijn gevestigd op plaatsen waar grootschalig goedkope energie aanwezig en overtollig is in de vorm van waterkracht, geisers, zonne-energie of olie- en gasvelden zoals bijvoorbeeld in resp. Noorwegen, IJsland en de Arabische landen.
Wat is naar uw inschatting de rol van «carbon leakage» geweest bij de oorzaak van dit faillissement?
Zoals bij mijn antwoord op vraag 2 is aangegeven, spelen de hogere elektriciteitsprijzen in Europa inderdaad een rol. Dat heeft mede te maken met de kosten voor de emissiehandel, die de elektriciteitsbedrijven doorberekenen in de elektriciteitskosten. Het emissiehandelssysteem is een waardevol systeem om de gewenste CO2-reductie op de voor consumenten en bedrijven goedkoopst mogelijke manier te bereiken.
Per 1 januari 2013 veranderen de regels met betrekking tot carbon leakage (ETS). Die nieuwe maatregelen kunnen dus nog geen invloed gehad hebben op het faillissement. Wel had de energie-intensieve industrie te maken met hogere elektriciteitskosten, door de kosten voor CO2-uitstoot, die de elektriciteitsproducenten doorberekenen in de elektriciteitskosten. Echter door de lage «CO2-prijs» zijn die kosten tamelijk beperkt.
Ik volg de ontwikkelingen op het gebied van ETS en mijn streven is er op gericht tot een level playing field in Europa te komen op dit terrein.
Klopt het dat in Duitsland alle bedrijven waarvan de energierekening hoger is dan 10% van de omzet compensatie krijgen voor de energierekening? Kunt u een overzicht sturen van compensatiemaatregelingen in de ons omringende landen?
De energierekening bestaat uit twee delen, te weten de kosten voor de opwekking van de energie (van de energieproducent) en de transportkosten of netkosten van de elektriciteit (voor grote bedrijven worden die geïnd door TenneT). De tarieven voor de netkosten worden vastgesteld door de NMa. De netkosten maken enkele procenten uit van de totale energiekosten. De energiekosten worden geregeld via contracten tussen energieleveranciers en de grotere afnemers (lange termijn) en via bijvoorbeeld de APX-veiling (dagveiling). De elektriciteitsprijzen liggen in Duitsland, Frankrijk en Nederland ongeveer op een gelijk niveau (zie ook het antwoord op vraag 5).
In Duitsland bestaat voor de energie-intensieve industrie de mogelijkheid van kwijtschelding van de transportkosten voor elektriciteit, niet van de prijs van energie. Daarvoor moeten bedrijven aan een aantal voorwaarden voldoen o.a. op het gebied van het minimale stroomverbruik en het aantal uren per jaar dat zij stroom gebruiken.
Omdat mij geen soortgelijke regelingen in andere landen bekend zijn, heb ik de Europese Commissie inmiddels mondeling gevraagd mij te informeren over andere compensatieregelingen in de ons omringende landen. Deze vraag zal ik ook formeel per brief aan de Commissie stellen, waarbij ik haar tevens zal vragen ons te informeren wat de positie van de Europese Commissie is ten opzichte van deze regelingen.
Kunt u op basis van de maatregelen in de ons omringende landen aangeven wat de concurrentiepositie van Nederland is op basis van energiekosten?
In bovenstaande grafiek (bron APX) zijn de elektriciteitsprijzen op de APX en EEX weergegeven. Het zijn gemiddelde prijzen: de prijs van een jaarcontract 2010, zoals dat in 2009 kon worden afgesloten, hetgeen aansluit bij de handelswijze in het bedrijfsleven.
Uit de grafiek volgt dat de prijzen in de drie landen dicht bij elkaar liggen en dat in deze periode de Nederlandse elektriciteitsprijs nog meer in lijn is gekomen met de Duitse en Franse tarieven.
Bedrijven die speciale contracten met producten hebben, kunnen mogelijk lagere prijzen hebben bedongen. Zo hebben de Nederlandse grootgebruikers in 2007 bekend gemaakt een aantrekkelijk lange termijncontract met E.On gesloten te
hebben (zie ook de antwoorden op uw vragen bij het Energierapport 2008 (Tweede Kamer 31 510 nr. 2, vraag 72). Over speciale contracten in andere EU-landen kan ik u eerst informeren nadat ik antwoord heb ontvangen van de Europese Commissie.
De berichtgeving rondom de eventuele verkoop van Helianthos |
|
Marieke van der Werf (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de het Parool «Strijd om patenten zonnematten» van woensdag 14 december 2011?
Ja, en Nuon heeft ons aanvullend geïnformeerd over de stand van zaken.
Wat vindt u van de eventuele verkoop van de patenten van Helianthos aan Solmateq uit Qatar?
Helianthos, en haar moederbedrijf Nuon, zijn zelfstandige ondernemingen die op een internationale markt opereren. Zij zijn vrij om delen van het bedrijf aan buitenlandse investeerders te verkopen, ongeacht het land van oorsprong van deze investeerder. Inmiddels heeft Nuon bekend gemaakt Helianthos openbaar aan te bieden via een online veiling. Daaraan kunnen zowel Nederlandse als buitenlandse partijen meedoen.
Is het wenselijk dat slechts de strategische patenten worden verkocht maar niet de fabriek met werknemers? Wat voor invloed zal de verkoop van de patenten hebben op de fysieke fabriek en haar werknemers?
Dat is een bedrijfsmatige afweging waar ik mij niet in kan mengen.
Bent u van mening dat het hier om een enorm kennislek op het gebied van duurzame energie gaat en dat vele potentiële miljoenen euro’s aan waarde voor de Nederlandse economie worden gemist wanneer de productie niet in Nederlandse handen zou blijven?
In de zonne-energiesector vindt veel technologische ontwikkeling plaats en de variëteit in technologie is groot. De Nederlandse zonne-energie-industrie draagt daar een belangrijke steen aan bij. We hebben bijvoorbeeld veel kennis en bedrijvigheid op het gebied van silicium en dunnefilm zonnecellen. Helianthos is een van de bedrijven die een eigen technologie in de markt probeerde te zetten. Indien er in de markt onvoldoende interesse is om de technologie van Helianthos commercieel uit te rollen, is dat uiteraard jammer omdat daardoor duurzame bedrijvigheid in Nederland zou verdwijnen. Dit hoort echter wel bij een hoog-technologische en zich snel ontwikkelende markt. Uiteindelijk zal niet iedere technologie of ieder bedrijf het redden.
Bent u van mening dat groeimarkten, als de zonne-industrie, juist in tijden van crisis kunnen blijven zorgen voor werkgelegenheid en economische waarde voor Nederland?
Ja.
Klopt het dat hier miljoenen aan subsidies vanuit de Nederlandse overheid en de provincie in zitten? Zo ja hoe gaat u dit bij een eventuele verkoop terughalen?
Helianthos heeft in het verleden subsidie ontvangen, waarvan € 3,3 miljoen nog niet in rechte vast staat. Daar zijn vanzelfsprekend voorwaarden aan verbonden, die onder andere gericht zijn op het behoud van intellectueel eigendom voor Nederland. Mocht er sprake zijn van een overname van (delen van) Helianthos, dan zal ik onderzoeken of aan de subsidievoorwaarden wordt voldaan.
Indien Helianthos niet aan de subsidievoorwaarden voldoet, zal ik bezien hoe ik de betreffende subsidies kan terugvorderen. Op 8 november 2010 heb ik uw Kamer hierover ook geïnformeerd naar aanleiding van berichten in de media (Kamerstuknummer 30 196, nr. 116).
Vooralsnog zijn er geen patenten of andere zaken van Helianthos verkocht aan Solmateq of enige andere partij. Er is op dit moment dus nog geen sprake van terugvordering. Ook is er subsidie verleend aan Helianthos door de provincie Gelderland.
Wat vindt u van de bewering uit het artikel dat het vermoeden bestaat dat «met Nederlands belastinggeld het product van de markt wordt gehouden»?
Er is geen sprake van dat Helianthos van de markt wordt gehouden. Nuon heeft in mei 2011 aangegeven Helianthos te willen verkopen. Zij hebben echter geen investeerder kunnen vinden voor het hele bedrijf en proberen nu onderdelen van het bedrijf, zoals de patenten, te verkopen. Als er toch nog een investeerder langskomt die het gehele bedrijf wil kopen, kan ik mij voorstellen dat Nuon de afweging zal maken wat meer oplevert, daarbij de eventueel terug te vorderen subsidie meerekenend. Uit het persbericht dat Nuon heeft afgegeven op 17 januari 2012, blijkt ook dat dit niet waar is. Nuon biedt Helianthos immers aan via een openbare veiling.
Hoe kijkt u aan tegen de opmerking uit het artikel «dat het een vernietiging is van 15 jaar ontwikkeling»?
Zoals ik ook onder vraag 4 heb aangegeven, is het onderdeel van een innovatieve markt dat bepaalde innovaties het wel halen en anderen niet. De markt is uiteindelijk het beste in het selecteren van de meest succesvolle innovaties. Bij de ontwikkeling van innovaties die het niet halen tot de markt is vaak wel veel kennis opgebouwd, waar de sector van kan blijven profiteren. Er is dus geen sprake van een vernietiging van 15 jaar ontwikkeling.
Komt de verkoop van de patenten in dit geval wel overeen met de focus die u sinds het topsectorenbeleid juist hebt gelegd op de valorisatie van kennis?
De markt weet beter dan de overheid waar de marktkansen liggen en waar innovatiebeleid op ingezet moet worden. Daarom is in het topsectorenbeleid het bedrijfsleven aan zet om de innovatieagenda te bepalen. Voor Helianthos geldt ook: de markt bepaalt of ze nog wel een toekomst ziet in deze technologie. Ik wil en kan daar niet in treden. De Nederlandse zonne-technologiemarkt is echter breder dan Helianthos en kent een aantal sterke spelers. Via een innovatiecontract geeft de sector zelf aan wat op het gebied van innovatie nodig is om deze sector verder te versterken. Dat betekent niet dat er nooit een bedrijf gesloten mag worden. Met de veiling die Nuon heeft aangekondigd krijgt de sector echter een nieuwe kans om Helianthos te behouden.
Is er een mogelijkheid voor u om deze transactie te blokkeren en de ontwikkelde technologie voor de Nederlandse markt te behouden?
Ik heb geen mogelijkheid om enige transactie te blokkeren. Het is aan het Nederlandse bedrijfsleven om, indien ze dit waardevol acht, de ontwikkelde technologie voor hun eigen markt te behouden. Daartoe krijgen ze de kans via de online veiling die Nuon heeft aangekondigd. Wel houd ik scherp in de gaten of Helianthos aan de subsidievoorwaarden voldoet en zal ik bezien hoe ik de subsidies kan terugvorderen indien dat niet het geval is.
De berichtgeving rondom het failliet van Zalco |
|
Ad Koppejan (CDA), Eddy van Hijum (CDA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht in de Provinciale Zeeuwse Courant over het faillissement van de firma Zalco?1
Ja.
Heeft u de indruk dat het moederbedrijf Klesch alles in het werk heeft gesteld om dit faillissement te voorkomen? In hoeverre is er sinds de bedrijfsovername door Klesch voldoende geïnvesteerd in deze aluminiumfabriek om deze een levensvatbare toekomst te geven?
De afgelopen jaren heeft regelmatig en de afgelopen weken zeer intensief overleg plaatsgevonden met alle partijen en ik heb persoonlijk ook met de heer Klesch gesproken. Het moederbedrijf Klesch heeft via diverse wegen geprobeerd om Zalco te redden, maar uiteindelijk zag men zich genoodzaakt om Zalco het faillissement te laten aanvragen. Klesch heeft de afgelopen jaren geïnvesteerd in Zalco om de crisis uit de periode 2008–2009 te boven te komen, in de veronderstelling dat vanaf 2010 de markt weer sterk zou aantrekken. Echter sinds het voorjaar 2010 is de LME-prijs (Prijs op de London Metal Exchange) voor aluminium met 20 à 25% gezakt. Ondernemen blijft het nemen van risico’s en uiteindelijk is het niet gelukt het hoofd boven water te houden.
Welke impact verwacht u dat het faillissement van Zalco zal hebben voor de Zeeuwse werkgelegenheid en in welke mate kan het Europese Globaliseringsfonds een bijdrage leveren in het weer aan werk helpen van ontslagen medewerkers van Zalco, bijvoorbeeld door scholing, hulp bij het vinden van een nieuwe baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf?
Zalco is een relatief grote werkgever in deze regio. De sluiting van Zalco heeft daarom een grote impact op de werkgelegenheid in de regio. Ik realiseer me dat de situatie op de arbeidsmarkt op dit moment niet gunstig is. Teneinde aanspraak te kunnen maken op middelen uit het Europees Globaliserings Fonds dient voldaan te worden aan de voorwaarden die dit fonds stelt. De middelen uit het fonds kunnen worden ingezet voor activiteiten waarmee de ontslagen werknemers weer aan de slag worden geholpen. U kunt daarbij denken aan onder andere scholing, re-integratie en bemiddeling naar een andere baan of ondersteuning bij het starten van een eigen bedrijf. Deze activiteiten zijn vastgelegd in de EGF-aanvraag. Overigens wordt door de curatoren geprobeerd Zalco een (gedeeltelijke) doorstart te laten maken.
Per wanneer zou Zalco gebruik kunnen maken van dit Europese Globaliseringsfonds?
De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 28 december 2011 een EGF-aanvraag van de provincie Zeeland bij de Europese Commissie ingediend. De Europese Commissie streeft ernaar binnen 28 weken een besluit over toekenning van de aanvraag te nemen. Een project mag reeds eerder starten. De kosten die gemaakt worden vanaf de eerste ontslagen mogen worden meegenomen in een EGF-project. De provincie Zeeland is in overleg met diverse partners (gemeenten, UWV, werkgevers- en werknemersorganisaties, onderwijsinstellingen en uitzendbureaus) en is voornemens begin 2012 samen met het UWV te starten met het inrichten van een mobiliteitscentrum om de ontslagen werknemers van Zalco te ondersteunen bij het vinden van een nieuwe baan.
Vanuit beide ministeries is gezamenlijk € 200 000,– beschikbaar gesteld om de inzet van het EGF voor Zalco mogelijk te maken.
Welke impact voorziet u dat het faillissement van Zalco (en de omstandigheden die daartoe hebben geleid) zal hebben voor de basismetaalindustrie en de maakindustrie in Nederland als geheel?
De basismetaalindustrie in Nederland bestaat uit een relatief beperkt aantal bedrijven. Als daar een bedrijf tussen uitvalt heeft dat derhalve een aanzienlijke impact op het totaal van de basismetaalindustrie. Tegelijkertijd is op het gebied van basismetalen sprake van een wereldmarkt en is er in de aluminiummarkt eerder sprake van mondiale overcapaciteit dan dat er een tekort is. Er is duidelijk sprake van een kopersmarkt, waardoor het wegvallen van Zalco weinig effecten zal hebben voor andere bedrijfstakken wat de beschikbaarheid van aluminium betreft.
Ook Zalco zelf heeft herhaaldelijk aangegeven dat de prijs voor aluminium bepaald wordt op de London Metal Exchange en dat het bedrijf daar zelf relatief weinig aan kan veranderen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de financiële problemen bij Zalco mede veroorzaakt zijn door het ongelijke speelveld voor de elektro-intensieve industrie in Europa, met name waar het gaat om de kwijtschelding van nettransporttarieven door Duitsland en België, terwijl dit in Nederland niet gebeurt?
Al enkele jaren vindt er vanuit het Ministerie van EL&I afstemming plaats met de basismetaalindustrie over de concurrentiepositie van deze bedrijven in Europa. Omdat in diverse landen afwijkende regelingen gelden is het moeilijk situaties een op een met elkaar te vergelijken. Deze aspecten zijn vanuit mijn departement de afgelopen jaren diverse malen met deze bedrijven besproken:
Al enkele jaren geleden is het kabinet destijds benaderd door de energie-intensieve industrie dat zij niet in staat zouden zijn langlopende elektriciteits-contracten af te sluiten tegen een redelijke prijs voor deze sector. Het kabinet destijds heeft aangedrongen op de vorming van een consortium grootverbruikers om sterker te staan tegenover de grote elektriciteits-producenten. Ook de basismetaalbedrijven hebben deelgenomen aan dit consortium, dat een gunstig stroomcontract met E.On heeft uitonderhandeld. Achtergrond van de zorgen van de industrie was het grote prijsverschil met Duitsland dat in de orde van € 8 per MWh was. Dat probleem heb ik aangepakt door de koppeling van de markten met de buurlanden. Het prijsverschil is – zeker het afgelopen jaar – geen knelpunt meer.
Maar ik kan niet ingrijpen in commerciële trajecten. Uiteindelijk is het de verantwoordelijkheid van de basismetaalbedrijven zelf om lange termijn contracten af te sluiten. Prijswisselingen behoren tot het normale bedrijfsrisico.
Duitsland heeft het afgelopen jaar de transportkosten voor elektriciteit, welke een fractie zijn van de elektriciteitskosten, voor de energie-intensieve industrie op nul gesteld. Omdat alle transportkosten worden overgeslagen over alle stroomverbruikers in Duitsland, moeten andere partijen in Duitsland deze kosten nu voor hun rekening nemen. Vanuit consumenten- en MKB-sectoren in Duitsland is bezwaar gemaakt tegen deze maatregel bij de Europese Commissie. Ook vanuit het Ministerie van EL&I zijn hierover kritische vragen gesteld aan de Europese Commissie.
Informeel heeft Duitsland aangegeven dat deze maatregel mede is ingegeven om via de energie-intensieve bedrijven maatregelen te kunnen nemen om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland hebben we een ander systeem om de netstabiliteit te handhaven. In Nederland doen we dit door de jaarlijkse veiling van afschakelcontracten, waarvan ook de energie-intensieve industrie gebruik maakt om hun stroomkosten te drukken. Voor 2012 had Zalco hiervoor via de veiling van TenneT ook een contract verworven ter grootte van ca. € 5 miljoen.
Er zijn derhalve verschillen in het speelveld voor de elektro-intensieve industrie in de diverse landen en die spelen natuurlijk ook mede een rol bij de financiële situatie van de bedrijven in de diverse landen.
In hoeverre bent u ervan op de hoogte dat de Duitse en Belgische regelingen niet op beletselen stuiten bij de Europese Commissie?
Uit contacten met de Europese Commissie is mij gebleken dat de Duitse maatregel inzake de transportkosten voor de energie-intensieve industrie nog onderwerp van onderzoek is en dat de Europese Commissie nog niet heeft besloten of deze maatregel acceptabel is.
Over concurrentieverstorende regelingen in andere landen is mij niets bekend. Ik heb daarom bij de Europese Commissie de vraag neergelegd een overzicht te geven over soortgelijke regelingen in andere landen en de opstelling van de Europese Commissie tegenover deze regelingen.
Wat bent u van plan te doen aan dit ongelijke speelveld in Europa?
Ik streef naar een Noord-West Europese stroommarkt, waarbij dit soort verschillen worden tegengegaan. Desondanks blijft het mogelijk dat er verschillen optreden, omdat landen andere maatregelen kunnen nemen om bepaalde doelstellingen te bereiken. Zo werkte Nederland met de veiling van afschakelcontracten om de netstabiliteit te garanderen. Voor de Nederlandse aanpak is destijds gekozen, omdat door de veiling een lagere prijs voor afschakelen kon worden bereikt dan door uit te gaan van vaste contracten. De Duitse industrie noemt de Nederlandse benadering als voorbeeld in de lobby-activiteiten naar de Duitse regering. Dit laatste is in het voordeel van alle stroomgebruikers, die daardoor een lagere bijdrage hoefde te leveren voor het in stand houden van de stabiliteit van het elektriciteitsnet. Essentieel hierbij is natuurlijk wel dat de vergoeding die gegeven wordt om netstabiliteit in een reële verhouding moet staan ten opzichte van de geleverde inspanning. Zoals hierboven reeds aangegeven, houd ik contact over dit dossier met de Europese Commissie.
De verkoop van namaak Uggs op de Nederlandse markt |
|
Afke Schaart (VVD) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «nep-Uggs lopen goed op internet»1 waarin men bericht dat er sprake is van grootschalige verkoop van nagemaakte schoenen van het merk UGG Australia in Nederland?
Ja.
Nu alleen al in oktober er meer dan 20 000 advertenties geplaatst zijn waarin deze producten worden aangeboden, met name op internet en hierbij ook op grote schaal inbreuk wordt gemaakt op merkenrechten, is dit beeld representatief voor het aanbod aan namaakkleding en -schoeisel in het algemeen in Nederland?
De herkomst van het genoemde aantal van 20 000 advertenties valt niet uit de nieuwsberichten op te maken. In 2010 zijn door de Nederlandse douane op grond van de «Verordening (EG) nr. 1383/2003 van de Raad van 22 juli 2003 inzake het optreden van de douaneautoriteiten ten aanzien van goederen waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op bepaalde intellectueeleigendomsrechten en inzake de maatregelen ten aanzien van goederen waarvan is vastgesteld dat zij inbreuk maken op dergelijke rechten» (hierna: Douaneverordening) in totaal meer dan 6 miljoen artikelen aan de buitengrenzen tegengehouden. Ruim 130 000 artikelen (zo’n 2%) vallen in de categorie kleding en schoenen. Deze aantallen slaan echter op mogelijke inbreuk op een intellectueeleigendomsrecht, het uiteindelijke weren van de markt geschiedt bij gerechtelijke uitspraak.
Op EU-niveau liggen de cijfers en de verdeling anders. De Europese Commissie heeft becijferd dat er in 2010 103 miljoen artikelen zijn tegengehouden, waarvan een kleine 7% bestond uit kleding.
Daar China de voornaamste bron van namaakproducten lijkt te zijn, welke contacten onderhoudt u met de Chinese autoriteiten om de stroom aan namaakproducten te stoppen?
Uit cijfers van de Europese Commissie blijkt inderdaad dat China de voornaamste bron is voor de invoer van namaakproducten in Europa.
Met de Chinese autoriteiten zijn zowel op EU- als op nationaal niveau regelmatig contacten over het tegengaan van namaak. Hieruit blijkt dat de Chinese autoriteiten de laatste jaren een actiever beleid voeren om namaak tegen te gaan.
Al meer dan 25 jaar heeft de Nederlandse douane daarnaast een intensief utwisselings- en trainingsprogramma met de Chinese douane. Voor de specifieke stroom van internetbestellingen/verkopen en zendingen via post, koeriers en cargodiensten zijn geen afspraken gemaakt of is geen direct contact. Vanuit een samenwerkingsverband tussen China en de EU participeert de haven van Rotterdam in een EU-China action plan. Post en koeriersmodaliteiten vallen niet onder dit actieplan.
Het doel van het actuele actieplan betreffende EU-China douanesamenwerking inzake intellectueeleigendomsrechten is de toepassing te versterken van douanecontroles gericht op het bestrijden van namaak en piraterij in de handel tussen de EU en China, en te voorzien in een basis voor verdere acties ter bestrijding van namaak en piraterij.
Heeft u inzicht in de economische schade die het gevolg is van de verkoop van namaakproducten en inbreuk op merkenrechten? Zo ja, kunt u aangeven om welke bedragen het gaat?
Inbreuken op intellectueeleigendomsrechten in het algemeen en namaak en piraterij in het bijzonder zijn uitgegroeid tot een fenomeen met internationale dimensies, dat ernstige economische en sociale gevolgen heeft, de goede werking van de (interne) markt verstoort en de consumentenbescherming in het gedrang brengt, met name op het gebied van volksgezondheid en openbare veiligheid. Dit leidt tot ondermijning van de economie, een verlegging van handelsstromen en een verstoring van de concurrentie, waardoor bedrijven hun vertrouwen in de (interne) markt verliezen en minder investeren en innoveren. Hoewel het lastig is om eenduidige cijfers te verkrijgen, kan wel worden gesteld dat het een probleem is van grote en groeiende omvang. Volgens de laatste cijfers van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) wordt de waarde van de internationale handel in nagemaakte en door piraterij verkregen goederen in 2007 op 250 miljard USD geraamd.
In 2010 heeft de EU-douane aan de buitengrenzen van de Unie bij 80 000 controles 103 miljoen goederen tegengehouden waarvan zij vermoedde dat ze waren nagemaakt of door piraterij waren verkregen. Het is niet bekend hoe deze handelscijfers zich verhouden tot de waarde van de namaakgoederen die voor de Europese markt bestemd zijn, maar het is aannemelijk dat het bij namaakgoederen om honderden miljoenen, zo niet miljarden euro’s gaat.
Welke maatregelen worden er vanuit uw ministerie genomen om het bedrijfsleven te helpen de handel in namaakproducten tegen te gaan?
Het Nederlandse beleid is dat bij inbreuken op intellectueeleigendomsrechten de civielrechtelijke handhaving voorop staat. In beginsel dient een private partij zelf tegen inbreukmakers op te treden; strafrechtelijke handhaving geldt als uiterste middel. Bij intellectueeleigendomsfraude kan het algemeen belang aan de orde zijn, waaronder:
In Nederland houden vele publieke en private partijen zich bezig met de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Ook bestaan afspraken tussen de betrokken ministeries en uitvoerende instellingen. Voor wat betreft de daadwerkelijke uitvoering van de regels heeft het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie ten aanzien van de controle aan de buitengrenzen door de douane een Kaderovereenkomst met het Ministerie van Financiën gesloten. Op grond van deze overeenkomst vervult de douane een faciliterende rol bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten van het grensoverschrijdende goederenverkeer. De douane is daarmee een belangrijke speler bij de handhaving van intellectueeleigendomsrechten. Naast de overheid zijn op nationaal niveau private belangenorganisaties werkzaam die zich vooral richten op werkzaamheden/acties op het gebied van de bestrijding van piraterij en namaak.
De handhaving door de douane geschiedt op basis van de Douaneverordening. Dat houdt – kort gezegd – in dat de douane ofwel ambtshalve ofwel op grond van een verzoek van een rechthebbende van een intellectueeleigendomsrecht bepaalde goederen tegenhoudt waarvan men vermoedt dat deze inbreuk maken op dit recht en de houder van dit recht hiervan op de hoogte stelt. Daarna is het, binnen de in voornoemde verordening gestelde grenzen en termijnen, aan de houder om verdere actie te ondernemen. Indien hij geen overeenstemming met de afzender van de goederen kan bereiken, dan dient hij, ter vaststelling van zijn recht, de rechter in te schakelen. De rechter bepaalt aan de hand van de nationale wetgeving of er al dan niet sprake is van een inbreuk op de intellectueeleigendomsrechten van de houder. Indien dat het geval is, dan bestaat de mogelijkheid, mits ook in rechte gevorderd en toegewezen, de goederen te vernietigen.
Nu marktplaats.nl het belangrijkste platform blijkt te zijn waarop illegale waar wordt aangeboden, zo ook de namaak schoenen van UGG Australia, welke mogelijkheden ziet u om, in overleg met Marktplaats, deze handel via haar platform tegen te gaan?
Mij zijn geen cijfers bekend waaruit blijkt dat Marktplaats inderdaad het belangrijkste platform is waarop illegale waar wordt aangeboden.
Marktplaats heeft een speciaal programma opgesteld, het programma Meldpunt Inbreuk. Dit programma is speciaal ingericht voor bedrijven om actie tegen inbreukmakende advertenties te kunnen ondernemen. Via een «notice-and-takedown»-procedure kunnen rechthebbenden een verzoek indienen bij Marktplaats tegen inbreukmakende advertenties. Werknemers van Marktplaats kunnen deze advertenties vervolgens verwijderen. Een verzoek aan Marktplaats dient te voldoen aan de vereisten zoals deze zijn gesteld in de «Richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt», met name omtrent de intellectueeleigendomsrechten waar inbreuk op gemaakt zou worden. De richtlijn stelt eisen aan de inhoud van het verzoek; deze eisen waarborgen dat de partijen die een inbreuk aanmelden de houder zijn van het intellectueeleigendomsrecht dan wel geautoriseerd zijn door de houders van het recht.
Nu er in het geval van de namaak-UGG Australia producten klaarblijkelijk gebruik gemaakt wordt van de pels van wasbeerhonden, die in China op gruwelijke wijze levend worden gevild, welke maatregelen kunt u nemen om te voorkomen dat producten die zijn voorzien van leer en bont dat op deze wijze wordt vergaard op de Nederlandse markt terecht komen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 zet de Nederlandse regering actief in op het tegenhouden van namaakgoederen aan de Nederlandse grens. Hiermee wordt indirect ook het genoemde wasbeerhondenbont op nep-Uggs bestreden. Naast deze maatregelen zie ik geen andere maatregelen om producten voorzien van leer en bont dat dieronvriendelijk is geproduceerd aan de grens tegen te houden.
Als namaakkleding en -schoeisel vaak onder slechte arbeidsomstandigheden worden vervaardigd, in zogenaamd «sweat shops», is dit voor u een reden om extra alert te zijn op de import van en handel in illegale namaakproducten?
Nee, voor het optreden tegen inbreuk op intellectueeleigendomsrechten maakt het geen verschil hoe de desbetreffende artikelen zijn vervaardigd.
Het bericht ‘Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show’ |
|
Mariko Peters (GL), Arjan El Fassed (GL), Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Heeft u kennis kunnen nemen van het bericht «Shell oil paid Nigerian military to put down protests, court documents show»?1
Ja.
Kunt u bevestigen of ontkrachten dat Shell het Nigeriaanse leger en de Nigeriaanse ME betaald heeft om op gewelddadige wijze vreedzame protesten de kop in te drukken? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte? Zo nee, bent u bereid het gesprek met Shell aan te gaan om uit te vinden hoe dit precies in elkaar steekt?
Het bericht in The Guardian beschrijft gebeurtenissen in de jaren negentig. De joint venture van oliemaatschappijen, waarvan de Shell Petroleum Development Company (SPDC) operator is, besloot in 1993 de productie in Ogoniland te beëindigen wegens de verslechterde veiligheidssituatie in het gebied. Sindsdien beperken de zakelijke activiteiten van de joint venture zich tot het transport van olie via twee pijpleidingen door het gebied.
De correspondentie van Shell waarnaar The Guardian verwijst, is beschikbaar op de website www.shellguilty.com. De website is een initiatief van Friends of the Earth, Oil Change International en Platform/Remember Saro-Wiwa. Shell stelt dat deze informatie betrekking heeft op de zaak Saro-Wiwa, die in 2009 is geschikt.
Door u in uw brief2 aangeeft dat u de conclusies van het UNEP-rapport «Environmental Assessment of Ogoniland» ronduit zorgwekkend vindt, bent u bereid om in internationaal verband een onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen door Shell in Nigeria te bepleiten?
Het UNEP-rapport laat zien dat de omvang en aard van de olievervuiling in Ogoniland zorgwekkend zijn. De verantwoordelijke partijen – de Nigeriaanse autoriteiten, de joint venture van oliemaatschappijen met operator SPDC en de bevolking van Ogoniland – moeten samen optrekken om het gebied te saneren. Het UNEP-rapport schept de voorwaarden daartoe, mede omdat de schuldvraag niet centraal staat. De Nigeriaanse overheid heeft tot nu toe niet gereageerd op het rapport. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of er in aanvulling op het UNEP-rapport onafhankelijk onderzoek moet komen.
De Nederlandse ambassade in Abuja neemt momenteel met Britse en Amerikaanse partners het voortouw om de discussie met Nigeria over de «Voluntary Principles on Security and Human Rights» te intensiveren. Deze «Voluntary Principles» zijn in 2000 opgesteld door de VS, het VK, Noorwegen en Nederland, een aantal bedrijven en NGO’s en zijn gericht op de bevordering van veiligheid en mensenrechten bij de winning van delfstoffen en energie. Ook Shell heeft de «Voluntary Principles» onderschreven. Deze beschrijven gedetailleerd hoe de interactie tussen bedrijven en publieke veiligheidsdiensten eruit zou moeten zien.
Deelt u de mening dat Shell verantwoordelijk is voor de daden van haar dochtermaatschappij «Shell Petroleum Development Company» (SPDC), die in het verleden olie heeft gewonnen in het Nigeriaanse Ogoniland en die nu nog steeds olie transporteert door Ogoniland en elders in Nigeria ook nog steeds olie wint?
Het UNEP-rapport biedt een belangrijk houvast voor het aanpakken van de problemen in Ogoniland en doet voorstellen voor maatregelen die de verschillende partijen kunnen ondernemen. Alle partijen moeten zich daadwerkelijk inzetten om daaraan gevolg te geven. In dat verband hechten wij aan de betrokkenheid van SPDC. SPDC staat in contact met gerenommeerde internationale instanties als Veritas, het British Standards Institute en de International Union for Conservation of Nature (IUCN) over assistentie bij het beoordelen van uitgevoerde saneringen en rehabilitatie-operaties.
Deelt u de mening dat SPDC en Shell de vervuiling in de Nigerdelta op moet ruimen, hun excuses aan moeten bieden aan de lokale bevolking en dat ze de slachtoffers van vervuiling en mensenrechtenschendingen ruimhartig moeten compenseren voor de geleden schade? Zo nee, wie houdt u dan wel verantwoordelijk voor de vervuiling en mensenrechtenschendingen? Zo ja, wat gaat u doen om dit te bewerkstelligen?
Wij zijn van mening dat alle partijen met een verantwoordelijkheid voor de situatie in Ogoniland gehouden zijn naar hun verantwoordelijkheid te handelen.
Shell-dochter SPDC heeft zich, anders dan de Nigeriaanse regering en andere partners in de joint venture, al gedetailleerd uitgesproken over het UNEP-rapport. Meteen na de publicatie onderkende SPDC managing director de heer Sunmonu het belang van het UNEP-rapport. Hij wil ook samen met de Nigeriaanse regering, UNEP en andere actoren actie ondernemen. SPDC werkte eveneens mee aan de noodmaatregelen die het rapport opsomt.
Onlangs is op de SPDC-website een uitgebreidere reactie gepubliceerd3. SPDC verwelkomt daarin het UNEP-rapport als een belangrijke mijlpaal voor Ogoniland en de olie-industrie in Nigeria. SPDC hoopt dat het rapport als katalysator de samenwerking tussen alle betrokken partijen tot stand zal brengen. Een dergelijke samenwerking is een voorwaarde voor een succesvol begin van de oplossing van de vervuiling en de daaraan gerelateerde problemen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen niet alleen bij mooie woorden van Shell blijft, maar dat het bedrijf de daad ook bij het woord voegt?
Zie antwoord vraag 4.
Een incident bij de ISLA raffinaderij te Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Piet Hein Donner (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het1 dat vorige week bij een incident met een «catcracker» op de ISLA raffinaderij te Curaçao «catalyst poeder» is vrijgekomen? Klopt het dat ISLA weigert publiekelijk mee te delen waaruit dit poeder precies is samengesteld?
De media op Curaçao spreken inderdaad van een incident waarbij wit poeder is neergedaald op het eiland. Ik kan deze berichten niet bevestigen. Het is de regering van Curaçao die verantwoordelijk is voor de informatieverstrekking naar het Curaçaose parlement en de bevolking.
Wat is er waar van de veronderstelling dat het hier gaat om zware metalen?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Deelt u de mening dat dat de Curaçaose burgers en het plaatselijke openbaar bestuur na elk incident op de raffinaderij zo snel mogelijk geïnformeerd dienen te worden over de aard, samenstelling en omvang van de vrijgekomen stoffen en de mogelijke milieu- en gezondheidsschade die hierdoor kan worden veroorzaakt? Zo ja, bent u bereid om de Curaçaose regering de grote zorgen over de milieu- en gezondheidsschade door aanhoudende incidenten en de wens te uiten dat de raffinaderij na elk incident openheid van zaken geeft over de vrijgekomen stoffen?
Ik heb daar geen mening over. De verhouding tussen het bestuur en de bevolking van Curaçao is op grond van het Statuut een zaak van de Staten van Curaçao en de regering van dat land.
Heeft u deze problemen inmiddels met de Curaçaose minister-president besproken? Zo ja, wat zijn daarvan de uitkomsten?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Het eventueel verbieden van emissierechten afkomstig van Clean Development Mechanism- en Joint Implementation-projecten op basis van HCFK-22 of N2O voor sectoren buiten de emissiehandel |
|
Stientje van Veldhoven (D66) |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de plannen van andere lidstaten van de Europese Unie om het verbod op het gebruik van emissierechten afkomstig van HFK-(fluorkoolwaterstoffen), en N2O-projecten binnen het Europese systeem voor handel in broeikasgasemissierechten (ETS) ook toe te gaan passen op sectoren die buiten het ETS vallen?
Ja.
Wat is uw reactie op de oproep van landen waaronder Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Zweden, Oostenrijk, België en Griekenland om het gebruik van deze rechten afkomstig van HFK en N2O projecten niet meer toe te staan na 2012?
Ik sta sympathiek tegenover dat voorstel. Eerder heb ik over dit onderwerp Kamervragen van het lid Van Veldhoven beantwoord1. In lijn met die antwoorden ga ik ervan uit dat deze aankopen na 2012 niet gebruikt zullen worden. Ik zal de gevolgen daarvan nauwlettend volgen en bestuderen.
Kunt u aangeven of nationale verschillen in de reikwijdte van een dergelijk verbod voor non ETS sectoren belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de relatieve concurrentiepositie?
Op dit moment is de Nederlandse overheid verantwoordelijk voor het eventueel overschrijden van de totale emissieruimte voor de non ETS sectoren en compenseert zij dit door de aankoop van emissierechten afkomstig van CDM- en JI-projecten. In deze situatie zijn er geen gevolgen voor de relatieve concurrentiepositie.
Kunt u aangeven wat er gebeurt met Clean Development Mechanism (CDM) en Joint Implementation-projecten op basis van HCFK-22 of N2O, wanneer dit verbod slechts door een deel van de Europese lidstaten wordt doorgevoerd? Neemt daarmee de kans toe dat bedrijven uit landen die geen verbod instellen, de financiering van dezelfde projecten zullen overnemen?
Voor projecteigenaren van Clean Development Mechanism (CDM)- en Joint Implementation-projecten die HCFK-22 of adipinezuur produceren (waarbij de laatste N2O uitstoten) zal het lastiger worden om de van deze projecten afkomstige emissierechten te verkopen.
De kans dat bedrijven uit landen die geen verbod instellen de financiering zullen overnemen zal niet veranderen, omdat het voor het financieren van deze projecten niet van belang is of een bedrijf wel of niet gevestigd is in een land dat een verbod heeft ingesteld.
Waar het de koop van de uit deze projecten afkomstige emissierechten betreft, kan een verschuiving plaatsvinden naar bedrijven in landen die geen verbod instellen. Echter bedrijven die onder het ETS vallen kunnen deze emissierechten niet gebruiken. En bedrijven niet vallend onder het ETS hebben geen belang bij de aankoop van deze emissierechten, omdat ze geen emissieplafond hebben.
Bent u van plan het verbod op het gebruik van dergelijke emissierechten uit te breiden naar Nederlandse sectoren die buiten het ETS vallen?Zo nee, kunt u aangeven waarom niet?
Zie hiervoor het antwoord op vraag nummer 2 en 3.
De uitbreiding van het Amerikaanse oliebedrijf NuStar op Sint Eustatius |
|
Ronald van Raak |
|
Joop Atsma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Klopt het dat het Amerikaanse oliebedrijf NuStar, dat nu op Sint Eustatius 58 tanks heeft staan (voor 13 miljoen vaten olie), zijn bedrijf met 25 tot 40 tanks wil uitbreiden?1
Ja. Daartoe heeft het bedrijf NuStar op 16 mei 2010 zijn uitbreidingsplannen in een document uiteengezet. Vervolgens heeft het bedrijf op 1 juli vorig jaar zijn plannen mondeling in Den Haag toegelicht. Ook is sprake van contacten tussen NuStar en het Netherlands Foreign Investment Agency van het ministerie van EL&I over de door het bedrijf voorgenomen investering op Sint Eustatius. Echter, het bedrijf heeft nog geen officieel verzoek tot uitbreiding ingediend bij het eilandbestuur van Sint Eustatius of de rijksoverheid.
Welke percentage van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius wordt nu ingenomen door NuStar? Hoeveel procent zal dat – bij benadering – na de uitbreiding zijn? Deelt u de angst dat Sint Eustatius steeds meer onderdeel wordt van NuStar, in plaats van andersom? Deelt u mijn opvatting dat we in de toekomst beter kunnen spreken van Sint NuStar?
NuStar bezit momenteel circa 10–15% van de oppervlakte van het eiland Sint Eustatius. Daarvan is circa 5% bebouwd met ruim 50 opslagtanks en bijbehorende gebouwen (pomphuizen, leidingstraten, werkplaatsen en kantoren). Met de voorgenomen uitbreiding van het aantal tanks zal nog eens circa 3–5% van het eiland worden bebouwd. Het beoogde terrein is reeds in eigendom van NuStar. Indien de uitbreiding van NuStar wordt gerealiseerd zoals thans door dit bedrijf beoogd, zal NuStar in totaal 8–10% van het eiland in gebruik nemen als op- en overslagterrein.
Bij het voorgaande moet worden bedacht dat het eilandbestuur van Sint Eustatius zelf bepaalt in welke richting het eiland zich (verder) dient te ontwikkelen. Daartoe heeft het in 2010 een strategische visie opgesteld, waarin ondermeer natuur, toerisme, werkgelegenheid en gezondheidszorg de nodige aandacht krijgen.
Betekent een eventuele uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius ook een uitbreiding van de speciale fiscale zone?
De minister van Financiën is op grond van artikel 5.2 van de Douane- en accijnswet BES bevoegd, nadat het bestuur van het desbetreffende lichaam is gehoord, om handels- en dienstenentrepots in te stellen binnen het grondgebied van Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Via hoofdstuk II, artikel VIII van de Invoeringswet fiscaal stelsel BES zijn de oude, onder Nederlands-Antilliaanse wetgeving tot stand gekomen economische zones aangemerkt als handels- en dienstenentrepot. Voor zover de uitbreiding van NuStar plaats kan vinden binnen de huidige begrenzing van het op Sint Eustatius gesitueerde handels- en dienstenentrepot, is geen uitbreiding nodig van gebied waarop de fiscale bepalingen inzake het handels- en dienstenentrepot van toepassing zijn. Voor zover de door NuStar geplande uitbreiding niet binnen de huidige begrenzing van het handels- en dienstenentrepot kan worden gerealiseerd, zal aan de minister van Financiën moeten worden verzocht het huidige handels- en dienstenentrepot uit te breiden.
Hoeveel van de verwachtte 40 arbeidsplaatsen die zouden ontstaan bij de voorgenomen uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius zullen ook werkelijk worden ingevuld door bewoners van Sint Eustatius?
Zoals hiervoor opgemerkt, heeft NuStar nog geen officieel verzoek tot uitbreiding bij de lokale overheid of de rijksoverheid ingediend. Zodra dit wel het geval is, zal dit verzoek moeten worden beoordeeld. Hierbij moeten het eilandbestuur en de rijksoverheid nauw samenwerken. Het eilandbestuur is eerstverantwoordelijk voor zaken als de economische ontwikkeling, het toerisme, de werkgelegenheid, de ruimtelijke ontwikkeling en de natuur op het eiland. De rijksoverheid ziet er vooral op toe dat een bedrijf als NuStar voldoet aan alle eisen op het gebied van milieu, externe veiligheid, scheepvaart, luchtvaart, etc. en dat het bedrijf alle benodigde vergunningen heeft of verkrijgt. Hierbij komt dat gezien de verantwoordelijkheid van het eilandbestuur voor de ruimtelijke en economische ontwikkeling van Sint Eustatius, in de eerste plaats het eilandbestuur moet afwegen of de baten en de lasten van een eventuele uitbreiding tegen elkaar opwegen. Hierbij zullen werkgelegenheid en toerisme een belangrijke rol spelen.
Vooruitlopende op de komende gesprekken met NuStar is het op dit moment nog te vroeg voor prognoses voor de ontwikkeling van (indirecte) werkgelegenheid en de lokale invulling daarvan bij een eventuele uitbreiding. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het toerisme.
Wat betekenen de plannen voor uitbreiding van NuStar op Sint Eustatius voor het toerisme op het eiland? Hoeveel geld en werkgelegenheid zal het eiland mislopen omdat toeristen in de toekomst Sint NuStar zullen mijden?
Zie antwoord vraag 4.
Aan welke milieueisen moet een eventuele uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius voldoen?
Alvorens NuStar een aanvraag om vergunning kan indienen zal een Milieu Effect Rapportage (MER) moeten worden opgesteld; hierin zullen alle effecten op het milieu moeten worden beschreven. Ook zal er vooraf een Milieu Risico Analyse (MRA) moeten worden opgesteld om eventuele gevolgen voor het milieu te beoordelen. Daarnaast zal het bedrijf een Veiligheidsrapportage (VR) moeten opstellen om alle gevaren voor de omgeving in beeld te brengen. Op basis van de aanvraag zal een beschikking worden opgesteld, waarin voorschriften worden opgenomen die vergelijkbaar zijn met de normering in het Europees deel van Nederland. Tevens is voor Caribisch Nederland met de vaststelling van de Wet VROM BES het uitgangspunt Best Bestaande Technieken (BBT) van toepassing geworden. De voor de opslag van olie geldende Nederlandse richtlijn (Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen PGS 29) zal onverkort in de vergunning moeten worden opgenomen. Ook de voorschriften uit de EU-richtlijnen (IPPC-Reference Document on Best Available Techniques on Emissions from Storage, juli 2006) zullen – voor zover toepasbaar – worden opgenomen in de milieuvergunning.
Hoe zijn de bewoners betrokken bij de plannen voor uitbreiding van de olieopslag door NuStar op Sint Eustatius?
NuStar heeft begin november 2010 een «townhallmeeting» op Sint Eustatius gehouden, waar het bedrijf zijn uitbreidingsplannen aan de bevolking heeft toegelicht. De eilandbewoners zijn daarbij in de gelegenheid gesteld vragen te stellen aan het bestuur van Sint Eustatius en aan de directie van NuStar. Het ligt voor de hand dat wanneer NuStar een formeel verzoek tot uitbreiding heeft ingediend, de voors en tegens hiervan worden besproken met de bevolking. Hiertoe kan de eilandoverheid samen met de rijksoverheid een «townhallmeeting» organiseren.
In het kader van de eventueel te verlenen vergunningen bestaan voor bewoners uiteraard de gebruikelijke mogelijkheden voor bezwaar en beroep.
Bent u bereid een referendum te houden onder de bewoners van Sint Eustatius over eventuele uitbreiding van NuStar?
Zoals hierboven beschreven, vindt de besluitvorming over eventuele uitbreiding van NuStar primair plaats op eilandniveau. Het eilandbestuur van Sint Eustatius is vrij om een referendum over dit onderwerp te organiseren. De uitslag hiervan kan het bestuur vervolgens meenemen in de besluitvorming. Het ligt niet voor de hand dat de rijksoverheid een referendum over dit onderwerp organiseert binnen het openbaar lichaam.
Wat vindt u van de activiteiten van de Sint Eustatius Business Association, die met fiscale argumenten, zoals het ontbreken van winstbelasting en invoerrechten, Nederlandse bedrijven naar het eiland probeert te lokken? Welke soort bedrijven zouden zich op het eiland Sint Eustatius moeten vestigen?
Op zich genomen, zijn degelijke activiteiten van de Sint Eustatius Business Association (STEBA), gericht op de verbetering van de sociaal-economische structuur van Sint Eustatius, zeer welkom – dit uiteraard mits ook STEBA daarbij blijft uitgaan van de voor Caribisch Nederland geldende wet- en regelgeving waaronder de fiscale regelgeving. Afgezien hiervan, is het allereerst aan het desbetreffende bedrijf zelf om een antwoord te geven op de vraag of het zich op Sint Eustatius wil vestigen. Daarbij zal dit bedrijf van de wettelijke mogelijkheden en onmogelijkheden van vestiging moeten uitgaan; hierbij kan worden gedacht aan eventuele van toepassing zijnde de vergunningverleningprocedures.
Wat betreft het acquisitiebeleid niet alleen van STEBA, maar vooral ook van het desbetreffende lokaal bestuur, is van belang, dat op dit moment in opdracht van het ministerie van EL&I en met instemming van het Bestuurscollege van Sint Eustatius een onderzoek wordt gedaan naar de (sociaal-) economische ontwikkelings-mogelijkheden van het eiland en naar de mogelijkheden het ondernemersklimaat op Sint Eustatius te verbeteren. Van het onderzoek maakt het schrijven van een plan van aanpak deel uit. Na afronding van het onderzoek uiterlijk in de eerste helft van april a.s. zullen de onderzoeksresultaten aan in de eerste plaats het bestuur van Sint Eustatius ter hand worden gesteld. Vervolgens staan deze resultaten het bestuur volledig ten dienste om het attractieve vestigingsklimaat van zijn eiland onder de aandacht van het bedrijfsleven in onder meer het Europese deel van Nederland te brengen.
Wat betekent de komst van alle bedrijven naar Sint Eustatius voor de leefbaarheid van het eiland? Deelt u de angst dat Sint Eustatius een Caribisch bedrijventerrein wordt?
Vooralsnog is NuStar het enige industriële complex op Sint Eustatius. Het ligt niet in de lijn der verwachtingen dat er zich andere grote bedrijven zullen vestigen op het eiland. Daarvoor is immers geen ruimte beschikbaar.
NuStar heeft laten weten bereid te zijn bij de uitbreiding zo veel mogelijk rekening te houden met natuur en landschap. Desondanks zal de uitbreiding een belangrijke stempel drukken op het karakter van Sint Eustatius. Aan de veiligheid van bewoners van Oranjestad worden geen concessies gedaan. De voor Nederland geldende veiligheidscontouren zullen derhalve ook voor NuStar gaan gelden. Compensatiemaatregelen zullen de leefbaarheid van de Statianen ten goede komen. De uitbreiding van NuStar zal leiden tot een flinke uitbreiding van bedrijfsterrein op Sint Eustatius. Echter, gezien de overige bestemmingen (wonen, natuurgebied, krater, toeristische kustzone) is de aanduiding «Caribisch bedrijventerrein» voor Sint Eustatius niet terecht.
De Tweede Maasvlakte |
|
Ad Koppejan (CDA) |
|
Kent u de ontwikkelingen in Albrandswaard en het Buijtenland van Rhoon met betrekking tot de wijze van invulling van de compensatie Tweede Maasvlakte?
Ja. Het Buijtenland van Rhoon is onderdeel van de dubbeldoelstelling van het Project Mainport Rotterdam (PMR): de realisatie van de Tweede Maasvlakte en het verbeteren van de leefbaarheid in de Mainport Rotterdam.
Kent u de bereidwilligheid van betrokkenen, zoals Provincie Zuid-Holland, partners PMR, agrarische ondernemers en de stadsregio om te komen tot een oplossing voor de invulling van de compensatie voor de Tweede Maasvlakte?
Ja.
Bent u bekend met het fenomeen stadslandbouw? Deelt u de mening dat stadslandbouw een impuls kan zijn voor zowel het platteland in de omgeving van de stad en zijn plattelanders als een impuls voor de stad en zijn stedelingen?
Ja, ik bracht over dit onderwerp in januari 2011 een eenmalig magazine uit getiteld «Smakelijk duurzame stad». Dit is een uitnodiging aan gemeenten om samen met producenten en consumenten met voedselstrategie, stadslandbouw, voedselparken, moestuinen, streekproducten en voorlichting op scholen e.d. aan de slag te gaan.
Deelt u de mening dat voor de natuurontwikkeling in de Albrandswaard, in overeenstemming met het regeerakkoord, een oplossing moet worden gezocht die op draagvlak kan rekenen van de lokale bevolking?
Ja, met dien verstande dat binnen het kader van de planologische kernbeslissing (PKB) PMR niet alleen wordt gezocht naar een oplossing met draagvlak van bewoners, maar ook van agrariërs en maatschappelijke partijen.
Deelt u de mening dat daarom de oorspronkelijke plannen om in de Albrandswaard natte natuur te ontwikkelen niet in overeenstemming zijn met de letter en de geest van het regeerakkoord en dat er daarom gezocht dient te worden naar oplossingen voor natuurontwikkeling waarbij het agrarisch cultuurlandschap intact blijft in combinatie met vormen van stadslandbouw?
De PKB PMR en de uitwerkingsovereenkomsten zijn voor mij en de minister van IenM de harde kaders voor de transitie van het gebied. Het reeds vastgestelde bestemmingsplan zie ik als een gegeven. Wel acht ik het van belang dat er bij de realisatie van dit PMR-project gestreefd wordt naar zo veel mogelijk draagvlak van agrariërs.Volgens de PKB PMR zijn in het gebied activiteiten van (agrarische) bedrijven die een bijdrage leveren aan de beoogde hoofdfuncties natuur en recreatie toegestaan. Bij de transformatie van het gebied zullen de bestaande landschappelijke en cultuurhistorische elementen zo veel mogelijk behouden blijven.
Bent u bereid om Albrandswaard als pilotgebied te laten fungeren met als doel de ontwikkeling van stadslandbouw op grotere schaal te realiseren zodat op termijn stadslandbouw één van de ontwikkelingsmogelijkheden van de landbouw in randstedelijke gebieden (bijvoorbeeld Groene Hart) kan zijn?
In het antwoord op vraag 3 verwijs ik naar de «Smakelijke duurzame stad». Ik zie dus inderdaad parallellen met ontwikkelingen elders, waar ook sprake is van stedelijke druk en belangstelling van stedelingen voor landbouw, gezond voedsel en recreatie. Eventuele ervaringen van Albrandswaard met deze vorm van landbouw zullen derhalve als voorbeeld kunnen dienen.
De berichten dat burgers voor kosten van de brand bij Chemie Pack in Moerdijk moeten opdraaien |
|
Diederik Samsom (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Beslag geld verzekering Chemie Pack»?1 en het persbericht2 over de verhoging van waterschapslasten vanwege de brand bij Chemie Pack?
Ja.
Is het waar dat waterschap Brabantse Delta beslag heeft laten leggen op tegoeden van het bedrijf Chemie Pack?
Er is beslag gelegd op de verzekeringsgelden van Chemie Pack.
Zijn de in het krantenbericht genoemde schadebedragen bij benadering correct? Zo nee, wat klopt er dan niet aan die bedragen?
De genoemde bedragen komen overeen met de bedragen zoals opgenomen in mijn brief aan uw Kamer van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Weet u of het bedrijf Chemie Pack, al dan niet gedekt via een verzekering, in financiële zin in staat is om de schade die bij derden ten gevolge van de brand is ontstaan, te vergoeden?
Voor een juiste en volledige beantwoording van deze vragen is op dit moment nog te weinig informatie voorhanden. Er wordt op dit moment gewerkt aan een volledig en gedetailleerd overzicht met daarin aangegeven bij wie welke schade en kosten zijn ontstaan. Vervolgens moet – indien mogelijk parallel – onderzocht worden welke schade waar verhaald kan worden en of bestaande regelingen en verzekeringen voorzien in een gehele of gedeeltelijke dekking van de geleden schade en gemaakte kosten. Mede op basis van de uitkomsten van de thans lopende onderzoeken kan worden bepaald welke financiële middelen beschikbaar zijn bij het bedrijf Chemie-Pack en in hoeverre daar een beroep op gedaan kan worden. Aldus ontstaat inzicht in de financiële situatie die benodigd is om de gestelde en mogelijk nog te stellen vragen te beantwoorden. Het is nu niet wenselijk om vooruit te lopen op mogelijke scenario’s, Voor het algemene kabinetsstandpunt verwijs ik u naar mijn brief van 7 februari 2011 (kamerstukken II, 2010–2011, 26 956, nr. 92).
Wie moet er als Chemie Pack niet in staat blijkt te zijn de rekening van het opruimen van de gevolgen van de brand te betalen, deze kosten dan wel betalen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebben de overheidsorganisaties havenschap Moerdijk en waterschap Brabantse Delta het bedrijf Chemie Pack aansprakelijk gesteld voor de schade ten gevolge van de brand? Zo ja, hoe heeft Chemie Pack daar op gereageerd?
Het waterschap Brabantse Delta heeft het bedrijf via publiekrechtelijke weg (beschikking van spoedeisende bestuursdwang) aansprakelijk gesteld en het havenschap Moerdijk heeft het bedrijf privaatrechtelijk aansprakelijk gesteld. Chemie-Pack heeft bezwaar aangetekend tegen de bestuursdwangbeschikking en heeft nog niet gereageerd op de aansprakelijkstelling door het havenschap Moerdijk
Deelt u de mening dat als zou blijken dat de schade van de brand (mede) is ontstaan ten gevolge van het overtreden van regels door Chemie Pack dan wel voortvloeit uit fouten die zijn gemaakt bij het beoordelen van de brandgevaarlijkheid van het bedrijf dan wel een combinatie van beide, de daar daarvoor verantwoordelijke instanties ook de financiële schade zouden moeten dragen? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen kan worden gesteld dat de veroorzaakte financiële schade door de veroorzaker dient te worden gedragen, daarbij rekening houdend met wet- en regelgeving en met jurisprudentie.
Deelt u de mening dat in ieder geval niet de burgers moeten opdraaien voor deze kosten, ook niet via een verhoging van waterschapslasten? Zo ja, hoe kunt u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is uw oordeel over de suggestie van de PvdA-fractie van de gemeenteraad te Breda om de restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen, indien blijkt dat de voor de veroorzaakte schade verantwoordelijke organisaties niet in staat zijn die schade geheel te vergoeden?
Er is geen juridische grond om, naar aanleiding van de brand bij Chemie-Pack, de mogelijke restschade via een heffing bij alle chemische bedrijven te verhalen. De risicoaansprakelijkheid strekt zich normaal gesproken niet verder uit dan de directe schade voor het milieu en voor de omgeving van het bedrijf als gevolg van de in het bedrijf aanwezige stoffen. De schade kan alleen worden verhaald op de veroorzaker daarvan.
Misleidende cijfers van Shell over olielekkages in de Nigerdelta |
|
Sjoera Dikkers (PvdA), Pauline Smeets (PvdA) |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Bent u bekend met het persbericht «Shell misleidt met cijfers olielekkages»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Shell misleidende informatie verschaft door te zeggen dat in de huidige cijfers bijna alle olielekkages (98%) zouden worden veroorzaakt door sabotage, terwijl Shell in 2009 heeft gezegd dat 50% van de olielekkages veroorzaakt was door sabotage?
In zijn jaarlijkse «Sustainability report» rapporteert Shell over lekkages en gelekte volumes op groepsniveau en specifiek over de operaties van Shell Petroleum Development Company (SPDC), de operator van de joint-venture met de Nigeriaanse overheid, Total en Agip in de Nigerdelta. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar verschillende oorzaken. In het «Sustainability report» over 2009 wordt het cijfer 98% genoemd met betrekking tot de hoeveelheid olie die verloren gaat bij lekkages die te wijten zijn aan sabotage en diefstal2. In hetzelfde rapport wordt melding gemaakt van een bijstelling in negatieve zin van de cijfers over 2008 van de hoeveelheid gelekte olie die te wijten is aan operationele oorzaken, dit naar aanleiding van een onderzoek dat in 2009 werd voltooid. Er zijn ons geen gegevens bekend dat 50% van de lekkages veroorzaakt wordt door sabotage.
Op 25 januari jl. hebben Amnesty International en Friends of the Earth (internationaal en nationaal) formeel melding gemaakt bij het Nationaal Contact Punt (NCP) van vermeende schending door Shell van de OESO richtlijnen voor multinationale ondernemingen. In de melding wordt betoogd dat Shell misleidende informatie geeft over de oorzaken van olielekkages in Nigeria. Het NCP beraadt zich over de behandeling van de melding. Na de eventuele behandeling van de melding door het NCP zal de minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie een NCP verklaring ontvangen. Wij onthouden ons op dit moment van een oordeel en wachten vooralsnog de resultaten af van de behandeling van deze melding door het NCP.
Gaat u Shell aanspreken op het inzichtelijk maken van de basis waarop het bedrijf de gepubliceerde cijfers baseert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u dit punt aankaarten tijdens het gesprek met Shell-topman Peter Voser dat binnenkort op de agenda staat? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met Shell-topman Voser heeft reeds plaatsgevonden. Minister Verhagen heeft zijn zorgen over de milieu-impact van olielekkages en gasaffakkeling uitgesproken en aangedrongen op een actieve inzet van Shell om – samen met de overige betrokkenen – tot een oplossing te komen voor de geconstateerde problemen. De vraag naar de basis van de door Shell gepubliceerde cijfers vormt onderdeel van de melding, waar het onafhankelijke NCP zich over buigt.
Deelt u de mening van Amnesty International dat onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken van olielekkages volledig ontbreekt? Zo ja, gaat u Shell daarop aanspreken?
Op dit moment vindt op verzoek van de Nigeriaanse overheid een onafhankelijk onderzoek plaats door het Milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP) naar de impact van oliewinning op het milieu in Ogoniland. Naar verwachting zal UNEP de definitieve uitkomst van dit onderzoek in de eerste helft van dit jaar aan de Nigeriaanse overheid aanbieden.
Zoals ook Shell in het rondetafelgesprek van 26 januari jl. heeft aangegeven, worden de oorzaken en omvang van de olielekkages door een gezamenlijk team, bestaande uit SPDC, relevante Nigeriaanse overheidsinstanties en vertegenwoordigers van de getroffen gemeenschap, vastgesteld. Sinds 1 januari jongstleden publiceert SPDC op Shell’s website informatie over de oorzaak van individuele olielekkages, inclusief onderzoeksrapportage en foto’s3. Het is aan de Nigeriaanse overheid om te bepalen of in aanvulling hierop ondersteuning en onderzoek door externe deskundigen nodig wordt geacht. In haar contacten met de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse overheid mogelijkheden bespreken om de transparantie omtrent melding van oorzaken van olielekkages te verbeteren.
Welke maatregelen treft u om Shell te dwingen tot volledige openheid en transparantie over de gevolgen van de oliewinning in de Nigerdelta, zodat de ernstige mensenrechtenschendingen in het gebied tot het verleden gaan behoren?
De overheid vraagt bedrijven transparant te zijn over hun MVO-beleid en activiteiten en hierover verantwoording af te leggen aan hun belanghebbenden. Door de Transparantiebenchmark biedt het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie inzicht in de mate waarin Nederlandse bedrijven verslag doen van hun MVO-activiteiten en belanghebbenden betrekken bij het MVO-beleid. Ook Shell is opgenomen in de Transparantiebenchmark. Door alle scores openbaar te maken via de nieuwe website www.transparantiebenchmark.nl wil het ministerie de dialoog over MVO bevorderen. Uit de resultaten van de Transparantiebenchmark 2010 blijkt dat Shell relatief hoog scoort in de categorie «betrokkenheid van belanghebbenden» (18 van de 20 punten).
De score op de Transparantiebenchmark heeft betrekking op het wereldwijde trackrecord van Shell, inclusief – maar niet specifiek gericht op – de activiteiten van Shell in de Nigerdelta. Wat betreft de Nigerdelta geldt dat Shell aanspreekbaar is op zijn wijze van opereren in het gebied. Shell’s activiteiten kunnen echter niet los gezien worden van de bestuurlijke context in Nigeria. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag vijf worden de oorzaken van olielekkages vastgesteld door een samengesteld team. Initiatieven gericht op het verhogen van de transparantie omtrent olielekkages dienen afgestemd te worden met de Nigeriaanse overheid. In contacten met Shell én de Nigeriaanse overheid zal de Nederlandse regering het belang van transparantie, in het bijzonder over de activiteiten in de Nigerdelta, blijven benadrukken.