De mogelijkheden de transparantie te vergroten bij rechterlijke zaakstoedeling |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Meer transparantie bij rechterlijke zaakstoedeling dringend gewenst»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat nu onduidelijk is op basis waarvan de administratie van een gerecht een bepaalde rechtszaak toewijst aan een individuele rechter en dat afwijkingen of wijzigingen op het laatste moment niet kenbaar gemotiveerd en geregistreerd worden? Deelt u de mening dat deze onduidelijke wijze van zaakstoedeling in Nederland kwetsbaar is?
De systematiek van toedeling van zaken is een taak die valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van elk gerecht. De wijze waarop deze bestuurlijke bevoegdheid binnen de gerechten is geoperationaliseerd verschilt per gerecht en binnen de gerechten per rechtsgebied en daarbinnen soms ook per zaakstroom (snel of langzaam). Deze diversiteit in de inrichting hangt samen met de omvang van het gerecht, respectievelijk het rechtsgebied en de mate van specialisatie binnen de diverse zaakstromen.
De Rechtspraak heeft mij meegedeeld de opvatting te delen dat de huidige gedifferentieerde wijze van zaakstoedeling in Nederland kwetsbaar is en ook ik meen dat deze voor verbetering vatbaar is. In zowel het evaluatierapport van de Groep Staten tegen Corruptie van de Raad van Europa, GRECO (TK 2012–2013, 33 400 VII en VI, nr. 78), als in het onderzoeksrapport «Systeemwaarborgen voor de kernwaarden van de rechtspraak», dat in opdracht van de Raad voor de rechtspraak door onderzoekers van de Universiteit Leiden is opgesteld, is geconstateerd dat de huidige wijze van zaakstoedeling in Nederland duidelijker kan. Tevens wordt geconstateerd dat het wenselijk is om nadere regels op te stellen voor de toedeling van zaken zodat duidelijk wordt op welke wijze een zaak aan een bepaalde rechter wordt toegedeeld en onder welke omstandigheden en op welke wijze zo nodig een vervanger voor hem kan worden aangewezen.
Wat is uw reactie op het pleidooi voor een meer transparant systeem van rechterlijke zaakstoedeling op basis van vooraf kenbare, objectieve criteria, waarmee iedere schijn van partijdigheid, vooringenomenheid of beïnvloeding kan worden weggenomen, en achteraf onder verwijzing naar deze criteria kan worden uitgelegd hoe de samenstelling van de betreffende kamer heeft plaatsgevonden?2
De Rechtspraak is zich er al langer van bewust dat het gebrek aan eenduidige landelijke criteria het systeem van zaakstoedeling kwetsbaar maakt en heeft daarom al in 2012 een Werkgroep zaakstoedeling in het leven geroepen teneinde op landelijk niveau meer uniformiteit te realiseren in de toedeling van zaken. De werkgroep heeft een Code zaakstoedeling opgeleverd, die een achttal algemene uitgangspunten voor de toedeling van zaken binnen de gerechten bevat met als doel de toedeling van zaken inzichtelijker en transparanter te maken. Deze Code zaakstoedeling is door de vergadering van presidenten aanvaard.
Omdat de systematiek (en dus regulering) van zaakstoedeling nauw samenhangt met de thans ingezette digitalisering van alle werkprocessen binnen de Rechtspraak, heeft de Rechtspraak in 2015 besloten om beide onderwerpen ineen te schuiven. In het programma KEI (civiel en bestuur) maakt de beoogde landelijke uniformering en regulering van zaakstoedeling daarom onderdeel uit van het deelprogramma «Roosteren en plannen». In het strafrecht maakt het onderwerp zaakstoedeling deel uit van het programma Taskforce OM-ZM in het kader van het werkproces roosteren en plannen. Naast het opstellen van een eenduidige werkprocesbeschrijving wordt binnen het programma Taskforce OM-ZM onderzoek gedaan naar een digitaal rooster- en planningstool waarbij objectieve criteria voor zaakstoedeling een plek krijgen. De eerdergenoemde Code zaakstoedeling geldt in beide programma’s als bestuurlijke randvoorwaarde voor de verdere inrichting van de werkprocessen.
De verwachting is dat het deelprogramma «Roosteren en plannen» van KEI (civiel bestuur) in de eerste helft van 2017 wordt afgerond. Het deelproject «Roosteren en plannen» van het programma Taskforce OM-ZM is naar verwachting voor het werkproces roosteren en plannen einde 2016 gereed; een geautomatiseerd rooster- en planningstool zal vermoedelijk medio 2017 gedeeltelijk in werking zijn in enkele arrondissementen.
Welke mogelijkheden ziet u hiervoor?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in samenspraak met de Raad voor de rechtspraak te zorgen voor meer transparantie bij het toedelen van zaken aan individuele rechters? Zo ja, kunt u de Kamer hierover berichten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat elk jaar duizenden uitspraken van de rechter waardeloos zijn |
|
Louis Bontes (GrBvK) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Ben u bekend met het bericht «Elk jaar duizenden uitspraken van rechter waardeloos»?1
Ja.
Klopt de schatting dat jaarlijks 100.000 vonnissen in civiele zaken niet worden uitgevoerd? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Anders dan in het strafrecht bestaan er geen registraties waaruit blijkt in welke mate de uitspraken van rechters in civiele zaken worden nageleefd. Ook de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft desgevraagd bericht dat zij niet over deze gegevens beschikt. Registratie vindt niet plaats vanwege het uitgangspunt dat de tenuitvoerlegging van civielrechtelijke vonnissen en schikkingsafspraken een eigen verantwoordelijkheid van de partij is die op basis van zo’n uitspraak of afspraak iets van de wederpartij tegoed heeft. Het civielrechtelijke vonnis of de schikkingsafspraken zijn immers de rechterlijke vastlegging van de juridische verhouding tussen twee civiele partijen. Op basis van een gerechtelijk vonnis, of een bij de rechter opgemaakte vaststellingsovereenkomst waarin schikkingsafspraken zijn vastgelegd, kan de begunstigde partij wel een beroep doen op overheidsmacht (een gerechtsdeurwaarder) om de naleving zo nodig af te dwingen. Er is een aantal wettelijk vastlegde dwangmiddelen, waarvan alleen gerechtsdeurwaarders gebruik mogen maken. Te denken is bijvoorbeeld aan het leggen van beslag of het opleggen van een dwangsom.
Het Wetenschappelijk Onderzoeks- en documentatiecentrum (WODC) heeft in 2009 onderzoek verricht naar het naleven van rechterlijke uitspraken en schikkingen die tijdens een gerechtelijke procedure tot stand komen.2 Uit de steekproef blijkt dat het percentage zaken waarin na drie jaar geheel niet is nageleefd 5% voor schikkingen, 10% voor vonnissen op tegenspraak en 42% voor verstekvonnissen bedraagt. Het WODC stelt vast dat er een groot aantal redenen is waarom de uitkomsten van rechtspraak niet worden nageleefd zoals:
Ik ben niet voornemens een registratie bij te gaan houden. Getalsmatige informatie van registratie van verhaalskansen helpt de individuele schuldeiser namelijk niet. Immers, de schuldeiser is meer gebaat bij bruikbare informatie in zijn individuele geval. Er zijn al mogelijkheden om vooraf te achterhalen of een incasso kansrijk is. Met de invoering van het centraal beslagregister op 1 januari 2016 wordt sinds kort voorzien in meer inzicht in de verhaalbaarheid in individuele gevallen en kan daarmee teleurstellingen over de inbaarheid voorkomen3. Aan de hand van het centraal beslagregister kan de gerechtsdeurwaarder – alvorens een ambtshandeling te verrichten – checken of ten laste van de debiteur reeds een beslag ligt en of dat de verhaalspositie van zijn opdrachtgever ernstig bemoeilijkt. Een opdrachtgever kan aldus van tevoren een betere afweging maken of een gerechtelijke incasso kansrijk is. Gerechtsdeurwaarders zijn bij verordening verplicht om deze raadpleging van het centraal beslagregister te doen.
Ook van belang bij de afweging om al dan niet een kansrijke gerechtelijke procedure te starten is dat sinds een jaar een convenant geldt tussen de KBvG en de branchevereniging voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren (de NVVK) op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder bij de schuldhulpverleningsinstanties kan informeren of de debiteur zich in een minnelijk schuldhulptraject bevindt. Deze signalering vanuit de Verwijsindex schuldhulp (Vish) koppelt de gerechtsdeurwaarder terug naar zijn opdrachtgever die, zo is gebleken, in de overgrote meerderheid van de gevallen de incassoactiviteiten dan schorst in afwachting van nadere berichten. Ook dit instrument bevordert een betere afweging van het nut van gerechtelijke stappen en voorkomt onnodige tijdsinvestering zowel bij de opdrachtgever en de gerechtsdeurwaarder als in een gerechtelijke procedure.
Deelt u de mening dat dit het rechtsgevoel van burgers ernstig kan aantasten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat er in ons land niet wordt bijgehouden hoe vaak vonnissen niet worden nageleefd? Zo ja, bent u bereid hierover een registratie bij te gaan houden dan wel een steekproef te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat als aan de hand van bovengenoemde registratie of steekproef bekend is hoe vaak en in welke gevallen een vonnis niet wordt nageleefd, veel mensen beter een afweging kunnen maken of een dure rechtszaak wel zin heeft? Zo ja, bent u bereid dit naar de burgers te communiceren?
Zie antwoord vraag 2.
117 medewerkers bij het Openbaar Ministerie die berispt of ontslagen zijn na fouten |
|
Tunahan Kuzu (GrKÖ) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «117 medewerkers van het Openbaar Ministerie (OM) berispt of ontslagen na fouten»?1
Ja.
Hoe verklaart u dat deze cijfers pas werden bekend gemaakt nadat de media een beroep deden op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB)?
Het Openbaar Ministerie (OM) legt in zijn jaarbericht op transparante wijze verantwoording af over de behaalde resultaten, het gevoerde beleid, de bedrijfsvoering en het integriteitsbeleid. In de jaarverslagen van het OM wordt elk jaar gemeld hoeveel gevallen van integriteitsschendingen zijn onderzocht en vastgesteld, welk type gedragingen het (in hoofdzaak) betrof en welke disciplinaire maatregelen zijn opgelegd. Ook wordt in het jaarbericht gerapporteerd over het integriteitsbeleid in brede zin.
De naar aanleiding van het Wob-verzoek openbaar gemaakte overzichten betroffen de halfjaaroverzichten van het Bureau Integriteit OM (BI-OM).In deze geanonimiseerde overzichten staat een korte beschrijving van alle vermoedelijke integriteitschendingen die het betreffende half jaar binnen het OM zijn geconstateerd, alsmede de wijze van afhandeling daarvan. Deze overzichten worden sinds enkele jaren gepubliceerd op het intranet van het OM en onder de aandacht gebracht in interne nieuwsbrieven. Achterliggende gedachte bij de overzichten is dat meer open communicatie over integriteitschendingen intern een lerende werking heeft en de transparantie van het integriteitsbeleid vergroot.
Het OM zal in het vervolg jaarlijks in aanvulling op het jaarbericht de BI-OM-overzichten actief publiceren.
Kunt u toezeggen de Kamer jaarlijks te rapporteren over integriteitsscheidingen bij alle departementen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan mij om te rapporteren over dergelijke gegevens die betrekking hebben op alle departementen.
Kunt u in een aanvullende rapportage de gegevens van de betrokkenen specificeren naar sekse, etniciteit, functie en schaalniveau en dit vanaf nu in elke rapportage over integriteitsschendingen verwerken? Zo nee, waarom niet?
Een verdere specificatie van de concrete casussen in het overzicht dat het OM openbaar heeft gemaakt, zou kunnen leiden tot identificatie en herkenning van de betrokkenen. Gelet op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, kan ik die casussen niet verder specificeren.
Hoe waardeert u het aantal van 117 medewerkers dat de fout in is gegaan? Is dit aantal hoger dan in voorgaande jaren?
Het aantal meldingen schommelt rond de 30 à 40 per jaar. In de bewuste periode zijn er 137 meldingen gedaan. Deze integriteitsmeldingen hebben betrekking op een periode van 3,5 jaar en het betreft rechterlijk ambtenaren, rijksambtenaren én stagiairs. In 20 gevallen bleek er na onderzoek geen sprake te zijn van een integriteitschending of bleek de melding geen OM’er te betreffen. De meldingen variëren van het niet registreren van vrije dagen en het ongeoorloofd raadplegen van informatie tot andere incidenten. De overgrote meerderheid betrof lichte vormen van plichtsverzuim – geen strafbare feiten – waartegen disciplinair is opgetreden. Aantal en aard van de integriteitsincidenten worden centraal gemonitord door het BI-OM in het kader van het integriteitsbeleid dat in 2012 is ingezet en dat erop gericht is de alertheid en meldingsbereidheid van OM'ers in integriteitskwesties te vergroten.
Waarom werden deze cijfers pas bekend gemaakt nadat een advocatenkantoor beroep had gedaan op de WOB?
Zie antwoord vraag 2.
Kunnen dergelijke publicaties in het vervolg op een transparantere wijze bekend worden gemaakt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat het OM een voorbeeldfunctie heeft en dat dergelijke fouten van medewerkers het vertrouwen in het OM aantasten? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Iedere misstap van een medewerker van het OM is er natuurlijk één teveel. Juist een organisatie die anderen aanspreekt op normoverschrijdend gedrag moet het goede voorbeeld geven. Het is echter een illusie dat in een organisatie met meer dan vijfduizend mensen iedereen zich, zowel op de werkvloer als privé, altijd gedraagt zoals het zou moeten. Het OM voert dan ook actief beleid gericht op bewustwording en signalering van mogelijke schendingen. Dit is een lastig en langdurig proces.
Een belangrijke rol hierin vervult het eerdergenoemde BI-OM, dat als landelijk expertisecentrum een adviserende, stimulerende en beheersende rol op het gebied van integriteit heeft. Het BI-OM fungeert als vraagbaak en sparringpartner voor de OM-onderdelen, stimuleert bewustwording en communicatie rondom integriteit en houdt centraal zicht op aantallen integriteitschendingen en de wijze van afhandeling daarvan. Onderdeel van het BI-OM is een poule van onderzoekers, waarop de OM-onderdelen een beroep kunnen doen om een (vermoedelijke) integriteitschending te onderzoeken.
Het integriteitsbeleid van het OM is in 2013 door GRECO (Group of States Against Corruption, een verdragsorganisatie onder de vlag van de Raad van Europa) in Europees verband als best practice aangemerkt.
Deelt u de mening dat een betere screening bij aanname van medewerkers bij het OM, dergelijke fouten kan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Een screening is wezenlijk onderdeel van het preventiebeleid, naast het regelmatig voeren van functioneringsgesprekken, het aanspreken van medewerkers op afwijkend gedrag en de beschikbaarheid van vertrouwenspersonen. Voor vertrouwensfuncties binnen het OM geldt uiteraard al een verzwaarde screening in de vorm van een veiligheidsonderzoek door de AIVD. Een screening biedt uiteraard geen volledige garantie op het voorkomen van integriteitsschendingen.
In mijn brief van 11 februari 2016 heb ik aangekondigd voor functies die een hoge mate van integriteit vereisen – waaronder die bij het OM – het afwijzen van een Verklaring omtrent het Gedrag ook mogelijk te willen maken op basis van enkel politiegegevens.
Deelt u voorts de mening dat medewerkers bij het OM vrij zouden moeten zijn om hun aanmerkingen over de gang van zaken binnen het OM kenbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik. Als medewerkers van het OM mogelijke integriteitsschendingen of misstanden signaleren, kunnen zij die melden bij hun leidinggevende of (desgewenst vertrouwelijk) bij de vertrouwenspersonen integriteit die op elk parket aanwezig zijn. Hierbij gelden de waarborgen van het Besluit melden vermoeden misstand bij Rijk en Politie. Een substantieel deel van de vermoedelijke schendingen is ook naar voren gekomen naar aanleiding van een dergelijke melding.
Wat is de standaardprocedure waarmee strafmaten bij het OM worden bepaald en kunt u aangeven hoe deze straffen in verhouding staan tot elkaar?
Een bij het OM werkzame rijksambtenaar of rechterlijk ambtenaar komt in aanmerking voor een disciplinaire maatregel (variërend van een schriftelijke berisping tot ontslag) wanneer die persoon opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich anderszins aan plichtsverzuim schuldig maakt. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van voorschriften als het doen of nalaten van iets dat een goed (rechterlijk) ambtenaar behoort te doen of na te laten. Onvoorwaardelijk strafontslag is de zwaarste disciplinaire maatregel en wordt verleend als het verzuim het treffen van een dergelijke maatregel rechtvaardigt.
Per situatie zal bepaald moeten worden wat een evenredige verhouding is tussen plichtsverzuim en de op te leggen straf. Daarin kan meewegen dat het OM een bijzondere positie heeft. Daarnaast is van belang dat rechterlijke ambtenaren een voorbeeldfunctie bekleden, zodat van hen (nog) hogere eisen gesteld kunnen worden met betrekking tot integriteit.
De onafhankelijkheid van deurwaarders en de verwevenheid met incassobureaus |
|
Sadet Karabulut , Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de antwoorden van uw voorganger op Kamervragen over het deelnemen van niet-gerechtsdeurwaarders in deurwaarderspraktijken en de borging van de onafhankelijkheid van het gerechtsdeurwaardersambt?1
Ja.
Klopt het dat niet-gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 4, sub b, van de Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarders (de verordening) alleen mogen participeren in een deurwaarderskantoor als deze niet direct of indirect betrokken is bij opdrachten aan hetzelfde kantoor?
Ja.
Voldoet de huidige verordening aan de recent door de Tweede Kamer aangenomen wetswijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet, waarin de kernwaarde onafhankelijkheid uitdrukkelijk in is opgenomen?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Gerechtsdeurwaarders moeten volgens het nieuwe artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet altijd onafhankelijk hun ambt kunnen uitvoeren. Een maximaal zeggenschapsbelang van 49% door een derde-niet-gerechtsdeurwaarder en een deelnemingsverbod voor directe en indirecte opdrachtgevers (zoals voorgeschreven in de artikelen 3 en 4 van de geldende verordening) geven samen een goede concretisering van het beginsel van onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder en scheppen duidelijke voorwaarden voor behoud van de zeggenschap binnen de eigen gerechtsdeurwaardersorganisatie.
Wat vindt u van de wens van uw voorganger dat er eigenlijk sprake zou moeten zijn van verdergaande derdenparticipatie en zelfs nulparticipatie?3 Kunt u uw antwoord toelichten?
Omdat ik hecht aan een goed verankerde onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder als bijzonder ambtsdrager heb ik een voorgestelde wijziging van de geldende verordening, die een versoepeling van de participatieregels beoogde, niet goedgekeurd. Een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 20164 heeft dit bevestigd, waarover ik u per separate brief reeds berichtte. Met deze uitspraak is geen leemte ontstaan in de zin dat nu geen regels zouden gelden met betrekking tot de gewenste onafhankelijkheid. Integendeel, de geldende verordening van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) is ongewijzigd van kracht, waarin de interne en de externe onafhankelijkheidsvereisten verankerd zijn.
Daarnaast krijgt het onafhankelijkheidsvereiste een wettelijke grondslag die per 1 juli a.s. in werking treedt. De geldende KBvG-verordening uit 2010 geeft daar een nadere invulling aan. Het is primair aan de KBvG om de onafhankelijkheid in de beroepspraktijk vorm te geven met haar verordenende bevoegdheid. Dit thema zal op de agenda blijven staan van het overleg dat ik periodiek voer met de KBvG.
Mijn ambtsvoorganger constateerde in antwoord op eerdere Kamervragen5 dat er binnen de KBvG onvoldoende draagvlak is voor een verdergaande beperking van participatie door derden in gerechtsdeurwaarderskantoren dan reeds het geval is in de geldende KBvG-verordening. Een algehele uitsluiting in een nieuwe KBvG-verordening was toen en is ook nu in dit licht niet realistisch. Of er aanleiding bestaat vereisten rondom onafhankelijkheid na inwerkingtreding van artikel 12a van de Gerechtsdeurwaarderswet in de vorm van een AMvB nader in te vullen, wordt momenteel in overleg met de KBvG bezien.
Hoe wordt gecontroleerd of derden die participeren in een deurwaarderskantoor niet indirect of direct betrokken zijn bij opdrachten aan datzelfde kantoor?
De Verordening Onafhankelijkheid van de Gerechtsdeurwaarder regelt onder andere in artikel 5 dat de gerechtsdeurwaarder gehouden is om via een aandeelhoudersovereenkomst waarborgen te scheppen voor de onafhankelijkheid. Ook is geregeld dat hij opgave doet aan het bestuur van de KBvG van de voor het gerechtsdeurwaarderskantoor gekozen rechtsvorm en de inrichting daarvan, de aandeelhouders, vennoten of anderszins deelnemende personen, de omvang van hun deelnemingen en de aan elk van hun toekomende rechten en of deze personen direct of indirect betrokken zijn bij opdrachten aan het kantoor.
De controle vindt plaats door het bestuur op basis van signalen die de publiekrechtelijke beroepsorganisatie ontvangt. De controle kan momenteel worden uitgevoerd in het kader van de audit op de kwaliteitsnormen, doordat de KBvG-commissie Toetsing de auditoren daar een specifieke aanwijzing voor geeft. Per 1 juli 2016 vindt daarnaast de controle plaats door het Bureau Financieel Toezicht (BFT), in het kader van het nieuwe integraal toezicht.
Bent u bekend met het belang dat rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft in deurwaarderskantoren en incassokantoren?4 Hoe groot is dat belang en hoe wordt daarop gecontroleerd? Is bij u bekend of deze rechtsbijstandsverzekeraar indirect of direct betrokken is bij opdrachten aan diezelfde deurwaarderskantoren? Kunt u daarbij uw reactie geven?
Ja. Rechtsbijstandsverzekeraar DAS heeft mij toegelicht dat DAS sinds 2006 belangen heeft in een aantal gerechtsdeurwaarderskantoren van 49%. Of deze situatie in overeenstemming is met de regels uit de verordening staat ter beoordeling van de KBvG en de tuchtrechter. DAS Holding heeft tevens belangen in een aantal incassokantoren. Deze incasso-organisaties kennen een grote diversiteit aan opdrachtgevers, variërend van MKB-bedrijven tot grootzakelijke dienstverleners. Als in incassozaken van deze opdrachtgevers een gerechtelijk traject moet worden opgestart, worden deze zaken aan de deurwaarderskantoren waar DAS in participeert in behandeling gegeven. Dit worden indirecte opdrachten genoemd. Volgens DAS worden rechtstreekse opdrachten, zoals haar eigen premie-incasso's, uitsluitend in behandeling gegeven aan gerechtsdeurwaarderskantoren waarin DAS Holding geen aandelenbelang heeft. DAS heeft volgens opgave geen incasso-portefeuilles waarbij zij eigenaar is van de vorderingen (koopportefeuilles) die in behandeling zijn bij gerechtsdeurwaarders waarin DAS Holding een aandelenbelang heeft. DAS heeft mij bericht dat derhalve geen sprake is van directe opdrachten aan gerechtsdeurwaarderskantoren waar zij een belang in heeft.
Hoe oordeelt u in het algemeen over de verwevenheid van incasso-organisaties en gerechtsdeurwaarders?
Een zekere verwevenheid is onvermijdelijk omdat de gerechtsdeurwaarder in ons stelsel nu eenmaal bijzonder ambtenaar en ondernemer tegelijk is en hij naast gerechtelijke ook buitengerechtelijke incassowerkzaamheden mag ondernemen, zij het op een bij wet en bij verordening gereguleerde wijze. Incassowerkzaamheden zijn in beginsel verbonden met de kernfunctie van de gerechtsdeurwaarder: procesinleiding, betekening van exploiten en civiele tenuitvoerlegging. Het is de gerechtsdeurwaarder op zichzelf toegestaan om werkzaamheden te verrichten die in het verlengde van deze kernfuncties liggen, al zal hij de aard en de omvang van deze nevenwerkzaamheden moeten melden bij de KBvG. Ook in het grensgebied tussen het ambtelijke werk en de incasso zal echter altijd duidelijk moeten zijn wie in welke hoedanigheid optreedt (zie mijn antwoord hieronder op de vragen 8 en 9). De gerechtsdeurwaarder blijft bovendien altijd gebonden – ook als hij geen ambtelijke werkzaamheid verricht – aan de beroepsethische regels die voortvloeien uit de KBvG-verordeningen en die door de tuchtrechter worden gehandhaafd en staat onder financieel toezicht van het BFT.
Wat vindt u er van dat er organisaties zijn die zelfs in het logo «incasso & gerechtsdeurwaarders» hebben verwerkt, waarmee een incassobureau druk kan uitoefenen door onomwonden de schijn te wekken aan burgers en bedrijven dat ze met een gerechtsdeurwaarder te maken hebben, ook als dat (nog) niet het geval is?
Incassobureaus mogen niet de indruk wekken (of dat nu naar schuldenaren toe of naar schuldeisers is) dat zij bevoegdheden hebben die zij niet hebben. Het is van groot belang dat misbruik van de titel en het logo van gerechtsdeurwaarder wordt tegengegaan. Bij schuldenaren mag geen misverstand bestaan over de positie en bevoegdheid van diegene die een incasso verricht. Het publiek moet erop kunnen blijven vertrouwen dat de gerechtsdeurwaarder ook gerechtsdeurwaarder is en dat de civiele tenuitvoerlegging in handen van een bevoegde openbaar ambtenaar ligt. Het nieuwe beroepsregister van het per 1 juli 2016 in werking tredende artikel 2a Gerechtsdeurwaarderswet biedt beter inzicht in wie bevoegd is. De KBvG doet in voorkomende gevallen ook aangifte bij het Openbaar Ministerie (OM) van het zonder daartoe gerechtigd zijn voeren van de titel van gerechtsdeurwaarder (artikel 435, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht). Of in individuele gevallen de regels worden overtreden, zal worden onderzocht door het OM.
Is het geoorloofd dat een incassobureau zich voordoet als gerechtsdeurwaarder? Zo ja, waarom wordt dat toegestaan, gelet op de risico’s? Zo nee, wat gaat u hier tegen ondernemen? Bent u bereid zo nodig de regels aan te scherpen?
Zie antwoord vraag 8.
De samenwerking tussen het Openbaar Ministerie (OM) en Belastingdienst in ontnemingskwesties |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Klopt het dat in onderdeel 2.3 van het voor 1 juli 2015 geldende Besluit Samenloop belastingheffing en strafrechtelijke ontneming (Besluit Samenloop) stond opgenomen dat het OM in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact treedt met de Belastingdienst, teneinde te kunnen kiezen voor de meest efficiënte wijze om crimineel verkregen vermogen af te pakken? Hoe kan het dat daar achtien jaar lang nagenoeg niets mee is gedaan? Wat is de reden dat er pas vanaf 1 juli 2015 een nieuw protocol is gekomen om de samenwerking te verbeteren, te weten Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van douane en toeslagen (protocol AAFD)?
In het inmiddels ingetrokken Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming was in onderdeel 2.3 bepaald: «Om in ontnemingszaken tot goede afstemming te komen tussen OM en Belastingdienst treedt de Officier van justitie in een zo vroeg mogelijk stadium van een onderzoek in contact met de Belastingdienst». Ook in de beleidsregels van het Openbaar Ministerie (OM) met betrekking tot ontneming, «Aanwijzing ontneming en de daarop volgende Aanwijzing afpakken», is overleg met de Belastingdienst steeds geregeld.
Ik herken mij niet in de stelling dat er nagenoeg geen afstemming is geweest tussen de Belastingdienst en het OM. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakt afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol1 (hierna ook: het Protocol).
Zoals ik in mijn brief van 9 december 2015 heb aangegeven heeft de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking in haar rapport terecht gewezen op het belang van nauwe samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst.2 Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst. Ook het eerdergenoemde Protocol zal naar aanleiding van de hierop betrekking hebbende aanbevelingen worden verduidelijkt en waar nodig, in overleg met de Belastingdienst, worden aangepast.
Ik verwijs in dit verband mede naar de brief – die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen, zie ook het antwoord op vraag 7 – inzake de aanbevelingen op dit terrein.
Waarom is bij het actualiseren van het Besluit Samenloop in 2002 door de Staatssecretaris van Financiën niet gekeken naar de praktische uitwerking van de samenwerking tussen OM en Belastingdienst in het belang van ontneming, ondanks dat in hetzelfde besluit in onderdeel 2.2. stond dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zal beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan? Wat is er met de laatstgenoemde passage gedaan? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het Besluit Samenloop van 1 december 1997 (nr. AFZ97/2041M) was aangegeven dat de Staatssecretaris van Financiën zich nader zou beraden hoe met betrekking tot de wederzijdse beïnvloeding van het strafrecht en het fiscale recht dient te worden gehandeld wanneer daar meer ervaring mee was opgedaan. Nadien zijn geen ervaringen opgedaan die leidden tot aanpassing van het in genoemd besluit geformuleerde beleid. Derhalve is de desbetreffende passage in het Besluit Samenloop 2002 gehandhaafd.
Het Besluit Samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontneming is bij besluit van 19 juni 20153 ingetrokken in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2015 van het Protocol AAFD. Dit Protocol ziet mede op de afstemming tussen OM en Belastingdienst in het kader van samenloop tussen bestuurlijke boeten en strafrechtelijke afdoening en over het samengaan van voordeelsontneming en het heffen en innen van belastingen. Daarmee is de afstemming die op deze specifieke samenloop ziet nadrukkelijker gepositioneerd in het structureel plaatsvindende afstemmingsoverleg van de Belastingdienst, de FIOD en het OM, zoals in het Protocol genoemd. Dit kan verder bijdragen aan de genoemde wederzijdse beïnvloeding.
Wat zijn de redenen dat er zo lang onduidelijkheid heeft kunnen bestaan over de afstemming en de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst waar het gaat om afpakken van crimineel vermogen, terwijl in ieder geval uit fiscale vakliteratuur, jurisprudentie en de praktijk bleek dat hiermee problemen werden ervaren met de nodige negatieve gevolgen van dien waar het gaat om efficiënt en effectief afromen van crimineel vermogen?
In de regelgeving van de Belastingdienst en het OM is steeds aangegeven wanneer er in overleg met de andere instantie kan worden getreden, teneinde het overheidsoptreden zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. De onduidelijkheid die de vragenstellers veronderstellen, herken ik niet. De Belastingdienst en het OM overleggen geregeld over casus, zodat eventuele uitvoeringsproblemen kunnen worden besproken en opgelost.
Wat is ondernomen na de conclusie van de landelijke procesdeskundige van de Belastingdienst dat het OM zelden contact opnam met de Belastingdienst waar het gaat om de heffing van crimineel vermogen, met als gevolg dat zelden tot een afstemming is gekomen tussen het OM en de Belastingdienst?1
Er is sprake van een persoonlijke opvatting. Dat wil niet zeggen dat er geen ruimte is voor verbetering. Tussen de Belastingdienst en het OM vindt afstemming plaats en zij zijn daarbij steeds met elkaar in gesprek om dit proces te verbeteren. Mede als gevolg hiervan zijn de met elkaar gemaakte afspraken over afstemming inzake voordeelsontneming opgenomen in het AAFD-protocol.
Hoe kan het dat er na achtien jaar een nieuw protocol moet komen om de samenwerking tussen opsporing en Belastingdienst te verbeteren en te verduidelijken, terwijl de toenmalige Minister van Financiën in antwoord op Kamervragen aangaf dat er in de praktijk wel degelijk sprake was van concrete informatie-uitwisseling tussen OM en Belastingdienst waar het gaat om samenloop van belastingheffing en strafrechtelijke ontnemingen?2
Het Protocol is een vervolg op eerdere afspraken tussen de Belastingdienst en het OM, waar de Minister van Financiën naar heeft verwezen. Er is steeds sprake geweest van regelgeving met betrekking tot overleg tussen de Belastingdienst en het OM. In de overwegingen die in het Protocol zijn opgenomen, is beschreven wat de aanleiding was de bestaande afspraken te actualiseren. De werkafspraken over afstemming tussen de Belastingdienst en het OM worden periodiek aangepast.
Kunt u reageren op de uitspraak van de heer Van Den Heuvel3, te weten dat het protocol AAFD niets meer is dan een wassen neus? Kunt u daarbij ingaan op de wijze waarop het OM en de Belastingdienst uitvoering geven aan dit protocol, vooral voor wat betreft de samenwerking en afstemming ten behoeve van het ontnemen?
De heer Van den Heuvel heeft zijn column gebaseerd op de scriptie van een medewerker van de politie, getiteld «Het Blauwe Afpakhuwelijk». In het mondelinge vragenuur van 3 november 2015 heeft het lid Van Nispen vragen gesteld naar aanleiding van diezelfde scriptie. Ik heb hem geantwoord dat er wel degelijk wordt samengewerkt tussen de Belastingdienst en het OM en dat ook andere partijen een rol spelen bij het afpakken van crimineel vermogen. Er is tussen de Belastingdienst (inclusief Douane) en het OM regelmatig overleg over zaken, met name in het zogenoemde tripartite overleg. Met betrekking tot georganiseerde criminaliteit wordt overlegd in RIEC- en LIEC7-verband.
Het Protocol AAFD is zeker geen wassen neus. Het is het instrument om in afstemming tussen de Belastingdienst, de FIOD en het OM fiscale fraudezaken te selecteren voor strafrechtelijke afdoening. Ook ten aanzien van ontnemen (afpakken) vindt in dit overleg afstemming tussen de betrokkenen plaats. Ik spreek liever van afpakken dan ontnemen. Ontnemen is de strafvorderlijke term, terwijl er in het genoemde overleg een afweging wordt gemaakt tussen strafvorderlijke mogelijkheden om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen en de bestuursrechtelijke mogelijkheden van de Belastingdienst. Voor dit totaalpakket wordt de term afpakken gebruikt.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Oosting met betrekking tot dit onderwerp, zoals beloofd in uw reactie op hetzelfde rapport?4 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Ik verwijs hiervoor naar de brief die ik op korte termijn aan uw Kamer zal sturen.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de aanbevelingen van het rapport van de heer Van Laar5, zoals beloofd in uw reactie op mondelinge vragen?6 Kunt u uw antwoord per aanbeveling toelichten?
Deze aanbevelingen worden bezien in samenhang met de aanbevelingen van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking. Ik verwacht uw Kamer na de zomer daarover nader te kunnen informeren.
Wat is er nog meer ondernomen na het verschijnen van het onderzoek van de heer Van Laar en het rapport van de commissie-Oosting? Welke ontwikkelingen zijn er sindsdien op het gebied van de verbetering van de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer d.d. 9 december 2015 in reactie op het rapport van de Onderzoekscommissie Ontnemingsschikking schreef, herziet het College van procureurs-generaal de Aanwijzing en de Instructie afpakken. Bij die herziening worden ook nadere regels gegeven voor de afstemming met de Belastingdienst.
Op grond van deze aanwijzing en instructie, in combinatie met het Protocol AAFD, is duidelijk in welke gevallen afgestemd moet worden tussen het OM en de Belastingdienst. Er is overleg tussen de Belastingdienst en het OM om er voor te zorgen dat deze afspraken in de praktijk ook soepel en zonder rechtmatigheidsrisico’s kunnen worden gerealiseerd.
Zijn de paragrafen 4 en 5 van het protocol AAFD inmiddels dusdanig verduidelijkt en aangepast, zodat het een versteviging is in de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst, vooral met betrekking tot ontnemingskwesties? Zo ja, wat zijn de ervaringen van het OM en de Belastingdienst tot nu toe? Zo nee, waarom niet? Op welke manier en wanneer wordt het protocol aangepast?
Zie antwoord vraag 9.
Wordt de nauwe samenwerking zoals die plaatsvindt in Brabant en Zeeland tussen onder andere opsporingsdiensten en Belastingdienst in integrale ondermijningsteams landelijk uitgerold? Herinnert u zich uw voornemen om samen met het Ministerie van Financiën het initiatief te nemen met betrokken ketenpartners te bezien of en hoe een voldoende harde business case kan worden opgesteld op dit punt? Wat is daar concreet uit voortgekomen?7
In Noord-Brabant en Zeeland werken ketenpartners in de aanpak van ondermijning samen in de Taskforce Brabant Zeeland. Deze Taskforce stuurt een Integraal Afpakteam Brabant Zeeland aan, waarin de partners en het bestuur samenwerken bij de aanpak van ondermijning.
Daarnaast zijn er meerdere ondermijningsteams van het OM en de politie in Noord-Brabant, Zeeland en Limburg in het kader van het tweejarig project Intensivering Zuid Nederland. Deze teams van OM en politie werken samen met andere overheidspartners en de Taskforce, maar bestaan uitsluitend uit politie-rechercheurs van de regionale eenheden en de Landelijke Eenheid. Ze zijn in tegenstelling tot het Integraal Afpakteam Brabant Zeeland qua samenstelling dus niet integraal en richten zich voornamelijk op de bestrijding van synthetische drugs en precursoren en georganiseerde hennepteelt.
Ook in de rest van Nederland wordt in RIEC-verband tussen de genoemde overheidspartners nauw samengewerkt om een zo effectief mogelijke aanpak van ondermijning te realiseren. Het integraal afpakken van crimineel vermogen is hiervan een vast onderdeel. Over de resultaten van deze samenwerking informeer ik uw Kamer jaarlijks door toezending van het Jaarverslag LIEC-RIEC.
Aangezien de overheidspartners in alle regio’s en op landelijk niveau reeds samenwerken bij het afpakken van crimineel vermogen, zie ik geen noodzaak tot een landelijke uitrol van integrale ondermijningsteams. Ik wil er juist op sturen dat de samenwerking binnen bestaande structuren, zoals in RIEC-verband, plaatsvindt en – indien de problematiek daarom vraagt – wordt geïntensiveerd. Of daarbij nog integrale teams, zoals een integraal afpakteam, moeten worden ingericht, is een maatwerkkeuze die op regionaal niveau moet worden gemaakt. Daar is kennis voorhanden over de aard en omvang van de ondermijnings-problematiek en over de meest effectieve aanpak.
Zoals ik aan uw Kamer eerder heb laten weten12, heeft het Ministerie van Financiën eind 2015 een werkgroep ingesteld die als opdracht heeft te bezien of een voldoende harde businesscase kan worden uitgewerkt die laat zien dat een intensivering van het integraal afpakken uit de daaruit te verwachten meeropbrengsten kan worden gefinancierd. In de werkgroep zijn onder meer het OM, de Belastingdienst en het Bureau Regioburgemeesters vertegenwoordigd. De opbouw, werkwijze en ervaringen van het hiervoor genoemde Integraal Afpakteam Brabant Zeeland worden in de businesscase nadrukkelijk meegenomen. Naar verwachting zal de werkgroep voor de zomer het eindverslag aan de Minister van Financiën en mijzelf opleveren, met een advies over eventuele vervolgstappen.
Herinnert u zich uw antwoord op mondelinge vragen waarin u hebt aangegeven de zorgen over de beperkte samenwerking tussen OM en Belastingdienst met betrekking tot ontnemingen door middel van een gesprek onder de aandacht te brengen bij het OM? Wat is daar concreet uit voortgekomen?8
Naar aanleiding van het verschijnen van het rapport van de Onderzoekscommissie ontnemingsschikking heb ik uw Kamer laten weten14 dat de samenwerkingsafspraken, instructies en beleidsregels over onder meer de afstemming tussen de Belastingdienst en het OM nader moet worden bezien en waar nodig aangepast. Het OM werkt hier vanzelfsprekend actief aan mee. Ik verwijs in dit verband naar het antwoord op vraag 7.
Op welke manier bent u van plan om de Kamer te informeren over de voortgang in de verbetering van de afstemming en samenwerking op het gebied van afpakken van crimineel verkregen vermogen, zoals eerder door u beloofd?9
Zoals mijn voorganger en ik de afgelopen jaren hebben gedaan, zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief over de rijksbrede aanpak van fraude informeren over de resultaten van het strafrechtelijk afpakken van crimineel vermogen en over het bestuurlijk en fiscaal terugvorderen bij fraude. Ik zal daarbij ook de samenwerking tussen het OM en de Belastingdienst op dit punt betrekken.
Klopt het dat investeringen en meer opsporingscapaciteit in de witwasketen nog altijd meer crimineel vermogen oplevert? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meer, wat kost dat, welke investeringen zouden daarvoor nodig zijn en waar zijn deze op dit moment het hardste nodig? Kunt u uw antwoord cijfermatig toelichten?
Het OM heeft de ambitie om, in samenwerking met andere ketenpartners, het afnemen van crimineel vermogen verder te intensiveren door onder meer te investeren op het thema witwassen. In de begroting van het Ministerie van Veiligheid en Justitie zijn gelden gereserveerd voor intensivering van de fraudebestrijding16.
Het bericht ‘Werkdruk leidt tot ontsporen van crimefighter’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR) dat geïnvesteerd moet worden in het Openbaar Ministerie (OM) om ervoor te zorgen dat talentvolle en goede officieren niet worden opgebrand?1
Het OM vindt het belangrijk dat medewerkers met energie en een gezonde balans hun werk doen en voert daarom actief beleid gericht op het voorkomen van verzuim. Van medewerkers en leidinggevenden wordt verwacht dat zij in gesprek gaan over de aanleiding voor het verzuim. Als die aanleiding niet ligt in ziekte, dan kunnen in overleg maatregelen worden genomen om de oorzaak van het verzuim weg te nemen, zoals het verminderen van de werkdruk door het beperken van het takenpakket. De bedrijfsarts adviseert de leidinggevende hierbij.
Het uitgangspunt van de rijksbrede efficiencytaakstelling is dat het OM op het bestaande kwaliteits- en serviceniveau blijft functioneren. Uit een validatie door een onafhankelijk deskundige is gebleken dat het OM op koers ligt om de rijksbrede efficiencytaakstelling van het kabinet zonder extra middelen te realiseren2. In z’n algemeenheid deel ik dan ook niet de conclusie dat er een directe relatie is tussen de efficiencytaakstelling, het takenpakket en de werkdruk bij officieren.
Omdat het kabinet hecht aan een toekomstgericht OM dat – naast het behalen van benodigde efficiencywinsten – de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven, stelt het kabinet vanaf 2016 structureel 15 mln. beschikbaar aan het OM. Voor extra taken heeft het OM structureel extra middelen ontvangen. Het gaat hier om de aanpak van onderwerpen met een internationale dimensie (€ 5 mln. in 2015 oplopend tot € 20 mln. structureel vanaf 2017) en contraterrorisme (€ 0,8 mln. in 2016 oplopend tot € 2,1 mln. structureel vanaf 2018).
Voor extra taken zijn dus al extra middelen beschikbaar gesteld. Extra investeringen om ervoor te zorgen dat talentvolle goede officieren niet opbranden zijn mijns inziens dan ook niet nodig. Als er een relatie is tussen het takenpakket van een officier en verzuim kunnen er dus, zoals hierboven aangegeven, al maatregelen worden genomen.
Deelt u de analyse dat, behalve de zware criminaliteit waarmee officieren van justitie te maken krijgen, ook de toegenomen bezuinigingen de afgelopen jaren en een groeiend takenpakket de oorzaken zijn van grote werkdruk onder officieren van justitie?
Zie antwoord vraag 1.
Welke bestaande mogelijkheden zijn er om officieren van justitie te begeleiden indien zij onder grote werkdruk komen te staan? Zijn deze mogelijkheden volgens u afdoende en/of is verder onderzoek hiernaar noodzakelijk?
In het kader van verschillende opleidingstrajecten van officieren van justitie wordt onder meer aandacht gegeven aan de emotionele impact die het werk als officier van justitie kan hebben op zowel de werk- als de privésituatie. Officieren worden nadrukkelijk erop gewezen problemen met betrekking tot werkdruk etc. te bespreken met hun teamleider en de parketleiding. Van professionals mag ook worden verwacht dat zij tijdig aan de bel trekken als dit nodig is bij problemen met betrekking tot werkdruk. Ook aan de leidinggevenden bij het OM wordt gevraagd oog te hebben voor de problemen die kunnen ontstaan door de behandeling van (bepaalde) strafzaken dan wel door de grote werkdruk bij officieren van justitie.
Voor officieren van justitie bestaan diverse mogelijkheden voor het krijgen van ondersteuning en begeleiding bij hun werkzaamheden, bijvoorbeeld door contacten met vakgenoten en door middel van intervisie. Ook kunnen zij een beroep doen op hulpverlening door het Instituut voor Psychotrauma. Daarnaast kan – indien daartoe aanleiding bestaat – een beroep worden gedaan op individuele coaching.
Het OM is ook bezig met de verdere verbetering van de begeleiding. In de P(ersoneels)-gesprekken zal in de toekomst nog nadrukkelijker de emotionele impact die het werk als officier van justitie kan hebben, aan de orde worden gesteld en gestuurd worden op toepassing van mogelijkheden die voorhanden zijn. Ook zal in specifieke zaken waarin het afbreukrisico groot is, meer gebruik worden gemaakt van individuele en groepsgerichte briefing en debriefing. Het OM heeft verder in de assessments die worden ingezet voor instroom en doorstroom naar de diverse officiersfuncties het risico van «ontsporen» opgenomen. Het betreft psychologisch onderzoek naar intrapersoonlijke en interpersoonlijke vaardigheden, ter inschatting van potentiële risico's als de (werk)druk te hoog wordt. Met de uitkomsten daarvan kan gestuurd worden om eventuele risico's te minimaliseren.
Bent u van mening dat binnen het OM verbetering nodig is om de cultuur waarin officieren zich veilig voelen om hulp of begeleiding te vragen, te verbeteren? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn u meer gevallen bekend in de afgelopen vijf jaren waarin onderzoek is ingesteld door het landelijk parket naar officieren van justitie wegens het mogelijk plegen van strafbare feiten? Zo ja, in hoeverre speelde in deze gevallen ook mee de grote en toenemende werkdruk waardoor de betrokken officieren «uit evenwicht» zijn geraakt?
Ja, door het Landelijk Parket is enkele malen onderzoek gedaan naar mogelijk door officieren van justitie gepleegde strafbare feiten. Daarbij speelde werkdruk van de betrokken officieren – voor zover bekend – geen rol.
Hoe beziet u het betreffende incident in de context van een toename van bedreigingen in Zuid-Nederland aan het adres van een aantal burgemeesters en lokale gezagsdragers? Deelt u de mening dat niet alleen officieren van justitie maar ook burgemeesters en lokale politici beschermd worden in de strijd die zij voeren tegen georganiseerde criminaliteit? Hoe gaat u dit waarborgen?
Het incident waarover in het door u aangehaalde bericht wordt gesproken, staat op zich los van bedreigingen in Zuid-Nederland aan het adres van een aantal burgemeesters en lokale gezagsdragers.
Ik deel de mening dat alle gezagsdragers hun werk moeten kunnen uitvoeren en – indien nodig – beschermd dienen te worden.
Niet alleen officieren van justitie verdienen en krijgen – indien dat noodzakelijk blijkt – bescherming, maar ook burgemeesters en lokale politici kunnen een beroep doen op politie en justitie indien sprake is van strafbare feiten. Daarbij gelden de «Eenduidige Landelijke Afspraken» tussen politie, Openbaar Ministerie (OM) en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) over de aanpak van agressie en geweld tegen functionarissen met een publieke taak. Ook kunnen in voorkomende gevallen door de overheid beveiligingsmaatregelen worden getroffen binnen het Stelsel Bewaken en Beveiligen als de dreiging daar aanleiding toe geeft.
Daarnaast is ook binnen het Ministerie van BZK volop aandacht voor de veiligheid van lokale bestuurders. Door de ministeries van BZK en van Veiligheid en Justitie, het Nederlandse Genootschap van Burgemeesters, de Wethoudersvereniging, Raadslid.nu en de Vereniging Nederlandse Gemeenten is de Toolkit Veilig Bestuur ontwikkeld. Deze toolkit biedt onder meer telefoonnummers die politieke ambtsdragers en hun gezinsleden kunnen bellen als ze te maken krijgen met agressie en bedreiging, waar zij 24 uur per dag advies en gespecialiseerde opvang kunnen krijgen. Voor Burgemeesters, wethouders en raadsleden zijn trainingen beschikbaar om hen te leren omgaan met intimidatie en bedreiging. Een stappenplan laat politieke ambtsdragers zien wat zij kunnen doen tijdens en na een incident en biedt hun aanknopingspunten bij het opstellen van beleid om agressie tegen te gaan. De toolkit biedt ook een overzicht van de Eenduidige Landelijke Afspraken tussen politie, OM en BZK.
Wat is de stand van zaken in het strafrechtelijk onderzoek dat het OM is gestart tegen de betrokken officier van justitie?2
Het onderzoek is voortvarend ter hand genomen. Over de stand van zaken van het opsporingsonderzoek kan ik u geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat zorgvuldig, maar ook met enige spoed, dient te worden beoordeeld of overgegaan moet worden tot strafrechtelijk vervolging, gelet ook het belang van de betrokken officier van justitie zelf? Hoe geeft het landelijk parket uitvoering aan deze belangenafweging?
Ja, ik deel die mening. Het OM zal een zorgvuldige afweging maken waarbij alle belangen worden betrokken.
De noodkreet van verontruste rechters |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat rechters willen dat de rechtspraak met rust wordt gelaten?1
De rechtspraak is, net als andere publieke en private instellingen, voortdurend in beweging om aan maatschappelijke ontwikkeling tegemoet te komen. Rechters merken dat in het dagelijks werk en moeten inspelen op veranderingen. Door rechters wordt met de uitkomsten van de enquête, zoals ook eerder met het Leeuwarder manifest, een signaal afgegeven dat er zorgen zijn over ontwikkelingen. Het is goed dat daarover openheid is, want dan kan daarover door de Raad voor de rechtspraak (hierna ook: de Raad), rechters en medewerkers het gesprek worden gevoerd.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot het Meerjarenplan?2 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten uitgebreid met de initiatiefnemers van «Tegenlicht» te hebben gesproken over de onderwerpen van de opiniepeiling en de betekenis van het feit dat veel rechters deze zorgen delen. De Raad heeft aangegeven de zorgen op tal van punten te delen. Een belangrijk onderwerp van gesprek was het vinden van een juiste balans tussen bedrijfsvoering en kwaliteit. Het verbeteren van de overlegstructuur en de vertegenwoordiging, zodat mensen zich echt vertegenwoordigd voelen, was een ander belangrijk gespreksonderwerp dat volgens de Raad en de initiatiefnemers serieuze aandacht verdient. De Raad en de initiatiefnemers zullen elk ideeën en acties ontwikkelen op het gebied van de verbetering van de verbinding tussen werkvloer en bestuurders.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de schaalvergroting en evaluatie van de herziening gerechtelijke kaart?3 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
In de enquête Tegenlicht wordt het locatiebeleid uit het Meerjarenplan (MJP) geduid als schaalvergroting en wordt opgeroepen geen stappen te zetten voordat de Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) is geëvalueerd. Het MJP heeft geleid tot een discussie over de lokale en regionale betekenis van rechtspraak. Uiteindelijk heeft uw Kamer zich hierover uitgesproken via de motie Oskam c.s. De commissie Evaluatie Wet herziening gerechtelijke kaart (HGK) zal de werking en de effecten van de Wet HGK grondig onderzoeken. Ik wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de druk op kwaliteit en de te grote focus op bedrijfsvoering?4 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
De Raad heeft mij laten weten deze zorg van de rechters al geruime tijd te delen. Daarom heeft de Raad de ontwikkeling van professionele standaarden voor rechters gestimuleerd. Dergelijke standaarden zijn inmiddels volop in ontwikkeling. Verder heeft de Raad al in 2013 in een brief aan alle medewerkers van de Rechtspraak laten weten dat er minder eenzijdig op productie zal worden gestuurd. Dit draagt de Raad sindsdien uit bij de gerechtsbesturen, verantwoordelijk voor de beheersing van de productiedruk. De kwaliteit van de rechtspraak is onderzocht door de Visitatiecommissie rechtspraak (commissie Cohen). Die constateerde in oktober 2014 dat, hoewel het goed gaat met de Nederlandse rechtspraak, er ook dingen beter kunnen. Aanbevelingen van deze commissie zijn door de gerechten afzonderlijk opgepakt, omdat die per gerecht verschillen. In de brief van 21 november 2014 naar aanleiding van het rapport van de commissie Cohen is ook gewezen op de mogelijkheid om met herverdeling van beschikbare middelen tussen gerechten, en binnen gerechten tussen afdelingen en teams, de kwaliteit te handhaven en de werkdruk te verminderen. De Raad bekijkt dit samen met de gerechten.
Wat is uw reactie op de ervaringen en zorgen van rechters met betrekking tot de relatie tussen bestuurders en medewerkers in de rechtspraak?5 Wat wordt er gedaan met deze ervaringen en zorgen?
Ik heb met de Raad gesproken over de uitkomsten van de enquete. Zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 2 is de Raad in gesprek met de initiatiefnemers. Ik wacht de uitkomsten van dit gesprek af.»
Wat is er de afgelopen jaren gedaan vanuit u of de Raad voor de Rechtspraak om deze ervaringen, zorgen en aangedragen knelpunten met de medewerkers te bespreken? Wat is er gedaan met de uitkomsten van die besprekingen?
Ik verwijs naar de antwoorden op vraag 2 en 4. Daarnaast heeft de Raad aangegeven de banden met de vertegenwoordigers van medewerkers van de Rechtspraak te hebben aangehaald: de Centrale Ondernemingsraad, het College van afgevaardigden en de landelijke overleggen vakinhoud (LOV’s). Ook heeft de Raad aangegeven dat gesprekken ook op lokaal niveau plaatsvinden tussen de gerechtsbesturen, de vertegenwoordigende organen en medewerkers. Op die manier betrekken de Raad en de gerechtsbesturen medewerkers bij plan- en besluitvorming. De Raad streeft naar de versterking van de positie van de vertegenwoordigende organen en werkt er samen met de gerechtsbesturen aan dat de medewerkers zich daarin beter vertegenwoordigd voelen.
Kunt u reageren op de uitspraak dat de Nederlandse rechtspraak in vergelijking met andere landen niet duur is?6 Hoeveel mag volgens u goede rechtspraak kosten?
Voor het maken van een vergelijking van kosten van rechtspraak tussen landen vormen gegevens van de Raad van Europa een goede ingang7. In het jaar 2012 kwam het budget van de rechtspraak neer op € 58,60 per hoofd van de bevolking. Gerelateerd aan rijkdom, uitgedrukt als percentage van het bruto nationaal product, lijken de uitgaven voor de rechtspraak onder het Europees gemiddelde te liggen. Voor een nauwkeuriger vergelijking zou echter ook nog rekening moeten worden gehouden met onder andere de instroom van zaken en de precieze taken en werkwijzen van de gerechten. Wat dat laatste betreft moet bijvoorbeeld worden meegewogen dat in veel Europese landen rechtbanken kadastrale gegevens beheren. De beschikbare gegevens laten zo’n vergelijking echter niet toe.
Hoeveel goede rechtspraak mag kosten, is niet in het algemeen te beantwoorden. De rechtspraak krijgt als essentieel onderdeel van ons staatsbestel de nodige middelen om deze rol goed te kunnen uitvoeren. Deze adequate bekostiging staat centraal in de prijsonderhandelingen die op dit moment plaatsvinden en hierover voer ik het gesprek met de Raad. Voor de begrotingsbehandeling in november 2015 heb ik naar aanleiding van gebleken knelpunten extra middelen toegezegd.
Hoe wordt de samenspraak tussen bestuurders en medewerkers nu vormgegeven? Kunt u in uw antwoord tevens aangeven wat u vindt van de ervaring van rechters dat deze samenwerking en samenspraak onvoldoende is?7
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6. De samenspraak wordt in eerste instantie vormgegeven via de formele medezeggenschap en de formele overlegvergaderingen: de Centrale Ondernemingsraad en de lokale ondernemingsraden, het College van afgevaardigden en de gerechtsvergaderingen. Naast deze formele – wettelijke – vertegenwoordiging is tevens samenspraak tussen bestuurders en medewerkers binnen acht rechtsgebieden georganiseerd via de LOV’s. Ook via meer informele weg wordt samenspraak tussen bestuurders en medewerkers vormgegeven: via allerlei plaatselijke bijeenkomsten en berichtgeving op het intranet van de rechtspraak of via e-mail. Medewerkers kunnen op die manier meedenken en mondeling of schriftelijk reageren op ontwikkelingen.
In hoeverre gaat u de conclusies uit de enquête Tegenlicht meenemen bij de overwegingen om meer geld vrij te maken voor de rechtspraak?
De bijdrage van het kabinet aan de rechtspraak is grotendeels gebaseerd op outputfinanciering, dat wil zeggen op basis van prijs x volume. Het volume wordt jaarlijks herijkt op basis van prognosemodellen. De prijs wordt eens in de drie jaar herijkt. Het huidige prijsakkoord geldt voor de jaren 2014–2016. Op dit moment vinden er prijsonderhandelingen plaats over de jaren 2017 – 2019. Tijdens deze prijsonderhandelingen worden álle relevante aspecten die van invloed zijn op de hoogte van de prijs meegenomen, zoals kwaliteit, huisvesting, ICT, werkdruk, KEI, nieuwe wet- en regelgeving etc. Ook de aspecten die in de enquête Tegenlicht aan de orde komen, staan uiteraard op de agenda van de prijsonderhandelingen.
Het bericht ‘Boete tijdens vervoer doodziek kind’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de bestuurder van een rolstoelbusje waarin zijn zieke dochter werd vervoerd en welk busje werd begeleid door een ambulance- en politiebusje, een boete heeft gekregen wegens te hard rijden?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de inhoudelijke motivatie van de negatieve beslissing op het bezwaar dat tegen de boete is gemaakt, onder andere luidende: «U stelt dat u genoodzaakt was,» en: «Wij maken de afweging tussen uw belangen en die van de overige weggebruikers. De belangen van de overige weggebruikers wegen zwaarder.»?2 Waarom wogen in casu de belangen van de overige weggebruikers zwaarder volgens het Openbaar Ministerie (OM)?
Het OM heeft aangegeven dat de beslissing van de officier van justitie, alsmede de motivering van deze beslissing, in deze zaak onjuist is geweest. Gelet op de gegeven omstandigheden had de beslissing anders moeten luiden en had de sanctie direct op € 0,– moeten worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat het OM de boete inmiddels tot 0 heeft teruggebracht? Waarom is de boete niet vernietigd? Klopt het dat het OM de betrokkenen alleen geïnformeerd heeft of zijn ook excuses aangeboden vanwege de hierboven beschreven motivering op het ingediende bezwaar?3
Het OM heeft zijn eerdere beslissing op het beroep tegen de initiële beschikking gewijzigd en het sanctiebedrag vastgesteld op € 0,–.
De beschikking is in stand gebleven, nu op de juiste wijze is geconstateerd dat de gedraging is verricht. Er is immers te hard gereden. De bijzondere persoonlijke omstandigheden ten tijde van de gedraging billijken echter niet dat het sanctiebedrag zou moeten worden voldaan. Om die reden is de beschikking in stand gebleven, maar het sanctiebedrag op € 0,– gesteld. De wetgever heeft juist in deze gevallen de mogelijkheid geboden om toepassing te geven aan de matigingsbevoegdheid. Daarbij wordt verwezen naar de Memorie van Antwoord bij de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften4. Als voorbeeld wordt daarbij genoemd de situatie dat een betrokkene sneller rijdt dan is toegestaan in de haast om een ernstig zieke medepassagier naar de arts of ziekenhuis te brengen. Gelet op hetgeen de wetgever heeft beoogd is een matiging tot nihil in dit geval de juiste beslissing.
Betrokkene is geïnformeerd over de gemaakte misslag. Er zijn eveneens excuses gemaakt voor de onjuiste beslissing. Het OM heeft betrokkene een bos bloemen gestuurd.
Kunt u de procedure ten aanzien van het binnenkomen van een flitsfoto bij het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) tot en met het versturen van een boete beschrijven? Vindt normaliter bij het CJIB geen enkele belangenafweging plaats naar aanleiding van de flitsfoto, in casu gelet op de zichtbare begeleiding van een ambulance- en politiebusje? Zo nee, waarom niet?
Veruit het overgrote deel van de overtredingen wordt door middel van digitale handhavingsmiddelen geconstateerd. De digitale handhavingsmiddelen maken een foto van het kenteken van het voertuig waarmee de overtreding is begaan. Het merendeel van de foto’s wordt geautomatiseerd verwerkt. Bij de geautomatiseerde verwerking van de flitsfoto’s vindt een selectie van foto’s plaats. Kentekenhouders van wie het kenteken wordt herkend (hetzij door de geautomatiseerde systemen, hetzij na handmatige controle door buitengewone opsporingsambtenaren) ontvangen een boete. Het is – ook bij handmatige controle – niet mogelijk om aan de hand van de foto’s te constateren of er sprake is van een noodsituatie. Er kan slechts feitelijk worden geconstateerd dat – in casu – een politievoertuig achter een busje reed. Dit hoeft niet per definitie een noodsituatie te zijn. Het is aan de bestuurder om beroep in te stellen tegen de boete.
Hoe borgt u dat in eenzelfde situatie waarin onder begeleiding van hulpdiensten te hard wordt gereden niet alsnog een boete wordt uitgekeerd en/of in hoger beroep het indienen van bezwaar hiertegen effect kan sorteren? Hoe borgt u dat ook bij het CJIB een belangafweging plaatsvindt?
Op basis van de vaststelling dat de gedraging is verricht kan een sanctie worden opgelegd. Dit betreft veelal constateringen op kenteken, zoals ook hier het geval was. In een dergelijke situatie kan de betrokkene in het kader van administratief beroep tegen deze beschikking bijzondere omstandigheden aanvoeren die het opleggen van een sanctie niet billijken. Helaas kan het incidenteel voorkomen dat, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, een onjuiste beslissing wordt genomen. In die incidentele gevallen heeft de officier van justitie de mogelijkheid om zijn eerdere besluit te wijzigen. Hetgeen ook in het onderhavige geval is gebeurd.
Het CJIB kan binnen bepaalde kaders overgaan tot correctie, waarbij de beschikking wordt ingetrokken. Het moet dan bijvoorbeeld gaan om fouten bij de instelling van de apparatuur, fouten waarbij evident is dat de sanctie is opgelegd aan een persoon die de gedraging niet heeft gepleegd of zaken waarbij iemand beschikt over een geldige ontheffing of vrijstelling overgaan tot correctie. Zaken die buiten dit kader vallen dienen in beroep te worden behandeld. Het OM kan op basis van alle omstandigheden van het geval het besluit tot het opleggen van de administratieve sanctie volledig toetsen. Het CJIB is niet bevoegd tot een dergelijke volledige heroverweging.
Wordt in uw voornemen om het kwaliteits- en serviceniveau bij het OM een stevige impuls te geven meegenomen de afhandeling door zowel het CJIB als het OM ten aanzien van vragen en/of bezwaren bij opgelegde (verkeers)boetes?4 Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom ziet u hiertoe geen aanleiding?
Het kabinet stelt vanaf 2016 structureel € 15 mln. beschikbaar aan het OM zodat het de ruimte heeft om te investeren in ICT om de huidige werkprocessen en het kwaliteits- en serviceniveau een stevige impuls te geven. Over de precieze invulling van het gereserveerde bedrag ben ik nog met het OM in gesprek.
Het bericht ‘Meer drugszaken sneuvelen bij rechter’ |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het een zorgelijk trend is die door de Raad voor de rechtspraak en Drugsmonitor cijfermatig wordt beschreven, namelijk dat het aantal vrijspraken in drugszaken is toegenomen?1
Het aandeel vrijspraken in Opiumwetzaken wijkt in 2014 niet af van het aandeel vrijspraken bij alle misdrijfzaken, 11%. In mijn beantwoording van de vragen van het lid Helder (PVV) (zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 610) over de toename van het totale aantal vrijspraken in strafzaken heb ik reeds gewezen op de diverse onderzoeken die hier de afgelopen jaren naar zijn verricht. Hierin heb ik ook aangegeven dat een aantal factoren naar de mening van het Openbaar Ministerie (OM) een rol hebben gespeeld bij de toename van het aantal vrijspraken in de afgelopen tien jaar. Voor deze factoren verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3 van het lid Helder (PVV).
De mogelijkheid dat een verdachte wordt vrijgesproken is een onderdeel van onze rechtsstaat. Een stijging in het aantal vrijspraken kan zorgelijk zijn, als dit een gevolg is van een te lage kwaliteit van de aangebrachte zaken. Zoals vermeld in de antwoorden op de vragen van het lid Helder (PVV), is dit maar hoogstens ten dele het geval en worden er bijvoorbeeld op het gebied van de strafbeschikkingen maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren. Voor het overige volgt het OM de ontwikkeling van de vrijspraken en stuurt het erop aan zoveel mogelijk zaken met de juiste opsporings- en strafvorderlijke kwaliteit voor de rechter te brengen.
Deelt u de analyse dat dit zou komen doordat rechters kritischer zouden zijn over het door de overheid gevoerde drugsbeleid? Zo nee, wat is hiervan wel de reden volgens u?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er in de onderzochte periode 1995/2005–2014 substantiële veranderingen geweest in de oriëntatiepunten voor straftoemeting en overige afspraken van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een verklaring bieden voor de beschreven trend dat geen bestraffing plaatsvindt terwijl druggerelateerde feiten wel bewezen worden verklaard? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
De toename van het aandeel schuldigverklaringen zonder straf is niet alleen te zien bij druggelateerde zaken, maar ook bij de andere strafzaken. Overigens gaat het om een bijzonder klein aantal zaken en ligt het aandeel schuldigverklaringen zonder straf bij drugsdelicten niet hoger dan bij andere misdrijven. De Raad voor de Rechtspraak geeft desgevraagd aan dat de ontwikkelingen in de LOVS-oriëntatiepunten in de afgelopen jaren in elk geval geen verklaring bieden voor een toename van het aantal schuldigverklaringen zonder straf bij druggelateerde feiten.
Welke – door diverse kabinetten afgelopen jaren – ingevoerde maatregelen en/of wet- en regelgeving hebben volgens u bijgedragen aan de veronderstelde verandering in de wijze waarop de rechters druggerelateerde feiten beoordelen en bestraffen?
Ik beschik niet over informatie die deze veronderstelde verandering bevestigt dan wel tegenspreekt. Het is een bekend verschijnsel dat er na de invoering van een nieuw wetsartikel, zoals eerder dit jaar artikel 11a van de Opiumwet (strafbaarstelling voorbereidingshandelingen hennepteelt), een periode volgt waarin OM en rechterlijke macht door middel van jurisprudentie de nieuwe norm scherper stellen. Het is voorstelbaar, maar niet problematisch, dat in een beginperiode, waarin een norm nog nader uitgelegd en juridisch geïnterpreteerd moet worden, meer vrijspraken voorkomen.
Ziet u reden om met de Raad voor de rechtspraak in gesprek te gaan om eventuele misverstanden over het door de wetgever bedoelde drugsbeleid op te helderen, teneinde te voorkomen dat zich (verder) in de jurisprudentie een separaat gedoogbeleid ontwikkeld ten aanzien van (bewezen verklaarde) druggerelateerde feiten?
Nee, ik heb geen reden om te veronderstellen dat dergelijke misverstanden bestaan.
Herinnert u zich de motie Oskam, waarin de regering wordt verzocht gemeenten geen enkele ruimte te geven om onderzochte plannen naar gereguleerde wietteelt ook daadwerkelijk in de praktijk te realiseren en uw bevestigende schriftelijke reactie hierop?2
Ja.
Hoe verklaart u dat diverse gemeentes zich nog steeds inspannen dan wel concreet de oprichting van lokale cannabisclubs faciliteren? Hoe beoordeelt u de wijze waarop de gemeente Utrecht naar eigen zeggen de oprichting van een «Social Cannabis Club» faciliteert3 en idem dito de gemeente Amsterdam de oprichting van «The Tree of Life»? Kunt u navraag doen bij beide gemeenten waaruit dit «faciliteren» bestaat en hiervan een overzicht geven?
Ik heb navraag gedaan bij de burgemeester van Amsterdam en de wethouder Volksgezondheid van Utrecht. Zij hebben mij als volgt geïnformeerd:
De gemeente Amsterdam geeft aan «The Tree of Life» op geen enkele manier te faciliteren. De gemeente Amsterdam heeft op verzoek van de gemeenteraad contact gehad met het bestuur van The Tree of Life om te informeren naar hun vorderingen ten aanzien van het aanvragen van een Opiumwetontheffing ex artikel 6 jo 8 van de Opiumwet in het kader van de volksgezondheid. De ontheffing is nog niet bij het Ministerie van VWS aangevraagd.
De gemeente Utrecht heeft in 2013 en 2014 middelen aangewend voor twee aanvragen voor ontheffingen van de Opiumwet bij het Ministerie van VWS voor de beoogde Cannabis Social Club. Hierbij ging het om juridisch advies en overleg, en kosten voor notaris, leges en inschrijving bij de Kamer van Koophandel. Het ontheffingstraject is in 2014 afgerond en de ontheffingen zijn niet verleend. Er is derhalve geen sprake van (financiële) ondersteuning bij de realisatie van de uitvoering. De gemeenteraad is over het aanwenden van gemeentelijke middelen geïnformeerd en het is aan de gemeenteraad om hierover te oordelen.
Zoals ik heb gesteld in mijn brief5 aan de Kamer in reactie op de motie Oskam is het gemeenten niet toegestaan over te gaan tot het experimenteren met gereguleerde hennepteelt, aangezien het telen van hennep strafbaar is op grond van artikel 3 onder B van de Opiumwet. Indien er sprake is van strafbare feiten ga ik ervan uit dat in voorkomende gevallen het Openbaar Ministerie tot vervolging overgaat. De gemeenten Utrecht en Amsterdam zijn niet voornemens hennep te telen, een cannabisclub te starten en/of de realisatie van de uitvoering (financieel) te ondersteunen. Ik zie dan ook geen aanleiding om de gemeenten aan te spreken.
Deelt u de mening dat ook al is handhaving nog niet aan de orde omdat geen teeltlocatie is gevonden door genoemde clubs4, het openlijk faciliteren van dergelijke clubs door gemeenten zich niet goed verhoudt met het door u voorgestane drugsbeleid? Kunt u dan ook toezeggen gemeenten zoals Utrecht en Amsterdam hierop aan te zullen spreken? Indien dat laatste geen effect sorteert, welke maatregelen overweegt u dan om het faciliteren van dergelijke wietclubs te stoppen?
Zie antwoord vraag 7.
De werkvoorraden in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat het gerechtshof ’s-Hertogenbosch met een aanzienlijke werkvoorraad dagvaardingszaken kampt, waardoor pleidooien zelfs pas in 2017 gehouden kunnen worden?1
Bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch is in 2012 een pilot gestart met het doel de duur van civiele procedures in handelszaken te verkorten. De duur van de procedure, te rekenen vanaf het moment van aanbrengen van de zaak tot het moment dat partijen aan het hof vragen om een beslissing te nemen, is daardoor aanzienlijk bekort.
De pilot heeft echter ook tot gevolg gehad dat in aanzienlijk meer zaken dan voorheen om een beslissing is gevraagd. Ook is het aantal verzoeken om pleidooi en daarmee het aantal zittingen aanzienlijk toegenomen. Daardoor is er een opstopping ontstaan in de laatste fase van de procedure en is het aantal zaken dat voor een beslissing staat opgelopen. Daarnaast bestaat de indruk dat, los van de pilot, de aard van de handelszaken is verzwaard en dat de omvang daarvan is toegenomen. Er waren bij het hof in 2013 en 2014 onvoldoende raadsheren beschikbaar om deze zaken tijdig te kunnen afdoen. Op dit moment is in ongeveer 400 handelszaken sprake van een achterstand.
Het hof ’s-Hertogenbosch vindt dat de justitiabelen te lang op een uitspraak moeten wachten. Daarom heeft het hof inmiddels extra raadsheren geworven en per 1 januari 2016 komen er nog vier nieuwe raadsheren bij. Bovendien zijn er intern mensen vrijgemaakt om aan deze achterstand te werken, en worden werkprocessen aangepast. De verwachting is dan ook dat in de loop van 2016 wordt ingelopen op de achterstand.
Het streven is erop gericht om vóór de invoering van het programma «Kwaliteit en Innovatie» (KEI) de achterstand te hebben weggewerkt. Dat zal er dan uiteindelijk toe moeten leiden dat met de pilot sinds 2012 een totale verkorting in handelszaken tot tweederde is gerealiseerd. De ervaringen van het hof ’s-Hertogenbosch zullen door de hoven die niet aan de pilot hebben meegedaan, maar die in het kader van het programma KEI ook een verkorting van de doorlooptijden zullen moeten realiseren, worden meegenomen.
Bij welke rechtsgebieden speelt dit precies? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat rechtszoekenden zo lang op de behandeling van hun zaak moeten wachten? Zo nee, waarom niet?
De achterstand heeft hoofdzakelijk betrekking op handelszaken. Voor familiezaken en handelsverzoekschriften, waaronder faillissementen en wsnp-zaken, geldt geen achterstand. Ik vind het vanzelfsprekend niet wenselijk als de doorlooptijden en daarmee de wachttijden voor rechtzoekenden oplopen. Het Hof heeft maatregelen getroffen om deze problematiek op te lossen.
Welke andere rechtbanken en gerechtshoven kampen met achterstanden? Kunt u per rechtbank en gerechtshof aangeven voor welke rechtsgebieden dat geldt?
Deze vragen kan ik in dit tijdbestek niet beantwoorden. Een inventarisatie en analyse van eventuele achterstanden en de omvang en oorzaken daarvan bij de andere gerechten en gerechtshoven, zal enige tijd in beslag nemen. Ik heb de Raad voor de rechtspraak gevraagd de benodigde informatie te inventariseren en te analyseren en zal uw Kamer daarover begin volgend jaar nader berichten.
Kunt u een analyse geven van de oorzaken van deze achterstand(en)?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke manieren worden deze achterstanden weggewerkt door de rechtspraak? Wanneer zullen de achterstanden naar verwachting zijn opgelost?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat het onverstandig is om vanaf 2016 te bezuinigen op de rechtspraak, aangezien er op dit moment aanzienlijke werkvoorraden zijn? Zo nee, waarom niet?
Pas nadat de werkvoorraden bij de gerechten en de gerechtshoven in kaart zijn gebracht en zijn geanalyseerd, kan worden beoordeeld of de omvang problematisch is en of, en zo ja welke, maatregelen nodig zijn. Ik bericht uw Kamer daarover in het begin van 2016. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden vóór de plenaire behandeling van de begroting Veiligheid en Justitie voor het jaar 2016?
Ja, hoewel een volledige beantwoording van de vragen in dit tijdsbestek niet mogelijk is.
De financiële gevolgen van het voorgenomen besluit van de Raad voor de rechtspraak zeven rechtbanken te ontmantelen en de toekomst of leegstand van deze gebouwen |
|
Peter Oskam (CDA), Michiel van Nispen |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD) |
|
Bij wie berust het eigendom van de gebouwen van de rechtbanken en de kantoren op de zeven locaties die getroffen zullen worden door het huisvestingsplan, zoals dat er nu ligt (het voorgenomen besluit)?
In de zittingsplaatsen Alkmaar, Assen, Dordrecht, Lelystad, Maastricht en Zutphen berust het eigendom van de gerechtsgebouwen bij de Staat der Nederlanden c.q. het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB). Het gebouw in de zittingsplaats Almelo wordt door het RVB gehuurd van Bouwfonds Investment Management.
Welke kosten, bijvoorbeeld aan huur of hypotheek, zijn daar op dit moment aan verbonden voor de rechtspraak? Welke besparing ontstaat er jaarlijks als gevolg van dit plan precies voor de rechtspraak? Kunt u dit uitsplitsen per locatie?
De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) betaalt voor de gerechtsgebouwen een gebruiksvergoeding aan het RVB. De gebruiksvergoedingen voor de gebouwen in de zeven in het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 d.d. 31 augustus 2015 (hierna: MJP) genoemde zittingsplaatsen bedroegen in 20141:
Volgens ramingen van de Raad, levert het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP d.d. 31 augustus 2015, een structurele jaarlijkse besparing op die oploopt van € 6 mln. in 2018 tot € 15 mln. in 2020. Cumulatief over de jaren 2018–2020 is deze besparing € 30 mln. De besparing loopt verder op naar € 30 mln. per jaar structureel vanaf 2025. De Raad heeft de volgende raming opgesteld van de potentiële besparingen op huur en exploitatie voor de zeven betreffende arrondissementen:
De met het voorgenomen MJP te behalen besparingen in de overige arrondissementen – in totaal ongeveer € 11 mln. – zijn niet in het bovenstaande overzicht meegenomen.
Als het voorgenomen besluit om zeven rechtbanken te ontmantelen door zou gaan, wat gebeurt er dan met deze gebouwen? Kunt u dit per locatie toelichten?
De Raad heeft aangegeven dat, indien er uitvoering wordt gegeven aan het voorgenomen locatiebeleid, dit betekent dat er verschillende scenario’s mogelijk zijn. Het is mogelijk dat er voor een gerechtsgebouw medegebruikers worden gezocht. Een andere mogelijkheid is dat de Rechtspraak een gerechtsgebouw verlaat. In dat geval zal in eerste instantie door het RVB gekeken worden of de gebouwen doelmatig binnen de rijksvoorraad ingezet kunnen worden. Als dit niet het geval is, zullen ze worden afgestoten. Bij de eigendomspanden betekent dit verkoop. Bij het huurpand in Almelo betekent dit huuropzegging.
Zijn er kosten verbonden aan het eventueel verhuren of verkopen van de gebouwen? Zo ja, welke?
Ja, bij verhuur aan een andere rijksgebruiker zijn er kosten om de gebouwen geschikt te maken voor die functie. Bij verkoop zijn er kosten die direct te maken hebben met de verkoop (apparaatskosten, taxatiekosten, bodemonderzoek, etc.) en kosten voor leegstandsbeheer. Bij verkoop is mogelijk sprake van boekwaardeverlies of -winst (dit betreft het verschil tussen verkoopopbrengst en boekwaarde).
Indien er geen nieuwe huurder of gebruiker gevonden zou kunnen worden voor de vrijkomende gebouwen, bij wie ligt dan het leegstandsrisico en voor welk bedrag? Wie wordt of blijft er dan verantwoordelijk voor de kosten van deze gebouwen? Kunt u dit eveneens uitsplitsen per locatie?
De kosten voor leegstand van gerechtsgebouwen liggen conform het huidige rijkshuisvestingsstelsel gedurende de contractstermijn bij de Rechtspraak zelf. Indien er uitvoering wordt gegeven aan het voorgenomen locatiebeleid, worden er volgens de Raad vóór 1 januari 2017 geen huurcontracten ontbonden in de zeven in het voorgenomen MJP genoemde locaties. Op 1 januari 2017 treedt een nieuw stelsel voor zogenaamde specialties in werking. Bij de invoering van dit nieuwe stelsel wordt besloten op welke wijze zal worden omgegaan met het leegstandrisico. Eventuele effecten van het voorgenomen locatiebeleid zullen daarmee onder de werking van het nieuwe stelsel voor specialties vallen.
Levert deze ogenschijnlijke (en overigens ook omstreden) besparing voor de rechtspraak uiteindelijk voor de (gehele) overheid ook wel een besparing op, als alleen al gekeken wordt naar de kosten van de gebouwen en het leegstandsrisico? Zo ja, hoe dan precies?
Het voorgenomen locatiebeleid heeft tot doel de aanzienlijke leegstand in gerechtsgebouwen te adresseren. De Rechtspraak wil door geen leegstand meer te financieren bijdragen aan de ombuigingstaakstellingen van het kabinet. Voor zover er gebouwen door het voorgenomen locatiebeleid overtollig worden en kunnen worden afgestoten, ontstaan er, met name op de lange termijn, aanvullend structurele besparingen voor de rijksoverheid. Daarbij is het mogelijk dat op de korte termijn de kosten van afstoot de besparing overtreffen. Naast besparingen door afstoot zijn er incidentele kostenverlagende effecten doordat er geen verdere investeringen hoeven plaats te vinden in de af te stoten gebouwen.
Erkent u dat er los van deze vragen over de kosten van de gebouwen nog veel meer negatieve financiële gevolgen zitten aan deze plannen, voor rechtszoekenden en advocaten die verder zullen moeten reizen, ketenpartners van de rechtspraak die te maken krijgen met langere afstanden maar bijvoorbeeld ook op een andere locatie gevestigd zijn dan de rechtspraaklocatie zich (voortaan) bevindt, en met name ook negatieve financiële gevolgen voor de zeven regio’s die het betreft? Bent u bereid de Raad voor de rechtspraak te verzoeken dit zo snel mogelijk in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?
Naast gevolgen voor de huisvesting van gerechten heeft het voorgenomen locatiebeleid ook gevolgen voor de verdeling van zaken binnen de zeven in het voorgenomen MJP genoemde arrondissementen. Omdat de zaaksverdeling binnen een arrondissement niet los staat van de omgeving van een rechtbank is het niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zeven in het voorgenomen MJP genoemde zittingsplaatsen mogelijk invloed heeft op bijvoorbeeld de reisafstand voor rechtzoekenden en ketenpartners van de Rechtspraak, de juridische infrastructuur en de lokale economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de voorgenomen wijziging van de betreffende zaaksverdelingsreglementen, waarbij de Rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is bewust gekozen om het toezicht door de Minister van Veiligheid en Justitie op dit proces achteraf te laten plaatsvinden in de vorm van een vernietigingsbevoegdheid ten aanzien van de instemming van de Raad met een zaaksverdelingsreglement. Daarom acht ik het niet passend dat ik de Raad vooraf verzoek allerlei mogelijk negatieve (financiële) gevolgen van het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak in kaart te brengen.
Leveren deze besparingen voor de rechtspraak uiteindelijk wel een besparing op voor de overheid? Bent u bereid dit zorgvuldig en nauwgezet te onderzoeken en uw bevindingen met de Kamer te delen alvorens nadere stappen worden gezet?
Ja, de voorgenomen besparing op de huisvesting van de Rechtspraak draagt bij aan de ombuigingstaakstellingen van het kabinet. De precieze hoogte van eventuele besparingen voor de rijksoverheid is afhankelijk van meerdere variabelen, zoals het moment waarop gerechtsgebouwen vrijvallen, het moment waarop een opvolgend gebruiker wordt gevonden en eventuele mogelijkheden voor afstoot van overtollig vastgoed. De besparingen voor de rijksoverheid zijn derhalve op dit moment niet nauwgezet in kaart te brengen.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtbank |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het gebruik van de Friese taal in de rechtbank?1
Ja.
Kent u de mededelingen die door enkele presidenten van gerechten zijn gedaan in het rondetafelgesprek in de Kamer op 8 oktober 2015 over de huisvesting van gerechten, te weten dat voor zaken die bijzonder verknocht zijn met een regio ook altijd geregeld kan worden dat deze zaken ook in de regio kunnen worden behandeld?
Ja.
Hoe verhouden deze mededelingen zich tot het besluit om de aan de provincie Friesland verknochte zaak, die in de hierboven genoemde eerdere vraag benoemd werd, niet in Leeuwarden te behandelen maar in Zwolle?
Zoals bij beantwoording van de in vraag 1 bedoelde eerdere vragen is aangegeven, heeft de officier van justitie bij het Functioneel Parket de zogenoemde Mestsilo-zaak aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel2. De rechtbank Overijssel kan op grond van het zaaksverdelingsreglement3 zaken van het Functioneel Parket zowel in de zittingsplaats Almelo als in de zittingsplaats Zwolle behandelen. In de voorliggende zaak heeft rechtbank Overijssel besloten de zaak in de zittingsplaats Zwolle te behandelen, om tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Hiermee wordt de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort.
De mogelijkheden voor de rechtbank Overijssel ten aanzien van de keuze voor de locatie van behandeling van een zaak beperken zich tot de zittingsplaatsen binnen het eigen rechtsgebied, dat zich beperkt tot de plaatsen Almelo, Enschede en Zwolle. De provincie Friesland maakt geen onderdeel uit van het arrondissement Overijssel. Voor de rechtbank Overijssel, waar de zaak door het Functioneel Parket was aangebracht, bestond daarom niet de mogelijkheid de zaak in Friesland te (doen) behandelen.
De door u aangehaalde mededelingen van de presidenten van gerechten hebben kennelijk betrekking op de verdeling van zaken tussen de zittingsplaatsen binnen één rechtbank. De beslissing van de rechtbank Overijssel om de zaak in dit bijzondere geval in Zwolle te behandelen in plaats van Almelo is een voorbeeld van het, binnen de rechtbank, rekening houden met de regio bij de keuze van de zittingsplaats.
De business case om de rechtbank Almelo half te ontmantelen |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Peter Oskam (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de motie Slob/Samsom, die lokale overheden vraagt mee te denken over alternatieven voor de uitkleding van de rechtbank?1
Ik heb kennis genomen van de motie-Slob/Samsom waarin onder andere wordt gesteld dat een goed onderbouwd besluit over de inkrimping en locatie van rechtbanken pas mogelijk is als onder meer lokale overheden tijd en ruimte hebben gekregen voor het ontwikkelen van alternatieve plannen.
Bent u ervan op de hoogte dat de politiek in Almelo al weken probeert de business case om Almelo uit te kleden, te ontvangen?2
Deelt u de mening dat het nogal lastig, zo niet onmogelijk is, om mee te denken als je het oorspronkelijke plan en de business case niet kent?
Bestaat er een business case met een onderbouwde beoogde bezuiniging door het verplaatsen van zittingen uit Almelo?
Wilt u bevorderen dat de lokale bestuurders (in ieder geval het college van burgemeester en wethouders van Almelo) per ommegaande de beschikking krijgen over de business case die ten grondslag ligt aan de plannen rond de rechtbank Almelo?
Bent u bereid de business case openbaar te maken?
Kunt u deze vragen voorafgaand aan het rondetafelgesprek locatiebeleid rechtspraak voorzien op 8 oktober a.s. beantwoorden?
De vragen zijn voor de hoorzitting beantwoord.
Het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders |
|
Michiel van Nispen , Carola Schouten (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van (tussen)vonnissen van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders waarin het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders centraal staat, bijvoorbeeld in de vorm van het leggen van beslag bij meerdere bankinstellingen terwijl er geen gerechtvaardigd vermoeden aanwezig was dat de debiteur bij die banken een rekening aanhield?1 2
Ik ken de door u vermelde vonnissen.
De Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft mij bericht dat zij in de afgelopen vijf jaar viermaal een klacht bij de tuchtrechter heeft ingediend over het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten door gerechtsdeurwaarders.
Het Bureau Financieel Toezicht (BFT) houdt financieel toezicht op gerechtsdeurwaarders. Het BFT heeft mij bericht dat in de afgelopen vijf jaar drie onderzoeken naar onterechte kosten en onterechte bankbeslagen zijn uitgevoerd. Dergelijk onderzoek wordt door het BFT uitgevoerd in opdracht van de tuchtrechter, net zoals in het door u aangehaalde tussenvonnis.
Uit de vonnissen blijkt dat het onterecht in rekening brengen van kosten leidt tot een tuchtrechtelijke sanctie. Overigens moet hierbij worden opgemerkt dat beslaglegging bij meerdere banken niet altijd per definitie onterecht is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als een zoektocht door de gerechtsdeurwaarder naar de bankrekening van de debiteur noodzakelijk is geworden, omdat de debiteur zelf weigert om informatie daarover te verstrekken.
Gelet op de verstrekte informatie van het BFT en de KBvG zie ik geen aanleiding aanvullende gesprekken hierover aan te gaan.
Ontvangt u meer signalen dat gerechtsdeurwaarders zonder gerechtvaardigd vermoeden beslag laten leggen bij meerdere banken? Zo ja, kunt u inzicht geven in de mate waarin bij banken onterechte beslagen zijn gelegd? Hoeveel verschillende gerechtsdeurwaarderkantoren hebben deze onterechte beslagen gelegd?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u daarnaast laten weten hoeveel beslagen per jaar de afgelopen jaren bij de belastingdienst zijn gelegd? Welk deel van deze beslagen is toch gelegd, terwijl vooraf duidelijk was dat het beslag geen effect zou hebben vanwege bijvoorbeeld een (hoge) preferente belastingschuld of omdat de debiteur geen tegoeden bij de belastingdienst had? Hoeveel verschillende gerechtsdeurwaarderkantoren hebben deze zinloze beslagen gelegd?
Er worden op jaarbasis in totaal ongeveer 130.000 beslagen gelegd onder de ontvanger van de Belastingdienst en ongeveer 135.000 onder de Belastingdienst/Toeslagen. Dit aantal beslagen is de afgelopen jaren constant. In deze aantallen zitten, naast de beslagen die worden gelegd door gerechtsdeurwaarders, ook beslagen die zijn gelegd door andere beslagleggers zoals gemeenten, het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen etc.
De KBvG heeft via de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG) het elektronische VOI (verzoek om informatie) ingericht. Gerechtsdeurwaarders vragen informatie op over voorlopige teruggaven en toeslagen die de Belastingdienst periodiek verstrekt aan personen. Zij doen dit via de SNG door middel van een elektronisch verzoek (e-VOI) voordat beslag wordt gelegd. Dit om extra kosten te voorkomen voor de beslagenen. Volgens de gepubliceerde jaarcijfers van de SNG worden gemiddeld ca. 1,3 miljoen e-VOI ‘s op jaarbasis uitgewisseld. Dit cijfer, afgezet tegen het bovengenoemde aantal beslagen die onder meer gerechtsdeurwaarders in 2014 legden onder de Belastingdienst, geeft nog eens aan dat de ontvangen informatie kennelijk ook aanleiding is om géén beslag te leggen.
Uiteraard moet geen beslag worden gelegd indien dit zinloos is. In dit verband wees ik hierboven al op het e-VOI. Daarnaast is een convenant afgesloten tussen de KBvG en de NVVK (de koepelorganisatie van schuldhulpverleners) aangaande de Verwijsindex schuldhulpverlening (VISH). Zinloze beslagen worden sinds de inwerkingtreding van VISH zoveel mogelijk voorkomen, doordat de gerechtsdeurwaarder op basis van VISH het aan zijn opdrachtgever terug meldt als blijkt dat een debiteur reeds een traject volgt binnen de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ten slotte noem ik de totstandkoming van het beslagregister, dat de gerechtsdeurwaarder eveneens in staat stelt beter geïnformeerd al dan niet beslag te leggen.
Kunt u aangeven of alle beslagen die door gerechtsdeurwaarders bij de belastingdienst worden gelegd daadwerkelijk voorafgaan worden door een verzoek om informatie (VOI)? Zo nee, hoe vaak komt het voor dat er beslag wordt gelegd zonder een voorafgaand VOI?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat onterechte en zinloze beslagen voorkomen moeten worden, gezien het feit dat debiteuren verder in de financiële problemen terechtkomen als hiervoor ook nog kosten in rekening worden gebracht en ter bescherming van de privacy van debiteuren?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u in overleg treden met het Bureau Financieel Toezicht en de Nederlandse Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) om meer zicht te krijgen op de problematiek van het onterecht in rekening brengen van informatie- en executiekosten en om indien nodig nadere maatregelen af te spreken? Zo ja, kunt u de Kamer dan over de uitkomsten van dit overleg informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór de plenaire behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel tot wijziging van de Gerechtsdeurwaarderswet in verband met de evaluatie van het functioneren van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders, alsmede de regeling van enkele andere onderwerpen in die wet?3
Ja, bij dezen.
De berichtgeving dat de MIVD nog steeds advocaten afluistert |
|
Wassila Hachchi (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «MIVD is door tapblunder ontmaskerd» en «Het mysterieuze telefoongesprek»?1
De MIVD verzoekt tot inzet van een tap indien dit noodzakelijk is om zijn wettelijke taken uit te voeren, zoals het verrichten van onderzoek naar terroristische dreiging, spionage of het beschermen van militairen op missie. Elk verzoek tot inzet van een tap moet worden gemotiveerd, waarbij wordt ingegaan op de noodzaak, de proportionaliteit en de subsidiariteit. Het verzoek wordt vervolgens inhoudelijk en juridisch getoetst. Indien ik de noodzaak onderschrijf en het verzoek tot inzet voldoet aan de waarborgen die de wet stelt, geef ik toestemming voor de inzet van de bevoegdheid. De CTIVD houdt nauwgezet toezicht op de rechtmatige uitvoering van de wet door de MIVD.
Zoals u weet kan ik in het openbaar niet ingaan op de vraag of iemand door de MIVD wordt afgeluisterd. De reden daarvoor is duidelijk: iemand met kwade motieven zou slechts de vraag hoeven stellen om te achterhalen of hij of zij onder de aandacht van de MIVD staat. Om precedentwerking te voorkomen moet ik bij de beantwoording van dergelijke vragen consequent zijn, hoe onwaarschijnlijk sommige claims ook klinken. Ik onderstreep dat het beeld als zou de MIVD te pas en te onpas advocaten afluisteren, niet strookt met de werkelijkheid. Ik verwijs u met betrekking tot dit onderwerp tevens naar mijn brief van 27 januari 2014 (Kamerstuk 29 521, nr. 227) waarin ik heb geschreven dat de militaire verdachte in de gelegenheid wordt gesteld vertrouwelijk overleg te voeren met een advocaat en dat in geen geval een opsporingsambtenaar het gesprek mag kunnen volgen.
Klopt het dat de MIVD (Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gesprekken afluistert die worden gevoerd tussen cliënt en advocaat?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat donderdag 3 september een gesprek is afgeluisterd tussen advocaat Olivier baron van Hardenbroek van Amstel en zijn cliënt Ibrahim A.?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat de rechter heeft geoordeeld dat dit tappen onrechtmatig is?2
Voor een reactie op de uitspraak van de rechter inzake het afluisteren van advocaten verwijs ik u naar de brief van 27 juli jl. (Kamerstuk 29 279, nr. 268) van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en mij. Het Gerechtshof heeft op 27 oktober jl. in hoger beroep het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De implicaties van de uitspraak in hoger beroep worden thans bestudeerd, waarbij de mogelijkheden om uitvoering te geven aan een onafhankelijke toets in kaart worden gebracht. Het streven is om de Tweede Kamer hierover zo spoedig mogelijk te informeren.
Wanneer bent u van plan de door u aangekondigde beleidswijziging om te voorzien in een onafhankelijke toets bij het tappen van advocaten, in te voeren?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid deze onafhankelijke toetsing zodanig in te richten dat deze plaatsvindt voordat een advocaat ook daadwerkelijk wordt getapt, in plaats van toetsing achteraf? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid het «nader onderzoek» zoals dat dit wordt uitgevoerd door de CTIVD (Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten) naar aanleiding van de klacht van de MIVD aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
De CTIVD adviseert over klachten. Deze adviezen betreffen individuele gevallen en worden nooit aan de Kamer verstrekt.
Bent u bereid tot het moment dat er een onafhankelijke toetsing is, advocaten niet meer af te luisteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u specificeren hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, aangezien de MIVD zelf bestrijdt dat het «te pas en te onpas» advocaten afluistert? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u zich er van bewust dat indien u niet specificeert hoe vaak de MIVD advocaten afluistert, het beeld blijft bestaan dat de MIVD te pas en te onpas advocaten afluistert?
Zie antwoord vraag 1.
Het gebruik van de Friese taal in de rechtszaal |
|
Jeroen Recourt (PvdA), Lutz Jacobi (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Rechtszaak mestsilo toch in Almelo»?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij de toedeling van zaken naar zittingsplaatsen rekening wordt gehouden met de regionale binding van de verdachte of met de regio waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, regionale binding is een belangrijk uitgangspunt bij de toedeling van zaken. Nabijheid van rechtspraak is daarom ook een belangrijk uitgangspunt geweest bij het tekenen van de gerechtelijke kaart. Nederland kent sinds de inwerkingtreding van de Wet Herziening gerechtelijke kaart (HGK) elf rechtbankarrondissementen met in totaal 32 zittingsplaatsen. De tien regionale arrondissementsparketten van het Openbaar Ministerie brengen de zaken vanuit de regio aan bij de arrondissementsrechtbanken volgens een vastgesteld zaaksverdelingsreglement.
Omdat het aanbod van zaken qua samenstelling zeer divers is, heeft het Openbaar Ministerie enkele jaren geleden voor de behandeling van specialistische zaken het Landelijk Parket en het Functioneel Parket opgericht. Deze beide parketten behandelen onder andere complexe zaken op het gebied van de financieel-economische criminaliteit, regio – en grensoverschrijdende zware criminaliteit, (internationale) onderzoeken op het gebied van mensenhandel en mensensmokkel, etc. De rechtbankorganisatie is daarop aangesloten door deze zaken te concentreren bij een viertal rechtbanken in het land (Amsterdam, Rotterdam, Oost- Brabant en Overijssel) waar specialistische kennis voor de behandeling van dit soort zaken aanwezig is. Als een van de vier concentratierechtbanken behandelt de rechtbank Overijssel op de locatie Zwolle de zaken van het Landelijk Parket, terwijl de zaken van het Functioneel Parket door de rechtbank Overijssel tot 2018 worden behandeld op de locatie Almelo.
Waarom kon de in het bericht genoemde zaak niet in Friesland worden gevoerd? Waarom kon de afspraak dat alle zwaardere economische strafzaken in het noorden en oosten van het land bij de rechtbank in Almelo aangebracht worden in dit specifieke geval (een Friese zaak met enkel Friese betrokkenen) niet worden doorbroken?
Zoals bij de beantwoording van vraag 2 is aangegeven, is al enige jaren geleden besloten dat het in het belang is van de kwaliteit van de opsporing, vervolging en berechting van specialistische zaken om dit soort zaken door gespecialiseerde opsporingsambtenaren, officieren van justitie en rechters te laten onderzoeken en behandelen. Daarbij is het uitgangspunt dat niet de geografische herkomst van het onderzoek, maar het specialistische karakter van dit soort onderzoeken leidend is voor de toedeling aan een specialistisch parket zoals het Functioneel Parket. Door het Functioneel Parket worden dit soort onderzoeken aangebracht bij een van de vier concentratierechtbanken. In het onderhavige geval betreft het een onderzoek onder leiding van het Functioneel Parket waarvoor de afspraak geldt dat deze zaken worden aangebracht bij de concentratierechtbank Overijssel op de locatie in Almelo. Aangezien de behandeling van de zaak ook in Almelo in het Fries had kunnen plaatsvinden met behulp van een tolk Fries, was er geen reden om van deze afspraak af te wijken.
Heeft de verdachte inderdaad niet het recht dat zijn zaak in Almelo in het Fries wordt gevoerd? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de regels over het gebruik van de Friese taal in het rechtsverkeer? Zo nee, wat is er niet waar aan het in het bericht gestelde?
De rechtbank kan op grond van artikel 13 Wet gebruik Friese taal besluiten dat de zaak in het Fries kan plaatsvinden met behulp van een tolk.
De rechtbank Overijssel heeft in dit specifieke geval besloten tegemoet te komen aan het bezwaar dat de zittingsplaats Almelo veel reistijd vergt van de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in deze zaak. Om die reden zal de rechtbank de zaak behandelen in de zittingsplaats Zwolle, maar blijft wel, conform afspraak, binnen de concentratierechtbank Overijssel. Hiermee wordt voor de verdachte en andere belanghebbenden en belangstellenden in de zaak de reisafstand vanuit Friesland aanzienlijk verkort. Ook in Zwolle kan de verdachte gebruikmaken van de diensten van een tolk in de Friese taal, zodat hij in zijn verdediging niet belemmerd wordt door taalbarrières.
De meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak (RvdR) |
|
Ingrid de Caluwé (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u, naar aanleiding van de meerjarenplannen van de Raad voor de Rechtspraak, nadere duiding geven hoe de toegang tot het recht op bereikbare afstand voor iedere inwoner van Nederland gewaarborgd blijft?
Nederland kent sinds de herziening van de gerechtelijke kaart 32 bij algemene maatregelen van bestuur aangewezen zittingsplaatsen die de geografische toegankelijkheid van rechtspraak waarborgen, en dit blijft ook zo. Bij de keuze voor de 32 rechtspraaklocaties is onder andere rekening gehouden met een goede toegankelijkheid van rechtspraak en het belang van een goede bedrijfsvoering van het gerecht. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is.
Heeft overleg met het lokale bestuur plaatsgevonden, danwel – voor zover dit onverhoopt nog niet heeft plaatsgevonden – zal dit nog worden opgezet? Welke rol ziet de Minister van Veiligheid en Justitie daarbij voor zichzelf weggelegd?
Ik verwijs u ter beantwoording van deze vraag naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
In hoeverre deelt u de zorgen van diverse organisaties dat regionaal forse werkgelegenheidseffecten of reductie in inwoners, dienstverlening of koopkracht zouden kunnen optreden ten gevolge van de uitvoering van de meerjarenplannen? Acht u het bijvoorbeeld reëel dat juridisch georiënteerde werkgelegenheid bepaalde regio's in Nederland zal verlaten? Zo nee, waarom niet?
Het voorgenomen locatiebeleid, zoals beschreven in het voorgenomen MJP, leidt tot een verschuiving van arbeidsplaatsen binnen een aantal gerechten. Dit kan werkgelegenheidseffecten hebben op lokaal niveau, maar zal niet leiden tot krimp van de totale werkgelegenheid van de rechtspraak. Ik heb contact met de Minister voor Wonen en Rijksdienst over de voorgenomen plannen van de rechtspraak. Hij heeft in dat verband aandacht gevraagd voor eventuele werkgelegenheidseffecten in de provincies die in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126) worden genoemd en in de krimpgebieden.
Bestaan er marges waarbinnen effecten ten gevolge van verplaatsing van overheidsdiensten aanvaardbaar kunnen worden geacht en wordt in uw optiek met de plannen van de RvdR aan die marges voldaan? Zo nee, waar leidt dat toe?
Het kabinet besteedt in het bijzonder aandacht aan provincies waar eerder door uw Kamer aandacht voor is gevraagd, zoals genoemd in de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Daarnaast worden de krimpgebieden waar mogelijk ontzien door het kabinet. In verband met de plannen van de Rechtspraak heeft de Minister voor Wonen en Rijksdienst aandacht gevraagd voor deze provincies en gebieden.
In hoeverre is getracht de plannen van de RvdR en overige verplaatsingen van overheidsdiensten in ons land gelijktijdig en gecoördineerd te laten plaatsvinden?
De verplaatsing van Rijkskantoren vindt planmatig plaats. Deze zogenaamde masterplannen kantoorhuisvesting zijn door uw Kamer met de Minister voor Wonen en Rijksdienst besproken. Ook andere Rijksonderdelen deelden hun plannen met uw Kamer. De Minister voor Wonen en Rijksdienst wil op voorhand coördineren dat de regionale werkgelegenheidseffecten voor de rijksoverheid als totaal niet onevenredig neerslaan in gebieden waar eerder aandacht voor is gevraagd door uw Kamer. In het najaar zal hij rapporteren over de eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheidseffecten van de rijksoverheid als totaal. Het voornemen is om daarin de cijfers die de Rechtspraak meegeeft, te verwerken.
Wordt bij toekomstige verplaatsingen van andere overheidsdiensten rekening gehouden met de keuzes gemaakt in het plan van de RvdR? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Elke rijksdienst kent zijn eigen vestigingsplaatsfactoren. Het is primair aan een rijksdienst zelf om op basis daarvan te bepalen wat geschikte locaties zijn. Voor de kantoorhuisvesting zijn in masterplannen samenhangende keuzes gemaakt over locaties. Rijksonderdelen zoals de rechtspraak hebben een eigen plan. Voor andere diensten, die hun eigen vestigingsplaatsfactoren kennen, zijn de locatiebeslissingen van de rechtspraak niet op voorhand bepalend.
Wanneer worden de plannen van de Minister van Wonen en Rijksdienst waar het gaat om eventuele verplaatsing van de andere overheidsgerelateerde diensten gepresenteerd? Hoe wordt het lokale bestuur daarbij betrokken?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal in het najaar rapporteren over eventuele veranderingen in de regionale werkgelegenheid van de rijksoverheid als totaal als gevolg van nieuwe plannen. Daarin wordt het beeld van defensie, de rechtspraak, de nationale politie en de rijkskantoren meegenomen. Over veranderingen rond de rijkskantoren wordt primair met de provincies afgestemd waarbij het de provincies vrij staat om daarbij ook gemeenten uit te nodigen.
De gevolgen van de huisvestingsplannen van de Rechtspraak voor de rechtbank Assen |
|
Peter Oskam (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat als gevolg van het voornemen van de Raad voor de rechtspraak om in Noord-Nederland de werkplekken te reduceren van drie naar twee zittingsplaatsen, Drenthe vanaf 2016 de enige provincie is zonder eigen volwaardige rechtbank?1
In het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) wordt een aanpassing van het locatiebeleid van de Rechtspraak voorgesteld die voor onder andere de zittingsplaats Assen inhoudt dat het zaakspakket en het aantal werkplekken van de rechtbank aldaar wordt verkleind door verschuivingen binnen het arrondissement. Ook voor de provincie Flevoland geldt dat er werkplekken van de rechtspraak over de provinciegrens heen verschuiven naar een andere zittingsplaats. Het MJP is nog niet vastgesteld door de rechtspraak.
Herinnert u zich de toezegging van uw voorganger dat Leeuwarden en Assen ook de komende jaren twee van de 32 zittingsplaatsen blijven waar recht zal worden gesproken? Hoe verhoudt zich hiertoe het voornemen om het takenpakket van Assen te verkleinen en het personeel te verplaatsen?2 Kan dan nog wel gesproken worden over Assen als volwaardige zittingsplaats waar recht gesproken wordt, zoals het uitgangspunt was bij de herziening van de gerechtelijke kaart?
Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak die Nederland kent, en blijft dit ook. De zittingsplaatsen zijn gelijkwaardig, maar dit betekent niet dat het zaakspakket identiek is. De wet biedt ruimte voor differentiatie in de zaakspakketten van de zittingsplaatsen binnen een arrondissement. Ook behoeven er niet in elk arrondissement dezelfde keuzes te worden gemaakt ten aanzien van de inrichting van de kantoorfunctie van gerechten. De verantwoordelijkheid voor dergelijke keuzes is primair bij het gerechtsbestuur neergelegd. Wel volgt er uit de wet op de rechterlijke organisatie dat er in elk van de 32 zittingsplaatsen, waaronder Assen, een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is.
Hoe verhouden de plannen rond de rechtbank Assen zich tot de eerdere uitspraak van uw voorganger dat vanuit een oogpunt van toegankelijkheid van de bestuursrechtspraak tegelijk is besloten om veelvoorkomende burgerzaken ook in Leeuwarden en Assen te behandelen?3
Welke rechtsgebieden zullen voortaan niet meer behandeld worden in de rechtbank Assen?
Volgens het voorgenomen MJP wordt het zaakspakket in de zittingsplaats Assen op termijn aangepast tot een uitgebreid zaakspakket. Als te gelegener tijd dienovereenkomstig zou worden besloten, dan zou dat betekenen dat ten opzichte van de huidige situatie zittingen van handelszaken (met name geldvorderingen groter dan € 25.000) en de strafzaken tegen gedetineerde verdachten naar verwachting niet meer in Assen zullen plaatsvinden.
Op welke wijze is het personeel van de rechtbank Assen, waaronder de rechters, betrokken bij de voorgenomen wijzigingen? Is het evenals bij de rechtbank in Almelo zo dat de werkzame rechters in het geheel vooraf niet zijn betrokken bij de plannen? Waarom niet?
De presidenten van de gerechten en de Raad hebben in maart en april van 2015 in het kader van het MJP workshops georganiseerd in alle gerechten. Alle medewerkers van de rechtspraak zijn daarmee in de gelegenheid gesteld ideeën in te brengen over de aanpak van de uitdagingen waar de rechtspraak voor staat, waaronder de huisvesting.
In de rechtbank Noord-Nederland heeft een uitgebreide consultatieronde plaatsgevonden (13 bijeenkomsten) waarbij uitgebreid met ruim honderd medewerkers is gesproken over de analyse van de financiële problematiek van de rechtspraak en oplossingen daarvoor. De concrete uitwerking van alle input heeft zijn beslag gekregen in het voorgenomen locatiebeleid dat op 31 augustus 2015, als onderdeel van het voorgenomen MJP, onder andere aan alle medewerkers van de rechtspraak, is gepresenteerd.
Hoeveel kantoormedewerkers, rechters en griffiemedewerkers zullen uit Assen worden overgeplaatst en naar welke zittingsplaatsen? Wat is de extra reistijd die deze mensen hierdoor kwijt zullen zijn? Kunt u een overzicht geven per verschuiving naar ieder (ander) gerecht?
Op deze vraag kan ik in dit stadium, waarin de Raad en de presidenten een voorgenomen besluit hebben genomen, geen antwoord geven.
Hoeveel medewerkers, die «gebouwgebonden taken» uitvoert, blijven werkzaam op de rechtbank Assen? Om wat voor taken gaat dit en in hoeverre zijn deze rechtspraak gerelateerd?
Gebouwgebonden taken betreffen bijvoorbeeld bodediensten, beveiliging en andere vormen van facilitaire dienstverlening. Het aantal medewerkers dat op een dag in een locatie nodig is voor het uitvoeren van deze taken is afhankelijk van het aantal zittingen op die dag in die locatie. Daarnaast bepaalt de wet op de rechterlijke organisatie dat er ook in Assen een griffie is die alle werkdagen gedurende ten minste zes uur open is. Voor deze taak zijn op locatie ook medewerkers aanwezig.
Wat is de concrete reistijd voor rechtzoekenden en procespartijen die voorheen voor hun zaaksbehandeling in Assen terecht konden maar nu elders heen moeten? Kunt u een overzicht geven per gerecht waarnaar uitgeweken moet worden?
Het is niet exact te zeggen wat de concrete reistijd is, aangezien het niet bekend waar rechtzoekende en procespartijen vandaan moeten komen. Het is namelijk niet gezegd dat alle betrokkenen in de buurt van Assen wonen of kantoor hebben.
Hoe zit het met de toekomstige specialisatie bij de rechtbank Assen, gelet op uw uitspraak dat «het idee van de herziening van de gerechtelijke kaart is dat de gerechten gespecialiseerde teams kunnen inrichten die hun krachten kunnen bundelen en op die plek binnen het gerecht zijn gehuisvest. Op die manier is het mogelijk om ook andere teams in Leeuwarden of Assen in te richten, bijvoorbeeld met betrekking tot mensenhandel, maar die discussie is bij de leden bekend»?4
De inrichting van de organisatiestructuur en de huisvesting van een gerecht is primair aan het gerechtsbestuur. De rechtspraak organiseert specialistische kamers voor een deel op het niveau van het arrondissement. Concentratie wordt ingezet waar dat nodig of wenselijk is.
Klopt het dat het nieuwe kantoorgedeelte van de rechtbank in Assen, dat in de jaren negentig is bijgebouwd, wordt afgestoten? Wat zijn de kosten geweest in de jaren ’90 van de realisatie van dit kantoorgedeelte?5
Op deze vraag is in dit stadium, waarin sprake is van een voorgenomen besluit met betrekking tot hoofdlijnen, geen antwoord te geven. De Raad heeft laten weten dat het gerechtsgebouw Assen in één project door één aannemer is gebouwd en als geheel wordt gehuurd van het Rijksvastgoedbedrijf. Er is geen aparte administratie over de kosten van het kantorendeel.
Wat kan er nog veranderen aan de nu gepresenteerde plannen omtrent de rechtbank Assen, wanneer komende tijd overlegd wordt het met het lokale bestuur? Met welke partijen zal precies gesproken gaan worden? Op welke wijze wordt hierbij rekening gehouden met de voorwaarden die de Kamer heeft gesteld aan de huisvestingsplannen?
De Rechtspraak heeft op 31 augustus 2015 het voorgenomen MJP bekend gemaakt aan de medewerkers van de gerechten, de medezeggenschap, de bonden, de NVvR, de lokale dekens van de Orde van Advocaten en het openbare ministerie. Voorts is de periode tot 28 september 2015 door de rechtspraak gebruikt om verder met onder andere het lokaal bestuur in gesprek te gaan over het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak. Hiermee is gehoor gegeven aan de motie-Recourt c.s. (TK 29 279, nr. 234) over de afstemming met het lokaal bestuur. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer.
Acht u het niet wenselijk dat u als verantwoordelijk bewindspersoon voor de Rechtspraak hierover eerst spreekt met de Kamer alvorens definitieve beslissingen worden genomen door de Rechtspraak?
De agendering van een gesprek over het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak laat ik uiteraard aan uw Kamer.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ik hoop dat ik met beantwoording aan uw verzoek heb voldaan.
Het sluiten van de rechtbank in Assen |
|
Agnes Wolbert (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijke sluiting rechtbank Assen: Ik denk niet dat er een advocaat in Drenthe is die dit ziet zitten»?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing volgt over de sluiting van de rechtbank in Assen? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. Assen is een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de elf rechtbanken te sluiten. Er is ook geen voornemen om de locatie Assen van de rechtbank Noord-Nederland te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Assen, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Assen is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaatsen Leeuwarden en Groningen te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Noord-Nederland verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken heeft gevolgen voor de werkgelegenheid in de provincie Drenthe. De Minister voor Wonen en Rijksdienst heeft gewezen op de motie-De Vries (TK 31 490, nr. 126). Ook probeert hij via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden buiten Drenthe.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Assen van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Assen mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat de rechtbank in Assen zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32891, nr. 27).
Het sluiten van een rechtbank in Limburg |
|
Manon Fokke (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht waarin de sluiting van een rechtbank in Limburg wordt genoemd?1
Ja.
Is het waar dat er binnenkort een beslissing over de sluiting van de rechtbank Roermond dan wel Maastricht wordt genomen waardoor er nog maar een rechtbank in Limburg overblijft? Zo ja, kunt u de Kamer hiervan op de hoogte brengen en tevens de overwegingen om de rechtbank te sluiten (dan wel open te houden) aan de Kamer bekend maken? Zo nee, wat is er niet waar?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. Beide blijven een van de 32 bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zittingsplaatsen van de rechtspraak. De Raad voor de rechtspraak (hierna: Raad) heeft op 31 augustus 2015 bij de bekendmaking van het voorgenomen Meerjarenplan van de Rechtspraak 2015–2020 (hierna: MJP) het voorgenomen locatiebeleid van de Rechtspraak gepresenteerd. Het MJP is een document van de Rechtspraak. De Raad heeft de besluitvorming over het MJP uitgesteld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27) aan uw Kamer. Zoals ik tijdens het algemeen overleg over de rechtspraak van 1 april 2015 heb toegezegd, zal uw Kamer het MJP, na vaststelling ervan, van mij ontvangen.
Als er sprake is van sluiting van een van de genoemde rechtbanken, zal dat ten koste gaan van werkgelegenheid? Zo ja, hoeveel arbeidsplaatsen gaan er (mogelijk) verloren? Zo ja, hoe verhoudt dit besluit zich tot het beleid dat is uitgezet om krimpregio’s te sparen voor sluiting van overheidsinstanties om zo de werkgelegenheid in die gebieden te behouden?
Er is geen sprake van een voornemen om een van de twee locaties van de rechtbank Limburg, namelijk de zittingsplaatsen Maastricht of Roermond, te sluiten. In het voorgenomen locatiebeleid beschrijft de rechtspraak het plan om in zeven zittingsplaatsen, waaronder Maastricht, het zaakspakket te verkleinen, in die zin dat er in plaats van een volledig zaakspakket op termijn een uitgebreid zaakspakket wordt aangeboden. Ook wil de rechtspraak het aantal werkplekken in deze zittingsplaatsen terugbrengen tot een beperkt aantal flexibele werkplekken. Daarvoor worden er werkplekken, binnen het betreffende arrondissement, naar een andere zittingsplaats verschoven. Ten aanzien van Maastricht is het voornemen om werkplekken naar de zittingsplaats Roermond te verschuiven. Hiermee gaan er geen arbeidsplaatsen binnen de rechtbank Limburg verloren. Voor het Rijkshuisvestingsbeleid is relevant in hoeverre er sprake is van werkgelegenheidseffecten op het niveau van de provincie en of een locatie in een krimpregio ligt. De voorgenomen verschuiving van werkplekken betekent geen werkgelegenheidsverlies voor de provincie Limburg. De Minister voor Wonen en Rijksdienst probeert via coördinatie de rijkswerkgelegenheid in krimpgebieden te ontzien. Thans gaat het daar om vijf gebieden, Zuid-Limburg is daar één van. Om een effect te kunnen bepalen van rijkswerkgelegenheid op een krimpgebied is een totaalbeeld van de rijksoverheid nodig. De Minister stelt een beeld op waarmee hij in het najaar uw Kamer wil informeren.
Deelt u de mening dat het behoud van werkgelegenheid bij de rechtbank in Roermond dan wel Maastricht van belang is voor de arbeidsmarkt, de juridische infrastructuur en economie aldaar? Zo ja, wat kunt u doen ter behoud van die werkgelegenheid? Zo nee, waarom niet?
De verdeling van zaken binnen een arrondissement staat niet los van de omgeving van een rechtbank. Het is in die zin ook niet uit te sluiten dat een aanpassing van het zaakspakket voor de zittingsplaats Maastricht mogelijk invloed heeft op de lokale arbeidsmarktsituatie, de juridische infrastructuur en de economie aldaar. Dit vraagt om een zorgvuldig proces bij de totstandkoming of wijziging van een zaaksverdelingsreglement, waarbij de rechtspraak in ieder geval rekening houdt met het belang van een goede toegankelijkheid van rechtspraak en contact legt met zijn omgevingspartners. Dit is primair een verantwoordelijkheid van het gerechtsbestuur, onder toezicht van de Raad. De Minister van Veiligheid en Justitie kan gebruikmaken van de vernietigingsbevoegdheid op grond van artikel 106 van de wet op de rechterlijke organisatie indien het instemmingsbesluit van de Raad in strijd is met het recht of het algemeen belang. Het behoud van werkgelegenheid kan geen grond opleveren voor vernietiging. Uiteraard voer ik met het oog op mogelijke werkgelegenheidseffecten overleg met de Minister voor Wonen en Rijksdienst.
Hoe verhoudt het bericht dat een van de genoemde rechtbanken zal sluiten zich tot de motie-Recourt waarin de regering wordt verzocht de gerechtelijke kaart zo in te richten dat waar kantonrechtspraak wordt aangeboden, tevens veelvoorkomende laagdrempelige zaken worden behandeld?2
De Raad heeft aangegeven dat in alle 32 zittingsplaatsen van de rechtspraak (met uitzondering van Haarlemmermeer) veelvoorkomende kantonzaken, Mulderzaken en overtredingen worden behandeld. Scheidingszaken, zaken met betrekking tot omgang en gezag, zaken met betrekking tot levensonderhoud kunnen eveneens in alle 32 zittingsplaatsen worden behandeld. Ik verwijs u op dit punt ook naar mijn brief van 31 augustus 2015 (TK 32 891, nr. 27).