Het bericht ‘Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verhuurders zien het massaal niet meer zitten en zetten hun huis te koop» van 16 januari 2024?1
Ja.
Wat zijn volgens u de redenen dat het aandeel huurwoningen sinds eind 2022 dalende is en dat die trend almaar verder lijkt door te zetten?
Ten eerste wil ik opmerken dat het aanbod op Pararius niet representatief is voor de hele huurmarkt. Pararius constateert dat het aantal vrije sector huurwoningen dat op hun platform vrijkomt voor nieuwe huurders is gedaald. Pararius noemt een daling van 15,6% in het laatste kwartaal van 2023 ten opzichte van een jaar eerder. Het Kadaster biedt wel een volledig beeld van de aankoop- en verkooptransacties op de woningmarkt.
De meest recente cijfers van het Kadaster laten zien dat op dit moment geen sprake is van een uitpondgolf. Het totaal aantal verkopen van beleggers over heel het jaar 2023 is zelfs lager dan in 2022. In 2022 lag het totaal aantal verkopen op bijna 44 duizend woningen, in 2023 is dit gedaald naar ruim 33 duizend woningen.
50.866
64.767
40.080
43.652
33.409
Daarnaast is te zien dat het aantal aankopen is gedaald: van ruim 37 duizend in 2022 naar 19 duizend in 2023. Per saldo betekent dit dat beleggers meer woningen hebben verkocht dan aangekocht. Hier hoort wel de notie bij dat de vrije huursector in de voorgaande jaren sterk is gegroeid.
50.674
70.168
30.071
37.601
19.134
Verklaringen voor het dalend aantal aankopen door beleggers zijn divers. Ten eerste zal de sterk gestegen rente hier een rol in spelen. In de jaren van lage rente werden immers veel woningen door beleggers aangekocht met vreemd vermogen. Door de gestegen rente kunnen investeerders ook verschuiven naar andere beleggingsinstrumenten, zoals staatsobligaties. Daarnaast kunnen beleidsontwikkelingen (wonen en fiscaliteit) een rol spelen. Een deel van de (voorgenomen) maatregelen van dit kabinet raakt het rendement van beleggers en dit, in combinatie met autonome ontwikkelingen, kan ertoe dat leiden dat het rendement van een verhuurder onder het doelrendement valt.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Het is overigens van cruciaal belang dat er genoeg nieuwe, betaalbare woningen worden gebouwd. Hiertoe moet ook investeren in de middenhuur rendabel blijven, zelfs als de marktomstandigheden tegen zitten. Daarom bevat het wetsvoorstel verschillende maatregelen die het partijen mogelijk maakt om middenhuurwoningen te blijven realiseren. Specifiek voor de nieuwbouw bevat het wetsvoorstel een tijdelijke nieuwbouwopslag van 10 procent toe te passen voor middenhuurwoningen die worden opgeleverd ná inwerkingtreding van de wet en waarvan de bouw vóór 1 januari 2026 is gestart. Daarnaast wordt het WWS gemoderniseerd. Hiermee sluit het WWS beter aan bij de tegenwoordig gewenste kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd en worden (gemeenschappelijke) buitenruimten beter gewaardeerd. Ook stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. Zoals eerder genoemd hebben marktpartijen zich bij deze vormgeving gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 nieuwe middenhuurwoningen te gaan realiseren. Dat komt bovenop de 50.000 middenhuurwoningen die corporaties gaan bouwen. Via de regiodeals worden per regio afspraken gemaakt om middenhuurwoningen te realiseren. Daarmee worden er minimaal 100.000 middenhuurwoningen toegevoegd aan de voorraad. Ook met de regulering middenhuur is daarom de verwachting dat nieuwbouw doorgang blijft vinden.
Vindt u de verkoop van huurwoningen een goede ontwikkeling?
Beleggers maken continu keuzes om hun vermogen in woningen vast te leggen of weer vrij te maken voor andere doeleinden. Uitponden is dus niet noodzakelijkerwijs direct verbonden met een verslechterende businesscase, maar kan onderdeel zijn van een bepaalde beleggingsstrategie. Zo laat de Staat van de Woningmarkt 2020 zien dat er ook in de jaren vlak na de kredietcrisis jaarlijks vijftig- tot zestigduizend woningen werden uitgepond4. Uiteraard werden er in de jaren ook woningen voor verhuur aangekocht. Ten slotte is het goed om te benadrukken dat er altijd een zekere fluctuatie van de voorraad is, aangezien beleggers woningen kopen en verkopen. Een bepaalde mate van verkoop van huurwoningen vind ik derhalve op zichzelf niet een probleem. Deze woningen verdwijnen immers niet van de markt, maar kunnen worden aangekocht door een particuliere woningzoekende. Een zekere mate van uitponding aan bewoners kan zelfs gezien worden als een correctie op de trend van de afgelopen jaren waarbij beleggers veel woningen wegkochten voor de neus van starters. De afgelopen vijf jaar zijn er ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur.
Wel vind ik het van belang dat investeren in huurwoningen interessant moet blijven. Daarom monitor ik de ontwikkelingen nauwgezet en houd ik er in de vormgeving van het beleid rekening met de investeringsbereidheid in huurwoningen. Zo hebben institutionele beleggers en ontwikkelaars zich er aan gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te gaan realiseren. In de Nationale prestatieafspraken is daarnaast afgesproken dat corporaties tot en met 2030 50.000 middenhuurwoningen bouwen.
Wat zijn de gevolgen van het dalende aantal huurwoningen voor staters en doorstromers? Tegen welke problemen gaan zij aanlopen?
Zoals bij vraag 3 aangegeven vind ik het verkopen van huurwoningen niet per se een probleem. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. In de G4 ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters5.
Uit cijfers van het Kadaster over alle transacties in Nederland in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar-bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit nog 32% (waarvan 12% koopstarter).
Kunt u reflecteren op de verhuurders die hun woningen verkopen in relatie tot de aangekondigde middenhuurregulering?
In welke mate verhuurders hun woningen als gevolg van de aangekondigde middenhuurregulering uitponden is moeilijk te bepalen. 60% van de verhuurders rekent al een huur onder het WWS-maximum en zal hier dus niet door worden geraakt. Bovendien hebben verhuurders te maken met meer factoren die het rendement beïnvloeden en die voor elke verhuurder verschillend uitpakken. Naast de toekomstige middenhuurregulering kan een deel van de verhuurders bijvoorbeeld te maken krijgen met de gestegen rente en fiscale maatregelen. De verandering in het (toekomstige) rendement van verhuurders hangt onder andere af van de wijze van financiering, de eigendomsstructuur en de beleggingshorizon. De Wet Betaalbare Huur bevat verschillende elementen die verhuurders tegemoet komen. Ten eerste kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd. Ten tweede wordt het woningwaarderingsstelsel (WWS) aangepast zodat kwaliteit beter wordt gewaardeerd (zwaarder wegen energie labels, beter waarderen privé en gemeenschappelijke buitenruimte en beter waarderen luxe sanitair en keukens). Ten derde kunnen woningen zodra zij te maken krijgen met de WOZ-cap, maximaal terugvallen naar de bovengrens van de regulering, namelijk 186 punten. Ten slotte kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%.
Wat verwacht u dat de effecten zijn van de middenhuurregulering op het aantal huurwoningen? Is er sprake van een stijging of een daling?
In de toelichting van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt inzicht gegeven in de verwachte verschuivingen tussen de verschillende segmenten van de huurmarkt. Het effect van de regulering en het dwingend maken van het WWS zorgt voor een toename van het middensegment, ceteris paribus. In deze verwachte verschuivingen in de huurvoorraad is geen rekening gehouden met gedragseffecten en dat verhuurders eventueel hun woning gaan uitponden.
Tegelijkertijd zet ik in op de nieuwbouw van 100.000 middenhuurwoningen. Institutionele beleggers en ontwikkelaars hebben gecommitteerd om zich in te spannen om 50.000 middenhuurwoningen te realiseren. Met corporaties is in de Nationale prestatieafspraken afgesproken dat zij tot en met 2030 ook 50.000 middenhuurwoningen realiseren. Met de inzet op nieuwbouw en het voor de bestaande voorraad aantrekkelijk houden door middel van aanpassing van het WWS zijn er waarborgen gecreëerd om er voor te zorgen dat het middenhuursegment blijft aansluiten bij de behoefte van huurders. Derhalve is de conclusie dat ik van mening ben dat, ook rekening houdend met eventuele gedragseffecten als gevolg van het wetsvoorstel betaalbare huur, het middenhuursegment verder zal stijgen. Het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik op korte termijn aan uw Kamer sturen, zodat de inwerkingtreding per 1 juli 2024 kan plaatsvinden. Betrokken partijen hebben er immers baat bij dat hierover snel duidelijkheid komt.
Wat verwacht u van de ontwikkeling van de huurprijs als gevolg van de aangekondigde middenhuur regulering? Kunt u dit toelichten?
Het wetvoorstel betaalbare huur moet de betaalbaarheid verbeteren voor meer dan 300.000 huurders. De combinatie van het reguleren van de middenhuur en het dwingend maken van het WWS zorgt ervoor dat de huurprijs van de woningen die daardoor geraakt worden gemiddeld met 190 euro naar beneden gaan. In gebieden met veel schaarste, zoals de G4, is de gemiddelde huurverlaging groter dan in gebieden waar minder schaarste is. Overigens is het belangrijk te benadrukken dat 60% van de woningen die straks in de middenhuur gaat vallen een huurprijs heeft die onder de maximale huur volgens het WWS valt. De verhuurders van deze woningen hoeven hun huurprijs dus niet te verlagen naar aanleiding van dit wetsvoorstel. Voor een fors deel van de woningen die wel als gevolg van het wetsvoorstel hun huurprijs aan zullen moet passen is de huurverlaging minder dan 100 euro per maand (42%).
Door het wetsvoorstel zal het hoge segment van de huurmarkt kleiner worden. Dit kan er toe leiden dat de huren in het hoge segment zullen toenemen. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel betaalbare huur zal ik nader ingaan op de ontwikkeling van de huurprijzen in het middenhuursegment.
Kunt u uiteenzetten wat het effect van het verhogen van het belastingtarief in box 3 is op het aantal huurwoningen dat wordt verkocht?
Particuliere investeerders bezitten ongeveer 150.000 huurwoningen in box 3; dat is 5% van het totale aantal van 3,1 miljoen huurwoningen in Nederland. In welke mate een tariefsverhoging een effect heeft op het verkopen van huurwoningen is niet te bepalen. Daarbij komt dat verhuurders te maken hebben met verschillende beleidsmaatregelen en de gestegen rente. Het effect van een tariefsverhoging is dus niet te isoleren.
Kunt u uitzoeken wanneer een middenhuurwoning die in de verkoop komt vanwege tegenvallend rendement door de verhuurder beschikbaar is als koopwoning voor mensen die deze woning zou huren? Waarom wel, waarom niet?
Het overgrote deel van de huurders die instroomt in een middenhuurwoning wil inderdaad graag doorstromen naar een koopwoning. Ik heb gekeken naar welk type woningen een grote kans maken om te worden uitgepond. Het betreft woningen waarvan de huurders een tijdelijk contract hebben, kleine appartementen met één tot drie kamers, veelal onder de 70 m2, gelegen in de G4 en met een geschatte verkoopprijs van 260.000 tot 300.000 euro (prijspeil 2022). Deze karakteristieken sluiten aan bij hetgeen betaalbaar is voor middeninkomens als koopwoning. Uit cijfers van het Kadaster over de transacties in 2023, blijkt dat een groot deel van de woningen die beleggers verkopen, wordt gekocht door eigenaar bewoners. In 2023 ging circa 15% naar doorstromers, 22% naar koopstarters en 10% naar eigenaar-bewoners waarvan onbekend is of ze starter zijn of doorstromen. In totaal ging dus bijna de helft van de verkochte woningen naar eigenaar-bewoners. In 2022 was dit 32%. Zoals in vraag 4 ook genoemd ging in 2022 ruim 60 procent van de woningen die door verhuurders werden verkocht aan eigenaar bewoners naar koopstarters.
Staat u nog achter uw toezegging in diverse commissiedebatten dat het zogenaamde uitponden van huurwoningen beperkt kan blijven? Waarom wel, waarom niet?
Zoals ik eerder heb aangegeven vind ik een bepaalde mate van uitponding op zichzelf niet een probleem. Het kan worden gezien als correctie. De afgelopen vijf jaar zijn ongeveer 75.000 koopwoningen door beleggers gekocht voor de verhuur. Het overgrote deel van de huidige populatie dat instroomt in een middenhuurwoning wil doorstromen naar een koopwoning. Door het mogelijke uitponden komen er meer betaalbare koopwoningen op de markt voor deze doelgroep en neemt het aanbod van betaalbare woningen dus niet af. Overigens laten de bij antwoord 1 genoemde cijfers van het Kadaster zien dat van een uitpondgolf geen sprake is.
Het wetsvoorstel betaalbare huur bevat verschillende elementen om het investeren in huurwoningen rendabel te houden. Als onderdeel van het wetsvoorstel betaalbare huur wordt het WWS gemoderniseerd. Hierdoor sluit het WWS beter aan bij de kwaliteit van een middenhuurwoning. Zo worden goede energielabels (A of hoger) beter gewaardeerd, wordt de privé buitenruimte beter gewaardeerd en wordt er een waardering opgenomen voor gemeenschappelijke buitenruimte. Daarnaast wordt ook de mogelijkheid om de woning te koelen gewaardeerd. Tenslotte stijgt de bestaande WOZ-cap mee met de liberalisatiegrens, waardoor vooral woningen in de middenhuur beter gewaardeerd worden dan nu het geval is. De werking van de WOZ-cap verandert. Voorheen zorgde de WOZ-cap dat het aantal WWS-punten voortkomende uit de WOZ-waarde op maximaal 33% van het totale puntenaantal van de woning uitkwam. Dit betekent dat het totaal aantal punten onder de liberalisatiegrens zou uitkomen. De nieuwe werking van de WOZ-cap zorgt ervoor dat het totale puntenaantal niet verder kan zakken dan 186, ook als dit op basis van 33% lager uit zou komen. Deze maatregelen zorgen ervoor dat het meer rendabel wordt om een woning volgens het WWS te verhuren. Tevens kan er voor nieuwbouwprojecten een tijdelijke opslag van 10% worden gevraagd en kunnen verhuurders voor de maximale huurprijsstijging uitgaan van CAO + 0,5%. Ik ben ervan overtuigd dat het met deze voorwaarden nog steeds mogelijk is een redelijk rendement te behalen op huurwoningen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en tevens voor het commissiedebat van 31 januari beantwoorden?
Ja.
Het artikel ‘Voordeel familiehypotheek groter dan jubelton’ |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Voordeel familiehypotheek groter dan jubelton», waarin twee economen van De Nederlandsche Bank een belastingconstructie beschrijven en kwantificeren waarbij gebruik wordt gemaakt van de hypotheekrenteaftrek?1
Ja, ik ben bekend met het artikel «Voordeel familiehypotheek groter dan jubelton».
Vindt u het wenselijk dat een substantiële groep huizenbezitters gebruik kan maken van de hypotheekrenteaftrek, terwijl zij de facto geen rente betalen omdat zij betaalde rente teruggeschonken krijgen?
Het is mogelijk om een hypothecaire lening voor de financiering van een eigen woning (deels) af te sluiten bij iets of iemand anders dan een financiële instelling, dat kan bijvoorbeeld ook bij een vriend of familielid. Huizenbezitters met een lening bij een familielid kunnen ook gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek. Bij een familielening moet wel door de Belastingdienst worden vastgesteld of de verschuldigde rente een reële vergoeding is voor het ter beschikking stellen van de lening. De rente die op de lening wordt gerekend moet marktconform zijn. De inspecteur kijkt bij de beoordeling of sprake is van een lening en naar het overeengekomen rentepercentage. Daarbij kijkt hij onder andere welk rentepercentage financiële instellingen zouden aanbieden bij een vergelijkbare hypothecaire lening op het moment van afsluiten van de lening. Op de website van de Belastingdienst zijn voorbeelden2 te vinden van de wijze waarop de inspecteur de hoogte van het rentepercentage beoordeelt bij een geldlening voor een eigen woning tussen familieleden. Als het rentepercentage fiscaal acceptabel is en aan de overige voorwaarden is voldaan, is de betaalde rente aftrekbaar als eigenwoningrente. In het geval de verstrekker van de lening de rente kwijtscheldt, is de rente niet aftrekbaar. De rente moet wel op de belastingplichtige «drukken» om voor aftrek in aanmerking te komen. Daarnaast is het nog van belang om op te merken dat de vordering waarop de rente wordt betaald voor de verstrekker van de lening tot de box 3-grondslag behoort.
Los van het bovenstaande kan degene die geld heeft uitgeleend een schenking doen. Voor de schenkingsvrijstelling in familieverband geldt bijvoorbeeld dat ouders hun kind jaarlijks € 6.633 (bedrag 2024) belastingvrij mogen schenken. Aan deze vrijstelling zijn geen voorwaarden verbonden, het kind mag dit bedrag vrij besteden. Rentekosten verliezen niet hun karakter als aftrekbare kosten als zij kunnen worden bestreden uit in de persoonlijke sfeer ontvangen bedragen.
Ik vind de mogelijkheid van renteaftrek voor de financiering van de eigen woning en het benutten van de schenkingsvrijstelling daarom niet onwenselijk.
Valt de constructie waarbij mensen een hypotheek afsluiten bij een familielid tegen een marktconforme rente en deze rente aftrekken in box 1 volgens u dus binnen de categorie «onwenselijke fiscale constructies»?
Zoals beschreven in antwoord 2 kunnen huizenbezitters met een (hypothecaire) lening bij een familielid onder voorwaarden gebruik maken van de hypotheekrenteaftrek. Schenkingen zijn belast volgens de regels van de schenkbelasting. In familieverband geldt een schenkingsvrijstelling waardoor ouders hun kind jaarlijks € 6.633 (bedrag 2024) belastingvrij mogen schenken. Naar de mening van het demissionaire kabinet is daarom geen sprake van een bevoordeling ten opzichte van belastingplichtigen die een lening afsluiten bij een financiële instelling (zij kunnen immers ook een schenking gebruiken voor het betalen van rente en aflossing), of belastingplichtigen die schenkingen ontvangen en de gelden besteden aan andere doeleinden. Er is naar de mening van het demissionaire kabinet geen sprake van een «onwenselijke fiscale constructie».
Bent u het ermee eens dat het doorgeven van vermogen over generaties heen hiermee fiscaal gefaciliteerd wordt, en dat deze constructie daarom (het in stand houden van) vermogensongelijkheid in de hand werkt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat het budgettair belang van deze constructie is? Hoeveel inkomsten loopt de Staat mis door het gebruik van hypotheekrenteaftrek bij familiehypotheken? En hoeveel ten opzichte van de situatie waarin de betreffende huiseigenaren een hypotheek bij een bank af zouden sluiten?
Het budgettaire belang van familiehypotheken waarbij de rente terug geschonken wordt, kan niet geraamd worden omdat het niet bekend is hoe vaak schenkingen plaatsvinden onder de vrijstellingsgrens van de schenkbelasting in het kader van familiehypotheken.
Naast een effect via de schenkingsvrijstelling kunnen (hypothecaire) leningen die niet zijn afgesloten bij financiële instellingen, waaronder ook familiehypotheken, ook een effect hebben op het budgettair belang van de hypotheekrenteaftrek. Om dit te berekenen zijn twee aspecten relevant, namelijk in hoeverre consumenten met deze (hypothecaire) leningen meer of minder lenen dan wanneer zij bij een financiële instelling geleend zouden hebben en in hoeverre de hoogte van de rente op deze leningen afwijkt ten opzichte van de rente op hypotheken afgesloten bij financiële instellingen.
In het artikel heeft De Nederlandsche Bank (DNB) gekeken naar het leningdeel boven de wettelijke inkomensnormen bij hypotheken niet afgesloten bij financiële instellingen. DNB schat de kosten voor de staat van de aftrek door deze hypotheken op € 150–200 miljoen.3 Hierbij merk ik graag op dat deze berekening mogelijk een overschatting is. Ten eerste is de leennorm alleen van toepassing bij het afsluiten van een hypotheek en niet tijdens de looptijd van bestaande hypotheken. Er kunnen meerdere verklaringen zijn waarom een lopende hypotheek boven de leennorm uitkomt. Zo kan een hypotheek die bij het afsluiten onder de norm valt, tijdens de looptijd boven de norm uitkomen door een daling van het inkomen van een huishouden. Ten tweede zijn er wettelijke uitzonderingen om meer te lenen voor bijvoorbeeld verduurzaming en kan bij het afsluiten van een hypotheek worden afgeweken van de norm, als dit verantwoord is en wordt onderbouwd.
Een ander effect – dat niet in de berekening van DNB zit – is dat de hypotheekrente van hypotheken die niet zijn afgesloten bij financiële instellingen gemiddeld lager ligt dan bij hypotheken afgesloten bij financiële instellingen. Hierdoor zijn de kosten van de hypotheekrenteaftrek voor de staat door de verminderde aftrek juist circa € 200 miljoen lager.
Bent u voornemens deze constructie onmogelijk te maken? Zo ja, wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Omdat er naar de mening van het demissionaire kabinet geen sprake is van een «onwenselijke fiscale constructie» heeft het demissionaire kabinet geen plannen om de hypotheekrenteaftrek te beperken.
Bent u bereid de hypotheekrenteaftrek te beperken tot situaties waarin er geen sprake is van familiebanden tussen de hypotheekverstrekker en degene die aanspraak maakt op de hypotheekrenteaftrek?
Zie antwoord vraag 6.
Het Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat u het initiële voorstel van stichting OpMaat, om het Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen (NFBK) beschikbaar te stellen voor koopstarters met een laag-middeninkomen tussen de 40.000 en 65.000 euro, in uw uitwerking van het Amendement 36 200-VII-52 naast u heeft neergelegd? Zoals te lezen is in uw brief van 7 februari jl.1
Nee, het op te richten Nationaal Fonds Betaalbare Koopwoningen is voor een heel belangrijk deel, zoals het verzoek van de Kamer, geïnspireerd op het idee van de stichting OpMaat. Zoals ik heb toegezegd wordt de stichting ook betrokken bij de uitwerking. Om dit budget zo doelmatig en effectief mogelijk in te zetten heb ik enkele uitgangspunten geformuleerd in mijn brief van 7 februari jl. Deze wijken soms af van de opzet van OpMaat. Zoals bijvoorbeeld bij het hanteren van de betaalbaarheidsgrens van € 355.000 en de gemaximeerde korting van € 50.000. Het initiële voorstel van OpMaat en het toekomstige fonds hebben dezelfde doelstelling: Nieuwbouwkoopwoningen bereikbaar en betaalbaar maken voor starters en middeninkomens.
Waarom kiest u ervoor om in plaats daarvan starters uit een andere inkomensgroep (1.5 tot 2 maal modaal) wél aanspraak te laten maken op de regeling?
In mijn brief van 7 februari jl. heb ik als startpunt voor het proces om te komen tot het koopstartfonds een aantal uitgangspunten geformuleerd. Ik heb daarin opgenomen dat ik inzet op starters met een huishoudinkomen van 1,5 tot 2 keer modaal. Het is geen voorwaarde dat toekomstige kopers minimaal 1,5 modaal als huishoudinkomen moeten hebben. Het is geen ondergrens. 2 keer modaal is wel een bovengrens. Gezien de huidige nieuwbouwprijzen, de gemaximeerde korting van € 50.000 en de huidige leennormen is 1,5 tot 2 keer modaal wel de doelgroep die in de praktijk het meest gebruik van dit fonds zal maken. Starters die een huishoudinkomen hebben tussen de 1 en 1,5 modaal mogen ook gebruik maken van het fonds, maar de kans dat er nieuwbouwkoopwoningen met een korting van € 50.000 euro financieel bereikbaar worden voor hen door dit fonds acht ik momenteel kleiner dan huishoudens met een inkomen van 1,5 tot 2 keer modaal. Dat komt vooral door de maximering van korting, dat als doel heeft om in aantallen meer startende huishoudens te helpen. Met een maximale korting van € 50.000 op een nieuwbouwwoning van maximaal € 355.000 (betaalbaarheidsgrens), blijft er bij de duurste variant woning voor de starter een te financieren som van € 305.000 over. Als de koper dit volledig hypothecair moet financieren dan is momenteel een inkomen van ongeveer € 67.000 vereist (1,68 x modaal). Bij goedkopere woningen blijft er logischer wijs een kleiner te financieren bedrag over na korting.
Wat is het effect van deze keuze op de kansen op een betaalbare koopwoning voor alleenstaande starters die tussen een modaal en 1.5 modaal inkomen verdienen en geen recht hebben op een sociale huurwoning?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom heeft u er niet voor gekozen om de groep 1 tot 2 maal modaal aan te houden voor deze regeling?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunt u betekenen voor de (groeiende) groep alleenstaande starters die te veel verdient voor een sociale huurwoning, maar te weinig verdient om aanspraak te maken op het NFBK, om toch een betaalbare woning te vinden?
Ik heb verschillende maatregelen genomen om de betaalbaarheid van wonen voor middeninkomens te verbeteren. Ik heb veel afspraken gemaakt met als doel om tweederde van de nieuwbouwopgave betaalbaar te bouwen. Van de 900.000 toe te voegen woningen, vallen er 600.000 in het betaalbare segment. 350.000 daarvan zijn middenhuur- of betaalbare koopwoningen, gezien de grote behoefte aan woningen voor o.a. starters en mensen met een middeninkomen.
Daarnaast zal de huurprijsregulering in het middensegment starters op de woningmarkt ook helpen aan betaalbare huisvesting. De regulering wordt ingevoerd door het woningwaarderingsstelsel (WWS) van toepassing te laten zijn voor woningen tot en met 186 punten. 186 punten komt per 1 juli 2023 overeen met iets meer dan € 1.100. Een groot deel van de woningen die nu in de vrije huursector valt komt daardoor straks onder de gereguleerde middenhuur te vallen.
Op dit moment ligt een wijziging van de Huisvestingswet 2014 ter behandeling voor in Uw Kamer. Dit voorstel regelt dat gemeenten een huisvestingsvergunning verplicht kunnen stellen voor bewoning van betaalbare koopwoningen tot € 355.000. Daardoor kunnen gemeenten erop sturen dat deze koopwoningen ook daadwerkelijk alleen bewoond mogen worden door iemand die een huisvestingsvergunning heeft. Aan die vergunning kan de gemeente eisen stellen zoals inkomen. Deze wet geeft de mogelijkheid aan gemeenten om bij schaarste te sturen op wie waar mag komen te wonen, zodat de schaarste op een eerlijke wijze verdeeld
Het wegnemen van obstakels om recreatiewoningen te bestemmen voor permanente bewoning |
|
Nicki Pouw-Verweij (BBB) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat wanneer een gemeente het permanent bewonen van recreatiewoningen wil toestaan, deze bestaande woningen vanwege de nieuwe bestemming als nieuwe woningen worden aangemerkt?1
In de brief die aan de gestelde vragen ten grondslag ligt geven gedeputeerde staten (GS) van de provincie Zuid-Holland aan dat de gemeente Nieuwkoop de recreatiebestemming van een aantal vakantieparken niet mag wijzigen naar een woonbestemming. Volgens GS zou deze bestemmingswijziging in strijd zijn met het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB), omdat uit artikel 2.2.1d van het LIB volgt dat in het betreffende gebied geen nieuwe woningbouwlocaties zijn toegestaan. GS geven daarbij aan dat de transformatie van recreatiewoningen naar woningen wordt gezien als een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB.
Bij de beantwoording van vraag 5 wordt nader ingegaan op de vraag of sprake is van een nieuwe woningbouwlocatie in de zin van het LIB, wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd naar woningen.
Tellen recreatiewoningen die geschikt worden geacht voor permanente bewoning mee in de aantallen nieuw te bouwen woningen in uw woningbouwplannen? Zo ja, hoeveel woningen verwacht u toe te voegen aan de woningbouwplannen met permanent bewoonbare recreatiewoningen?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak vakantieparken, deel ik een inventarisatie van provincies van het aantal parken dat geschikt zou zijn voor transformatie naar wonen. Op veel van deze parken wordt grotendeels al permanent gewoond. Het is nog niet duidelijk hoeveel woonéénheden de facto kunnen worden toegevoegd op deze parken.
Bent u het ermee eens dat recreatiewoningen die na een zorgvuldige afweging geschikt worden geacht voor permanente bewoningen niet als nieuwbouw horen te worden aangemerkt?
Wanneer recreatiewoningen worden getransformeerd tot reguliere woning, en deze voorheen nog niet permanent werden bewoond, moeten deze worden meegeteld in de nieuwbouwcijfers.
Of recreatiewoningen, die zijn getransformeerd naar woningen, in de zin van het LIB worden aangemerkt als nieuwe woningen, is echter primair aan de Minister van I&W. In de beantwoording van vraag 5 wordt hierop nader ingegaan.
Bent u bekend met artikel 2.2.1.d van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, waarmee bij woningen aangemerkt als «nieuwbouw» deze woningen als minder wenselijk worden vastgesteld met het oog op geluid en groepsrisico?
In het beperkingengebied 5 van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties toegestaan uit het oogpunt van het beperken van geluid- en groepsrisico. Tevens wordt hiermee woningbouw vermeden op plaatsen waar dat ook omwille van het gebruik van Schiphol niet wenselijk is. Dit sluit aan bij het gehanteerde principe om zo min mogelijk over dichtbebouwd stedelijk gebied te vliegen. Daarom dient het buitengebied gevrijwaard te blijven van nieuwe woningbouwlocaties. «Buitengebied» betreft het gebied buiten het bestaand stedelijk gebied (BSG).
Bent u bereid om voor bestaande recreatiewoningen die na besluitvorming hierover door de gemeenteraad de status permanent bewoonbare woning krijgen een regeling te treffen die het mogelijk maakt om af te wijken van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol? Zo nee, waarom niet?
Een recreatiewoning wordt in het LIB als woning beschouwd, ongeacht of deze permanent wordt bewoond of niet. Gelet hierop vallen bestaande recreatiewoningen die worden getransformeerd naar woningen niet onder het begrip nieuwe woningbouwlocatie en dus evenmin onder het verbod van artikel 2.2.1d, eerste lid, van het LIB. Een nieuw vakantiepark met recreatiewoningen (of een vakantiepark dat in strijd met het LIB is gerealiseerd) zou wel onder het verbod van nieuwe woningbouwlocaties in het buitengebied vallen. Voor de casus in de gemeente Nieuwkoop geldt dat als de recreatiewoningen al waren gerealiseerd voor de inwerkingtreding van het LIB, het LIB in beginsel geen belemmering vormt om de recreatiebestemming te wijzigen in een woonbestemming.
Wilt u de wettelijke obstakels inventariseren in verband met het omvormen van recreatiewoningen naar woningen waarin permanent mag worden gewoond, de Kamer hierover te informeren en met maatregelen te komen om deze obstakels uit de weg te ruimen?
Er vindt structureel gesprek plaats in het kader van de aanpak vakantieparken met provincies, gemeenten en Vitale Vakantieparksamenwerkingen (VVP Veluwe, VVP Overijssel, VVP Drenthe) om obstakels te signaleren en te adresseren.
De VVP Veluwe noemt bijvoorbeeld het toepassen van verevening, en uitponden als knelpunten.2 In de vervolgaanpak ga ik samen met partijen verder aan de slag met het wegnemen van knelpunten.
Bent u bereid om met de provincies in overleg te gaan om ook de Omgevingsverordeningen aan te passen om procedurele drempels voor het omvormen van recreatiewoningen naar permanente woningen weg te nemen?
Ja, ik zie hier een verband met mijn brief over vakantieparken. In het kader van deze brief ga ik ook in gesprek met provincies over het transformeren van vakantieparken naar wonen. Daarnaast spreek ik provincies in brede zin over de woningbouwprogrammering aan de woondealtafel. In beide gesprekken kunnen ook eventuele procedurele drempels om in omgevingsverordeningen de transformatie van vakantieparken mogelijk te maken worden besproken.
Wilt u met de gemeente Nieuwkoop en met Provincie Zuid-Holland in gesprek gaan over een casus die op bovenstaande feiten berust?2
Zeker, ik heb inmiddels de gemeente Nieuwkoop en de provincie Zuid-Holland geïnformeerd over de beantwoording van deze vragen. Als bij de provincie of gemeente daaraan behoefte bestaat ben ik uiteraard bereid tot een nader gesprek.
De onduidelijkheid voor VvE’s om digitaal officiële vergaderingen te beleggen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is de actuele status van de consultatie over deWet digitale algemene vergadering privaatrechtelijke rechtspersonen?
Ja.
Klopt het dat tot de inwerkingtreding van de nieuwe wet beslissingen die gemaakt worden in digitale vergaderingen van VvE’s ongeldig zijn?
Het CAK heeft aan de AR datasets met de door hen gevraagde gegevens ter beschikking gesteld. Deze bevatten een onzekerheidsmarge als gevolg van de wijze van registratie van ingevoerde en beëindigde betalingsregelingen. De huidige beschikbare bestanden voldoen volgens de AR niet aan de vereiste kwaliteit.
Hoe zijn VvE’s ervan op de hoogte gesteld dat digitaal vergaderen niet meer kan na het verlopen van de tijdelijke vergaderwet als gevolg van COVID-19 op 1 februari 2023?
De CBS-data rondom problematische schulden zijn deels van derden afkomstig. Het CBS heeft de AR laten weten deze data niet beschikbaar te kunnen stellen, omdat deze partijen daar eerst toestemming voor moeten geven. Ik heb, zoals vermeld in het rapport, de AR aangeboden om het CBS te vragen deze data alsnog beschikbaar te stellen. Van dit aanbod heeft de AR geen gebruik gemaakt om het onderzoek niet te vertragen. Op dit moment is het onderzoek van de AR afgerond en lijkt een nader verzoek aan het CBS niet zinvol.
Heeft u een idee hoeveel VvE’s, ondanks de ongeldigheid ervan, toch digitale vergaderingen hebben belegd sinds 1 februari?
Ik beantwoord deze vraag per uitvoeringsorganisatie.
Bij het CJIB is het sinds 2015 mogelijk om betalingsregelingen af te sluiten. Sinds 1 december 2022 is het ook mogelijk om voor schulden bij DUO, CJIB en CAK gezamenlijk een betalingsregeling af te sluiten, zodat beter rekening kan worden gehouden met de afloscapaciteit van mensen. Deze Betalingsregeling Rijk wordt stapsgewijs uitgebreid met andere overheidspartijen. Binnen de Betalingsregeling Rijk is het overigens ook mogelijk om een betaalpauze in te lassen om mensen schuldenrust te geven.
De genoemde rijkspartijen willen door een maatschappelijk verantwoord inningsproces voorkomen dat mensen financiële problemen krijgen door vorderingen van overheidsorganisaties. Er wordt nu al actief samengewerkt. Door binnen de Betalingsregeling Rijk en het Vorderingenoverzicht Rijk als één overheid te opereren, kan er gezamenlijke dienstverlening worden aangeboden.
Het CAK kent verschillende instrumenten om te voorkomen dat iemand in de financiële problemen komt. Naast de mogelijkheid van standaard- en maatwerkbetalingsregelingen kan iemand onder omstandigheden uitstel van betaling aanvragen van een openstaande factuur. Verder heeft het CAK de mogelijkheid om in uitzonderlijke situaties waarin mensen in de knel komen, maatwerk toe te passen door onder meer op verzoek over te gaan tot (gedeeltelijke) kwijtschelding. Dit is mogelijk als de nadelige gevolgen van de invordering onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de invordering. Ook worden mensen door het CAK doorverwezen naar organisaties als Geldfit.nl, als uit de gesprekken blijkt dat er financiële problemen zijn.
De Belastingdienst hanteert betalingsregelingen om mensen te helpen die tijdelijk in betalingsproblemen verkeren. Voor belastingschulden duurt een betalingsregeling in beginsel maximaal 12 maanden. Als er sprake is van «bijzondere omstandigheden», zoals een dreigende uithuisplaatsing bij een huurachterstand, dan bestaat de mogelijkheid om op verzoek een betalingsregeling met een duur langer dan 12 maanden te krijgen.
De Belastingdienst werkt op dit moment aan een herijking van de invorderingsstrategie. Daarbij wordt onder meer onderzoek gedaan naar de mogelijkheden om het bestaansminimum van mensen bij betalingsregelingen zo goed mogelijk te borgen. Daarbij komt ook de meervoudige schuldenproblematiek aan de orde. Het is niet mogelijk om vooruit te lopen op de uitkomsten van dat onderzoek. Uw Kamer wordt periodiek geïnformeerd over deze herijking.
Als iemand bij de Belastingdienst (of een andere overheidsschuldeiser) aangeeft dat hij verschillende andere schuldeisers heeft, bijvoorbeeld omdat dit is opgenomen in het verzoek om een betalingsregeling, dan geldt de doorverwijzingsplicht uit het NVVK-convenant (artikel 4 Preventieve maatregelen). Diegene wordt dan gewezen op de mogelijkheid van schuldhulpverlening bij de gemeente en is vervolgens zelf verantwoordelijk voor het doen van een aanvraag om schuldhulpverlening of het opstarten van andere (vervolg)stappen.
Naast deze doorverwijzingsplicht is het overigens zo dat een verzoek om een betalingsregeling bij de Belastingdienst, bij geen of onvoldoende betalingscapaciteit om de belastingschuld binnen 12 maanden af te lossen, ook ambtshalve wordt beoordeeld op de mogelijkheid van kwijtschelding van de belastingschuld. Bij belastingschuldigen die niet in aanmerking komen voor kwijtschelding, wordt beoordeeld of voortzetting van de invordering gewenst is. Als dat niet zo is treft de Belastingdienst geen (verdere) invorderingsmaatregelen.
De Belastingdienst (en de Dienst/Toeslagen) zijn ook aangesloten bij het Vorderingen Overzicht Rijk, waarmee mensen overzicht krijgen over hun openstaande schulden bij de overheid. Daarnaast wordt onderzocht of er mogelijkheden zijn om aan te sluiten bij de Betalingsregeling Rijk in het kader van de Clustering Rijks Incasso (CRI), waarvoor het CJIB van het kabinet de opdracht heeft gekregen. CJIB, de Belastingdienst en Dienst Toeslagen maken deel uit van een gezamenlijke werkgroep waarin de mogelijkheden worden onderzocht om tot een gemeenschappelijke betalingsregeling te komen.
Hoe wordt er omgegaan met besluiten van VvE’s, bestuurders, beheerders en eigenaren die ondanks het aflopen van de tijdelijke wet toch digitaal zijn blijven vergaderen?
Voor uitvoeringsorganisaties kan het ingewikkeld zijn om bij het afsluiten van een maatwerkregeling in voldoende mate rekening te houden met het bestaansminimum van betrokkene. Uitvoeringsorganisaties hebben immers geen inzicht in de totale schuldenlast van die persoon. Iemand kan ook nog schulden hebben bij andere uitvoeringsorganisaties of bij private schuldeisers. Vanwege privacyaspecten is het nu niet mogelijk om daar onderling gegevens over uit te wisselen. Uitvoeringsorganisaties zullen bij het afsluiten van een maatwerkregeling gericht aan de persoon die het betreft vragen of er nog meer betalingsregelingen lopen of dat er andere omstandigheden zijn die het nakomen van de betalingsregeling moeilijk maken. Op grond van die informatie kan een persoonsgerichte aanpak worden ingezet. Ook kan aan iemand worden gevraagd – eventueel met hulp – om uwbeslagvrijevoet.nl te raadplegen, zodat het bestaansminimum wordt geborgd.
Wat gaat u doen om bewoners van VvE’s meer duidelijkheid te verschaffen van wat wel en niet mag tot de Wet digitale algemene vergadering privaatrechtelijke rechtspersonen wordt ingevoerd?
De aanpak Geldzorgen, armoede en schulden richt zich op vaker en sneller afsluiten van betalingsregelingen om problematische schulden te voorkomen. Uit de communicatie van uitvoeringsorganisaties moet dan ook duidelijk blijken dat het mogelijk is om in geval van betalingsproblemen een maatwerkregeling1 te vragen. Alle uitvoeringsorganisaties dienen aan hun communicatie op een goede manier invulling te geven. Op de website van de uitvoeringsorganisaties moet duidelijke informatie over het aanvragen van een maatwerkregeling beschikbaar zijn. Daarnaast vind ik het van belang dat de voorwaarden waaronder een maatwerkregeling kan worden toegekend voldoende transparant zijn en in werkinstructies staan opgenomen. Zo wordt een helder toekenningskader gecreëerd dat rechtsgelijkheid bevordert. Of een betalingsregeling wordt aangeboden mag niet afhankelijk zijn van welke medewerker iemand spreekt of van het al dan niet aangaan van een bezwaarprocedure.
Ik heb de rijksuitvoeringsorganisaties (CJIB, CAK, DUO, Belastingdienst, de Dienst Toeslagen, UWV, SVB en RVO) gevraagd om de communicatie en werkinstructies die zien op betalingsregelingen op korte termijn aan te passen. Zo moet uit de communicatie duidelijk blijken dat het mogelijk is om een betalingsregeling aan te vragen en hoe een dergelijke aanvraag kan worden gedaan.
Het belasten van de eigen woning in box 3 |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de analyse Vier ingrediënten voor een evenwichtigere woningmarkt van De Nederlandsche Bank (DNB) uit 2021?1
Ja
Bent u bekend met het rapport Capital Income Taxation in the Netherlands van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) uit 2021?2
Ja
Hoe beoordeelt u deze publicaties? Vindt u de voorstellen van DNB en het IMF om de belasting op de eigen woning naar box 3 te verplaatsen een goed idee? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met veel interesse de analyse van DNB en het rapport van het IMF gelezen over de Nederlandse woningmarkt. In de beleids- en uitvoeringsagenda van 8 mei 2023 heb ik aangegeven een visie op de eigenwoningregeling te willen ontwikkelen. In deze visie wil ik inzichtelijk maken wat de bevindingen van het onderzoek naar de fiscale regelingen, de beleidsdoorlichting Woningmarkt en de al bestaande onderzoeken in samenhang betekenen. Ik streef ernaar om mijn visie in 2024 aan uw Kamer te doen toekomen. Tijdens het Kamerdebat IBO vermogensverdeling3 heb ik onlangs ook toegezegd de eigenwoningregeling te willen onderzoeken.
Gegeven de complexiteit van de huidige wetgeving en bestaande uitvoeringsvraagstukken, wil ik in de visie niet alleen oplossingen uitwerken, maar ook stilstaan bij bijvoorbeeld de relatie tussen de complexiteit van de eigenwoningregeling en de macro-economische aanbevelingen van DNB en IMF.
Bent u voornemens de eigen woning naar box 3 te verplaatsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel en wanneer; en welke gevolgen verwacht u van dergelijk beleid?
Nee. Gelet op de ontwikkeling van box 3 naar een nieuw stelsel van werkelijk rendement, waarbij de wijze waarop onroerend goed – niet zijnde de eigen woning – wordt belast, nog niet is uitgekristalliseerd, is het beleidsmatig niet logisch om de eigenwoningregeling hierin mee te nemen. Zoals hierboven is aangegeven zullen oplossingen voor de eigenwoning problematiek worden uitgewerkt na de ontwikkeling van de visie op de eigenwoningregeling. Bovendien is de hervorming van box 3 zowel beleidsmatig, juridisch als uitvoeringstechnisch zeer gecompliceerd en treedt pas in 2027 in werking. Majeure wijzigingen in de eigenwoningregeling zijn daarmee op korte termijn niet realistisch.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, zo concreet mogelijk en afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Ja
Het bericht ‘Stijging erfpacht wekt wrevel: "Waarom geen plafond, net als bij huren?"’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Stijging erfpacht wekt wrevel: «Waarom geen plafond, net als bij huren?»» van AT5?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Deelt u de mening dat een dusdanige exorbitante stijging van de erfpacht niet door de beugel kan, gelet op de stijgende inflatie en hoge energiekosten?
De inflatie was het afgelopen jaar ongekend hoog, het college van de gemeente Amsterdam kiest er voor deze inflatie door te berekenen in de canonbetaling van de erfpachters. Erfpachters zijn met de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de erfpacht met de inflatie gecorrigeerd wordt, in zoverre wordt voldaan aan het met beider instemming overeengekomen contract.
Het college staat op basis van de afgesloten erfpachtovereenkomsten in zijn recht. Ik zie in het land tal van gemeenten die de hoge inflatie niet in gemeentelijke tarieven, zoals leges, doorberekenen. Voor erfpacht had evengoed, eenzijdig door het college kunnen worden besloten deze canonstijging voor particuliere woonbestemmingen te matigen.
Deelt u de mening dat deze kostenstijging voor huiseigenaren om de begroting van de gemeente Amsterdam rond te krijgen ronduit oneerlijk is?
Ik ga er niet vanuit dat de doelstelling van het college hier het rondkrijgen van de begroting van de gemeente Amsterdam is. Zie verder ook mijn antwoord op vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om deze exorbitante stijging van de erfpacht tegen te gaan? Bent u voornemens in te grijpen in deze exorbitante stijging van de erfpacht?
Voor wat betreft erfpacht heb ik, in tegenstelling tot bij huurovereenkomsten, geen wettelijke basis waarop ik een ingreep in de inflatiecorrectie in de overeengekomen erfpachtcanon kan baseren. De ruimte om hier eenzijdig een voor de erfpachter gunstige correctie op aan te brengen, ligt bij het college van burgemeester en wethouders. Weliswaar is erfpacht een collegebevoegdheid, maar dat sluit niet uit dat het college vanuit de gemeenteraad op het gevoerde beleid kan worden aangesproken.
Verwacht u dat meer gemeentes dusdanige stijgingen door gaan voeren en wat gaat u eraan doen om dit te voorkomen?
Ik zie in het land tal van gemeenten die de hoge inflatie niet in gemeentelijke tarieven, zoals leges, doorberekenen. Er is vanwege de veelvoud aan de bij uitgegeven erfpachtrechten geldende algemene bepalingen geen goede inschatting te maken van hoeveel gemeenten deze inflatie gaan doorrekenen. In tegenstelling tot bij huurovereenkomsten, heb ik geen wettelijke basis waarop ik een ingreep in de overeengekomen erfpachtcanon kan baseren.
Welke mogelijkheden heeft u om te sturen op meer regulering van het gehele erfpachtstelsel, mede gelet op het feit dat u regie neemt en wel ingrijpt in alle andere huursegmenten?
Erfpacht is een privaatrechtelijk instrument, beschreven in het Burgerlijk Wetboek (Boek 5, Titel 7). Een gemeentebestuur kan het inzetten als onderdeel van haar grondbeleid. Erfpacht is een beperkt recht dat een eigenaar kan vestigen om een ander het gebruik van de eigendom te geven. In het geval dat de gemeente haar eigendom in erfpacht uitgeeft, stelt dit haar in staat nadere, privaatrechtelijke, voorwaarden te stellen aan het gebruik van de grond. Dat doet zij door een (periodieke) vergoeding te vragen voor het gebruik.
Deelt u de mening dat, gezien de extreme omstandigheden, de stijging van het erfpachtcanon niet meer gekoppeld zou moeten zijn aan inflatie, maar aan de stijging van de lonen?
Deze mening deel ik niet. In deze casuïstiek zou een canonstijging gebaseerd op de gemiddelde stijging van lonen gunstiger zijn geweest voor de erfpachter. Een andere grondslag zou in andere situaties voor de erfpachter ongunstige uitkomsten kunnen bieden. De toekomstige stijging van lonen is immers, evengoed als de toekomstige inflatie, ongewis.
Wat betekent deze situatie voor de mensen van het zelfbouwproject in Oost als zij de stijging niet kunnen betalen, gelet op het feit dat ze de eerste vijf jaar niet mogen verkopen en dus geen kant op kunnen?
Wat dit betekent voor mensen in het zelfbouwproject verschilt sterk per huishouden. Zo wisselt de canon voor woningen door de stad heen sterk, afhankelijk van de locatie en type woning. Als deze huishoudens een canon van € 5.200 per jaar betalen, betekent de indexering een toename van 8,6%, zijnde ca. € 450. Voor de erfpachtcanon geldt dat hij in de regel fiscaal aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting. De bovengenoemde canonstijging wordt daarmee dus gedempt. Het gaat om een brutonettoverschil van ongeveer 1/3e van de canonstijging.
De geschetste situatie kan, zeker met oog op de prijsstijgingen die huishoudens ook ervaren op de andere kosten van wonen en levensonderhoud, resulteren in een moeilijke situatie voor de bewoners. Ik vertrouw er echter op dat de gemeente deze keuze ook met oog op de bewoners weloverwogen heeft gemaakt. De bewoners zijn echter zelf met de gemeente een overeenkomst aangegaan waarbij de erfpacht met de inflatie gecorrigeerd wordt, en daar kan ik niet op ingrijpen.
Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam verwacht in antwoord op vragen uit de gemeenteraad echter dat er nagenoeg geen erfpachter-bewoners in financiële problemen komen door de canonstijging2. Erfpachters die hun canon niet kunnen betalen kunnen bij de gemeente Amsterdam een betalingsregeling aanvragen voor de canon.
Op de zelfbouwwoningen in Oost zit een verkoopbeding, om speculatie te voorkomen. Mochten de zelfbouwers om financiële redenen onder dit verbod uit willen komen dan biedt de gemeente daar mogelijkheden voor. Het is dus niet zo dat de erfpachter-bewoners geen kant op kunnen.
Kunt u reflecteren op het feit dat de gemeente ervoor heeft gezorgd dat een negatieve inflatie – deflatie – niet resulteert in een lagere erfpacht?
Dat negatieve inflatie niet resulteert in een lagere canon is het resultaat van privaatrechtelijke afspraken tussen een erfpachter en erfverpachter. Hoe de inflatie wordt doorberekend in de canon is derhalve niet door de gemeente opgelegd, maar door de erfpachter en erfverpachter overeengekomen. Uiteraard kan de gemeenteraad ook hierover het college aanspreken.
Naast een belangrijke rol voor de gemeenteraad, vind ik het ook uitermate belangrijk dat beide partijen bij een dergelijke privaatrechtelijke overeenkomst goed op de hoogte zijn van de inhoud van hun recht. Het gaat dan om de overeengekomen rekenmethodes, de mogelijkheden om op te komen tegen wijzigingen, hoe betalingsachterstanden te voorkomen en welke rechterlijke procedures worden gevolgd indien erfpachtgeschillen niet in der minne met de eigenaar (gemeente) opgelost worden.
Ik wijs er nog op dat naar aanleiding van de moties (moties Geurts en Grinwis3) die tijdens de behandeling van de Initiatiefnota van het lid Koerhuis over erfpacht zijn aangenomen, een onderzoek naar erfpachtvoorwaarden heb laten uitvoeren. De resultaten van dit onderzoek zijn op dinsdag 7 februari met uw Kamer gedeeld4. In vervolg daarop, en mede op basis van deze moties, zal ik ook een handreiking over gemeentelijke erfpacht opstellen.
Deze handreiking zal gemeenten ondersteunen bij het opstellen van moderne erfpachtvoorwaarden en zo bijdragen aan de verbetering van de positie van erfpachter. Het gaat daarbij vooral om «best practices» die, mede op basis van het onderzoek dat u binnenkort zult ontvangen, naar voren zijn gekomen. De wijze waarop met onder meer inflatie, canonbetalingen en afkoop kan worden omgegaan zal hiervan mede onderdeel worden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en kunt u deze vragen op korte termijn beantwoorden zodat excessen tijdig kunnen worden tegengegaan?
Ja, dat kan ik. Ik heb er echter voor gekozen het antwoord op vragen 2 en 3 te bundelen in mijn antwoord op vraag 2.
Het bericht 'BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven' |
|
Faissal Boulakjar (D66), Steven van Weyenberg (D66), Hülya Kat (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «BKR wil hypotheken registreren en gegevens delen met belwinkels en postorderbedrijven»?1
Ja.
Is het voornemen van het BKR met u besproken? Zo ja, wat was uw reactie? Zo nee, wanneer bent u op de hoogte gesteld van dit idee van het BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet met de ministeries besproken. Wel heeft BKR in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft. Het wetsvoorstel beoogt meer waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. In het wetsvoorstel wordt kredietregistratie een wettelijke taak, met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Ik zie op dit moment nog geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren. Dit element zal nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Welke gegevens is het BKR precies van plan te gaan registreren?
Bij BKR worden op dit moment hypotheken voor de eigen woning pas geregistreerd wanneer sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer. Dit wordt een negatieve registratie genoemd. Wanneer een kredietovereenkomst bij het aangaan direct wordt geregistreerd, zoals het geval is bij consumptief krediet (bijvoorbeeld persoonlijke leningen) dan heet dit een positieve registratie.
BKR heeft geconsulteerd over verplichte positieve registratie van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen. Het gaat om startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Nationaal Warmtefonds. BKR heeft te kennen gegeven dat verschillende organisaties BKR hebben verzocht over te gaan tot registratie, in het licht van de zorgplicht voor de consument. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om reguliere hypotheken positief te registeren. Hypotheekverstrekkers zouden dan de keuze hebben om hun eigen, nieuw verstrekte hypotheken positief te registreren. BKR heeft in de consultatie voorgesteld dezelfde gegevens over hypotheken op te nemen als bij andere overeenkomsten die thans bij BKR worden geregistreerd. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Op basis van welk mandaat kan het BKR besluiten om deze gegevens te registreren en te delen? Welke publieke controle of wettelijke grondslag geldt daarvoor?
BKR is nu nog een private stichting. Het bestuur van de stichting is verantwoordelijke voor de besluitvorming. Op grond van de Wet op het financieel toezicht moeten kredietaanbieders aangesloten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Het stelsel van kredietregistratie is niet wettelijk geregeld. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. Er is dan ook geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. In het wetsvoorstel dat ik voornemens ben begin 2023 te consulteren, zullen dergelijke bepalingen wel worden opgenomen. Kredietregistratie wordt hiermee een wettelijke taak, met bijbehorende bevoegdheden voor de Minister en dus ook publieke controle.
Op de gegevensverwerking bij kredietregistratie is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. De grondslag voor gegevensverwerking bij kredietregistratie binnen de privacywetgeving is het bestaan van een gerechtvaardigd belang (artikel 6, eerste lid, onder f, AVG).
Welke privacygevoelige gegevens worden nu door het BKR-verzameld en welke gegevens mogen met derden worden gedeeld?
Welke persoonsgegevens door BKR worden verwerkt en met wie deze gegevens mogen worden gedeeld is neergelegd in het Algemeen Reglement van BKR.
In artikel 9 van het Algemeen Reglement van BKR is opgenomen welke persoonsgegevens BKR verwerkt. Het betreft de geboortenaam, geboortedatum, initialen, geslacht en adresgegevens (inclusief postcode) van natuurlijke personen, de overeenkomst die met de kredietgever is aangegaan, de achterstanden, herstelmeldingen en bijzonderheden die zich voordoen gedurende de looptijd van die overeenkomst(en) en de beëindiging van die overeenkomst.
In de artikelen 5 en 6 van het Algemeen Reglement van BKR is neergelegd aan wie BKR gegevens verstrekt. Gegevensverstrekking geschiedt met name aan de aangesloten kredietverstrekkers die ook gegevens bij BKR registreren. Uit artikel 3 van het Algemeen Reglement volgt dat BKR persoonsgegevens verwerkt voor het verstrekken van informatie aan aangesloten instellingen zodat deze partijen een zorgvuldige afweging kunnen maken of aan de consument een krediet kan worden verstrekt, voor het beheer van hun (krediet)portefeuille en in het kader van de juistheid en volledigheid van de geregistreerde kredietportefeuille (datakwaliteit). Daarnaast levert BKR voor haar zakelijke klanten een bijdrage aan het beperken van de financiële risico’s bij kredietverlening en aan het voorkomen en bestrijden van misbruik en fraude.
Welke inspraak heeft de Staat bij de stichting BKR en in hoeverre kan het BKR eigenstandig besluiten om hypotheken toe te voegen aan hun registraties?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dienen aanbieders van krediet aangesloten te zijn bij een stelsel van kredietregistratie. Er zijn op dit moment geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is op initiatief van een aantal kredietverstrekkers in 1965 opgericht. BKR is een van de overheid onafhankelijke organisatie en het ministerie heeft geen inspraak op de besluitvorming van BKR. Ik vind het belangrijk dat het stelsel van kredietregistratie met meer (publieke) waarborgen wordt omkleed. Op grond van het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb wordt kredietregistratie daarom een wettelijke taak waaraan door de Minister voorschriften kunnen worden verbonden, en kan via wet- en regelgeving worden vastgelegd welke overeenkomsten worden geregistreerd en op wat voor wijze.
Kunnen mensen die weigeren om inzage te geven in hun hypotheekgegevens nog steeds bijvoorbeeld een telefoon op afbetaling kopen? Zo nee, wat vindt u daarvan?
De gegevensverwerking bij kredietregistratie is nu gebaseerd op gerechtvaardigd belang. Er is daarbij geen toestemming van de consument vereist om de gegevens aan te leveren aan BKR door een hypotheek- of kredietverstrekker. Het is dan ook niet mogelijk om te weigeren dat gegevens worden geregistreerd. Wel kunnen mensen bezwaar maken tegen een registratie of een klacht indienen bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening. Daarbij wordt een afweging gemaakt tussen het belang van een zorgvuldige en volledige kredietregistratie – wat dient ter voorkoming van overkreditering – en het belang van de kredietnemer om zijn gegevens uit het BKR te laten aanpassen.
Er zijn geen automatische gevolgen verbonden aan registratie bij BKR. Het uitgangspunt is dat kredietaanbieders bij iedere aanvraag zelf beslissen of zij krediet willen verstrekken op basis van de situatie van de aanvrager. De kredietaanbieder moet informatie inwinnen over de financiële positie van een consument om overkreditering tegen te gaan. De kredietaanbieder moet beoordelen hoe hij met de informatie uit BKR omgaat en of hij het verantwoord vindt om krediet te verstrekken. Het voornemen van BKR brengt hier geen verandering in. Ik kan daarom niet generiek beoordelen of het missen van informatie over een hypotheek ertoe leidt dat kredietaanbieders niet tot kredietverlening overgaan; dat besluit is aan de kredietaanbieder.
Welke indicaties zijn er dat hypotheekschulden aanleiding vormen problematische schulden en/of een indicator zijn voor mogelijke betalingsproblemen en hoe verhoudt dit zich tot de argumentatie op basis waarvan het BKR gegevens verzamelt?
Er zijn geen indicaties dat hypothecaire kredieten de aanleiding vormen voor problematische schulden of een indicator zijn voor potentiële betalingsproblemen. Bij het aangaan van een hypotheek worden huishoudens mede door de wettelijke inkomensnormen goed beschermd tegen overkreditering en potentiële betalingsproblemen. Mede hierdoor is het aandeel niet-presterende hypotheken met ca. 1 procent in Nederland relatief laag. In Nederland hebben ruim 3 miljoen huishoudens een koopwoning gefinancierd met een hypothecair krediet. Eind april 2022 hadden ca. 35 duizend huishoudens een betalingsachterstand van minimaal drie maanden op de hypotheek.2 Ook blijkt uit cijfers van NVVK, de grootste branchevereniging voor schuldhulp en financiële dienstverlening, dat aanbieders van hypothecair krediet niet bij de top vijf schuldeisers behoren van mensen met problematische schulden.3 Ik zie op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken in BKR. Zoals ook opgenomen in de beantwoording van vraag 2, zal dit element nadrukkelijk aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Hoeveel mensen zouden er een BKR-registratie krijgen als het BKR ook hypotheekschulden gaat registreren en is hoe beoordeelt u de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan in het licht van het uitgangspunt dat men zo terughoudend mogelijk omgaat met het verzamelen en bewaren van persoonsgegevens?
Het voornemen van BKR is om kredietverstrekkers de mogelijkheid te geven om nieuwe hypotheken positief te registreren. Op voorhand kan niet gezegd worden hoeveel mensen een BKR-registratie zouden krijgen omdat niet duidelijk is hoeveel kredietverstrekkers daadwerkelijk over zouden gaan tot registratie. In 2021 zijn ca. 500 duizend hypotheken verstrekt. In totaal hebben ruim 3 miljoen huishouden een hypotheek. Op basis van het consultatiedocument van BKR kan ik niet opmaken of BKR de doelmatigheid en proportionaliteit van het voornemen heeft beoordeeld. Zelf zie ik in ieder geval op dit moment nog geen reden om over te gaan tot positieve registratie van hypotheken.
In hoeverre bent u van mening dat de hoogte van de hypotheekschuldan sich niet zoveel zegt over de liquiditeit van huishoudens als hier niet ook de inkomens- en vermogenspositie in wordt meegenomen? In hoeverre is een betalingsachterstand op de hypotheekrente die reeds wordt geregistreerd door het BKR, niet een veel betere en meer doelmatige voorspeller van eventuele betalingsproblemen en/of een indicator van de kredietwaardigheid van huishoudens?
Bij het verstrekken van een hypothecair- of consumptief krediet moet een kredietverstrekker in het belang van de consument informatie inwinnen over diens financiële positie en beoordeelt hij, ter voorkoming van overkreditering, of het verstrekken van het krediet verantwoord is. Ik deel uw mening dat de hoogte van de hypotheekschuld op zich niets zegt over de kredietwaardigheid van een huishouden. Een betalingsachterstand op de hypotheek kan wel een goede voorspeller zijn van eventuele betalingsproblemen. Het is belangrijk dat bij kredietverstrekking de corresponderende maandelijkse hypotheeklasten goed worden meegenomen bij de inkomsten- en lastentoets. Dit gebeurt in de praktijk al.
Hoe verhoudt het besluit van het BKR zich tot de voorzichtigheid die wordt betracht bij het aansluiten van betalingsachterstanden op de hypotheekschuld bij gemeentelijke vroegsignalering van schulden?
Voor de vroegsignalering is het doorgeven van betalingsachterstanden van belang. Het positief registreren van hypotheekschulden waar geen betalingsachterstanden spelen staat hier los van.
Sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) op 1 januari 2021 zijn woningcorporaties, energie- en drinkwaterbedrijven en zorgverzekeraars verplicht om beginnende betalingsachterstanden door te geven aan de gemeente. Gemeenten krijgen mensen met schulden tijdig in beeld en kunnen hen schuldhulpverlening aanbieden. De Wgs biedt experimenteerruimte (artikel 10) zodat onderzocht kan worden of met behulp van andere signalen over betalingsachterstanden mensen met financiële problemen in beeld komen die nog eerder niet bekend waren bij vroegsignalering en schuldhulpverlening. In dit kader is een experiment gestart met het doorgeven van hypotheekachterstanden met als doel het bereiken van huiseigenaren met financiële problemen. Voor het vroegsignaal vanuit de hypotheekverstrekkers worden beginnende betalingsachterstanden gebruikt die hypotheekverstrekkers doorgeven aan de gemeenten. Pas wanneer is gebleken dat het delen van dit signaal effectief is om een nieuwe groep mensen met beginnende betalingsachterstanden in beeld te brengen is dit aanleiding om hiervoor een wettelijke basis te creëren.
Bestaat er een risico dat registratie van hypotheekschulden bij het BKR vooral de mogelijkheden van starters om te lenen zal raken?
Nee, die zorgen heb ik niet. Starters hebben immers nog geen hypotheek dus zal het voornemen van BKR om hypotheken positief te registreren hen niet raken.
Zoals ik in andere antwoorden schrijf, zie ik op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registeren.
Wat is de toegevoegde waarde van een eventuele registratie bij het BKR ten opzichte van de huidige registratie bij het Kadaster?
BKR heeft in het consultatiedocument vier argumenten genoemd waarom beschikbaarheid van de informatie bij het Kadaster niet voldoende is. Volgens BKR moeten kredietverstrekkers twee registers raadplegen, raadplegen kredietverstrekkers in de huidige praktijk het Kadaster niet (met uitzondering van hypotheekverstrekkers om te controleren of er al een hypothecaire inschrijving is op het onderpand), is de informatie bij het Kadaster gerelateerd aan het object (de woning) en niet het subject (de kredietnemer) en staat de hypothecaire inschrijving vermeld, maar kan dat dit bedrag hoger liggen dan de hoofdsom. Zoals hierboven beschreven zal de registratie van hypotheken aan de orde komen in de consultatie van het wetsvoorstel, die ik voornemens ben begin 2023 te starten.
Bent u bereid om met het BKR in gesprek te treden om dit besluit op te schorten totdat meer inzicht is gegeven in de doelmatigheid en proportionaliteit hiervan?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
Kunt u deze vragen uiterlijk vijf werkdagen voor het commissiedebat over de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering van 21 december 2022 beantwoorden, dus voor 14 december 2022?
Mijn streven is om de beantwoording op zo kort mogelijke termijn aan uw Kamer te sturen.
Het bericht dat BKR actief hypotheekgegevens wil registreren |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Je wil toch niet dat vertrouwelijke informatie over je hypotheek zomaar bij Wehkamp terechtkomt»?1
Ja.
Klopt het dat BKR plannen heeft die verder gaan dan de huidige registratie van hypotheken waarop daadwerkelijk betalingsachterstanden zijn?
Het klopt dat BKR kijkt naar aanpassing van de huidige situatie waarbij hypotheken pas worden geregistreerd in het geval van betalingsachterstanden (negatieve registratie). BKR heeft geconsulteerd over verplichte registratie bij het aangaan van woninghypotheken (positieve registratie) voor specifieke doelgroepen, te weten startersleningen en maatwerkleningen die worden gefinancierd door het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting en energiebespaarhypotheken die worden gefinancierd door het Warmtefonds. Verder heeft BKR geconsulteerd over de mogelijkheid voor kredietverstrekkers om te kunnen kiezen of ze hun eigen woninghypotheken direct bij aanvang van de overeenkomst registreren.
Bent u, of is de Minister voor Rechtsbescherming, geïnformeerd over het plan van BKR om financiële gegevens van mensen actief te gaan delen en om alle hypotheekgegevens te registreren bij BKR?
BKR pleit al langere tijd voor positieve registratie van hypotheken en heeft dit eerder ook kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Het voornemen om te consulteren over verplichte registratie van bepaalde hypotheken, is niet gedeeld. BKR heeft in april jl. aan het Ministerie van Financiën een consultatiedocument gestuurd. Het ministerie heeft zich onthouden van reactie, omdat het ministerie een wetsvoorstel in voorbereiding heeft over kredietregistratie. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die volledig los staat van de overheid, maar wel het stelsel van kredietregistratie beheert. Ik vind dat onwenselijk. Het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb regelt meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de Minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Staat de wet de uitbreidingsplannen van BKR toe? Zo nee, is het kabinet voornemens om de wet hierop aan te passen?
De Wet op het financieel toezicht regelt dat kredietaanbieders aangesloten moeten zijn bij een stelsel van kredietregistratie en het stelsel moeten raadplegen wanneer zij krediet van meer dan 250 euro verstrekken. Er zijn geen voorschriften over een stelsel van kredietregistratie. In de praktijk is er één stelsel van kredietregistratie, namelijk BKR. BKR is een privaatrechtelijke stichting, die op dit moment nog volledig los staat van de overheid. Er is geen specifieke wetgeving over hetgeen in het kredietenregister van BKR moet worden opgenomen. Dit is opgenomen in het Algemeen reglement van BKR. Wel is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op de gegevensverwerking van toepassing.
In het antwoord op de vorige vraag schreef ik al dat ik al dat ik een wetsvoorstel in voorbereiding heb dat tot doel heeft om wettelijke waarborgen te geven voor de kredietregistratie en dat van kredietregistratie een wettelijke taak maakt, ten aanzien waarvan de Minister van Financiën bijbehorende bevoegdheden krijgt. Ook regelt het voorstel welke overeenkomsten moeten worden geregistreerd. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 worden geconsulteerd.
Deelt u de mening dat de voorgestelde uitbreidingen disproportioneel en onwenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel worden alleen hypotheken waar sprake is van een betalingsachterstand van drie maanden of langer geregistreerd bij BKR. Er kan mogelijk aanleiding zijn om bepaalde hypotheekvormen bij het aangaan te registreren indien daarmee kwetsbare consumenten kunnen worden beschermen. De noodzaak hiertoe moet echter eerst worden aangetoond. Dit zal worden meegenomen in het wetsvoorstel dat ik in voorbereiding heb. Ik zie op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.
Bent u bereid op korte termijn met BKR in gesprek te gaan en BKR tot de orde te roepen?
Ja. Ik ben met BKR in gesprek over hun consultatie, mede in het licht van mijn voornemen om met een wetsvoorstel te komen.
Het eisen van foto’s van de binnenkant van huizen voor de vaststelling van de WOZ |
|
Mark Strolenberg (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf over «Woede over gemeenten die foto’s eisen van binnenkant huizen: «Waar komen mijn beelden terecht?»»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Overigens is mijn indruk dat er geen sprake is van het eisen van foto’s, maar van het aanbieden van een optie van zelfgemaakte foto’s.
Zijn er andere gevallen bekend van gemeenten die foto’s van badkamers, keukens en andere ruimtes opvragen om een meer gedetailleerde vaststelling van de WOZ te kunnen doen?
Uit informatie van de Waarderingskamer blijkt dat ook andere gemeenten gebruik maken van de mogelijkheid om informatie aan te leveren in de vorm van foto's.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. Deze werkwijze wordt ruim gebruikt voor het verzamelen van gegevens als onderdeel van de afhandeling van een bezwaar. Ter voorkoming van WOZ-bezwaren zetten enkele organisaties deze werkwijze ook eerder in het proces in, dus voordat een WOZ-waarde is bepaald. Deze keuze is mede ingegeven door het feit dat deze werkwijze voor belanghebbenden minder belastend kan zijn dan een «taxateur over de vloer» of het «invullen van een vragenlijst».
Bij beide toepassingen van de werkwijze waarin foto's worden opgevraagd, ziet
de Waarderingskamer toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Dit toezicht van de Waarderingskamer acht ik, omwille van de noodzaak van het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en van andere privacyaspecten, van groot belang.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke wettelijke basis is er om dit soort foto’s te kunnen opvragen?
In de Wet WOZ wordt niet gesproken over foto’s en/of andere informatiebronnen. In het kader van de bepaling van de WOZ-waarde verklaart de Wet WOZ artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing. Dit artikel verplicht een ieder om gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing. Deze verplichting geldt ook voor de verstrekking van informatie voor de bepaling van de WOZ-waarde. Voor de WOZ gaat het om het kunnen vaststellen van feiten die van invloed kunnen zijn op de bepaling en de vaststelling van de waarde.
Deelt u de mening dat het opvragen van foto’s geen goede gang van zaken is en dat dit per direct moet stoppen?
De WOZ-ambtenaar van de gemeente heeft onder meer als taak een juiste WOZ-waarde te bepalen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Echter informatie over de inpandige staat van een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een bestaand middel is de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen. Een andere mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft daarnaast de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat het vaststellen van de WOZ-waarde door taxatie en generieke waardebepaling op basis van parameters moet worden gedaan?
De WOZ-waarde van een woning wordt bepaald door op systematische manier de taxeren woningen te vergelijken met verkoopcijfers van vergelijkbare woningen. Om woningen goed te vergelijken wordt gekeken naar overeenkomsten en verschillen wat betreft type woning, ligging, grootte, bouwjaar, aangeduid als primaire objectkenmerken en verschillen wat betreft secundaire objectkenmerken zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de woning en de ligging (ten opzichte van zon, water, etc.).
Daarom is het voor een goede WOZ-taxatie nodig dat gemeenten ook gegevens verzamelen over de kwaliteit van de voorzieningen en het onderhoud binnen de woning. Bij het verzamelen van deze gegevens hebben gemeenten vaak ook op één of andere wijze de hulp van bewoners van die woning nodig, bijvoorbeeld voor het invullen van een vragenlijst of voor het toestaan van een inpandige opname of. Gemeenten maken daarbij steeds de afweging tussen de noodzaak van de gegevens en het minimaliseren van de inspanningen voor de bewoners. Het aanbieden van de mogelijkheid om informatie te verstrekken in de vorm van foto’s wordt daarbij door gemeenten ervaren als een nieuwe mogelijkheid om met beperkte «overlast« voor de bewoner zeer bruikbare informatie te verkrijgen over de kwaliteit van de voorzieningen en het inpandige onderhoud.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Deelt u de mening dat voor het gedetailleerder vaststellen van de waarde schriftelijke vragen over de staat van de binnenkant van de woning afdoende is om te komen tot een oordeel? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor informatie over de zogenaamde secundaire objectkenmerken kan de WOZ-ambtenaar informatie opvragen bij de woningeigenaar. De woningeigenaar is verplicht deze informatie te verstrekken, en heeft daarvoor meerdere mogelijkheden. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren. bijvoorbeeld door middel van het verstrekken van zelfgemaakte foto’s.
Zoals bij vraag 2 aangegeven zijn zelfgemaakte foto’s een optie en geen verplichting. Uit oogpunt van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer is het daarom van belang dat gemeenten ook aangeven dat er alternatieven bestaan voor het indienen van zelfgemaakte foto’s. De Waarderingskamer houdt er, zoals bij vraag 2 aangegeven toezicht op dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Welke mogelijkheden ziet u om het opvragen, door ambtenaren, van foto’s van badkamers, keukens e.d. voor het gedetailleerd bepalen van de WOZ-waarde te verbieden? Als de mogelijkheden er zijn: bent u bereid deze gang van zaken te verbieden?
Zoals bij vraag 2 aangegeven heeft de WOZ-ambtenaar van de gemeente als taak een juiste WOZ-waarde vast te stellen. Voor de waardebepaling wordt gebruikt gemaakt van gegevens en informatie uit verschillende bronnen, zoals informatie uit basisregistraties. Informatie over de inpandige staat ven een woning zoals de kwaliteit en het onderhoudsniveau van de binnenkant van een woning (waaronder de staat van keuken, badkamer of toilet), is alleen bij de woningeigenaar beschikbaar. Hierover kan de WOZ-ambtenaar dan ook informatie opvragen bij de woningeigenaar. Een mogelijkheid om deze informatie te verkrijgen is bijvoorbeeld door de woningeigenaar te vragen een inlichtingenformulier in te vullen en/of door een inpandige opname van de woning door een gemeentelijk taxateur. Een aantal gemeenten heeft naast deze optie, de optie geboden om zelf foto’s aan te leveren.
De optie van zelfgemaakte foto’s is ontstaan in coronatijd als alternatief voor een inpandige opname door de gemeentelijk taxateur. De Waarderingskamer ziet toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Voor de uitvoering van de gemeentelijke WOZ-taak is de geheimhoudingsplicht van toepassing zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht artikel 2:5. Dit betekent dat iedereen betrokken bij de uitvoering van deze gemeentelijke taak geheimhouding geboden is. Daarnaast geldt ook de privacywetgeving (AVG) ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Toezicht hierop vindt plaats door de Autoriteit Persoonsgegevens.
Dit toezicht van de Waarderingskamer en de Autoriteit Persoonsgegevens acht ik van belang, ook vanwege het respecteren van het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en andere privacyaspecten.
Welke rol speelt de Waarderingskamer in het tegengaan van gedetailleerdere waardebepaling door middel van foto’s?
De Waarderingskamer is de toezichthouder op de WOZ-taxaties en ziet erop toe dat gemeenten en voor gemeenten werkende uitvoeringsorganisaties op een zorgvuldige manier werken en WOZ-waarden vaststellen die gebaseerd zijn op goede, actuele informatie op een detailniveau die aansluit op de markt en ook goed onderbouwd kunnen worden.
De Waarderingskamer ziet verder toe op een zorgvuldige benadering van de belanghebbende en ziet er in het bijzonder op toe dat gemeenten in hun brieven aan woningeigenaren geen verplichtingen opleggen die niet passen binnen de wet en dat gemeenten woningeigenaren actief informeren over het feit dat er meerdere opties zijn om de gevraagde informatie aan te leveren.
Wilt u deze vragen een voor een behandelen?
Ja.
Het bericht ‘Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond’ |
|
Henri Bontenbal (CDA), Jaco Geurts (CDA), Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verduurzaming van koopwoningen komt bij gedeeld huizenbezit slecht van de grond»?1
Ja
Hoe vaak komen deze problemen voor? Kunt u bevestigen of de cijfers, genoemd in het artikel, kloppen?
Deze cijfers zijn afkomstig uit een onderzoek in opdracht van de Vereniging Eigen Huis (VEH) onder appartementseigenaren wonend in (zeer) kleine VvE's.2 Ruigrok NetPanels heeft het kwantitatieve onderzoek uitgevoerd via een online consumentenpanel van Panelclix en Dynata. In totaal hebben 1.073 appartementseigenaren een online vragenlijst ingevuld, waarvan 412 appartementseigenaren wonend in een zeer kleine VvE.
De genoemde conclusies in dit onderzoek zijn geformuleerd na aanvullend verkennend kwalitatief onderzoek middels 2 groepsgesprekken met in totaal 12 deelnemers. Ik vind het fijn dat VEH dit kwantitatieve onderzoek met aansluitend een verkennend kwalitatief onderzoek heeft uitgevoerd. Deze uitkomsten komen overeen met het verkennend kwalitatief gedragsonderzoek dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zelf heeft uitgevoerd onder kleine VvE’s.3
Het is ingewikkeld om onderzoek te doen naar (zeer) kleine VvE's, omdat kleine VvE’s moeilijker te bereiken zijn. Daarmee is er een minder compleet beeld van de totale doelgroep. De uitkomsten van het onderzoek in opdracht van VEH leveren wat meer inzichten op, maar het is ook voor VEH lastig gebleken om een kwantitatief onderzoek naar kleine VvE’s te laten doen onder een grotere representatieve groep. De resultaten uit het onderzoek voor (zeer) kleine VvE’s moeten met voorzichtigheid worden gebruikt, omdat het een vertekend beeld geeft door de beperkte resultaten vanuit inactieve kleine VvE’s.
Deelt u de mening dat het een onwenselijke ontwikkeling is als woningeigenaren, die hun woning willen verduurzamen, nu niet hun huis kunnen verduurzamen, omdat de instemming van de vereniging van eigenaren (VvE) uitblijft?
Ik deel de mening dat de verduurzaming van VvE-gebouwen specifieke aandacht verdient. Ongeveer 20% van het totale aantal woningen is onderdeel van een VvE. Zoals ik uw Kamer in mijn brief van 23 december 2022 heb toegelicht, ondervinden appartementseigenaren en VvE’s door het gezamenlijke eigendom verschillende uitdagingen bij de verduurzaming van het gebouw.4 Op 5 september jl. heb ik u daarom de uitgewerkte Versnellingsagenda verduurzaming gebouwen in beheer van Verenigingen van Eigenaars (VvE-versnellingsagenda verduurzaming) toegezonden. In de bijbehorende Kamerbrief is een samenvatting van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming opgenomen.5
De kern van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming betreft een combinatie van verschillende onderdelen, waaronder het aanpassen van de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen en het informeren en ontzorgen van VvE’s en appartementseigenaren. Door de VvE-versnellingsagenda verduurzaming wordt het voor appartementseigenaren en VvE-bestuur makkelijker om het VvE-gebouw integraal te verduurzamen.
In het antwoord op vraag 5 geef ik nader aan wat de verschillende onderdelen van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming inhouden.
Heeft u enkele succesverhalen om inzichtelijk te maken hoe VvE's wel gezamenlijk met huiseigenaren optrekken in de verduurzaming? Zo ja, kunt u hier lessen uit trekken om toe te passen in situaties waar VvE's er niet uitkomen?
Een les die getrokken kan worden uit verschillende succesverhalen is dat verduurzaming van het VvE-gebouw het beste kan worden uitgevoerd door planmatig onderhoudsmaatregelen te combineren met verduurzamingsmaatregelen (integrale aanpak). Ook blijkt uit deze succesverhalen dat het loont om als VvE-bestuur tijd te investeren in het benaderen van appartementseigenaren afzonderlijk, bijvoorbeeld omdat niet alle eigenaars de Nederlandse taal beheersen. Door de individuele benadering worden appartementseigenaren zich ook bewust van hun eigen rol bij het duurzaam onderhoud van het gebouw en daardoor ontstaat het vertrouwen om gezamenlijk het gebouw te verduurzamen. Deze individuele aanpak komt gemakkelijker tot stand wanneer een procesbegeleider het VvE-bestuur bij het organiseren van draagvlak ondersteunt.
VvE’s die al hebben gekozen voor zo’n integrale aanpak, kunnen andere VvE’s inspireren. Enkele van deze koplopers worden al op de websites van RVO6, het Warmtefonds7 en de Duurzame Huizen Route8 als goede voorbeelden genoemd. Sinds september 2023 is het voor steeds meer VvE-bestuurders en appartementseigenaren mogelijk om via de Duurzame Huizen Route ervaringen te delen over het verduurzamen van het gebouw.
Hoe kunnen VvE's, gezien hun belangrijke taak ten aanzien van het gemeenschappelijk gebouwbeheer, zo worden ingericht of geholpen dat het geheel of gedeeltelijk verduurzamen van gedeeld bezit toch mogelijk wordt?
De VvE-versnellingsagenda verduurzaming omvat verschillende onderdelen.
De besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen worden aangepast door het quorum (aanwezigheidsvereiste) af te schaffen en een gewone meerderheid (50%+1) te hanteren voor verduurzamingsmaatregelen. Andere mogelijke oplossingen worden nader onderzocht, zoals het vereenvoudigen van de splitsingsakteregels en het invoeren van een integraal verduurzamingsplan voor alle VvE’s. Daarnaast is het onderzoek naar de verbreding van het wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE’s relevant. Dit wordt verder toegelicht in het antwoord op vraag 8.
Vanuit de VvE-versnellingsagenda verduurzaming ondersteunen de gemeenten via een VvE-verduurzamingsloket en/of procesbegeleiders de appartementseigenaren en VvE-bestuurders bij het verduurzamen van het VvE-gebouw. Bovendien zal vanaf eind 2023 de VvE-pagina op verbeterjehuis.nl stapsgewijs verbeterd worden. Hierdoor zullen appartementseigenaren zich meer bewust worden van hun eigen rol bij het duurzaam onderhouden van het gebouw. Ik zie hier ook een rol weggelegd voor de partijen in de koop- en leveringsketen. Ik onderzoek hiervoor op welke wijze aspirant-kopers van een appartement door bijvoorbeeld hun notaris, makelaar en hypotheekadviseur beter over de rechten en plichten van een appartementseigenaar kunnen worden geïnformeerd.
VvE’s worden vanaf januari 2024 door de uitbreiding van de subsidieregeling voor VvE’s (SVVE) verder geholpen met de verduurzaming van het VvE-gebouw. Zo worden voor monumenten de minimale isolatiewaarden verlaagd, zodat deze beter aansluiten op de aard van het gebouw. En naast subsidie voor procesbegeleiding kan een VvE voortaan ook subsidie aanvragen voor verschillende onderzoeken die nodig zijn voor het besluit voor het verduurzamen van het gebouw. Er kan bijvoorbeeld subsidie worden aangevraagd voor een asbestonderzoek of flora- en faunaonderzoek. Een VvE kan naast de SVVE ook gemeentelijke subsidies aanvragen en deze subsidies «stapelen».
Naast de subsidies is ook de mogelijkheid voor het lenen van geld verbeterd. Vanaf 26 april jl. is de rente van de VvE-Energiebespaarlening van het Warmtefonds met 1,5% verlaagd. De huidige rente ligt op 2,6%.9 Het Warmtefonds werkt daarnaast aan een regeling voor appartementseigenaren zonder leenruimte. Hierdoor zullen appartementseigenaren vanuit financieel oogpunt minder snel tegen het VvE-besluit voor verduurzamingsmaatregelen en de VvE-Energiebespaarlening stemmen.
Welke stimuleringsmaatregelen heeft u om het toch voor VvE's aantrekkelijker te maken om (collectieve) verduurzamingsmaatregelen te nemen?
Appartementseigenaren worden meer bewust gemaakt van hun eigen rol bij het verduurzamen en onderhouden van het gebouw. Dit najaar zal de verbetering van de VvE-pagina op Verbeterjehuis.nl starten. In 2024 wordt een begin gemaakt met een landelijk VvE-verduurzamingsloket. Omdat het belangrijk is voor VvE’s om lokaal te worden ondersteund bij het verduurzamingsproces, zullen gemeenten die deze lokale ondersteuning aan VvE’s willen bieden hierbij worden geholpen door het landelijke VvE-verduurzamingsloket. Zo zullen er informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar worden gesteld. Wanneer dit niet lokaal wordt aangeboden kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders via het landelijke VvE-verduurzamingsloket toegang krijgen tot informatie en deskundig advies.
In mijn antwoord op vraag 5 heb ik aangegeven dat vanaf januari 2024 de subsidieregeling voor VvE’s (SVVE) wordt uitgebreid. Zo worden voor monumenten de minimale isolatiewaarden verlaagd, zodat deze beter aansluiten op de aard van het gebouw. En naast subsidie voor procesbegeleiding kan een VvE ook subsidie aanvragen voor verschillende onderzoeken die nodig zijn voor het besluit voor het verduurzamen van het gebouw. Bijvoorbeeld een asbestonderzoek of flora- en faunaonderzoek. Een VvE kan naast de SVVE ook gemeentelijke subsidies aanvragen en deze subsidies «stapelen». De SVVE biedt VvE’s subsidie voor het verduurzamen van het hele VvE-gebouw: subsidie voor energieadvies, een duurzaam meerjarenonderhoudsplan, procesbegeleiding, isolatiemaatregelen en warmtepompen, centrale aansluitingen op warmtenetten en zonneboilers. Voor één isolatiemaatregel kan voor ongeveer 15% subsidie worden aangevraagd. Voor twee of meer maatregelen blijft de subsidie ongeveer 30%.
Vanaf 13 november 2023 is er ook een nieuwe subsidieregeling: procesondersteuning voor opschaling renovatieprojecten (SPOR). Een VvE kan subsidie voor procesbegeleiding aanvragen via óf de SPOR, óf de SVVE.
Verschillende gebouweigenaren kunnen als samenwerkingsverband SPOR-subsidie voor procesbegeleiding aanvragen bij hun gebundelde renovatieproject. Dit kunnen bijvoorbeeld twee verschillende VvE’s zijn of één VvE en een aantal andere gebouweigenaren.
Minimaal even belangrijk als subsidie is goede financiering voor VvE’s, zodat zij verduurzamingsmaatregelen kunnen uitvoeren zonder er eerst jaren voor te sparen. Het Warmtefonds biedt steeds meer VvE’s financiering. Sinds 1 december 2022 ook voor kleine VvE’s met minder dan 8 appartementen, met een «vangnet» voor individuele appartementseigenaren in de VvE die de financiering later toch niet blijken te kunnen dragen. De VvE-Energiebespaarlening is ook aan te vragen door VvE’s met commerciële ruimten, waarbij minimaal de helft van de VvE als woonruimte in gebruik dient te zijn.
In mijn antwoord van vraag 5 heb ik aangegeven dat vanaf 26 april jl. de rente van de VvE-Energiebespaarlening van het Warmtefonds met 1,5% is verlaagd.
Het Warmtefonds werkt daarnaast aan een regeling voor appartementseigenaren zonder leenruimte. Ik verken momenteel samen met het Warmtefonds en de VvE-praktijk welke mogelijkheden er zijn om de VvE-financiering bij het Warmtefonds verder te verbeteren.
Hoe kunnen woningeigenaren worden geholpen bij situaties waarbij de VvE de verduurzamingsmaatregelen blokkeert?
Appartementseigenaren kunnen worden geholpen door het inschakelen van een procesbegeleider. Zoals reeds toegelicht in vraag 4 helpt het inzetten van een procesbegeleider bij het gehele verduurzamingsproces en het creëren van meer draagvlak. Voor procesbegeleiding kan een aanvraag worden gedaan via de SVVE-subsidie, en deze mogelijkheden worden per 1 januari 2024 uitgebreid.
Er kunnen verschillende persoonlijke redenen zijn voor een appartementseigenaar om niet met verduurzamingsmaatregelen te willen instemmen. Bij de vraag hoe een appartementseigenaar aankijkt tegen het treffen van verduurzamingsmaatregelen, kan bijvoorbeeld een rol spelen of de appartementseigenaar zelf in het VvE-gebouw woont of het appartement verhuurt, of in welke levensfase of financiële situatie de appartementseigenaar zich bevindt.
Ik wil appartementseigenaren helpen zich meer bewust te worden van hun verantwoordelijkheden in hun VvE en de rol die zij op zich kunnen nemen bij een verduurzamingstraject. Sinds september 2023 is het voor steeds meer VvE-bestuurders en appartementseigenaren mogelijk om via de Duurzame Huizen Route ervaringen te delen over het verduurzamen van het gebouw. Ook zal dit najaar de verbeteringsslag van de VvE-pagina op verbeterjehuis.nl starten. Daarnaast zal in 2024 een begin worden gemaakt met een landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Gemeenten zullen worden ondersteund bij het opzetten van een lokale ondersteuning aan VvE’s. Hierbij worden gemeenten geholpen door het landelijke VvE-verduurzamingsloket. Aan gemeenten worden informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar gesteld. Wanneer ondersteuning aan VvE’s niet lokaal wordt aangeboden, kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders toegang krijgen tot informatie, deskundig advies via het landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Om het nemen van een gezamenlijk besluit te vergemakkelijken, is van belang dat iedere eigenaar het belang ziet van een te nemen besluit of tenminste erop kan vertrouwen dat het besluit zijn belangen niet onevenredig schaadt. Daarom onderzoek ik wat individuele appartementseigenaren motiveert en hen helpt om eerder in te stemmen met de verduurzamingsmaatregelen van het VvE-gebouw.
Is het wat u betreft wenselijk en mogelijk om niet-zichtbare verduurzamingsmaatregelen (bijvoorbeeld het plaatsen van dubbel glas) altijd toe te staan zonder toestemming van de VvE? Bent u bereid om een lijst met deze maatregelen op te stellen?
Op grond van het wetsvoorstel notificatieregeling oplaadpunten VvE’s kan een appartementseigenaar volstaan met een notificatie (kennisgeving) aan het VvE-bestuur bij het plaatsen van een oplaadpunt, wanneer wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Het wetsvoorstel is van 12 juli 2021 tot 6 september 2021 in internetconsultatie geweest10 en is tot nu toe niet verder gebracht naar aanleiding van de ontvangen internetconsultatiereacties en de te onderzoeken noodzaak tot verbreding van het wetsvoorstel vanwege de aangescherpte klimaatdoelen in het coalitieakkoord van december 2021. De notificatieregeling zal overigens worden meegenomen in een groter wetsvoorstel dat naar verwachting in werking treedt in 2026. Dit wetsvoorstel waarin ook de besluitvormingsregels en het afschaffen van het quorum worden genoemd, is gepresenteerd in de VvE-versnellingsagenda verduurzaming.
Ik vind het van belang dat individuele appartementseigenaren die graag willen verduurzamen hierin niet tegengehouden worden door een VvE die zelf niet de regie neemt in het duurzaam onderhouden van het gebouw. Daarom onderzoek ik of ik de appartementseigenaren die willen verduurzamen kan helpen door de notificatieregeling voor oplaadpunten te verbreden naar meerdere verduurzamingsmaatregelen. Welke verduurzamingsmaatregelen onder de notificatieregeling kunnen vallen, wordt nader onderzocht. Het gaat hierbij om verduurzamingsmaatregelen die nauw verbonden zijn aan het appartement zelf, zoals het vervangen van enkel glas door isolatieglas. In dit kader wil ik benadrukken dat het de voorkeur verdient dat het VvE-gebouw integraal verduurzaamd wordt, en niet per appartement.
Kunt u aangeven op welke wijze er wordt gewerkt aan een langetermijn oplossing voor de problemen met trage verduurzaming bij gedeeld huizenbezit?
Een lange termijn oplossing is vooral gericht op het ontzorgen van appartementseigenaren en VvE’s en middels een wetswijziging waarin de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen worden vergemakkelijkt en waarin de notificatieregeling wordt meegenomen. In het kader van de VvE-versnellingsagenda verduurzaming onderzoek ik allereerst wat individuele appartementseigenaren motiveert en kan helpen om eerder in te stemmen met de verduurzamingsmaatregelen van het VvE-gebouw. Appartementseigenaren worden meer bewust gemaakt van hun eigen rol bij het verduurzamen en onderhouden van het gebouw.
In 2024 zal een start gemaakt worden met een landelijk VvE-verduurzamingsloket. Gemeenten zullen worden ondersteund bij het opzetten van een lokale ondersteuning aan VvE’s via dit loket. Aan gemeenten worden informatie, deskundig advies en cursussen beschikbaar gesteld. Wanneer ondersteuning aan VvE’s niet lokaal wordt aangeboden kunnen appartementseigenaren en VvE-bestuurders toegang krijgen tot informatie, deskundig advies bij het landelijk VvE-verduurzamingsloket.
Daarnaast werk ik aan een wetsvoorstel om de besluitvormingsregels voor verduurzamingsmaatregelen aan te passen door het quorum (aanwezigheidsvereiste) af te schaffen en een gewone meerderheid (50%+1) te hanteren voor verduurzamingsmaatregelen. Andere mogelijke oplossingen worden momenteel onderzocht, zoals het invoeren van een integraal verduurzamingsplan voor alle VvE’s.
Ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden om tot wetgeving te komen waarin wordt bepaald dat de VvE te allen tijde bevoegd is op het gebied van duurzaamheid, zoals door sommige experts wordt geopperd?2 Wat zouden de voor- en nadelen zijn van een dergelijke optie?
Ik ben niet voornemens wetgeving met die strekking te gaan voorbereiden. Wanneer verduurzamingsmaatregelen worden genomen, kan dit betekenen dat er wijzigingen worden aangebracht in de bestaande kostenverdeling tussen de appartementseigenaren en in de verdeling van de gemeenschappelijke- en privédelen van het gebouw. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de aanleg van nieuwe collectieve installaties en bijbehorende leidingen die zowel door gemeenschappelijke delen als privédelen gaan. Het te allen tijde bevoegd maken van de VvE bij verduurzamingsmaatregelen zou daarom kunnen betekenen dat ingegrepen wordt in het eigendomsrecht van individuele appartementseigenaren, zonder dat zij daar zelf invloed op hebben. Maar met de acties aangekondigd in de VvE-versnellingsagenda ga ik VvE’s helpen eenvoudiger te kunnen verduurzamen, waarbij ik alle belangen in het oog houd. Voor een weergave van de verschillende onderdelen van de agenda verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 5.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja, dat heb ik gedaan.
Het bericht ‘Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Lening duurder bij kant-en-klare woning, starters dupe» in de Telegraaf?1
Ja.
Deelt u de mening dat het ernstig is dat kopers van fabrieksmatige woningen niet onder de NHG (Nationale Hypotheek Garantie) vallen?
Fabrieksmatig gebouwde woningen kunnen wel degelijk gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van fabrieksmatige woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat kopers van fabrieksmatige woningen wel onder de NHG gaan vallen?
Dat is reeds mogelijk. Initiatiefnemers kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project doorstaat de toets van de instelling, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Kunt u, in het verlengde van vraag 3, toezeggen dat de belemmeringen voor het verkrijgen van een hypotheek met Nationale Hypotheek Garantie bij de aankoop van een woning vervaardigd in een fabriek binnen een maand worden opgelost?
Ik herken mij niet in de beeldvorming dat er belemmeringen zijn voor het verkrijgen van een hypotheek met op fabrieksmatig gebouwde woningen. Het probleem is niet dat deze woningen in de fabriek worden gebouwd, maar het ontbreken van een nieuwbouwgarantie. Andere ontwikkelaars van fabrieksmatig gebouwde woningen beschikken wel over een certificaat.
Zoals ik bij mijn antwoord op vraag 3 heb aangegeven kan de initiatiefnemer bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend een certificaat aanvragen. Mij zijn, op basis van de gesprekken die ik met een aantal afbouwverzekeraars heb gevoerd, geen signalen bekend dat het gehanteerde bouwconcept een reden is waardoor initiatiefnemers niet in aanmerking komen voor een nieuwbouwgarantie.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit soort problemen in de praktijk worden opgelost, gelet op het feit dat u fabrieksbouwen wil stimuleren en gelet op het feit dat u fabrieksbouw als één van de oplossingen ziet om het woningtekort op te lossen?
Zie mijn antwoord op vraag 4. Daarnaast bestaan er verschillende platforms waarbij BZK is betrokken waar vergelijkbare problemen uit de praktijk geagendeerd kunnen worden, zoals de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen en het Lente-akkoord 2.0.
Hoeveel woningen kunnen er fabrieksmatig worden geproduceerd in 2023 en 2024?
In juni 2021 is het Programma conceptuele bouw en industriële productie aan de Tweede Kamer aangeboden. In dit programma is ook het groeipad van industriële woningbouwproductie in beeld gebracht. Hierbij is het vertrekpunt dat er in 2020 circa 10 duizend woningen industrieel zijn geproduceerd. De verwachte potentie van de industriële woningbouwproductie is 40 duizend woningen per jaar vanaf het jaar 2025. In dit groeipad is geen splitsing gemaakt in de tussenliggende jaren. Uiteindelijk is de ambitie om in 2030 de helft van alle nieuwbouwwoningen industrieel en circulair te produceren, zoals ook gesteld in het Programma Woningbouw.
Zijn er belemmeringen bij het opschalen van fabrieksbouw? Zo ja, hoe neemt u deze belemmeringen weg?
Het opschalen van fabrieksbouw vraagt om een andere manier van kijken naar de manier waarop we woningen bouwen. In de transitie naar meer industrieel geproduceerde woningen doen zich verschillende belemmeringen voor. Hierbij kan gedacht worden aan het, vaak ten onrechte, negatieve imago van fabrieksmatig gebouwde woningen en de benodigde aanpassingen in werkwijzen om de productie van bouwplaats naar fabriek te verplaatsen. In het Programma conceptuele bouw en industriële productie worden de aanwezige belemmeringen toegelicht, met voorstellen om deze belemmeringen weg te nemen. In het actieplan versnellen dat ik in november met uw Kamer verwacht te delen ga ik verder in op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is met het universele label en/of de standaard bouwvergunning voor deze woningen?
In antwoord op eerdere vragen van het lid Boulakjar (D66) heb ik toegelicht op welke wijze met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) invulling gegeven kan worden aan het grotendeels landelijk goedkeuren van fabriekswoningen.3 Op 14 oktober heb ik uw Kamer een afschrift gestuurd over uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet naar 1 juli 2023 en daarmee schuift ook de invoering van de Wkb door. De komende periode zullen partijen blijven inzetten op het houden van proefprojecten, waarbij inmiddels ook de nodige conceptuele bouwers betrokken zijn.
Hoe gaat u bijdragen aan het oplossen van het probleem van de bouwers van fabriekswoningen, aangezien ze aanlopen tegen fluctuerende afname, omdat er geen locaties zijn of gemeenten de beschikbare locaties inrichten voor de traditionele bouwwijze?
Het stimuleren van circulaire en industriële bouw verloopt via verschillende sporen. Zo wordt er momenteel vanuit de Taskforce Versnelling Tijdelijke Huisvesting gewerkt aan het opzetten van een landelijke bouwstroom in samenspraak met woningcorporaties, hetgeen de fabrieken continuïteit kan bieden voor een langere periode. Daarnaast wordt er in het kader van de woondeals concreet gesproken met alle woondealregio’s over de ambitie om circulair en industrieel geproduceerde woningbouw te stimuleren. Zoals in antwoord 7 aangegeven verwacht ik uw Kamer in november het actieplan versnellen aan te bieden, waarin ik verder in ga op de concrete acties die ik onderneem om de industriële bouw verder te stimuleren.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Je starterswoning is opeens 35 mille duurder’ |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Je starterswoning is opeens 35 mille duurder»?1
Ja.
Deelt u de mening dat (houten) Prefab-woningen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de doelstelling om 900.000 woningen te bouwen tot 2030?
Ja, dat deel ik met u. Daarom zet ik met mijn Programma Woningbouw in op het vergroten van de toepassingsmogelijkheden van flexibele en industriële woningbouw, zoals prefab. Het streven is om in 2030 de helft van de jaarlijkse nieuwbouwproductie circulair en industrieel te realiseren.
Herkent u de problemen, geschetst in het artikel, dat houten prefab-woningen niet vallen onder de Nationale Hypotheek Garantie (NHG) en de starterslening van het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVn), en dat hierdoor projecten stilvallen? Zo ja, wat gaat u hier aan doen?
Houten prefab-woningen kunnen wel gefinancierd worden in combinatie met NHG en de starterslening van SVn. Meerdere aanbieders van soortgelijke (houten) prefab-woningen beschikken immers over het benodigde waarborgcertificaat, ook wel bekend als nieuwbouwgarantie.
Initiatiefnemers van houten prefab-woningen kunnen, bij een instelling aan wie de Stichting GarantieWoning haar keurmerk heeft verleend, een certificaat aanvragen. Op dit moment beschikken de Stichting Waarborgfonds Koopwoningen (SWK), Woningborg en Stichting BouwGarant over dit keurmerk. Als een partij aan alle door de instelling gestelde voorwaarden voldoet en ook het project de toets van de instelling doorstaat, ontvangt zij het benodigde certificaat waarmee de kopers vervolgens in aanmerking komen voor een NHG-hypotheek en daarmee ook voor de Starterslening van SVn.2 Uit gesprekken die ik met de verzekerende partijen heb gevoerd, heb ik wel begrepen dat het met name voor startups lastig kan zijn om een certificaat te ontvangen, omdat zij niet aan de solvabiliteitseisen die worden gesteld kunnen voldoen. Daarom heb ik de afbouwverzekeraars gevraagd of zij kunnen kijken naar hoe startups die innovatief bouwen geholpen kunnen worden om toch een certificaat te verkrijgen.
Er zijn mij geen signalen bekend dat er als gevolg van het hierboven beschreven proces projecten stilvallen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters moeten helpen aan een betaalbare woning worden gestimuleerd en niet worden geremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving? Zo ja, hoe gaat u dit te realiseren?
Ik deel met u dat het belangrijk is om ervoor te zorgen dat projecten die starters aan een betaalbare woning helpen moeten worden gestimuleerd. Ik ben niet van mening dat dit op dit moment wordt afgeremd door onvolledige of onduidelijke wetgeving. De Voorwaarden & Normen die NHG stelt ter verkrijging van een NHG-hypotheek vind ik transparant. Bovendien zijn deze bedoeld om extra zekerheid te bieden aan consumenten en waarborgen zij een verantwoorde en veilige hypotheekverstrekking. Dat geldt ook voor de algemene bepalingen van SVn.
Overigens stellen ook veel kredietverstrekkers (banken) een certificaat dat is afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning als eis alvorens zij overgaan tot financiering van het bouwproject. Zij volgen daarmee het beleid van NHG om voldoende zekerheid te verkrijgen over de dekking van de nieuwbouwgarantie. Eerder heb ik, naar aanleiding van de situaties die in Helmond en Brielle ontstonden door het ontbreken van een nieuwbouwgarantie afgegeven door een instelling met een keurmerk van de Stichting GarantieWoning, alle kredietverstrekkers via de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) opgeroepen om de lijn van NHG te volgen.3 Ook biedt een certificaat ondernemers het voordeel dat consumenten vanwege de vele zekerheden mogelijk eerder geneigd zijn om met hen een contract te sluiten.
Ik hecht eraan hier ook te vermelden dat enkel bouwondernemingen die een financieel en technische screening doorstaan in aanmerking komen voor een certificaat. Ook worden bouwprojecten technisch, financieel en juridisch getoetst voordat een certificaat wordt afgegeven. Hierdoor worden zoveel mogelijk risico’s voorkomen voor kopers van een nieuwbouwwoning.
Kent de NHG nog andere limiteringen waardoor bepaalde bouwprojecten gevaar lopen in de uitvoering? Zou u dit kunnen inventariseren, met ons delen en aanpakken?
De Voorwaarden & Normen van NHG beperkt de financiële risico’s die het kopen van een woning met zich meebrengt. Zo biedt NHG een vangnet op het moment dat huishoudens door baanverlies of echtscheiding niet meer aan de betalingseisen van hun hypotheekverstrekker kunnen voldoen. Ook faciliteert NHG woningbehoud en oplossingen bij mogelijke betaalproblemen van de hypotheek.
Constructiefouten of gebreken worden niet door NHG gedekt aangezien de borgstelling van NHG zich beperkt tot zogeheten life events (scheiding, onvrijwillige werkloosheid, arbeidsongeschiktheid etc.). Juist om deze reden vind ik het goed dat consumenten in de regel beschermd worden door een nieuwbouwgarantie.
Het bericht 'Banken blokkeren meeverhuizen lage hypotheekrente' |
|
Eelco Heinen (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken blokkeren meeverhuizen lage hypotheekrente»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat veel huiseigenaren fors hogere maandlasten krijgen wanneer zij hun hypotheek niet kunnen meenemen bij een verhuizing?
Het is vervelend voor mensen als ze na oversluiten hogere rentelasten krijgen. Nu de rente de afgelopen maanden is gestegen komt het vaker voor dat de rente van een nieuw af te sluiten hypothecair krediet voor de aankoop van een nieuwe woning hoger ligt dan de rente van een eerder afgesloten hypothecair krediet voor de huidige woning. Bij veel kredietverstrekkers kan een bestaande hypotheek inclusief de daarbij horende voorwaarden worden meegenomen naar een nieuwe woning. Dit wordt de meeneemregeling of de verhuisregeling genoemd. Dit kan een interessante optie zijn indien er sprake is van een bestaande hypotheek met lagere rente of een aantrekkelijke hypotheekvorm.
De bestaande hypotheek kan echter niet zomaar worden meegenomen. Deze hypotheek is namelijk gekoppeld aan de bestaande woning. De kredietverstrekker beschouwt de verhuizing daarom als een nieuwe hypotheekaanvraag. Dit houdt in dat er op basis van inkomen en de waarde van de nieuwe woning getoetst wordt of het hypotheekbedrag op verantwoorde wijze gedragen kan worden door de hypotheeknemer en zodoende de hypotheek kan worden meegenomen. Zoals ook uit het bericht blijkt, zijn er situaties waarin dit niet het geval is. Dit kan voorkomen in situaties waarin de rente van de bestaande lening met de gunstige lage rente binnen tien jaar opnieuw gaat worden vastgesteld. Deze huishoudens lopen het risico dat zij na afloop van de rentevastperiode bij het vaststellen van de nieuwe rente door de gestegen rentes hogere maandlasten krijgen dan hun actuele maandlasten. Om te voorkomen dat mensen hierdoor in betaalproblemen komen is bepaald dat kredietverstrekkers de maximaal verantwoorde hypotheeklasten voor een lening met een (resterende) rentevastperiode van minder dan tien jaar vaststellen op basis van een toetsrente (thans: 5 procent)2.
Het gebruik van een toetsrente kan gevolgen hebben voor huishoudens die voor de financiering van hun volgende woning de maximaal verantwoorde leenruimte nodig hebben en die daarbij hun rentevastperiode willen behouden van minder dan tien jaar. Indien de actuele rente lager is dan de toetsrente kunnen zij door toepassing van de toetsrente voor de berekening van hun financieringsruimte in de situatie komen dat zij minder leenruimte hebben. Hierdoor kunnen zij de financiering niet rond krijgen. Indien het gewenste hypotheekbedrag gelijk blijft zullen deze consumenten moeten kiezen voor een nieuw hypotheekcontract met een langere rentevastperiode dan tien jaar. In dat geval wordt immers met de actuele rente gerekend, en niet met de toetsrente. Als deze rente lager is dan de toetsrente kan mogelijk wel de hypotheek worden verkregen. Met de huidige rentestand zal deze rente echter hoger zijn dan de huidige rente die de consument had willen meenemen.
Het is belangrijk dat consumenten zich tijdig laten informeren of adviseren om verrassingen in de hoogte van de maandlast van een nieuwe hypotheek te voorkomen. Hierbij kan ook de mogelijkheid tot het meenemen van de oude hypotheekrente worden meegenomen. Tevens kan dan aandacht worden besteed aan hoe de meegenomen rente door het aflopen van de rentevastperiode relatief kort na het afsluiten van het krediet kan veranderen en door rentestijging hoger uit kan vallen.
Hoe verklaart u het verschil in voorwaarden van geldverstrekkers bij het bieden van oplossingen in de vorm van rentebemiddeling?
Door de stijgende rente komt het nu vaker voor dat consumenten gebruik willen maken van de mogelijkheid om hun rente mee te nemen. Rentemiddeling waarbij de rente opnieuw voor tien jaar of langer wordt vastgesteld kan in de hierboven geschetste situatie een uitkomst bieden. Het nieuwe rentetarief komt ergens tussen de huidige rente en de actuele rente te liggen. De maandlasten stijgen dus, maar de consument heeft dan wel de zekerheid van stabiele maandlasten voor een lange periode.
De voorwaarden van aanbieders van hypothecair krediet kunnen onderling verschillen. Het aanbieden van rentemiddeling is niet verplicht. Kredietverstrekkers gaan over hun eigen diensten en voorwaarden. Op verzoek van uw Kamer is per 1 juli 2019 geregeld dat kredietverstrekkers bij rentemiddeling geen vergoeding in rekening mogen brengen die hoger is dan het door hen geleden financiële nadeel.3 Na invoering van het besluit zijn een aantal aanbieders gestopt met het aanbieden van rentemiddeling omdat het financieel niet meer interessant was. Mijn beeld is dat op dit moment diverse kredietverstrekkers rentemiddeling aanbieden.
Klopt het geldverstrekkers veelal wel rentebemiddeling kunnen toepassen, maar dat niet doen als gevolg van onwetendheid over de eigen voorwaarden?
Ik heb dit nagevraagd bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en zij zeggen mij dat kredietverstrekkers op de hoogte zijn van hun eigen voorwaarden. Bij het afsluiten van een hypothecair krediet is de mogelijkheid van rentemiddeling een belangrijk element voor de consument om, samen met de financieel adviseur, op te letten. In het hypotheekcontract staat of rentemiddeling (en onder welke voorwaarden) een optie is.
Bent u van mening dat rentemiddeling standaard geaccepteerd zou moeten worden en zo nodig wettelijk verankerd? Zo nee, waarom niet?
De overheid schrijft niet voor welke diensten banken aan hun klanten moeten verlenen. Deze autonomie geeft vrijheid en flexibiliteit aan de financiële product- en dienstverlening van kredietverstrekkers. Flexibele en ruime voorwaarden kunnen in bepaalde situaties aansluiten bij de behoeften van bepaalde consumenten. Denk bijvoorbeeld aan de mogelijkheid om vergoedingsvrij meer dan standaard tussentijds extra af te lossen. Maar ook aan het al dan niet in rekening brengen annuleringskosten bij het wijzigen, annuleren of aflopen van een hypotheekofferte. Dit resulteert in een divers aanbod van voorwaarden. Dergelijke voorwaarden kunnen leiden tot hogere kosten, in de vorm van een hogere hypotheekrente.4 Ik vind het belangrijk dat consumenten die de flexibele voorwaarden van een hypotheek niet nodig hebben of willen, toch een passende hypotheek (met bijbehorende lagere prijs) kunnen afsluiten. Een vrije, competitieve markt stelt kredietverstrekkers in staat met elkaar te concurreren om de best mogelijke producten of diensten te leveren.
De financieel adviseur heeft een belangrijke rol bij het kiezen van een hypotheek die aansluit bij de wensen van de consument. Hierbij kan worden afgewogen of voorwaarden als rentemiddeling en meeneemrente iets is waar de consument potentieel baat bij heeft.
Het bericht ‘onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen’ |
|
Michiel van Nispen , Sandra Beckerman |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderhandse financiering van vakantiewoningen baart experts zorgen» in het Financieel Dagblad d.d. 24 juli jl.?1
Ja.
Ten aanzien van dit artikel en ook de andere artikelen van het Financieele Dagblad, die hieronder worden genoemd, zijn we met de leden Beckerman en Van Nispen van de SP van mening dat de problematiek op (een deel van de) vakantieparken2 onze volle aandacht heeft. Het is van groot belang dat problemen op een effectieve wijze worden aanpakt. Veel maatregelen op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn daarom de afgelopen periode getroffen, in het kader van de interbestuurlijke Actie-agenda vakantieparken (2018–2020, resp. 2021–2022)3. Vanwege de integrale aanpak van de problematiek op vakantieparken is de Actie-agenda een brede agenda, waar verschillende ministeries bij betrokken zijn, waaronder Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Justitie en Veiligheid, Economische Zaken en Klimaat, Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Enkele concrete voorbeelden op het terrein van veiligheid en de aanpak van ondermijning zijn landelijke en regionale leerkringen, kennisbijeenkomsten, specifieke handreikingen en instrument en een barrièremodel. In het bijzonder kan ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Deze belangrijke maatregelen zijn eerder benoemd in antwoord op vragen van de dezelfde leden van SP over de problematiek op vakantieparken4, naar aanleiding van het openbare rapport van het Regionale Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) Oost-Nederland naar criminele investeringen in vakantieparken in Oost-Nederland5. We bezien in overleg met betrokken partijen of en waar extra maatregelen nodig zijn.
Wat vindt u van dit artikel?
In het artikel wordt ingegaan op de stijging van het aandeel particuliere hypotheekverstrekkingen en een daling van bancaire hypotheekverstrekkingen door vier Nederlandse grootbanken op recreatief vastgoed sinds 2010. Een stijgende vraag naar recreatief vastgoed, een afnemend aantal financieringsopties en lage spaarrentes zijn de redenen dat particulieren in de pandemie meer particuliere hypothecaire inschrijven vestigden op vakantieparken, aldus het Financieele Dagblad. Voor een nadere duiding ervan is een drietal personen met verschillende expertises (anti-witwassen, vastgoedfinanciering en -beleggingen en hypotheekadvisering) geciteerd.
In het onderzoek van de Basisregister Kadaster (BRK) «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij»6, dat in samenwerking met het Financieele Dagblad is geschreven, wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. We herkennen hiermee het beeld dat de markt voor vakantiewoningen is aangetrokken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die zicht kunnen hebben op eventuele risico’s, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. In antwoord op de meer specifieke vragen die hieronder zijn gesteld, wordt nader ingegaan op het artikel.
Hoe kijkt u tegen deze onderhandse financieringen aan?
Onderhandse financiering kán een risico voor criminele investering of witwassen zijn. Immers, het zicht op wie de financierder is en/of de financieringsgelden op legale wijze zijn verkregen, kan daarbij lastiger te zijn achterhalen en verhullend werken. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Ik verwijs hierbij ook naar mijn antwoord op vragen 7 en 8. Hierbij zij opgemerkt dat er ook een groot aantal andere risico-indicatoren is, dat kan duiden op een verhoogde kans van aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden in de (recreatieve) vastgoedsector. Een verhoogde kans staat daarbij niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen. Voorgaande staat ook duidelijk beschreven in voornoemd RIEC-rapport.
Onderschrijft u de conclusies in dit artikel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
We onderschrijven de cijfermatige inzichten en risico’s op criminele investeringen en witwassen die gepaard kunnen gaan met onderhandse financiering. Het onderwerp ondermijning in relatie tot vakantieparken staat al langer bij ons op de radar. Hiervoor zijn al veel maatregelen getroffen. Ik verwijs u daarvoor graag naar het antwoord op vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat de opkoop van vakantieparken beter gereguleerd dient te worden om ondermijning en grote (persoonlijke) gevolgen voor standplaatshouders te voorkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar we geen voorstander van zijn. We begrijpen dat voor de individuele standplaatshouder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen dan ook van belang om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is daarom het gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen.
Verder blijkt uit het recent verschenen onderzoeksrapport over het opkopen van vakantieparken7, dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden met het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening heeft dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Wat vindt u ervan dat tijdens de pandemie alleen al 182 miljoen euro aan hypothecaire inschrijvingen gevestigd zijn?
We beschouwen dit als een aanwijzing dat er inderdaad een verhoogd aantal hypothecaire inschrijvingen op vakantieparken zijn, en dat de binnenlandse vakantieparkenmarkt meer in trek is geraakt tijdens de pandemie
Bent u het met de stelling in dit artikel eens dat de stijging van 40% in het aandeel particuliere hypotheekverstrekkers sinds 2010 een rode vlag voor politie en justitie had moeten zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 3 is aangegeven, kan onderhandse financiering op (recreatief) vastgoed een risico-indicator zijn van criminele investering of witwassen. Het is belangrijk dat alle betrokken partijen die hierop zicht kunnen hebben, daar alert op zijn bij de uitoefening van hun taken. Dat geldt voor politie en justitie en ook voor andere partijen, zoals gemeenten, toezichthouders en poortwachters van het financiële stelsel. Naleving van de verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) vergroot de kans dat een risico op witwassen tijdig wordt onderkend en maakt waar nodig de inzet van repressieve maatregelen mogelijk. Ook het delen van informatie binnen wettelijke kaders, zoals in RIEC-verband, kan helpen bij het tijdig signaleren. Ook zijn de afgelopen jaren verschillende preventieve maatregelen getroffen. Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 1.
Wat hebt u gedaan met de informatie waarvan bekend is dat hypotheken op eigen naam de meest voorkomende risico-indicator zijn van witwassen op vakantieparken?
Zie antwoord vraag 7.
Wat voor gevolgen heeft de opkoop van vakantieparken door criminele investeerders voor de huidige en eventuele toekomstige standplaatshouders?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening hebben recentelijk een onderzoek laten uitvoeren naar het opkopen van vakantieparken. Uit dit onderzoek komt naar voren dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). In het onderzoek is overigens gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit.
Dit komt wel aan de orde in het voornoemde RIEC-rapport. Dit rapport is geïnitieerd na signalen van criminele investeringen op vakantieparken. Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, staat een verhoogde kans op aanwezigheid van criminele investeringen of witwasmogelijkheden niet gelijk aan de daadwerkelijke aanwezigheid van criminele investeringen.
Hoeveel vakantieparken zijn er naar schatting door criminele investeerders opgekocht?
Er zijn geen cijfers beschikbaar hoeveel vakantieparken door criminele investeerders zijn opgekocht.
Bent u het met witwasexpert van de Universiteit Utrecht, meneer Ferwerda, eens als hij spreekt van een zeer ongebruikelijke en dubieuze financieringsvorm die populair is onder criminelen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De uitspraak van de heer Ferwerda gaat over onderhandse financiering van vastgoed en de mogelijkheid die dit met zich brengt voor het witwassen van crimineel verkregen vermogen. Ik verwijs dan ook naar het antwoord dat is gegeven op vraag 3.
Bent u het eens met de stelling dat 455 miljoen euro aan particuliere inschrijvingen op recreatief vastgoed een enorm bedrag is waar de risico’s niet van te overzien zijn? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De omvang van de leningen zegt niet direct iets over de aard daarvan. De marktsituatie is veranderd door corona, wat invloed kan hebben gehad op de omvang van de leningen omdat vakantieparken als meer interessant investeringsobject worden gezien. In de Actie-agenda vakantieparken wordt expliciet ingezoomd op de risico’s van ondermijning, die overigens breder zijn dan investeringen alleen. Hiervoor verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 1.
Hebben u signalen bereikt dat de grootbanken zich steeds vaker terugtrekken uit de financieringsmarkt voor de opkoop van vakantieparken als gevolg van witwaspraktijken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het Ministerie van Financiën heeft geen signalen ontvangen dat de grootbanken zich terugtrekken uit de financieringsmarkt voor vakantiewoningen of -parken vanwege witwaspraktijken. Het ministerie voert regelmatig gesprekken met banken over belemmeringen die partijen in sectoren met een hoog witwasrisico ervaren met toegang tot het betalingsverkeer. Ook in deze gesprekken is dit thema niet naar boven gekomen.
Bent u bereid om met de grootbanken in gesprek te gaan over de financiering van vakantiehuizen? Zo ja, kunt u ons informeren over de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën zal in de hiervoor genoemde gesprekken met de banken hun beleid ten aanzien van financiering van vakantiewoningen en -parken en de rol die het anti-witwasbeleid hierin speelt, betrekken. We zullen u op een later moment informeren over de bevindingen uit deze gesprekken.
Bereiken u signalen dat particuliere investeerders in vakantiewoningen veel te rooskleurige rendementen als gevolg van te hoge bezettingsgraden en te lage geprognosticeerde onderhoudskosten en dergelijke worden voorgesteld door de grote (buitenlandse) opkopers die deze vakantiewoningen als investeringsobject aanbieden? Zo ja welke signalen zijn dat en hoeveel?
Tot op heden hebben ons hierover geen signalen bereikt. Ook bij de AFM zijn hierover geen signalen ontvangen, waarbij het een rol kan spelen dat beleggen in vakantiewoningen in veel gevallen buiten het toezicht van de AFM valt. Bij de ACM is er een enkel signaal binnengekomen via ConsuWijzer met betrekking tot dit onderwerp.
Bent u bekend met het bericht «Schimmige geldstromen in vakantieparken schreeuwen om aandacht» in het Financieel Dagblad van 25 jl.?2
Ja.
Wat vindt u van de uitspraak «Het gebrek aan transparantie in de markt voor recreatief onroerend goed biedt immers criminelen een kans om geld wit te wassen», waarover het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland recent concludeerde in een vertrouwelijk rapport dat een gebrek aan regels en toezicht hier debet aan is?
Het is primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In het kader van de Actie-agenda vakantieparken ondersteunen het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het RIEC-rapport is zodoende een bevestiging van het belang om, middels de nauwe samenwerking, de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders te vergroten en de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
Zoals in de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer is vermeld, willen we eerst het resultaat van de acties uit de Actie-agenda vakantieparken 2021–2022, waarin aandacht is voor veiligheid en de aanpak van ondermijning op vakantieparken, afwachten. We bezien daarbij in hoeverre er nog steeds knelpunten optreden bij het zicht krijgen op de problematiek op vakantieparken en hoe die kunnen worden opgelost. We zullen uw Kamer hierover begin 2023 informeren in de eindrapportage van de Actie-agenda.
Waarom is er nog steeds een gebrek aan regels en toezicht terwijl dit probleem al veel langer bekend is? En wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 17.
Hoe kijkt u tegen strenger toezicht op ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs en dergelijken aan?
Ketenpartners, zoals notarissen en taxateurs, vervullen een rol als poortwachter van het financiële stelsel. Voor hen en ook andere instellingen gelden verplichtingen uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Daarop wordt toezicht gehouden, en bij overtreding van die verplichtingen kan handhavend worden opgetreden. Op korte termijn ontvangt uw Kamer de beleidsagenda witwassen bestaande uit prioriteiten en vervolgacties om de aanpak van witwassen op een aantal terreinen verder te verbeteren.
Wat vindt u ervan dat binnen een groep van bijna 70.000 particulieren in twee jaar tijd voor 800 miljoen euro aan vastgoed verhandeld is?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 5 en 6.
Wat vindt u ervan dat sommige experts al hebben geconstateerd dat dubieuze beleggers hun werkterrein verwisselen van de binnensteden naar vakantieparken? Was dit bij u ook bekend? Zo ja, sinds wanneer?
We zijn er mee bekend dat er signalen zijn dat dubieuze beleggers investeren in vakantieparken en dat particuliere beleggers sinds de corona-uitbraak in vakantiewoningen hebben geïnvesteerd. Het is niet duidelijk hoeveel procent van de investeringen op vakantieparken en/of in de binnensteden door criminelen zijn gedaan, over een verwisseling kunnen we daarom niet spreken.
Begrijpt u nu de noodkreten van de vele vakantieparken die te maken hebben gekregen met een opkoop van hun vakantiepark?
Voor wat betreft het opkopen van vakantieparken blijkt uit het eerdergenoemde onderzoek «opkopen vakantieparken» dat er een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar). Uiteraard begrijpen we dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een impactvolle gebeurtenis is. Het is bij transities of herstructureringen daarom belangrijk om een goede balans te vinden tussen de belangen van de verhuurder en de huurder. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Bent u het eens met de uitspraak «Reden genoeg dus voor de autoriteiten om met een stofkam geldstromen na te pluizen»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben van mening dat de aanpak van criminele geldstromen een belangrijk en onlosmakelijk onderdeel is van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. Daarbij worden criminele verdienmodellen en processen zo veel mogelijk verstoord. De integrale aanpak van criminele geldstromen volgt de fase van het crimineel verdienmodel: voorkomen dat criminelen veel geld kunnen verdienen; voorkomen dat illegaal verdiend geld in het legale circuit komt; en het opsporen van criminelen en het afpakken van crimineel vermogen. Deze aanpak is tot stand gekomen in samenspraak met de betrokken autoriteiten, te weten de Raad voor de rechtspraak, het Openbaar Ministerie, politie, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) en het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). Onder regie van mijn ministerie wordt dit plan, dat ik op 26 april jl. aan uw Kamer heb toegestuurd9, uitgevoerd. Dit stelt de betrokken ketenpartners beter in staat om hun taken uit te voeren.
Bent u bekend met het bericht «Zo ziet de Nederlandse vakantiewoningmarkt eruit» in het Financieel Dagblad van 22 juli jl.?3
Ik en de eerdergenoemde bewindspersonen zijn bekend met de artikelen. In het eerdergenoemde onderzoek naar het opkopen van vakantieparken komt naar voren dat er recent een versnelde toename plaatsvindt van overnames van vakantieparken. In dit onderzoek is echter niet gekeken naar overnames van vakantiewoningen op individueel niveau en de financieringsvormen, maar naar overnames van parken in zijn geheel. Daarbij spelen er meerdere factoren een rol bij de ontwikkeling van de markt, waaronder bijvoorbeeld de lage rentestand en corona, waardoor het binnenlands toerisme een impuls kreeg. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken. Daarbij worden de actuele ontwikkelingen zoals hier geschetst meegenomen. Hiervoor verwijs ik u graag naar het antwoord op vraag 1.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u het eens met de stelling dat een bedrag van 1,6 miljard euro aan aankoop van vakantiewoningen door particuliere en professionele beleggers in slechts twee jaar enorm is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u ervan dat het aantal transacties in 2020 en 2021 flink is toegenomen van tussen 4.000 en 8.000 in het afgelopen decennium naar meer dan 10.000? Welk signaal geeft dit volgens u af?
Zie antwoord vraag 24.
Correspondeert dit aantal met de conclusie uit het onderzoeksrapport dat de opkoop van vakantieparken in een versnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord vraag 24.
Bent u bekend met het bericht «Markt voor Nederlandse vakantiehuisjes geëxplodeerd sinds corona-uitbraak» in het Financieel Dagblad d.d. 22 juli jl.?4
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van dit artikel?
Zie antwoord vraag 24.
Wat vindt u van de uitspraak dat «de regelluwe, relatief onvolwassen markt voor vakantievastgoed, fungeert echter ook als een magneet voor fout geld en brengt sterk verhoogde witwasrisico’s met zich mee»? Kunt u daarbij uitgebreid ingaan op het regelluwe aspect en de verhoogde witwasrisico’s?
Op de gevraagde aspecten zijn we ingegaan in antwoord op vragen 1, 3, 7, 8, 17 en 18. Daar verwijs ik in dit verband naar.
Was de toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen als risico-indicator bij u bekend? Zo ja, wat heeft u met deze informatie gedaan?
Het fenomeen van toenemende omloopsnelheid met plotselinge waardestijgingen in vastgoed is eerder onderkend, onder meer in de National Risk Assessment witwassen 2019. 12 Dit geldt des te meer wanneer daarbij meerdere partijen betrokken zijn, de zogenoemde ABC-transacties. Ook in de nationaal dreigingsbeeld analyses over georganiseerde criminaliteit13 is dit fenomeen meermaals genoemd. Deze informatie is openbaar, breed verspreid en goed bekend bij alle relevante publieke en private partijen.
Klopt het dat pandjesbeleggers vanwege onder andere regulering wegtrekken uit de woningmarkt en zich (steeds meer) storten op de recreatiewoningen? Zo ja, bent u met mij van mening dat regulering hier ook nodig is en kunt u uw antwoord nader toelichten? Zo nee, waarom niet?
In het eerder genoemde onderzoek van de BRK «De cijfers over Nederlandse vakantieparken op een rij», wordt gesteld dat het aantal transacties op vakantieparken is toegenomen. Dit herkennen we. In het rapport wordt echter niet aangegeven dat deze toename wordt veroorzaakt door vastgoedbeleggers. Een toename van het aantal investeerders in vakantiewoningen zien we niet direct als aanleiding om deze markt verder te reguleren. Zoals eerder aangegeven is het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat een gesprek gestart met de sector, waarbij de sector wordt gevraagd om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. In de voornoemde Actie-agenda vakantieparken wordt verder aandacht besteed aan de ondermijningsproblematiek bij vakantieparken.
Kunnen we concluderen dat de populariteit van vakantievastgoed en -grond groot is, niet alleen onder particulieren maar ook onder projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers, en dat deze het niet alleen opkopen voor een beleggingskans, maar mogelijk ook voor toekomstige woonontwikkelingen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In hetzelfde, eerder genoemde onderzoek van de BRK wordt gesteld dat vakantiehuizen aantrekkelijke beleggingsobjecten zijn geworden. Waar het de projectontwikkelaars en traditionele vastgoedbeleggers betreft, zien we geen reden om aan te nemen dat de vergrote aandacht voor vakantiewoningen disproportioneel van deze partijen afkomstig is. In hoeverre investeerders in vakantiehuizen beleggen met het oog op toekomstige woonontwikkelingen kunnen we niet zeggen. In een eerder onderzoek dat aan uw Kamer is gestuurd14, is aangegeven dat locaties voor wonen en recreëren vaak verschillend zijn, en dat een woonontwikkeling op een voormalige recreatie locatie niet altijd voor de hand ligt.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 9.
In hoeverre stroken de cijfers met betrekking tot het aantal transacties en investeringsvolumes/hypothecaire inschrijvingen en de constateringen uit de artikelen met het onlangs gepubliceerd onderzoeksrapport «onderzoek opkopen vakantieparken»?
De reikwijdte van het onderzoek van de BRK en het onderzoek «opkopen vakantieparken» komen niet geheel overeen, wat het niet mogelijk maakt de cijfers met elkaar te vergelijken. In het onderzoek «Opkopen vakantieparken» is immers onderzoek gedaan naar het opkopen van vakantieparken door investeerders, waar het Kadaster onderzoek heeft gedaan naar het (op)kopen van separate vakantiewoningen.
Hoe kijkt u, in het licht van alle ontwikkelingen die aan ondermijning gerelateerd zijn, nu naar uw antwoorden op onze eerder gestelde vragen over de opkoop van vakantieparken?
We volgen de ontwikkelingen met betrekking tot vakantieparken nauwlettend vanuit de optiek van vastgoedcriminaliteit. Daarbij maken we een onderscheid tussen criminele vastgoedexploitatie, waarbij vastgoed wordt gebruikt voor criminele activiteiten (zoals drugsproductie, -handel en -opslag en bijvoorbeeld arbeidsuitbuiting) en witwassen via vastgoed. Dit vormt nog geen reden om de hele sector als risicovol aan te merken, maar we zien wel dat er op sommige plekken meerdere risicofactoren samenkomen. Die samenkomst van risicofactoren baart ons zorgen en vraagt om extra aandacht van opsporingsdiensten en gemeenten. De gemeenten zijn betrokken zowel uit hun rol bij hulp voor kwetsbaren als vanuit hun rol in toezicht en handhaving.
Ik verwijs u verder graag naar het antwoord op vraag 5.
Op welke manieren zijn de Financial Intelligence Unit (FIU) en de Nationale Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) betrokken in het aanpakken van deze onwenselijke geldstromen?
De Financial Intelligence Unit-Nederland (FIU-Nederland) is in de Wwft aangewezen als de autoriteit waar ongebruikelijke transacties dienen te worden gemeld door instellingen. De FIU-Nederland analyseert de meldingen en brengt transacties en geldstromen in kaart die in verband kunnen worden gebracht met witwassen en onderliggende basisdelicten alsmede financieren van terrorisme. Ongebruikelijke transacties die door het hoofd van de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard, worden ter beschikking gesteld aan de diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De FIU-Nederland vervult daarmee een belangrijke rol in het voorkomen en opsporen van misdrijven. Hierbij is het goed om op te merken dat verschillende private instellingen als poortwachter van het financiële stelsel verplicht zijn om cliëntonderzoek te verrichten en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Het betreft banken, andere financiële ondernemingen en (rechts)personen of vennootschappen die handelen in het kader van hun beroepsactiviteiten (zie artikel 1a Wwft). Onder de laatste groep vallen onder meer accountants, administratiekantoren, notarissen, advocaten, makelaars, trustkantoren en beroeps- of bedrijfsmatig handelaren in goederen, voor zover betaling van deze goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag van
€ 10.000 of meer. Indien de FIU-Nederland meldingen van ongebruikelijke transacties van deze meldingsplichtige instellingen ontvangt met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans worden deze geanalyseerd en al dan niet verdacht verklaard door het hoofd van de FIU-Nederland en vervolgens ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten.
De Nationaal Samenwerking tegen Ondermijnende Criminaliteit (NSOC) is opgericht voor het delen van informatie en het bedenken van nieuwe methoden om criminele structuren en hun verdienmodellen te verstoren. De betrokken overheidsinstanties15 hebben samen veel beter zicht op criminele fenomenen en onderliggende structuren dan zij alleen op basis van hun eigen informatie kunnen krijgen. De focus van NSOC ligt op de aanpak van criminele geldstromen en de achterliggende bedrijfsstructuren, zoals witwaspraktijken via handelsstromen en financiële dienstverleners die criminelen bij bedrijven helpen, corruptie en geweld. Ook wordt gericht gekeken naar logistieke dienstverleners van criminelen, aangezien onze goede infrastructuur met de grote transportsector, lucht- en zeehavens helaas ook voor illegale zaken wordt misbruikt.
De NSOC en de FIU-Nederland werken samen op de aanpak van criminele geldstromen op alle voorkomende onderwerpen, waaronder Trade Based Money Laundering (TBML, het opzetten van handelsstructuren om crimineel geld wit te wassen).
Herkent de FIU de eerdergenoemde signalen? Kunt u uw antwoord nader toelichten? Wat voor opvolging hebben de politie en het OM (in het geval dat de FIU deze signalen herkent) hieraan gegeven? Hoe kan het (in het geval dat de FIU deze signalen niet herkent) dat deze signalen voor de FIU nieuw zijn? Kunt u daarbij ingaan op waar het in de keten misgaat?
Heeft de FIU voldoende capaciteit om de omvang van deze malafide geldstromen bloot te leggen?
Uit navraag bij FIU-Nederland blijkt dat zij regelmatig signalen met betrekking tot vakantieparken ontvangen van meldingsplichtige instellingen, met name van banken, notarissen en accountants. Uit een zoekslag in de data van de FIU-Nederland blijkt dat het aantal meldingen van ongebruikelijke transacties met een relatie naar vakantieparken, campings en chalets/stacaravans de afgelopen jaren is gegroeid. De FIU-Nederland heeft over de afgelopen vijf jaar ruim 300 ongebruikelijke transacties gerelateerd aan vakantieparken, campings en chalets/stacaravans verdacht verklaard en ter beschikking gesteld aan de (bijzondere) opsporingsdiensten. Daarbij wordt door de FIU-Nederland opgemerkt dat deze verdachte transacties niet alleen kunnen zien op witwassen, maar ook op fraude en andere onderliggende delicten van witwassen.
De handhavingspartners kennen de signalen met betrekking tot vakantieparken. Zo heeft RIEC Oost-Nederland het uitgebreide, eerdergenoemde onderzoek verricht en is in samenwerking met CCV een barrièremiddel ontwikkeld, dat ik heb beschreven in het antwoord op vraag 1. Voor het opstellen van fenomeenonderzoeken en criminaliteitsbeelden worden onder meer de verdachte transacties van de FIU-Nederland gebruikt. Deze kunnen op uiteenlopende wijzen worden gebruikt, onder meer als sturingsinformatie, als startinformatie voor een strafzaak of als onderdeel van het bewijs in een strafzaak. Een verdachte transactie staat overigens niet gelijk aan een redelijk vermoeden van een strafbaar feit (artikel 27 Wetboek van Strafvordering). Een verdachte transactie moet worden verrijkt met andersoortige data, voordat een strafrechtelijk onderzoek kan worden gestart.
Over concrete strafzaken kunnen door het Openbaar Ministerie geen mededelingen worden gedaan, maar er lopen (of liepen) diverse strafrechtelijke (voor)onderzoeken op het bredere thema vakantieparken. Ook het Openbaar Ministerie herkent het beeld dat de verdachte transacties en andere signalen van misstanden op vakantieparken diverse vormen van criminaliteit kunnen betreffen. Daardoor moet per geval worden bekeken wat de beste interventie is.
Kijkt de NSOC ook specifiek naar het probleem van de malafide geldstromen op campings en vakantieparken? Zo ja, wat is precies de toegevoegde waarde van de NSOC in dit geheel? Zo nee, zou het goed zijn als de NSOC dat alsnog gaat doen en kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals eerder aan uw Kamer is aangegeven16, wordt de formatie van de FIU-Nederland op dit moment uitgebreid naar circa 90 fte. Eind 2021 waren er 82 fte werkzaam bij de FIU-Nederland. Met de middelen die bij Prinsjesdag 2021 beschikbaar zijn gekomen voor de aanpak van georganiseerde, ondermijnende criminaliteit zal, bovenop deze 90 fte, worden toegewerkt naar een extra structurele capaciteitsuitbreiding van ten minste 25 fte. De inzet van capaciteit hangt daarnaast nauw samen met de verbeteringen in technologie, kennis en expertise. Daarom heeft de FIU-Nederland ook ingezet op de versterking van de effectiviteit en efficiëntie van haar analysemogelijkheden door middel van het verbeteren van de technologie. Met de middelen van Prinsjesdag 2021 zijn, naast het verder verhogen van de capaciteit, ook hiervoor gelden beschikbaar gesteld aan de FIU-Nederland. Hierdoor kan de operationele capaciteit optimaal worden ingezet, waardoor de FIU-Nederland blijvend in staat is het toenemende aantal ongebruikelijke transacties te analyseren en te werken aan het opstellen en overdragen van arbeidsintensieve dossiers, waarbij omvangrijke criminele samenwerkingsverbanden en/of complexe structuren kunnen worden blootgelegd.
Het rapport ‘onderzoek opkopen vakantieparken’ |
|
Sandra Beckerman |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Klopt het dat de aankoop van vakantieparken door particulieren, die ook een eigen onderneming drijven, niet in het onderzoek meegenomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee. De analyse van de overnames van vakantieparken laat zien dat de overnemende partijen ondernemingen zijn. Het onderzoek laat daarbij ook zien dat bij een aantal van de overnemende partijen particuliere investeerders betrokken zijn.
Hebben de onderzoekers uit het onderzoeksrapport verkoopakten geanalyseerd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet en had een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De onderzoekers hebben geen analyse van de koopakten uitgevoerd, omdat deze analyse niet nodig was voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Of een analyse van deze verkoopakten andere onderzoeksuitkomst(en) opgeleverd zou hebben, valt niet met zekerheid te zeggen.
Bent u inmiddels doordrongen van de omvang van de opkoop van vakantieparken door zowel roofinvesteerders als door criminele investeerders? Zo ja, wat gaat u hier tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb toegezegd in het Commissiedebat van 29 september jl. ga ik met de Vitale Vakantieparken Veluwe (VVP Veluwe) in gesprek over de mogelijkheden om gemeenten te ondersteunen bij de aanpak van ongewenste gevolgen van de opkoop en herstructurering van vakantieparken. Zo kunnen we bezien wat medeoverheden nodig hebben om goed te kunnen sturen op de opkoop en herstructurering van vakantieparken en als onderdeel daarvan of aanpassingen in het ruimtelijk instrumentarium nodig zijn.
Het bestrijden van criminaliteit met betrekking tot vakantieparken staat bij gemeenten, provincies, Rijk en andere betrokken organisaties al geruime tijd op het netvlies. Het is onderdeel van de brede aanpak van georganiseerde ondermijnende criminaliteit. In de brief aan uw Kamer van 26 april jl.1 heeft de Minister van JenV u hierover geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat niets doen tegen de opkoop van vakantieparken in de nabije toekomst ertoe kan leiden dat er, net als in de woningmarkt onder anderen, een opkoopbescherming moet worden ingesteld waarbij het dan al te laat is, aangezien er geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Tussen 2011 en 2022 hebben op 165 Nederlandse vakantieparken transities plaatsgevonden. Het aantal transities versnelt de afgelopen twee jaar (48 in 2021 en 21 in de eerste vier maanden van 2022). De trigger voor een transitie is in veel gevallen een verkoop (78%). De meest voorkomende transitie is het uitbreiden van het aantal verhuureenheden (73%) dat ten koste gaat van het aantal kampeerplaatsen en dat zijn dan veelal jaarplaatsen. Op basis van het onderzoek van NRIT in het voorjaar van 2022 wordt verwacht dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 4,2% zal verminderen. Er zijn dan nog steeds 114.109 jaarplaatsen in Nederland, 5.002 minder dan momenteel. Dit geeft mij geen aanleiding om een opkoopbescherming te overwegen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sturingsmogelijkheden die gemeenten hebben wel opgepakt worden nu duidelijk is geworden dat niet alleen roofinvesteerders maar ook criminele investeerders zich op de vakantieparken gestort hebben en dat gemeenten te positief zijn blijkens het rapport van de Regionale Informatie- en Expertise Centra (RIEC) en zij soms onbekend zijn met het beschikbare instrumentarium of angst voor planschadeclaims hebben?
Conform mijn antwoord op vraag 3, ga ik in gesprek met gemeenten (die onderdeel zijn van de VVP Veluwe) om te bezien of het huidige instrumentarium toereikend is, en voldoende wordt benut.
Waar het de aanpak van ondermijning op vakantieparken betreft is het primair aan de gemeenten om toezicht te houden op vakantieparken en te handhaven ter voorkoming en bestrijding van criminele activiteiten. In dat verband merk ik op dat in het kader van de uitvoering van de landelijke Actie-agenda Vakantieparken het Rijk, provincies en kennisinstellingen gemeenten hierbij ondersteunen met leerkringen, kennisbijeenkomsten, handreikingen, workshops, etc. Het recent gepubliceerde onderzoek dat door het Regionale Informatie- en Expertisecentrum Oost-Nederland is uitgevoerd bevestigt het belang van het vergroten van de bewustwording bij de betrokken professionals en bestuurders en om de opgedane kennis en ervaringen met elkaar te blijven delen.
In het bijzonder kan hier ook het Ariadne project worden genoemd, dat in de provincie Gelderland gemeenten adviseert en ondersteunt bij het versterken van hun informatiepositie en bij het uitvoeren van integrale controle-acties op vakantieparken. Het expertteam van Ariadne werkt samen met gemeenten, politie, Openbaar Ministerie en andere partners, zoals Belastingdienst en Arbeidsinspectie. En zoals ik ook in mijn brief van 6 juli jl. heb aangegeven, heb ik gemeenten op de hoogte gebracht van het onderzoek om hen te wijzen op de mogelijkheden van het beschikbare (bestuurlijke) instrumentarium om invloed uit te oefenen op de ontwikkeling van vakantieparken.2
Hoe komt het dat de eventuele gevolgen voor de stikstofuitstoot in de onderzoeksvraag wel meegenomen is, maar dat in de beantwoording van deze onderzoeksvraag daarover niets is terug te vinden?
In het onderzoek is gekeken naar de verschillenden impacts van het ombouwen van jaarplaatsen naar verhuureenheden.
De onderzoekers geven aan: «Literatuur en data over de impacts van vakantieparken op de leefomgeving en/of milieu is zeer schaars en gefragmenteerd.» Vergelijkingen werden daarom grotendeels gemaakt met informatie uit verschillende bronnen. Voor het onderwerp stikstof was geen betrouwbare data of literatuur voor handen.
Vindt u dat stikstofuitstoot een (belangrijke) rol speelt bij de opkoop en de daarmee samenhangende sloop van vakantieparken die gevolgd wordt door nieuwbouw? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet, net als bij andere bouwactiviteiten, worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ten aanzien van stikstof geldt dat bouw- en sloopactiviteiten dankzij de bouwvrijstelling niet vergunningsplichtig zijn.
In hoeverre hebben de sloop van vakantieparken en de sloopplannen gevolgd door nieuwbouw, die plaatsvinden in (kwetsbare) (natuur)gebieden, invloed op de stikstofproductie en de daarmee samenhangende reductiedoelstellingen?
Het is niet vast te stellen welk aandeel het herstructureren van vakantieparken heeft ten opzichte van de totale stikstofemissie. In het algemeen kan gesteld worden dat de stikstofemissie van de bouwsector relatief klein is ten opzichte van anderen sectoren. Gezien het feit dat er tussen 2017 en 2020 gemiddeld ongeveer 2.000 recreatiewoningen werden bijgebouwd tegenover ongeveer 68.000 reguliere woningen, wordt verwacht dat het aandeel met betrekking tot de bouw van vakantiewoningen zeer klein zal zijn. Het zal per park en zelfs per vakantiewoning verschillen of de stikstofemissie (en daarmee de depositie) in de gebruiksfase toe- of af zal nemen, maar ook hier verwacht ik slechts minimale wijzigingen. Dit geeft mijns inziens dan ook geen aanleiding om verdere maatregelen te treffen op het gebied van stikstof en het herstructureren van vakantieparken.
Zou er gezien alle discussie rondom stikstof niet direct een moratorium moeten komen op de opkoop van vakantieparken in kwetsbare natuurgebieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 8.
Wordt er standaard gebruik gemaakt van milieueffectenrapportages bij herstructureringsplannen van vakantieparken? Zo ja, hoe vaak en in hoeverre is dit in het onderzoek meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Het Besluit m.e.r. wijst de activiteiten en de daarop betrekking hebbende plannen en besluiten aan bij de voorbereiding waarvan de verplichting geldt om een milieueffectrapport te maken of moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt.
In het Besluit m.e.r. zijn de aanleg, wijziging of uitbreiding van vakantiedorpen en hotelcomplexen buiten stedelijke zones, met bijbehorende voorzieningen en permanente kampeer- en caravanterreinen (onder een aantal randvoorwaarden die betrekking hebben op de omvang en ligging) aangewezen als m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit als het gaat om ruimtelijke plannen of planologische afwijkvergunningen die de activiteit mogelijk maken. Dit betekent in de eerste plaats dat pas aan de m.e.r.-beoordeling kan worden toegekomen als een ruimtelijk plan of een planologische afwijkvergunning nodig is om de herstructurering mogelijk te maken.
In veel gevallen past een herstructurering binnen de geldende ruimtelijke regels. Daarom wordt bij de herstructurering van een vakantiepark niet standaard een milieueffectrapport gemaakt.
Verder geldt dat als de m.e.r.-beoordeling wel aan de orde is, deze uiteraard tot het oordeel kan leiden dat geen milieueffectrapport hoeft te worden gemaakt. Het maken van een milieueffectrapport is dus ook in die situatie niet verplicht.
Milieueffectrapportages in relatie tot herstructureringsplannen voor vakantieparken zijn niet expliciet meegenomen in het onderzoek «opkopen vakantieparken». In het onderzoek is met name gekeken naar primaire ruimtelijke ordeningsinstrumenten die gemeenten actief kunnen inzetten om het opkopen van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden, dit zijn met name de bestemmingsplannen, visies en verordeningen.
Bent u het ermee eens dat de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport zeer alarmerend is; «De groei van bungalowparken en de uitbreiding qua oppervlakte, die vaak lijkt samen te gaan met de transitie van parken, zorgt mogelijk voor conflictsituaties met natuurbeheer en toenemende druk op het landschap. De parken liggen immers veelal in of naast natuurgebieden.»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Net als bij veel andere aspecten van de samenleving, geldt ook voor recreatie dat men zoveel mogelijk balans moet vinden tussen menselijke activiteit en natuurwaarden. Natuurwaarden zijn geborgd in vigerende wet- en regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Wat vindt u van de ontwikkeling van de oppervlaktetoename die alleen al tussen 2017 en 2020 een kleine 6% in de Nederlandse kustzone bedroeg? Hoe kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlaktetoename? Waarom zijn deze ontwikkelingen geen aanleiding om een moratorium in te stellen op de opkoop van vakantieparken in de (kwetsbare) natuur- en kustgebieden?
In het Kustpact zijn afspraken vastgelegd met als doel (artikel 2 van het Kustpact) om een goede balans te vinden tussen de bescherming en het behoud van de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust enerzijds en de recreatieve ontwikkeling van de kust anderzijds. Nieuwe recreatieve ontwikkelingen blijven onder voorwaarden mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen die zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies, maar moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Daarnaast is er in de kustzone ook sprake van pijplijnprojecten: ruimtelijke plannen die vóór het sluiten van het Kustpact al gegund waren en dus niet binnen het Kustpact vallen. Hierdoor kan er ondanks het Kustpact sprake zijn van een oppervlakte toename.
Wat is er sinds 2013 gedaan met de waarschuwing van Noord-Holland dat de oppervlaktetoename voor een extra spanningsveld met het behoud van kwetsbare landschappen zou zorgen, aangezien daar meer dan de helft van de oppervlakte van bungalowparken een overlap heeft met de Ecologische Hoofdstructuur (EHS)?
De Ecologische Hoofdstructuur is sinds 2013 opgegaan in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincies zijn verantwoordelijk Natuurnetwerk Nederland op het land. De provincie Noord-Holland is ook het bevoegd gezag om zorg te dragen dat dit netwerk in stand blijft ondanks het spanningsveld.
Welke gevolgen zou het Kustpact voor de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden moeten hebben? Kunt u hierbij inzichtelijk maken of de afspraken in het Kustpact door de opkoop van vakantieparken c.q. oppervlaktetoename zijn overschreden c.q. niet of onvoldoende nagekomen zijn?
Nieuwe recreatieve ontwikkelingen in de kustzone zijn volgens het Kustpact alleen mogelijk in de daarvoor bestemde zoneringen de zijn vastgelegd in de verordeningen van de provincies en moeten worden getoetst aan de kernkwaliteiten en collectieve waarden van de kust en mogen deze niet aantasten. Dit geldt ook voor de opkoop van de vakantieparken c.q. oppervlaktetoename in de kustgebieden. Met de Kustpactmonitor wordt gekeken naar de ontwikkeling van de recreatieve bebouwing in de kustzone en of deze aan de afspraken uit het Kustpact voldoen. De eerste versie van deze monitor komt binnenkort beschikbaar. Ik zal de Kamer daarover informeren via een Kamerbrief over de voortgang van het Kustpact.
Hoe kijkt u nu tegen de transities (de fysieke veranderingen) aan nu geconstateerd is dat deze een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing hebben?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 11.
Wat vindt u van de opstelling van gemeenten die bij de opkoop van vakantieparken naar het Rijk wijzen?
Zoals aangegeven in de reactie op het onderzoeksrapport hebben gemeenten goede sturingsmogelijkheden om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is. Bij het inzetten van deze instrumenten maken decentrale overheden de afweging tussen de belangen van de ondernemers, die van de huurders en de (leef)omgeving. Gemeenten maken hier niet altijd gebruik van. Om gemeenten te attenderen op de sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Begrijpt u dat standplaatshouders aangeven dat ze van het kastje naar de muur gestuurd worden als u juist vindt dat gemeenten hun rol moeten oppakken door gebruik te maken van de sturingsmogelijkheden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Uiteraard begrijp ik dat voor de individuele huurder de transformatie van een park een impactvolle gebeurtenis is. Het blijft echter in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om, binnen hun handelingsmogelijkheden, te bepalen of het opkopen en herstructureren van een gegeven vakantiepark wenselijk danwel mogelijk is.
Biedt de Omgevingswet standplaatshouders meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Onder de Omgevingswet kan er voor standplaatshouders bij participatie voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een voor de herstructurering van het vakantiepark vereiste omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit (de planologische afwijkvergunning onder huidig recht) sprake zijn van een relevant verschil. Op grond van de Omgevingswet is de gemeenteraad bevoegd gevallen van activiteiten aan te wijzen waarbij participatie van en overleg met derden verplicht is voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een dergelijke activiteit. Hierdoor wordt de keuzevrijheid die een initiatiefnemer onder de Omgevingswet net zoals onder het huidig recht heeft om voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een omgevingsvergunning al dan niet een participatieproces te doorlopen, beperkt. Dit betekent dat als voor de herstructurering van een vakantiepark een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is vereist en de gemeenteraad die activiteit heeft aangewezen, de initiatiefnemer onder de Omgevingswet anders dan onder het huidig recht een verplicht participatieproces moet doorlopen waarin de standplaatshouders zich kunnen mengen.
De Omgevingswet biedt standplaatshouders echter niet meer mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de opkoop van hun vakantiepark, reeds omdat deze wet alleen betrekking heeft op omgevingsrechtelijke besluiten en niet ziet op privaatrechtelijke rechtshandelingen als opkoop. Tegen omgevingsrechtelijke besluiten die verband houden met de eventuele op de opkoop volgende herstructurering van een vakantiepark staat voor standplaatshouders op dezelfde wijze bezwaar en beroep open als onder het huidige recht.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «Een investering in kennisontwikkeling en een ondersteunende rol vanuit de rijksoverheid kan gemeenten helpen om zich beter bewust te worden van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het ruimtelijk instrumentarium en meer proactief op te treden.»? En bent u bereid deze investering in kennisontwikkeling te verrichten en een ondersteunende rol te bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben het eens met de onderzoekers dat het wenselijk is om als rijksoverheid gemeenten te ondersteunen, ook op het gebied van vakantieparken. Hier geef ik al invulling aan in de vorm van de Actie-Agenda vakantieparken. Deze Actie-agenda is een samenwerking tussen verschillende overheden (Rijk, provincies, gemeenten), VNG en hun partners in het veld, zoals, GGD GHOR NL, Leger des Heils, Federatie Opvang (nu Valente) en het Landelijk Informatie en Expertisecentrum (LIEC). Daarnaast is door verschillende andere organisaties inbreng geleverd. Hierin wordt ook aandacht besteed aan het ruimtelijke instrumentarium. Aanvullend kan over dit instrumentarium nog worden opgemerkt dat uit het onderzoeksrapport «opkopen vakantieparken» blijkt dat gemeenten goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Om gemeenten te attenderen op deze sturingsmogelijkheden is dit rapport onder de aandacht gebracht van gemeenten, zodat gemeenten goed op de hoogte zijn van hun sturingsmogelijkheden.
Ook zal ik deze vraag meenemen in het gesprek dat ik met de VVP Veluwe zal voeren over het gebruik van het voorhanden zijnde instrumentarium.
Bent u bekend met het feit dat de commissaris van de Koning van Drenthe wil verkennen of het mogelijk is dat standplaatshouders op een camping/vakantiepark een voorkeursrecht bij de verkoop van hun camping/vakantiepark kunnen gaan genieten?1
Ja.
Bent u er een voorstander van om in alle gevallen danwel alleen in de gevallen waarbij de grond in eigendom is van de gemeente een voorkeursrecht van koop voor standplaatshouders in wet- en regelgeving vast te leggen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik ben geen voorstander om dit in landelijke wet- en regelgeving vast te leggen. Het is aan lokale overheden om te bezien onder welke omstandigheden een dergelijk voorkeursrecht wenselijk kan zijn.
Bent u bereid te onderzoeken of een revolverend fonds opgezet kan worden voor standplaatshouders die hun vakantiepark wensen op te kopen als deze te koop wordt aangebonden om zo roofinvesteerders en criminele investeerders buiten de deur te kunnen houden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik en de Minister van Economische Zaken en Klimaat hebben eerder aangegeven dat wij geen reden zien om actief op te treden als het gaat om de koop en verkoop van vakantieparken. Het Ministerie van EZK zal in gesprek gaan met de sector en aan de sector vragen om huurders beter voor te lichten over hun contract, en bijvoorbeeld een helpdeskfunctie in te richten voor vragen rondom jaarplaatsen. Uiteraard blijven wij, in samenwerking met de Minister van Justitie en Veiligheid aandacht hebben voor het thema ondermijning, voor nadere toelichting hierover verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Hoe kijkt u nu tegen transitie van jaarplaatsen naar verhuureenheden aan nu deze de vakantiemogelijkheden voor mensen met de hoogste koopkracht vergroot en voor mensen met minder koopkracht afneemt?
Dat deze ontwikkeling in individuele gevallen tot een afname leidt van de mogelijkheid op vakantie is uiteraard erg vervelend en daarom vraagt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Bent u het ermee eens dat daar waar het onderzoeksrapport spreekt over ervaring van bewoners dit misleidend is, aangezien het niet alleen ervaringen zijn maar ook feiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In de focusgroepen die onderdeel uitmaken van het onderzoek konden huurders hun mening geven. Dat is geen feitenonderzoek zoals bijvoorbeeld de analyse van hoeveel parken er worden overgenomen.
Waarom is de impactanalyse op huurders uit het onderzoeksrapport zo beperkt, terwijl de impact op huurders juist één van die aanleidingen is voor het onderzoek en tegelijkertijd andere (impact)analyses wel uitgebreid beschreven worden?
Zie antwoord op vraag 26.
Waarom sluit het onderzoeksrapport bij de impactanalyse op huurders niet af met deelconclusies per stelling, waar nu alleen uitspraken van huurders staan en waarom sluit het rapport bij de impact op huurders ook niet af met een slotconclusie zoals dat wel bij de andere (impact)analyses gebeurt?
Het onderzoek besteedt aandacht aan de positie van huurders. Het onderzoek beschrijft de problematiek op basis van de gesprekken (focusgroepen) en op basis van een juridische analyse. De positie van huurders komt door het hele rapport heen terug. Er worden aanbevelingen gedaan om de positie van huurders te verbeteren.
Mag ik uit de gesprekken met huurders concluderen dat de impact op huurders enorm is en mag ik uit die gesprekken concluderen dat de aanbevelingen van huurders goed zijn? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op vraag 28.
Waarom is in het onderzoek weinig tot niets terug te vinden van de aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders? Welke aanbevelingen c.q. bevindingen van huurders neemt u over?
Het gaat om de aanbevelingen van de onderzoekers die zij doen op basis van het totale onderzoek. Die zijn mede op basis van de input van huurders opgesteld. Op basis van de aanbevelingen heeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat toegezegd om met de sector in gesprek te gaan over de positie van de huurders. De huurders hebben aangegeven dat ze niet altijd goed geïnformeerd zijn over hun (rechts)positie, daar gaan we wat aan doen.
Deelt u de volgende uitspraak uit het onderzoek; «Zorgelijker is de intimidatie waar in de gesprekken gewag van wordt gedaan»? Zo ja, wat gaat u tegen deze intimidatie doen waar de leden van de SP-fractie ook eerder vragen over gesteld hebben in een andere casus? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het belangrijk dat er altijd melding en waar mogelijk ook aangifte wordt gedaan van intimidaties en bedreigingen. Het is dan aan de politie en justitie om daar onderzoek naar te doen.
Wat gaat u gezien de grootschalige ondermijning doen met opmerkingen van bewoners en anderen die aangeven dat een Bibob-toets eigenlijk te allen tijde aangevraagd dient te worden?
De Wet Bibob is een instrument dat dient ter bescherming van de integriteit van de overheid, door te voorkomen dat de overheid door het verlenen van bijvoorbeeld vergunningen of het aangaan van vastgoedtransacties onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. Het toepassen van de Wet Bibob is een discretionaire bevoegdheid van bestuursorganen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zelf bepaalt wanneer het de Wet Bibob inzet. Het altijd, in alle gevallen, inzetten van de Wet Bibob is niet proportioneel. Het Bibob-onderzoek vormt een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en voorkomen moet worden dat het onderzoek zonder gerede aanleiding plaatsvindt. Hoewel het belang van de inzet van de Wet Bibob in risicovolle branches wordt erkend, is het niet nodig om de toepassing van de Wet Bibob bij (de aankoop van) recreatieparken verplicht te stellen. Het is belangrijk dat bestuursorganen beleidsvrijheid hebben bij de invulling van hun discretionaire bevoegdheden. Zij kunnen het beste een risicoschatting maken van de in hun omgeving benodigde aanpak. Met een risicogerichte en bovenal proportionele inzet van de Wet Bibob kunnen bestuursorganen ervoor zorgen dat een Bibob-onderzoek plaatsvindt wanneer dit gerechtvaardigd is.
Hoe kan het dat het verplaatsingseffect van witwassers richting de vakantievastgoedmarkt de onderzoekers naar het opkopen van vakantieparken niet opgevallen is?
In het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gekeken naar het fenomeen van opkopen op zich, hierbij is niet specifiek gekeken naar het thema ondermijning en criminaliteit. Dit viel dus buiten de scope van het onderzoek.
Hoe verklaart u de versnelling van omzetting van jaarplaatsen naar verhuureenheden? Kunnen we op basis van verschillende krantenartikelen in onder andere het Financieele Dagblad en de Telegraaf concluderen dat criminele investeerders grotendeels voor deze versnelling gezorgd hebben met alle negatieve gevolgen voor jaarplaatshouders van dien? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De versnelling waarop wordt gedoeld heeft alles te maken met de verandering van vraag in de vakantiemarkt.
Uit het RIEC-rapport blijkt niet dat er onder investeerders veel criminelen zitten. Uit het onderzoek zijn bij enkele voorbeelden en concrete casussen van verdachte transacties naar voren gekomen dat er sprake is van een criminele investering of het voorkomen daarvan. Ook blijkt dat het niet eenvoudig is om zicht te krijgen op criminele investeringen op vakantieparken en dat signalen lastig hard te maken zijn.
Kunnen we concluderen dat het onderzoeksrapport met betrekking tot de impact op huurders en de gevolgen voor de stikstofproductie niet volledig is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Voor wat de stikstofproductie betreft geldt inderdaad dat het onderzoek geen volledig beeld geeft. Echter, zoals ik in het antwoord op vraag 8 heb aangegeven, verwacht ik dat de stikstofdepositie minimaal zal zijn. Het is in mijn ogen daarom geen probleem dat het onderzoek hier minder op in gaat. Voor wat betreft de impact op huurders verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 25, 26 en 28.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Ook overheden kunnen als ze jaarplaatsen belangrijk vinden en zien dat de markt het niet oppakt zelf een camping beginnen met jaarplaatsen»?
Het is aan lokale overheden om te onderzoeken of dat binnen de wettelijke kaders mogelijk en wenselijk is en daar een beslissing over te nemen.
Is het aannemelijk dat investeerders vanwege de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Het is vanwege de grote ruimtelijke opgaven waar Nederland het komende decennium voor staat onwaarschijnlijk dat verblijfsrecreatie een grotere claim op de schaarse ruimte kan leggen» door zullen gaan met de opkoop van vakantieparken, omdat er onder andere geen nieuwe ontwikkellocaties bijkomen, waardoor steeds meer jaarplaatshouders zullen worden verdreven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft. De onderzoekers verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar inderdaad zal verminderen.
Wat vindt u van de volgende mogelijke interventiemogelijkheden die in het onderzoeksrapport genoemd worden; «De overheid kan wel enigszins interveniëren aan de verkopende kant van de vakantieparken. Dat kan door hulp van expertteams bij bedrijfsopvolging in en buiten de familie, advies bij het vitaliseren van het park, fiscaal interessante regelingen bij overdracht binnen de familie en het opzetten van investeringsfondsen voor bedrijfsoverdracht. Voor dat laatste zou aansluiting kunnen worden gezocht bij reeds bestaande (regionale) investeringsfondsen»? En kunt u in de beantwoording betrekken welke rol bestaande standplaatshouders kunnen en/of zouden moeten spelen?
Op het gebied van dienstverlening vanuit overheid rondom bedrijfsoverdracht en bedrijfsopvolging lopen verschillende initiatieven die aansluiten bij de interventiemogelijkheden die in het trapport genoemd worden. Voor een toelichting daarop verwijs ik naar de brief van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 7 juni 20224 In de bijlage bij deze brief is een overzicht opgenomen van initiatieven op het gebied van (bedrijfsopvolging bij) familiebedrijven.
Gezien de vele mogelijkheden die er reeds zijn voor (familie)bedrijven, zie ik geen reden om aanvullende activiteiten vanuit de overheid te ontplooien.
Of bestaande standplaatshouders een rol krijgen bij een bedrijfsoverdracht of -opvolging is aan de ondernemer en niet aan de overheid.
Kunt u begrijpen dat huurders wijzen naar de wetswijziging die mensen op een woonboot meer rechten hebben gegeven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik begrijp dat voor een individuele huurder de opzegging van de huur van zijn of haar standplaats een vervelende gebeurtenis is en dat men daarom geneigd is op zoek te gaan naar een vorm van versterkte rechtsbescherming. De vergelijking met de wetswijziging van het Burgerlijk Wetboek waarbij de rechtspositie van huurders van een ligplaats voor een woonboot is versterkt, gaat echter scheef in die zin dat het bij woonboten om een woongebruik gaat terwijl het bij een standplaats in een vakantiepark om recreatief gebruik gaat.
Bent u met mij van mening dat vernieuwing en herstructurering van woonruimte niet op slot zit vanwege bescherming van huurders van woonruimte? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zou dat dan wel het geval zijn bij vernieuwing en herstructurering van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ja, ik ben het met u eens dat zelfs met de huidige wet- en regelgeving rondom de huurbescherming het vernieuwen en herstructureren van woonruimtes niet onmogelijk is. Uiteraard beperkt deze huurbescherming het vernieuwen en herstructureren wel, dit is echter een evenwichtige afweging van belangen omdat het van belang is dat mensen zekerheid hebben aangaande hun woonsituatie. De vergelijking met huurbescherming voor woonruimten gaat echter scheef het bij vakantieparken hoofdzakelijk om een recreatie gaat en niet om wonen. De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik zijn van mening dat het belang van vitale parken niet moet worden onderschat. Het moet mogelijk zijn en blijven om parken te revitaliseren. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. Een vitaal park kan juist een positieve lokale economische en sociale impact hebben. In dit licht moeten de afwegingen om bijvoorbeeld de verhuurmarkt van recreatiewoningen sterker te reguleren goed worden afgewogen. Zoals al aangegeven in mijn brief aan uw kamer van 6 juli jongstleden acht ik het inperken van deze markt disproportioneel.
Bent u dan het met mij eens dat de volgende uitspraak in het rapport; «Vernieuwing en herstructurering kunnen dan alleen via natuurlijk verloop worden geëffectueerd» niet juist is, want bij huurders van woonruimte, die veel meer huurbescherming genieten, is dat immers ook niet het geval? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat (vernieuwings- en herstructurerings)plannen maken samen met huurders beter is dan rücksichtslos huurcontracten opzeggen met heel veel persoonlijk leed, financiële schade en meer rechtszaken tot gevolg? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Als partijen gezamenlijk plannen maken is dat aan hen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben. Ik vind het van belang dat bij transities of herstructureringen aandacht is voor de verschillende belangen van partijen. Daar biedt het huidige (juridisch) instrumentarium voldoende ruimte voor, zoals ook uit het onderzoek blijkt. Daar waar ruimte is voor verbetering van de positie van huurders vraag ik de sector om na te denken over verbeteringen.
Is het niet merkwaardig dat bestemmingsplannen niet bestempeld worden als obstakel voor vernieuwing maar rechten van huurders wel? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij herstructurering heeft men rekening te houden met de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Dat betreft zowel bestemmingsplannen als rechten van huurders.
Wat vindt u van erfpachtconstructies als mogelijke oplossing voor betere bescherming van huurders?
Erfpachtconstructies kunnen op zichzelf worden gebruikt om standplaatshouders meer zekerheid te geven, bijvoorbeeld als het gaat om de door de eigenaar in acht te nemen opzegtermijn van de erfpacht. Een praktische belemmering bij het gebruik maken van erfpacht is echter dat dit recht moet worden gevestigd bij notariële akte en niet kan worden afgedwongen. Men is hier dus van de medewerking van de eigenaar afhankelijk. Overigens laat dit onverlet dat ook in een huurovereenkomst verdergaande afspraken kunnen worden gemaakt om standplaatshouders meer zekerheid te geven.
Bent u het met mij eens dat het onderzoeksrapport en de verschillende krantenartikelen aantonen dat standplaatshouders meer zeggenschap zouden moeten krijgen als hun vakantiepark aan een investeerder verkocht wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, het zou impliceren dat de standplaatshuurder zeggenschap krijgt over het eigendom van een ander, zonder dat daarvoor een basis aanwezig is. Ik pleit wel voor aandacht van de positie van huurders, zoals ik ook mijn antwoord op vraag 40 heb aangegeven.
Bent u het met mij eens dat huurders die niet onder de RECRON-voorwaarden vallen (veel) minder rechten hebben?
Dat kun je zo in zijn algemeenheid niet zeggen en is afhankelijk van de voorwaarden die worden gehanteerd, maar het zou in voorkomende gevallen wel zo kunnen zijn.
Kunt u zich voorstellen dat huurders (vaak ouderen) opgeven als zij geïntimideerd worden en de RECRON-voorwaarden ook niet worden nageleefd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Bij de meeste herstructureringen worden de RECRON-voorwaarden goed nageleefd. Indien daarover twijfels bestaan is er de mogelijkheid de kwestie voor te leggen aan de onafhankelijke Geschillencommissie Recreatie (onderdeel van de Stichting Geschillencommissies in Den Haag). Zo is er recent een herstructurering nietig verklaard, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat er een concreet plan met vergunningen aanwezig moet zijn.
Begrijpt u de kritiek op de RECRON voorwaarden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Kunt u zich vinden in aanbevelingen van huurders om bescherming vast te leggen in landelijke wet- en regelgeving, omdat naar het nu uit het onderzoeksrapport blijkt minder dan de helft van huurders onder de RECRON-voorwaarden vallen (46%) en als huurders onder die RECRON-voorwaarden vallen deze volgens huurders vaak niet worden nageleefd en vanwege de volgende in het onderzoeksrapport te lezen uitspraak; «Voor het opzeggen vanwege herstructurering van niet-verplaatsbare kampeermiddelen is in de RECRON-voorwaarden niets voorzien»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals al eerder aangegeven, de koop en verkoop van goederen is een zaak tussen private partijen. Ingrijpen op dergelijke individuele transacties is een vergaande maatregel waar ik geen voorstander van ben.
Leden van HISWA-RECRON zijn verplicht de voorwaarden te gebruiken in hun contractuele relaties en die ook na te leven. Recreanten kunnen bij niet-naleven van de voorwaarden een geschil aanhangig maken bij de Geschillencommissie Recreatie.
Ingeval een niet verplaatsbaar object betrokken is bij herstructurering, geldt daarvoor dat via taxatie van de waarde van het object bepaald moet worden hoe hoog de compensatie is voor de huurder van de grond voor de sloop van het object die het gevolg is van die herstructurering. Dit blijkt ook uit de voorwaarden en jurisprudentie. In de praktijk wordt hierin dus wel voorzien.
In de RECRON-voorwaarden is niet opgenomen hoe hoog de hier bedoelde compensatie moet zijn; dat verschilt per geval. HISWA-RECRON heeft gewezen op de mogelijkheid om in overleg met de Consumentenbond en de ANWB dit punt te verduidelijken door een bepaling op te nemen waarmee wordt aangegeven dat bij niet-verplaatsbare kampeermiddelen (zomerhuisjes) compensatie moet worden geboden op basis van taxatie door een deskundige.
Mag ik concluderen dat in 54% van de opgekochte vakantieparken waar herstructurering als opzeggingsgrond aangedragen wordt en de RECRON-voorwaarden niet gelden, huurders (bijna) geen huurbescherming hebben aangezien de dan geldende eigen parkvoorwaarden volgens het onderzoeksrapport geen aanknopingspunten bieden om rechtszekerheid aan te ontlenen of in het geval er helemaal geen voorwaarden zijn huurders terugvallen op de restcategorie in het algemeen huurrecht waar sprake is van slechts een maand opzegtermijn en deze wet kent huurders ten aanzien van ontruiming geen huurbescherming toe? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om standplaatshouders alsnog te beschermen?
De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden met als doel een goede balans tussen de positie van huurder en de verhuurder. Tot slot wijst het onderzoek ook op de jurisprudentie. Daaruit blijkt dat het niet zo is dat een huurder zonder RECRON-voorwaarden geen bescherming heeft. Afhankelijk van het geval kan die bescherming ertoe leiden dat een opzegging van een huurovereenkomst ongeldig is of dat een huurder (meer) compensatie moet krijgen.
Wat moeten eigenaren van niet-verplaatsbare kampeermiddelen volgens u nu doen als zij te maken krijgen met een herstructurering van hun vakantiepark temeer daarvoor in de RECRON-voorwaarden niets is voorzien? En verdienen deze eigenaren volgens u een betere bescherming dan nu het geval is?
Onder de voorwaarden van HISWA-RECRON geldt er wel degelijk een compensatieplicht voor niet-verplaatsbare kampeermiddelen, voor zover die ter plaatse zijn gebouwd. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 47 en 48
Wat vindt u ervan dat in de RECRON-voorwaarden alleen wordt gesproken over een verplaatsingsvergoeding en niet over een compensatie voor de huurders van wie de huur van de standplaats vanwege herstructurering wordt opgezegd, waarbij het de vraag is of dat in de huidige situatie waar eigenaren van stacaravans en chalets wegens marktomstandigheden weinig opties voor een nieuwe standplaats hebben, nog wel redelijk en billijk is? En kunt u daarbij ook ingaan op de hoogte van de verplaatsingsvergoeding?
De voorwaarden van HISWA-RECRON kennen een verplaatsingskostenvergoeding en die vergoeding komt overeen met het marktconforme tarief voor het verplaatsen van een kampeermiddel van de ene camping naar de andere. Dit is met goedkeuring van de ANWB en consumentenbond tot stand gekomen en wordt als redelijk en billijk geacht. Aan de kant van HISWA-RECRON bestaat de bereidheid om samen met consumentenorganisaties als de Consumentenbond en de ANWB te bezien of modernisering van de voorwaarden geboden is.
Wat vindt u van het samengestelde probleem dat onderzoekers in het onderzoeksrapport signaleren betreffende de relatief korte opzegtermijn (één jaar) van de overeenkomst ten opzichte van de waarde van de kampeermiddelen die de laatste jaren toeneemt en de krapte op de markt van standplaatsen waarbij een stacaravan of chalet een technische waarde heeft die sterk wordt verlaagd als er geen standplaats meer voor beschikbaar is zoals nu ook uit het rapport blijkt dat er nationaal slechts 1,5% capaciteit beschikbaar is en 58% van de vakantieparken zelfs een wachtlijst heeft? En vindt u dan ook dat er dus bescherming vanuit landelijke wet- en regelgeving moet komen? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
De grond is eigendom van de verhuurder en die is niet verantwoordelijk voor waardeverlies van goederen die daarop zijn gestald. De waarde van een kampeermiddel wordt door meerdere factoren bepaald, ook doordat deze op gehuurde grond staat en niet op eigen grond. Het is belangrijk dat huurders goed geïnformeerd zijn zodat zij niet te laat geconfronteerd worden met bijvoorbeeld waardeverlies. Daartoe heb ik de sector gevraagd een help (informatie)desk in te richten.
Bent u met mij van mening dat het huren van een fiets niet hetzelfde is als het huren van grond om je kostbare en in veel gevallen niet-verplaatsbare kampeermiddel te stallen waar (oudere) mensen het merendeel van het jaar verblijven en decennialang een gemeenschap vormen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u het dan ook met mij eens dat naar het huren van de grond anders gekeken moet worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Daar wordt al anders naar gekeken. De overeenkomsten die worden gesloten onder de voorwaarden van HISWA-RECRON zijn anders dan die worden gesloten voor de huur van een fiets en bieden de recreant bescherming, ook tegen opzegging /beëindiging van overeenkomsten door het recreatiebedrijf. De betreffende voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. In de rechtspraak wordt naar de specifieke situatie en omstandigheden gekeken en wordt in gevallen beoordeeld of de gang van zaken redelijk en billijk is.
Bent u het eens met de stelling uit het onderzoeksrapport dat een verplaatsbaar kampeermiddel door het gebrek aan vrije standplaatsen daardoor feitelijk onverplaatsbaar wordt? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
In voorkomende gevallen waar er geen andere plek kan worden gevonden is dat zo.
Het aantal vaste staanplaatsen neemt langzaam af als gevolg van een kanteling aan de vraagzijde van de markt waarop recreatiebedrijven moeten inspelen om rendabel te blijven.
Bent u het met mij eens dat gezien eerdere genoemde vragen, stellingen en constateringen geconcludeerd mag worden dat de RECRON-voorwaarden onvoldoende bescherming bieden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zoals u uit mijn antwoorden op de vorige vragen kan concluderen ben ik dat niet met u eens. De voorwaarden zijn tot stand gekomen in overeenstemming met de Consumentenbond en de ANWB en onder auspiciën van de SER vastgesteld. Daarbij heeft HISWA-RECRON zich bereid verklaard om samen met de Consumentenbond en de ANWB opnieuw naar de voorwaarden te kijken.
Bent u het met mij eens dat goede wettelijke huurbescherming ervoor zal zorgen dat het voor huurders minder noodzakelijk maakt om hun recht te halen en daarmee de rechtspositie van met name de lagere maar ook de middeninkomens die geen juridische bijstand krijgen, wordt verbeterd? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 38.
Bent u het met mij eens dat gezien al het eerdergenoemde geconcludeerd moet worden dat er juist landelijke wet- en regelgeving moet komen omdat er in 54% van de gevallen huurders (bijna) geen bescherming krijgen met vele grote gevolgen van dien zoals het verlies van soms tiendduizenden euro’s per jaarplaatshouder en overige (fysieke en psychische) schades waar wij u eerder ook schriftelijke vragen over hebben gesteld? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik herhaal wat ik daarover al eerder heb gezegd. De oplossing voor de problemen die huurders nu ervaren ten aanzien van het opkopen van vakantieparken en de vaak daaropvolgende herstructurering, met als gevolg het opzeggen van de huurovereenkomst moet niet worden gezocht in het onderbrengen van hun rechten in het huurrecht of ander landelijke wet- en regelgeving.
Ik zet in op overleg met de sector en het stimuleren van toepassing van de RECRON-voorwaarden. En zoals ik ook bij vraag 38 aangeef moet het belang van vitale parken niet worden onderschat. De negatieve impact van niet vitale parken kan groot zijn. In dat licht moet de positie van huurders ook worden bezien. Het is belangrijk dat ondernemers en gemeenten voldoende ruimte krijgen om parken vitaal te houden of te krijgen.
Bent u het met mij eens dat natrekking de economische eigenaar van een kampeermiddel, dat als onroerend goed aangemerkt wordt, bij de verkoop van grond ernstig kan benadelen? Zo ja, hoe kunt u dat voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het is van belang dat huurder goed geïnformeerd zijn, ook over een aspect als natrekking. Het is mogelijk om in een contract vast te leggen dat de huurder een wegneemrecht van zijn of haar vakantiewoning heeft bij beëindiging van het contract. De Minister van EZK bespreekt de aanbeveling over een goede informatiepositie van huurders met de sector en stelt de sector daarbij voor een helpdesk op te richten.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Uit de focusgroepen blijkt ook dat meerdere gemeenten ervan uitgaan dat wanneer er een vraag is naar recreatie voor mensen met een laag inkomen, de markt dit op zal pakken», terwijl we nu al weten dat er veel vraag is en de wachtlijsten daarom toenemen en tegelijkertijd zal door de opkoop van vakantieparken de vraag naar standplaatsen voor mensen met een laag inkomen nog verder toenemen met nog langere wachtlijsten tot gevolg? Waarom moet het probleem eerst nog veel groter worden, voordat u erkent dat er een probleem is?
De afname van het aantal jaarplaatsen op de totale voorraad ligt rond de 1% per jaar. Dat is een klein aandeel van het totaal aantal jaarplaatsen. Herstructurering aan de andere kant is vaak ook nodig voor behoud van de vitaliteit van de bedrijven en de verdere ontwikkeling van de sector.
Bent u het met mij eens dat regie op ruimtelijke ordening juist moet toezien op de opkoop van vakantieparken vanwege de grootschaligheid van de oppervlakte zoals die van Roompot (na overname van Landal) een grootte heeft die vergelijkbaar is met een stad als Haarlem? Kunt u uw antwoord nader toelichten?2
De regels die gelden voor de ruimtelijke ordening staan los van de eigendomsverhoudingen. Het is wel zo dat gemeenten en provincies, ongeacht de eigendomssituatie, kunnen regelen in hoeverre de omvang van bebouwing kan toenemen en welke functie deze bebouwing heeft.
In het algemeen is er ook vanuit de landelijke regie op ruimtelijke ordening aandacht voor het snijvlak tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen. Ik ga het gesprek aan met de medeoverheden over inzet en effectiviteit van het instrumentarium.
Wat kunt u en wat gaat u binnen uw regie-mogelijkheden op de ruimtelijke ordening doen om alle eerdergenoemde negatieve gevolgen van de opkoop van vakantieparken te pareren zodat gemeenten de mogelijkheid/mogelijkheden krijgen om te kunnen toetsen aan goede ruimtelijke ordening die door het Rijk vastgelegd is?
Uit het onderzoek «opkopen vakantieparken» is gebleken gemeenten reeds goede sturingsmogelijkheden hebben om de ontwikkelingsmogelijkheden van parken te beïnvloeden middels het ruimtelijk ordeningsinstrumentarium en de bestemmingsplannen. Daarnaast hebben provincies beleidsregels voor bijvoorbeeld recreatieve bebouwing waar gemeenten zich weer aan moeten houden.
Ik ga met de VVP Veluwe in gesprek over de conclusies van het onderzoek, daar de VVP, anders dan de onderzoekers, heeft aangegeven zaken te missen in het bestaande instrumentarium. Ook wil ik bezien of het bestaande instrumentarium voldoende wordt gebruikt en daar waar nodig gemeente met kennis ondersteunen.
Hoe kijkt u nu tegen eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over huurders die kritiek hebben geuit op de opstelling van de gemeenten bij de opkoop van vakantieparken nu het onderzoeksrapport melding maakt van het volgende; «Vanuit de focusgroepen werd aangegeven dat sommigen gemeenten wat te makkelijk lijken te «vallen» voor mooie verhalen en beloftes van eigenaren en investeerders,.», met als gevolg nu dat huurders op die parken door die opstelling van sommige gemeenten gedupeerd zijn?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik staan achter de beantwoording van deze vragen. Bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Desondanks begrijpen de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijn.
Welke regels en instructies kunt u en gaat u instellen zodat de provincies deze vertalen in een verordening waardoor bij de opkoop van vakantieparken onder andere (kwetsbare) natuur- en kustgebieden beter beschermd worden?
Ik ben niet voornemens om additionele maatregelen te nemen om het opkopen van vakantieparken verder aanbanden te leggen. Ik blijf uiteraard aandacht houden voor de afweging tussen recreatie en andere vormen van ruimte gebruik, maar dit doe ik in bestaande trajecten zoals het Kustpact. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is vanuit het Kustpact geregeld dat provincies regels moeten hebben voor recreatieve bebouwing in het Kustfundament. Daarnaast moeten provincies op grond van het Barro ook regels stellen voor natuurnetwerk Nederland. Deze «ruimtelijke» regels hebben geen betrekking op de privaatrechtelijke eigendomsoverdracht van gronden en vakantieparken.
Waarom bagatelliseert u in uw brief aan de Kamer het bezit van buitenlandse bedrijven door te stellen dat één derde van de ketens in handen is van buitenlandse bedrijven terwijl u in uw brief niet benoemt dat deze buitenlandse bedrijven 68% van alle ketenparken in hun bezit hebben en dat zij daarnaast nog een groeistrategie hanteren?
Een derde van de ketens is handen van buitenlandse bedrijven, dat blijkt uit het onderzoek. Daarnaast is het vanwege de complexe investerings- en eigendomsconstructies van de bedrijven en ketens niet mogelijk om exact het belang van buitenlandse investeerders actief op de Nederlandse markt te bepalen. Daarbij is die verdeling ook minder relevant omdat het gaat om de ontwikkeling en niet wie die in gang zet.
De markt kent een (flink) aantal ketenbedrijven, doch de markt van verblijfsrecreatie wordt gekenmerkt als MKB-sector. Er zijn nog ongeveer 1.500 MKB bedrijven in Nederland waar vaste staanplaatsen geboden worden. Ook bij die MKB-bedrijven vinden met enige regelmaat kleinere of grotere herstructureringen plaats om de bedrijven vitaal te houden.
Waarom spreekt uw brief aan de Kamer, waarin u het volgende schrijft; «Of het opkopen van vakantieparken per definitie tot een negatieve impact op de omgeving en natuur leidt is dus niet eenduidig te zeggen», het onderzoeksrapport tegen waarin juist het volgende is te lezen; «De transitie zelf (de fysieke veranderingen) heeft een negatieve impact op grondstoffengebruik, energiegebruik, emissies en bestaande begroeiing»?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik hebben als reactie op het onderzoek aangegeven dat volgens de onderzoekers de impact van de transities van jaarplaatsen naar verhuureenheden door opkoping of andere overnamevormen op de ruimtelijke ordening en de natuur per thema varieert. Na een transitie zijn deze parken zelfs in potentie duurzamer, maar wordt het effect daarvan deels tenietgedaan door hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Er zijn dus zowel positieve als negatieve gevolgen voor de natuur, of deze gevolgen cumulatief positief of negatief zijn valt niet eenduidig te zeggen.
Wat vindt u van de volgende uitspraak in het onderzoeksrapport; «Op microniveau gaat er dan voor decennia biodiversiteit verloren», wetende dat Nederland een enorme biodiversiteitscrisis kent en de stikstofuitstoot juist daar op vakantieparken die vlakbij kwetsbare natuurgebieden gelegen zijn voor nog grotere biodiversiteitsproblemen zal zorgen?
Het is terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is.
Kunnen we nu concluderen dat de opkoop van vakantieparken wel degelijk een negatieve impact op de biodiversiteit heeft? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het opkopen van vakantieparken heeft niet per definitie een negatieve impact op de biodiversiteit tot gevolg. Het is immers ook mogelijk dat het opkopen gevolgd wordt door het handhaven van de huidige situatie op het park.
Op welke manieren gaat u nu de natuur(gebieden) beter beschermen?
De Nederlandse natuurgebieden genieten reeds de bescherming van de geldende wet- en regelgeving. Ik zie geen reden om hier additionele maatregelen voor te treffen.
Waarom neemt u in uw brief een belangrijke conclusie van de onderzoekers niet over, waarin de onderzoekers het volgende schrijven; «We kunnen concluderen dat de transitie en groei van parken, door onder andere opkoping, er ook in de (nabije) toekomst voor zal ervoor zorgen dat de druk op natuur(gebieden) een spanningsveld blijft, en zeker niet vermindert»?
Zoals eerder gezegd, is het terecht dat de onderzoekers benoemen dat activiteiten zoals het herstructureren van een vakantiepark gevolgen hebben voor de natuur, dit is zeker een aandachtspunt in de nabijheid van kwetsbare natuurgebieden. Daarom is er wet- en regelgeving om deze natuur te beschermen. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Specifiek in de kustzone, werk ik via het Kustpact samen met de lokale bevoegde gezagen om een balans te bereiken tussen de recreatieve ontwikkelingen in de kustzone en de borging van de natuurwaarden.
Wat vindt u van de volgende uitspraak uit het onderzoeksrapport; «De klassieke vorm van gebruik als tweede woning, door mensen met minder koopkracht, neemt af. Dat kan grote gevolgen hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders»?
Zoals al eerder aangegeven begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis kan zijnen dat dat impact kan hebben op de levensstijl van mensen. Daarom vraagt het Ministerie van EZK de sector om aandacht te besteden aan de positie van huurders.
Ik doe dat door gemeenten te wijzen op hun sturingsmogelijkheden.
Waarom schrijft u dan in uw brief aan de Kamer; «Desondanks begrijp ik dat voor de individuele huurder een opzegging van zijn of haar jaarplaats een vervelende gebeurtenis is», terwijl u weet dat het om een aanzienlijk deel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders gaat en dat het grote gevolgen voor hun levensstijl kan hebben?
Zie antwoord op 69.
Bent u het met mij eens dat we kunnen concluderen dat uw uitspraak in de brief aan de Kamer waarin u het volgende schrijft; «Naar aanleiding van dit onderzoek kunnen we concluderen dat er inderdaad een afname is in het aantal jaarplaatsen en dat het opkopen van vakantieparken hier een aandeel in heeft, maar dat deze ontwikkeling een bescheiden impact heeft op de totale voorraad jaarplaatsen (de afname ligt rond de 1% per jaar)», niet overeenkomt met het onderzoeksrapport waarin duidelijk aangegeven is dat de afname een aanzienlijk deel is van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders en grote gevolgen kan hebben voor hun levensstijl? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Allereerst geeft het rapport aan dat er (ten tijde van het verschijnen van het rapport) zo’n 120.000 jaarplaatsen zijn. Dat is aanzienlijk meer dan 100.000. Daarbij geven de onderzoekers aan dat zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met zo’n 5.000 plaatsen zal afnemen. Dat deze afname in gevallen invloed kan hebben op een levensstijl begrijp ik en zoals gezegd begrijp ik dat dat vervelend kan zijn. Deze afname is voor mij alleen geen reden om hier in te grijpen.
Mag ik nu gezien het bovenstaande aannemen dat u wel zult ingrijpen aangezien nu aangetoond is dat het grote gevolgen kan hebben voor de levensstijl van een aanzienlijk aandeel van de huidige ruim 100.000 jaarplaatshouders, te meer ook aangetoond is dat de opkoop van vakantieparken door roofinvesteerders en criminele investeerders in stroomversnelling gekomen is? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Zie antwoord op 69.
Kunt u zich voorstellen dat standplaatshouders na het lezen van uw brief aan de Kamer zich totaal niet gesteund voelen?
Zie antwoord op 69.
Mag ik uit uw brief aan de Kamer concluderen dat u zich geen zorgen maakt om de schaarse natuur in relatie tot de opkoop van vakantieparken? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Nee, zoals eerder gezegd herken ik de conclusie van de onderzoekers dat er een balans moet worden gevonden tussen menselijke activiteit, zoals recreatie, en de natuur. Gemeenten en provincies zijn het beste toegeëigend om te bepalen waar deze balans ligt. Het is niet één op één te zeggen dat het opkopen van vakantieparken ten koste gaat van schaarse natuur. Dat is afhankelijk van de activiteiten die de nieuwe eigenaar voorstaat. Deze activiteiten moeten voldoen aan de regels voor gelden bebouwing, geluid en bijvoorbeeld natuur.
Bent u bekend met het bericht «Hugo de Jonge wil de verroompottisering van Nederland niet stoppen» van Follow the Money d.d. 1 augustus jongstleden?3
Ja.
Wat vindt u van dit bericht?
Zoals eerder gezegd zijn de Minister van Economische Zaken en Klimaat en ik het eens dat het opkopen van vakantieparken om een bescheiden ontwikkeling gaat, waarvoor landelijk ingrijpen niet noodzakelijk is. Uiteraard hebben we wel aandacht voor de ontwikkelingen op het gebied van vakantieparken en de ruimtelijke omgeving, bijvoorbeeld in het traject van de Kustpact monitor.
Wat vindt u van de uitspraak van omgevings- en natuurrechtdeskundige Luuk Boerema die het onderzoeksrapport een «mager» rapport noemt?
Zoals ook in het onderzoek wordt aangegeven is de beschikbare informatie aangaande de impact van vakantieparken op de leefomgeving zeer schaars en gefragmenteerd. Gegeven de beperkt beschikbare informatie ben ik van mening dat de onderzoekers een breed en genuanceerd beeld hebben geschetst over de mogelijke impacts van het opkopen en herstructureren van vakantieparken.
Bent u het met Luuk Boerema eens als hij stelt dat; «meer vakantieparken voor de toeristische verhuur zorgen ook voor meer dagjesmensen in en rondom beschermde natuurgebieden. Maar die toenemende druk is in het onderzoek niet meegenomen. Ook is totaal niet gekeken naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken»? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Het onderzoek geeft aan dat een transitie ertoe kan leiden dat een park duurzamer wordt, maar dat het effect daarvan deels teniet wordt gedaan door de reisbeweging van hogere aantallen en frequentie van bezoekers. Dit uit zich in een toenemend totaal gebruik van natuurlijke hulpbronnen en druk op natuur en landschap. Het onderzoek geeft aan dat dit een spanningsveld is dat niet zal verminderen. De toetsing aan natuurregels in relatie tot het herstructureren van vakantieparken is inderdaad niet meegenomen in het onderzoek, daar de strekking van de betreffende twee moties daartoe geen aanleiding gaven. In zijn algemeenheid kan gesteld worden dat bij de sloop of uitbreiding van een vakantiepark moet worden voldaan aan de geldende publiekrechtelijke regelgeving. Het is in de eerste plaats aan het lokale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is. Dit doen zij binnen de grenzen van nationale en internationale regelgeving, bijvoorbeeld op het gebied van natuur, stikstof, en bereikbaarheid en via lokale instrumenten als verordeningen en bestemmingsplannen.
Wat gaat u nu doen nu er totaal niet gekeken is naar de toetsing aan natuurregels of vergunningverlening bij het «upgraden» van vakantieparken?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 78.
Wat vindt u van de volgende uitspraak; «Volgens het rapport stelde «een expert» op het landelijke congres Vitale Vakantieparken – een jaarlijks evenement waar ondernemers, experts en beleidsambtenaren samenkomen om manieren te bespreken om vakantieparken «duurzaam en toekomstbestendig te maken» – dat dit nog maar «het begin» is van een «grote consolidatiegolf». «De miljarden gaan ons nog om de oren vliegen». Een andere expert constateert dat er nog een groot aantal familiebedrijven op termijn wil stoppen en geen bedrijfsopvolging heeft»?
Het gaat hier om een aantal quotes van experts die input hebben geleverd voor het onderzoek. Dit zijn dus kwalitatieve meningen. Het onderzoek geeft op basis van een kwantitatieve analyse aan dat het aantal jaarplaatsen is afgenomen met 5% over de periode 2002–2022. Zij verwachten dat het aantal jaarplaatsen de komende vijf jaar met 5.000 zal verminderen. Er is voor mij geen aanleiding om aan deze verwachte ontwikkeling een actie te verbinden.
Ik wil daarbij nogmaals benadrukken dat herstructurering vaak ook nodig is om vakantieparken en hun omgeving vitaal te houden.
Bent u het met deze expert eens dat dit nog maar het begin is van een grote consolidatiegolf? Zo ja, mogen we aannemen dat duizenden standplaatshouders nog getroffen zullen worden en dat hierop geanticipeerd moet worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 80.
Wat vindt u van de uitspraak; «Maar hoe lang de jaarplaatshouders op hun geliefde stek kunnen blijven, zal liggen aan wie de diepste zakken heeft. Want met elke gewonnen zaak, zijn de plekken slechts tijdelijk veiliggesteld»? En is dit niet het zoveelste bewijs dat huurders, die moeilijk kunnen opboksen tegen grote investeerders die wel diepe zakken hebben, beter beschermd moeten worden? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Graag verwijs ik naar mijn eerdere antwoord op vraag 48.
Bent u bekend met de misstanden die momenteel plaatsvinden bij de verkoop van vakantieparken die onder andere via het meldpunt https://www.meldpuntcampingverkocht.nl/? Zo ja, wat gaat u tegen deze misstanden doen? Zo nee, bent u dan bereid om contact op te nemen met dit meldpunt en bent u vervolgens bereid om ons te informeren wat u tegen de misstanden gaat doen?
Het is in de eerste plaats aan het decentrale bevoegd gezag, de gemeente of provincie, om te beoordelen wat binnen de kaders wel en niet mogelijk is bij de verkoop van vakantieparken en de mogelijke gevolgen daarvan te kunnen beïnvloeden. Deze kaders zijn met name bestemmingsplannen, visies en verordeningen. Het is dan ook van belang om mogelijke misstanden bij de verkoop van vakantieparken bij hen te melden. Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit verder te onderzoeken.
Klopt het dat de opkoop van vakantieparken en de daarmee samenhangende sloop gevolgd door nieuwbouw ten koste gaat van de bouwcapaciteit van woningen, die momenteel heel hard nodig zijn om de wooncrisis het hoofd te bieden, waardoor bijvoorbeeld dakloze mensen nog langer dakloos blijven? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Er is vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat dit het geval is. In het kader van het onderzoek »De relatie tussen nieuwbouw van recreatiewoningen en reguliere woningen»7 is hier kort op ingegaan. Uit verkennende gesprekken met ontwikkelaars, de brancheorganisaties en gemeenten bleek dat er weinig overlap was tussen de bouw van woningen en de bouw van recreatiewoningen. Zij gaven aan de mogelijke concurrentie op dit gebied niet te ervaren omdat het om verschillende bouwstromen gaat, en omdat recreatiewoningen (bijvoorbeeld chalets) op een andere manier gebouwd worden (fabrieksmatig).
Hoe vaak moeten wij u nog waarschuwen om de recreanten en de natuurgebieden beter te beschermen?
Ik waardeer uw aandacht voor het belang van de recreanten en de natuur. Ik heb, samen met mijn collegaministers van Economische Zaken en Klimaat en Justitie en Veiligheid, hier blijvende aandacht voor.
Het bericht ‘Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Toezichthouder heeft dubbel gevoel bij reclames WOZ-aanslag»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat er laagdrempelige rechtsbescherming is tegen de vaststelling van de WOZ-waarde?
Ja, het is belangrijk dat de rechtsbescherming van de burger tegen de vaststelling van de WOZ-waarde laagdrempelig is.
Klopt het dat het aantal bezwaren bij woningen in de periode 2015–2019 landelijk is toegenomen van 160.000 tot 204.000?
Ja.
Klopt het dat het aandeel no cure no pay-bedrijven in dezelfde periode is gestegen van 17% naar 43%?
Ja.
Hoeveel gemeenschapsgeld ontvangen no cure no pay-bedrijven jaarlijks van gemeenten in procedures tegen WOZ-beschikkingen?
Allereerst is het van belang te melden dat de burger de persoon is die recht heeft op een proceskostenvergoeding indien een beroepsmatige rechtsbijstandverlener of deskundige wordt ingeschakeld. Bij het inschakelen van een no cure no pay-bedrijf wordt in veel gevallen door de burger opdracht gegeven aan de gemeente om de te ontvangen vergoeding rechtstreeks aan het no cure no pay-bedrijf over te maken.
In 2019 bedroegen de ingeschatte vergoedingen aan no cure no pay-bedrijven 12 miljoen euro; voor 2020 is de ingeschatte vergoeding 17 miljoen euro. De cijfers zijn afkomstig van de inventarisatie van de Waarderingskamer en het betreft vergoedingen waarvan de gemeente vermoedt dat er is gewerkt op basis van no cure no pay. De gemeente kan echter niet altijd beoordelen welke afspraken er zijn gemaakt tussen een bedrijf (gemachtigde) en een burger (belanghebbende).
Klopt het dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers nauwelijks hoger is dan wanneer bewoners zelf bij hun gemeente aankloppen: 52% om 49%?
Ja. Waarbij de kanttekening wordt geplaatst dat het slagingspercentage bij professionele bezwaarmakers 49% bedroeg tegenover 52% van de door burgers zelf ingediende bezwaren. (WODC rapport, samenvatting III)
Onderschrijft u het advies van de Waarderingskamer, dat huiseigenaren er in veel gevallen beter aan doen hun gemeente te bellen als er mogelijk een foute taxatie is gedaan?
Ja. In contact treden met de gemeente is in het algemeen een eenvoudige, laagdrempelige en volledig kosteloze handeling. Ik realiseer me echter terdege, dat er daarnaast mensen zijn die een drempel ervaren om zich tot de overheid te richten. Ook voor hen is het van belang dat er een laagdrempelige rechtsbescherming is. Het is daarom van belang dat de burger een gemachtigde, waaronder een no cure no pay-bedrijf, kan inschakelen.
Deelt u de verwachting van de Waarderingskamer dat door een verbetering van de taxatieverslagen de behoefte tot procederen bij een deel van de huiseigenaren zal verminderen?
Ik ben er een groot voorstander van dat de burger eenvoudig kan zien waarop de WOZ-waarde gebaseerd is. Of de verbetering van het taxatieverslag ook tot minder procederen leidt, durf ik niet op voorhand te zeggen. Er zijn immers meerdere redenen waarom burgers procederen tegen een WOZ-waardebeschikking.
Wanneer kan de Kamer een inhoudelijke reactie tegemoetzien op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM», met name op het deel van het rapport dat ziet op de werkwijze en het verdienmodel van no cure no pay-bedrijven bij procedures tegen WOZ-beschikkingen, zoals aangekondigd in de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 12 februari 2021?2
Het streven is om de kabinetsreactie op het rapport «Van beroep in bezwaar; Werkwijze en verdienmodel «no cure no pay»-bedrijven WOZ en BPM» voor de zomer naar uw Kamer te sturen.
De kamerverhuurvrijstelling |
|
Romke de Jong (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel in het Financieel Dagblad «onderverhuur en samenwonen kunnen woningtekort voor «flink deel» oplossen»?1
Ja.
Hoe kijkt u naar de optie om de huidige woningvoorraad beter te benutten via het verhuren van een deel van het huis en hoe kunnen we dit verder stimuleren?
In zijn algemeenheid geldt dat het beter benutten van de woningvoorraad – bijvoorbeeld via het verhuren van een deel van een eigen woning – een bijdrage kan leveren aan het verkleinen van het woningtekort. De mogelijkheden om de bestaande voorraad in de komende jaren zo goed mogelijk te benutten betrek ik bij de Nationale Woon- en Bouwagenda (NWBA), waarover ik uw Kamer onlangs heb geïnformeerd.
Kunt u toelichten hoe de kamerverhuurvrijstelling in de inkomstenbelasting werkt?
De kamerverhuurvrijstelling is geregeld in artikel 3.114 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De vrijstelling regelt dat inkomsten uit de verhuur van woonruimte in de eigen woning tot een bepaald bedrag zijn vrijgesteld voor de inkomstenbelasting. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van de kamerverhuurvrijstelling blijft de verhuurde woonruimte deel uitmaken van de eigen woning, hetgeen betekent dat het voordeel wordt vastgesteld aan de hand van het eigenwoningforfait en de financieringskosten aftrekbaar blijven. Om de kamerverhuurvrijstelling te kunnen toepassen dient voldaan te zijn aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
Op basis van artikel 3.97 Wet inkomstenbelasting 2001 kan de kamerverhuurvrijstelling, naar keuze van de belastingplichtige, ook worden toegepast bij het houden van kostgangers op het deel van de opbrengsten dat betrekking heeft op het ter beschikking stellen van de woonruimte.
Wat is de ratio achter de vrijstelling en wat is de ratio achter de gekozen hoogte van de vrijstelling?
De kamerverhuurvrijstelling die in 1993 in de wet is opgenomen heeft vergroting van het kameraanbod door eigenwoningbezitters ten doel. De vrijstelling is er met name op gericht op het stimuleren van het aanbod van studentenkamers door hospita’s. De kamerverhuurvrijstelling is weliswaar vormgegeven als een algemene vrijstelling en niet gekoppeld aan een bepaalde groep huurders, maar in de memorie van toelichting en verdere parlementaire behandeling is de vrijstelling steeds in verband gebracht met vraagstukken rondom studentenhuisvesting2.
Bij de invoering van de kamerverhuurvrijstelling gold een vrijstelling indien de huuropbrengsten niet meer bedroegen dan 5.000 gulden per jaar (ongeacht het aantal verhuurde kamers). De grens van 5.000 gulden is gebaseerd op een advies van de Raad voor de Volkshuisvesting (Ravo). De Ravo komt op dit bedrag van 5.000 gulden op grond van de redenering dat een fiscale vrijstelling van zodanige omvang moet zijn dat daarvan voldoende prikkel uitgaat om tot verhuur van ten minste één kamer over te gaan. De Ravo heeft vastgesteld dat in schaarstegebieden de netto kamerhuurprijzen van hospitakamers (volgens het puntensysteem van de Huurprijzenwet woonruimte) in de regel het bedrag van 5.000 gulden per jaar niet te boven gaan3.
Het grensbedrag van de kamerverhuurvrijstelling wordt jaarlijks geïndexeerd door het te vermenigvuldigen met de verhouding van de indexcijfers van de woninghuren over juli van het voorafgaande jaar tot dat indexcijfer over juli van het tweede voorafgaande kalenderjaar.
Is de gekozen hoogte nog steeds verdedigbaar met oog op de huidige hoogte van de gemiddelde huurprijs voor een kamer?
De hoogte van de kamerverhuurvrijstelling is in 2022 € 5.711 aan totale huuropbrengsten, hetgeen per maand neerkomt op een bedrag van afgerond € 475. Uit de landelijke monitor studentenhuisvesting van 20214 blijkt dat de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen € 420 is. Omdat het vrijgestelde bedrag per maand reeds hoger is dan de gemiddelde kostprijs voor een kamer met gedeelde voorzieningen vind ik de gekozen hoogte van de kamerverhuurvrijstelling verdedigbaar en verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Bovendien zou een verhoging van de vrijstelling kunnen leiden tot prijsopdrijvende effecten, omdat hiermee de vrijstelling ook van toepassing is op een hogere (vrijgestelde) huurprijs.
Wat zijn de effecten op de woningmarkt wanneer de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd? Zou dit kunnen leiden tot meer samenwoonvormen? Met welke andere effecten zou rekening moeten worden gehouden?
Zie antwoord vraag 5.
Wat zijn de budgettaire gevolgen als de kamerverhuurvrijstelling zou worden verhoogd naar 10.000 euro per jaar?
Zoals in het antwoord op de vragen 5 en 6 is beschreven verwacht ik dat de effecten van het verhogen van de kamerverhuurvrijstelling op het verkleinen van het woningtekort vrijwel nihil zullen zijn. Om deze reden verwacht ik dan ook geen grote budgettaire gevolgen indien de kamerverhuurvrijstelling verhoogd zou worden tot € 10.000.
Wat zijn de fiscale gevolgen voor een belastingplichtige wanneer de kamerverhuurvrijstelling wordt overschreden?
Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, komt het verhuurde deel van de woning in box 3 terecht. De waarde van het verhuurde gedeelte en een even groot deel van de eigenwoningschuld valt dan in box 3 en niet meer in box 1. De rente over het verhuurde deel mag dan niet worden afgetrokken.
Wat is de belastingdruk voor een belastingplichtige die alleen een AOW ontvangt als alleenstaande waarbij de huurinkomsten 7.500 euro in een jaar zijn en deze belastingplichtige verder geen inkomen of kosten heeft in box 1? En hoe is die belastingdruk voor andere type belastingplichtigen met een groter inkomen?
Zonder nadere gegevens is de belastingdruk voor een belastingplichtige die niet voor de kamerverhuurvrijstelling in aanmerking komt niet te bepalen. Stel dat de woning voor 15% wordt verhuurd. Dan wordt in box 1 85% van het eigenwoningforfait en 85% van de aftrekbare hypotheekrente in aanmerking genomen. In box 3 wordt 15% van de woningwaarde belast en wordt de hypotheekschuld voor 15% meegenomen. Of dit leidt tot (extra) heffing in box 3 is afhankelijk van of het totale box 3-vermogen van de belastingplichtige boven het heffingsvrij vermogen uitkomt.
Aanhoudende briefjes van beleggers voor het opkopen van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de briefjes die mensen door de deur krijgen met de vraag of een belegger de woning kan kopen? Zo ja, wat vindt u van deze praktijk?
Ja, daar ben ik mee bekend. In de huidige krappe markt worden niet alleen mensen op die op zoek zijn naar een koopwoning steeds creatiever, maar doen ook beleggers en makelaars steeds harder hun best in hun zoektocht naar geschikte woningen voor hun klanten.
Heeft u kennis genomen van het bericht dat een vastgoedpartij zich voordoet als een koppel?1 Wat vindt u van deze manier om woningen op te kopen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» woningen daadwerkelijk aankoopt voor een koppel of zelf de woning aankoopt. Indien de woning wordt aangekocht door het koppel, staat het betreffende koppel het vrij om woningeigenaren op deze manier te benaderen. Indien de namen echter enkel gebruikt worden om de sympathie van de verkoper te wekken, en de woning niet daadwerkelijk door hen wordt aangekocht, kan dat misleidend zijn. Misleidende handelspraktijken zijn bij wet verboden.
Deelt u de mening dat het opkopen van woningen in Enschede, Zwolle en de rest van Nederland ongewenst is? Zo nee, waarom niet?
Ik zoek naar een nieuwe balans tussen het vergroten van het woningaanbod en de betaalbaarheid daarvan voor starters en mensen met een middeninkomen. Beleggers die enkel woningen opkopen om te profiteren van prijsstijgingen dragen niet bij aan het vinden van deze nieuwe balans.
In het bericht wordt aangegeven dat dit gedrag niet past binnen de gedragsregels van NVM-makelaars. Vindt u dat de gedragsregels nu voldoende worden gehandhaafd? Kan het tuchtrecht volgens u hier een beter instrument zijn?
Uit het artikel wordt mij niet duidelijk of «de belegger» daadwerkelijk handelt uit naam van een stel dat de woning wil aankopen of dat de partij zelf de woning aankoopt. In het eerste geval betreft dit een dienst vergelijkbaar met de dienst die een makelaar aanbiedt en wordt het belang van een derde partij (Galvano en Kimberly) gediend. In het tweede geval betreft dit een investering door de partij zelf en wordt enkel het belang van deze partij zelf gediend.
Het dienen van een belang van derden komt met extra verantwoordelijkheid. Binnen de makelaardij zijn er daarom, zoals aangegeven in het artikel, gedragscodes opgesteld om belangenverstrengeling tussen de makelaar en de koper of verkoper zo veel mogelijk te voorkomen. Bij aankoop door een beleggers zelf is er geen belangenverstrengeling mogelijk omdat deze vanuit eigen belang handelt. Regels binnen de makelaardij zijn daarom niet één op één toepasbaar op aankopen door beleggers.
Binnen de makelaardij moeten echter zeker nog stappen gezet worden om bestaande gedragscodes beter te handhaven. Uit signalen die ik onder andere ontving van het meldpunt van Vereniging Eigen Huis leid ik daarnaast af dat ook binnen de bestaande gedragscodes nog veel ruimte is voor interpretatie. Daarom heb ik op 16 februari samen met makelaarsorganisaties VBO, Vastgoedpro en NVM en Vereniging Eigen Huis het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces»2 ondertekend. Hierin geven de makelaarsorganisaties onder andere aan dat zij hun gedragscodes op bepaalde punten aanscherpen en dat zij samen aan de slag gaan om onafhankelijk en vereniging overstijgend tuchtrecht in te voeren.
Welke rol speelt volgens u de afschaffing van makelaar als beschermde titel bij dit soort gedrag? Is het naar uw mening waardevol om te onderzoeken of een beschermde titel in deze tijd toch van meerwaarde kan zijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven aangegeven vraagt misleidende benadering door beleggers om een andere aanpak dan ongewenst gedrag bij makelaars. De afschaffing van de beschermde titel van makelaar speelt vooral een rol in het gedrag van makelaars. Net als mijn voorganger zie ik het beschermen van de beroepsgroep makelaars niet als oplossing voor de wanpraktijken in de makelaardij3. Alleen transparantie kan wanpraktijken bij makelaars voorkomen en helpen bij het aanpakken van bestaande wanpraktijken.
Daarom wil ik ook dat dat makelaars gaan werken met een automatisch gegenereerd biedlogboek. Indien nodig zal ik het werken met een gecertificeerd biedlogboek wettelijk verplichten. In dat geval kunnen makelaars die geen eerlijk, gecertificeerd biedproces doorlopen ook niet langer een biedproces begeleiden.
Ik heb verkend of publiekrechtelijk tuchtrecht, ofwel bescherming van het makelaarsberoep, zou kunnen werken. Daarin zie ik het risico dat publiekrechtelijk tuchtrecht kan worden gebruikt om enkel de belangen van de beroepsgroep zelf te dienen. De makelaardij is daarin wezenlijk anders dan bestaande gereguleerde beroepen zoals de accountancy of het notarisambt. Dit zijn namelijk controlerende beroepen. Makelen is in essentie het bij elkaar brengen van vraag en aanbod. Nieuwe partijen laten zien dat deze dienst ook zonder tussenkomst van een makelaar op een eerlijke en transparantie manier vormgegeven kan worden.
Bent u bereid om nadere afspraken te maken met de makelaarsverenigingen om dit soort benaderingen een halt toe te roepen? Kunt u dit meenemen bij de verdere gesprekken die worden gevoerd in het kader van het verbeteren van het koopproces?
In het verbeterplan «vertrouwen in het koopproces» is opgenomen dat de betrokken partijen in april 2022 weer bij elkaar komen om voortgang op het verbeterplan te bespreken, te evalueren en waar nodig het plan verder aan te scherpen. Daarbij zal ik ook bij de makelaarsorganisaties toetsen of zij signalen ontvangen over misleidende benadering door makelaars. Waar nodig zal ik aansturen op aanscherping van het verbeterplan op dit punt.
Bent u bereid beleggers zwaarder te belasten om te voorkomen dat zij hele wijken in steden opkopen en zij het daarmee voor starters onmogelijk maken om een betaalbare woning te vinden?
Het kabinet heeft reeds maatregelen aangekondigd om beleggers te belasten, zodat starters meer kansen hebben op de woningmarkt. Na de differentiatie van de overdrachtsbelasting die in 2021 is ingegaan, waarbij starters eenmalig vrijgesteld worden van overdrachtsbelasting en beleggers 8 procent gaan betalen, wordt dit tarief voor beleggers in 2023 verder verhoogd naar 9 procent. Het verhuren van vastgoed in box 3 wordt zwaarder belast door het afschaffen van de leegwaarderatio in 2023 en de hervorming van box 3 richting werkelijk rendement in 2025. Tevens geldt per 1 januari 2022 de opkoopbescherming. Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Hiermee hebben starters een grotere kans op het kunnen kopen van een woning.
De gevolgen van de Hoge Raad uitspraak “overheid moet gelijke kansen bieden bij uitgifte grond” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de Hoge Raad uitspraak «overheid moet gelijke kansen bieden bij uitgifte grond»?1 2
Ja.
Welke gevolgen heeft het arrest van 26 november 2021, waarin tussen een vastgoedonderneming en de gemeente Montferland geoordeeld werd over de vraag of de overheid een perceel grond exclusief aan één partij te koop mag aanbieden of dat alle gegadigden een kans moet worden geboden om het perceel te kopen, volgens u, voor de Nederlandse woningbouwopgave?
Het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 zal bij woningbouwplannen waar de overheid de grond levert en er geen selectieprocedure is gevoerd die voldoet aan de eisen die het arrest stelt, tot vertraging kunnen leiden. De woningbouwopgave waar we voor staan verandert er echter niet door.
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat een gemeente, in casu de gemeente Montferland, een aan hem toebehorende onroerende zaak verkoopt voor de realisering van een nieuwe ontwikkeling. Ook bij privaatrechtelijk handelen moeten overheidslichamen zoals gemeenten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht nemen. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich dat een overheidslichaam bij verkoop van een onroerende zaak (zoals bijvoorbeeld ook de uitgifte van bouwrijpe grond) gegadigden, die interesse hebben in de aankoop van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Daarvoor moet het overheidslichaam criteria opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
Kunt u ons uw reflectie sturen op de te verwachten effecten van bovengenoemd arrest op de praktijk van gebiedsontwikkeling en woningbouw?
Partijen gingen er tot het arrest vanuit dat een een-op-een selectie bij de verkoop van een onroerende zaak (bebouwd of onbebouwd) zonder meer mogelijk was.3 Met een een-op-een-selectie nodigt een overheid zelf één marktpartij uit voor het project en gaat ze met deze ene marktpartij over tot contractvorming. Het werd gezien als een goede, simpele en snelle wijze om tot gebiedsontwikkeling te komen.
Als gevolg van het arrest zal bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure gevolgd moeten worden tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Het voornemen tot verkoop aan de enige serieuze gegadigde zal tijdig voorafgaand aan de verkoop bekend moeten worden gemaakt op een zodanige wijze dat een ieder daarvan kennis kan nemen.
Zijn er meer serieuze gegadigden, dan moet een selectieprocedure worden gevolgd aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Aan de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, de criteria en het tijdschema dient bekendheid te worden gegeven op zodanige wijze dat ieder die geïnteresseerd kan zijn in de aankoop van deze onroerende zaak daarvan kennis kan nemen.
Overheden moeten bekijken of zij hun werkwijze moeten herijken naar aanleiding van het arrest zodat het voldoet aan de gestelde voorwaarden in het arrest. Dit kost tijd. Daarnaast kost ook het doorlopen van een selectieprocedure tijd en geld voor zowel de betreffende overheid als de marktpartijen die willen meedingen. Het zal enige tijd vergen voordat de nieuwe werkwijze gemeengoed is. Bovendien zijn er ook nog veel vragen die pas kunnen worden beantwoord na rechterlijke uitspraken.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over bovengenoemd arrest, waarover uw ministerie beschikt, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, naar aanleiding van het arrest heb ik advies ingewonnen bij de landsadvocaat. Het ontvangen advies zend ik Uw Kamer als bijlagen4 bij deze beantwoording. Dit advies is de basis voor de «Factsheet uitgifte van onroerende zaken en het bieden van gelijke kansen» die op 10 januari 2022 is gepubliceerd op www.woningmarktbeleid.nl. Deze factsheet zal op gezette tijden worden aangevuld met nieuwe inzichten.
Is de woningbouwopgave wel gediend bij een limitatie die verder gaat dan de aanbestedingswet, die namelijk één op één of onderhandse aanbestedingen nog wel mogelijk maakt?
Het is niet zo dat verkoop van een aan de overheid behorende onroerende zaak zonder openbare selectieprocedure onmogelijk is geworden. Er zijn alleen voorwaarden aan verbonden om recht te doen aan het gelijkheidsbeginsel (objectieve, toetsbare en redelijke criteria op basis waarvan er slechts één serieuze gegadigde is en het vooraf kenbaar maken van de voorgenomen verkoop).
Het is moeilijk te zeggen of het arrest de bouwproductie op de lange termijn zal schaden. Op de korte termijn zijn er nadelige gevolgen te verwachten voor onder meer de doorlooptijd van projecten in situaties waarin gemeenten zelf de benodigde grond leveren. Lopende procedures moeten worden bekeken en mogelijk (gedeeltelijk) opnieuw worden doorlopen. Werkwijzen moeten mogelijk worden aangepast. Aan de andere kant betekent het doorlopen van een selectieprocedure ook dat kaders helder moeten worden vastgelegd en dat procedures transparanter worden. Na selectie zijn beide partijen hieraan gebonden. Er is minder ruimte voor heronderhandelen of het stellen van extra eisen en dat kan de snelheid van de woningbouw ten goede komen.
Is het u bekend dat, als gevolg van onduidelijkheden naar aanleiding van het arrest, gemeenten gebiedsontwikkelingen en woningbouwplannen stil leggen en op zoek zijn naar handvatten?
Het is mij bekend dat gemeenten lopende processen om tot de verkoop van aan hen toebehorende onroerende zaken te komen (tijdelijk) stilleggen. Daarom heb ik- in overleg met de VNG en de Neprom – een factsheet opgesteld om gemeenten handvatten te bieden. Deze factsheet zal nog verder worden aangevuld. Daarnaast ben ik met de VNG en Neprom ook in overleg over het aanpassen van de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling. Het Expertteam Woningbouw is voor gemeenten ook beschikbaar om ondersteuning te bieden bij specifieke casussen.
Welke antwoorden geeft u als gemeenten de vragen stellen naar aanleiding van het arrest: wij willen verder maar hoe moeten wij dat nu doen? Hoe moeten gemeenten nu de openbare verkoopprocedure precies vorm geven? Hoe moeten gemeenten omgaan met bestaande bouwclaimovereenkomsten? Is een partnerselectie (op samenwerkingsprofiel) voldoende om later ontwikkelclaims aan toe te kennen?
Het is niet mogelijk dergelijke vragen in zijn algemeenheid te beantwoorden. Gebiedsontwikkeling is bij uitstek een lokale opgave en de specifieke omstandigheden en overeenkomsten kunnen van locatie tot locatie verschillen op essentiële punten. Specifiek juridisch advies zal vaak noodzakelijk zijn. Gemeenten kunnen zich ook wenden tot het Expertteam Woningbouw.
Voor meer algemene vragen, zoals de vraag hoe de openbare verkoopprocedure kan worden vormgegeven, helpt de bij vraag 4 genoemde factsheet. Ook zal ik in samenwerking met de VNG en de Neprom de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling gaan aanpassen naar aanleiding van het arrest.
Kunt u aangeven op welke manier, rekening houdend met het arrest, op een zorgvuldige wijze aanbesteding van gebiedsontwikkeling plaats kan vinden?
Uit het arrest volgt dat een selectieprocedure voor verkoop van grond en/of vastgoed in het kader van een gebiedsontwikkeling aan de volgende vereisten moet voldoen:
Zie verder ook het advies van de landsadvocaat in de bijlage5.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met praktische richtsnoeren of handreikingen te komen of het voortouw hierin te nemen die op draagvlak kunnen rekenen, bijvoorbeeld via een hernieuwde reiswijzer gebiedsontwikkeling, vergelijkbare beknoptere gids of nieuwe richtlijnen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is dit gereed?
Zoals ik ook bij vraag 6 en 7 heb aangegeven ben ik in overleg met de VNG en de Neprom over het aanpassen van de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling. Mocht het voor de hand liggen naast het aanpassen van de Reiswijzer ook nog met een aparte handreiking te komen, dan zal ik daar het initiatief toe nemen. Het aanpassen van de Reiswijzer zal tijd vergen. Er zijn nog veel vragen waarop het antwoord pas kan worden gegeven als er meer jurisprudentie ter beschikking komt naar aanleiding van dit arrest.
Heeft u kennisgenomen van het artikel met als titel: «De Minister van VRO moet aan de bak met een gebrekkige grondmarkt»?4
Ja.
Doet u zelf onderzoek naar de huidige praktijk/ervaringen van aanbesteding, voor- en nadelen van marktwerking, en de effecten van aanbesteding en marktwerking op het resultaat van gebiedsontwikkeling?
Nee, er lopen geen onderzoeken op de genoemde onderwerpen op mijn initiatief. Wel is de Autoriteit Consument en Markt een onderzoek begonnen naar de werking van de grondmarkt. Zij hebben mij hierbij betrokken.
Doet u zelf onderzoek naar hoe op de lange termijn volkshuisvesting minder cyclisch kan worden gemaakt en hoe een stabiele bouwproductie kan worden bereikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangegeven wanneer de uitkomsten worden verwacht?
Het vorige kabinet heeft in 2020 een onderzoek naar de rol van de overheid in het beperken van de cycliciteit van woningmarkt afgerond. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op 20 mei 2020 aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2019/20, 32 847, nr. 649)8. In het rapport staan verschillende aanbevelingen voor beleidsmaatregelen voor een stabielere woningmarkt. Voornamelijk de structurele beleidsmaatregelen met een grote effectiviteit verminderen naar verwachting ook de bouwcycliciteit.
Tevens zijn er in 2020 extra maatregelen genomen om te zorgen dat er door gebouwd is tijdens de coronacrisis (Kamerstukken II, 2019/20 32 847, nr. 681)9. Dit kabinet zet verder in op een stabiele woningbouwproductie via onder andere de middelen voor de bouw van extra woningen en het afschaffen van de verhuurderheffing.
Kunt u de vragen beantwoorden ruim voor het commissiedebat Woningbouwopgave?
Ja.