Gedwongen verhuizingen in Leiden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tijdelijke huurders Hoflaan in de knel door crisis»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja.
Is er contact geweest vanuit het ministerie met Portaal, de gemeente Leiden en de leegstandbeheerder over deze situatie? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog over in contact te treden?
Er is vanuit het ministerie contact geweest met de betrokken woningcorporatie en de leegstandsbeheerder. Uit deze gesprekken komt naar voren dat deze partijen mijn standpunt delen dat het belangrijk is dat er geen mensen op straat belanden tijdens de coronacrisis. Dit betekent dat de leegstandsbeheerder ook contact heeft gezocht met de bewoners van het pand om hen te vragen of zij vervangende woonruimte hebben. Uit dit contact blijkt dat een groot deel van de bewoners dat ook heeft. De leegstandsbeheerder en de woningcorporatie hebben aangegeven bereid te zijn om de huurders te helpen die geen vervangende woonruimte hebben.
Is het waar dat leegstandbeheerder in kwestie Ad Hoc Beheer in een brief aan de bewoners aangeeft dat de eigenaar van het pand de overeenkomst met Ad Hoc heeft opgezegd en het pand weer wil gaan gebruiken voor andere doeleinden of het pand wordt gesloopt / gerenoveerd? Zo ja, welke doeleinden zijn dit? Is dit volgens u op dit moment een legitieme reden om de bruikleenovereenkomst op te zeggen?
De woningcorporatie is reeds voor de coronacrisis contractuele verplichtingen aangegaan met derden over sloop (en daarna nieuwbouw). De bewoners zijn hier al ruim voor de coronacrisis van op de hoogte gesteld. Ik vind dat er daarbij een balans moet zijn tussen de belangen van huurders en verhuurders in deze buitengewone omstandigheden. Ik vind het belangrijk dat de bouw- en verduurzamingopgave doorgang kan blijven vinden in deze tijd.
Hoe kunt u garanderen dat wanneer deze bewoners het pand moeten verlaten op een veilige manier kunnen verhuizen met in achtneming van de richtlijnen, zoals vastgesteld door het RIVM?
Het is belangrijk dat we maatregelen treffen om de verspreiding van het Coronavirus een halt toe te roepen en er is daarbij een verantwoordelijkheid voor alle burgers in deze samenleving om te voldoen aan de richtlijnen van RIVM, ook tijdens verhuizingen. De «Erkende Verhuizers» geven aan dat verhuizingen, met inachtneming van de richtlijnen, door kunnen gaan3.
Deelt u de mening dat de beste manier om deze groep bewoners en daarmee ook de rest van de samenleving te beschermen is om hen op dit moment zoveel mogelijk thuis te laten blijven, zodat de verspreiding van het Coronavirus een halt kan worden toegeroepen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er geen absolute noodzaak is om deze groep bewoners op dit moment uit huis te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat deze groep bewoners op dit moment niet op straat moet komen te staan. Maar de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zijn er naar eigen zeggen toe bereid om gezamenlijk de bewoners die geen alternatieve woonruimte hebben te helpen.
Van de woningcorporatie begreep ik dat de woningen ondanks de coronacrisis toch nu vrij moeten komen omdat in de komende periode, voorafgaand aan de daadwerkelijke sloop, in de woningen asbestonderzoek gedaan gaat worden. Dat asbestonderzoek kan tot gevaar voor bewoners leiden en om dat te voorkomen worden de betrokken bewoners nu naar alternatieve woonruimte begeleid. Een groot deel van de betrokken bewoners beschikt al over alternatieve woonruimte.
Bent u bereid om in dit geval te bemiddelen tussen verhuurders, leegstandbeheerders en huurders om, gezien de coronacrisis, uitstel van oplevering te vragen zolang de crisis duurt plus de gebruikelijk opzegtermijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte. Om in aanmerking te komen voor een bruikleenovereenkomst dient de huurder namelijk te beschikken over een zogenoemd «achtervangadres». De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Deelt u de mening dat deze doelgroep van zogenoemde antikraak bewoners op dit moment in nog grotere onzekerheid leeft en daarom extra beschermd dient te worden zolang de coronacrisis voortduurt? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan regelen?
Volgens de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte of kunnen zij gebruik maken van een achtervangadres. Deze betrokken bewoners leven niet in onzekerheid. De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Is er volgens u een groter economisch belang dat de gedwongen verhuizing van deze groep bewoners boven hun eigen veiligheid en dat van de samenleving plaatst?
De betrokken bewoners worden juist vanwege hun veiligheid nu naar alternatieve woonruimte begeleid, omdat de woningcorporatie naar eigen zeggen voorafgaande aan de sloop asbestonderzoek in de woningen gaat uitvoeren, wat tot gezondheidsgevaar van bewoners zou kunnen leiden. Ook als dat asbestonderzoek nog niet in de eigen huurwoning geschiedt kan asbestonderzoek in omliggende woningen en in de gemeenschappelijke ruimten tot gezondheidsgevaar leiden.
De woningcorporatie wil de sloop en daarna nieuwbouw vanwege het woningtekort in Leiden (na de asbestonderzoeken) volgens planning uitvoeren. Daarbij geven de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder naar eigen zeggen aan gezamenlijk de bewoners, die nog geen alternatieve woonruimte hebben en in overleg met hen, naar alternatieve woonruimte te begeleiden.
De (woning)bouw ten tijde van de Coronacrisis |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Orderinstroom bouw daalt met een kwart»?1
Ja.
Kunt u een onderbouwde inschatting maken in welke mate de orderinstroom voor specifiek de woningbouw afneemt?
Het is onzeker hoe de gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de diepte van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis worden niet direct heel duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik op 20 mei jl. maatregelen aangekondigd die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.2 Deze maatregelen hebben tot doel dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Dit moet er uiteindelijk voor zorgen dat er zo min mogelijk banen verloren zullen gaan. Naast de reeds aangekondigde maatregelen blijf ik niet stilzitten en houd de vinger aan de pols.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke signaal, mede gezien het grote woningtekort van honderdduizenden woningen dat er reeds vóór de Coronacrisis was?
In een tijd waarin het woningtekort met 4,2% historisch hoog is, is het belangrijk dat de bouw ten tijde van de Coronacrisis op gang wordt gehouden. De bouw ondervindt, net als vele sectoren, hinder van de contactbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de economische neergang een potentieel grote impact op de bouwproductie en werkgelegenheid in de sector. Ook is voor kwetsbare groepen zoals daklozen en arbeidsmigranten de urgentie van goede huisvesting nog verder toegenomen vanwege het besmettingsgevaar van corona.
Daarnaast zorg ik er met de op 20 mei jl. aangekondigde maatregelen voor dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.
Deelt u de mening dat gezien de woningnood Nederland zich eigenlijk geen stagnatie van de bouw kan veroorloven en dat het van het allergrootste belang is om zowel het aanbod als de vraag op peil te houden?
Een stagnatie van de woningbouwproductie kunnen we ons inderdaad niet permitteren. Het op gang houden van de bouw is een gezamenlijke opgave. Gelukkig ervaar ik een grote bereidheid van de sector om te werken aan een gezamenlijke aanpak. Daarom hebben we er met het protocol «Samen veilig doorwerken» allereerst voor gezorgd dat de bouw op een veilige manier door kan gaan.3 Ook is met medeoverheden, de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring «Samen doorbouwen aan Nederland» opgesteld.4 Hiermee hebben we met elkaar afgesproken om alles op alles te zetten om aan de grote vraag naar woningen te voldoen, de verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het Klimaatakkoord door te laten gaan. De partijen hebben afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo willen zij voorkomen dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen.
Daarnaast bevat het doorbouwpakket maatregelen die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Door het laten doorgaan en zo mogelijk versnellen van investeringen vanuit verschillende overheidspartijen, het wegnemen van obstakels bij procedures en planvorming door in te zetten op extra capaciteit bij gemeenten, het naar voren halen van middelen van de woningbouwimpuls en door de bouw van huisvesting voor kwetsbare groepen te versnellen kunnen we realiseren dat er tijdens de Coronacrisis wordt doorgebouwd. Ook ga ik bestuurlijke afspraken met gemeenten en woningcorporaties maken om te zorgen dat er wordt doorgebouwd. En tot slot geef ik een extra stimulans opdat particulieren verduurzamingsmaatregelen niet uitstellen.
Deze maatregelen zijn aanvullend op het beleid gericht op versnellen aanpak woningtekort5 en gericht op de problematiek voor de korte termijn. Het is onzeker hoe gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Naast de maatregelen die met het doorbouwpakket zijn aangekondigd, onderzoeken ik nader of en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn om de bouw te kunnen laten doorbouwen.
Deelt u de conclusie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de terugval met name te verklaren valt vanuit onzekerheid over de toekomst? Welke andere oorzaken van de terugval ziet u?
Ik herken het beeld dat potentiële huizenkopers zich in financieel onzekere tijden niet willen committeren aan een nieuwbouwwoning waardoor de bouw daarvan niet van de grond komt. Gezien de huidige Coronacrisis en de prognoses van onder meer het EIB is de kans aanzienlijk dat er dit jaar (2020) en volgend jaar (2021) inderdaad minder dan 75.000 woningen worden gebouwd. Bij het uitbreken van de Coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van I&W en alle maatschappelijke partners de «Gemeenschappelijke verklaring: Samen doorbouwen aan Nederland» ondertekend. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie middels de woningbouwimpuls, het Expertteam Woningbouw en het lostrekken van specifieke projecten. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen van de Woonagenda en de Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie duurzaam op gang te houden.
Ook de stikstofproblematiek leidt tot terugval in de vergunningverlening. Voor veel bouwbedrijven is het aanvragen van een Natuurvergunning voor woningbouwprojecten nieuw. Het kabinet zet zich in om dit probleem aan te pakken. Zo zijn vorig jaar drie maatregelen aangekondigd waarvan de opgeleverde stikstofruimte – na afroming ten behoeve van natuurherstel – met voorrang wordt ingezet voor de woningbouw en zeven MIRT-projecten. Met de structurele aanpak stikstof die uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet verdere stappen gezet om dit probleem aan te pakken.6
Wat vindt u van het idee van fondsvorming voor zaken zoals het kopen van te bouwen woningen, investeringen in gebiedsontwikkeling, het op peil krijgen van ambtenarencapaciteit bij gemeenten en provincies, het versnellen van de woningbouwproductie en het op peil houden van kredietverlening aan ontwikkelaars en woningbouwers? Kunt u uw antwoord per onderdeel toelichten?
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden het Rijk reeds benut om anticyclisch bouwen aan te jagen, en zo een bouwcrisis te voorkomen?
Cycliciteit is inherent aan het karakter van de woningmarkt. De woningmarkt is een voorraadmarkt, hetgeen betekent dat het aanbod in geringe mate kan reageren op ontwikkelingen in de vraag. Het vergroten van de woningvoorraad kost tijd, gemiddeld zo’n tien jaar. Dat betekent dat bij een stijging van de vraag er op korte termijn nog niet direct een stijging van het aanbod plaatsvindt. De afgelopen financiële crisis heeft ons geleerd dat de woningmarkt sterk cyclisch kan zijn: de woningbouwproductie is sterk teruggevallen en huizenprijzen zijn sterk op en neer gegaan. Omdat ik streef naar een stabielere woningmarkt, heb ik op 18 februari jl. mijn aanpak uiteengezet hoe ik met andere partijen het inlopen van het woningtekort ga versnellen.
Deze aanpak komt bovenop de al eerder aangekondigde Woningbouwimpuls van € 1 miljard en de korting op de verhuurderheffing. Hiermee komen meer woningen in de komende jaren beschikbaar, vooral voor lage- en middeninkomens, waaronder meer dan 80.000 woningen waarvoor aanvragen zijn ingediend op basis van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020. Woningbouwcorporaties kunnen een stabiliserende rol spelen in de woningbouwproductie. Ongeacht de stand van de economie blijft de vraag naar betaalbare huurwoningen bestaan. Wanneer corporaties in een economische neergang blijven investeren in woningbouw kunnen zij de terugval in de woningbouwproductie – en de daarmee gepaard gaande negatieve gevolgen, zoals een uitloop aan personeel – beperken. Verder blijkt uit de interdepartementale analyse die ik op 20 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd dat het belangrijk is om de woningbouwproductie aan te laten sluiten bij de lange termijn woningbehoefte.7 De analyse wijst op het belang om partijen te faciliteren om in crisistijd door te blijven bouwen. Daartoe zijn middelen voor extra flexpools die gemeenten ondersteunen bij de vergunningverlening en andere procedures een onderdeel van de reeds aangekondigde doorbouwmaatregelen.8
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 6 (d) heb ik ook middelen uit de woningbouwimpuls naar voren gehaald zodat er in 2020 50 miljoen euro extra beschikbaar is en er nog sneller meer betaalbare huizen voor starters en middeninkomens kunnen worden gebouwd. Tevens heb ik ingezet op het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie middels de Woondeals die ik heb gesloten met een aantal regio’s die op de langere termijn de grootste bouwopgave hebben. Ook het verkorten van procedures kan helpen om de woningbouw in de toekomst sneller toe te laten nemen na een crisis. Daar draagt de Omgevingswet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u, voor zover dat nog niet gebeurt, om de inzet uit te breiden met:
Wanneer wordt de Wet maatregelen middenhuur ingevoerd, die immers reeds door de Eerste Kamer behandeld is?
De Wet maatregelen middenhuur bestaat uit twee delen: een aanpassing van de Huisvestingswet en een aanpassing van de Woningwet. De aanpassing van de Huisvestingswet is reeds enige tijd in werking getreden en daar wordt ook al gebruik van gemaakt door gemeenten.
Om de wijziging van de Woningwet te effectueren is ook een wijziging van de onderliggende AMvB nodig. Dit betreft het conceptbesluit waarin de markttoets wordt vervangen door een marktverkenning. Deze is echter vanwege verscheidene vragen en moties vanuit uw Kamer, vooralsnog niet aan de Raad van State aangeboden. Naar aanleiding van de vragen over de werking van de marktverkenning tijdens het Algemeen Overleg op 12 december jl., heb ik toegezegd een brief te sturen ter verduidelijking. Ervan uitgaande dat deze brief eventuele onduidelijkheden wegneemt, kan het conceptbesluit voor advies aan de Raad van State aangeboden worden. Bij een voorspoedige voortgang in het wetgevingsproces zou het voorstel na de zomer in werking kunnen treden.
Hoe stelt de rijksoverheid zich op wanneer als gevolg van de coronacrisis (ziekteverzuim, problemen met de aanvoer van materialen etc.) bouwprojecten vertraging oplopen, wordt hierin redelijkheid betracht?
Waar de Coronacrisis aantoonbaar leidt tot knelpunten binnen projecten handelt de rijksoverheid doortastend vanuit het perspectief best for project. Daarbij stelt de rijksoverheid zich redelijk en billijk op richting de opdrachtnemer. Het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat hanteren hierbij de volgende uitgangspunten:
Deze aanpak is in lijn met hetgeen Staatssecretaris Knops (BZK) en Minister van Nieuwenhuizen (I&W) hebben afgesproken met de brancheorganisaties. Onderdeel van deze afspraken is de redelijke en flexibele opstelling die de rijksoverheid verwacht van de marktpartijen, richting opdrachtgever en naar andere bedrijven in de keten. Deze aanpak is met medeopdrachtgevers gedeeld en wordt door een groeiend aantal opdrachtgevers toegepast.
Herkent u signalen dat bij transformaties (bijvoorbeeld een kantoorpand dat wordt omgezet naar woningen) binnen zes maanden moet worden door-geleverd om de vrijstelling overdrachtsbelasting te behouden, maar door de coronacrisis deze termijn te krap is? Bent u bereid deze termijn te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de doorverkoopfaciliteit is om de overdrachtsbelasting te beperken voor situaties van verkrijgingen binnen zes maanden van dezelfde onroerende zaak door verschillende verkrijgers. Er zijn mij geen signalen bekend dat transformaties door de Coronacrisis de termijn van zes maanden niet hebben kunnen halen. Overigens duurt het transformeren van een kantoorpand naar woningen doorgaans langer dan zes maanden. Dergelijke transformaties vallen altijd buiten de reikwijdte van de doorverkoopfaciliteit. Daarom ontbreekt op dit moment de noodzaak de voor de faciliteit gestelde termijn te versoepelen.
Herkent u signalen dat procedures voor bezwaar en beroep aanzienlijke vertraging oplopen doordat de rechterlijke macht vanwege de coronacrisis noodzakelijkerwijs focust op zwaardere strafzaken? Wat kunt u hierin betekenen?
Ik heb geen gegevens over vertraging bij bezwaarprocedures. Daar ligt in elk geval geen relatie met de rechterlijke macht, omdat die in dat stadium nog niet betrokken is. Wat betreft de beroepszaken heb ik geen aanwijzingen dat op dit moment minder bestuursrechtelijke zaken worden afgedaan ten faveure van het aantal strafrechtelijke zaken of dat bestuursrechters worden ingezet voor het afdoen van strafzaken. Voor de toekomst kan niet worden uitgesloten dat extra rechters voor de behandeling van strafzaken moeten worden ingezet om de achterstanden weg te werken. Die inzet zou ten koste kunnen gaan van andere rechtsgebieden, waaronder Bestuursrecht. De Rechtspraak heeft in de Algemene regeling zaaksbehandeling en meer specifiek in de Tijdelijke regeling Bestuursrecht regels gesteld welke zaken worden afgedaan en hoe zij worden afgedaan.
Klopt het dat sommige huizenbouwers sinds het uitbreken van de coronacrisis met regelmaat contracten aanpassen, waarbij aansprakelijkheid voor een langere bouwtijd en hogere bouwkosten al bij voorbaat worden uitgesloten? Wat vindt u van deze praktijk? Op welke manier kunt u woningkopers in deze situatie wijzen op hun rechten?
Ik heb op dit moment geen signalen van onrechtmatig aanpassen van contracten door bouwers of ontwikkelaars. Vereniging Eigen Huis ondersteunt woningkopers en fungeert daarbij vaak als eerste vraagbaak. Wanneer ik concrete aanwijzingen heb van dergelijke signalen, dan ben ik natuurlijk bereid deze nader te onderzoeken.
Welke mogelijkheden ziet u om kopers te ondersteunen, bijvoorbeeld middels het uitbreiden van de Nationale Hypotheek Garantie? Klopt het dat mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook gebruik kunnen maken van hypotheek-leenmogelijkheden, aangezien deze regeling er op gericht is dat mensen hun baan behouden?
De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG, namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze kopers bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Huishoudens met al een bestaande NHG-hypotheek die door de Coronacrisis onvrijwillig werkloos worden of te maken krijgen met een substantiële inkomstenderving kunnen terugvallen op de zekerheden die NHG biedt. NHG heeft de voorwaarden aangepast zodat kredietverstrekkers bij hypotheken met NHG gemakkelijker uitstel van betaling kunnen geven.
Bij mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en een hypotheek of lening willen aangaan, zal gekeken worden of het inkomen voldoende bestendig en de woonlasten voldoende betaalbaar zijn, zodat zij ook in de toekomst de hypotheek of lening kunnen betalen. Het doel hierbij is dat verantwoorde financiering mogelijk blijft voor de koper. NHG heeft met een groot deel van de markt een uniforme aanpak hiertoe ontwikkelt door een corona vragenlijst voor hypotheekaanvragen op te stellen. De vragenlijst biedt koper en hypotheekadviseur extra ruimte om aan te geven waarom een aanvraag verantwoord is. Daarmee wordt voorkomen dat kopers die in getroffen branches werkzaam zijn per definitie geen toegang krijgen tot de hypotheekmarkt.
Wat vindt u van het pleidooi voor een Zesde Nota Ruimtelijke Ordening door Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarkt TU Delft (NRC, Hoe de overheid zelf de woningnood creëerde, 16 april). Vindt u dat de Nationale Omgevingsvisie voldoende richtinggevend is en een snelle woningbouwproductie kan aanjagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brieven over het versnellen van de aanpak van het woningtekort9 en over regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)10 heb ik de lijnen uitgezet voor een concrete aanpak voor het terugdringen van het woningtekort, zowel kwantitatief als kwalitatief en met aandacht voor de betaalbaarheid. Eerder zijn in de Woondeals al afspraken gemaakt over de plancapaciteit en hebben partijen gezamenlijk locaties aangewezen die een substantiële bijdragen leveren aan de bouwopgave. Daarbij gaat het zowel om de versnelling op de korte termijn, als om grotere gebiedsontwikkelingen voor de langere termijn. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties en uitleglocaties. Sommige locaties vallen zowel onder de versnellingslocaties als onder de gebiedsontwikkelingen. In de nadere uitwerking van de NOVI en de verstedelijkingsstrategieën zullen deze gebieden worden meegenomen.
In het debat over de Ontwerp NOVI in de Tweede Kamer in november 2019 en in aansluiting daarop in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van november 2019 is door de toenmalige Minister voor Milieu en Wonen aangegeven dat de ronde voorjaars-BO’s MIRT (gehouden juni 2020) meer in het teken komt te staan van de uitvoering van de NOVI onder een nieuwe naam: de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving. De aanleiding voor de verbreding van het BO is dat de transitieopgaven zoals genoemd in de NOVI om een bredere afweging en aanpak vragen, waaronder de (versnelling van de) woningbouw. Belangrijk onderdeel van de agenda van deze BO’s Leefomgeving vormt de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën. In deze strategieën wordt door regio en Rijk samen in lijn met de nationale verstedelijkingsstrategie uit de NOVI een gezamenlijke strategie opgesteld voor realisatie van voldoende woningen, werklocaties en voorzieningen in het juiste tempo, dit in relatie tot bereikbaarheid en andere opgaven zoals de kwaliteit van het landschap, energietransitie en klimaatadaptatie.
Het bericht ‘Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen»?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de Coronacrisis tot een verlies van 40.000 voltijdbanen kan leiden bij een economische krimp van 5 procent?
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de effecten van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn meestal niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn wel een groot effect hebben.
Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik al een pakket aan maatregelen gepresenteerd2 dat er op gericht is dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouwingen en verduurzaming niet worden uitgesteld. Naast het doorbouwen is het van belang dat er zo min mogelijk voltijdbanen verloren zullen gaan. Ik blijf de vinger aan de pols houden om te beoordelen of er verdere aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn.
Deelt u de conclusie dat het voornemen om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen te bouwen de komende jaren absoluut niet gehaald zal worden nu er vorig jaar vergunningen voor 57.000 woningen werden verleend en dit jaar vergunningen voor 48.000 woningen worden verwacht?
Ten gevolge van de stikstof- en PFAS-problematiek en de coronacrisis is de prognose van onder meer het EIB dat er dit jaar en volgend jaar minder dan 75.000 woningen gebouwd worden. Bij het uitbreken van de coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van IenW en alle maatschappelijke partners het manifest «samen doorbouwen aan Nederland» opgezet. Met dit manifest wil ik, samen met andere betrokken partijen, het signaal afgeven aan de hele bouwsector dat ik er werk van maak om de effecten van de coronacrisis te minimaliseren. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie, middels de woningbouwimpuls, het expertteam woningbouw, het lostrekken van specifieke projecten en het inzetten van mogelijkheden via de Crisis en Herstelwet. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen uit de Woonagenda en Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie op gang te houden.
Deelt u de conclusie van het EIB dat voor 2021 herstel wordt verwacht (vergunningen voor 65.000 woningen), maar dat het aantal woningen dat wordt opgeleverd zal zakken naar 50.000? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat het voor woningcorporaties vrijwel ondoenlijk is in het huidige tijdsgewricht een bod aan hun gemeenten te doen om tot (bijstelling van de) prestatieafspraken te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de regeling voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) ten aanzien van bouwbedrijven nu dergelijke ondernemingen zich er niet op kunnen beroepen?
Nee. Er zijn veel onzekerheden over hoe de pandemie zich de komende tijd zal ontwikkelen en welke effecten dat op de economie zal hebben. Dat maakt het juist belangrijk dat corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in gezamenlijkheid overleggen over de voorgenomen investeringen van corporaties en het effect dat de coronapandemie daarop heeft. Indien aanpassingen wenselijk, noodzakelijk of onvermijdelijk zijn, moet het gesprek over de te maken keuzes in die lokale driehoek plaatsvinden.
Deelt u de visie dat het scenario van het EIB dat er 40.000 arbeidsplaatsen zouden kunnen vervallen voorkomen kan worden als we met een ambitieus plan komen vanuit publieke en private opdrachtgevers? Zo ja, wat zal uw inzet daarbij zijn?
Bouwbedrijven kunnen gebruik maken van de NOW-regeling en doen dit ook. De regeling is positief ontvangen door de bouw. Wel bleek het lastig voor grote consortia om te voldoen aan de eis van 20% omzetverlies als zij slechts uitval van omzet in één van de bedrijfstakken hadden. Dit kon zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende activiteiten wel wordt geraakt (meer dan 20% omzetdaling), terwijl de activiteiten van de andere werkmaatschappijen van het concern wel doorlopen (of zelfs beter draaien) en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. De werkmaatschappijen van een concern kunnen niet individueel een beroep op de regeling doen. Als er dan geen interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is, dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot ontslag3.
Voor startups en voor seizoenswerk was de peildatum een probleem. Daar de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoen patronen, bleek dat ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik konden maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. De recent (aangekondigde) wijzigingen in de NOW leiden ertoe dat meer bedrijven op de NOW een beroep kunnen doen4.
Bent u bereid de bouw nu reeds te ondersteunen door aan te dringen op voorgang in de vergunningverlening en het naar voren halen van onderhoud? Kunt u concreet aangeven op welke terreinen dat voor de rijksoverheid mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op ministeries wordt gewerkt aan een groot investeringsplan met gerichte investeringen? Wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
In het doorbouwplan van 20 mei jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de bouwsector op gang te houden. Een van deze maatregelen is gericht op de vergunningverlening. Ik zie dat gemeenten en provincies prioriteit blijven geven aan het behouden van de voortgang in de planvorming en gebiedsontwikkelingen, maar dat de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en expertise regelmatig een probleem is. De inzet van gemeenten versterk ik daarom door zeker 20 regio’s financieel te ondersteunen om flexibele pools van ambtenaren op te zetten met (technische) kennis over planvorming en vergunningverlening, om zo de voortgang in de bredere lokale bouwfase te behouden en versnellen. Zo wordt de fase waar lokaal de eerste vertragingen kunnen ontstaan in gebiedsontwikkelingen aangepakt en vervolgens voorkomen dat woningbouwopdrachten bij marktpartijen afnemen. Met 20 miljoen euro extra in 2020 kunnen bestaande flexpools behouden blijven en verder uitgerold worden over 20 regio’s.
Daarnaast haal ik onderhoud en investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf naar voren en worden infrastructurele projecten versneld. Het Rijksvastgoedbedrijf kan een deel van het onderhoud en investeringen naar voren halen en versnellen, waaronder Defensie-vastgoed. Hiermee kan circa 15 miljoen euro aan onderhoud en investeringen in 2020 plaatsvinden.
In een gezamenlijke «Taskforce Infra» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en brancheorganisaties wordt gekeken naar maatregelen die direct uitvoerbaar zijn, naar maatregelen voor over een half jaar en voor 2021. Dit is reeds gecommuniceerd naar de Kamer5. Rijkswaterstaat en Prorail laten de reeds geplande aanbestedingen voor aanleg en onderhoud aan infrastructuur doorgaan. Samen met de brancheorganisaties onderzoekt Rijkswaterstaat de mogelijkheden om werkzaamheden die voor latere jaren gepland stonden, naar voren te halen. Een dergelijke mogelijke versnelling komt bovenop het impulspakket en versnelling van Beheer en Onderhoud in 2020 en 2021 van respectievelijk circa 100 miljoen euro en circa 165 miljoen euro – waartoe vorig jaar besloten is. Ook aan ProRail is verzocht om te kijken naar de mogelijkheden om werkzaamheden naar voren te halen. Zo heeft ProRail werkzaamheden aan de Willemstunnel en de Schipholtunnel naar voren gehaald.
Zullen aspecten als de verruiming van de NHG, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming en ruimere mogelijkheden voor een starterslening, daarvan een onderdeel zijn?
Er worden verschillende investeringen gedaan, zoals het naar voren halen van investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf. Ook werk ik samen met mijn collega Minister van Infrastructuur en Waterstaat om investeringen van Rijkswaterstaat naar voren te halen. Daarnaast zorgt een investeringsimpuls voor maatschappelijk vastgoed ervoor dat renovatie en groot onderhoud naar voren gehaald wordt en dat dit wordt gekoppeld aan verduurzaming en energiebesparing. Naast deze investeringen zal ik andere maatregelen verkennen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De verwachting is dat ik daar rond Prinsjesdag op kan terugkomen.
Ziet u mogelijkheden om de corporaties daar een specifieke rol in te geven aangezien zij minder afhankelijk zijn van de vraag naar koopwoningen en gelet op de schaarste aan huurwoningen altijd zullen moeten bouwen (anticyclisch bouwen)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 verken ik andere maatregelen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze huishoudens bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Verschillende gemeenten bieden momenteel een starterslening aan. Ook kunnen zij bepaalde voorwaarden verbonden aan een starterslening bepalen. Op dit moment geldt er al een lager btw-tarief voor arbeid bij isoleren, stukadoren, behangen en schilderen. Op dit moment is het verhogen van de NHG-kostengrens, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming of ruimere mogelijkheden voor een starterslening geen onderdeel van een investeringsplan.
De voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van de voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (WKB)?
In het Bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn zes criteria van belang in de aanloop naar inwerkingtreding van de Wkb en het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Eerste overkoepelend criterium is dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012. De nadere criteria zijn:
Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden nieuwe proefprojecten gestart.
De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1.
Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen (aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Het starten van nieuwe proefprojecten, in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten (zie de beantwoording van vraag 8), gaat minder snel dan verwacht. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Ad. 2.
De digitalisering van het Wkb-proces leunt voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet. De landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) zorgt voor het kunnen indienen van de Wkb-meldingen. De voortgang van de implementatie van het DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register Kwaliteitsborging met daarin de registratie van de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt ontwikkeld en beheerd door de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging beheert en staat los van het DSO-LV.
Ad. 3.
De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4.
Er zijn momenteel vier instrumenten bekend die zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten aan worden toegevoegd.
Ad. 5.
De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwachten voldoende personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus dit bij deze partijen niet leidt tot capaciteitsproblemen.
Kunt u ten aanzien van alle afspraken die vastgelegd zijn in het bestuursakkoord, dat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesloten, aangeven wat de stand van zaken is? Wilt u daarbij expliciet ingaan op de afspraak dat 10% van de bouwprojecten per gemeente die in gevolgklasse I vallen, uitgevoerd moet worden als proefproject? Klopt het dat dat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de WKB volgens bepaling 3.2.2 uit het bestuursakkoord? Is reeds bekend of uit de proefprojecten gebleken is dat geen onoverkomelijke knelpunten naar voren komen voor invoering van het stelsel?
De uitvoering van de afspraken uit het Bestuursakkoord met de VNG loopt gestaag. Samen met de VNG is een stevig implementatietraject opgezet, waarbinnen partijen samenwerken aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Bekeken moet worden wat de ontwikkelingen rondom het coronavirus voor de proefprojecten gaat betekenen, zoals de mogelijke uitval van personeel, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, 1,5 meter afstand houden en het tijdelijk verleggen van prioriteiten.
De ambitie om 10% van de bouwprojecten uit te voeren als proefproject is geen expliciete voorwaarde voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, maar is wel een belangrijk streven. Hoe groter het volume is aan proefprojecten, des te meer ervaring er kan worden opgedaan. Dat betekent dan weer dat er een gedegen voorbereiding is en de inwerkingtreding soepeler kan verlopen. Naast het volume – dat mede afhankelijk is van de bereidheid van gemeenten en bouwende partijen om deel te nemen aan pilots – is het minstens zo belangrijk om een brede diversiteit in bouwtrajecten te beproeven, de zogenaamde representatieve doorsnede. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld ontstaat van eventuele knelpunten die opgelost moeten worden. Het belang van deze gecombineerde aanpak van representatieve doorsnede en volume wordt door alle stakeholders onderkend.
Tot op heden zijn er op basis van de eerdere ervaringen en de recent gestarte nieuwe proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen.
Kunt u aangeven hoeveel nieuwe proefprojecten sinds de zomer van 2019 zijn gestart en hoe zich dat verhoudt tot de 10% bouwprojecten per gemeente in gevolgklasse I?
Sinds de zomer 2019 is er gestart met het organiseren van nieuwe proefprojecten. Naast het inzetten op het streefvolume van 10% proefprojecten is het noodzakelijk dat er vanuit een representatieve doorsnede gekeken wordt naar de diversiteit in proefprojecten. Vanuit de representatieve doorsnede wordt gekeken naar alle fases in het bouwproces, van initiatief tot ingebruikname van het bouwwerk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er naast seriematige woningbouw ook andere typen bouwwerken als fietsbrug, bedrijfshal enzovoort als proefproject worden uitgevoerd. Tevens is het van belang dat er kennis en ervaring wordt opgedaan met verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgeverschap). Dit is de meest voorkomende categorie en in het kader van representatieve doorsnede meest urgent om proefprojecten op te initiëren.
Na de eerste toetsing van de instrumenten in december 2019 zijn in januari jongstleden de eerste proefprojecten aangemeld. Begin april zijn er 11 proefprojecten gestart en aangemeld. Naast de nieuw gestarte proefprojecten zijn er diverse proefprojecten in voorbereiding. Zowel bij de kwaliteitsborgers, aannemers als gemeenten. Daarnaast wordt er vanuit de begeleidingscommissie proefprojecten een veertigtal proefprojecten geïdentificeerd en gestart. Deze proefprojecten zijn gericht op verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgevers) als cruciaal onderdeel van de representatieve doorsnede.
Met het huidige aantal proefprojecten wordt nog niet voldaan aan het streven naar 10% proefprojecten. Betrokken partijen moe(s)ten hun inzet op proefprojecten verdelen met actuele ontwikkelingen zoals de Pfas- en stikstofproblematiek, de invoering van de Omgevingswet en recent het coronavirus. De inspanningen vanuit koepel- en brancheorganisaties blijven erop gericht om zoveel mogelijk proefprojecten te stimuleren.
Wat is uw beeld van de voorlichting die van de zijde van het rijk richting gemeenten wordt gedaan? Meent u dat dat voldoende is, nu een eerste brief met voorlichting over de WKB pas in december 2019 is verzonden naar gemeenten vanuit de VNG? Klopt het dat de handreiking voor proefprojecten die gemeenten soelaas moet bieden bij het opstarten van projecten volgens de nieuwe regelgeving, pas eind januari 2020 is verstuurd door de VNG? Zo ja, wat is uw visie daarop? Deelt u de gedachte dat het uitblijven van goede voorlichting bij gemeente leidt tot een matige informatiepositie, bewustwording en onnodige vertraging?
Conform de afspraken in het Bestuursakkoord zorgt het Rijk voor algemene voorlichting over het stelsel. Hiervoor worden al geruime tijd bijeenkomsten gehouden en wordt voorlichtingsmateriaal geproduceerd (zie onder meer de informatie op www.rijkoverheid.nl/Wkb en www.stichtingibk.nl). Daarnaast wordt de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig (zie www.helpdeskbouwregels.nl) sinds begin dit jaar ook beschikbaar gesteld en gebruikt voor vragen over de Wkb.
Met de verschillende branches is afgesproken dat voorlichting richting specifieke partijen primair een zaak is van de vertegenwoordigende organisaties. In het geval van gemeenten dus de VNG en VBWTN, de beroepsorganisatie van BWT-ambtenaren. Ook zij geven al langere tijd uitgebreid invulling aan deze voorlichtingstaak via specifieke websites (www.vng.nl/wkb en https://www.bwtinfo.nl/dossiers/kwaliteitsborging-voor-de-bouw), webinars, het Startpakket proefprojecten (VNG), nieuwsbrieven en gezamenlijke bijeenkomsten, zoals de voor dit najaar geplande Roadshows kwaliteitsborging.
Met al deze gezamenlijke acties van het Rijk, VNG en VBWTN ben ik van mening dat de informatiepositie van de gemeenten voldoende is om deel te kunnen nemen aan de proefprojecten. Het deelnemen aan de proefprojecten is voor betrokkenen een bewezen werkwijze en uitgelezen mogelijkheid om snel ervaring op te doen met het nieuwe stelsel.
Wat is uw voornemen ten aanzien van de afspraak uit het bestuursakkoord dat de Minister uiterlijk een half jaar vóór 1 januari 2021 bekend maakt of het stelsel op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden per 1 januari 2021 nu vast staat dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat voldoende nieuwe proefprojecten zijn gestart?
In de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat vanwege de vertraging bij de invoering van de Omgevingswet de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021 niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor komt er meer tijd om proefprojecten uit te voeren. Mijn streven is om u vóór de zomer van 2020 te informeren over een definitieve invoeringsdatum. Dit tijdpad is mede afhankelijk van de ontwikkelingen rond het stelsel van de Omgevingswet.
Deelt u de visie dat met het geringe aantal opgestarte proefprojecten eventuele knelpunten onvoldoende inzichtelijk zullen kunnen worden gemaakt? Leidt dat niet onvermijdelijk tot de conclusie dat het stelsel niet op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Meent u dat er onoverkomelijke knelpunten uit de nieuwe proefprojecten naar voren zullen komen en dat het tijdspad zoals was afgesproken in het bestuursakkoord geen belemmering hoeft te zijn voor verantwoorde invoering van het stelsel? Zo ja, waar baseert u dat op? Is dat besproken met andere stakeholders?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie dat het van groot belang is dat alle bouwbedrijven voldoende kans krijgen om ervaring op te doen met het nieuwe stelsel van de WKB voor inwerkingtreding van de nieuwe wet? Zo ja, welk deel van de bouwbedrijven heeft die ervaring inmiddels?
Voor alle partijen zal het nieuwe stelsel leiden tot een aanpassing in hun werkwijze. Ik ben met u van mening dat het dan ook van belang is om ervaring op te doen met kwaliteitsborging. Mede om die reden is in 2015 al gestart met uitgebreide proefprojecten en pilots waarbij met name bouwbedrijven en kwaliteitsborgers gezamenlijk aan de slag zijn gegaan. In het project Keurmerk Garantiewoningen – op basis van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en Herstelwet – zijn inmiddels veel projecten uitgevoerd waarbij een grote diversiteit aan bouwbedrijven ervaring hebben opgedaan met kwaliteitsborging.
Ook bij de nieuwe proefprojecten worden de bouwbedrijven gestimuleerd om mee te doen. De branchevereniging Bouwend Nederland speelt daar mede een belangrijke rol in. In de begeleiding van de proefprojecten wordt frequent met bouwende partijen gesproken over de voortgang. Daarbij komt ook aan de orde welke knelpunten er zijn om deel te nemen aan de proefprojecten en hoe deze kunnen worden opgelost.
Kunt u aangeven of er op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 voldoende gecertificeerde kwaliteitsborgers zullen zijn? Deelt u de visie van de Vereniging KwaliteitsBorgers Nederland (VKBN) dat voor gevolgklasse 1 er 850 kwaliteitsborgers opgeleid en gecertificeerd moeten zijn? Klopt het dat er op dit moment slechts 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn? Zo ja, wat is uw visie op dat probleem? Welke partijen zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 5, 6 en 7.
De VKBN heeft aangegeven dat er thans circa 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn, maar dat het verwerven van het benodigde aantal kwaliteitsborgers geen problemen zal opleveren. Hiervoor is het wel van belang dat er gestaag en in voldoende mate proefprojecten worden uitgevoerd om de toename gecontroleerd te laten verlopen. Het totaal aantal benodigde kwaliteitsborgers is afhankelijk van het aantal bouwtrajecten gevolgklasse 1 na inwerkingtreding en verder. Het genoemde aantal van 850 kwaliteitsborgers is een grofmazige eerste inschatting geweest, gebaseerd op een aanname van het aantal bouwprojecten in 2021 van gevolgklasse 1. Uit herberekeningen van het aantal bouwprojecten volgt dat dit aantal naar verwachting lager uit zal vallen. Met alle betrokken partijen wordt gezamenlijk bekeken hoe de werving van kwaliteitsborgers zo kan worden ingeregeld dat er geen gaten in de keten vallen.
Het bericht ‘Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig»?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven ten aanzien van het gebruik van verdachte breedplaatvloeren en de rol van uw ministerie daarbij? Wilt u daarbij aangeven wanneer welke informatie met wie gedeeld is en onder wiens (deel)verantwoordelijkheid een en ander heeft plaatsgevonden?
De laatste stand van zaken is dat begin april een wijziging van de Regeling Bouwbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant met een onderzoeksplicht voor gebouwen met breedplaatvloeren. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over deze onderzoeksplicht in de Kamerbrief van 22 mei 2019 (TK 28 325, nr. 199). De onderzoeksplicht zal gefaseerd worden uitgevoerd en eerst betrekking hebben op de gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Deze gebouwen zullen vóór 1 april 20212 moeten zijn beoordeeld. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. De onderzoeksplicht is opgesteld in afstemming met de klankbordgroep3, die sinds 2017 betrokken is bij de landelijke aanpak van breedplaatvloeren aansluitend op het gedeeltelijk instorten van de parkeergarage op Eindhoven Airport en de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). De onderzoeksplicht is gebaseerd op het rapport «Voorstellen voor en achtergronden bij rekenregels voor de beoordeling van bestaande bouw» d.d. 20 mei 2019 van Adviesbureau Hageman, in samenwerking met TNO, waarover ik u ook in genoemde brief heb geïnformeerd.
Klopt het dat gebouwen met de verdachte risicovloeren binnenkort niet geïnspecteerd hoeven te worden en zonder enige beperking weer gebruikt kunnen worden? Zo ja, kunt u aangeven hoe bij eerdere onderzoeken de overtuiging kon ontstaan dat ingrijpende maatregelen wel nodig waren, terwijl kennelijk nu is aangetoond dat er nauwelijks gevaar van bezwijken bestaat?
Dit klopt niet. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Klopt het dat overleg is gevoerd op het Ministerie van Binnenlandse Zaken met betrokkenen doch dat de uitkomst geheimgehouden wordt? Zo ja, wilt u het verslag en de uitkomsten van dat overleg met de Kamer delen?
Het klopt dat op 11 maart jl. een overleg is geweest met de klankbordgroep. In het overleg is de klankbordgroep bijgepraat over de publicatie van de onderzoeksplicht voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700 zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2. De snelle uitvoering van deze onderzoeksplicht wordt breed gedragen. Daarnaast is gesproken over de uitbreiding van deze onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. In het kader hiervan heeft TNO een presentatie gegeven over een eventueel door haar uit te voeren onderzoek dat mogelijk kan leiden tot een beperking van de volgende fasen van de onderzoeksplicht. Vervolgens is afgesproken dat TNO een onderzoeksvoorstel zal indienen bij het Ministerie van BZK.
Er worden geen uitkomsten van de overleggen van de klankbordgroep geheimgehouden. Van elk overleg wordt een afsprakenlijst op hoofdlijnen opgesteld, die de deelnemers aan de klankbordgroep desgewenst met hun achterban kunnen delen. Indien de besprekingen in de klankbordgroep gevolgen hebben voor het landelijke beleid inzake de breedplaatvloeren problematiek, wordt dit aan de Tweede Kamer en overige belanghebbenden gecommuniceerd. In de bijlage bij deze beantwoording treft u aan de afsprakenlijst van het overleg van 11 maart jl.
Zal de koerswijziging financiële gevolgen hebben nu gebouweigenaren kennelijk onnodige kosten gemaakt hebben? Wat is dan de positie van het ministerie daarbij?
Er is geen sprake van een koerswijziging. De landelijke aanpak is steeds gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Het nog uit te voeren onderzoek van TNO beoogt een verdere uitbreiding van deze wetenschappelijke kennis.
Klopt het bericht dat de inspectieplicht voor gebouwen met verdachte vloeren wel per 1 april aanstaande van kracht wordt, doch dat de voorwaarden en regels daarbij worden aangepast zodat de meeste risicogebouwen niet meer geïnspecteerd hoeven te worden?
Begin april is een onderzoeksplicht van kracht voor gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Er is geen sprake van een aanpassing van de voorwaarden en regels. Het onderzoek moet worden uitgevoerd met het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan.
Klopt het dat gebouwen met verdachte vloeren dan direct weer in gebruik genomen kunnen worden, omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaande ontsnappingsroute uit de NEN 8700 die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn? Zo ja, waarom is daar niet eerder gebruik van gemaakt?
Deze berichtgeving is onjuist. Het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan geeft rekenregels waarmee men kan aantonen dat voldaan wordt aan het veiligheidsniveau van NEN 8700. Als blijkt dat een breedplaatvloer niet voldoet aan deze rekenregels volgt uit het stappenplan dat er maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid alsnog te waarborgen. Dit kan volgens het stappenplan bestaan uit het uitvoeren van proefbelastingen of een verdere risicobeoordeling door een deskundige. In het stappenplan is hiermee aangesloten op de mogelijkheden die NEN 8700 geeft. Er is in NEN 8700 geen algemene ontsnappingsroute die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn.
Klopt het dat TNO thans van mening is dat men niet kon negeren dat bij praktijktesten van bollenvloeren geen enkele vloer werd afgekeurd, terwijl TNO eerder een ander standpunt had?
Eerder hebben TNO en Hageman aangegeven dat het uitvoeren van proefbelastingen op één of meerdere vloeren in een specifiek gebouw, indien correct toegepast en geanalyseerd, betrouwbare informatie geeft voor de beoordeling van andere vloeren in dat gebouw. Dit is in het stappenplan beschreven. Aanvullend zal TNO bij het voorgenomen onderzoek (zie antwoord op vraag 3) nader bezien hoe het gegeven dat in Nederland al jarenlang breedplaatvloeren worden toegepast zonder zichtbare problemen kan worden meegenomen in een verdere statistische beschouwing van de veiligheidsrisico’s. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de veiligheidsfilosofie die ten grondslag ligt aan NEN 8700.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er geheimzinnig gedaan wordt over de gehele problematiek omdat beleggers niet willen dat naar buiten komt dat hun gebouwen misschien niet veilig zijn, uit angst dat ze niet verhuurd of verkocht worden? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. In de klankbordgroep is ook de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) vertegenwoordigd. In het overleg op 11 maart jl. heeft de Vereniging aangegeven haar achterban actief te willen informeren over de onderzoeksplicht die begin april wordt gepubliceerd.
Is bovenstaande informatie uit het bericht in Cobouw voor u aanleiding om het onderzoek naar de instorting van de parkeergarage in Eindhoven te heropenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op de eerdere vragen volgt is de berichtgeving in Cobouw onjuist. Deze berichtgeving vormt daarmee wat mij betreft geen aanleiding om de eerdere drie onderzoeken naar de instorting van de parkeergarage door Bureau Hageman, TNO en de Onderzoeksraad voor Veiligheid te heropenen. Dit geldt ook voor het nader bezien van de rol van bureau Hageman. Ik verwijs daarbij naar inhoud van de kamerbrief van 14 februari 2019 die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 325, nr. 187).
Geven de nieuwe informatie en conclusies u aanleiding om de rol van bureau Hageman nader te bezien, aangezien er kennelijk sprake was van «een blinde vlek» of beter gezegd «conflicterende belangen»?
Zie antwoord vraag 10.
Vergoeding nieuw gevonden schade tijdens herstelwerkzaamheden |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de standaardprocedure wanneer er bij het herstel van schade, als gevolg van aardbevingsschade door mijnbouwactiviteiten aan een woning, nieuwe schade wordt ontdekt?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) geeft aan dat op basis van een schadeopname, en nadat de aanvrager de gelegenheid wordt geboden een zienswijze in te dienen bij deze schadeopname, de TCMG een besluit tot vergoeding van de mijnbouwschade veroorzaakt door de gaswinningen uit het Groningen veld of de gasopslag te Norg neemt. Indien een aanvrager vervolgens tijdens het herstel van deze mijnbouwschade nieuwe mijnbouwschade ontdekt dan kan dergelijke schade opnieuw bij de TCMG worden gemeld. Na ontvangst van een melding bekijkt de TCMG of deze schade kan worden meegenomen in een eventuele lopende procedure of dat daarvoor een nieuwe procedure noodzakelijk is. Mocht de nieuwe schade problematisch zijn, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, dan kan dit voor de TCMG aanleiding zijn de zaak te prioriteren.
Welke stappen moeten inwoners van Groningen nemen om de kosten voor meerwerk snel vergoed te krijgen?
Na een schademelding vindt opname van de schade door een schade-expert plaats. De TCMG heeft mij laten weten dat bij het in kaart brengen van de schade de expert gebruik maakt van een calculatiemodel. Dit calculatiemodel is tot stand gekomen op basis van advies van schade-expertisebureaus. Het calculatiemodel is vervolgens extern gevalideerd om te kijken of de daarin opgenomen bedragen marktconform zijn. De prijzen worden daarnaast een keer per jaar geïndexeerd, laatstelijk in januari 2020. Bij het opstellen van het calculatiemodel en bij de uitvoering daarvan wordt rekening gehouden met redelijkerwijs te verwachten meerwerk. Zo wordt een kapotte tegelvloer met tegels die niet meer verkrijgbaar zijn voor een gehele ruimte vergoed.1 Dat betekent dat redelijkerwijs te verwachten meerwerk wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van de schadevergoeding.
Op basis van de schadeopname wordt een adviesrapport opgesteld. Dit adviesrapport wordt aan de schademelder verstrekt. De schademelder kan, bijvoorbeeld als deze twijfelt of de in het adviesrapport opgenomen bedragen afdoende zijn om de schade te herstellen, een zienswijze indienen. Bij het indienen van de zienswijze kan de schademelder een offerte van een andere aannemer betrekken. Bovendien staat nadat de TCMG een besluit heeft genomen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open als de schademelder het niet eens is met het besluit. Overigens hebben in de praktijk, sinds de oprichting van de TCMG twee jaar geleden, dergelijke situaties zich zeer beperkt voorgedaan.
In de schadeprocedure bij de TCMG is het eveneens mogelijk om te kiezen voor de aannemersvariant2. Bij de aannemersvariant doet een aannemer de schadeopname en de schadecalculatie en kan de gedupeerde de schade door dezelfde aannemer laten herstellen. Een situatie waarin sprake is van kosten voor meerwerk kan daarmee worden voorkomen. De animo voor de aannemersvariant is echter gering, schademelders verkiezen de reguliere procedure.
Bestaat er een soort voorrangsprocedure voor mensen bij wie tijdens schadeherstel nieuwe schade wordt ontdekt? Binnen hoeveel tijd kunnen mensen de kosten hiervan vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat moeten mensen doen wanneer zij van een aannemer een hogere rekening krijgen dan was voorzien? Waar kunnen zij zich melden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor mensen die in de problemen komen omdat de aannemer het geld wil voor het meerwerk, maar de mensen het geld niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er van extra schades die tijdens het herstel worden ontdekt bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen? Hoe vaak geldt dit voor versterkingen?
In algemene zin komen dergelijke situaties zeer beperkt voor. De TCMG heeft laten weten dat er geen exacte aantallen bekend zijn omdat niet wordt geregistreerd hoe vaak het voorkomt dat tijdens het herstel nieuwe mijnbouwschade wordt ontdekt.
Het bericht dat de provincie Noord-Holland op de rem trapt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Provincie Noord-Holland trapt op de rem»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van woningbouwdeskundige Jos Feijtel dat de provincie Noord-Holland wéér op de rem trapt?
Ik zie het als mijn rol erop toe te zien dat de provincie Noord-Holland, net als andere provincies, met gemeenten tot een woningbouwprogrammering met voldoende volume en snelheid komt, in een goede afweging met andere ruimtelijke belangen. Op 2 maart jl. heeft Minister van Veldhoven met gedeputeerden van alle provincies besproken dat we gezamenlijk het voortouw nemen om dit te realiseren. Daarin geldt de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS als uitgangspunt, wat mogelijk betekent dat het nodig is om extra locaties aan te wijzen om tot 130% plancapaciteit te komen. Mede op basis van de NOVI zal ik in samenspraak een actieve rol vervullen om extra grootschalige locaties te identificeren. De uiteindelijke keuze voor specifieke locaties en gemeenten blijft echter aan medeoverheden, wanneer zij invulling geven aan de kaders die het Rijk daar op hoofdlijnen aan stelt.
In de meest recente inventarisatie plancapaciteit (najaar 2019) bleek dat de provincie Noord-Holland over ruim meer dan 130% plancapaciteit beschikt ten opzichte van de behoefte. Naast volume is ook de juiste snelheid van de bouwplannen cruciaal. De volgende stap is daarom om inzichtelijk te maken wat er nodig is om deze plannen, en met name de grootschalige plannen, met de tijdig te realiseren. Op 2 maart jl. is door Minister van Veldhoven met de gedeputeerden afgesproken om hier gezamenlijk aan verder te werken, zodat er dit jaar nog resultaten liggen.
Kunt u aangeven wat er veranderd is sinds uw gesprek met de provincie Noord-Holland begin vorig jaar toen de rem eraf is gehaald en het bericht van 20 februari 2020?
In maart 2019 ontving u een Kamerbrief met verslag van het bestuurlijk overleg met de provincie Noord-Holland, regio Alkmaar en private partijen over de voortgang van de woningbouw in deze regio. Daarbij zijn afspraken gemaakt om te komen tot een realiseerbare programmering die voorziet in de behoefte. Hiervoor is het nodig om zachte plannen die snel te realiseren zijn naar voren te halen. Om deze gezamenlijke ambities mogelijk te maken heb ik ondersteuning aan de regio vanuit BZK aangeboden. Daarbij is bovendien aangegeven dat ik zal bezien wat binnen het instrumentarium en de rol van het ministerie mogelijk is om de regio te ondersteunen. Het Expertteam Woningbouw van BZK is in de regio Alkmaar reeds actief als ondersteuning bij diverse projecten.
Op dit moment is er geen sprake van wijziging ten opzichte van de afspraken in 2019, en wordt hier door de provincie met gemeenten in samenwerking uitvoering aan gegeven. Wel heeft de provincie Noord-Holland inmiddels de ontwerpOmgevingsverordening voor inspraak ter inzage gelegd. Gemeenten en belanghebbenden zijn in de gelegenheid hier een zienswijze op in te dienen, bijvoorbeeld indien dit in hun optiek niet in lijn is met de afspraak om tot een goede woningbouwprogrammering te komen. Provinciale staten van Noord-Holland stelt vervolgens de al dan niet gewijzigde Omgevingsverordening vast.
Tijdens het overleg met alle gedeputeerden portefeuillehouders Wonen op 2 maart jl. is besproken dat ik verwacht dat zij bij de planvorming uitgaan van een plancapaciteit van 130% en voldoende snelheid in de realisatie van woningbouw. Bij de beantwoording van de zienswijzen op het provinciaal beleid ga ik ervan uit dat deze aspecten leidend zijn.
Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie Koerhuis/Ronnes die verzoekt om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te plannen en te bouwen door overprogrammeren toe te staan, en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen?2
Aan deze motie is invulling gegeven door met de regio afspraken te maken over een realiseerbare woningbouwprogrammering met ruimte voor overprogrammeren ten opzichte van de behoefte. In aanvulling hierop stuur ik bovendien op 130% plancapaciteit voor alle provincies, waarbij deze plancapaciteit met voldoende snelheid te realiseren moet zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij ligt in verband met een integrale afweging van verschillende opgaven zoals mobiliteit, groen, energietransitie en klimaatadaptatie de prioriteit bij het binnenstedelijk bouwen en realisatie van woningbouw rond OV-knooppunten. Alleen in onze binnensteden bouwen is niet voldoende om de vraag te volgen en het woningtekort in te lopen. Daarom moeten er tegelijkertijd ook locaties worden aangewezen aan de randen van de centrumstad, maar binnen het bestaande stedelijk gebied, gekoppeld aan bestaande of nieuw te realiseren (OV)infrastructuur.
Hoe staat het met het overprogrammeren in Noord-Holland? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Ik geef niet alleen invulling aan de toezegging om overprogrammeren toe te staan, ik verwacht van provincies dat zij hier invulling aan geven en neem daarin gezamenlijk met provincies het voortouw. Tijdens het overleg op 2 maart jl. met alle gedeputeerden met de portefeuille Wonen heeft Minister van Veldhoven nadrukkelijk gewezen op de urgentie van ruim voldoende bouwplannen en uitgesproken dat ik verwacht dat provincies inzetten op 130% plancapaciteit.
Het voorgenomen beleid van de provincie Noord-Holland is weergegeven in de ontwerpWoonagenda 2020–2025. Zoals hiervoor aangegeven bedraagt de plancapaciteit hierin meer dan 130%. De provincie Noord-Holland meldde ons dat gemeenten via de woonagenda gestimuleerd worden om ervoor te zorgen dat er voor de komende vijf jaar steeds minimaal 130% harde plancapaciteit is.
Bent u bereid om weer in gesprek te gaan met de provincie Noord-Holland om de rem er weer af te halen?
Ik zal periodiek met de provincies, waaronder provincie Nood-Holland, spreken over bouwplannen en de realisatie van woningbouw. Voor de Metropoolregio Amsterdam is daarnaast middels de woondeal en de verstedelijkingsstrategie sprake van een continu proces waarbij de provincie, de regio en het ministerie in nauw overleg de voortgang van realisatie en planvorming van woningbouw bespreken en waar nodig een bijdrage leveren aan versnelling en programmering.
Gelet op de huidige maatschappelijke situatie zetten wij nog meer energie in op het met alle partijen behalen van resultaten.
Klopt het dat door het aanwijzen van kleine kernen en lintbebouwing als landelijk gebied het moeilijker wordt om in die gebieden te bouwen? Zo ja, bent u bereid om dit in het gesprek met de provincie mee te nemen?
De provincie geeft aan dat zij voor de totstandkoming van het werkingsgebied landelijk gebied een aantal uitgangspunten heeft gehanteerd. Daarbij zijn de CBS-gegevens voor bevolkingskernen gebruikt.
Dit laatste uitgangspunt is voor wat betreft linten conform de Omgevingswet. Voor woningbouw in het landelijk gebied (niet zijnde BPL) biedt de provincie voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen (11 woningen of minder) meer ruimte. Zoals reeds aangegeven stuur ik op volume en snelheid van de bouwprogrammering, en ga ik daar met de provincie mee aan de slag. In de NOVI geef ik op hoofdlijnen richting aan de keuze voor gebieden en locaties. Binnen die kaders zijn specifieke keuzes aan de medeoverheden, in de afweging met andere ruimtelijke belangen.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland een halt toegeroepen moet worden met betrekking tot «de fixatie op binnenstedelijk bouwen»?
In het Rijks- en provinciaal beleid is het binnenstedelijk bouwen nabij knooppunten prioritair. In de gebieden met de grootste bouwopgave werken we samen met de provincie en regio in woondeals en regionale verstedelijkingsstrategieën om te zorgen voor voldoende plancapaciteit, bouwsnelheid en keuzes over de juiste locaties. Dit in samenhang met beslissingen over infrastructuur, werklocaties, investeringen en publieke en private voorzieningen.
Alleen in onze binnensteden bouwen is niet voldoende om de vraag te volgen en het woningtekort in te lopen. Daarom moeten er tegelijkertijd ook locaties worden aangewezen aan de randen van de centrumstad, maar binnen het bestaande stedelijk gebied, gekoppeld aan bestaande of nieuw te realiseren (OV)infrastructuur. We maken regionale verstedelijkingsstrategieën voor gebieden met de grootste groei in het Stedelijk Netwerk Nederland, waarin binnen- en buitenstedelijke mogelijkheden voor noodzakelijke woningbouw, ook in relatie tot leefomgevingskwaliteiten in beeld worden gebracht. Op deze manier kan met tempo én kwaliteit gebouwd worden.
Het gebruik van de sloopregeling door Vestia in onder meer Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoe vaak, sinds het instellen van de korting op de verhuurderheffing voor sloop, is gebruik gemaakt van deze investeringskorting in krimpgebieden en Rotterdam-Zuid? Kunt u uw antwoorde uitsplitsen naar de krimpgebieden en Rotterdam-Zuid?1
In de tabel kunt u het aantal aanvragen voor een heffingsvermindering sloop vinden, uitgesplitst in krimpgebieden en Rotterdam-Zuid. De cijfers zijn gebaseerd op de stand van zaken op 2-12-2019. Het gaat hier om aanvragen die voorlopig zijn goedgekeurd (voorlopige investeringsverklaringen) en aanvragen waarbij de sloop daadwerkelijk is gerealiseerd (definitieve investeringsverklaringen).
Regio
Aantal voorlopige investerings- verklaringen
€
Aantal definitieve investerings- verklaringen
€
Totaal
€
Krimp-gebieden
6.018
€ 150.130.000
4.190
€ 86.820.000
10.208
€ 236.950.000
Rotterdam-Zuid
1.345
€ 33.625.000
1.054
€ 24.770.000
2.399
€ 58.395.000
Totaal
7.363
€ 183.755.000
5.244
€ 111.590.000
12.607
€ 295.345.000
In hoeveel van deze gevallen zijn de huurprijzen van de nieuwe huurwoningen, die in de plaats zijn gekomen voor de gesloopte woningen, geliberaliseerd nadat een verhuizing of huurverhoging heeft plaatsgevonden? Kunt u uw antwoorde uitsplitsen naar de krimpgebieden en Rotterdam-Zuid?
Er is geen sluitende administratie beschikbaar van verhuizingen en huurontwikkeling om deze vraag te beantwoorden. Indien er signalen komen dat dit gebeurt bij woningen waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, kan er worden gekozen om in te grijpen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Hoeveel aanvragen voor de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» in verband met sloop zijn er nog in behandeling en hoeveel daarvan zijn aanvragen van Vestia, zoals de geplande woontoren nabij de Tweebosbuurt?2
Uit de tabel bij vraag 1 blijkt dat er nog 7363 aanvragen in behandeling zijn, waarvan 1345 in Rotterdam-Zuid. Vestia heeft 535 aanvragen in verband met sloop nog in behandeling. Deze zijn dus voorlopig goedgekeurd, maar de woningen dienen nog gesloopt te worden om in aanmerking te komen voor een definitieve heffingsvermindering.
Bent u het eens met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dat de gegeven korting op de verhuurderheffing bij moet dragen aan de realisatie van goedkope, betaalbare huurwoningen en dat het dus niet de bedoeling is dat de huurprijzen van deze woningen worden geliberaliseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw dient de aanvangshuur bij aanvragen vanaf 2017 onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag te zijn. Voor Rotterdam-Zuid gold dat er tot 1 juli 2018 ook aanvragen ingediend konden worden voor nieuwbouwwoningen waarvan de aanvangshuur onder de liberalisatiegrens ligt. Deze regelingen zijn ingevoerd om bij te dragen aan de realisatie van betaalbare huurwoningen. De opstelling van RVO is in lijn met dit uitgangspunt.
Is er een grens tot wanneer sociale huurwoningen, die tot stand zijn gekomen na sloop en met een korting op de verhuurderheffing, een sociale huurprijs onder de liberalisatiegrens moeten hebben? Of bestaat er een clausule waardoor de woningen in de sociale huurvoorraad moeten blijven en kunnen worden geliberaliseerd? Zo nee, bent u bereid dit toe te voegen?3
In de wet maatregelen woningmarkt 2014 II staat gemeld dat om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw, een woning een huurprijs dient te hebben waarvan de huurprijs lager is dan de aftoppingsgrens. De intentie van deze maatregel is dat deze huur voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven. Indien dit niet het geval is en er bewijs is dat de huur op korte termijn na realisatie van de woning excessief is gestegen, kan RVO overgaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering. Dit wordt ook toegelicht in de memorie van toelichting van de wetswijziging uit 2016 (Kamerstuk 34 548, nr. 3).
Deelt u de mening dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» wanneer na sloop en nieuwbouw de huurprijzen (snel) worden geliberaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Bij realisatie van de woning waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, dient de huurwoning een aanvangshuur te hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag. Het is onwenselijk als de huren van zulke woningen op korte termijn stijgen naar een prijs boven de liberalisatiegrens. Zoals ik in vraag 5 heb geantwoord, kan ik overgaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering indien dit wel het geval is. Een dusdanige snelle huurstijging kan echter pas indien de eerste bewoner besluit de huur van de woning stop te zetten. In het overgrote deel van de woningen vindt mutatie niet op korte termijn plaats. Op de lange termijn kan het mogelijk zijn dat de huur wordt verhoogd, eventueel naar een huurprijs boven de liberalisatiegrens.
Hoeveel miljoen euro aan «subsidie», ofwel korting op de verhuurderheffing, krijgt Vestia in totaal met de sloopplannen, en zijn deze bedragen verrekend in het saneringsplan of het verbeterplan?
De aanvragen voor de heffingsvermindering sloop van Vestia die nog in behandeling zijn, hebben een totale waarde aan heffingsverminderingen van € 13.375.000. Dit wordt als heffingsvermindering aan Vestia uitgekeerd indien er daadwerkelijk gesloopt wordt. Daarnaast zijn er 331 aanvragen van Vestia voor de heffingsvermindering sloop inmiddels omgezet in een definitieve heffingsvermindering. Dit heeft een bedrag opgeleverd van € 6.695.000. Naast sloopplannen heeft Vestia ook heffingskorting voor nieuwbouw en renovaties op Rotterdam Zuid aangevraagd. Dit betreft een bedrag van ruim 7 miljoen euro. Vestia heeft deze bedragen (samen ruim 27 miljoen) in haar grondexploitatie van de Tweebosbuurt opgenomen en daarmee is het onderdeel van Herijkt Verbeterplan.
Is het ontvangen van een korting op de verhuurderheffing en het daarna snel verhogen van de huurprijzen boven de liberalisatiegrens, zodat én meer huurinkomsten worden ontvangen én geen verhuurderheffing hoeft te worden betaald een strategie van Vestia? In hoeverre zijn het WSW (Waarborgfonds Sociale Woningbouw), de Autoriteit Woningcorporaties en u hiervan op de hoogte? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen invulling en uitgangspunten van de herstructurering van Tweebos zijn onderdeel van de afspraken die zijn gemaakt tussen gemeente Rotterdam en Vestia in het kader van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. De volkshuisvestelijke afweging heeft in die constellatie plaatsgevonden. Het investeringsprogramma van Vestia maakt onderdeel uit van het Herijkt Verbeterplan. In het kader van de monitoring van de financiële sanering van Vestia waren de gemandateerd saneerder, WSW en Aw op de hoogte van de (financiële) uitgangspunten voor de herstructurering van de wijk Tweebos.
Waarom zijn de eerder gestelde Kamervragen nog niet beantwoord, gezien de onrust bij huurders, de noodoproep van verschillende gemeenten en de penibele financiële situatie bij Vestia? Kunt u dit alsnog zo snel mogelijk doen?4
Voor de gestelde kamervragen was afstemming met meerdere partijen nodig, waardoor deze niet binnen de gestelde termijn beantwoord konden worden. Hiervoor heeft u een uitstelbrief ontvangen. De vragen zijn inmiddels beantwoord.
Wilt u bovenstaande Kamervragen per vraag beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Het niet verstrekken van een volmacht door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor betalingen van versterkingsprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen in Groningen niet kunnen starten met de versterking doordat er geen depotovereenkomsten getekend kunnen worden?1
Nee. Er was geen sprake van het niet kunnen starten van de versterking. Zie verder bij antwoord 3.
Wie heeft de volmacht om depotovereenkomsten te tekenen in het aardbevingsgebied?
Het BZK mandaatbesluit heeft dezelfde mandaten, volmachten en machtigingen overgenomen als die de NCG ook bij EZK had. Dat betekent dat de NCG bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden die dat dienstonderdeel betreffen, waaronder het sluiten van depotovereenkomsten.
Wat is er precies veranderd sinds 1 januari 2020 bij het sluiten van depotovereenkomsten?
Tot 1 januari 2020 was NAM – als opdrachtgever van het Centrum Veilig Wonen – in principe de partij die depotovereenkomsten aanging met bewoners voor de versterking van hun woning. Per 1 januari 2020 is de Nationaal Coördinator Groningen de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen en daarmee is een einde gekomen aan de directe betrokkenheid van NAM. Dit is in lijn met de inspanningen om NAM op afstand te zetten van het schadeherstel en de versterkingsopgave.
Het gevolg van die handeling is dat sinds 1 januari 2020 niet NAM maar de NCG de depotovereenkomsten voor de versterking aangaat met de bewoners. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het publiek maken van dit instrument. Totdat het zo ver is gaf de NCG de voorkeur aan een voorschotbetaling.
In een aantal gevallen hebben bewoners die al in een vergevorderd stadium waren gevraagd of er toch geen mogelijkheid zou zijn om vooruitlopend op de definitieve inrichting met een depot te werken. Dat is alsnog mogelijk gemaakt. Ik hecht eraan om te benadrukken dat er geen sprake is geweest van het niet kunnen starten van de versterking.
Wie heeft bepaald dat de NCG niet meer bevoegd is depotovereenkomsten te sluiten? Wat is daar de reden van?
De lopende trajecten worden onder auspiciën van de NCG voortgezet. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is de NCG bevoegd om depotovereenkomsten met bewoners aan te gaan.
Wat geldt er voor de gevallen die voor 1 januari 2020 een depotovereenkomsttoezegging hadden, maar deze nog niet voor deze datum gesloten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hiermee te maken hebben toch al in januari kunnen starten met de versterking van hun huis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 6 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
Woningbouw in polder Rijnenburg bij Utrecht |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Windmolens en zonnevelden in polders Rijnenburg en Reijerscop»?1
Ja.
Heeft het gemeentebestuur van Utrecht voorafgaand aan haar besluit om de gemeenteraad het voorstel te doen om in de polders Rijnenburg en Reijerscop geen ruimte te bieden voor de bouw van een groot aantal woningen, overleg met u gevoerd over het voorgenomen besluit? Zo ja, wat was uw reactie gelet op de discussie in de Kamer over de bouw van woningen aldaar?
Nee, hier heeft het gemeentebestuur van Utrecht geen contact over gezocht met mij.
Op basis waarvan is de termijn van 20 jaar gebaseerd? Is daarmee een sluitende exploitatie te realiseren? Acht u het risico reëel dat molens en zonneweiden langer moeten blijven vanwege exploitatiemotieven?
Van de gemeente en provincie Utrecht begrijp ik dat het voor een haalbare business case noodzakelijk is dat zonnevelden en windmolens 20 jaar geëxploiteerd kunnen worden. Dit is minimaal vijf jaar langer dan waarvan in het conceptvoorstel uitgegaan is. Reden hiervoor is dat het berekenen van de richtwaarden voor SDE-subsidie (Stimulering Duurzame Energie) sinds voorjaar 2019 uit wordt gegaan van 20 jaar exploitatie in plaats van 15 jaar.
De verwachting van gemeente en provincie Utrecht is dat ook financiers van windmolens en zonnevelden in Rijnenburg een exploitatieperiode van 20 jaar zullen eisen, omdat er naar verhouding grote kosten zijn voor infrastructuur en samenwerking met partijen zonder groot eigen vermogen wordt geëist (lokaal eigendom). Afhankelijk van het moment van realisatie van windmolens en zonnevelden, zal het noorden van Rijnenburg tot circa 2040 grotendeels beschikbaar zijn voor energieproductie.
Met deze periode van 20 jaar is een sluitende exploitatie te realiseren volgens de gemeente en provincie Utrecht. Het Rijk heeft geen rol in de exploitatie van een energielandschap op deze locatie, dus van de risico’s kan ik geen inschatting maken.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er gebouwd zouden kunnen worden in het middengebied van de polder, waar in de recente plannen een grote ruimte leeg blijft? Heeft Utrecht u garanties gegeven dat die woningen daadwerkelijk en spoedig gebouwd gaan worden? Op welke termijn kunnen die woningen gebouwd worden?
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de regio met de provincie voldoende plannen ontwikkelt, met voldoende tempo om te voorzien in de woningbehoefte het tekort terug te dringen. Daarom heeft mijn voormalige collegaminister Van Veldhoven in het Bestuurlijke Overleg MIRT van afgelopen november de afspraak met hen gemaakt dat ze zorgen voor een plancapaciteit van 130% van de woningbehoefte.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl., over de woondeal, heeft oud-minister Van Veldhoven tot haar genoegen geconstateerd dat de regio Utrecht met succes invulling heeft gegeven aan deze afspraak. Voor de periode tot 2030 zijn de regio Utrecht voldoende woningen gepland om tegemoet te komen aan 167% van de woningbehoefte. Voor de periode tot 2040 gaat het om 149%3.
In het kader van de totale hoeveelheid plancapaciteit heeft oud-minister Van Veldhoven ook de polder Rijnenburg met de regio besproken. Rijnenburg blijkt voor 2030 niet nodig te zijn om voldoende woningen te ontwikkelen. Voor na 2030 wordt er gewerkt aan een lange termijn verstedelijkingsstrategie. Deze verstedelijkingsstrategie, uitgevoerd onder het MIRT, moet eind dit jaar resultaten opleveren. Of de regio Rijnenbrug in de verstedelijkingsstrategie opneemt is nog onduidelijk. Dit is mede afhankelijk de gekozen ontwikkelrichtingen van de regio Utrecht en de bereikbaarheidsinvesteringen die nodig zijn bij verschillende ontwikkelrichtingen. De polder Rijnenburg zelf is namelijk zeer complex om goed te ontsluiten, vanwege de ligging tussen twee (drukke) snelwegen en het ontbreken van grootschalige ov. Daarnaast zijn delen van de polder zeer laaggelegen, wat uitdagingen biedt qua klimaatadaptatie en waterhuishouding. Rijk en regio zullen deze afweging tussen de locatie Rijnenburg en andere kansrijke gebieden gezamenlijk maken.
Is een (globale) berekening beschikbaar van de voorziene kosten van de noodzakelijke investeringen in ontsluiting, uitgaande van woningbouw? Is het u bekend dat de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, het aanbod hebben gedaan om kosten van ontsluiting mede te dragen? Hoe heeft Utrecht op dat aanbod gereageerd en wat is uw reactie op dat aanbod?
Nee, er zijn op dit moment geen berekeningen beschikbaar. Ik streef ernaar dat deze wel beschikbaar komen. De benodigde ontsluiting van de woningopgave in de regio Utrecht is overigens een nationaal en regionaal vraagstuk en maakt onderdeel uit van U Ned en MIRT.
Mij is het appèl dat door de projectontwikkelaars met grondposities in Rijnenburg aan de gemeente Utrecht is aangeboden bekend. Naar aanleiding van een mondelinge toelichting op dit appèl heeft de gemeente Utrecht nadere vragen gesteld aan de ontwikkelaars hoe zij bepaalde keuzes en de uitwerking hiervan voor ogen hebben.
Hebben de energieleveranciers, die de molens en zonnevelden feitelijk gaan bouwen, enig zicht op medewerking van de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben? Als daar geen zicht op is, hoe reëel zijn de plannen dan?
Dit is een vraagstuk waar de gemeente Utrecht samen met de grondeigenaren en energieleveranciers uit moet komen. Het is niet aan mij om hier uitspraak over te doen.
Wel geven grondeigenaren aan de gemeente Utrecht aan dat zij niet mee willen werken aan energieproductie in het middengebied van Rijnenburg. Zonder deze medewerking kunnen energieproducenten niet verder in dit gebied. Om de mogelijkheid tot het realiseren van het energielandschap te vergroten, is het zoekgebied voor windmolens in het middengebied van Rijnenburg geschrapt.
Kunt u aangeven wat in deze de visie is van het provinciebestuur en van de buurgemeenten (met name IJsselstein en Nieuwegein)?
De provincie Utrecht geeft zowel in haar ruimtelijk beleid als in de reactie op eerdere conceptvoorstellen voor Rijnenburg het volgende aan ten aanzien van Rijnenburg:
Zo lang woningbouw in Rijnenburg nog niet aan de orde is, is het gebied geschikt voor tijdelijke invulling als energielandschap.
Verstedelijking te Rijnenburg heeft een sterke relatie met de programmering van de verstedelijkingsopgave voor de hele regio. Dit wordt uitgewerkt in een MIRT-onderzoek.
Uitwerking van de plannen voor het energielandschap mag toekomstige woningbouw niet onmogelijk maken (motie provinciale staten maart 2019).
Daarnaast geeft de provincie aan dat de voorgestelde verschuiving van de exploitatietermijn van 15 jaar naar 20 jaar begrijpelijk is. Dit gezien de gewijzigde SDE-financiering (20 jaar) en het kunnen realiseren van zowel energetisch als financieel haalbare projecten. Het daarbij vrijwaren van het middengebied voor zonnevelden en windturbines biedt voor de tussentijd mogelijkheden voor woningbouw. De keuze voor de programmering vindt plaats binnen het MIRT-onderzoek, het regionaal economisch perspectief en de provinciale omgevingsvisie. De voorstellen voor het energielandschap passen in de provinciale wens om ook woningbouw in Rijnenburg mogelijk te maken.
De gemeente Nieuwegein en IJsselstein hebben door middel van raadsbesluiten gereageerd op de ontwikkelingen in Rijnenburg. Beide gemeenten geven aan dat zij de voorkeur geven aan woningbouw op deze locatie en roepen de gemeente Utrecht op zo snel mogelijk met de voorbereidingen voor woningbouw in Rijnenburg te starten.
Omdat er geen overeenstemming bestaat tussen de gemeenten Utrecht, Nieuwegein en IJsselstein over de ontwikkeling van een dergelijke grote en belangrijke ontwikkellocatie, heb ik de regio ertoe oproepen om tot overeenstemming te komen over de toekomst van Rijnenburg. De invulling van deze locatie, of dat nou woningbouw of een energielandschap is, is namelijk van regionaal belang. Gemeente Utrecht heeft aangegeven het initiatief te nemen om overeenstemming te bereiken met de omliggende gemeenten. De provincie heeft hierbij haar hulp aangeboden.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. over de woondeal is Rijnenburg ter sprake gekomen. Ook hier bleek dat er binnen de regio verschillend wordt gedacht over de ontwikkeling van Rijnenburg. Rijnenburg is in beeld als woningbouwlocatie, maar vooralsnog wordt voorrang gegeven aan andere locaties. Oud-minister Van Veldhoven heeft aangegeven dat 2030 snel dichterbij komt en dat het belangrijk is om keuzes te maken. Deze keuzes zijn onderdeel van de verstedelijkingsstrategie waar Rijk en regio in het kader van het BO MIRT gezamenlijk aan werken.
Heeft u de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, gesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat gesprek en wat is uw visie op het aanbod van deze projectontwikkelaars? Wilt u het gespreksverslag aan de Kamer zenden?
Het is belangrijk dat gemeenten goed samenwerken met projectontwikkelaars om samen tot woningbouwversnelling te komen. Het is echter niet aan mij om rechtstreeks met projectontwikkelaars te spreken over specifieke woningbouwlocaties, tenzij dit in het kader van samenwerking aan de versnelling van locaties met medeoverheden is. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn binnen de woondealregio’s en de locaties die daar aangewezen zijn voor versnelling.
Op 26 september jl. heeft op het ministerie een gesprek plaatsgevonden met een adviesbureau dat interviews afnam in opdracht van projectontwikkelaars die grondposities hebben in Rijnenburg. Daarbij is aan het adviesbureau hetzelfde meegegeven als de inhoud van de Kamerbrief die ik op 13 september jl. aan uw Kamer verzond, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en locatiekeuzes primair bij gemeenten en provincies ligt. Van dat gesprek bestaat geen verslag.
Wilt u de gespreksverslagen van de overleggen die u met Utrecht hierover heeft gevoerd aan de Kamer zenden?
In de brief van 13 september jl. («kamerbrief over plancapaciteit Utrecht) informeerde ik uw Kamer reeds over de contacten die er met Utrecht zijn over de plancapaciteit in de regio Utrecht.
Ook de gespreksverslagen van de Bestuurlijke Overleggen MIRT op 20 en 21 november jl. zijn reeds met uw Kamer gedeeld. In deze overleggen sprak oud-minister Van Veldhoven onder andere met de gemeente Utrecht over MIRT-verkenning ov en wonen in de regio Utrecht.
Daarnaast brachten de Minister-President en oud-minister Van Veldhoven op 6 november jl. een werkbezoek aan Utrecht. Hierbij stond de woningbouwopgave centraal. Van dit werkbezoek is geen verslag beschikbaar.
Zoals aangegeven in antwoord 4 heeft oud-minister Van Veldhoven de regio Utrecht ook tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. aangesproken op de afspraak om voor 130% van de behoefte te programmeren. In de Kamerbrief behorende bij deze beantwoording informeer ik u hierover. Hier bleek dat Utrecht op dit moment ruimschoots voldoet aan deze afspraak. Tijdens het Bestuurlijke Overleg is ook Rijnenburg besproken, zoals aangegeven in antwoord 7.
Utrecht heeft aangegeven 130% plancapaciteit in te voeren: kunt u de gegevens en de cijfermatige onderbouwing daaromtrent aan de Kamer zenden? Bent u bereid aan een onafhankelijke deskundige partij een second opinion te vragen op de volledigheid en juistheid van het door Utrecht geleverde cijfermateriaal?
Aanvullend op antwoord 4 kan ik aangeven dat de meest recente gegevens over de plancapaciteit voor de zomer naar de Kamer gezonden worden bij de Staat van de Woningmarkt 2020.
In overleggen met de regio’s is het belangrijk om vertrouwen in elkaar te hebben. Op dit moment heb ik dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de gegevens die de regio gaat presenteren niet juist zijn. Een second opinion acht ik niet nodig.
Deelt u de visie dat Rijnenburg niet alleen bezien moet wordt vanuit de woningbouwopgave voor de gemeente Utrecht? Deelt u de mening dat invulling geven aan woningbouw in het gebied Rijnenburg een bijdrage kan leveren aan de druk op de woningmarkt in de driehoek Den Haag, Amsterdam en Utrecht?
Het historisch grote woningtekort betekent dat we voor een opgave van nationaal belang staan, waarvan op regionaal niveau de invulling moet plaatsvinden. Ik reken er daarom op dat de provincies zorg dragen voor een robuuste plancapaciteit voor woningbouw op basis van het verwachte woningtekort. In de regio’s met de grootste opgave is een plancapaciteit van 130% van de regionale woningbehoefte tot 2030 daarbij het uitgangspunt. Het gaat dan in elk geval om de Woondealregio’s. In de woondeals zijn al afspraken gemaakt over de plancapaciteit, en zijn concrete locaties aangewezen. Daarnaast zal ik voor de extra stap die nodig is op basis van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in samenspraak met medeoverheden een actieve rol vervullen om extra grootschalige locaties te identificeren. Dat vraagt om stevige keuzes om de ruimte voor al deze extra woningen te vinden. Oud-minister Van Veldhoven heeft hierover met gedeputeerden gesproken en ik zal met hen inzetten op inzicht in plancapaciteit, de voortgang op de grote woningbouwlocaties en, tegen de achtergrond van de nieuwe bevolkingsprognoses, inzicht in nieuwe locaties.
Hiermee wil ik een totaalbeeld neerzetten voor de invulling van de bouwopgave op landelijk niveau, waarbij het uitgangspunt is dat regio’s in ieder geval verantwoordelijk zijn voor de invulling van hun eigen regionale opgave.
Uiteraard zijn er ook verhuisbewegingen tussen regio’s. Aandachtspunt is dat dit kan leiden tot extra verkeersbewegingen. Het spoor- en wegennet in en rond Utrecht is nu al erg belast, dus het ligt niet voor de hand om op voorhand extra woningbouw in de regio Utrecht voor de behoefte in andere regio’s te stimuleren. Ook van nabijgelegen regio’s verwacht ik daarom dat zij in ieder geval voor hun eigen behoefte ruim voldoende plannen en bouwen.
Kunt u aangeven in welke situatie en onder welke omstandigheden u meent dat het instrument van de aanwijzing toegepast moet worden en op welke wijze de belangen van het grote aantal woningzoekenden daarbij worden betrokken?
Woningbouw moet bij alle overheden als topprioriteit op de agenda staan. Daarin moeten we optreden als één overheid. Ik stuur aan op meer commitment aan concrete aantallen en locaties, en dat overheden waar nodig hun instrumentarium inzetten om locaties los te trekken. Waar dat nodig is, spreek ik partijen op hun verantwoordelijkheid aan. En als het niet anders kan, zal ik wettelijke bevoegdheden inzetten.
Werken als één overheid betekent in de eerste plaats duidelijke kaders in de NOVI. Hierin stel ik doelen en geef ik aan wat ik van gemeenten en provincies verwacht. Alleen dan kan het juridisch instrumentarium uit de Wro (straks Omgevingswet) effectiever worden ingezet. Als er lokale impasses ontstaan rondom locaties die cruciaal zijn voor het volume en de snelheid van de woningbouw op regionaal niveau, dan is het ten eerste aan de provincie om te zorgen dat partijen tot een oplossing komen. Ook zij hebben daartoe een wettelijk instrumentarium beschikbaar. Ik zal hen en betrokken andere partijen om te beginnen stevig aanspreken op die verantwoordelijkheid.
Als partijen er niet uitkomen, dan is het Rijk aan zet. Gezamenlijk moeten we ervoor zorgen dat er in voldoende tempo en volume gebouwd wordt.
Ik verken of een sterker sturende rol vanuit het Rijk aanpassingen vergt van het wettelijke instrumentarium en de uitvoeringskracht.
Het bericht ‘Minister vertraagt woningbouw’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Minister vertraagt woningbouw»?1
Ja.
In hoeverre is bij de totstandkoming van het akkoord het grote woningtekort betrokken? Hoe verhouden de afspraken uit het akkoord zich tot de grote bouwopgave?
De maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) dragen bij aan bronbeleid voor de stikstofaanpak en hebben daardoor een positief effect op de uitvoering van bouwprojecten in gebieden met te hoge stikstofdepositie. Uitgangspunt bij alle afspraken uit het Schone Lucht Akkoord is dat deze gezondheidswinst opleveren, kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Negatieve effecten van de afspraken op de bouwopgave worden niet verwacht. Komend jaar worden de afspraken uit het SLA uitgewerkt in overleg met stakeholders.
Klopt het dat met dit akkoord wordt afgesproken dat overheden in aanbestedingen van bouwprojecten eisen gaan stellen aan mobiele werktuigen? Zo ja, kunt u de gevolgen van deze eisen schetsen?
In het Klimaatakkoord zijn reeds afspraken opgenomen over het sturen op groen bouwverkeer en de inzet van zero-emissie bouwmachines. In het Schone Lucht Akkoord is de afspraak opgenomen dat de deelnemers onderzoeken hoe inkoopcriteria gehanteerd kunnen worden bij hun eigen aanbestedingen, onder andere voor de inzet van mobiele werktuigen bij (bouw)werken. Door eisen op te nemen in de contractdocumenten en/of door hier een aanbestedingsvoordeel aan te verlenen, kunnen ondernemers worden beloond voor investeringen in schoner bouwmaterieel. Dit is niet nieuw. Gemeenten, provincies en de rijksoverheid stellen vaak al duurzaamheidseisen bij aanbestedingen, zeker voor gebieden met een hoge blootstelling zoals binnensteden. Veelal maken overheden daarbij gebruik van landelijke criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI)2.
Wat nieuw is, is dat afspraken worden gemaakt over een verduurzaming voor de komende 10 jaar. In het Schone Lucht Akkoord zijn nog geen concrete eisen vastgelegd, maar staat de volgende afspraak: «De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020». Door dit ingroeipad vast te stellen in nauw overleg met de sector, kunnen partijen zich hierop voorbereiden. Doordat overheden hierover gezamenlijk afspraken maken, wordt een gelijk speelveld gecreëerd, worden innovaties gestimuleerd en kunnen ondernemers beoordelen welke investeringen zich terugverdienen. In 2020 worden afspraken gemaakt over hoe de inkoopcriteria uit de routekaart kunnen landen in de MVI-criteria, zodat ook gemeenten die het akkoord niet hebben getekend, deze eenvoudig kunnen gebruiken. Bij het uitwerken van de routekaart worden de verwachte markteffecten betrokken. Ook is er een aantal stimuleringsregelingen beschikbaar. Zo kunnen bouwbedrijven in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil voor investeringen in nul-emissie of hybride mobiele machines.
Klopt het dat de ambities in het akkoord verder gaan op het gebied van fijnstof dan dat wat vanuit de EU verplicht is?
Het Schone Lucht Akkoord maakt de omslag van het voornamelijk sturen op het voldoen aan de Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst voor iedereen. Met het Schone Lucht Akkoord worden geen nieuwe wettelijke normen vastgelegd voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide. Het Schone Lucht Akkoord stuurt op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit conform de afspraken uit het Regeerakkoord. In het Schone Lucht Akkoord staat gezondheidswinst centraal. Dit volgt uit het advies van de Gezondheidsraad3 en de uitkomsten van het IBO luchtkwaliteit4. De meest effectieve maatregelen om gezondheidswinst te realiseren worden in gang gezet. Luchtvervuiling houdt zich niet aan grenzen, daarom wordt nauw samengewerkt met gemeenten, provincies, ons omringende landen en de EU om gezondheidswinst te realiseren.
Deelt u de mening dat gezien de PFAS-crisis u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in eisen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb beantwoord, zijn kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak uitgangspunt. Dit geldt zowel voor het stellen van ambities als voor het uitwerken hiervan naar beleid, zoals bijvoorbeeld naar emissie-eisen.
In hoeverre heeft u de bouwsector betrokken bij het akkoord? En in hoeverre herkent u de zorgen die de sector heeft geuit? Kunt u garanderen dat dit akkoord de sector niet negatief zal raken? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot de grote bouwopgave?
Voorop staat dat ik het van belang vind om stakeholders te betrekken bij nieuw beleid. Dit geldt zeker ook voor het Schone Lucht Akkoord. Daarom heb ik vooraf overlegd met verschillende stakeholders en is het Akkoord opengesteld voor consultatie. Voorafgaand aan het sluiten van het akkoord heb ik met vertegenwoordigers van de bouwsector gesproken en vervolgafspraken zijn gepland. De volgende stap is het opstellen van een uitvoeringsagenda en het uitwerken van de acties, pilots en maatregelen. Ook daar betrek ik vertegenwoordigers uit de verschillende sectoren en belangenorganisaties bij. Het kabinet maakt werk met werk, klimaat- en stikstofmaatregelen helpen ook voor het schoner maken van onze lucht. En de acties uit het Schone Lucht Akkoord dragen bij aan de stikstofaanpak.
Bent u van mening dat gezien de PFAS-crisis u de bouwsector extra goed moet betrekken bij dergelijke akkoorden?
Ja, zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het grote woningtekort een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 februari jl. is er op dit moment een groot woningtekort. Het is overal – dus ook in de bouw – alle hens aan dek om te zorgen dat er voldoende woningen gebouwd kunnen worden. Als nieuwbouw gasloos wordt gebouwd is er geen sprake van stikstofuitstoot tijdens het gebruik van de woning anders dan het verkeeraantrekkende aspect. Daarmee is vooral de stikstofuitstoot tijdens de bouwfase van belang voor de vergunningverlening. Met het verder verlagen van de stikstofuitstoot in het bouwproces wordt het bouwen van meer woningen gemakkelijker.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat het akkoord slechts ambities behelst en gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in eisen tijdens aanbestedingen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 bevat het Schone Lucht Akkoord nog geen concrete aanbestedingseisen en gunningscriteria. Het komende jaar werken we deze criteria binnen het Schone Lucht Akkoord verder uit met betrekking tot ambitie, vormgeving en fasering, in nauwe afstemming met de bouwsector. Daarnaast zijn aanvullende eisen aan bouwmaterieel soms nu al nodig om bouwprojecten doorgang te laten vinden. Door het stellen van eisen, neemt namelijk ook de stikstofdepositie van bouwprojecten af, waardoor gemakkelijker woningen kunnen worden gebouwd.
De implementatie van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennis genomen van het bericht «Wkb berichtgeving in perspectief»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de Wet kwaliteitsborging (Wkb) voor het bouwen zou moeten dienen ter versterking van de positie van de consument? Hoe wordt dit doel bewerkstelligd?
Ja.
Met de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt op meerdere manieren beoogd om de positie van de consument in de bouwsector te versterken. Ten eerste zorgt de Wkb voor de introductie van een nieuw stelsel voor kwaliteitsborging in de bouwsector, waardoor consumenten een betere bouwkwaliteit kunnen verwachten. In dit stelsel controleren onafhankelijke kwaliteitsborgers de bouwprojecten niet alleen op papier maar tevens op de bouwplaats aan alle bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving. De toelatingsorganisatie, een publiekrechtelijke zbo, houdt toezicht op dit stelsel. Deze organisatie beoordeelt de instrumenten (beoordelingsmethodieken) voordat deze binnen het stelsel door kwaliteitsborgers kunnen worden gebruikt en houdt steekproeven op de bouwplaats. Wanneer de toelatingsorganisatie tekortkomingen constateert kan deze sancties treffen. De gemeente is wettelijk belast met het toezicht op de naleving van de bouwtechnische eisen en bepaalt of handhaving nodig is.
Ook wordt de aansprakelijkheid van de aannemer aangescherpt, waardoor deze na de oplevering aansprakelijk wordt voor alle gebreken die aan het bouwwerk worden geconstateerd, voor zover deze aan hem zijn toe te rekenen. Aanvullend wordt de reeds bestaande waarschuwingsplicht voor de aannemer ten aanzien van gebreken aangescherpt en dient deze schriftelijk en ondubbelzinnig te gebeuren. Voorts dient de aannemer de opdrachtgever/koper te informeren over of, en zo ja op welke wijze, de aannemer door een verzekering dan wel een andere financiële zekerheid de risico’s voor de opdrachtgever heeft afgedekt tegen schade als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen tot het bouwen van een bouwwerk en tegen de gevolgen van faillissement. Daarnaast krijgt de opdrachtgever/koper van de aannemer een consumentendossier met informatie die nodig is voor gebruik en onderhoud van het bouwwerk.
Tenslotte is de regeling waarbij de consument 5 procent van de aanneemsom in depot mag houden totdat gebreken die tijdens de bouw zijn ontstaan zijn verholpen, eveneens ten gunste van de consument aangescherpt.
Maakt u zich zorgen dat de Wkb door betrokken partijen verkeerd lijkt te worden begrepen, afgaande op de nieuwsberichten van het Instituut voor Bouwkwaliteit?
Nee. De strekking van het artikel «Wkb-berichtgeving in perspectief» gaat ten onrechte voorbij aan de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 29 juni 2018 aan de Eerste Kamer2 over de inhoud en strekking van de aangenomen amendementen van het Kamerlid De Vries (PvdA). Naar mijn oordeel ontstaat met de introductie van de Wkb een evenwichtig stelstel van kwaliteitsborging voor het bouwen met een breed maatschappelijk draagvlak dat in de praktijk goed uitvoerbaar is. Op de uitleg van de wet is uitvoerig ingegaan bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Verder zijn in het Bestuursakkoord met de VNG nadere afspraken gemaakt over de rol van de gemeenten in het nieuwe stelsel en over de implementatie van de Wkb.
Welke rol hebben gemeenten bij de uitvoering van de Wkb? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de aangenomen amendementen van het lid De Vries?
Allereerst verwijs ik u ook hier naar de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken van 29 juni 2018 aan de Eerste Kamer over de inhoud en strekking van de aangenomen amendementen van het Kamerlid De Vries en tevens naar het Bestuursakkoord dat op 17 januari 2019 is gesloten met de VNG3, waar de bevoegdheidsverdeling tussen de gemeente en de kwaliteitsborger is uitgewerkt.
De kern van de verdeling van bevoegdheden komt erop neer dat:
Onderschrijft u de stelling dat gemeenten de risicovolle onderdelen van bouwplannen moeten kennen om hun handhavende taken te kunnen uitvoeren en dat derhalve een preventieve risicoanalyse nodig is? Hoe voert u het amendement uit dat het overleggen van een preventieve risicoanalyse verplicht stelt?
Ja. Ik ben van mening dat het voor gemeenten nuttig is om de risico’s te kennen om hun handhavende taken goed uit te kunnen voeren. Om die reden is in de Wkb geregeld dat een risicobeoordeling aan de gemeente wordt overlegd. De gemeente kan op basis daarvan haar handhavingsstrategie bepalen. Zie over de invulling hiervan het antwoord op vraag 1.
Klopt het dat de aannemer verplicht is het overdrachtsdossier op te stellen, maar de opdrachtgever het dossier uiteindelijk aan de gemeente overlegt? Klopt het dat de gemeente uiteindelijk bevoegd is te beoordelen of aan alle wettelijke vereisten is voldaan, en niet de aannemer of de kwaliteitsborger?
Ja. Het wetsvoorstel regelt dat degene die het bouwwerk gereed meldt, het overdrachtsdossier (de wet spreekt van het dossier bevoegd gezag) samen met de verklaring van de kwaliteitsborger dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving, overlegt aan het bevoegd gezag. In de regel zal de aannemer dit dossier opstellen, omdat hij immers over alle gegevens beschikt. De gemeente kan op basis van dit dossier beoordelen in hoeverre aan alle wettelijke vereisten is voldaan. De verklaring van een kwaliteitsborger en volledig dossier bevoegd gezag geeft de gemeente een gerechtvaardigd vertrouwen dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische eisen van de bouwregelgeving. Deze informatie kan de gemeenten vervolgens gebruiken voor haar toezichts- en handhavingsstrategie op de bestaande bouw.
Via een wijziging van het Burgerlijk Wetboek regelt het wetsvoorstel voorts dat de aannemer bij oplevering een dossier aan de opdrachtgever overlegt met daarin informatie over het opgeleverde bouwwerk, ook wel het consumentendossier genoemd. Het dossier bevat hiervoor in ieder geval tekeningen en berekeningen betreffende het tot stand gebrachte bouwwerk en de bijbehorende installaties, en een beschrijving van de toegepaste materialen en installaties, alsmede de gebruiksfuncties van het bouwwerk. En daarnaast de gegevens en bescheiden die nodig zijn voor gebruik en onderhoud van het bouwwerk.
Hoe ver bent u met de uitvoering van de motie van de leden Albert de Vries en Van der Linde die vraagt om de invoering van een systeem van erkende technische oplossingen en als doel heeft de kosten voor consumenten laag te houden?2
Ten aanzien van de erkende technische oplossingen is mij gevraagd om te bevorderen dat een systeem van erkende kwaliteitsverklaringen en erkende technische toepassingen tot stand komt, waarbij door marktpartijen aangedragen oplossingen bij gebleken geschiktheid door een onafhankelijke instantie van een erkenning worden voorzien en daarna in het kwaliteitsborgingsproces alleen nog marginaal getoetst behoeven te worden.
Ik heb medio januari jongstleden een bijeenkomst georganiseerd met vertegenwoordigers uit de bouwsector over de toekomst van het erkende stelsel in relatie tot de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen. Op mijn verzoek hebben de initiatiefnemers van Erkende Technische Oplossingen (inmiddels genoemd Erkende Technische Toepassingen), zijnde het Expertisecentrum Regelgeving Bouw (ERB), tijdens die bijeenkomst hun voorstel om te werken met Erkende Technische Toepassingen, toegelicht. De -reeds lange tijd in gebruik zijnde- erkende kwaliteitsverklaringen of andere initiatieven zoals Erkende Technische Toepassingen kunnen, binnen de kaders van de Wkb, een belangrijke rol spelen in het betaalbaar houden van het stelsel van kwaliteitsborging.
Enkele marktpartijen hebben tijdens de bijeenkomst aangegeven bereid te zijn om overleg te voeren over of en hoe elementen uit het voorstel voor Erkende Technische Toepassingen in het al bestaande erkende stelsel kunnen worden ingebracht om dit stelsel verder te versterken. Ook is er gesproken over het verder versterken van de onafhankelijke toets op kwaliteitsverklaringen. Uiteindelijk is het, ook volgens de initiatiefnemers, aan marktpartijen om te beoordelen welke vormen van erkende kwaliteitsverklaringen c.q. Erkende Technische Toepassingen zullen worden gebruikt en ingepast in de instrumenten voor kwaliteitsborging die thans met het oog op het beoogde stelsel voor kwaliteitsborging worden ontwikkeld.
Het bericht 'Lage overdrachtsbelasting voor kluspand' |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lage overdrachtsbelasting voor kluspand»?1
Ja.
Wat is in uw ogen de reikwijdte van het arrest van de Hoge Raad voor kantoren die mogelijk tot woningen worden omgebouwd? In hoeverre geldt dit voor alle kantoren die omgebouwd worden tot woning?
De Hoge Raad heeft op 29 november 2019 een drietal arresten gewezen over het tarief van de overdrachtsbelasting dat van toepassing is op bedrijfs- en kantoorgebouwen die worden verbouwd tot woningen (veelal aangeduid als transformatiepanden). De strekking van die arresten is dat het lagere tarief voor woningen (2%) reeds tijdens de verbouwing van toepassing kan zijn. Het lagere tarief kan van toepassing zijn als verbouwingswerkzaamheden zijn verricht die, ook als zij nog niet zijn voltooid, de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat die werkzaamheden onmiskenbaar strekken tot de levering van een woning.
Dit kan blijken uit de specifieke omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de op het moment van de overdracht verrichte werkzaamheden, de inhoud van de koop-/aannemingsovereenkomst, afspraken van de koper met een geldverstrekker, splitsing van het transformatiepand in appartementsrechten en publiekrechtelijke voorschriften waaruit de woonbestemming blijkt. Als het pand, of het gedeelte daarvan waarop een appartementsrecht betrekking heeft, op het moment van de overdracht met niet meer dan beperkte aanpassingen geschikt kan worden gemaakt voor het oorspronkelijke bedrijfs- of kantoordoel, is het lagere tarief niet van toepassing. De criteria die de Hoge Raad in de arresten heeft aangegeven, gelden voor alle gevallen waarin een bedrijfs- of kantoorgebouw wordt verbouwd tot een of meer woningen.
Hoeveel extra woningen zijn in de afgelopen vijf jaar gerealiseerd door transformatie van lege kantoorpanden? Kunt u dit uitsplitsen per jaar?
In onderstaande tabel is het aantal nieuwe woningen opgenomen dat jaarlijks door middel van transformatie is gerealiseerd in de periode 2014–2018.
9.015
10.770
10.235
10.235
13.000
Bron: CBS – Transformaties op de woningmarkt 2012 – 2018 (2019)
Op basis van de realisaties in de afgelopen jaren wordt aangenomen dat het aantal woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd door transformaties in de komende jaren +/- 10 duizend per jaar bedraagt2.
In hoeverre deelt u de analyse van het Economisch Instituut voor de Bouw dat het aantal kantoorpanden dat omgebouwd kan worden tot woning opraakt?2
Deze signalen dat het transformatiepotentieel van kantoren afneemt, onder andere door de toenemende krapte op de kantorenmarkt, herken ik. Dat hoeft echter niet te betekenen dat het aantal woningen dat door middel van transformatie wordt gerealiseerd afneemt. In de praktijk blijkt dat een groot deel van de panden die naar woningen getransformeerd worden geen kantoorfunctie hebben, maar bijvoorbeeld een maatschappelijke- of winkelfunctie4. In de transformatiecijfers wordt geen onderscheid gemaakt tussen deze categorieën.
Gezien de belangrijke bijdrage die transformaties jaarlijks leveren aan de totale woningbouwproductie vind ik het belangrijk om het inzicht in het transformatiepotentieel voor de komende jaren te verbeteren. Daarom zal ik een onderzoek starten naar de toekomstige beschikbaarheid van panden voor woningtransformatie.
Hoeveel projecten om extra woningen te creëren uit leegstaande kantoren zijn tot nog toe ondersteund met de Transformatiefaciliteit?
De Transformatiefaciliteit is een financieringsinstrument voor initiatiefnemers die voorinvesteringen willen doen om een locatie te transformeren voor woningbouw. Ik heb hier per februari 2019 € 38 miljoen voor beschikbaar gesteld. Op dit moment zijn vijf leningen gecommitteerd (waarvan drie al verstrekt zijn en van twee leningen is de offerte geaccepteerd) voor een totaalbedrag van € 11.575.000. Hiermee wordt de bouw van in totaal 810 (extra) woningen mogelijk gemaakt.
Van deze leningen hebben er twee betrekking op projecten om woningen te creëren uit leegstaande kantoren. Dit betreffen een project in Hoofddorp en in een project in Breda. In totaal worden naar verwachting 342 woningen gerealiseerd op deze twee locaties. De overige drie projecten betreffen de transformatie van andere functies.
Verwacht u dat door de uitspraak van de Hoge Raad meer extra woningen gecreëerd worden uit leegstaande kantoren? Zo ja, kunt u hier een inschatting van geven? Zo nee, waarom niet?
Gezien de krappe situatie op de woningmarkt is het financieel aantrekkelijk om panden op centrale locaties, zoals kantoren, winkelpanden en voormalige verzorgingshuizen, te transformeren naar woningen. Mijn verwachting is daarom dat de beschikbaarheid van geschikte panden de belangrijkste factor is voor het aantal woningen dat jaarlijks door middel van transformatie gerealiseerd kan worden en dat de arresten van de Hoge Raad geen groot effect zullen hebben op het aantal woningen dat door middel van transformatie gecreëerd wordt.
Deelt u de mening dat we alle zeilen bij moeten zetten om volgend jaar voldoende woningen te bouwen? In hoeverre kunnen extra «transformatiewoningen» bijdragen aan het halen van het doel om 75.000 woningen te creëren?
Ja, daar ben ik het uiteraard mee eens. Het Rijk draagt hier onder andere aan bij door het beschikbaar stellen van de transformatiefaciliteit, maar ook met de uitvoering van de woondeals, de financiële stimulans van € 2 miljard middels de korting op de verhuurderheffing en de woningbouwimpuls, en met het prioriteren van woningbouw in de aanpak van de gevolgen van de uitspraak van de Raad van State rondom stikstof. Daarmee is de ruimte gecreëerd om ook in 2020 weer circa 75.000 woningen bij te bouwen. Het verwachte aantal nieuwe woningen door transformaties van 10.000 levert daar een belangrijke bijdrage aan5. Ik verwacht van alle betrokken partijen dat zij hun uiterste best doen om dit waar te maken.
Welke lopende afspraken zijn er met gemeenten om naast normale woningbouw via transformatie en flexwoningen voldoende woningen te creëren? Wat doet u om deze aantallen verder omhoog te krijgen, zodat het woningtekort terugloopt?
De bestaande afspraken met regio’s over woningbouw betreffen ook transformatie en flexwoningen. Belangrijk is dat er voldoende extra woningen worden gerealiseerd, ongeacht of dat nieuwbouw of transformatie van bestaande gebouwen betreft.
Ten aanzien van flexwonen heb ik in mei 2019 aan uw Kamer de Stimuleringsaanpak Flexwonen gestuurd waarin ik heb toegelicht met welke maatregelen ik de bouw van flexwoningen een impuls wil geven. Zo is bijvoorbeeld per 1 januari 2020 de vrijstelling van de verhuurderheffing voor flexwoningen in werking getreden en kan via de aangepaste Crisis- en herstelwet langer worden afgeweken van bestemmingsplannen voor het mogelijk maken van tijdelijke woningbouw. Daarnaast werk ik samen met de provincies aan een regionale versnellingsaanpak, waarmee gemeenten actief worden ondersteund als ze met flexwonen aan de slag willen, bijvoorbeeld met versnellingskamers. In maart zal ik uw Kamer nader informeren over de voortgang van deze trajecten.
Het bericht ‘Vraag naar elektrische bouwmachines groeit, aanbod blijft nog achter’ |
|
Suzanne Kröger (GL), Tom van der Lee (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vraag naar elektrische bouwmachines groeit, aanbod blijft nog achter»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elektrische bouwmachines zowel bijdragen aan het oplossen van de problemen rondom de stikstofuitstoot en de broeikasgasuitstoot? Deelt u de mening dat de elektrificatie van bouwmachines in stedelijk gebied bijdraagt aan een verbeterde luchtkwaliteit en gezondheid in dit gebied? Deelt u de mening dat de elektrificatie van bouwmachines rondom natuurgebieden bijdraagt aan een lagere stikstofdepositie?
Elektrische bouwmachines stoten geen emissies uit en kunnen daarmee bijdragen aan het oplossen van de problemen rondom de stikstofuitstoot en de broeikasgasuitstoot.
De elektrificatie van bouwmachines in stedelijk gebied draagt bij aan een verbeterde luchtkwaliteit en gezondheid in onze steden. In het recent gesloten Schone Lucht Akkoord (Kamerstuk 30 175, nr. 343) hebben overheden de afspraak gemaakt zo snel mogelijk de inzet van (oudere) diesel mobiele werktuigen te beëindigen en schone alternatieven te stimuleren. Ambitie daarbij is om zo snel mogelijk de inzet van mobiele werktuigen zonder roetfilter en hoge stikstofdioxide emissie te beëindigen en het ingroeipad naar 0-emissie mobiele werktuigen naar 2030 te versnellen. De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020.
Tevens is in het Klimaatakkoord en het Schone Lucht Akkoord afgesproken dat overheden uiterlijk in 2020 afspraken maken over concrete eisen en gunningscriteria in de aanbestedingen en worden nadere afspraken gemaakt over de periodieke aanscherping van de eisen en gunningscriteria in de periode naar 2030. Deze afspraken helpen niet alleen voor schone en gezonde lucht, maar ook bij het terugdringen van de uitstoot van stikstof en koolstofdioxide ten behoeve van natuur- en klimaatdoelen.
Rondom natuurgebieden kan de elektrificatie bijdragen aan een lagere stikstofdepositie en biedt dit voor sommige projecten de mogelijkheid om door te gaan met bouwen. Een voorbeeld hiervan is de aannemer die werkt aan de bouw van een dierenziekenhuis aan de rand van de Veluwe. Doordat met elektrisch materieel wordt gewerkt kon de bouw doorgaan zonder uitstoot door de bouwmachines.
Klopt het dat er op de Nederlandse markt een groeiende vraag is voor duurzaamheid bij het aanbesteden van bouwprojecten, maar dat het aanbod hierbij achterblijft? Kunt u uiteenzetten hoe e-bouwmachines in aanbestedingsprocedures mee worden gewogen? Deelt u de mening dat er te weinig duurzame machines worden gebouwd en dat dit er op korte termijn meer moeten worden?
Steeds meer bouwbedrijven en overheden zijn op zoek naar duurzame machines om toe te passen in bouwprojecten. Een groeiend aantal toeleveranciers speelt op deze ontwikkeling in door de gevraagde machines te ontwikkelen en aan te bieden. Afspraken tussen de sector en de overheid, maar ook de wijze waarop Rijkswaterstaat en andere opdrachtgevers hun opdrachten aanbesteden hebben hieraan bijgedragen. Zo maken steeds meer inkopende overheden gebruik van de CO2-prestatieladder2. Natuur en Milieu heeft in opdracht van het Ministerie van IenW en in samenwerking met BMWT het overzicht «Elektrische mobiele werktuigen in beeld» opgesteld. Hieruit blijkt dat er nu reeds een flink aantal laadschoppen, graafmachines en overslagmachines elektrisch geleverd kan worden.
Ik zie dat er mogelijkheden zijn voor de inzet van duurzame machines. Een toename van de vraag naar duurzame machines levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling en beschikbaarheid daarvan.
De aanbestedingssystematiek van de overheid bevordert de inzet van duurzame technieken via de contracteisen en stimuleert daarnaast de kennis en creativiteit van de markt door te gunnen op prijs en kwaliteit. Overheden schrijven in de regel geen (elektrische) bouwmachines voor, maar stellen eisen aan of geven gunningsvoordeel op basis van de CO2-uitstoot van het bouwproject of de circulariteit van (bouw)producten.
Deelt u de mening dat hoewel er meer aanbod is in het kleinere compacte segment, ook hier meer elektrische machines verkocht moeten worden? Hoe lang verwacht u dat het gaat duren voordat alle bouwmachines elektrisch opereren?
In het segment kleinere bouwmachines, waar de beschikbaarheid van elektrisch materieel groter is, levert elektrificatie een bijdrage aan de reductie van uitstoot van schadelijke stoffen. Daarom wordt de verkoop van elektrisch materieel in dit segment gestimuleerd. Ondernemers die investeren in hybride of elektrisch aangedreven bouwmachines, komen in aanmerking voor fiscale voordelen via de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).
Het Rijk brengt samen met bouwbedrijven, fabrikanten en leveranciers van bouwmaterieel de benodigde ontwikkelingen in kaart om het tempo op te voeren waarin nul-emissie materieel (elektrisch of waterstof) wordt geïntroduceerd in de bouwsector (zowel woningbouw als GWW). Dit zal resulteren in een routekaart met als ambitie het in groeipad naar 0-emissie mobiele werktuigen naar 2030 te versnellen.
Bent u bereid om de beschikbaarheid van elektrische werktuigen en dan met name de beschikbaarheid van grote werktuigen te stimuleren? Kunt u hierover in gesprek gaan met fabrikanten van bouwmachines?
De aanschaf van (grote) elektrische bouwmachines wordt onder andere gestimuleerd middels afspraken in het recent gesloten Schone Luchtakkoord en het Klimaatakkoord. Daarnaast ben ik in gesprek met onder andere de brancheorganisaties Bouwend NL, BMWT en Cumela en aannemers om de beschikbaarheid van elektrische werktuigen te vergroten.
Ziet u mogelijkheden om bijvoorbeeld aantrekkelijke leningen mogelijk te maken voor bouwbedrijven voor de aanschaf van bouwmachines zonder emissies, aangezien veel bedrijven de aanschaf van machines uitstellen vanwege de stikstofcrisis?
Wanneer bouwbedrijven investeren in nul-emissie of hybride mobiele machines kunnen ze in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil. De ontwikkeling van nul-emissie en hybride mobiele machines wordt daarnaast door het Kabinet gestimuleerd via de Demonstratieregeling Klimaattechnologieën en -innovaties in transport (DKTI).
Het versterken van woningen in Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van EenVandaag op 1 oktober 2019 over gedupeerden in Loppersum die onzeker zijn of hun huis wel wordt versterkt?1
Ik heb kennisgenomen van de uitzending.
Klopt het dat deze groep mensen wel versterking is beloofd, maar dat die afspraak niet wordt nagekomen?
De situatie uit de uitzending betreft een woning die binnen de batch 1581 een normaal risicoprofiel heeft. Bij de opname van de adressen in batch 1581 is in 2017 nog gebruik gemaakt van de Nederlandse praktijkrichtlijn (NPR) uit 2015. Dit is een oude versie van de richtlijn gebaseerd op het winningsniveau en bijbehorende seismische dreiging van destijds. Na het besluit dat in maart 2018 genomen is om de gaswinning naar nul te brengen, is ervoor gekozen om te werken aan een nieuwe versterkingsaanpak. In deze aanpak, die op basis van het Mijnraadadvies gekozen is, wordt de hoogste prioriteit gegeven aan de versterking van de meest risicovolle woningen. Bewoners die al een versterkingsadvies hadden gekregen, worden uiteraard versterkt conform het versterkingsadvies. Voor de bewoners die nog niet hun versterkingsadviezen hadden ontvangen, is bestuurlijk afgesproken, gezien de nieuwe aanpak, om deze versterkingsadviezen niet alsnog naar de bewoners te sturen.
Vervolgens zijn er met de regio in juni 2019, bestuurlijke afspraken gemaakt over deze batch waarvan de bewoners nog geen versterkingsadvies hadden ontvangen. De afspraak is dat de versterking van huizen uit de batch 1581 met een (licht) verhoogd risicoprofiel (P50 en P90) uitgevoerd zullen worden en dus onderdeel zullen uitmaken van de lokale plannen van aanpak. Voor de huizen met een normaal risicoprofiel uit batch 1581 wordt, conform de bestuurlijke afspraken met de regio, via een steekproef bekeken of er niet een te zwaar versterkingsadvies ligt (oftewel dat de beoordeling met een update van de richtlijn op andere maatregelen uitkomt). Deze steekproef is momenteel in de afrondende fase. Zodra er duidelijkheid is over wat dit voor de daadwerkelijke versterking zal gaan betekenen, zal het kabinet de bewoners en uw Kamer hierover informeren.
De bewoner uit de uitzending heeft het versterkingsadvies, buiten het reguliere proces om, op eigen verzoek ontvangen. Meerdere eigenaren die op eigen verzoek het versterkingsadvies hebben ontvangen zijn geïnformeerd over de status van deze adviezen en het vervolgtraject waarbij is aangegeven dat aan deze versterkingsadviezen geen rechten kunnen worden ontleend. Van een belofte over versterking is daarmee uitdrukkelijk nooit sprake geweest. Dit neemt niet weg dat het voor deze bewoners een vervelende situatie is, waarbij hun huis al geruime tijd geleden geïnspecteerd is, maar zij nog geen duidelijkheid hebben of hun huis versterkt moet worden.
Bent u bereid gemaakte afspraken na te komen?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer komt er eindelijk duidelijkheid voor deze groep mensen? Deelt u de mening dat dit nooit zo lang had mogen voortsloffen?
Zie antwoord vraag 2.
Aangezien sinds het advies van de Mijnraad het Hazard and Risk Assessment (HRA)-model de basis is geworden voor analyses over de veiligheid van gebouwen, wat betekent de destijds gemaakte inschatting van 1.500 gebouwen waarvoor de veiligheidsnorm niet gehaald werd op dit moment nog? Wat is dit aantal nu? Op basis van welke analyses?
Met de afbouw van de gaswinning uit het Groningenveld beoogt het kabinet de oorzaak van de veiligheidsrisico’s weg te nemen. Dit heeft geen gevolgen voor de versterking: de versterkingsoperatie gaat onverminderd door. Zoals in de brief van 16 oktober jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is aangegeven, volgt uit de meest recente HRA-run (maart 2019) dat het aantal adressen met een verhoogd risico is gedaald tot onder de 1.000. Dit neemt niet weg dat conform bestuurlijke afspraken met de regio en eerdere toezeggingen de totale scope van opname en beoordeling hoger is. De scope van het aantal adressen dat in aanmerking komt voor opname en beoordeling bestaat uit ruim 26.000 adressen. Dit komt ten eerste doordat, conform het advies van de Mijnraad, gewekte verwachtingen en gedane toezeggingen worden nagekomen. Dit is van toepassing op de zogenoemde «batches» die worden uitgevoerd volgens bestaande versterkingsadviezen, ongeacht nieuwe inzichten in de veiligheidssituatie (Kamerstuk 33 529, nr. 502). Ten tweede zijn, in lijn met het Mijnraadadvies, naast de adressen met een verhoogd risico ook adressen met een licht verhoogd risico (P90) opgenomen in de scope. Ten derde blijven in lijn met deze afspraken alle adressen die eerder als (licht) verhoogd risicovol zijn geïdentificeerd onderdeel van de scope, ook als zij dat op basis van recente inzichten niet langer zijn. Ten vierde zijn op verzoek van de gemeenten adressen toegevoegd vanuit het perspectief van een coherente uitvoering in plaats van sec technische veiligheid. Dat gaat bijvoorbeeld om het realiseren van tempo binnen een straat of wijk, om maatschappelijk draagvlak, gebiedsontwikkeling en/of het minimaliseren van overlast.
Als gevolg van de afbouw van de gaswinning en de risicogerichte prioritering van de versterkingsoperatie zal naar verwachting een steeds groter aantal adressen na opname en beoordeling minder of geen versterking nodig blijken te hebben. Daarnaast wordt met het Nationaal Programma Groningen (NPG) geïnvesteerd in toekomstperspectief voor de regio.
Hoe vaak is de oorspronkelijke lijst met onveilige gebouwen aangepast? Op welk moment en op basis van welke argumentatie? Wilt u dit heel precies uiteenzetten?
Bij wet dien ik jaarlijks een vaststellingsbesluit te nemen waarin de hoogte van de gaswinning uit het Groningenveld wordt bepaald. Onderdeel daarvan is het uitvoeren van een Hazard and Risk Assessment. Het SodM ziet toe op dit model. Deze HRA-run vormt ook de basis voor een herprioritering. Bestuurlijk is met de regio, in lijn met het Mijnraadadvies, afgesproken dat het niet mogelijk is om adressen van de lijst voor opnemen en beoordeling af te halen, dit in verband met gewekte verwachtingen naar bewoners toe. Wel kan herprioritering betekenen dat adressen met een hoger risicoprofiel voorrang krijgen.
Hoeveel gebouwen zijn naast het HRA-model vanwege acute onveiligheid, nadere inspecties of anderszins opgenomen in de lijst met onveilige gebouwen (dus zonder dat zij als p50 of p90 woningen zijn aangemerkt)? Kunt u hiervan een overzicht geven? Welk deel van die woningen ligt buiten de eerder toegepaste contouren?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel gebouwen worden op basis van het HRA-model beoordeeld als «laag risico», terwijl in de praktijk sprake blijkt van een onveilig huis? Denkt u dat, daar waar in Woltersum een huis dat in de stutten staat, op de lijst van onveilige panden is gezet ondanks het eerdere oordeel, dit ook was gebeurd als mensen niet mondig genoeg waren geweest?
In de bijlage bij de Kamerbrief Overdracht Groningen EZK-BZK (Kamerstuk 33 529, nr. 695) is het overzicht van aantal huizen met een normaal risicoprofiel opgenomen. De HRA wordt gebruikt om naar beste kunnen een inschatting te geven van de gebouwen, dat vervolgens de prioritering van opname en beoordeling bepaalt. In Woltersum hebben enkele panden de afgelopen periode forse schade opgelopen. De bewoners hebben begrijpelijke zorgen over de snelle achteruitgang van hun huizen. De schade is gemeld bij TCMG. TCMG heeft bij één huis een Acuut Onveilige Situatie (AOS) geconstateerd en met spoed stutten geplaatst. De acuut onveilige situatie is daarmee verholpen. Naar aanleiding van de meldingen over de schade zijn de vier adressen met een verhoogd risico met voorrang door NCG opgenomen. Op dit moment wordt het normbesluit voor deze adressen uitgewerkt.
Hoe staat u in voor de veiligheid van de huizen van iedereen, ook de mensen die een brief kregen dat hun huis is beoordeeld als laag risico door het HRA-model? Het mag toch niet afhankelijk zijn van de mondigheid en assertiviteit van de Groningers of hun huis wordt versterkt en op de lijst komt?
Zoals in brief Overdracht Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 695) aangegeven staat, staat de veiligheid van Groningers bovenaan. In het wetsvoorstel Tijdelijke wet Groningen2 staat centraal dat eigenaren regie krijgen over de versterking van hun woning. De uitvoering wordt lokaal belegd, bij gemeenten en de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten worden feitelijk opdrachtgever voor de planning en aansturing van de versterkingsoperatie. De prioritering is daarmee niet afhankelijk van de mondigheid of assertiviteit van de bewoners. Eigenaren van woningen die op basis van het normbesluit ervoor gekozen hebben hun woning te laten versterken, vragen het versterkingsbesluit aan waarin, naast de maatregelen om aan de veiligheidsnorm te voldoen, ook wensen van de bewoner kunnen worden meegenomen, mits het meenemen van deze werkzaamheden niet tot onredelijke vertraging leidt van het laten voldoen aan de veiligheidsnorm en de eigenaar of het college van B&W deze kosten dragen. Daarnaast wordt met dit wetsvoorstel een eenduidig aanspreekpunt voor bewoners gecreëerd: de uitvoeringsorganisatie. Gemeenten stellen programma’s van aanpak op die het centrale plannings- en sturingsinstrument vormen voor de versterkingsopgave binnen de gemeenten. Hiermee is het mogelijk de versterkingsopgave in de lokale situatie in te passen en koppelkansen te benutten. De versterking kan in samenhang worden uitgevoerd met lopende programma’s voor de verbetering van de leefbaarheid, energietransitie en economie in Groningen.
Het op te richten Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG), eerdergenoemd TCV (Kamerstuk 33 529, nr. 609), geeft advies over de te hanteren veiligheidskaders bij de uitvoering van de versterkingsoperatie. De rol en taken van het ACVG zullen worden vastgelegd in een Wijzigingswet op de Tijdelijke wet Groningen. De adviescommissie gaat over de hoofdkaders ten aanzien van veiligheid en de gemeenten kunnen adviseren over de kaders voor de uitvoering.
Deelt u de conclusie dat de inschatting destijds onjuist was en geen enkele verhouding heeft met de huidige praktijk en realiteit?
Zie mijn beantwoording op vraag 2,3 en 4.
Hoeveel acuut onveilige situaties zijn er tot nu toe in totaal geweest? Hoeveel van die situaties zijn opgelost en hoeveel daarvan zijn er versterkt? In hoeveel gevallen was er sprake van sloop/nieuwbouw en hoeveel moeten nog worden opgelost?
Voor een acuut onveilige situatie(AOS-melding) geldt dat indien een bewoner onveiligheid vermoedt, de bewoner dit kan melden en binnen 48 uur wordt bepaald of er daadwerkelijk sprake is van een acuut onveilige situatie. Indien dit het geval is, worden acute veiligheidsmaatregelen genomen, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van stutten.
De actuele stand van zaken van de schadeafhandeling in cijfers en grafieken is te vinden op de website van de TCMG3. Hier staat ook een actuele stand over het aantal AOS-meldingen en in hoeverre deze gegrond zijn.
Het versterken van gebouwen gaat niet over schade. Een gebouw kan weinig of geen schade hebben, maar toch versterkt moeten worden. Het gebruik van het HRA-model staat dan ook los van de aanpak van schrijnende situaties. Met de HRA wordt namelijk bepaald welke gebouwen een groter risico hebben. Op advies van de Mijnraad en SodM wordt de HRA uitsluitend gebruikt voor de prioritering van de opnames in de versterkingsopgave. De NCG verrijkt jaarlijks de uitkomst van het HRA-run (in samenwerking met gemeenten). Daarbij geldt dat de geconstateerde onveiligheid, zoals een Acuut Onveilige Situatie of gestutte panden wordt meegenomen in deze verrijking. Dit wordt vervolgens vastgelegd in de lokale programma’s van aanpak.
Welk deel van de acuut onveilige situaties volgt uit de eerste inschatting op basis van het HRA-model (de 1.500 huizen met het grootste risico) en welke uit meldingen? Wat zegt dit over de (on)betrouwbaarheid van het HRA-model?
Zie antwoord vraag 11.
Is het HRA-model daarmee niet eerder een obstakel dan behulpzaam bij de aanpak van schrijnende situaties die niet door het model worden herkend?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat een dubieuze afbouwverzekeraar het project in Brielle niet af bouwt |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Dubieuze afbouwverzekeraar bouwt niets af in Brielle: «de aannemer komt uit de hel en de kopers hebben zich misdragen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht? Deelt u de mening dat een afbouwverzekering de kopers zou moeten beschermen tegen een mogelijk faillissement van de aannemer?
Ik deel uw mening dat indien in een afbouwverzekering is bepaald dat de verzekeraar aan kopers dekking verleent tegen een mogelijk faillissement van de aannemer, de verzekeraar die dekking moet verlenen. De verzekeraar bepaalt de polisvoorwaarden, en daarmee de reikwijdte van de dekking. In dit geval is de aannemer in zee gegaan met een verzekeraar zonder vergunning, die bovendien ongebruikelijke voorwaarden hanteert. Het lijkt er nu op dat deze kopers daardoor nu geen beroep kunnen doen op de verzekering. Zoals de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) eerder in een reactie op de vragen van het lid Nijboer2 liet weten, is deze situatie zeer droevig. De betreffende verzekeraar heeft bovendien een directeur die in juli veroordeeld is voor het leiding geven aan een criminele organisatie, die tot oogmerk had het plegen van faillissementsfraude, valsheid in geschrifte en bedrog met de balans en winst- en verliesrekening.
Normaal gesproken draaien huizenkopers niet op voor de kosten van een faillissement van de aannemer indien zij een verzekering hebben gesloten die daartegen dekking biedt. Excessief gedrag onder marktpartijen in de Nederlandse woningmarkt dient te worden bestreden. Dat geldt in nog sterkere mate voor frauduleus gedrag. De Minister voor Milieu en Wonen gaat daarom met de toezichthouder in kaart brengen hoe het risico op dergelijke situaties in de toekomst verder kan beperkt.
Hoe vaak komt het voor dat bij de AFM melding gemaakt wordt van afbouwverzekeringen die mogelijk niet aan de wettelijke eisen voldoen? Hoe vaak wordt als gevolg hiervan opgetreden door de toezichthouder?
Het toezicht op Nederlandse verzekeraars is verdeeld over DNB en de AFM. DNB is verantwoordelijk voor het prudentieel toezicht en is de vergunningverlenende toezichthouder voor verzekeraars. De AFM oefent het gedragstoezicht uit. De beide toezichthouders hebben dus ieder hun eigen toezichtsmandaat en delen waar nodig over en weer informatie bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De toezichthouders houden risicogestuurd toezicht. Signalen over mogelijke verzekeraars zonder vergunning passen binnen het aandachtsgebied van DNB en signalen over bijvoorbeeld misleidende informatieverstrekking bij de AFM.3 Het aantal signalen met betrekking tot afbouwverzekeringen bij de AFM over de afgelopen jaren is zeer beperkt. Deze hebben niet tot opvolging geleid.
Hoeveel aanbieders van afbouwverzekeringen zijn op de Nederlandse markt actief?
Afbouwverzekeringen worden in de wet- en regelgeving en het register van DNB niet als afzonderlijke verzekeringen onderscheiden. Deze producten kunnen in verschillende (gereguleerde en ongereguleerde) vormen en via verschillende kanalen worden aangeboden: de concrete dekking die de aanbieder aanbiedt is bepalend voor de juridische duiding. Deze producten kunnen een verzekering in de zin van de Wft zijn, en daarmee onder toezicht van DNB en AFM staan. De richtlijn solvabiliteit II bepaalt in beginsel dat een vergunning van een verzekeraar per branche van verzekering wordt verleend. Afhankelijk van de karakteristieken van de verzekering, kan de afbouwverzekering vallen onder de branche «borgtocht». Momenteel zijn er 18 verzekeraars onder toezicht van DNB die deze branche aanbieden, daarvan lijkt volgens DNB één partij zich toe te leggen op producten ter afdekking van risico’s in de bouw.
Op welke momenten moeten aanbieders van afbouwverzekeringen aan de AFM of een andere autoriteit verantwoording afleggen over hun producten?
In het kader van het regulier toezicht moeten aanbieders van (afbouw)verzekeringen op elk moment aan de AFM kunnen verantwoorden dat zij hebben gewaarborgd dat de door hen aangeboden verzekeringen geen afbreuk doen aan de doelstelling van de verzekernemers waarvoor de verzekering bedoeld is en dat productinformatie is afgestemd op die doelgroep. Dit volgt uit artikel 32, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft.
In hoeverre gelden voor het aanbieden van afbouwverzekeringen specifieke regels?
Ik ben niet bekend met specifieke regels voor afbouwverzekeringen. In algemene zin zijn de Wet op het financieel toezicht (en de daarop gebaseerde regels), de regels van de gedelegeerde verordening solvabiliteit II (EU) 2015/35) en het BW wat betreft verzekeringen en in het bijzonder schadeverzekeringen van toepassing.
Agrarische panden |
|
Helma Lodders (VVD), Jan Middendorp (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen van de leden Middendorp en Lodders over agrarische panden?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving dat de meeste hoeves in eigendom van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) zwaar gedateerd en nodig aan onderhoud toe zijn?2
Ja, zie ook het antwoord op vraag 7.
Op welke manier kunnen pachters van agrarische hoeven klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke doorgeven aan het RVB? Kan dit fysiek en digitaal? Hoeveel klachten zijn er de afgelopen 10 jaar binnengekomen (uitgesplitst per jaar), wat is de aard van de klachten en wat wordt hier vervolgens mee gedaan?
Afhankelijk van hun voorkeur kunnen pachters zowel telefonisch als ook per email bij de storingsdienst van het RVB melding maken van klachten, onderhoudsverzoeken en dergelijke.
Het aantal bij de storingsdienst binnengekomen klachten is:
In 2016: 55
In 2017: 84
In 2018: 83
In 2019: 130 (peildatum: 20 november 2019).
De meldingen van vóór 2016 zijn niet systematisch gearchiveerd.
De meeste klachten en meldingen hebben betrekking op lekkages van vooral daken. Daarnaast is houtrot een veel voorkomend probleem. Er zijn ook problemen met houten elementen van de woningen, zoals dakgoten, kozijnen, ramen en deuren. Naar aanleiding van de gemelde storingen wordt een afweging gemaakt of de klachten spoedeisend zijn. Spoedeisende klachten worden zo snel mogelijk verholpen. In het geval van achterstallig onderhoud wordt het herstel in de planning opgenomen.
Op basis van welke indicatoren wordt de pachtprijs bepaald en welke invloed heeft de staat van een hoeve op de pachtprijs? Deelt u de mening dat de pachtprijs met enige regelmaat, mede afhankelijk van de staat van de hoeve, geactualiseerd moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom gebeurt dit nog niet?
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stelt het Pachtprijzenbesluit en de Uitvoeringsregeling pacht vast. Het Rijksvastgoedbedrijf voert deze regelgeving uit en berekent de pachtprijs volgens de Uitvoeringsregeling. Hierbij zijn onder andere wooncomfort en de doelmatigheid van de bedrijfsgebouwen belangrijke criteria, waarbij met pachtcontracten van vóór 2007 wordt gewerkt met een veranderpercentage en pachtcontracten na 2017 met een puntenstelsel. De Grondkamer heeft op basis van het Pachtprijzenbesluit als onafhankelijke partij een taak om op verzoek van de pachter of de verpachter de pachtprijs voor een woonobject te toetsen. Mocht een pachter het niet eens zijn met de voorgestelde pachtprijs, kan de pachter de Grondkamer verzoeken om de pachtprijs te herzien. De actualisering van de pachtprijs verloopt volgens deze route.
Zijn in 2018 de inspecties van alle 164 hoeven in beheer van het RVB uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en heeft u de pachters tijdig hierover geïnformeerd?
Op dit moment zijn 150 hoeven volledig geïnspecteerd. Acht hoeven dienen nog geïnspecteerd te worden. Bij zes hoeven is (nog) geen toegang tot het erf verkregen. De pachters zijn in 2018 geïnformeerd over de op handen zijnde inspecties.
Kunt u toelichten wat uit de inspecties naar voren kwam en welke kosten geraamd zijn voor het onderhoud van de hoeven?
Uit de inspecties komt naar voren dat bij een groot deel van de hoeven de houten deuren, kozijnen, ramen en goten in slechte staat zijn. Ook is er in de boerderijen die geïnspecteerd zijn asbest verwerkt. Aangezien de inspecties nog afgerond moeten worden, is er nog geen volledige raming voor de kosten voor het onderhoud van de hoeven bekend.
Binnen welke termijn wilt u al het benodigde onderhoud aan de hoeven hebben afgerond?
Spoedeisende werkzaamheden zijn in het verleden met voorrang uitgevoerd en deze werkzaamheden worden voortgezet. In januari 2020 worden de inspecties voltooid en een plan van aanpak afgerond. Op dit moment is voor de pachtboerderijen € 0,5 mln. structureel op de begroting gereserveerd. In 2019 is dit budget eenmalig met € 1,3 mln. verhoogd. Ik zal in het kader van de voorjaarsnota 2020 een interdepartementaal overleg starten om de middelen vrij te maken, die nodig zijn om de onderhoudswerkzaamheden uit te kunnen voeren.
Op welke manier worden de pachters van alle 164 hoeven meegenomen in de inspecties, het benodigde onderhoud (zowel aan de buitenschil als intern) aan de hoeven, het totale kostenplaatje en het tijdspad waarin het onderhoud gaat plaatsvinden?
Naast een brief aan alle pachters over de planning en de uitvoering van de werkzaamheden worden pachters individueel op de hoogte gehouden van de herstelwerkzaamheden aan hun hoeve.
Waarom hanteert het RVB het beleid dat agrarische (bedrijfs-)panden niet verkocht worden?3 Acht u dit wenselijk wanneer blijkt dat het kostenplaatje voor het Rijk enorm oploopt terwijl er pachters zijn die de hoeve graag met eigen geld en naar eigen inzicht zouden willen opknappen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief aan de Kamer over de Actualisatie van het beleid voor de agrarische gronden van de Staat (Kamerstuk 24.490 nr.4 zette ik uiteen dat de stop op de verkoop van losse cultuurgrond en agrarische erven aan zittende (erf)pachters, zoals in het jaar 2000 ingesteld door het Kabinet Kok II, van kracht blijft.
Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen strategische en niet-strategische gronden.
Strategische gronden zijn de gronden waarvoor in het kader van de planologie een andere bestemming is voorzien. Voor de strategische gronden wordt verwacht dat deze binnen 20 jaar mogelijk kunnen worden ingezet tegen een marktconforme grondvergoeding voor de strategische opgaven van het regeerakkoord van dit Kabinet, met als thema’s duurzaamheid, energietransitie, infrastructuur, natuurontwikkeling, de waterrobuuste inrichting van Nederland, wonen en sociaaleconomische vraagstukken in de regio.
Alleen niet-strategische, in (erf)pacht uitgegeven erven die bovendien niet gebruikt kunnen worden als ruilgrond voor het compenseren van agrariërs die elders hun bedrijf hebben moeten beëindigen ten gunste van een publiek doel, kunnen onder voorwaarden verkocht worden aan zittende (erf)pachters
In de praktijk betekent dit dat op dit moment 13 erven verkocht worden. De verkoopprocedures van al deze hoeves zijn opgestart.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Noodkreet bouwers – ‘Ruimte zat in Nederland’' |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Noodkreet bouwers – «Ruimte zat in Nederland»»?1
Ja, het artikel «Noodkreet bouwers: woningtekort wordt ramp» is mij bekend.
Kunt u zich herinneren dat u herhaaldelijk hebt beloofd de woningbouw te zullen «versnellen»? Wat komt daar – na bijna twee jaar ministerschap – in de praktijk van terecht, aangezien de nu al achterlopende nieuwbouw op een ramp dreigt uit te lopen?
Vanaf het begin van dit kabinet is prioriteit gegeven aan de woningbouw. Afspraken over woningbouw en stadsontwikkeling zijn een belangrijk onderdeel van Nationale woonagenda, ontwikkellocaties in de ontwerpNOVI en de woondeals die Minister Ollongren heeft gesloten met vijf regio’s waar de bouwopgave het grootst is. Daarnaast heeft Minister Ollongren in het voorjaar de Transformatiefaciliteit gelanceerd, die 38 miljoen euro voorfinanciering biedt voor de ontwikkeling tot woongebied van bedrijventerreinen en kantoorparken die op een aantrekkelijke locatie liggen. Ook heeft Minister Ollongren de Crisis- en herstelwet aangepast en uitgebreid om procedures van woningbouwplannen de vereenvoudigen en versnellen. Verder zet ik het expertteam woningbouw in om gericht projecten te versnellen.
De beoogde woningbouwproductie van 75 duizend woningen per jaar blijkt in 2018 ruim gehaald, met een productie van bijna 80 duizend nieuwe woningen, inclusief transformaties. Ook voor 2019 wordt verwacht dat het doel van 75 duizend toevoegingen, inclusief transformaties, gehaald gaat worden. De Nationale woonagenda en woondeals vormen een stevige basis om verder samen te werken aan de gezamenlijke opgave waar we voor staan. Maar om echt te zorgen dat we sneller meer betaalbare woningen kunnen bouwen is een grote stap vooruit nodig van alle partijen.
Tijdens Prinsjesdag heeft het kabinet een pakket aan maatregelen aangekondigd om de verschillende aspecten van de woningnood aan te pakken. Onderdeel van dat pakket is een woningbouwprogramma van 2 miljard euro, waarmee sneller en meer betaalbare woningen kunnen worden gebouwd in een goede leefomgeving. Dit programma bestaat uit een budgettaire impuls voor de woningbouw van 1 miljard euro, waarmee per 2020 wordt gewerkt aan het inlopen van het woningtekort en het meerjarig hoog houden van de bouwproductie, om te zorgen dat middeninkomens toegang houden tot de woningmarkt. We vragen en stimuleren gemeenten en marktpartijen om maximaal bij te dragen aan dit doel. Daarnaast bevat het programma een impuls van 1 miljard euro via de verhuurderheffing voor de komende tien jaar. Hiermee ontstaat een gerichte stimulans voor woningcorporaties en andere verhuurders die meer betaalbare woningen bouwen. Daarnaast komt er een vrijstelling in de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan).
Zie verder het antwoord op vraag 3 bij de Kamervragen over stilgevallen woningbouw.
Deelt u de mening dat uw aanpak van veel praten, overleggen en vergaderen heeft gefaald? Zo nee, hoe vindt u zelf dat het gaat? Hoe gaat u het tekort van een kwart miljoen woningen binnen afzienbare tijd wegwerken?
De afgelopen jaren heeft de gekozen inzet goede resultaten opgeleverd. Voor de komende tijd heb ik zorgen over de omvang van de woningbouwrealisaties. Het hoog houden van de bouwproductie in de komende jaren vergt grote inzet van alle betrokken partijen. Het is hard nodig dat er voldoende nieuwe plannen klaarliggen die tijdelijk haalbaar zijn. In dit kader zijn er eerder met een aantal grote stedelijke regio’s woondeals gesloten waarin er onder andere afspraken zijn gemaakt over de woningbouw. In de woondeals zijn behalve over de woningbouwplannen op korte termijn afspraken gemaakt ook over de plancapaciteit op de middellange- en lange termijn. Middels de woondeals wordt de woningbouwproductie in de vijf stedelijke regio’s de komende jaren versneld. Het woningbouwprogramma van 2 miljard euro dat het kabinet tijdens Prinsjesdag heeft aangekondigd, zal de versnelde realisatie van bouwprojecten, waaronder plannen waar in de woondeals afspraken over zijn gemaakt, versnellen en daarmee ook de vergunningverlening stimuleren.
Bent u ervan op de hoogte dat bouwers schreeuwen om meer bouwlocaties, het liefst in het groen, omdat daar sneller en goedkoper gebouwd kan worden? Gaat u – conform uw eerdere belofte dat «er ook in het groen moet worden gebouwd omdat we het anders niet redden» – hiervoor zorgen?2 Zet u dwarsliggende gemeenten, die te weinig bouwgrond beschikbaar stellen en/of alleen binnenstedelijk willen bouwen, nu eindelijk aan het werk? Zo nee, waarom niet?
Buitenstedelijke locaties zijn inderdaad vaak sneller en goedkoper te realiseren voor bouwbedrijven vanaf het moment waarop zij aan de slag kunnen. Deze locaties vragen vooraf (vaak hoge) publieke investeringen in het gereedmaken van de het gebied voor woningbouw en het borgen van de bereikbaarheid. Daarmee zijn deze ontwikkelingen in hun geheel lang niet altijd goedkoper en sneller dan binnenstedelijke locaties, waar bijvoorbeeld de ontsluiting vaak wel al geregeld is.
Zoals Minister Ollongren eerder heeft aangegeven in de Kamerbrief «Meer prioriteit voor woningbouw»3 en in eerdere beantwoording op uw Kamervragen4 is het nodig dat elke regio zorgt voor voldoende bouwplannen om tijdig te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij is het wenselijk dat zij de ruimte binnen bestaand bebouwd gebied optimaal benutten. Wanneer het niet mogelijk is om op termijn de woningbehoefte volledig binnenstedelijk in te vullen, dan is het nodig dat regio’s ook tijdig de mogelijkheden aan de randen van de stad verkennen. Waar ik op toezie en hen zo nodig ook op aanspreek, is dat zij zich inzetten om voldoende locaties beschikbaar te stellen om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij blijft voorop staan dat er, ook in de lokale dynamiek, druk blijft om complexe binnenstedelijke locaties te ontwikkelen, en niet lichtzinnig wordt geschoven naar bouwlocaties buiten de bestaande stad.
Bent u ervan op de hoogte dat het gasloos opleveren van nieuwbouw zo’n € 25.000 per woning kost? Deelt u de conclusie dat uw klimaatbeleid niet alleen onzinnig is, maar ook prijsopdrijvend werkt? Bent u ertoe bereid het vervallen van de gasaansluitplicht terug te draaien, in het belang van de portemonnee en de achterlopende nieuwbouw? Zo nee, waarom niet?
Zoals in eerdere beantwoording op uw Kamervragen5 is aangegeven, ben ik ervan op de hoogte dat het klimaatbeleid, zoals aardgasvrij bouwen, leidt tot hogere investeringskosten aan nieuwbouwwoningen. Uw Kamer heeft per amendement de aansluitplicht voor nieuwbouw in de Gaswet geschrapt. Ik ben niet bereid dit terug te draaien. Ik acht het duurzaamheids- en energiebeleid van dit kabinet verstandig.
Tot slot deel ik uw suggestie dat het terugdraaien van de gasaansluitplicht leidt tot achterlopende nieuwbouwprojecten niet. Het is mij onduidelijk waarom er als gevolg van het klimaatbeleid vertraging zou ontstaan in de nieuwbouw.
Wat gaat u doen aan de stikstofregeltjes, waardoor complete woningbouwprojecten stil zijn komen te liggen, zoals in Den Haag en Eindhoven?3 Deelt u de mening dat uw eigen bouwopgave van 75.000 woningen per jaar hierdoor nooit gehaald zullen kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
De regelgeving in Nederland is gebaseerd op de in de EU vastgestelde Vogel- en Habitatrichtlijn. Daarin is elke lidstaat gebonden aan de afspraak om een goede staat van instandhouding te realiseren van de soorten die onder de habitat- en vogelrichtlijn vallen. Landen maken hier eigen regelgeving voor en zijn ervoor verantwoordelijk dat deze regelgeving past bij de specifieke kenmerken van een lidstaat.
Het eerste pakket maatregelen wat het kabinet op 13 november heeft aangekondigd wordt het in de woningbouwsector mogelijk om in 2020 de benodigde 75 duizend woningen te realiseren. Aan de Zuid-Hollandse kust, in het bijzonder de regio Leiden-Den Haag, zullen mogelijkerwijs sneller grenzen bereikt worden, gegeven de grote woningbouwvraag. Daarom moet er kritisch gekeken worden naar hoe deze ruimte zo efficiënt mogelijk benut kan worden. Ook kan het betekenen dat er lokaal aanvullende maatregelen genomen moeten worden. Er kunnen mogelijkheden voor intern salderen worden gezocht, bijvoorbeeld het versneld opruimen van een verouderd bedrijventerrein of een parkeergarage. Hoeveel woningen er precies gebouwd kunnen worden, is afhankelijk van de regionale afspraken die gemaakt worden over de verdeling van de vrijgekomen ruimte. Hierbij is samenwerking tussen gemeenten, provincies en het Rijk cruciaal. Samen met het kabinet en de overige interbestuurlijke partners zetten we ons vol in om ook in de komende jaren 75 duizend woningen te realiseren.
Bent u ervan op de hoogte dat niet alleen de nieuwbouw van koopwoningen, maar ook van sociale huurwoningen terugloopt? Wat gaat u hieraan doen? Deelt u de mening dat het te schandalig voor woorden is dat Nederlanders gemiddeld 9 jaar op de wachtlijst moeten staan, terwijl statushouders nog altijd voorrang krijgen? Zo nee, waarom niet?
De nieuwbouwproductie van corporaties is al sinds 2014 beperkt. In een enquête die begin dit jaar door Aedes onder haar leden is gehouden, komen verschillende oorzaken naar voren. Als belangrijkste redenen worden genoemd de stijgende bouwkosten, locatietekorten, gemeentelijk commitment en de financiële haalbaarheid van projecten. De komende jaren hebben corporaties nog extra middelen om te investeren, bovenop de reeds geplande investeringen in de meerjarenplannen. Met de impuls van € 1 miljard voor nieuwbouw in de verhuurderheffing, zoals aangekondigd op Prinsjesdag, helpt het kabinet bovendien de financiële haalbaarheid van nieuwbouwprojecten verder te vergroten. Zo kunnen corporaties meer gereguleerde woningen bouwen. Het is nu aan corporaties om volop plannen te maken en gebruik te maken van deze regeling. Daarvoor is het ook belangrijk dat gemeenten hun rol oppakken en voldoende locaties beschikbaar stellen. In de woondeals die ik in verschillende gebieden heb gesloten, is dit een belangrijk thema.
Een belangrijke hulpmotor om meer sociale huurwoningen te realiseren zijn de flexibele woningen. Die kunnen bijvoorbeeld ook gerealiseerd worden op locaties die slechts tijdelijk voor wonen bedoeld zijn. Daarom komt er een vrijstelling van de verhuurderheffing voor de bouw van flexwoningen, zodat snel extra woningen worden gerealiseerd waarmee diverse groepen geholpen zijn (bijvoorbeeld studenten, dak- en thuislozen, mensen die er ineens alleen voor komen te staan). Het PBL onderzoekt momenteel hoeveel locaties geschikt zijn voor tijdelijke woningen.
Uw mening ten aanzien van statushouders deel ik niet. Zoals u weet is de automatische urgentiestatus voor statushouders op instigatie van de Tweede Kamer geschrapt uit de Huisvestingswet en is het een afweging op lokaal niveau om te bepalen of er al dan niet bij de toewijzing van woningen voorrang aan statushouders wordt gegeven. Hierover heeft Minister Ollongren u eerder in de beantwoording van uw Kamervragen geïnformeerd. Bovendien is het juist de bedoeling dat statushouders snel uitstromen uit de asielopvang om een snelle(re) start met integratie te bevorderen en kosten te besparen. Nog belangrijker dan de toewijzing van woningen is de beschikbaarheid van voldoende woningen. Door heel veel partijen wordt hard gewerkt om het aanbod te vergroten.
Bent u er nu eindelijk toe bereid om de tijdelijke asielvergunningen van de in Nederland verblijvende statushouders in te trekken en ervoor te zorgen dat de daardoor vrijkomende sociale huurwoningen, evenals alle andere sociale huurwoningen, uitsluitend aan de Nederlanders worden toegewezen? Zo nee, waarom niet?
Zoals Minister Ollongren in eerdere beantwoording op uw Kamervragen7 heeft aangegeven wordt iedereen in Nederland in gelijke gevallen gelijk behandeld. Dat uitgangspunt is in onze Grondwet verankerd. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van nationaliteit.
Zie verder het antwoord op vraag 7.
Gasvrij wonen |
|
Alexander Kops (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Huiseigenaar huivert voor gasvrij wonen»1 en de studie «Onder de pannen zonder gas» van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)?2
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusie van het SCP dat het draagvlak voor klimaatbeleid en de transitie naar aardgasvrij wonen tamelijk smal is? Wat vindt u ervan dat huishoudens zich eerder druk maken met het gebrek aan parkeerplaatsen of betere speeltuinen dan met het aardgasvrij maken van hun woning? Komen deze berichten u bekend voor of blijft u doof voor wat er werkelijk speelt onder de burgers?
In het Klimaatakkoord zijn afspraken gemaakt om Nederland door middel van een wijkaanpak van het aardgas af te halen. Elke wijk in Nederland komt tussen nu en 2050 aan de beurt. Dat betekent ook dat de planning en de gekozen oplossing voor elke wijk zal verschillen.
Draagvlak is een belangrijke voorwaarde voor het slagen van deze transitie. Het beeld dat het SCP schets ten aanzien van het draagvlak neem ik daarom zeer serieus. Het SCP laat in dit rapport zien dat veel burgers de transitie naar aardgasvrij wonen als een gegeven beschouwen. Omdat er nog veel onduidelijk is op welke wijze invulling kan worden gegeven aan aardgasvrij wonen, is de actiebereidheid over het algemeen nog niet groot.
Dit rapport bezie ik ook in de context van andere signalen. Uit de recent gepubliceerde cijfers van het Continu Onderzoek Burgerperspectieven (COB) van het SCP (COB, derde kwartaalbericht 2019) blijkt dat Natuur en Milieu het een na belangrijkste agendapunt is dat inwoners aangeven als politieke prioriteit. Het SCP geeft aan dat dit komt door de toenemende aandacht voor klimaatveranderingen en klimaatbeleid. Ook het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) signaleert iets vergelijkbaars. Uit de meest recente rapportage van het OFL van 25 september 2019 blijkt dat het bewustzijn bij bewoners over de noodzaak van de verduurzaming van hun wijk breed aanwezig is. Welke rol mensen daarbij zien voor de overheid, voor zichzelf en voor maatschappelijke actoren verschilt sterk.
De conclusies van zowel het SCP als het OFL onderstrepen voor mij het belang om burgers duidelijkheid te bieden wat voor hen het handelingsperspectief is met betrekking tot aardgasvrij wonen en deze aanpak goed af te stemmen op de bewoners en de wijk.
Deelt u de conclusie van het SCP dat er onder burgers het gevoel leeft dat aardgasvrij wonen iets is wat zij opgelegd krijgen – wat feitelijk ook het geval is – zonder dat zij daarover iets te zeggen hebben gehad?3
De noodzaak tot het aardgasvrij maken van woningen volgt uit de ambitie om als Nederland onze bijdrage te willen leveren aan het beperken van de opwarming van de aarde en de wens om iedereen die woont en werkt in het aardbevingsgebied in Groningen nieuw perspectief te geven op een veilige leefomgeving. Hiervoor is brede parlementaire steun.
Het is essentieel dat de uitvoering van maatregelen in de gebouwde omgeving plaatsvindt met een goede betrokkenheid van bewoners en eigenaren van gebouwen. Hierbij ga ik niet over één nacht ijs. Het gaat immers over een haalbare en betaalbare aanpak waarin de bewoners en de gebouweigenaren aan de voorkant meebeslissen over de aanpak die gekozen wordt. Met name in de proeftuinen aardgasvrije wijken kunnen nu al ervaringen worden opgedaan om te leren op welke wijze de samenwerking met de bewoners vorm kan worden gegeven en wat ervoor nodig is de wijkgerichte aanpak in te richten en op te schalen.
Gaat er nu een streep door het aardgasvrij maken van de hele woningvoorraad? Zo nee, waarom wilt u uw duurzaamheids- en klimaatwaanzin koste wat het kost bij huishoudens door de strot duwen?
Nee, er gaat geen streep door dit beleid. Haalbaarheid, betaalbaarheid en zorgvuldigheid staan voorop bij de uitvoering van maatregelen ten behoeve van de energietransitie in de gebouwde omgeving.
Hoe reageert u op een van de kritische opmerkingen van deelnemers van de SCP-studie dat de bijdrage van het kleine Nederland niet in verhouding staat? Deelt u de conclusie dat het tegengaan van de Nederlandse CO2-uitstoot – te weten 0,35% van de totale mondiale uitstoot – inderdaad compleet verwaarloosbaar is?
Met de energietransitie in de gebouwde omgeving en de ambities in de andere sectoren wordt een effect van 49% CO2-reductie in 2030 beoogd voor Nederland. Dit is geen verwaarloosbaar klimaateffect. Hiermee wordt een belangrijke stap gezet in de energietransitie die samen met de bijdragen van andere landen de gewenste beperking van de opwarming van de aarde kan realiseren.
Hoe kan het dat u als reden voor het niet-opnemen van kernenergie in de energiemix continu hamert op gebrek aan draagvlak – hoewel kernenergie, zoals u zelf zegt, «de veiligste vorm van energie» is –, terwijl gebrek aan draagvlak bij aardgasvrij wonen voor u blijkbaar geen probleem is?4
Het kabinet sluit kernenergie als onderdeel van de energiemix niet uit. Kernenergie kan een onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing bij het streven naar CO2-reductie. In het Klimaatakkoord staat dan ook dat het elektriciteitssysteem op een aantal manieren met CO2-vrije regelbare productie kan worden gevoed, waaronder kernenergie. De verschillende technologische oplossingen kennen echter verschillende realisatietermijnen, kosten, maatschappelijk draagvlak en andere karakteristieken waardoor ze in meer of mindere mate realistisch zijn voor de periode tot 2030. Marktpartijen die aan alle randvoorwaarden voldoen, zoals nucleaire veiligheid en voldoende financiële reservering voor ontmanteling en verwerking van radioactief afval, kunnen in aanmerking komen voor een vergunning voor de bouw van een kerncentrale. Van die mogelijkheid is in de afgelopen decennia echter geen gebruik gemaakt. De marktomstandigheden in relatie tot het investeringsklimaat zijn hiervoor de voornaamste reden.
Ik herhaal verder dat ik sterk hecht aan draagvlak voor de uitvoering van de afspraken uit het Klimaatakkoord en dit geldt uiteraard ook voor de afspraken met betrekking tot de gebouwde omgeving.