Het bericht ‘Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars»?1
Ja.
Wat vindt u van het ontstane beeld dat bewoners bezwaar maken tegen bouwprojecten met als doel zich te laten afkopen door projectontwikkelaars?
Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten.
Iedere belanghebbende kan bezwaar of beroep instellen. Als een belanghebbende stelt planschade te lijden door een project, kan hij dat in bezwaar of beroep aanvoeren. Omdat de vergoeding van planschade in een afzonderlijke procedure aan de orde komt, spelen deze specifieke bezwaren echter geen directe rol in de planologische procedure en behoren ze niet tot vertraging te kunnen leiden. De te verwachten schade kan wel meegewogen worden bij de vraag of sprake is van in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Bij de financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan beziet de gemeente of de te verwachten kosten van planschade voor de gemeente zijn doorgelegd naar de initiatiefnemer of kunnen worden gedekt.
Het is niet gewenst dat projectontwikkelaars zich genoodzaakt voelen puur ter voorkoming van vertraging een minnelijke schikking te treffen met financiële compensatie. Daarmee dreigen de kosten voor vertraging leidend te worden bij het bepalen van de financiële compensatie in plaats van de daadwerkelijke schade van de belanghebbende.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van iedere stap vanaf het vaststellen van het bestemmingsplan in de gemeenteraad tot aan een uitspraak van de Raad van State als er bezwaar wordt gemaakt? Kunt u daarbij aangeven hoe lang iedere stap gemiddeld duurt en hoeveel kosten projectontwikkelaars extra maken puur door het wachten op de uitspraak?
Na het vaststellen van een bestemmingsplan legt het gemeentebestuur het bestemmingsplan met het besluit tot vaststelling gedurende 6 weken ter inzage. Tegen het bestemmingsplan is geen mogelijkheid van bezwaar. Er is beroep in één instantie. Een belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend kan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak doet binnen een jaar uitspraak, of als artikel 1.6, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet van toepassing is, binnen 6 maanden. Dat besluit is onherroepelijk.
Het is niet mogelijk uitspraken te doen over de kosten die projectontwikkelaars maken door de tijd van het doorlopen van de bezwaar- en/of beroepsprocedure. Wat betreft de kosten merk ik op dat ontwikkelaars in hun planning er rekening mee kunnen houden dat er bezwaar en/of beroep kan worden aangetekend. Dat is een niet onvoorzien onderdeel van de zorgvuldige procedures in Nederland. Ik beschik niet over gegevens over deze kosten. Ze zijn van vele factoren afhankelijk zoals de omvang van het project, de voorinvesteringen, de afspraken met afnemers, de afspraken met financiers, de afspraken met aannemers, etc.
Hoe vaak wordt jaarlijks bezwaar gemaakt tegen een bestemmingsplan in Nederland? Kunt u daarbij aangeven hoe vaak een zaak wordt ingetrokken, hoe vaak beroep wordt ingesteld en hoe vaak bewoners in het gelijk gesteld worden in hun bezwaar?
Er worden geen statistieken bijgehouden van bezwaren of beroepsprocedures tegen bestemmingsplannen en/of hoe het verloop is van deze bezwaar- en beroepsprocedures. Ik kan het gevraagde overzicht niet geven.
Heeft u signalen dat de problemen in Rotterdam zich ook op andere plekken in Nederland afspelen? Heeft u een overzicht van de schaal waarop dit gebeurt?
Ik ben op de hoogte van het feit dat bestuurlijke en juridische procedures van bezwaar en beroep bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door deze procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen.
Er is geen informatie beschikbaar hoe vaak er minnelijke schikkingen worden getroffen tussen belanghebbende en projectontwikkelaars waarin afspraken worden gemaakt over een financiële compensatie, laat staan dat bekend is of de belanghebbende puur uit financieel gewin handelt of dat er daadwerkelijke sprake is van schade. Het betreffen privaatrechtelijke overeenkomsten die bovendien vaak vertrouwelijk zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om het misbruiken van bezwaarprocedures voor persoonlijk financieel gewin en mensen die ontwikkelaars chanteren aan te pakken?
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden is moeilijk tot niet te beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151). Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Voorts wijs ik met betrekking tot bezwaren over planschade op het antwoord onder 3, waaruit blijkt dat bezwaren over schade niet direct betrokken worden bij de afweging of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in Rotterdam bouwprojecten onnodig frustreert?
Ik kan niet beoordelen of en in hoeverre het bezwaar door de belanghebbende bij de projecten genoemd in het artikel gerechtvaardigd was vanuit zijn belang of dat uitsluitend financiële motieven hieraan ten grondslag lagen. Daardoor is het voor mij niet vast te stellen of de proceduretijd onnodig was of dat proceduretijd noodzakelijk was in het kader van de rechtsbescherming.
Deelt u de mening dat een snellere uitspraak van de Raad van State over bestemmingsplannen voor zowel bewoners met oprechte bezwaren als projectontwikkelaars beter is? Hoe lang duren beroepszaken ten aanzien van bestemmingsplannen gemiddeld? Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om de procedure en behandeltijd te verkorten?
Bij de totstandkoming van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) heeft de versnelling van de doorlooptijd van procedures een belangrijke rol gespeeld. Een de wijzigingen die is doorgevoerd is dat de bestuursrechter bij veel soorten projecten uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.
Deze termijn wordt in de meeste gevallen gehaald. Er zijn ook andere nodige versnellingen gerealiseerd, zoals de invoering van het relativiteitsvereiste dat op 1 januari 2013 is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, waardoor een beroep alleen slaagt als het daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb).
De reeds bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vond in 2017 bijvoorbeeld 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn).2
Het bericht ‘Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden’ |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden» en «Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars»? 1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het verdienmodel van bewoners die geld opstrijken door middel van bezwaarschriften?
Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking.
Deelt u de mening dat bezwaar maken, puur op basis van financieel gewin, beneden alle peil is zeker gezien de huidige woningnood? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat een belanghebbende puur op basis van financieel gewin bezwaar maakt of beroep instelt met als doel een overeenkomst ter minnelijke schikking met financiële compensatie. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede.
Bent u het ermee eens dat financiële motieven om een bezwaarprocedure in te stellen een oneigenlijke manier is van bezwaar maken? Zo ja, is het mogelijk om juridische stappen te nemen richting deze bewoners?
Een belanghebbende kan puur vanwege financiële motieven bezwaar maken en op die manier een project vertragen en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokken. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten. Indien vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Heeft u aanwijzingen dat deze problematiek zich ook in andere wijken in Nederland voordoet? Zo ja, waar en in welke omvang? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar te starten?
Ik ben ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Het zijn overeenkomsten tussen particuliere partijen en deze schikkingen zijn niet openbaar. Ik ben daarom niet op de hoogte van waar en in welke de mate dit voor komt.
Een onderzoek naar dergelijke kwesties is uitermate lastig. Over het algemeen wordt er bij de afspraken een clausule opgenomen dat partijen details van de schikking niet openbaar maken. Geen van de betrokken partijen heeft daarbij belang. Bovendien is het niet eenvoudig vaststellen of een schikking of het schikkingsbedrag in verhouding staat tot de schadevergoeding die zou zijn verkregen bij het doorlopen van de bestuurlijke of juridische procedure en/of de kans dat project geen doorgang vindt.
Wilt u, samen met de VNG, een oplossing zoeken voor de problematiek rondom bezwaarschriften en riante financiële deals?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151). Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het «permanent worden van de Chw», de aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak en het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Algemene wet bestuursrecht. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van projectontwikkelaars om ze ervan te overtuigen geen geheime schikking te treffen en deze perverse prikkel een halt toe te roepen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u de resultaten van dat overleg met de Kamer delen?
Mede dankzij uw vragen is er mijns inziens in de media al veel ruchtbaarheid aan deze gang van zaken gegeven. Het ligt op de weg van de koepelorganisaties om hun leden hierover nog verdere voorlichting te geven.
Wat ziet u in de oplossingsrichting om de lange duur van de procedures, inclusief hoger beroep, te versnellen? Wat ziet u in de oplossingsrichting om de zwijgplicht van deze geheime schikking tussen bewoners en projectontwikkelaars aan te pakken?
Bij de totstandkoming van de Chw heeft de versnelling van de doorlooptijd van procedures een belangrijke rol gespeeld. Een van de wijzigingen die is doorgevoerd is dat de bestuursrechter bij veel soorten projecten uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze termijn wordt in de meeste gevallen gehaald. Er zijn ook andere nodige versnellingen gerealiseerd, zoals de invoering van het relativiteitsvereiste dat op 1 januari 2013 is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht waardoor een beroep alleen slaagt als het daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb).
Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bestuursorgaan kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren als vast komt te staan dat de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw.
Ik acht het niet gewenst in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten. Als partijen overeenkomen te schikken en daarover geen openheid geven, hebben zij daar kennelijk beide belang bij en dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid.
Wilt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Over dingen die blijven’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Over dingen die blijven»?1
Ja
Is het waar dat in de nieuwe omgevingsverordening 2020 van de provincie Noord-Holland 32 nieuwe beschermde provinciale BPL-landschappen worden aangewezen (Bijzonder Provinciaal Landschap)?
In de nieuwe omgevingsverordening heeft de provincie inderdaad 32 Bijzonder Provinciale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn grotendeels gebaseerd op huidige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig monument en Weidevogelleefgebied. In deze regimes zijn net als in de voorgaande Provinciaal Ruimtelijke Verordening geen grootschalige woningbouwlocaties mogelijk.
Uit informatie van de Provincie Noord-Holland komt naar voren dat de provincie vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet de 21 nu geldende provinciale verordeningen heeft samengevoegd tot 1 verordening. De provincie werkt ondertussen ook verder aan de Omgevingsverordening NH2022 die ingaat zodra de Omgevingswet wordt aangenomen. Hierin worden eventuele aanpassingen op de Omgevingsverordening NH2020 meegenomen.
In de nieuwe verordening zijn 3 beschermingsregimes waarmee het landelijk gebied beschermd wordt: Unesco werelderfgoed, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en het nieuwe beschermingsregime Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) is door het Rijk als instrument ingevoerd via de Wet Natuurbescherming en beschermt de meest waardevolle onderdelen van het Noord-Hollandse landschap op basis van ecologische, cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke kwaliteiten. Uit de vaststelling van de omgevingsverordening spreekt dat de Provincie in haar ruimtelijk beleid zowel dus landschappen aanwijst die beschermd moeten worden, als ook zich committeert om voldoende woningbouw tot stand te brengen. De provincie behartigt meerdere belangen en past dat in de ruimte in. Dus prima dat ze ook heel bewust kiest voor gebieden die expliciet beschermd moeten worden (dat is des te belangrijker naarmate je ook meer ruimte beschikbaar moet stellen voor extra woningbouw). Daarmee worden expliciete keuzes gemaakt.
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening een groot aantal woningbouwlocaties van gemeenten is komen te vervallen, onder andere in de gemeente Alkmaar en de BUCH-gemeenten (Bergen, Uitgeest, Castricum en Uitgeest)? Zo ja, om hoeveel woningbouwlocaties gaat het en om hoeveel woningen?
Op voorhand kan niet worden gezegd welke consequenties de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 heeft op de woningbouwopgave.
De status van plannen kan verschillen in harde en zachte plannen en in veel gevallen zijn er gemeentelijke verkenningen die bij provincie en het Rijk niet bekend zijn. Uit de ingediende zienswijzen op de omgevingsverordening blijkt wel dat de vastgestelde omgevingsverordening in een aantal gevallen ook effect heeft op zachte woningbouwplannen. In de beantwoording van de zienswijzen op de Omgevingsverordening Noord-Holland heeft de provincie een «Notitie discussielocaties» opgesteld waarin zichtbaar wordt welke projecten (locaties en aantallen) beïnvloed worden door de aanwijzing als Bijzonder Provinciaal Landschap. De Provincie heeft aangegeven daarom in samenwerking met deze gemeenten een verkenningstraject uit te voeren om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven en de begrenzing van het BPL.
In hoeverre komt het vervallen van deze woningbouwlocaties door provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Er worden enkele plannen belemmerd die voorheen niet in een beschermd landschap lagen, omdat die zijn komen te liggen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen in combinatie met de LIB-5 contour. In de meeste gevallen waren deze zachte plannen ook al niet te realiseren onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale Ruimtelijke Verordening), bijvoorbeeld vanwege ligging in weidevogelleefgebied, bufferzone of de 20 Ke-contour.
De provincies hebben op basis van de Wet Natuurbescherming de mogelijkheid om Bijzonder Provinciale Landschappen aan te wijzen. Het BPL is mede bepaald op basis van al geldende beschermingsregimes waaronder enkele beschermingsregimes die volgen uit Europese wet en regelgeving zoals het Unesco werelderfgoed de Natura 2000 gebieden. Er is dus geen sprake van nieuwe provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving.
Hoe staat het met het overprogrammeren in de provincie Noord-Holland? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Met de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Metropoolregio hebben we afgesproken de plancapaciteit te inventariseren en zonodig te verhogen tot een overprogrammering van tenminste 130%. Uit de inventarisatie blijkt voldoende plancapaciteit zoals u ziet in mijn brief van 5 november 2020 over de moties woningbouw Almere en Flevoland. De provincie Noord-Holland heeft in de Woonagenda 2020–2025 (ruim) voldoende plancapaciteit opgenomen, om in Noord-Holland tot voldoende productie kunnen komen. De provincie stimuleert gemeenten via de woonagenda om ervoor te zorgen dat er voor de komende vijf jaar steeds minimaal 130% harde plancapaciteit is.
Hoe kijkt u tegen de volgende stelling van de gemeente Alkmaar aan: «Wij zien weinig ruimte voor maatwerk en met de nu voorgestelde beschermingsregimes en instructieregels worden onnodige beperkingen opgelegd voor zowel nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen als kleinschalige ontwikkelingen»?
De Provincie heeft aangegeven het belangrijk te vinden om er samen met de gemeenten voor te zorgen dat er voldoende potentiële bouwlocaties beschikbaar zijn om in de grote vraag naar woningen te voorzien. In de Omgevingsvisie NH2050 en Woonagenda PNH 2020 – 2025 heeft de Provincie respectievelijk de visie en acties toegelicht om te zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Dat kan betekenen dat soms naast binnenstedelijk ook op buitenstedelijke locaties woningen zullen worden gerealiseerd, deze afweging vraagt regionaal maatwerk. De provincie maakt hierover afspraken in regionale woonakkoorden. De Omgevingsverordening biedt ruimte om in lijn hiermee tot voldoende woningbouwlocaties te komen.
Ik vind het goed dat de provincie in deze verklaring het belang van de woningbouwopgave benadrukt en regionaal maatwerk verleent.
Bent u bereid om, zoals bijvoorbeeld de gemeente Alkmaar voorstelt, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daar bij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Naar aanleiding van de grote woningbouwopgave ben ik veelvuldig in gesprek met alle provincies en diverse regio’s om de mogelijkheden voor versnelling en uitbreiding van de plancapaciteit te bespreken. Mede door deze gesprekken heeft het Kabinet recent verschillende maatregelen genomen die bijdragen aan realisatie van woningen zoals de Woningbouwimpuls, inzet van het expertteam en flexpools.
Eén van de vaste onderwerpen in mijn overleg met de Provincie Noord-Holland gaat over het inzicht in knelpunten of beperkingen die woningbouw in de weg staan. Op dit moment onderzoeken we wat er nodig is om voor 2030 het benodigde aantal woningen te realiseren. Ik zal hierbij bijzondere aandacht vragen voor de regio Alkmaar. In een eerder gesprek dat ik heb gevoerd met de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar2, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd, werd er constructief samengewerkt tussen de provincie en de regio aan de plancapaciteit en versnelling van de woningbouw. Ik verwacht dat zij hier een goed vervolg aan kunnen geven. In het eerste of tweede kwartaal 2021 informeer ik uw Kamer hierover.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties zoveel mogelijk moet terugdraaien?
Over de enorme woningbouwopgave zijn we het allemaal eens. Ik stuur er vanuit mijn rol op dat provincies zorgen voor ruim voldoende plancapaciteit. Dat betekent dat wanneer er plannen vervallen en de regio daarmee onvoldoende plancapaciteit beschikbaar heeft, de provincie deze met gemeenten moet aanvullen. Uit de analyse die de provincie heeft gemaakt blijkt dat er voldoende plancapaciteit is. De provincie heeft deze opgave ook in het beleid vastgelegd. Bovendien werken we binnen de woondeal MRA samen aan de realisatie van concrete bouwplannen. We zullen de ontwikkelingen nauwlettende volgen en monitoren om tijdig te kunnen bijsturen mocht dat nodig zijn.
Bouwlocaties in Noord-Holland |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Over dingen die blijven»1 en «Laat ons bouwen»?2
Ja.
Wat is uw reactie op het bericht dat de provincie Noord Holland in de nieuwe Omgevingsverordening 32 nieuwe beschermde provinciale landschappen aangewezen heeft?
Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) is door het Rijk als instrument ingevoerd via de Wet Natuurbescherming en beschermt de meest waardevolle onderdelen van het landschap op basis van ecologische, cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke kwaliteiten. Het is een instrument voor de provincies om het beleid planologisch te borgen. De provincies maken daarin hun eigen afweging. In het geval van de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 heeft provinciale staten bij de vaststelling van de verordening de begrenzing van deze gebieden vastgelegd. Het is heel goed dat de provincie vanuit haar bredere ruimtelijke verantwoordelijkheid naast ruimte voor woningbouw ook gebieden expliciet aanwijst als te beschermen gebieden. Dit is des te belangrijker als er meer gebouwd moet worden. Bovendien geeft dit transparantie voor planvorming, want beiden zijn namelijk belangrijk.
Is het waar dat ten zuiden van Alkmaar behalve binnenstedelijk nergens meer gebouwd kan worden? Wat is uw reactie daarop?
Naar aanleiding van inspraak is bij de vaststelling van de omgevingsverordening de begrenzing van het Bijzonder Provinciaal Landschap en Landelijk gebied op onderdelen gewijzigd. Hierdoor is niet alleen binnenstedelijk bouwen mogelijk.
In de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd dat het binnenstedelijk bouwen van woningen, bedrijven en voorzieningen in de bereikbaarheid van een OV knooppunt de voorkeur verdient, en dat deze ruimte optimaal benut dient te worden; waar die ruimte onvoldoende is, is realisatie aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde. In alle gevallen is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
Uit de inventarisatie blijkt dat op dit moment voldoende plancapaciteit in de provincie en MRA beschikbaar is. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties en uitleglocaties.
De provincie heeft aangegeven voor de regio Alkmaar in samenwerking met de gemeenten te starten met een verkenningstraject om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven. Het resultaat van deze verkenningen kan ook leiden tot aanpassing van de begrenzingen van BPL.
Is het waar dat alleen in het noordelijke deel van Noord-Holland per kern 11 woningen gebouwd mogen worden? Wat is uw reactie daarop?
In regulier landelijk gebied blijven stedelijke ontwikkelingen conform de Rijksregelgeving de ladder voor duurzame verstedelijking mogelijk. Een goede onderbouwing en goede landschappelijke inpassing zijn om die reden altijd nodig. Aanvullend hierop en als verruiming ten opzichte van het eerdere provinciaal beleid, is in Noord-Holland Noord nu ook kleinschalige woningbouw tot 11 woningen mogelijk in het Landelijk gebied aan de rand van kernen en dorpslinten.
Grootschalige woningbouw (meer dan 11 woningen) was onder voorwaarden altijd al mogelijk in landelijk gebied. De plannen moeten wel worden opgenomen in een woonakkoord. Gemeenten moeten aantonen waarom woningbouw op die locatie nodig is en het goed inpassen in het landschap.
Is het waar dat de provincie die regels heeft gesteld om overprogrammering te voorkomen? Zo ja, wilt u dan de provincie Noord-Holland op de hoogte stellen van het feit er een groot tekort is aan woningen?
Nee, de provincie Noord-Holland heeft geen regels gesteld om overprogrammering te voorkomen. De provincie is zich bewust van de noodzaak en urgentie van woningbouw. In regio’s met een groot woningtekort stuur ik er met provincies op dat er voor minstens 130% van de behoefte plannen beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor de provincie Noord-Holland. Zoals ik in mijn Kamerbrief d.d. 7 december3 heb aangegeven is het daartoe nodig dat de planvoorraad in een aantal provincies verder groeit. In Noord-Holland is voor de benodigde productie tot 2030 al 127% plancapaciteit beschikbaar, en dit is nog exclusief aanvullende afspraken die in het kader ven het MIRT zijn gemaakt over aanvullende woningbouw in een aantal stadsharten. Voor de tekortregio MRA overschrijdt de plancapaciteit bovendien wel ruim de vereiste 130%. Deze plancapaciteit bevat zowel binnen- als buitenstedelijke plannen.
Is het waar dat een groot aantal potentiele bouwlocaties komen te vervallen? Zo ja, kunt u aangeven welke locaties, wat de omvang van die locaties is en wat de reactie van de betrokken gemeenten is? Kunt u op een kaart aangeven welke projecten (inclusief aantallen) door de nieuwe Omgevingsverordening niet meer door kunnen gaan? Bent u bereid in te grijpen mocht het aantal plannen achterblijven?
Bij de potentiele locaties maken we een onderscheid in zachte en harde plannen.
Door de provincie is onderzocht en in een notitie aangegeven welke locaties in discussie zijn (zie bijlage Notitie discussielocaties).4
Uit de informatie blijkt dat het gaat om enkele kleine locaties met zachte plannen met in totaal ca 1200 woningen. Er worden slechts enkele plannen belemmerd, omdat die zijn komen te liggen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen in combinatie met de LIB-5 contour. In vrijwel alle gevallen konden deze zachte plannen ook al niet onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale Ruimtelijke Verordening), bijvoorbeeld vanwege ligging in weidevogelleefgebied, bufferzone of de 20 Ke-contour.
Als het gaat om harde plannen, dan geldt uiteraard dat de provincie deze planologische rechten respecteert.
Op dit moment zijn we met de provincie in overleg over de bouwproductie en uit de beschikbare cijfers blijkt dat ingrijpen niet nodig is. Ik heb met de provincie en regio afspraken gemaakt over goede monitoring van te realiseren en gerealiseerde woningen om tijdig maatregelen te kunnen nemen.
Deelt u de mening dat de provincies meer in het werk moeten stellen om woningbouw te bevorderen in plaats van tegen te werken? Zo ja, hoe gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
In vervolg op het overleg met de gedeputeerden Wonen van 2 maart 2020 hebben alle provincies en regio’s op een zeer constructieve manier gewerkt aan een analyse van de woningbouwopgave en het inzichtelijk maken van de plancapaciteit en dat waardeer ik zeer. Vervolgens zijn we in overleg gegaan om met elkaar te bezien wat er nodig is om tot realisatie van de woningen te komen. De provincies zijn zich daarbij bijzonder bewust van hun rol en mogelijkheden. Die goede samenwerking wil ik de komende periode verder uitbouwen zodat de resultaten in cijfers en woningaantallen zichtbaar worden. Ook de provincies en gemeenten hebben belang bij de realisatie van voldoende woningen en onderkennen dat. Binnen het Rijksbeleid en de gezamenlijke doelstellingen en afspraken blijven de provincies verantwoordelijk voor hun eigen beleidskeuzes.
Deelt u de visie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) dat het juist Haagse regels zijn en het ontbreken van investeringscapaciteit bij woningbouwcorporaties die het onmogelijk maken om woningen te bouwen? Wilt u uw antwoord nader motiveren?
Corporaties hebben te weinig middelen om hun maatschappelijke opgave tot en met 2035 volledig op te pakken. Deze tekorten beginnen medio jaren »20 te ontstaan. Op dit moment hebben corporaties nog middelen om extra te investeren, zo blijkt ook uit hun eigen meerjarenprognoses en de Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties 2020 (IBW). Het kabinet ondersteunt investeringen onder andere met de heffingsvermindering voor nieuwbouw. Met Aedes en VNG heb ik afspraken gemaakt over de aanvang van de bouw van 150.000 woningen in de komende jaren. In de MRA zijn aanvragen voor heffingsverminderingen gedaan voor zo’n 20.000 woningen. Voor het behalen van de opgave is het noodzakelijk dat deze woningen ook daadwerkelijk gebouwd worden. Bij het bouwen van woningen is meer nodig dan alleen investeringscapaciteit: ook de beschikbaarheid van voldoende plancapaciteit en bouwlocaties hebben mijn aandacht. Daarvoor werk ik samen met de Provincies Noord-Holland en Flevoland en de gemeenten in de MRA, die daar primair verantwoordelijk voor zijn.
Is het waar dat 175.000 woningen in de MRA in gevaar komen door nieuwe rekenregels voor het geluid van de luchtvaart en dat het voor heel Noord-Holland om 350.000 woningen tot 2030 gaat? Wat is uw reactie daarop?
De departementen van Binnenlandse Zaken en Infrastructuur en Waterstaat hebben in de zomer met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) gesproken en het probleem in kaart gebracht. Onder meer Bestuurlijke Regie Schiphol heeft aangeven zorgen te hebben over de actualisering van de rekenregels voor de cumulatie van luchtvaartgeluid met andere geluidbronnen. Ze vrezen een impact op het realiseren van de bouwopgave. Er is bestuurlijk afgesproken dat we eerst gezamenlijk een impactanalyse laten doen voordat er tot definitieve besluitvorming wordt overgegaan. Daarbij ligt de definitieve oplossingsrichting open. De impactanalyse wordt in gezamenlijk opdrachtgeverschap van IenW/BZK/IPO/VNG/PZH/PNH uitgevoerd. In verband met de voortgang van de Omgevingswet wordt de aanvullingsregeling geluid wel gepubliceerd. Deze regeling bevat de nieuwe rekenregels, echter voorzien van een bepaling dat inwerkingtreding pas plaats vindt nadat de impactanalyse is afgerond en de uitkomsten daarvan bestuurlijk zijn gewogen. In de toelichting bij deze bepaling wordt naar deze procesafspraak verwezen. Zo nodig kan ook een wijzigingstraject worden ingezet.
Voorop wil ik stellen dat we samen werken aan een woningbouwopgave waarbij naast de aantallen, ook de leefbaarheid in een prettige en gezonde leefomgeving voor de lange termijn belangrijk is.
Is er afstemming geweest tussen de verschillende betrokken ministeries over de consequenties van deze nieuwe regelgeving voor de bouwproductie? Wat was het resultaat van die afstemming?
Bij de beantwoording van de vraag hiervoor heb ik aangegeven dat met alle betrokkenen in het gebied en de verschillende betrokken departementen over deze problematiek wordt gesproken. We zijn nog volop in overleg, maar de voorlopige richting is bij vraag 9 beantwoord.
Deelt u de visie dat het geconstateerde (toekomstige) financiële te kort bij woningbouwcorporaties een belemmering is voor corporaties om te bouwen, te verduurzamen en de huren betaalbaar te houden?
Corporaties hebben tot en met 2035 onvoldoende middelen om hun maatschappelijke opgaven op te pakken. De berekende tekorten ontstaan over enkele jaren, maar werpen hun schaduw vooruit. Hoewel de jaarlijkse rapportage Indicatieve Bestedingsruimte Woningcorporaties (IBW) laat zien dat corporaties de komende jaren nog meer kunnen lenen om te investeren in de maatschappelijke opgave, wordt bij een investeringsbesluit door corporaties rekening gehouden met de toekomstige financiële positie. Voor de korte termijn is het van belang dat investeringen in de maatschappelijke opgaven doorgaan. Dat vergt van corporaties een maximale inspanning binnen hun huidige financiële mogelijkheden. Het kabinet ondersteunt dit onder andere met de heffingsverminderingen nieuwbouw. Met Aedes en VNG zijn afspraken gemaakt over het starten van de bouw van 150.000 woningen. Daarmee kunnen, in het licht van investeringscapaciteit, ook in de MRA voldoende woningen gebouwd worden om aan de opgave te voldoen. Een volgend kabinet zal echter keuzes moeten maken over hoe zij om wil gaan met de disbalans tussen opgaven en middelen. Om de besluitvorming hierover zo goed mogelijk te ondersteunen, werk ik enkele oplossingsrichtingen uit, met de fundamentele afwegingen die daarbij spelen.
Is het waar dat de financiële situatie van corporaties in het MRA-gebied zo penibel is dat door corporaties vanaf 2024 niet meer gebouwd kan worden? Kunt u aangeven of die problematiek zich ook in andere regio’s voordoet en in welke mate?
In mijn brief van 3 juli jl. over de bestedingsruimte en opgaven voor de corporaties (2020-0000400098) heb ik aangegeven dat er op regionaal niveau vanaf 2024 financiële tekorten ontstaan.
In de doorrekeningen gaat het daarbij om de regio Haaglanden/Midden-Holland/Rotterdam, waar ook het totale tekort in 2035 het grootst is. In de MRA zou vanaf 2026 sprake zijn van financiële knelpunten en vanaf 2028 is dat landelijk het geval. Deze tekorten ontstaan indien corporaties naar behoefte investeren in de maatschappelijke opgave. Dit investeringsniveau ligt hoger dan de realisaties van de afgelopen jaren.
Is het waar dat in de Woondeal die tussen het Rijk en de MRA is gesloten, ook is vastgelegd dat de bouwopgave alleen gehaald kan worden als er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn? Is daarbij expliciet gemaakt wat verstaan wordt onder «voldoende financiële middelen»?
De Woondeal is een langjarige samenwerkingsagenda waarbij we een gezamenlijke opgave hebben. Bij het sluiten van de woondeal werden enkele potentiële financiële knelpunten voorzien bij het realiseren van de bouwambitie, zoals de investeringscapaciteit van corporaties, maar ook de financiering van benodigde bereikbaarheid waar op dat moment nog geen definitieve besluiten over waren genomen. Met de woondeal en de daaropvolgende MIRT-besluitvorming heb ik met de Minister van I&W bijgedragen aan de Corridor Amsterdam-Hoorn als belangrijke verbinding voor de regionale bouwambitie. Dat geldt ook voor de inhoudelijke keuze voor het verlengen van de Noord/Zuidlijn naar Schiphol en Hoofddorp en het sluiten van de kleine metroring Isolatorweg-Amsterdam in de MRA in het afgelopen BO MIRT. In de samenwerking binnen de woondeal zullen we op die manier blijven samenwerken aan het verbinden van bouwambities aan oplossingen, financieel of anderszins, waar deze zich voordoen.
Is het waar dat u heeft beloofd de MRA tegemoet te komen met maatregelen om de bestaande woningvoorraad betaalbaar te houden, de bereikbaarheid van woonlocaties te verbeteren en dat u ervoor zou zorgen dat corporaties over voldoende investeringscapaciteit beschikken? Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van die beloften?
In mijn voorgaande antwoord ben ik reeds ingegaan op belangrijke besluiten over de bereikbaarheid van woningbouwlocaties. Voor het betaalbaar houden van de woningvoorraad heeft de Wet huursom bepaald dat de huursom van corporaties niet mag stijgen met meer dan inflatie, tenzij daar lokaal andere afspraken over worden gemaakt. Daarnaast heeft dit kabinet gezorgd voor een huurverlaging voor corporatiehuurders die een te hoge huur betalen in verhouding tot hun inkomen. Op Prinsjesdag heb ik een pakket aan maatregelen aangekondigd dat per saldo voor corporaties neutraal tot licht positief uitpakt. Zo hebben corporaties in totaal voor ruim € 2,5 miljard aan heffingsvermindering aangevraagd waarmee 150.000 woningen gebouwd kunnen worden. Een aanzienlijk deel van de aanvragen is door corporaties in de MRA aangevraagd. Daarmee blijft de investeringscapaciteit van de sector op peil. In mijn brief van 3 juli jl. over de bestedingsruimte en opgaven voor de corporaties (2020–0000400098) heb ik aangegeven dat het volgende kabinet keuzes zal moeten maken voor een structurele oplossing.
Kunt u deze vragen zeer spoedig beantwoorden gezien de urgentie en de hoge woningnood?
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Het bericht ‘Vergunningsvrij bouwen gaat tijd opleveren’ |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vergunningsvrij bouwen in Rotterdam gecertificeerd»?1
Ja.
Wat vindt u van het initiatief Architect aan Zet (AZZ)?
Het initiatief Architect aan Zet is een experiment op grond van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (CHW). Ik denk dat de resultaten van dit experiment en andere experimenten onder de CHW en de pilots rond de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen, kunnen bijdragen aan een versnelling van de procedures in de bouw én een goede bouwkwaliteit. Ik kijk vol verwachting uit naar de resultaten van deze experimenten.
Zijn er andere gemeenten die al eerder dezelfde soort pilots hebben gedaan? Zo ja, welke zijn dat en kunt u de ervaringen en onderzoeksresultaten delen? In hoeverre biedt de Crisis- en Herstelwet ruimte om deze pilot ook landelijk mogelijk te maken?
Onder het stelsel van de Omgevingswet zullen de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen verder verruimd gaan worden. De huidige bouwactiviteit wordt gesplitst in een technische bouwactiviteit en een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen. Aan de technische kant kunnen meer activiteiten vergunningvrij worden omdat ruimtelijke randvoorwaarden geen rol meer spelen. De afbakening van deze activiteiten wordt gezien het belang van de veiligheid en gezondheid uniform landelijk bepaald. Aan de ruimtelijke kant krijgen gemeenten de ruimte om te bepalen in welke gevallen een vergunning nog noodzakelijk is. De verwachting is dat het aantal vergunningplichten hierdoor zal afnemen en bouwactiviteiten sneller gerealiseerd kunnen worden.
Vooruitlopend hierop is op basis van de CHW in gemeenten die dit wensten geexperimenteerd met een verruiming van het vergunningvrij bouwen. Over de ervaringen met de CHW wordt jaarlijks gerapporteerd.2
De experimenten op grond van de CHW gelden voor gemeenten die zich daarvoor aangemeld hebben. Op dit moment ligt het, gezien de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging (Wkb) per 1 januari 2022, niet in de rede dat deze experimenten nog uitgebreid zullen worden. Vanaf inwerkingtreding van de Wkb geldt een vergelijkbaar stelsel in heel Nederland. Experimenten als Architect aan Zet onder de Crisis- en herstelwet blijven mogelijk tot inwerkingtreding van de Wkb. Daarna kan voor dergelijke projecten gebruik worden gemaakt van de generieke mogelijkheden van de Omgevingswet en de Wkb.
Daarnaast kunnen gemeenten ook proefprojecten starten in het kader van de Wkb. In de afgelopen jaren is ter voorbereiding op de door uw Kamer aangenomen Wkb al een groot aantal proefprojecten uitgevoerd. Op 30 november 2018 heb ik uw Kamer in een evaluatie van de in de periode 2015–2018 uitgevoerde proefprojecten aangeboden. Tot aan inwerkingtreding van de Wkb zijn en worden er door gemeenten en andere stakeholders (integrale) proefprojecten uitgevoerd. In deze proefprojecten wordt, door alle partijen gewerkt volgens de nieuwe rol- en taakverdeling. De komende maanden zullen er naar verwachting nog een groot aantal nieuwe proefprojecten starten.
Wat zijn de mogelijk verwachte nadelige effecten van vergunningsvrij bouwen?
Bouwwerken die vergunningvrij worden gebouwd moeten gewoon aan de eisen van de bouwregelgeving voldoen. Vergunningvrij betekent daarmee dus nooit regelvrij bouwen. Wanneer het bouwen vergunningvrij is, wordt niet vooraf preventief door de gemeente getoetst of het bouwplan (op papier), aan de regels voldoet. Er bestaat dus een risico dat er in afwijking van één of meerdere eisen gebouwd gaat worden. Afhankelijk van de ernst van deze afwijking zal deze bij latere ontdekking, bijvoorbeeld via een handhavingstraject, hersteld moeten worden of zal het bouwwerk moeten worden afgebroken.
Bij de afbakening van de categorie vergunningvrije bouwwerken in het Besluit omgevingsrecht is gekeken welke gebouwen, gezien hun aard en omvang en met het oog op de veiligheid, zonder een te groot risico vergunningvrij gebouwd kunnen worden. Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven wordt het vergunningvrij bouwen onder de Omgevingswet aan de technische kant verder uitgebreid. Daarbij is ook bezien welke bouwactiviteiten zich ervoor lenen om zonder vergunning gebouwd te worden.
Opgemerkt wordt dat binnen de kaders van het experiment Architect aan Zet er wel sprake is van controle. De gemeente toetst de plannen niet en er is ook geen sprake van een vergunning, maar er is in tegenstelling tot vergunningvrij bouwen wel controle op de uitvoering. De architect kijkt namelijk voor en tijdens het bouwproces mee of het bouwen in overeenstemming met de regels plaatsvindt en doet een check op het gereed gekomen bouwwerk. Dit resulteert naar verwachting dus juist in het positieve effect dat het gerede bouwwerk zal voldoen aan de bouwregelgeving.
Kunt u het onderzoek dat wethouder Kurvers van Rotterdam heeft uitgevoerd of de verantwoordelijkheid voor de toetsing en het toezicht op de bouwregels aan marktpartijen overgelaten kan worden delen met de Kamer?
Het project Architect aan Zet is in 2014 gestart. De Afdeling Bouw- en Woningtoezicht van gemeente Rotterdam heeft in de periode 2014–2017 onderzocht hoe de aanpak van het experiment in praktijk werkt. Met het onderzoek dat wethouder Kurvers van de gemeente Rotterdam heeft uitgevoerd over de verantwoordelijkheid voor de toetsing en het toezicht op de bouwregels wordt gerefereerd naar de evaluatie van het project Architect aan Zet tussen 2014 en 2018. Deze evaluatie van vijf proefprojecten is in de vorm van een brochure beschikbaar via de website van gemeente Rotterdam.3
Deelt u de mening dat in tijden van wooncrisis naar onorthodoxe maatregelen gekeken moet worden? Zo ja, bent u bereid actief met andere gemeenten, de VNG en provincies in gesprek te gaan om vergunningsvrije bouwpilots op te starten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb diverse maatregelen genomen om het woningtekort te verkleinen. Dat betekent vooral doorgaan met bouwen en excessen wegnemen. De maatregelen betreffen onder meer het naar voren halen van financiële middelen uit de Woningbouwimpuls, het aanpakken van knelpunten bij gemeenten en woningcorporaties, in te zetten op de transformatie van winkels en/of kantoorpanden naar woningen en extra geld voor flexpools. Met middelen om de stikstofproblematiek aan te pakken, versnelling van besluitvorming op grootschalige woningbouwlocaties, onderzoek naar de mogelijkheden van een actief grondbeleid door het Rijk en concretere afspraken met gemeenten en provincies over plancapaciteit en woningbouw wordt de productie voor een langere termijn verhoogd.
Versnelling van de procedures rond het bouwen maak ik mogelijk met genoemde uitbreiding van het (technisch) vergunningvrij bouwen en door invoering van de Wkb. In dat geval maakt vergunningverlening in gevolgklasse 1 plaats voor een bouwmelding en wordt het bouwproces gecontroleerd door een onafhankelijk kwaliteitsborger. De ervaringen van deelnemers uit eerdere proefprojecten (zie het antwoord op vraag4 laten zien dat deze manier van werken tijdwinst oplevert, zeker naarmate partijen vaker volgens de nieuwe werkwijze bouwen. Ik verwacht dan ook dat de lopende proefprojecten en de invoering van het nieuwe stelsel voor kwaliteitsborging zullen bijdragen aan versnelling van de bouwproductie. In voorbereiding op de invoering van de Wkb kunnen gemeenten tevens nieuwe proefprojecten starten volgens deze versnelde werkwijze.
Welke maatregelen neemt u op dit moment om de procedures rondom vergunningverlening te versnellen zodat de woningbouwbouw versneld doorgang kan vinden? Kijkt u daarbij ook naar innovatieve oplossingen?
Zie de diverse maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 6.
Waar dit verantwoord is worden de mogelijkheden rond vergunningvrij bouwen verder uitgebreid onder de Omgevingswet. Dit zorgt voor besparing in tijd en lasten. De Wkb levert ook een bijdrage aan het versnellen van de vergunningverlening in de woningbouw. Met de invoering van het stelsel van kwaliteitsborging voor het bouwen en de Omgevingswet wordt de preventieve toets en vergunningverlening door het bevoegd gezag in gevolgklasse 1 vervangen door een bouwmelding door de initiatiefnemer. De reguliere proceduretijd van 8 weken voor een vergunningaanvraag wordt door de vervanging van een bouwmelding verkort naar 4 weken.
Daarnaast wordt gekeken naar de mogelijkheden voor innovatieve oplossingen zoals conceptueel bouwen. Dergelijke oplossingen kunnen bijdragen aan het versneld doorlopen van het bouwproces, door een meer gestandaardiseerde werkwijze te hanteren. Bekeken wordt of innovatieve oplossingen zoals conceptueel bouwen in proefprojecten voor de Wkb kunnen worden meegenomen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Planbureau: investeren in duurzamere eigen woning veelal niet rendabel’ |
|
Jessica van Eijs (D66), Matthijs Sienot (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Planbureau: investeren in duurzamere eigen woning veelal niet rendabel»?1
In hoeverre deelt u de conclusies van dit rapport van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en hoe verhouden de uitkomsten zich tot de afspraken in het Klimaatakkoord waarin wordt gesteld dat het verduurzamen van woningen lastenneutraal plaats zou moeten vinden?
In hoeverre onderschrijft u de constatering dat het 35.000 euro kost om een woning energieneutraal te maken?
Wat onderneemt u om deze kosten verder te verlagen via bijvoorbeeld de Renovatieversneller, aanbod- en vraagbundeling en digitalisering of innovatie, zodat verduurzamen ook voor huishoudens met een lage energierekening gaat lonen?
Deelt u het inzicht van Urgenda dat het voor miljoenen huiseigenaren al wel rendabel is om het huis te verduurzamen en wat onderneemt u om dit bij deze huiseigenaren sneller te laten plaatsvinden?
Wat betekenen de uitkomsten van het PBL-onderzoek voor het doel in het Klimaatakkoord om in 2030 1,5 miljoen bestaande woningen te verduurzamen?
Bent u bereid in gesprek te gaan met het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting Nederlandse gemeenten (SVn) over het toegankelijk maken van de verduurzamingslening voor een groter publiek, bijvoorbeeld door het bedrag te verhogen van 25.000 naar 35.000 euro?
Wat is de huidige stand van zaken rondom de invoering van gebouwgebonden financiering en op welke wijze neemt u de kanttekeningen van het PBL mee in de opzet hiervan?
Hoe reflecteert u op de stelling in het onderzoek dat het voor grootverbruikers alleen rendabel is om te verduurzamen met gebruik van de in 2023 af te bouwen salderingsregeling voor zonnepanelen?
Hoe verklaart u dat met gelijkblijvende energieprijzen wordt gerekend, terwijl het kabinetsbeleid gericht is op een structurele verhoging van de gasprijs?
Op welke manier gaat u huishoudens die overwegen zonnepanelen aan te schaffen goed informeren over het voornemen om het salderen pas in 2031 definitief te stoppen, waarmee een terugverdientijd van circa zeven jaar gewaarborgd blijft?
Vriendjespolitiek bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Heb je een netwerk, dan krijg je het nieuwbouwhuis»?1
Ja.
Is het waar dat geen enkele beperking voor projectontwikkelaars geldt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen? Zo nee, welke beperkingen gelden wel?
Er gelden enkele beperkingen voor projectontwikkelaars in het toewijzen van nieuwbouwwoningen, dit zijn met name generieke regels die niet exclusief op projectontwikkelaars van toepassing zijn. Op grond van de Algemene wet gelijke behandeling is het o.a. verboden om onderscheid2 te maken bij het aanbieden van of verlenen van toegang tot goederen of diensten en bij het sluiten, uitvoeren of beëindigen van overeenkomsten ter zake, indien dit geschiedt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Dat geldt dus ook voor projectontwikkelaars. Daarnaast is het mogelijk dat gemeenten middels privaatrechtelijke afspraken, al dan niet gekoppeld aan publiekrechtelijke verantwoordelijkheden van de gemeente zoals bestemmingsplannen, afspraken maken over de toewijzing van woningen. Deze afspraken zijn dan tussen de betreffende projectontwikkelaars en de gemeente en de beperkingen die daaruit volgen zijn afhankelijk van de inhoud van die afspraken.
Acht u het mogelijk dat projectontwikkelaars bij de toewijzing discrimineren op grond van seksuele gerichtheid, huidskleur, handicap, politieke opvatting etc.? Deelt u de mening dat dit absoluut onaanvaardbaar is?
Ik acht dat mogelijk en ik deel de mening van de vraagsteller dat discriminatie onaanvaardbaar is. Discriminatie op bovengenoemde gronden is niet toegestaan op grond van de Algemene wet gelijke behandeling. In voorkomende gevallen is dit ook strafbaar op grond van de artikelen 137g en 429quater van het Wetboek van Strafrecht.
Bent u bereid eindelijk over te gaan tot maatregelen om discriminatie bij de toewijzing van woningen te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is het onduidelijk in welke mate discriminatie voorkomt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen. Ik vind het van belang om te verkennen in welke mate discriminatie voorkomt bij het toewijzen van nieuwbouwwoningen. Ik ga hierover het gesprek aan met de betrokken branche- en consumentenorganisaties. Daarnaast zal ik informeren bij de relevante antidiscriminatiemeldpunten. Op basis hiervan zal ik me beraden op eventuele vervolgstappen en aansluiten op de aanpak van discriminatie op de (huur)woningmarkt zoals geschetst bij brief d.d. 15 juni 20203.
Welke maatregelen gaat u treffen om te voorkomen dat projectontwikkelaars populaire nieuwbouwwoningen toewijzen aan vrienden, familie of kennissen?
Dit is in principe toegestaan, mits dit niet raakt aan wet op gelijk behandeling en er met de gemeente geen afspraken gemaakt zijn over toewijzing. Daarom zie ik geen aanleiding om maatregelen te treffen.
Kunt u reflecteren op voorstellen voor een «makelaarsvergunning», waarbij discriminatie of het bevoordelen van vrienden, familie en kennissen aanleiding zou kunnen vormen om een dergelijke vergunning in te trekken? Bent u bereid over te gaan tot invoering hiervan?
In uw vraag gaat u zowel in op discriminatie als vormen van bevoordeling. Discriminatie is ook zonder een eventuele makelaarsvergunning verboden. Zoals in mijn antwoord op vraag 5 aangegeven ligt dit voor eventuele andere bevoordeling anders.
Er bestaan naast de eventuele makelaarsvergunning andere wijzen waarop makelaars gebonden worden aan kwaliteitseisen. Er bestaat een certificering voor makelaars die ingaat op algemene kwaliteitseisen. Daarnaast zijn veel makelaars lid van een branchevereniging. Zij stellen eisen aan de kwaliteit van makelaars en leggen hiervoor sancties op als dit binnen hun vereniging naar boven komt. Zo ook op het gebeid van discriminatie. In het kader van Goed Verhuurderschap wordt onder meer de mogelijkheid bezien om een keurmerk voor verhuurmakelaars in te voeren. Hier wordt op dit moment aan gewerkt en ik zal bezien of dit aanleiding geeft voor maatregelen in de koopmarkt.
Wat er omvat wordt door een «makelaarsvergunning» is echt ook niet eenduidig. Naar verwachting wordt er bedoelt dat makelaar zijn een beschermd beroep zou moeten worden. In het verleden is het beroep makelaar een beschermd beroep geweest. Op dit moment ben ik niet voornemens om in te zetten op het reguleren van het beroep. Dit omdat het naar verwachting aanvullende certificering vraagt die prijsverhogend kan werken en marktverstoring kan veroorzaken. Bovendien zijn de activiteiten die een makelaar verricht lastig te isoleren, omdat veel mensen een rol kunnen spelen in het bemiddelen in een transactie van onroerend goed. Het is verder van belang om op te merken dat er niet bij iedere koop of verkoop van een woning een makelaar is betrokken. Dit geldt ook voor nieuwbouwprojecten.
Vindt u het wenselijk dat mensen bevoordeeld worden omdat ze meer eigen geld inleggen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de keuze van de verkoper om in zee te gaan met een specifieke koper spelen bij bestaande woningen en nieuwbouwwoningen dezelfde elementen een rol. Het meest in het oog springende element is daarbij de hoogte van het bedrag dat een potentiële koper voor de woning biedt. De mate van zekerheid dat de koper het geboden bedrag daadwerkelijk kan overmaken is eveneens relevant voor de overwegingen van de verkopende partij. De aanschaf van woningen wordt veelal gefinancierd met een hypotheeklening, waardoor deze zekerheid sterk afhankelijk is van het risicoprofiel van de potentiële koper voor een verstrekker van hypothecair krediet. Het inbrengen van meer eigen geld heeft een gunstige invloed op het risicoprofiel; dit maakt het dan ook aannemelijker dat een hypotheekaanvraag resulteert in de gewenste lening. Daarmee is het voor de verkopende partij dus aannemelijker dat hij het geboden bedrag daadwerkelijk ontvangt.
Ik heb daarom begrip voor het feit dat partijen die woningen te koop aanbieden een voorkeur hebben voor potentiële kopers die over iets meer eigen middelen beschikken. Tegelijkertijd zie ik hierin een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor mij, gemeenten, ontwikkelaars en investeerders om voor voldoende aanbod van betaalbare koopwoningen te zorgen, zodat ook huishoudens met iets minder spaargeld op een financieel verantwoorde wijze hun woonwensen kunnen realiseren.
Deelt u de mening dat gemeenten wel voorwaarden zouden moeten kunnen verbinden aan het toewijzen van nieuwbouwwoningen om specifieke inkomensgroepen of vitale beroepen te huisvesten?
Met de bestemmingscategorie sociale koop beschikken gemeenten reeds over de mogelijkheid om actief te sturen op de bouw van betaalbare koopwoningen die binnen de budgettaire mogelijkheden vallen van bijvoorbeeld koopstarters. Momenteel kijk ik in het kader van de evaluatie van de Huisvestingswet of het wenselijk is dat gemeenten deze sociale koopwoningen ook daadwerkelijk aan specifieke huishoudcategorieën kunnen toewijzen. Ik zal de uitkomsten van deze evaluatie voor het einde van het jaar met uw Kamer delen.
Wat vindt u ervan dat ontwikkelaars onbewoonbare woningen opleveren, om zo gemeentelijke regels te omzeilen? Hebben gemeenten de mogelijkheid om eveneens eisen te stellen aan de faciliteiten en bewoonbaarheid bij het hanteren van een maximum koopsom?
Er zijn verscheidene manieren waarop er eisen gesteld worden aan de oplevering van een woning. Er zijn verschillende regels die eisen stellen aan de functionaliteit en kwaliteit van een woning, waaronder het bouwbesluit. Daarnaast regelt de koop- en aannemingsovereenkomst de aansprakelijkheid voor eventuele gebreken. Hierin staan ook eisen over bijvoorbeeld de keuken en badkamer. Een aanvullende wijze waarom bij nieuwbouwwoningen gekeken wordt naar de kwaliteit is middels een garantie die verscheidene partijen specifiek voor nieuwbouwwoningen aanbieden.
Wilt u ervoor zorgen dat gemeenten effectieve eisen kunnen stellen aan de betaalbaarheid van nieuwe woningen? Hoe wordt voorkomen dat degene met de grootste portemonnee voorrang krijgt en de middeninkomens stelselmatig achter het net vissen?
In de Kamerbrief over onderzoek prijseffect op woningen door aankopen door particuliere beleggers4 gaf ik reeds aan dat ik het belangrijk vind dat goedkope nieuwbouwwoningen worden gebouwd en dat deze langjarig betaalbaar en beschikbaar blijven voor starters en middeninkomens. In deze Kamerbrief kondigde ik aan de maximale verkoopgrens voor de bestemmingscategorie sociale koop te koppelen aan de NHG-kostengrens; deze wijziging zal optreden bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hiermee maak ik de bestemmingscategorie aantrekkelijk voor gemeenten om te gebruiken. Vooruitlopend hierop ga ik gemeenten via de Crisis- en herstelwet in staat stellen te experimenteren met deze verhoogde maximale verkoopgrens.
Zoals aangegeven in mijn reactie op vraag 8, bezie ik in het kader van de evaluatie van de Huisvestingswet tevens de mogelijkheid om het toewijzen van sociale koopwoningen aan specifieke groepen, zoals huishoudens met een middeninkomen. Daarin zal ik tevens bezien of voor deze categorie aanvullende maatregelen nodig zijn.
Het rapport Woonlastenneutraal woningen verduurzamen |
|
Mark Harbers (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het rapport Woonlastenneutraal woningen verduurzamen van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)?1
Deelt u de mening dat woonlastenneutraliteit voor huiseigenaren een essentieel uitgangspunt van het Klimaatakkoord is? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het voor het draagvlak van klimaatbeleid en dus van maatregelen uit het Klimaatakkoord essentieel is dat de kosten van verduurzaming behapbaar en betaalbaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Wat is uw mening over de conclusies die het PBL in dit rapport trekt? Deelt u de conclusie dat woonlastenneutraliteit voor veel huishoudens niet haalbaar is en dat het heel lang duurt om de kosten voor verduurzaming terug te verdienen?
Hoe rijmt u de conclusies uit de voorgaande vraag met het belang van draagvlak en de belofte dat de kosten voor verduurzaming behapbaar en betaalbaar zouden zijn?
Herinnert u zich de doorrekening van het PBL van de effecten van het Klimaatakkoord van 28 mei 2019, waaruit bleek dat de totale investering voor de gebouwde omgeving uitkwam op 6,8 tot 13,5 miljard euro? Klopt het dat dit bij een doelstelling van 1,5 miljoen woningen en andere gebouwen uitkomt op een gemiddelde investering van € 4.528 tot € 9.017,3 per woning/gebouw? Zo nee, waarom niet?
Hoe verklaart u het (forse) verschil tussen de kosten in de doorrekening in mei 2019 en de berekende investering van circa 40.000 euro in het rapport van 24 augustus 2020?
Bent u van mening dat de opzet van het warmtefonds, zowel qua rentepercentage als het maximale leenbedrag, voldoende zorgt voor woonlastenneutraliteit op basis van de nieuwe bevindingen van het PBL? Zo ja, waarom? Zo nee, bent u bereid het warmtefonds hier op aan te passen?
Welke gevolgen verbindt u aan de conclusie van het PBL dat gebouwgebonden financiering een duurder alternatief is dan andere financieringsmogelijkheden en de woonlastenneutraliteit hierdoor verslechtert?
Hoe beoordeelt u de analyse van het PBL dat de effecten van de wijkenaanpak op de betaalbaarheid onzeker zijn? Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat de negatieve effecten optreden?
Herkent u de analyse van het PBL dat een kostenreductie van 30% nodig is? Welke maatregelen neemt u om deze kostenreductie te realiseren en wanneer verwacht u dat de kosten met minimaal 30% zijn afgenomen?
Wat doet u om de conclusie dat woonlastenneutraliteit voor vrijwel geen enkele eigenaar-bewoner haalbaar is te ondervangen? Deelt u de mening dat cruciaal is dat het klimaatakkoord behapbaar en betaalbaar blijft en dat waar nodig naar goedkopere oplossingen gekeken moet worden?
Welke andere gevolgen hebben de conclusies uit bovengenoemd PBL rapport voor het reeds ingezette klimaatbeleid?
Met welke investeringskosten per woning wordt in de leidraad die gemeenten gebruiken voor de wijkenaanpak rekening gehouden? In hoeverre wordt deze leidraad aangepast als gevolg van het nieuwe PBL-onderzoek?
Hoe zijn de sterke besparingsverschillen tussen verschillende typen huishoudens meegenomen in de leidraad die gemeenten gebruiken voor de wijkenaanpak?
Op welke manier toetst u of gemeenten in de wijkenaanpak daadwerkelijk woonlastenneutrale plannen maken?
Is het waar dat het PBL in dit onderzoek niet gekeken heeft naar appartementen en warmtenetten? Bent u bereid op korte termijn aanvullend onderzoek te laten doen naar de woonlastenneutraliteit bij appartementen en bij de aansluiting van huizen op warmtenetten?
Het bericht dat het verduurzamen van woningen niet rendabel is |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL), waaruit blijkt dat het verduurzamen van woningen «voor vrijwel niemand rendabel is»?1 Wat is uw reactie hierop?
Kunt u zich herinneren hoe vaak u hebt beloofd dat het verduurzamen van woningen goed zou zijn voor de portemonnee van huishoudens? Staat u nog steeds achter deze woorden? Zo ja, hoe valt dit te rijmen met de conclusie van het PBL «dat niet veel huishoudens hun woning zullen kunnen verduurzamen zonder hun totale woonlasten te verhogen»?
Deelt u de mening dat een «investering» van maar liefst € 35.000 om een gemiddelde woning energieneutraal te maken bizar veel geld is? Deelt u de mening dat het nóg bizarder is dat die kosten zelfs over een periode van 30 jaar niet terug te verdienen zijn, omdat de maandelijks bespaarde energielasten te beperkt zijn? Deelt u dan ook de conclusie dat hier allesbehalve sprake is van een «investering»?
Kunt u zich herinneren hoe vaak dit door leden van de PVV-sfractie is voorspeld? Waarom duurt het zo lang voordat bij het PBL en bij u eindelijk het kwartje valt?
Bent u ervan op de hoogte dat het afschaffen van de Opslag Duurzame Energie (ODE) en de Stimulering Duurzame Energietransitie (SDE++) wel direct leidt tot een lagere energierekening zonder dat er tientallen duizenden euro’s per woning over de verduurzamingsbalk gesmeten worden? Wanneer gaat u daarvoor zorgen?
Deelt u nu eindelijk de conclusie dat het effect van het energieneutraal en/of aardgasvrij maken van woningen op het klimaat totaal te verwaarlozen is, terwijl de gevolgen voor de portemonnee rampzalig zijn? Deelt u dan ook de mening dat het hier eigenlijk niet gaat om klimaatbeleid, maar om wanbeleid dat huishoudens de energiearmoede in stort?
Bent u ertoe bereid om huishoudens niet langer voor de gek te houden dat de energietransitie voor iedereen «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien en direct te stoppen met het obsessieve klimaatneutraal en/of aardgasvrij maken van woningen?
De korting op de verhuurdersheffing voor extra nieuwbouwwoningen |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Ollongrens sigaar levert geen extra woningen op»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de stelling van de auteur op Follow The Money (FTM) dat er geen nieuwe woningen worden opgeleverd?
Ten tijde van de aankondiging van de sluiting van de regeling was er voor 80 duizend woningen een aanvraag ingediend. Het aantal aanvragen is uiteindelijk opgelopen tot 119.000 woningen, waarvan 115.000 bij corporaties. Als ook rekening wordt gehouden met nog openstaande aanvragen van de in 2018 gesloten heffingsvermindering voor nieuwbouw gaat het in totaal om 150 duizend woningen bij corporaties (160.000 in totaal). Aanvragers hebben vijf jaar de tijd om deze woningen te realiseren. Niet elke investering zal echter daadwerkelijk gerealiseerd worden, omdat de realisatie van woningen altijd onzekerheden kent. Als alle aanvragen daadwerkelijk omgezet worden in een definitieve heffingsvermindering in de komende vijf jaar, dan liggen de aantallen gerealiseerde woningen ruim hoger dan het aantal woningen dat de laatste jaren is gerealiseerd in het segment tot de aftoppingsgrens.
Om te zorgen dat de vermindering verhuurderheffing voor nieuwbouw daadwerkelijk zo snel mogelijk leidt tot de bouw van nieuwe woningen, heb ik op 13 september jl. met AEDES en VNG afgesproken dat wij de bouw samen gaan bewaken en aanjagen. Hiertoe richten wij nog dit jaar een gezamenlijke taskforce op. Met deze gezamenlijke aanpak willen we bereiken dat in de komende twee jaar de bouw van de 150.000 reguliere sociale huurwoningen kan starten. Daarnaast willen partijen dat er de komende twee jaar 10.000 tijdelijke en flexibele woningen worden gebouwd en gaan daarvoor aan de slag met het oplossen van de knelpunten. De Taskforce gaat monitoren of de bouw van de woningen daadwerkelijk plaatsvindt.
De heffingsvermindering zorgt voor lagere lasten bij de sector als geheel. Deze lagere lasten komen terecht op de plekken waar de meeste heffingsverminderingen zijn aangevraagd en het woningtekort het grootst is. Ook heeft de heffingsvermindering effect op de prijsstelling van de woningen, er komen meer woningen in een goedkope huurcategorie beschikbaar. Dit blijkt onder meer uit de rapportage verhuurderheffing, die ik in mei van dit jaar aan de Eerste en Tweede Kamer heb gestuurd. Daar bleek ook uit dat er aanwijzingen zijn dat de heffingsvermindering nieuwbouw die aan te vragen was tot 1 juli 2018 leidt tot een hogere investeringsratio in volgende jaren.
De heffingsvermindering heeft dus positieve effecten, hier is echter niet een exact getal aan te koppelen. Bouwprojecten zijn vaak tot in een laat stadium door onzekerheid omgeven, waardoor het lastig te bepalen is of een bouwplan nieuw is, of zonder heffingsvermindering al dan niet ook uitgevoerd zou zijn. Wel is duidelijk dat een heffingsvermindering bijdraagt aan de financiële haalbaarheid van plannen, waardoor het risico op uitval kleiner wordt.
Hoeveel nieuwe woningen worden er door de heffingsvermindering opgeleverd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt de conclusie van FTM zich tot uw uitspraak afgelopen mei dat er 80.000 sociale huurwoningen bij komen door de heffingsvermindering?2
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre klopt de uitspraak van FTM dat de totale heffingsvermindering hoger kan uitvallen dan 1 miljard euro? Welke gevolgen zou dit hebben voor de rijksbegroting en welke beheersmaatregelen worden hierbij ingezet?
Er is voor een bedrag van € 2,66 miljard aan heffingsvermindering nieuwbouw aangevraagd, dit ligt boven de € 1 miljard. De regeling is inmiddels gesloten. De budgettaire verwerking van de reeds gerealiseerde aanvragen in de begroting is op Prinsjesdag gepresenteerd.
Herkent u de uitspraken van diverse corporatiebestuurders dat zij geen nieuwe woningen gaan bouwen, maar inschrijven op plannen die toch al zouden doorgaan?
Deze uitspraken komen overeen met de bevindingen uit de eerder genoemde evaluatie van de heffingsverminderingen, die ik in mei naar de Tweede Kamer heb gestuurd. Ook daarin gaven corporaties aan dat de heffingsverminderingen die tot 2018 waren aan te vragen in directe zin er niet toe heeft geleid dat er besloten is tot het doen van investeringen voor projecten die de corporaties nog niet al langere tijd gepland had. Wel gaven corporaties aan dat de heffingsvermindering op andere manieren een positief effect heeft gehad op het investeringsgedrag van corporaties. Corporaties gebruiken de heffingsvermindering onder meer voor versnelling van volgende projecten of voor andere keuzes in kwaliteit of kwantiteit van de woningen. Daarnaast worden de woningen verhuurd voor een lager dan geplande huur. Ook constateer ik dat als alle aanvragen daadwerkelijk omgezet worden in een definitieve heffingsvermindering de aantallen gerealiseerde woningen in het segment tot de aftoppingsgrens de komende jaren ruim hoger ligt dan het aantal woningen dat de laatste jaren is gerealiseerd.
Is het waar dat een periode van vijf jaar te kort is om nieuwbouwplannen te realiseren? Waarom is in de regeling gekozen voor een periode van 5 jaar?
Een nieuwbouwproject kan van eerste idee tot oplevering een doorlooptijd van zeven jaar of meer hebben. Dit is inclusief de periode waarin er nog sprake is van zachte plannen omdat locaties bijvoorbeeld slechts genoemd zijn in visiedocumenten voor de lange termijn. Het is wenselijk dat gemeenten nu al nadenken over de woningbouwlocaties van de toekomst. Daarna kan ook de grondverwervingsfase met name bij versnipperd eigendom lange tijd in beslag kan nemen. Wanneer het opstellen van het omgevings- of bestemmingsplan start, waarmee plannen hard worden gemaakt, kan de realisatietermijn veel korter zijn. Met een maximumtermijn van vijf jaar wordt gestimuleerd dat projecten daadwerkelijk voortvarend gerealiseerd worden.
Op basis van welke criteria wordt de heffingskorting toegekend aan corporaties?
Een voorlopige heffingsvermindering wordt afgegeven op het moment dat uit de aanvragen blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan: er wordt een zelfstandige woning gebouwd met een huur onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag, waarbij een minimaal bedrag wordt geïnvesteerd. Het moet gaan om woningen waarvan de bouw begonnen is op of na 1 januari 2020. Na de daadwerkelijke realisatie van de investering wordt getoetst of daadwerkelijk is voldaan aan deze voorwaarden. Als dat het geval is, wordt een definitieve heffingsvermindering afgegeven en kan de verhuurder deze aftrekken van de te betalen verhuurderheffing.
Hoe wordt beoordeeld dat de heffingskorting tot extra woningen leidt?
Of een heffingsvermindering tot extra woningen leidt, wordt bij de uitvoering van de heffingsvermindering niet getoetst. Zoals in vraag 2 gemeld, is dit niet toetsbaar.
In hoeverre wordt de heffingskorting als voorschot toegekend? Lopen corporaties het risico op naheffingen?
Er wordt geen voorschot toegekend. Pas na realisatie van de investering en afgifte van de definitieve heffingsvermindering kan een verhuurder zijn heffingsvermindering aftrekken van de verhuurderheffing.
Wordt bij corporaties die een aanvraag ingediend hebben op basis van bestaande plannen de heffingskorting toegekend? Zo ja, hoe leidt dit tot extra woningen?
Een aanvraag wordt toegekend indien deze voldoet aan de in het antwoord op vraag 8 genoemde voorwaarden. Hiertoe behoort geen toets of een bouwplan reeds bestond. Dit is, zoals ik eerder heb aangegeven, niet te toetsen. Wel is een voorwaarde dat niet voor 1 januari 2020 met de bouw is gestart.
Hoeveel aanvragen omvatten al bestaande nieuwbouwplannen? Welk aandeel is dit van alle aanvragen?
Dit is niet vast te stellen. Aanvragen worden niet getoetst op het feit of het bestaande of nieuwe nieuwbouwplannen zijn. Dit kan ook niet getoetst worden.
Hoeveel aanvragen bestaan uit volledig nieuwe nieuwbouwplannen? Welk aandeel van de aanvragen is dit?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u nog steeds van mening dat de heffingskorting tot 80.000 nieuwe woningen leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Woningbouwrel met Ouderkerk’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Woningbouwrel met Ouderkerk»?1
Ja.
Is het juist het dat de gemeente Amsterdam zich te houden heeft aan het beleid van Ouder-Amstel bij woningbouwprojecten op het grondgebied van Ouder-Amstel, ook al is de gemeente Amsterdam grondeigenaar?
Daar de in het artikel genoemde woningbouwlocatie («De Nieuwe Kern») in de gemeente Ouder-Amstel ligt, is het aan de gemeenteraad van Ouder-Amstel om een bestemmingsplan vast te stellen.
De gemeente Amsterdam heeft zich als grondeigenaar in het gebied te houden aan de regels die in het betreffende bestemmingsplan zijn opgenomen.
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de gemeente Amsterdam haar eigen woningbouwbeleid aan andere gemeenten opdringt?
De gemeente Amsterdam kan als grondeigenaar voorwaarden opleggen aan marktpartijen aan wie zij grond uitgeeft. Bijvoorbeeld t.a.v. woningbouwcategorieën, zolang deze voorwaarden niet strijdig zijn met het bestemmingsplan of andere wet- en regelgeving. De rol van de gemeente Amsterdam verschilt in dezen niet van die van een private grondeigenaar.
De gemeenteraad van Ouder-Amstel stelt het bestemmingsplan vast en kan op die manier haar eigen woningbouwbeleid gestalte geven in «De Nieuwe Kern». Ontwikkelingen in «De Nieuwe Kern» zullen moeten voldoen aan de in het bestemmingsplan opgenomen regels. Er is geen sprake van het opdringen van eigen woningbouwbeleid aan de gemeente Ouder-Amstel door de gemeente Amsterdam.
Deelt u de mening dat de gemeente Amsterdam hiermee de lokale democratie van de gemeente Ouder-Amstel aantast?
Nee, deze mening deel ik niet. De gemeente Amsterdam vervult bij de ontwikkeling van «De Nieuwe Kern» alleen de rol van grondeigenaar. In die rol beschikt de gemeente Amsterdam over dezelfde privaatrechtelijke instrumenten als een private grondeigenaar.
De gemeente Ouder-Amstel heeft diverse publiekrechtelijke instrumenten ter beschikking om woningbouwontwikkelingen in de gemeente te sturen. Het voornaamste instrument is hierbij het bestemmingsplan, dat wordt vastgesteld door de gemeenteraad van Ouder-Amstel.
Hoeveel gemeenten kopen grond buiten hun eigen stadsgrenzen voor woningbouw?
Hiervan zijn geen cijfers beschikbaar. Het is overigens geenszins mijn indruk dat dit op grote schaal gebeurt.
Bent u van mening dat het grondbedrijf van Amsterdam zich gedraagt als een projectontwikkelaar door grond buiten Amsterdam te kopen voor woningbouw? Zo ja, vindt u dit wenselijk? Zo nee, wat is het verschil?
De gemeente Amsterdam beoefent veelal een actieve grondpolitiek. Dit houdt onder meer in dat zij grond verwerft, deze tot ontwikkeling brengt door deze bouwrijp te maken en deze grond in erfpacht uitgeeft aan marktpartijen die hier vastgoed op ontwikkelen.
In dit geval bezit de gemeente Amsterdam ook grond buiten de eigen gemeentegrens. Het gaat hierbij overigens om grond die de gemeente al lang in bezit heeft. De grond is dan ook niet verworven met het oog op de woningbouwontwikkelingen in «De Nieuwe Kern».
Het is niet vreemd dat de gemeente Amsterdam dezelfde erfpachtvoorwaarden hanteert ten aanzien van woningbouwcategorieën voor haar grond, onafhankelijk of die grond nu binnen of buiten de eigen gemeentegrenzen ligt. Bij de uitgifte van grond is de gemeente Amsterdam wel gebonden aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
Is het opkopen van grond door een gemeente in een buurgemeente geëigend op basis van de Wet Ruimtelijke Ordening? Zo ja, op basis van welk(e) artikel(en)?
De Wet Ruimtelijke Ordening bevat geen artikelen die ingaan op het kopen van grond door gemeenten buiten de gemeentegrenzen.
Hoe verhoudt het aankopen van grond door gemeenten buiten hun jurisdictie zich tot geldende staatssteun en mededingingsregels? Welke beperkingen gelden hierbij en in hoeverre zijn deze beperkingen hier (mogelijk) van toepassing?
Als de gemeente Amsterdam zich op grondmarkt begeeft, is zij een marktpartij en gedraagt zich dan ook als zodanig. Ook als marktpartij zal de gemeente zich zowel bij het aan- als verkopen van grond zal moeten houden aan staatsteunregels.
Bent u bereid om in uw periodieke gesprekken met de regio Amsterdam, aan te geven dat het onwenselijk is als gemeenten op elkaars grondgebied beleid maken?
Zoals eerder in deze beantwoording gesteld, hebben de gemeenten Amsterdam en Ouder-Amstel ieder hun eigen rol bij de ontwikkeling van «De Nieuwe Kern»: de gemeente Amsterdam als grondeigenaar en de gemeente Ouder-Amstel als bevoegd gezag voor het vaststellen van het bestemmingsplan. Beide hebben zij hun eigen respectievelijk privaat- en publiekrechtelijke instrumentarium.
Er is geen sprake van dat de gemeente Amsterdam buiten haar bevoegdheden treedt. Ik zie dan ook geen reden om de gemeente Amsterdam hierop aan te spreken.
Het bericht ‘Voetbaltv daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit’ |
|
Tobias van Gent (VVD), Rudmer Heerema (VVD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «VoetbalTV daagt privacywaakhond AP voor de rechter om uitblijven besluit»?1
Ja.
Herinnert u zich dat u als antwoord op de vraag «Deelt u de mening dat de uitgangspunten van het Verenigingsrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) strijdig zijn als het gaat om de interpretatie van het gerechtvaardigd belang», antwoordde «Als er sprake is van strijdigheid tussen het nationale recht en de Verordening gaat de Verordening voor op het nationale recht»?2
Ja.
Bent u zich ervan bewust dat in andere Europese landen het wel toegestaan is om bijvoorbeeld VoetbalTV te mogen uitzenden maar dat de Nederlandse interpretatie veel strikter is? Waarom is het partijen als VoetbalTV wel toegestaan in andere landen uit te zenden en in Nederland niet?
Ik ben mij ervan bewust dat in andere Europese landen vergelijkbare initiatieven als VoetbalTV bestaan, waarbij wedstrijden via een livestream worden uitgezonden. Het onderzoek van de AP heeft zich gericht op VoetbalTV en niet op buitenlandse partijen. De AP kan geen oordeel geven over eventuele opnames van voetbalwedstrijden in andere landen, zonder daarvan de voorwaarden en omstandigheden te kennen waaronder die opnames worden verwerkt en is daartoe in beginsel ook niet bevoegd.
Acht u het in abstracto wenselijk dat de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere EU-lidstaten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Als de AVG in Nederland strikter wordt toegepast dan in andere lidstaten, acht ik dat onwenselijk. Uit overweging 123 bij de AVG vloeit dan ook voort dat de AP samen met de toezichthouders in de andere lidstaten dient bij te dragen aan consequente toepassing van de AVG, teneinde burgers op een gelijke wijze te beschermen en het vrije verkeer van persoonsgegevens binnen de interne markt te vergemakkelijken.
Vindt afstemming plaats tussen de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) en andere nationale toezichthouders om rechtseenheid te bevorderen? Zo ja, vindt u dat dit voldoende gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Op structurele basis vindt overleg plaats tussen de AP en andere privacy toezichthouders in Europa, om de rechtseenheid te bevorderen. Overleg vindt zowel binnen als buiten de European Data Protection Board (EDPB) plaats. Zeer regelmatig publiceert de EDPB richtlijnen met uitleg over de toepassing van de AVG. Daarnaast werken de toezichthoudende autoriteiten samen via het zogeheten coherentiemechanisme om te zorgen dat de AVG binnen de Europese Unie consequent wordt toegepast en verlenen zij, indien nodig, elkaar wederzijdse bijstand. Of er voldoende afstemming is geweest, is niet aan mij om te beoordelen. Op grond van artikel 52 van de AVG treedt elke toezichthoudende autoriteit volledig onafhankelijk op bij de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden die haar overeenkomstig deze verordening zijn toegewezen. Dat geldt ook voor de wijze waarop en de mate waarin tussen de AP en andere nationale toezichthouders afstemming plaatsvindt.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de AP om het thema rechtseenheid te bespreken? Zo nee, waarom niet?
De Minister voor Rechtsbescherming heeft het voornemen om na het zomerreces met de AP het thema rechtseenheid te bespreken.
Herinnert u zich de motie-Koopmans c.s?3 Kunt u een overzicht geven van de stappen die de rijksoverheid en de AP hebben gezet in het traject richting VoetbalTV om zich zo hulpvaardig mogelijk op te stellen?
Ja. In 2017 hebben Talpa Network en de KNVB het initiatief tot het lanceren van VoetbalTV in de media bekend gemaakt. VoetbalTV heeft voordat zij startte met dit initiatief geen advies gevraagd aan de AP. De AP moet volgens de wet aan de ene kant bevorderen dat organisaties zich aan de privacywetgeving houden en aan de andere kant controleren of organisaties dit doen. Ook heeft de AP een voorlichtingstaak richting organisaties. Het is aan de AP om af te wegen of er aanleiding bestaat om een instrument in te zetten en zo ja, welk instrument. De AP is als onafhankelijk toezichthouder bevoegd om een controlerend onderzoek te starten waar zij dat nodig acht. In het geval van VoetbalTV zag de AP daar aanleiding toe. De AP heeft inmiddels een besluit genomen in deze zaak. Omdat het besluit nu onder de rechter is, gaat de AP niet in op de inhoud van dit besluit. Het staat VoetbalTV overigens vrij het besluit openbaar te maken. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel klachten bij de AP over VoetbalTV zijn ontvangen?
Nee, de AP geeft gewoonlijk geen inzicht in de aard van en het aantal klachten die zij over een bepaalde organisatie heeft ontvangen. De AP kan een onderzoek starten op basis van klachten van burgers, signalen van burgers, signalen uit de media, een combinatie daarvan of ambtshalve (op eigen initiatief).
Bent u op de hoogte van de petitie van de 150 aangesloten clubs bij VoetbalTV voor het voortbestaan van VoetbalTV? Deelt u de mening van deze clubs dat het onduidelijk is welk probleem precies wordt opgelost door de AP?
Ja, ik ben daarvan op de hoogte. De 150 amateurclubs die aangesloten zijn bij de streamingsdienst van VoetbalTV steunen deze petitie waarin ze pleiten voor het voortbestaan van VoetbalTV. De AP heeft onderzocht of de activiteiten van VoetbalTV passen binnen de huidige regelgeving rondom privacy.
Bent u zich ervan bewust dat VoetbalTV graag met de AP in gesprek wil gaan maar dat de AP daar geen gehoor aan geeft? Bent u bereid te bevorderen dat de AP met VoetbalTV in gesprek gaat om te kijken naar mogelijke oplossingen?
Het signaal dat VoetbalTV een spoedige afronding wenst van het onderzoek dat door de AP is ingesteld, alsmede het verzoek om een gesprek tussen de AP en VoetbalTV tot stand te laten komen, is door de Minister voor Rechtsbescherming onder de aandacht gebracht van de AP. Na het doorlopen van de onderzoeksfase heeft de AP VoetbalTV de gelegenheid gegeven een zienswijze te geven op het onderzoeksrapport. Daarna heeft de AP in haar besluit uiteengezet hoe zij over deze kwestie denkt. Het besluit is inmiddels aan de rechter voorgelegd. Met de verzamelbrief sportbeleid die u voorafgaand aan het Wetgevingsoverleg Sport (WGO) ontvangt, wordt de door het Kamerlid Von Martels op 2 juli jl. ingediende motie formeel afgedaan.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met VoetbalTV om te bezien hoe een oplossing kan worden gevonden voor de ontstane situatie? Bent u tevens bereid tijdens gesprekken met de AP de zaak VoetbalTV te agenderen, ook in het licht van de aangenomen motie-Koopmans c.s?
Zie het antwoord op vraag 10.
De projecten 'Heft in Eigen Hand' en 'Eigen Initiatief' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meerdere bewoners in het aardbevingsgebied die in 2016 zijn gestart met de projecten «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief», waarbij zij zelf de regie zouden hebben om hun huis veilig te maken, vastlopen vanwege verschillende oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (hierna: Heft/EI) stelt de NCG bewoners in de gelegenheid als particulier opdrachtgever de versterkingsmaatregelen en eventuele andere verbouwingen aan hun huis of gebouw zelf uit te laten voeren. Daarmee hebben zij zelf de regie over de versterking. De bewoner kiest zelf de aannemer en wordt gedurende het traject geadviseerd door een bouwbegeleider vanuit de NCG. Tijdens het proces wordt in bouwteamverband gewerkt. In zo’n bouwteam zit naast de aannemer en de bouwbegeleider ook een constructeur.
Het programma kent een aantal complexe projecten met hele specifieke vraagstukken. Binnen de kaders en mogelijkheden van het programma wordt intensief gewerkt aan een uitkomst die voor de bewoner passend is. Het uitgangspunt is altijd een veilige woning. Een sloop-nieuwbouwsituatie of vertrek naar een ander adres is daarbij in sommige situaties mogelijk.
Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen en behoeften van de bewoners. In de meeste gevallen lukt het om hier overeenstemming over te bereiken. Bij de adressen waar dat niet direct lukt, wordt bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. Het klopt dat er met een aantal bewoners nog gesprekken lopen. Het beeld dat er adressen zijn waar de versterking vastloopt herken ik niet.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de stand van zaken is van de deelnemers in deze projecten? In welk stadium bevinden zij zich? Hoeveel mensen wonen inmiddels in een veilig huis? Hoeveel mensen zitten momenteel in een andere woning, omdat hun huis nu wordt versterkt? Hoeveel mensen zijn vastgelopen? Om welke redenen?
In het programma Heft/EI zitten 272 adressen. Deze adressen hebben op vijf adressen na een opname en beoordeling gehad. Op dit moment is voor 26 adressen het hele proces afgerond, wat betekent dat de bewoners van die adressen inmiddels een woning op norm hebben. Voor 62 adressen is reeds tijdelijke huisvesting geregeld. Deze adressen zijn in uitvoering. De overige adressen zijn in overleg met de bewoner in voorbereiding op uitvoering.
Welke regels en instructies hebben bouwbegeleiders, architecten en constructeurs meegekregen bij aanvang van deze projecten? Hoe vaak zijn die veranderd in de afgelopen jaren? Hoe komt het dat bewoners steeds te maken krijgen met verschillende regels? Waarom zijn de kaders en regels niet helder en transparant en worden deze niet met de bewoners op papier gedeeld?
De bouwbegeleiders, architecten en constructeurs werken volgens de kaders versterken. Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. Daarnaast heeft Heft/EI nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Dit ziet bijvoorbeeld op de te hanteren NPR.
De overgang van de versterkingsopgave van de private organisatie CVW naar de publieke NCG heeft ertoe geleid dat een aantal aanpassingen in het administratieve proces zijn doorgevoerd, aangezien de publieke organisatie aan andere regels en processen is gehouden dan een private partij. Dat heeft begin dit jaar in ca. 15 à 20 dossiers tot vertraging geleid. Waar die vertraging voor bewoners tot budgettaire problemen dreigde, is gewerkt met voorschotten en garantstellingen door de NCG. Inmiddels is het publieke proces ingeregeld. Tijdens de overgang zijn de inhoudelijke kaders niet aangepast.
Welke achtergrond hebben bouwbegeleiders? Zijn allen in het bezit van voldoende kennis om bewoners goed bij te staan? Zijn zij onafhankelijk? Voor wie zouden zij zich moeten inzetten? Voor de bewoners of de veroorzakers/betalende partij? Kunt u uitleggen waarom bewoners het gevoel krijgen dat sommige aannemers en bouwbegeleiders elkaar goed kennen? Waarom lijkt het soms dat er onderlinge afspraken worden gemaakt?
De bouwbegeleiders hebben een bouwkundige opleiding en veel praktijkervaring met het begeleiden van particuliere bewoners in bouwprojecten. Door hun ervaring kennen zij de bouwwereld in het Noorden goed. De opdracht van de bouwbegeleiders is de deelnemende bewoners bij te staan, inhoudelijk te adviseren en in de uitvoering te begeleiden. Daarnaast is hun opdracht de kaders versterken adequaat toe te passen.
De bouwbegeleiders zijn sinds 1 januari jl. contractueel verbonden met de NCG. Voor die tijd waren zij contractueel verbonden met de NAM. Sinds de start van het programma in 2017 worden de bouwbegeleiders functioneel door de NCG aangestuurd. De bouwbegeleiders hebben geen zakelijke verbindingen met betrokken marktpartijen in het project. De bouwbegeleider is er voor de bewoner.
Begrijpt u dat bewoners het vertrouwen kwijt raken wanneer bouwbegeleiders of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dingen zeggen als «Dit is het voorstel: Take it or leave it», «Jullie zijn te persoonlijk betrokken, gelukkig vliegen wij het rationeel aan», «Regel maar vast een extra ton bij de bank, je krijgt tenslotte een nieuw huis» of «Als je geen eigen bijdrage van een ton levert, krijg je een kleiner huis»?
Het is de taak van de bouwbegeleider om bewoners de kaders die bij Heft/EI van toepassing zijn goed uit te leggen, en daarbij aan te geven waar mogelijkheden liggen en ook wat niet mogelijk is. Uiteraard met begrip voor de situatie en standpunt van de bewoner. Ik herken de geciteerde uitspraken en toonzetting daarvan dan ook niet als de manier waarop de NCG en bouwbegeleiders bewoners tegemoet treden.
Wel kan ik mij goed voorstellen dat het voor bewoners teleurstellend is als blijkt dat hun wensen niet zijn in te passen binnen de kaders versterken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, wordt in die gevallen bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Hoeveel bouwbegeleiders zijn er die geen contractverlenging krijgen omdat zij niet bereid zijn mee te werken aan het uitwringen van bouwbudgetten? Hoeveel van deze bouwbegeleiders hebben aangegeven dat zij het gevoel hebben gedupeerden in de steek te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien bouwbegeleiders werkzaam in het programma Heft/EI. Eén van hen neemt binnenkort afscheid van de NCG om redenen die losstaan van het project. De in uw vraag besloten suggestie dat sprake zou zijn van het «uitwringen van bouwbudgetten» herken ik niet.
Deelt u de mening dat alle gedupeerden recht hebben om terug te krijgen wat ze hadden? Wat vindt u ervan dat mensen het gevoel hebben dat naarmate de jaren vorderen, zij steeds minder krijgen? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat mensen ook krijgen wat ze hadden?
Eén van de uitgangspunten bij Heft/EI is dat bewoners terugkrijgen wat ze hadden. Dit uitgangspunt is en blijft ongewijzigd. Ik hecht daar waarde aan.
Hoe loopt het proces van de berekening van de bouwkosten? Waarop worden de kosten gebaseerd? Wie maakt die berekening? Wordt er door verschillende aannemers een berekening gemaakt, dus is er sprake van marktwerking? Klopt het dat de aannemer die de versterkingskosten berekent, ook automatisch de opdracht gegund krijgt? Kunt u uw antwoord toe lichten?
De bewoner kiest binnen Heft/EI zelf de aannemer. De bouwbegeleider adviseert daarin. Nadat een aannemer is gekozen, wordt in een bouwteamverband gewerkt. In het bouwteam zit ook een constructeur die de versterkingsmaatregelen heeft bepaald conform de NPR. De gekozen aannemer stelt een uitgebreide, open begroting op. Die begroting wordt in eerste instantie door de bouwbegeleider getoetst. De NCG toetst de begroting op juistheid en marktconformiteit. Als de begroting akkoord is bevonden, kan de gekozen aannemer het werk uitvoeren.
Wat gebeurt er met de kosten die inmiddels steeds hoger worden, simpelweg omdat de berekening van een tijd geleden is en alles duurder is geworden?
Budgetberekeningen die al enige tijd geleden zijn gemaakt worden geïndexeerd. Hierin zit geen risico voor de bewoner.
Klopt het dat mensen vanuit de NCG opdracht krijgen hun verhaal niet te delen? Dus dat zij hun verhaal geheim moeten houden? Waarom is dat?
De NCG werkt niet met geheimhoudingsverklaringen. Het staat deelnemende bewoners vrij om hun verhaal te doen.
Klopt het dat de NCG opdracht heeft gekregen van het ministerie om heel scherp te calculeren? En dat bijgebouwen niet mogen worden versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de versterkingsopgave worden reële en marktconforme budgetten vastgesteld, waarbij ook ruimte is voor onvoorziene posten. De wijze van calculatie en beoordeling is niet gewijzigd. Uit een interne toetsing door de NCG blijkt dat gedurende de laatste jaren werkenderweg kleine interpretatieverschillen zijn ontstaan bij toepassing van de kaders door de bouwbegeleiders. Door de kaders en uitgangspunten voor Heft/EI nogmaals vast te stellen, borgt de NCG dat deze kaders intern en extern uniform worden toegepast.
Vrijstaande schuren zonder agrarische bestemming worden niet automatisch meegenomen in de versterkingsoperatie. Omdat dit in de vigerende kaders van Heft/EI voorheen niet helder was vastgelegd, heeft de NCG in 2018 ingestemd met een expliciet verzoek van deelnemers om een vrijstaande schuur wel mee te nemen.
Klopt het dat het budget voor deelnemers van deze projecten voor het betrekken van een tijdelijke woonruimte, meer dan gehalveerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli jl. geldt een uniforme regeling tijdelijke huisvesting. Voorheen gold bij Heft/EI een werkafspraak dat bewoners zelf tijdelijke huisvesting dienden te regelen. De werkelijke kosten hiervan werden dan op declaratiebasis vergoed, tot een maximum van € 750,– per week.
De huidige uniforme regeling is opgesteld voor alle bewoners die in de versterkingsopgave te maken krijgen met tijdelijke huisvesting en dit zelf regelen. Deze nieuwe regeling werkt met een lumpsum vergoeding van € 1.400,– per maand, ongeacht of deze kosten zijn gemaakt. Maatwerk voor specifieke omstandigheden blijft mogelijk. In de nieuwe situatie blijft voor bewoners die deelnemen aan het programma Heft/EI gelden dat zij zelf tijdelijke huisvesting organiseren. Lukt hen dat niet, dan kunnen zij in de nieuwe regeling gebruikmaken van speciaal gebouwde wisselwoningen. Eerder gedane toezeggingen binnen Heft/EI worden gestand gedaan.
Wat gebeurt er met een project als de aannemer failliet gaat? Hoe worden gedupeerden dan verder geholpen?
Als een aannemer failliet gaat, heeft de NCG de taak en verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk afspraken te maken met een vervangende aannemer die het project vervolgens conform de gemaakte afspraken afrondt. Eventuele financiële risico’s zijn niet voor de bewoner.
Is er een verzekering die ervoor zorgt dat een woning altijd afgebouwd wordt, zodat men niet tussen wal en schip raakt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te zorgen dat dergelijke regeling er wel komt?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat het enige eigen initiatief dat bewoners hebben, het zoeken naar een wisselwoning is omdat zij geen gebruik mogen maken van speciaal gebouwde (leegstaande) wisselwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan het programma Heft/EI zijn op meerdere onderdelen van de versterkingsopgave aan zet. Zie de antwoorden op de vragen 8 en 12.
Waar kunnen deelnemers van Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief hun klachten kwijt? Wanneer zij nergens terecht kunnen, bent u bereid dat te initiëren?
Het programma Heft/EI is gebaseerd op een intensieve relatie tussen de bewoner en de bouwbegeleider. Bewoners die onvoldoende gehoor krijgen bij de bouwbegeleider, kunnen contact opnemen met de programmaleider Heft/EI. De programmaleider nodigt de betreffende bewoners dan uit voor een gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Bewoners kunnen daarnaast altijd met hun klacht terecht bij de Onafhankelijke Raadsman.
Bent u bereid met de bewoners en betrokken instanties in gesprek te gaan en deze zomer te zorgen dat er een oplossing komt?
Om uitvoering te geven aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 776) is de NCG in gesprek met deelnemers van Heft/EI, om te kijken waar knelpunten zijn en wat eventueel nodig is voor een passende oplossing. Vanuit mijn ministerie wordt op ambtelijk niveau bij dit gesprek aangesloten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.
Het achterblijven van de bouwambitie in Almere |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de afspraken die gemaakt zijn in het Integraal Afspraken Kader (IAK) Almere en in de uitvoeringsovereenkomst over de bouwambitie en financiële ondersteuning vanuit het Rijk?1 2
Ja, deze afspraken zijn mij bekend.
De meeste recente gezamenlijke afspraken tussen rijk, regio en Almere zijn gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst RRAAM (Rijksregioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer) en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, die in 2013 zijn getekend. Met deze overeenkomsten geven Rijk en regio gezamenlijk uitwerking aan de uitvoering van de in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer neergelegde visie. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is het IAK komen te vervallen (Algemene bepaling 1.2)3. Er is een afspraak gemaakt om gerekend vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen. In het licht van de effecten van de crises is toen afgesproken de bouw organisch te laten verlopen. Er is geen termijn verbonden aan de realisering van deze woningen.
Hoe beoordeelt u de ambitie van Almere om tot 2030 maximaal 25.000 extra woningen te realiseren, terwijl met het Rijk is afgesproken om in de periode vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen?
Van de 60.000 te bouwen woningen vanaf 2010 die in de afspraken zijn opgenomen zijn er inmiddels ca. 12.000 gerealiseerd. In de woonvisie Almere «Thuis in Almere» die in 2020 is vastgesteld, is de ambitie opgenomen om ca. 25.000 woningen te bouwen in de periode 2020–2030. Deze 25.000 woningen zijn een onderdeel van de 60.000 te bouwen woningen zoals afgesproken in 2013. Bij realisering van deze ambitie zullen derhalve in Almere in een tijdsbestek van 20 jaar (tussen 2010–2030) in totaal 37.000 woningen gerealiseerd zijn. Het bouwen van 25.000 woningen in de periode 2020–2030 is 2,5 x de productie in de periode 2010–2020 voor Almere. Dit is te beschouwen als een aanzienlijke versnelling. De plancapaciteit is daarmee voor handen. Momenteel wordt in Almere gewerkt aan een programma om deze versnellingsopgave te realiseren. Het betreft de uitvoering van onder meer vastgestelde plannen en plannen in voorbereiding tot 2030.
Voor de locaties die na 2030 zijn gepland onderzoeken we waar versnelling mogelijk is. Het streven om de potentiele mogelijkheden voor woningbouw in Flevoland te maximaliseren is verwoord in de brief «Betreft woningbouw Almere en Flevoland» die op 5 november 2020 aan de Tweede Kamer is gestuurd4. De brief haalt aan dat er in Zuidelijke Flevoland vanaf 2020 tot 2050 65.000–75.000 woningen (Almere Stad, Oosterwold, Almere Pampus) gerealiseerd zouden kunnen worden. De woningbouwopgave in Almere is onderdeel van de integrale verstedelijkingsstrategie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). In het BO MIRT 2020 heb ik nadere afspraken gemaakt om te verkennen hoe de woningbouw in Almere Centrum en Almere Pampus versneld kan worden. Als bouwsteen daarvoor werken het rijk, diverse regionale partijen en Almere aan het Handelingsperspectief MRA Oost. Dit handelingsperspectief gaat leiden tot een actualisering van de visie, strategie en uitvoering van RRAAM.
Welke consequenties heeft dit voor de gemaakte afspraken met het Rijk betreffende extra investeringen in ruil voor een hoge bouwambitie?
De eerdere gemaakte afspraken in 2013 zijn nog steeds van toepassing en nieuwe inzichten kunnen leiden tot aanvullingen daarop. Zo wordt op dit moment op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het BO MIRT van november 2020 onder andere onderzocht welke investeringen en maatregelen nodig zijn om de hoge bouwambitie te realiseren.
Van belang is te constateren dat de doorgroei van Almere niet alleen een kwestie is van het bouwen van woningen. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van RRAAM spreken van een drievoudige schaalsprong op het vlak van verstedelijking, ecologie en bereikbaarheid. Almere heeft inmiddels een samenleving van 220.000 inwoners. Doorgroei vergt afspraken die leiden tot de groei van het aantal banen (en een goede woon-werkbalans), de doorontwikkeling van het stadshart en een versterking van het voorzieningenniveau zoals op het vlak van onderwijs en cultuur.
Vindt u ook dat in tijden van woningnood voldaan moet worden aan eerder gemaakte afspraken rondom de bouw van woningen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Almere voldoet met zijn inspanningen aan de eerder gemaakte afspraken. Almere heeft met de ambitie van de woonvisie voor de periode 2020–2030 zelf het initiatief genomen om de woningbouw te versnellen om het woningtekort te lenigen. Met de vaststelling van de Visie Almere Centraal in 2020 is het voornemen 5.000 woningen in het stadshart te realiseren. Het betreft een deel van de woningen die zijn opgenomen in de ambitie in de periode 2020- 2030. Inmiddels wordt onderzocht of het mogelijk is het potentieel in het stadshart van Almere te vergroten in de jaren daarna. Dit is een onderdeel van het eerdergenoemde Handelingsperspectief MRA Oostflank waaraan verschillende overheden, waaronder het rijk en de gemeente Almere, in samenwerken. Dit sluit aan op het besluit dat is genomen tijdens het BO Leefomgeving 2020 in het kader van de polycentrische ontwikkeling van de MRA, namelijk de inzet op het versterken van de stadsharten van 7 steden, waaronder Almere.
Ook wordt momenteel door rijk en regio onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de ontwikkeling van grote woningbouwlocaties te versnellen. Dit betreft in Almere de ontwikkellocatie Almere Pampus zoals de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 vermeldt. De ontwikkeling van Pampus, inclusief een goede bereikbaarheid van dit gebied, is onderdeel van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area. Rijk en regio hebben in het BO MIRT van november 2020 het rapport «Naar een ontwikkelstrategie voor Amsterdam Bay Area» met daarin de (tussen)resultaten en conclusies van het MIRT-onderzoek vastgesteld en afspraken gemaakt het MIRT-onderzoek voort te zetten.5 Het MIRT onderzoek heeft tot inzicht geleid dat er op Pampus tussen de 25.000–35.000 woningen kunnen worden gebouwd. Bij de in het onderzoek onderzochte programma’s voor wonen en werken (ca. 100.000 woningen en 40.000 arbeidsplaatsen) vormt de IJmeerverbinding in de vorm van een light railverbinding een kansrijke oplossing om bij te dragen aan de hoofdopgaven van het programma SBaB en aan de verstedelijkingsopgave in de Oostflank van de MRA.
Momenteel wordt gewerkt aan een vervolg van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area, wat tot verdere besluitvorming moet leiden in 2021.
Welke stappen bent u bereid te zetten om de betreffende regio aan te sporen de bouwambitie te verhogen? Zijn daar financiële consequenties aan verbonden?
In de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 zijn al aanzetten gegeven om tot een grotere bouwambitie te komen. De brief geeft aan dat woningbehoefte niet alleen in aantallen is uit te drukken, maar ook in kwaliteit van woning en leefomgeving in relatie tot aanwezigheid van voorzieningen en werkgelegenheid. De integrale aanpak met het oog op kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid vormt daarbij het uitgangspunt. Een goede bereikbaarheid is daarbij ook een belangrijke conditie. Hier zijn financiële consequenties aan verbonden. Zoals mag blijken uit de beantwoording van de voorgaande vragen worden er al vele stappen ondernomen om de bouwambitie te verhogen en te versnellen.
Tijdens het bestuurlijk overleg met de regio op 18 november 2020 hebben we nadrukkelijk gesproken over de mogelijkheden voor versnelling van de woningbouwopgave en de vervolgstappen om tot realisatie te komen. Daarnaast verwacht ik meer duidelijkheid over uitwerking van de versnellingslocaties in het tweede kwartaal van 2021. Op dat moment weten we wat er nodig is om de woningen op zo kort mogelijke termijn te realiseren.
Het bericht ‘Nieuwe geluidsregels zetten streep door bouw 380.000 huizen’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe geluidsregels zetten streep door bouw 380.000 huizen»?1
Ja.
Is het juist dat door deze nieuwe geluidsregels voor luchtverkeer er 380.000 minder huizen rondom Amsterdam gebouwd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Onder de nieuwe geluidsregels zal er een groot gebied zijn waar luchtvaartgeluid een belangrijke factor zal vormen bij de beoordeling van de geluidkwaliteit. Dat hoeft echter niet te betekenen dat in dit gebied geen ontwikkelingen meer mogelijk zullen zijn. In het kader van de consultatie over de Aanvullingsregeling geluid ben ik samen met de bewindslieden van IenW met betrokken overheden in gesprek over hun zorgen over de betreffende geluidregels voor de woningbouwmogelijkheden en de onderbouwing van toekomstige besluiten op dit punt.
In hoeverre spelen de WHO-normen een rol in deze nieuwe geluidsregels voor luchtverkeer? Klopt het dat deze WHO-normen niet juridisch leidend zijn?
Het advies van de WHO over geluid is niet betrokken bij het vormgeven van de geluidregels, zoals die na inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan luiden (Aanvullingsspoor geluid). Bij brief van 5 juni 2020 van de Staatssecretaris van IenW (TK 29 383, nr. 343) is aangekondigd dat de Kamer eind 2020 nader geïnformeerd zal worden over de doorwerking van het WHO-advies in het toekomstige geluidbeleid.
In hoeverre gaan de WHO-normen nog een rol spelen in nieuwe geluidsregels voor spoorverkeer?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, gezien de PFAS-crisis, u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in nieuwe regels? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 5 juni jl. is aangegeven dat gevolgen van beleidswijzigingen voortvloeiend uit de adviezen van de WHO ingrijpend zouden kunnen zijn, zowel voor nieuwe infrastructuur- en woningbouwprojecten als voor bestaande situaties, hetgeen een goede afweging van belangen vereist. Een zorgvuldige, kwantitatieve uitwerking van concrete beleidsopties over alle betrokken sectoren is dan ook noodzakelijk om verantwoorde en proportionele beleidsmatige conclusies te kunnen verbinden aan het WHO-advies over geluid. Dit proces wordt nu doorlopen en de Kamer wordt eind 2020 nader geïnformeerd over de uitkomsten.
In hoeverre heeft u de provincie Noord-Holland, de betreffende gemeenten en de bouwsector betrokken bij het akkoord? Kunt u garanderen dat deze nieuwe geluidsregels de bouwopgave van 380.000 huizen rondom Amsterdam niet negatief zullen raken?
De nieuwe geluidregels hebben een zorgvuldige procedure doorlopen, met betrokkenheid van vele partijen. Waar het nu nog om gaat is de uitwerking van meet- en rekenregels in de Aanvullingsregeling geluid. Deze regeling is nog niet vastgesteld, deze is thans in consultatie. Ook bij de voorbereiding van de Aanvullingsregeling geluid heeft afstemming met betrokken koepels plaatsgevonden. Daarnaast lopen thans nog gesprekken met onder meer de provincie Noord-Holland en de betreffende gemeenten.
Deelt u de mening dat, gezien het grote woningtekort, een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Deze mening deel ik. Daarom ben ik samen met de Minister en Staatssecretaris van IenW in gesprek met de betreffende provincies en gemeenten. Er is een gezamenlijk traject gestart. Mocht daartoe aanleiding bestaan, dan kan dat nog leiden tot aanpassing in de regelgeving.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat WHO-normen niet juridisch leidend zijn en de provincie Noord-Holland en de betreffende gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in nieuwe regels?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het VAO Bouwen?
Ja.
Het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het tegengaan van windhinder een belangrijk aspect bij hoogbouw is, zeker nu naar verwachting steeds vaker hoogbouw wordt toegepast? Zo ja, hoe voorziet de huidige regelgeving in deze windhinder?
Ja. Regels ter voorkoming van onaanvaardbare windhinder kunnen, indien nodig, onderdeel uitmaken van de vaststelling en uitvoering van het (gemeentelijke) bestemmingsplan. Daarnaast gelden in het kader van constructieve veiligheid landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.
Klopt het dat er, zoals in het artikel wordt gesteld, nog geen nationale richtlijn voor windhinder bestaat, en wat kan de in Eindhoven gebruikte NEN-norm hierin betekenen?
Het Nederlandse Normalisatie-instituut NEN heeft in 2006 de NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving gepubliceerd. Gemeenten kunnen, net zoals Eindhoven, in hun gemeentelijke regelgeving het gebruik van NEN 8100 voorschrijven en normen aan windhinder en windgevaar stellen.
Denkt u dat met de Eindhovense aanpak om vooraf verplicht te testen op de invloeden van wind rondom hoogbouw een bijdrage geleverd kan worden aan de omgevingsveiligheid en het tegengaan van windhinder?
Als het gaat om het tegengaan van windhinder zal deze aanpak een bijdrage leveren. Bij omgevingsveiligheid speelt echter ook de constructieve veiligheid van een gebouw een rol. Voor de constructieve veiligheid gelden landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.
Bent u bereid om de lessen die in Eindhoven worden getrokken rondom windhinder breed toe te passen?
Het is aan gemeenten om in hun gemeentelijke regelgeving het tegengaan van windhinder mee te nemen. Onder de nieuwe Omgevingswet is windhinder een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruik maken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan. Ook kan zij daarbij gebruik maken van de norm NEN 8100.
Zo nee, onderzoekt u alternatieve wijzen waarop windhinder en -veiligheid geborgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen zijn er door het Rijksvastgoedbedrijf getrokken rondom de windveiligheid en -hinder bij ministeriële gebouwen naar aanleiding van onder meer de incidenten bij de Rijnstraat en de Hoftoren in Den Haag?
NEN 8100 wordt door het Rijksvastgoedbedrijf structureel toegepast bij nieuwbouw of gebouwrenovaties die het windklimaat van de gebouwde omgeving kunnen beïnvloeden. De incidenten in het verleden bij de Hoftoren en recentelijk bij de Rijnstraat 8 hebben betrekking op de constructieve veiligheid van de gevelconstructie. Hiervoor geldt de, in het Bouwbesluit aangewezen, NEN-EN 1991-1-4: 2005 – «Belastingen op constructies – windbelasting». Bij beide incidenten was sprake van een onvolkomenheid in de gevelconstructie, waardoor het weerstaan van de windbelasting niet meer volledig kon worden gegarandeerd. Zoals eerder geantwoord op de Kamervraag van het lid Van Eijs (Aanhangsel van de handelingen 2019/20, nr. 170, vraag 10): «Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.» Op basis van eigen ervaring en die van de markt treft het Rijksvastgoedbedrijf, zolang een onvolkomenheid niet opgelost is, specifieke beheersmaatregelen, waaronder bij zeer harde wind tijdelijke afzetting van de omgeving ten behoeve van de veiligheid van omstanders.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De waardedalingsregeling in het Groninger aardbevingsgebied. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van RTV Noord over de teleurstelling van oud-hoogleraar De Kam inzake de inhoud van de waardedalingsregeling?1 Wat is daarop uw reactie?
De adviescommissie Hammerstein heeft advies uitgebracht over de vraag welke van de zes bekende onderzoeksmethodes om waardedaling vast te stellen, het beste kan worden gebruikt om schade door waardedaling vast te stellen. De commissie heeft na een grondige vergelijking aanbevolen de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken. De kwartiermaker IMG heeft, zoals ook voorgesteld en conform de gewijzigde motie van de leden Agnes Mulder en Sienot (Kamerstuk 35 250, nr. 39), de commissie Hammerstein gevraagd alsnog ook te adviseren over de methode van Invisor, welke methode nog niet was gepubliceerd ten tijde van het uitbrengen van het oorspronkelijke advies door de adviescommissie Hammerstein. In een aanvullend advies heeft de adviescommissie Hammerstein uitvoerig gemotiveerd waarom de eerder door haar geselecteerde methode nog steeds de voorkeur verdient. De commissie heeft namelijk wetenschappelijke en methodologische bezwaren tegen deze methode en beoordeelt de uitkomsten als niet plausibel. Zo gaf de methode uitkomsten waarbij woningen in de kern van het aardbevingsgebied zich in de afgelopen jaren ongeveer op dezelfde manier ontwikkelden als woningen in de meest gewilde delen van de Randstad. De kwartiermaker komt tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten zijn om te kiezen voor deze methode en ziet geen reden om af te wijken van de aanbevelingen van de commissie Hammerstein.
De kwartiermaker IMG heeft daarom geen aanleiding gezien om voor een andere methode te kiezen en zal de waardedaling vaststellen aan de hand van de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Uit de Tijdelijke wet Groningen vloeit voort dat het IMG geheel onafhankelijk zijn werkwijze vaststelt. Desondanks vind ik het jammer om te moeten vernemen dat de heer De Kam de gekozen methode door het IMG niet ondersteunt.
Gaat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ook de mensen die de afgelopen jaren veel te weinig compensatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hebben gekregen alsnog tegemoetkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners die al van de NAM een vergoeding voor waardedaling hebben ontvangen, kunnen niet opnieuw een aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling indienen bij het IMG. Het IMG is niet bevoegd om reeds vergoede schades door NAM opnieuw te beoordelen.
Wat gaat u doen om deze mensen alsnog te compenseren voor het verlies dat zij hebben geleden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is er gekozen voor de voorwaarde om in aanmerking te komen voor waardedalingscompensatie dat minstens 20% in het postcodegebied schade heeft?
Dit is een afweging van het IMG. Het IMG i.o. heeft daar het volgende over gecommuniceerd: Het IMG i.o. neemt de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling over. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. De grens van 20% is dus geen voorwaarde, maar een resultante van het door Atlas voor Gemeenten uitgevoerde onderzoek.
Hoe vaak komt het voor dat eigenaren niet in aanmerking komen voor compensatie van waardedaling omdat ze in een buurt met veel huurders wonen die hun schade niet melden en daarom niet aan de 20% schademeldingen komen?
Het IMG heeft laten weten dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen of minder vaak schade wordt gemeld aan verhuurde woningen. Zo heeft het IMG i.o. bijvoorbeeld ook specifiek een convenant afgesloten met de woningcorporaties om de aan hun woningbezit ontstane schade af te handelen. Zie voorts het antwoord op vraag 6 met betrekking tot het ruim afbakenen van het toepassingsgebied.
Deelt u de mening dat iedereen wiens huis in waarde is gedaald door mijnbouwactiviteiten, ook buiten de postcodegebieden, recht heeft op compensatie van waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim afgebakend door schadevergoeding toe te kennen in postcodegebieden vanaf 20% toegekende schademeldingen. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen wordt een tegenovergesteld effect gevonden. De waarde van deze woningen is gestegen in vergelijking met woningen in de rest van Nederland, zo blijkt uit de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Van een verminderde waardeontwikkeling is bij deze woningen dus geen sprake.
Klopt het dat mensen in Drenthe die ook met waardedaling van hun huis te maken hebben, niet in aanmerking komen voor waardedalingscompensatie? Zo ja, wat vindt u daar van? Zo nee, hoe en wanneer worden deze mensen geïnformeerd over hun mogelijkheden om de compensatie aan te vragen?
Indien er in de provincie Drenthe daadwerkelijk sprake is van schade door waardedaling, wordt die vergoed. Zo is op de website van het IMG i.o. bijvoorbeeld te zien dat voor de Drentse gemeente Aa en Hunze, een procentuele waardedaling is vastgesteld. Voor het overige is er dus geen sprake van waardedaling. Zie voor verdere toelichting op het toepassingsgebied het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u er van dat mensen 200 meter van het postcodegebied wonen, grote schades hebben, maar niet gecompenseerd worden?
Het IMG i.o. geeft aan dat de compensatie voor waardedaling losstaat van fysieke schade aan woningen. Het kan dus inderdaad, zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 en 6, voorkomen dat bij een woning met fysieke schade geen sprake is van waardedaling. De fysieke schade wordt afzonderlijk vergoed.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen in de kern van het bevingsgebied iedereen gecompenseerd wordt, maar dat mensen die verder weg wonen, bijvoorbeeld in Delfzijl en Hoogezand, naar verhouding minder compensatie krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het vaststellen van de schade als gevolg van waardedaling hanteert het IMG de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Daarin is, nadat het toepassingsgebied is vastgesteld, onderzocht of er verklarende factoren zijn voor de omvang van de waardedaling binnen het gebied. De ligging in het gebied (imago-effect) en het aantal ondervonden aardbevingen blijken de verklarende factoren te zijn: de waardedaling in de kern van het aardbevingsgebied blijkt groter te zijn dan aan de randen van het gebied. Het percentage waardedaling kent daarom twee componenten. In de eerste plaats een imago-effect van 2,7%. Dit percentage bevat een toeslag van 0.4% ten gunste van de bewoner die rekening houdt met eventuele onzekerheden. Het tweede component bevat een percentage dat afhankelijk is van het aantal ondervonden aardbevingen op de plek van de woningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het zwaarst door aardbevingen getroffen deel van Loppersum 18,4% wordt toegekend in plaats van de gemeten 16,3% waardedaling. De gemeenten Delfzijl en Hoogezand vallen overigens geheel binnen het toepassingsgebied van de waardedalingsregeling.
Wat gaat u doen om de regeling rechtvaardiger te maken?
Ik benadruk hier graag de onafhankelijkheid van het IMG. Het IMG bepaalt binnen de gestelde wettelijke kaders haar eigen werkwijze en oordeelt over wie uiteindelijk een vergoeding ontvangt voor schade door waardedaling.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020 zodat ze betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Aardgasvrije woningen (Startmotorkader Warmtenetten) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Wat vindt u van het Startmotorkader Warmtenetten, afspraken tussen woningcorporaties en warmtebedrijven om – met een Rijkssubsidie van € 200 miljoen – woningen versneld van het aardgas af te koppelen en op een warmtenet aan te sluiten, waarbij de gemiddelde huurder niet meer zou gaan betalen dan voor de gasrekening («woonlastenneutraal»)?1
In het breed gedragen Klimaatakkoord zijn met een groot aantal partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de CO2-uitstoot. Warmtenetten zijn een belangrijk middel bij het realiseren van de besparingsdoelstellingen. Ik ondersteun daarom dit Startmotorkader. Het is een goed voorbeeld van hoe samenwerking tussen overheid en markt tot resultaat komt. Doordat het Startmotorkader transparantie biedt in de kostprijs van warmtenetprojecten, zullen verhuurders een reële prijs betalen voor de aansluitkosten op warmtenetten. Om de aanleg van warmtenetten een impuls te geven heeft het kabinet € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen.
Wat is een «gemiddelde huurder»? Betekent dit dat de «niet-gemiddelde huurder» wél meer voor een warmtenet gaat betalen dan voor de gasrekening?
Het Startmotorkader hanteert (conform het Klimaatakkoord) woonlastenneutraliteit als uitgangspunt voor alle huurders, met de kanttekening dat het niet gegarandeerd is dat woonlastenneutraliteit in elke individuele situatie behaald kan worden. De individuele situatie hangt onder andere af van het energieverbruik. Indien bij een warmtenet bijvoorbeeld de kosten voor het vastrecht relatief hoog zijn, maar de verbruikskosten laag, dan zullen grotere huishoudens bij een gelijkblijvende warmtevraag doorgaans meer besparen dan gemiddeld. Dit voorbeeld laat zien dat per geval wordt bezien welk aanbod wordt gedaan aan de huurder. In feite wordt het gemiddelde gebruik van de drie voorgaande jaren van de huurder als startpunt gehanteerd, waarin het vastrecht (levering, meting en transport) en variabele verbruikskosten in lijn zijn met de formule voor Niet Meer dan Anders (NMDA). Een verhuurder kan een woning alleen aanpassen met een aansluiting op een warmtenet op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie. Hiermee wordt geborgd dat de verhuurder een redelijk aanbod doet aan huurders en aandacht heeft voor de mogelijke onvoordelige uitkomsten in individuele gevallen bij verduurzaming.
Wat betekent «woonlastenneutraal»? Worden hierin ook de almaar stijgende huurprijzen meegerekend? Hoe wordt «woonlastenneutraliteit» berekend, aangezien dit voor elke individuele huurder, met zijn eigen inkomsten- en uitgavenpatroon, anders is?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat woonlastenneutraliteit het uitgangspunt is voor de transitie in de gebouwde omgeving. Woonlastenneutraliteit als uitgangspunt heeft als doel om de lasten van de huurder niet te laten stijgen als direct gevolg van de energietransitie. Het ziet inderdaad op woon- en energielasten en is inderdaad voor elke individuele huurder anders. Dat maakt het een ingewikkelde rekensom, zoals ik ook in antwoord 2 toelicht. De woonlastenneutraliteit is op dit moment echter niet voor iedereen haalbaar, maar het streven is dit voor zo veel mogelijk huishoudens en gebouweigenaren mogelijk te maken. Op dit moment onderzoek ik de berekening van woonlastenneutraliteit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In dit onderzoek worden ook de gestelde vragen beantwoord zoals op welke wijze de woonlastenneutraliteit berekend kan worden. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de resultaten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de «belofte» dat huurders voor een warmtenet niet meer gaan betalen dan voor de gasrekening een valse belofte is, aangezien de gasrekening de afgelopen jaren bewust gigantisch is verhoogd? Als de gasrekening verder stijgt, stijgen dan ook de kosten voor een warmtenet?
Ten aanzien van uw eerste vraag deel ik de mening niet. De woonlastenneutraliteit heeft betrekking op de situatie van de huurder vóór en na verduurzaming bij gelijk blijvend energieverbruik. Dat laat onverlet dat energieprijzen kunnen veranderen. In de huidige Warmtewet geldt dat het tarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen gemaximeerd is op de kosten van een gemiddelde gebruiker die voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Dit is conform het in de Warmtewet gehanteerde uitgangspunt van de gasreferentie. Daardoor betalen huurders met een warmtenet niet meer dan een gemiddelde huurder met een gasaansluiting. Ten aanzien van uw tweede vraag: het klopt inderdaad dat als de gasrekening stijgt of daalt, het maximumtarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen ook stijgt of daalt. Ik teken daarbij aan dat veel warmtebedrijven in de praktijk minder in rekening brengen dan het maximum. De Minister van EZK heeft toegezegd dat de Warmtewet 2 een andere tariefstructuur zal kennen dan de huidige gasreferentie (zie Kamerstuk 30 196, nr. 694).
Deelt u de mening dat het vals is om de woon-/energielasten eerst bewust enorm te verhogen en vervolgens te pronken met «woonlastenneutraliteit»? Deelt u de conclusie dat bewoners hiermee voor de gek worden gehouden en pas écht wat opschieten met lagere lasten? Bent u ertoe bereid de energiekosten en de huurprijzen te verlagen?
Nee, ik deel noch uw mening noch uw conclusie. Het kabinet heeft de energielasten in 2020 voor alle huishoudens verlaagd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verhuurders de vaste kosten voor het beheren van het warmtesysteem en de eenmalige bijdrage aansluitkosten, die voor hun rekening komen, níét doorberekenen aan de huurders – ook niet op termijn?
De beheerkosten van het warmtesysteem worden gedragen door de warmtebedrijven, de eenmalige bijdrage aansluitkosten door de gebouweigenaar, zoals een woningcorporatie. Huurders kunnen niet direct kosten worden doorberekend die voor rekening komen van andere partijen.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat het «evident [blijft] dat uiteindelijk alle kosten, direct of indirect, worden gedragen door de samenleving» en dat «huishoudens [...] de kosten [terugzien] in bijvoorbeeld productprijzen, huur, huizenprijzen, energielasten of belastingen»?2 Deelt u de conclusie dat alle kosten van het aardgasvrij maken van woningen – dus ook de te verstrekken subsidie en de door de verhuurders te dragen kosten – linksom of rechtsom uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners komen?
Nee. Niet alle kosten voor het aardgasvrij maken van woningen komen uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners. Een deel van de kosten wordt gedragen door warmtebedrijven, een deel door verhuurders, een deel door de samenleving en een deel door bewoners. Tegenover de kosten die bewoners dragen staan ook besparingen. Streven/uitgangspunt is dat deze som voor de bewoners niet negatief uitpakt, uitgedrukt in het begrip woonlastenneutraliteit.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk en volledig te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Nee, het kabinet onderschrijft de Klimaatdoelstelling van Parijs. Dat betekent dat in 2050 de CO2-uitstoot met 95% gereduceerd moet zijn. Dit vergt onder meer dat tot 2050 woningen stapsgewijs en binnen de randvoorwaarden van haalbaarheid en betaalbaarheid, overgaan van aardgas op niet fossiele energie, zoals wind- en zonne-energie en groen gas.
Het bericht 'NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in de eerste drie maanden van dit jaar elf huizen heeft versterkt?
Ja. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitvoering van versterking nu veelal sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking betreft. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Er zijn tot en met maart 2020 1210 adressen naar de markt gebracht voor ontwerp, in totaliteit is van 317 adressen het ontwerp gereed (hier kan de schop in de grond) en in totaal zijn 11 adressen opgeleverd.
Wat was de planning als het gaat om het versterken van huizen in de eerste drie maanden?
In het Versnellingspakket dat tijdens het bestuurlijk overleg op 23 januari 2020 is vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718) is een vooruitblik voor 2020 opgenomen. De ambitie is om in 2020 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen uit te voeren. Gekeken naar de realisatie in het laatste kwartaal van 2019 lijkt dit haalbaar. Dit is ook het uitgangspunt dat de gemeenten en de NCG hanteren ten behoeve van hun planvorming. De gemeentelijke plannen van aanpak worden uiterlijk eind mei vastgesteld en bieden inzicht in de uitvoering de komende tijd. Het kabinet zet samen met de NCG, de regio en bouwbedrijven alles op alles om ook de uitvoering van versterkingsmaatregelen te versnellen met de praktijkvariant en de Bouwimpuls. Ik verwacht dat het tempo van de uitvoering door deze maatregelen omhoog zal gaan. Op korte termijn betekenen de afspraken bijvoorbeeld dat met de bouwimpuls circa 900 woningen versneld in uitvoering gebracht kunnen worden door bouwpartijen eerder te betrekken. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gebouwen die op dit moment gereed zijn om in uitvoering te worden gebracht veelal fors versterkt moeten worden. De complexiteit van deze projecten betekent dat de planfase en de daadwerkelijke uitvoering de nodige tijd kosten. De verwachting is dat naarmate de gaswinning verder daalt, de noodzakelijke versterkingsmaatregelen minder vergaand worden en de planning en uitvoering sneller zal gaan.
Wat vindt u van het feit dat in drie maanden tijd maar elf huizen zijn versterkt? Deelt u de mening dat dit veel en veel te langzaam gaat en veel te weinig is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de voornaamste oorzaken van het feit dat er maar elf huizen zijn versterkt in de afgelopen drie maanden? Wat kan er worden gedaan om deze oorzaken weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het coronavirus invloed op het versterken van huizen, naast het feit dat het aantal inspecties achterloopt als gevolg van de maatregelen die zijn genomen rondom het coronavirus?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de Coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Ten aanzien van de daadwerkelijke start bouw en bouwprojecten: hieraan wordt doorgewerkt conform het protocol «Samen veilig doorwerken». De NCG heeft extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om de versterking van huizen in Groningen te versnellen, vanzelfsprekend binnen de richtlijnen en adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Vanwege de crisis is heeft de NCG 167 geplande opnames en nog eens 40 opnames uit bijzondere projecten noodgedwongen afgezegd. Inmiddels zijn opnames op vrijwillige basis hervat. De NCG heeft om vertraging te voorkomen een alternatieve werkwijze uitgetest, eveneens op vrijwillige basis. Bij een alternatieve werkwijze wordt in een telefonisch gesprek met eigenaren bepaald welke vorm van opname mogelijk is voor het pand en geschikt is voor de bewoner. Dit kan zijn een opname door de bewoner zelf met een camera eventueel onder begeleiding van een deskundige of een fysieke opname waarbij het inspectiebureau langskomt binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen. De eerste ervaringen zijn positief. De NCG onderzoekt of deze wijze van opnemen mogelijk ook op langere termijn kan worden toegepast. De engineerbureaus, die de bouwkundige beoordelingen uitvoeren, zijn verzocht om binnen haar mogelijkheden en de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk de beoordelingen uit te voeren. Daarnaast wordt verder gegaan met steekproefsgewijze reviewen van de aangeleverde beoordelingen. Hierdoor zal naar verwachting in de komende periode de maandproductie licht kunnen stijgen. Verder werkt de NCG samen met de ingenieursbureaus aan verdere kwalitatieve verbetering van de beoordelingen om deze eerder aan de bewoner te kunnen leveren. Er is een digitale werkwijze voor opnames uitgewerkt waarmee vanaf 13 april een pilot is gestart van 10 adressen per ingenieursbureau. Deze werkwijze is ook te hanteren na de opheffing van de intelligente lockdown. Er zijn 15 extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces. Het doel blijft om het afgesproken aantal van opnames en beoordelingen voor 2020 te halen.
Bent u bereid alle maatregelen te nemen die binnen de richtlijnen en adviezen van het RIVM mogelijk zijn om de versterking van huizen in Groningen te versnellen? Zo ja, welke?
Ja. Zoals in het antwoord van vraag 7 uiteengezet worden door de NCG verschillende stappen gezet om met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM de versterkingsoperatie zoveel mogelijk door te laten gaan.
Op welke termijn verwacht u dat de wijzigingen die binnen de NCG zijn doorgevoerd om de versterking te versnellen zijn vruchten zullen afwerpen? Kunt u hierbij concreet aangeven wat wordt bedoeld met in de loop van 2020?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een planning geven van de hoeveelheden te versterken huizen in 2020 en daarna?
Om iets te kunnen zeggen over het aantal gebouwen dat zal moeten worden versterkt zal uit een beoordeling duidelijk moeten worden of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Vervolgens zal ook voor de planning veel afhangen van de omvang van de benodigde versterkingsmaatregelen. Zodoende is het niet mogelijk om een doorkijk te geven naar de komende jaren.