De projecten 'Heft in Eigen Hand' en 'Eigen Initiatief' |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat meerdere bewoners in het aardbevingsgebied die in 2016 zijn gestart met de projecten «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief», waarbij zij zelf de regie zouden hebben om hun huis veilig te maken, vastlopen vanwege verschillende oorzaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het programma Heft in Eigen Hand/Eigen Initiatief (hierna: Heft/EI) stelt de NCG bewoners in de gelegenheid als particulier opdrachtgever de versterkingsmaatregelen en eventuele andere verbouwingen aan hun huis of gebouw zelf uit te laten voeren. Daarmee hebben zij zelf de regie over de versterking. De bewoner kiest zelf de aannemer en wordt gedurende het traject geadviseerd door een bouwbegeleider vanuit de NCG. Tijdens het proces wordt in bouwteamverband gewerkt. In zo’n bouwteam zit naast de aannemer en de bouwbegeleider ook een constructeur.
Het programma kent een aantal complexe projecten met hele specifieke vraagstukken. Binnen de kaders en mogelijkheden van het programma wordt intensief gewerkt aan een uitkomst die voor de bewoner passend is. Het uitgangspunt is altijd een veilige woning. Een sloop-nieuwbouwsituatie of vertrek naar een ander adres is daarbij in sommige situaties mogelijk.
Er wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de wensen en behoeften van de bewoners. In de meeste gevallen lukt het om hier overeenstemming over te bereiken. Bij de adressen waar dat niet direct lukt, wordt bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen. Het klopt dat er met een aantal bewoners nog gesprekken lopen. Het beeld dat er adressen zijn waar de versterking vastloopt herken ik niet.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de stand van zaken is van de deelnemers in deze projecten? In welk stadium bevinden zij zich? Hoeveel mensen wonen inmiddels in een veilig huis? Hoeveel mensen zitten momenteel in een andere woning, omdat hun huis nu wordt versterkt? Hoeveel mensen zijn vastgelopen? Om welke redenen?
In het programma Heft/EI zitten 272 adressen. Deze adressen hebben op vijf adressen na een opname en beoordeling gehad. Op dit moment is voor 26 adressen het hele proces afgerond, wat betekent dat de bewoners van die adressen inmiddels een woning op norm hebben. Voor 62 adressen is reeds tijdelijke huisvesting geregeld. Deze adressen zijn in uitvoering. De overige adressen zijn in overleg met de bewoner in voorbereiding op uitvoering.
Welke regels en instructies hebben bouwbegeleiders, architecten en constructeurs meegekregen bij aanvang van deze projecten? Hoe vaak zijn die veranderd in de afgelopen jaren? Hoe komt het dat bewoners steeds te maken krijgen met verschillende regels? Waarom zijn de kaders en regels niet helder en transparant en worden deze niet met de bewoners op papier gedeeld?
De bouwbegeleiders, architecten en constructeurs werken volgens de kaders versterken. Deze kaders zijn van toepassing op de hele versterkingsopgave. Daarnaast heeft Heft/EI nog een aantal specifieke kaders die voortvloeien uit toezeggingen aan de bewoners hierover bij de start van het programma. Dit ziet bijvoorbeeld op de te hanteren NPR.
De overgang van de versterkingsopgave van de private organisatie CVW naar de publieke NCG heeft ertoe geleid dat een aantal aanpassingen in het administratieve proces zijn doorgevoerd, aangezien de publieke organisatie aan andere regels en processen is gehouden dan een private partij. Dat heeft begin dit jaar in ca. 15 à 20 dossiers tot vertraging geleid. Waar die vertraging voor bewoners tot budgettaire problemen dreigde, is gewerkt met voorschotten en garantstellingen door de NCG. Inmiddels is het publieke proces ingeregeld. Tijdens de overgang zijn de inhoudelijke kaders niet aangepast.
Welke achtergrond hebben bouwbegeleiders? Zijn allen in het bezit van voldoende kennis om bewoners goed bij te staan? Zijn zij onafhankelijk? Voor wie zouden zij zich moeten inzetten? Voor de bewoners of de veroorzakers/betalende partij? Kunt u uitleggen waarom bewoners het gevoel krijgen dat sommige aannemers en bouwbegeleiders elkaar goed kennen? Waarom lijkt het soms dat er onderlinge afspraken worden gemaakt?
De bouwbegeleiders hebben een bouwkundige opleiding en veel praktijkervaring met het begeleiden van particuliere bewoners in bouwprojecten. Door hun ervaring kennen zij de bouwwereld in het Noorden goed. De opdracht van de bouwbegeleiders is de deelnemende bewoners bij te staan, inhoudelijk te adviseren en in de uitvoering te begeleiden. Daarnaast is hun opdracht de kaders versterken adequaat toe te passen.
De bouwbegeleiders zijn sinds 1 januari jl. contractueel verbonden met de NCG. Voor die tijd waren zij contractueel verbonden met de NAM. Sinds de start van het programma in 2017 worden de bouwbegeleiders functioneel door de NCG aangestuurd. De bouwbegeleiders hebben geen zakelijke verbindingen met betrokken marktpartijen in het project. De bouwbegeleider is er voor de bewoner.
Begrijpt u dat bewoners het vertrouwen kwijt raken wanneer bouwbegeleiders of de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) dingen zeggen als «Dit is het voorstel: Take it or leave it», «Jullie zijn te persoonlijk betrokken, gelukkig vliegen wij het rationeel aan», «Regel maar vast een extra ton bij de bank, je krijgt tenslotte een nieuw huis» of «Als je geen eigen bijdrage van een ton levert, krijg je een kleiner huis»?
Het is de taak van de bouwbegeleider om bewoners de kaders die bij Heft/EI van toepassing zijn goed uit te leggen, en daarbij aan te geven waar mogelijkheden liggen en ook wat niet mogelijk is. Uiteraard met begrip voor de situatie en standpunt van de bewoner. Ik herken de geciteerde uitspraken en toonzetting daarvan dan ook niet als de manier waarop de NCG en bouwbegeleiders bewoners tegemoet treden.
Wel kan ik mij goed voorstellen dat het voor bewoners teleurstellend is als blijkt dat hun wensen niet zijn in te passen binnen de kaders versterken. Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 1, wordt in die gevallen bekeken hoe tot een oplossing kan worden gekomen.
Hoeveel bouwbegeleiders zijn er die geen contractverlenging krijgen omdat zij niet bereid zijn mee te werken aan het uitwringen van bouwbudgetten? Hoeveel van deze bouwbegeleiders hebben aangegeven dat zij het gevoel hebben gedupeerden in de steek te laten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er zijn op dit moment tien bouwbegeleiders werkzaam in het programma Heft/EI. Eén van hen neemt binnenkort afscheid van de NCG om redenen die losstaan van het project. De in uw vraag besloten suggestie dat sprake zou zijn van het «uitwringen van bouwbudgetten» herken ik niet.
Deelt u de mening dat alle gedupeerden recht hebben om terug te krijgen wat ze hadden? Wat vindt u ervan dat mensen het gevoel hebben dat naarmate de jaren vorderen, zij steeds minder krijgen? Wat gaat u eraan doen om te zorgen dat mensen ook krijgen wat ze hadden?
Eén van de uitgangspunten bij Heft/EI is dat bewoners terugkrijgen wat ze hadden. Dit uitgangspunt is en blijft ongewijzigd. Ik hecht daar waarde aan.
Hoe loopt het proces van de berekening van de bouwkosten? Waarop worden de kosten gebaseerd? Wie maakt die berekening? Wordt er door verschillende aannemers een berekening gemaakt, dus is er sprake van marktwerking? Klopt het dat de aannemer die de versterkingskosten berekent, ook automatisch de opdracht gegund krijgt? Kunt u uw antwoord toe lichten?
De bewoner kiest binnen Heft/EI zelf de aannemer. De bouwbegeleider adviseert daarin. Nadat een aannemer is gekozen, wordt in een bouwteamverband gewerkt. In het bouwteam zit ook een constructeur die de versterkingsmaatregelen heeft bepaald conform de NPR. De gekozen aannemer stelt een uitgebreide, open begroting op. Die begroting wordt in eerste instantie door de bouwbegeleider getoetst. De NCG toetst de begroting op juistheid en marktconformiteit. Als de begroting akkoord is bevonden, kan de gekozen aannemer het werk uitvoeren.
Wat gebeurt er met de kosten die inmiddels steeds hoger worden, simpelweg omdat de berekening van een tijd geleden is en alles duurder is geworden?
Budgetberekeningen die al enige tijd geleden zijn gemaakt worden geïndexeerd. Hierin zit geen risico voor de bewoner.
Klopt het dat mensen vanuit de NCG opdracht krijgen hun verhaal niet te delen? Dus dat zij hun verhaal geheim moeten houden? Waarom is dat?
De NCG werkt niet met geheimhoudingsverklaringen. Het staat deelnemende bewoners vrij om hun verhaal te doen.
Klopt het dat de NCG opdracht heeft gekregen van het ministerie om heel scherp te calculeren? En dat bijgebouwen niet mogen worden versterkt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij de versterkingsopgave worden reële en marktconforme budgetten vastgesteld, waarbij ook ruimte is voor onvoorziene posten. De wijze van calculatie en beoordeling is niet gewijzigd. Uit een interne toetsing door de NCG blijkt dat gedurende de laatste jaren werkenderweg kleine interpretatieverschillen zijn ontstaan bij toepassing van de kaders door de bouwbegeleiders. Door de kaders en uitgangspunten voor Heft/EI nogmaals vast te stellen, borgt de NCG dat deze kaders intern en extern uniform worden toegepast.
Vrijstaande schuren zonder agrarische bestemming worden niet automatisch meegenomen in de versterkingsoperatie. Omdat dit in de vigerende kaders van Heft/EI voorheen niet helder was vastgelegd, heeft de NCG in 2018 ingestemd met een expliciet verzoek van deelnemers om een vrijstaande schuur wel mee te nemen.
Klopt het dat het budget voor deelnemers van deze projecten voor het betrekken van een tijdelijke woonruimte, meer dan gehalveerd is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Sinds 1 juli jl. geldt een uniforme regeling tijdelijke huisvesting. Voorheen gold bij Heft/EI een werkafspraak dat bewoners zelf tijdelijke huisvesting dienden te regelen. De werkelijke kosten hiervan werden dan op declaratiebasis vergoed, tot een maximum van € 750,– per week.
De huidige uniforme regeling is opgesteld voor alle bewoners die in de versterkingsopgave te maken krijgen met tijdelijke huisvesting en dit zelf regelen. Deze nieuwe regeling werkt met een lumpsum vergoeding van € 1.400,– per maand, ongeacht of deze kosten zijn gemaakt. Maatwerk voor specifieke omstandigheden blijft mogelijk. In de nieuwe situatie blijft voor bewoners die deelnemen aan het programma Heft/EI gelden dat zij zelf tijdelijke huisvesting organiseren. Lukt hen dat niet, dan kunnen zij in de nieuwe regeling gebruikmaken van speciaal gebouwde wisselwoningen. Eerder gedane toezeggingen binnen Heft/EI worden gestand gedaan.
Wat gebeurt er met een project als de aannemer failliet gaat? Hoe worden gedupeerden dan verder geholpen?
Als een aannemer failliet gaat, heeft de NCG de taak en verantwoordelijkheid om zo snel mogelijk afspraken te maken met een vervangende aannemer die het project vervolgens conform de gemaakte afspraken afrondt. Eventuele financiële risico’s zijn niet voor de bewoner.
Is er een verzekering die ervoor zorgt dat een woning altijd afgebouwd wordt, zodat men niet tussen wal en schip raakt? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid te zorgen dat dergelijke regeling er wel komt?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat het enige eigen initiatief dat bewoners hebben, het zoeken naar een wisselwoning is omdat zij geen gebruik mogen maken van speciaal gebouwde (leegstaande) wisselwoningen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelnemers aan het programma Heft/EI zijn op meerdere onderdelen van de versterkingsopgave aan zet. Zie de antwoorden op de vragen 8 en 12.
Waar kunnen deelnemers van Heft in Eigen Hand en Eigen Initiatief hun klachten kwijt? Wanneer zij nergens terecht kunnen, bent u bereid dat te initiëren?
Het programma Heft/EI is gebaseerd op een intensieve relatie tussen de bewoner en de bouwbegeleider. Bewoners die onvoldoende gehoor krijgen bij de bouwbegeleider, kunnen contact opnemen met de programmaleider Heft/EI. De programmaleider nodigt de betreffende bewoners dan uit voor een gesprek om gezamenlijk tot een oplossing te komen. Bewoners kunnen daarnaast altijd met hun klacht terecht bij de Onafhankelijke Raadsman.
Bent u bereid met de bewoners en betrokken instanties in gesprek te gaan en deze zomer te zorgen dat er een oplossing komt?
Om uitvoering te geven aan de motie-Beckerman c.s. (Kamerstukken II 2019/20, 33 529, nr. 776) is de NCG in gesprek met deelnemers van Heft/EI, om te kijken waar knelpunten zijn en wat eventueel nodig is voor een passende oplossing. Vanuit mijn ministerie wordt op ambtelijk niveau bij dit gesprek aangesloten. Ik informeer uw Kamer zo snel mogelijk over de uitvoering van deze motie.
Het achterblijven van de bouwambitie in Almere |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de afspraken die gemaakt zijn in het Integraal Afspraken Kader (IAK) Almere en in de uitvoeringsovereenkomst over de bouwambitie en financiële ondersteuning vanuit het Rijk?1 2
Ja, deze afspraken zijn mij bekend.
De meeste recente gezamenlijke afspraken tussen rijk, regio en Almere zijn gemaakt in het kader van de Bestuursovereenkomst RRAAM (Rijksregioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer) en de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, die in 2013 zijn getekend. Met deze overeenkomsten geven Rijk en regio gezamenlijk uitwerking aan de uitvoering van de in de Rijksstructuurvisie Amsterdam-Almere-Markermeer neergelegde visie. In de Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0 is het IAK komen te vervallen (Algemene bepaling 1.2)3. Er is een afspraak gemaakt om gerekend vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen. In het licht van de effecten van de crises is toen afgesproken de bouw organisch te laten verlopen. Er is geen termijn verbonden aan de realisering van deze woningen.
Hoe beoordeelt u de ambitie van Almere om tot 2030 maximaal 25.000 extra woningen te realiseren, terwijl met het Rijk is afgesproken om in de periode vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen?
Van de 60.000 te bouwen woningen vanaf 2010 die in de afspraken zijn opgenomen zijn er inmiddels ca. 12.000 gerealiseerd. In de woonvisie Almere «Thuis in Almere» die in 2020 is vastgesteld, is de ambitie opgenomen om ca. 25.000 woningen te bouwen in de periode 2020–2030. Deze 25.000 woningen zijn een onderdeel van de 60.000 te bouwen woningen zoals afgesproken in 2013. Bij realisering van deze ambitie zullen derhalve in Almere in een tijdsbestek van 20 jaar (tussen 2010–2030) in totaal 37.000 woningen gerealiseerd zijn. Het bouwen van 25.000 woningen in de periode 2020–2030 is 2,5 x de productie in de periode 2010–2020 voor Almere. Dit is te beschouwen als een aanzienlijke versnelling. De plancapaciteit is daarmee voor handen. Momenteel wordt in Almere gewerkt aan een programma om deze versnellingsopgave te realiseren. Het betreft de uitvoering van onder meer vastgestelde plannen en plannen in voorbereiding tot 2030.
Voor de locaties die na 2030 zijn gepland onderzoeken we waar versnelling mogelijk is. Het streven om de potentiele mogelijkheden voor woningbouw in Flevoland te maximaliseren is verwoord in de brief «Betreft woningbouw Almere en Flevoland» die op 5 november 2020 aan de Tweede Kamer is gestuurd4. De brief haalt aan dat er in Zuidelijke Flevoland vanaf 2020 tot 2050 65.000–75.000 woningen (Almere Stad, Oosterwold, Almere Pampus) gerealiseerd zouden kunnen worden. De woningbouwopgave in Almere is onderdeel van de integrale verstedelijkingsstrategie van de Metropoolregio Amsterdam (MRA). In het BO MIRT 2020 heb ik nadere afspraken gemaakt om te verkennen hoe de woningbouw in Almere Centrum en Almere Pampus versneld kan worden. Als bouwsteen daarvoor werken het rijk, diverse regionale partijen en Almere aan het Handelingsperspectief MRA Oost. Dit handelingsperspectief gaat leiden tot een actualisering van de visie, strategie en uitvoering van RRAAM.
Welke consequenties heeft dit voor de gemaakte afspraken met het Rijk betreffende extra investeringen in ruil voor een hoge bouwambitie?
De eerdere gemaakte afspraken in 2013 zijn nog steeds van toepassing en nieuwe inzichten kunnen leiden tot aanvullingen daarop. Zo wordt op dit moment op basis van de afspraken die zijn gemaakt in het BO MIRT van november 2020 onder andere onderzocht welke investeringen en maatregelen nodig zijn om de hoge bouwambitie te realiseren.
Van belang is te constateren dat de doorgroei van Almere niet alleen een kwestie is van het bouwen van woningen. De afspraken die zijn gemaakt in het kader van RRAAM spreken van een drievoudige schaalsprong op het vlak van verstedelijking, ecologie en bereikbaarheid. Almere heeft inmiddels een samenleving van 220.000 inwoners. Doorgroei vergt afspraken die leiden tot de groei van het aantal banen (en een goede woon-werkbalans), de doorontwikkeling van het stadshart en een versterking van het voorzieningenniveau zoals op het vlak van onderwijs en cultuur.
Vindt u ook dat in tijden van woningnood voldaan moet worden aan eerder gemaakte afspraken rondom de bouw van woningen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Almere voldoet met zijn inspanningen aan de eerder gemaakte afspraken. Almere heeft met de ambitie van de woonvisie voor de periode 2020–2030 zelf het initiatief genomen om de woningbouw te versnellen om het woningtekort te lenigen. Met de vaststelling van de Visie Almere Centraal in 2020 is het voornemen 5.000 woningen in het stadshart te realiseren. Het betreft een deel van de woningen die zijn opgenomen in de ambitie in de periode 2020- 2030. Inmiddels wordt onderzocht of het mogelijk is het potentieel in het stadshart van Almere te vergroten in de jaren daarna. Dit is een onderdeel van het eerdergenoemde Handelingsperspectief MRA Oostflank waaraan verschillende overheden, waaronder het rijk en de gemeente Almere, in samenwerken. Dit sluit aan op het besluit dat is genomen tijdens het BO Leefomgeving 2020 in het kader van de polycentrische ontwikkeling van de MRA, namelijk de inzet op het versterken van de stadsharten van 7 steden, waaronder Almere.
Ook wordt momenteel door rijk en regio onderzocht wat de mogelijkheden zijn om de ontwikkeling van grote woningbouwlocaties te versnellen. Dit betreft in Almere de ontwikkellocatie Almere Pampus zoals de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 vermeldt. De ontwikkeling van Pampus, inclusief een goede bereikbaarheid van dit gebied, is onderdeel van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area. Rijk en regio hebben in het BO MIRT van november 2020 het rapport «Naar een ontwikkelstrategie voor Amsterdam Bay Area» met daarin de (tussen)resultaten en conclusies van het MIRT-onderzoek vastgesteld en afspraken gemaakt het MIRT-onderzoek voort te zetten.5 Het MIRT onderzoek heeft tot inzicht geleid dat er op Pampus tussen de 25.000–35.000 woningen kunnen worden gebouwd. Bij de in het onderzoek onderzochte programma’s voor wonen en werken (ca. 100.000 woningen en 40.000 arbeidsplaatsen) vormt de IJmeerverbinding in de vorm van een light railverbinding een kansrijke oplossing om bij te dragen aan de hoofdopgaven van het programma SBaB en aan de verstedelijkingsopgave in de Oostflank van de MRA.
Momenteel wordt gewerkt aan een vervolg van het MIRT-onderzoek Amsterdam Bay Area, wat tot verdere besluitvorming moet leiden in 2021.
Welke stappen bent u bereid te zetten om de betreffende regio aan te sporen de bouwambitie te verhogen? Zijn daar financiële consequenties aan verbonden?
In de brief over Woningbouw Almere en Flevoland van 5 november 2020 zijn al aanzetten gegeven om tot een grotere bouwambitie te komen. De brief geeft aan dat woningbehoefte niet alleen in aantallen is uit te drukken, maar ook in kwaliteit van woning en leefomgeving in relatie tot aanwezigheid van voorzieningen en werkgelegenheid. De integrale aanpak met het oog op kwaliteit, leefbaarheid en duurzaamheid vormt daarbij het uitgangspunt. Een goede bereikbaarheid is daarbij ook een belangrijke conditie. Hier zijn financiële consequenties aan verbonden. Zoals mag blijken uit de beantwoording van de voorgaande vragen worden er al vele stappen ondernomen om de bouwambitie te verhogen en te versnellen.
Tijdens het bestuurlijk overleg met de regio op 18 november 2020 hebben we nadrukkelijk gesproken over de mogelijkheden voor versnelling van de woningbouwopgave en de vervolgstappen om tot realisatie te komen. Daarnaast verwacht ik meer duidelijkheid over uitwerking van de versnellingslocaties in het tweede kwartaal van 2021. Op dat moment weten we wat er nodig is om de woningen op zo kort mogelijke termijn te realiseren.
Het bericht ‘Nieuwe geluidsregels zetten streep door bouw 380.000 huizen’ |
|
Julius Terpstra (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nieuwe geluidsregels zetten streep door bouw 380.000 huizen»?1
Ja.
Is het juist dat door deze nieuwe geluidsregels voor luchtverkeer er 380.000 minder huizen rondom Amsterdam gebouwd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Onder de nieuwe geluidsregels zal er een groot gebied zijn waar luchtvaartgeluid een belangrijke factor zal vormen bij de beoordeling van de geluidkwaliteit. Dat hoeft echter niet te betekenen dat in dit gebied geen ontwikkelingen meer mogelijk zullen zijn. In het kader van de consultatie over de Aanvullingsregeling geluid ben ik samen met de bewindslieden van IenW met betrokken overheden in gesprek over hun zorgen over de betreffende geluidregels voor de woningbouwmogelijkheden en de onderbouwing van toekomstige besluiten op dit punt.
In hoeverre spelen de WHO-normen een rol in deze nieuwe geluidsregels voor luchtverkeer? Klopt het dat deze WHO-normen niet juridisch leidend zijn?
Het advies van de WHO over geluid is niet betrokken bij het vormgeven van de geluidregels, zoals die na inwerkingtreding van de Omgevingswet gaan luiden (Aanvullingsspoor geluid). Bij brief van 5 juni 2020 van de Staatssecretaris van IenW (TK 29 383, nr. 343) is aangekondigd dat de Kamer eind 2020 nader geïnformeerd zal worden over de doorwerking van het WHO-advies in het toekomstige geluidbeleid.
In hoeverre gaan de WHO-normen nog een rol spelen in nieuwe geluidsregels voor spoorverkeer?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat, gezien de PFAS-crisis, u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in nieuwe regels? Zo nee, waarom niet?
In de Kamerbrief van 5 juni jl. is aangegeven dat gevolgen van beleidswijzigingen voortvloeiend uit de adviezen van de WHO ingrijpend zouden kunnen zijn, zowel voor nieuwe infrastructuur- en woningbouwprojecten als voor bestaande situaties, hetgeen een goede afweging van belangen vereist. Een zorgvuldige, kwantitatieve uitwerking van concrete beleidsopties over alle betrokken sectoren is dan ook noodzakelijk om verantwoorde en proportionele beleidsmatige conclusies te kunnen verbinden aan het WHO-advies over geluid. Dit proces wordt nu doorlopen en de Kamer wordt eind 2020 nader geïnformeerd over de uitkomsten.
In hoeverre heeft u de provincie Noord-Holland, de betreffende gemeenten en de bouwsector betrokken bij het akkoord? Kunt u garanderen dat deze nieuwe geluidsregels de bouwopgave van 380.000 huizen rondom Amsterdam niet negatief zullen raken?
De nieuwe geluidregels hebben een zorgvuldige procedure doorlopen, met betrokkenheid van vele partijen. Waar het nu nog om gaat is de uitwerking van meet- en rekenregels in de Aanvullingsregeling geluid. Deze regeling is nog niet vastgesteld, deze is thans in consultatie. Ook bij de voorbereiding van de Aanvullingsregeling geluid heeft afstemming met betrokken koepels plaatsgevonden. Daarnaast lopen thans nog gesprekken met onder meer de provincie Noord-Holland en de betreffende gemeenten.
Deelt u de mening dat, gezien het grote woningtekort, een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Deze mening deel ik. Daarom ben ik samen met de Minister en Staatssecretaris van IenW in gesprek met de betreffende provincies en gemeenten. Er is een gezamenlijk traject gestart. Mocht daartoe aanleiding bestaan, dan kan dat nog leiden tot aanpassing in de regelgeving.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat WHO-normen niet juridisch leidend zijn en de provincie Noord-Holland en de betreffende gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in nieuwe regels?
Zie de antwoorden op de vragen 3 en 5.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het VAO Bouwen?
Ja.
Het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf' |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het tegengaan van windhinder een belangrijk aspect bij hoogbouw is, zeker nu naar verwachting steeds vaker hoogbouw wordt toegepast? Zo ja, hoe voorziet de huidige regelgeving in deze windhinder?
Ja. Regels ter voorkoming van onaanvaardbare windhinder kunnen, indien nodig, onderdeel uitmaken van de vaststelling en uitvoering van het (gemeentelijke) bestemmingsplan. Daarnaast gelden in het kader van constructieve veiligheid landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.
Klopt het dat er, zoals in het artikel wordt gesteld, nog geen nationale richtlijn voor windhinder bestaat, en wat kan de in Eindhoven gebruikte NEN-norm hierin betekenen?
Het Nederlandse Normalisatie-instituut NEN heeft in 2006 de NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving gepubliceerd. Gemeenten kunnen, net zoals Eindhoven, in hun gemeentelijke regelgeving het gebruik van NEN 8100 voorschrijven en normen aan windhinder en windgevaar stellen.
Denkt u dat met de Eindhovense aanpak om vooraf verplicht te testen op de invloeden van wind rondom hoogbouw een bijdrage geleverd kan worden aan de omgevingsveiligheid en het tegengaan van windhinder?
Als het gaat om het tegengaan van windhinder zal deze aanpak een bijdrage leveren. Bij omgevingsveiligheid speelt echter ook de constructieve veiligheid van een gebouw een rol. Voor de constructieve veiligheid gelden landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.
Bent u bereid om de lessen die in Eindhoven worden getrokken rondom windhinder breed toe te passen?
Het is aan gemeenten om in hun gemeentelijke regelgeving het tegengaan van windhinder mee te nemen. Onder de nieuwe Omgevingswet is windhinder een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruik maken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan. Ook kan zij daarbij gebruik maken van de norm NEN 8100.
Zo nee, onderzoekt u alternatieve wijzen waarop windhinder en -veiligheid geborgd worden?
Zie antwoord vraag 5.
Welke lessen zijn er door het Rijksvastgoedbedrijf getrokken rondom de windveiligheid en -hinder bij ministeriële gebouwen naar aanleiding van onder meer de incidenten bij de Rijnstraat en de Hoftoren in Den Haag?
NEN 8100 wordt door het Rijksvastgoedbedrijf structureel toegepast bij nieuwbouw of gebouwrenovaties die het windklimaat van de gebouwde omgeving kunnen beïnvloeden. De incidenten in het verleden bij de Hoftoren en recentelijk bij de Rijnstraat 8 hebben betrekking op de constructieve veiligheid van de gevelconstructie. Hiervoor geldt de, in het Bouwbesluit aangewezen, NEN-EN 1991-1-4: 2005 – «Belastingen op constructies – windbelasting». Bij beide incidenten was sprake van een onvolkomenheid in de gevelconstructie, waardoor het weerstaan van de windbelasting niet meer volledig kon worden gegarandeerd. Zoals eerder geantwoord op de Kamervraag van het lid Van Eijs (Aanhangsel van de handelingen 2019/20, nr. 170, vraag 10): «Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.» Op basis van eigen ervaring en die van de markt treft het Rijksvastgoedbedrijf, zolang een onvolkomenheid niet opgelost is, specifieke beheersmaatregelen, waaronder bij zeer harde wind tijdelijke afzetting van de omgeving ten behoeve van de veiligheid van omstanders.
Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
De waardedalingsregeling in het Groninger aardbevingsgebied. |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel van RTV Noord over de teleurstelling van oud-hoogleraar De Kam inzake de inhoud van de waardedalingsregeling?1 Wat is daarop uw reactie?
De adviescommissie Hammerstein heeft advies uitgebracht over de vraag welke van de zes bekende onderzoeksmethodes om waardedaling vast te stellen, het beste kan worden gebruikt om schade door waardedaling vast te stellen. De commissie heeft na een grondige vergelijking aanbevolen de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken. De kwartiermaker IMG heeft, zoals ook voorgesteld en conform de gewijzigde motie van de leden Agnes Mulder en Sienot (Kamerstuk 35 250, nr. 39), de commissie Hammerstein gevraagd alsnog ook te adviseren over de methode van Invisor, welke methode nog niet was gepubliceerd ten tijde van het uitbrengen van het oorspronkelijke advies door de adviescommissie Hammerstein. In een aanvullend advies heeft de adviescommissie Hammerstein uitvoerig gemotiveerd waarom de eerder door haar geselecteerde methode nog steeds de voorkeur verdient. De commissie heeft namelijk wetenschappelijke en methodologische bezwaren tegen deze methode en beoordeelt de uitkomsten als niet plausibel. Zo gaf de methode uitkomsten waarbij woningen in de kern van het aardbevingsgebied zich in de afgelopen jaren ongeveer op dezelfde manier ontwikkelden als woningen in de meest gewilde delen van de Randstad. De kwartiermaker komt tot de conclusie dat er onvoldoende argumenten zijn om te kiezen voor deze methode en ziet geen reden om af te wijken van de aanbevelingen van de commissie Hammerstein.
De kwartiermaker IMG heeft daarom geen aanleiding gezien om voor een andere methode te kiezen en zal de waardedaling vaststellen aan de hand van de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Uit de Tijdelijke wet Groningen vloeit voort dat het IMG geheel onafhankelijk zijn werkwijze vaststelt. Desondanks vind ik het jammer om te moeten vernemen dat de heer De Kam de gekozen methode door het IMG niet ondersteunt.
Gaat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) ook de mensen die de afgelopen jaren veel te weinig compensatie van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) hebben gekregen alsnog tegemoetkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bewoners die al van de NAM een vergoeding voor waardedaling hebben ontvangen, kunnen niet opnieuw een aanvraag om vergoeding van schade door waardedaling indienen bij het IMG. Het IMG is niet bevoegd om reeds vergoede schades door NAM opnieuw te beoordelen.
Wat gaat u doen om deze mensen alsnog te compenseren voor het verlies dat zij hebben geleden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Waarom is er gekozen voor de voorwaarde om in aanmerking te komen voor waardedalingscompensatie dat minstens 20% in het postcodegebied schade heeft?
Dit is een afweging van het IMG. Het IMG i.o. heeft daar het volgende over gecommuniceerd: Het IMG i.o. neemt de aanbevelingen van de Adviescommissie Waardedaling over. Deze adviseert de gebiedsafbakening uit de methode van Atlas voor Gemeenten te gebruiken en dit toepassingsgebied zekerheidshalve ruim vast te stellen. Het gebied waar sprake is van waardedaling, is vastgesteld aan de hand van een vergelijking van de verkoopprijzen van 45.000 woningen in het aardbevingsgebied met woningen in de rest van Nederland. Uit deze grootschalige vergelijking komt naar voren dat in postcodegebieden vanaf 40% toegekende schademeldingen significant sprake is van waardedaling. Bewoners in postcodegebieden met 20–40% toegekende schademeldingen komen echter ook voor schadevergoeding in aanmerking, omdat waardedaling daar niet uitgesloten kan worden. De grens van 20% is dus geen voorwaarde, maar een resultante van het door Atlas voor Gemeenten uitgevoerde onderzoek.
Hoe vaak komt het voor dat eigenaren niet in aanmerking komen voor compensatie van waardedaling omdat ze in een buurt met veel huurders wonen die hun schade niet melden en daarom niet aan de 20% schademeldingen komen?
Het IMG heeft laten weten dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen of minder vaak schade wordt gemeld aan verhuurde woningen. Zo heeft het IMG i.o. bijvoorbeeld ook specifiek een convenant afgesloten met de woningcorporaties om de aan hun woningbezit ontstane schade af te handelen. Zie voorts het antwoord op vraag 6 met betrekking tot het ruim afbakenen van het toepassingsgebied.
Deelt u de mening dat iedereen wiens huis in waarde is gedaald door mijnbouwactiviteiten, ook buiten de postcodegebieden, recht heeft op compensatie van waardedaling? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals in antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het toepassingsgebied zekerheidshalve ruim afgebakend door schadevergoeding toe te kennen in postcodegebieden vanaf 20% toegekende schademeldingen. In postcodegebieden met minder dan 20% toegekende schademeldingen wordt een tegenovergesteld effect gevonden. De waarde van deze woningen is gestegen in vergelijking met woningen in de rest van Nederland, zo blijkt uit de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Van een verminderde waardeontwikkeling is bij deze woningen dus geen sprake.
Klopt het dat mensen in Drenthe die ook met waardedaling van hun huis te maken hebben, niet in aanmerking komen voor waardedalingscompensatie? Zo ja, wat vindt u daar van? Zo nee, hoe en wanneer worden deze mensen geïnformeerd over hun mogelijkheden om de compensatie aan te vragen?
Indien er in de provincie Drenthe daadwerkelijk sprake is van schade door waardedaling, wordt die vergoed. Zo is op de website van het IMG i.o. bijvoorbeeld te zien dat voor de Drentse gemeente Aa en Hunze, een procentuele waardedaling is vastgesteld. Voor het overige is er dus geen sprake van waardedaling. Zie voor verdere toelichting op het toepassingsgebied het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u er van dat mensen 200 meter van het postcodegebied wonen, grote schades hebben, maar niet gecompenseerd worden?
Het IMG i.o. geeft aan dat de compensatie voor waardedaling losstaat van fysieke schade aan woningen. Het kan dus inderdaad, zoals toegelicht in antwoord op vraag 5 en 6, voorkomen dat bij een woning met fysieke schade geen sprake is van waardedaling. De fysieke schade wordt afzonderlijk vergoed.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen in de kern van het bevingsgebied iedereen gecompenseerd wordt, maar dat mensen die verder weg wonen, bijvoorbeeld in Delfzijl en Hoogezand, naar verhouding minder compensatie krijgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij het vaststellen van de schade als gevolg van waardedaling hanteert het IMG de onderzoeksmethode van Atlas voor Gemeenten. Daarin is, nadat het toepassingsgebied is vastgesteld, onderzocht of er verklarende factoren zijn voor de omvang van de waardedaling binnen het gebied. De ligging in het gebied (imago-effect) en het aantal ondervonden aardbevingen blijken de verklarende factoren te zijn: de waardedaling in de kern van het aardbevingsgebied blijkt groter te zijn dan aan de randen van het gebied. Het percentage waardedaling kent daarom twee componenten. In de eerste plaats een imago-effect van 2,7%. Dit percentage bevat een toeslag van 0.4% ten gunste van de bewoner die rekening houdt met eventuele onzekerheden. Het tweede component bevat een percentage dat afhankelijk is van het aantal ondervonden aardbevingen op de plek van de woningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat in het zwaarst door aardbevingen getroffen deel van Loppersum 18,4% wordt toegekend in plaats van de gemeten 16,3% waardedaling. De gemeenten Delfzijl en Hoogezand vallen overigens geheel binnen het toepassingsgebied van de waardedalingsregeling.
Wat gaat u doen om de regeling rechtvaardiger te maken?
Ik benadruk hier graag de onafhankelijkheid van het IMG. Het IMG bepaalt binnen de gestelde wettelijke kaders haar eigen werkwijze en oordeelt over wie uiteindelijk een vergoeding ontvangt voor schade door waardedaling.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden voor 22 juni 2020 zodat ze betrokken kunnen worden bij het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen?
Ja.
Het bericht ‘Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met bericht «Ollongren wekte te hoge verwachtingen met aardgasvrije wijken»1 en het rapport van de Algemene Rekenkamer bij het jaarverslag 2019 van uw ministerie?
Ja.
Is het waar dat er eind vorig jaar slechts enkele woningen aardgasvrij zijn gemaakt, in tegenstelling tot de doelstelling van 2000 woningen? Hoeveel aardgasvrije woningen zijn er inmiddels gerealiseerd via het Programma Aardgasvrije Wijken?
In 2018 is gestart met 27 proeftuinen met ca. 18.000 woningen en andere gebouwen. In de voortgangsrapportage van 22 januari 2020 (Kamerstuk 32 847, nr. 587) heb ik aangegeven dat de meeste proeftuinen dit jaar komen tot een uitgewerkte businesscase en dat een klein aantal proeftuinen in uitvoering is. Eind 2019 waren enkele tientallen woningen aardgasvrij. Het feit dat er nog geen duizenden woningen van het aardgas zijn is een logisch gevolg van het zorgvuldige en uitgebreide proces dat gemeenten doorlopen om inwoners van de wijken te betrekken bij het aardgasvrij maken van de wijk en te komen tot besluitvorming over de te nemen maatregelen. Er is geen doelstelling in het kader van het programma om nu al 2.000 aardgasvrije woningen te realiseren.
In de tweede helft van dit jaar wordt opnieuw gemonitord wat de voortgang is. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren middels de tweede voortgangsrapportage begin 2021. Hierin zal ik ook een planning opnemen over de verwachting van het aantal aardgasvrije woningen de komende jaren.
Kunt u aangeven wat de CO2-besparing is van het totaal aantal woningen dat aardgasvrij is gemaakt? Kunt u deze besparing afzetten tegen de bestede miljoenen euro’s?
Het doel zoals vastgelegd in het klimaatakkoord is om in 2030 3,4 Mton CO2 in de gebouwde omgeving te besparen. Dit doel wordt jaarlijks gemonitord via de Klimaat- en Energieverkenning. De inzet van de financiële middelen uit de Klimaatenveloppe voor de gebouwde omgeving is erop gericht om tot een haalbare en betaalbare aanpak voor iedereen te komen. De middelen zijn daarom zowel bedoeld voor innovatie en kostenreductie zodat de aanpak in de gebouwde omgeving op termijn goedkoper kan worden, als voor het in deze beginfase wegnemen van de onrendabele top in de wijken die als eerste omschakelen naar een andere warmtevoorziening en voor de ondersteuning van met name particulieren en Verenigingen van Eigenaren die nu al als voortrekkers in de energietransitie willen en kunnen verduurzamen. Hoeveel CO2 uiteindelijk bespaard kan worden per geïnvesteerde euro in de gebouwde omgeving is nu nog niet te zeggen. In de monitoring van de proeftuinen worden naast leerervaringen ook kwantitatieve gegevens over de proeftuinen in beeld gebracht zoals het aantal aardgasvrije woningen, de mate van energiebesparing en de kosten per woning. Ik zal voor de zomer van 2020 het plan naar uw Kamer sturen waarin dit nader is uitgewerkt.
Wat zijn de gerealiseerde besparingen bij het aardgasvrij maken van woningen in het Programma Aardgasvrije Wijken?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer wordt het plan voor monitoring en evaluatie van het Programma Aardgasvrije Wijken afgerond?
Het plan voor monitoring en evaluatie wordt vóór de zomer van 2020 afgerond. Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren.
Waarom was er bij de start van een programma, waar 150 miljoen euro voor uitgetrokken is, geen plan voor de monitoring en evaluatie?
Eind 2018 is gestart met het Programma Aardgasvrije Wijken met de selectie van 27 proeftuinen en het opzetten van het Kennis- en Leerprogramma. Er was breed draagvlak om snel van start te gaan met de voorbereiding van de proeftuinen. Het plan voor de monitoring en evaluatie is gelijktijdig hieraan ontwikkeld met de betrokken stakeholders en het Planbureau voor de Leefomgeving. In 2019 is een start gemaakt met de reflectieve monitor. Ik heb de resultaten hiervan gerapporteerd in de eerste voortgangsrapportage van 22 januari 2020. In de eerste helft van 2020 is het volledige plan voor de monitoring en evaluatie gereedgekomen en in uitvoering genomen. Dit is voldoende tijdig omdat de meeste proeftuinen nog in fase van voorbereiding van de uitvoering zitten.
Wat is nu het precieze doel van het Programma Aardgasvrije Wijken? Klopt de stelling van de Algemene Rekenkamer dat dit doel in de loop van de tijd is aangepast, zonder dat dit expliciet aan de Kamer is gemeld? Zo nee, waarom niet?
Het Programma Aardgasvrije Wijken heeft vanaf de start de doelstelling gehad om te leren op welke wijze de wijkgerichte aanpak kan worden ingericht en opgeschaald. Dit is ook consequent aan de Tweede Kamer gemeld.
Deze doelstelling sluit aan bij de afspraak gemaakt in het Klimaatakkoord dat de gemeenten uiterlijk in 2021 een planning opstellen welke wijken wanneer aardgasvrij(ready) worden gemaakt. Vanaf 2021 worden uitvoeringsplannen voor de wijken opgesteld en uitgevoerd. De leerervaringen vanuit het Programma Aardgasvrije Wijken zijn hiervoor belangrijk.
Hoe kijkt u tegen de constatering van de Algemene Rekenkamer aan «(...) dat bij de start van het programma sprake was van geld zoekt plan» over het Programma Aardgasvrije Wijken?
Ik deel deze constatering niet. Er bestond en bestaat groot draagvlak voor de wijkgerichte aanpak en het uitvoeren van proeftuinen bij alle stakeholders. Beide maken ook onderdeel uit van het Klimaatakkoord. In de eerste selectieronde proeftuinen hebben zich 74 gemeenten vrijwillig voor deelname gemeld, in de tweede selectieronde hebben zich 71 gemeenten aangemeld voor deelname. Een bijdrage vanuit het Rijk is hierbij in de beginfase onmisbaar. De kosten voor het aardgasvrij maken van wijken zijn nu nog relatief hoog en een bijdrage in de kosten is dus belangrijk om het voor bewoners haalbaar en betaalbaar te kunnen maken.
Hoe worden de zwakheden die de Algemene Rekenkamer gevonden heeft in het Programma Aardgasvrije Wijken, op korte termijn opgelost?
De aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer over de monitor zijn verwerkt in het plan voor de monitoring en evaluatie. Daarnaast heeft de Algemene Rekenkamer kritiek op het gebruik van het financieringsinstrument, de decentralisatie-uitkering. In reactie hierop zal ik voor de komende periode kiezen voor het gebruik van de specifieke uitkering.
Wat heeft u gedaan met de geleverde kritiek op het Programma Aardgasvrije Wijken tijdens het algemeen overleg 3 juli 2019 naar aanleiding van de evaluatie destijds van Rebel?
De evaluatie van Rebel heeft laten zien dat gemeenten de businesscases voor het aardgasvrij maken van de wijk in de meeste gevallen nog onvoldoende scherp in beeld hadden. In het Algemeen Overleg van 3 juli zijn hierover ook kritische vragen gesteld. In de voortgangsbrief aan uw Kamer van 22 januari 2020 heb ik een aantal maatregelen aangekondigd voor verbetering. Zo heb ik in de tweede uitvraag aan gemeenten inmiddels om een meer specifieke uitwerking gevraagd van verschillende elementen van een goede businesscase. De kwaliteit van deze uitwerking wordt beoordeeld door een expertteam. Daarnaast heb ik een rekentool ter beschikking gesteld, zodat gemeenten op wijkniveau een goede businesscase kunnen berekenen via een zoveel mogelijk onderling vergelijkbare systematiek. Ook heb ik het Economisch Instituut voor de Bouw gevraagd een maatschappelijk-economische analyse op projectniveau te maken op basis van de aanpakken van verschillende proeftuinen. De eerste resultaten hiervan komen in 2020 beschikbaar. In het kader van het Kennis- en Leerprogramma worden leerervaringen gedeeld over het opstellen van de businesscases.
Hoeveel geld is er nog over dat bestemd is voor het Programma Aardgasvrije Wijken?
Het kabinet heeft 425 miljoen euro uitgetrokken voor het Programma Aardgasvrije Wijken vanuit de Klimaatenveloppe. Hiervan is in het kader van Urgenda 25 miljoen euro bestemd voor de verduurzaming en ontzorging van maatschappelijk vastgoed en 25 miljoen voor compensatie van particulieren in de aan- en afsluitkosten bij de overstap naar aardgasvrije koopwoningen. Beide dragen bij het realiseren van de wijkaanpak. De overige middelen zijn bestemd voor het afdekken van de onrendabele top in de proeftuinen zodat bewoners een betaalbaar aanbod kunnen krijgen. De middelen gaan dus in hoofdzaak naar isolatie en andere CO2-reducerende maatregelen in woningen. Een beperkt deel gaat naar programmaondersteuning en uitvoeringskosten. Voor de eerste 27 proeftuinen is 120 miljoen euro uitgegeven. De overige middelen zijn nog niet uitgegeven, maar conform de afspraken in het Klimaatakkoord wel gereserveerd voor de vervolgtranches in proeftuinen. Voor de tweede uitvraag is ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar voor circa 25 proeftuinen. Hiervoor hebben zich inmiddels 71 gemeenten gemeld. Een derde tranche is aangekondigd voor 2021. Hiervoor is ook ongeveer 100 miljoen euro beschikbaar. Het gaat per proeftuin om een gemiddelde bijdrage van circa 4 miljoen euro voor gemiddeld 500 woningen.
Waarom kiest u er ondanks de stevige kritiek van de Algemene Rekenkamer voor om pas in 2022 het programma te evalueren?
Het Programma Aardgasvrije Wijken loopt pas twee jaar en ik acht het verstandig een dergelijke evaluatie niet te vroeg uit te voeren. Ik zal deze evaluatie van het programma uitvoeren in 2022 na afronding van de derde uitvraag proeftuinen. Een snellere evaluatie is minder zinvol, omdat er dan nog te weinig en te kort leerervaringen zijn opgedaan om goed te kunnen evalueren. De selectie en start van de tweede tranche proeftuinen wil ik niet uitstellen. Daarin zijn de leerervaringen uit de eerste tranche meegenomen. De deadline van de indiening van aanvragen was op 1 mei jongstleden. Maar liefst 71 gemeenten hebben een aanvraag ingediend. Deze worden momenteel door een team van deskundigen beoordeeld. Ik heb aangekondigd dat ik rond 1 oktober de selectie van de nieuwe proeftuinen bekend zal maken.
Deelt u de mening dat er versneld een onderzoek naar de effectiviteit van dit programma uitgevoerd moet worden? Bent u bereid om de start van de tweede tranche uit te stellen tot de uitkomst van dat onderzoek?
Zie antwoord vraag 12.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de behandeling van het jaarverslag van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Ja.
Aardgasvrije woningen (Startmotorkader Warmtenetten) |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Wat vindt u van het Startmotorkader Warmtenetten, afspraken tussen woningcorporaties en warmtebedrijven om – met een Rijkssubsidie van € 200 miljoen – woningen versneld van het aardgas af te koppelen en op een warmtenet aan te sluiten, waarbij de gemiddelde huurder niet meer zou gaan betalen dan voor de gasrekening («woonlastenneutraal»)?1
In het breed gedragen Klimaatakkoord zijn met een groot aantal partijen afspraken gemaakt over het verminderen van de CO2-uitstoot. Warmtenetten zijn een belangrijk middel bij het realiseren van de besparingsdoelstellingen. Ik ondersteun daarom dit Startmotorkader. Het is een goed voorbeeld van hoe samenwerking tussen overheid en markt tot resultaat komt. Doordat het Startmotorkader transparantie biedt in de kostprijs van warmtenetprojecten, zullen verhuurders een reële prijs betalen voor de aansluitkosten op warmtenetten. Om de aanleg van warmtenetten een impuls te geven heeft het kabinet € 200 miljoen beschikbaar gesteld voor de Stimuleringsregeling Aardgasvrije Huurwoningen.
Wat is een «gemiddelde huurder»? Betekent dit dat de «niet-gemiddelde huurder» wél meer voor een warmtenet gaat betalen dan voor de gasrekening?
Het Startmotorkader hanteert (conform het Klimaatakkoord) woonlastenneutraliteit als uitgangspunt voor alle huurders, met de kanttekening dat het niet gegarandeerd is dat woonlastenneutraliteit in elke individuele situatie behaald kan worden. De individuele situatie hangt onder andere af van het energieverbruik. Indien bij een warmtenet bijvoorbeeld de kosten voor het vastrecht relatief hoog zijn, maar de verbruikskosten laag, dan zullen grotere huishoudens bij een gelijkblijvende warmtevraag doorgaans meer besparen dan gemiddeld. Dit voorbeeld laat zien dat per geval wordt bezien welk aanbod wordt gedaan aan de huurder. In feite wordt het gemiddelde gebruik van de drie voorgaande jaren van de huurder als startpunt gehanteerd, waarin het vastrecht (levering, meting en transport) en variabele verbruikskosten in lijn zijn met de formule voor Niet Meer dan Anders (NMDA). Een verhuurder kan een woning alleen aanpassen met een aansluiting op een warmtenet op het moment dat een huurder daarmee instemt na een schriftelijk voorstel. Bij een complex woningen geldt een specifieke regeling: een voorstel wordt redelijk geacht indien 70% van de huurders daarmee heeft ingestemd. Een belangrijke overweging van huurders daarbij is de voorgestelde huurverhoging na renovatie. Hiermee wordt geborgd dat de verhuurder een redelijk aanbod doet aan huurders en aandacht heeft voor de mogelijke onvoordelige uitkomsten in individuele gevallen bij verduurzaming.
Wat betekent «woonlastenneutraal»? Worden hierin ook de almaar stijgende huurprijzen meegerekend? Hoe wordt «woonlastenneutraliteit» berekend, aangezien dit voor elke individuele huurder, met zijn eigen inkomsten- en uitgavenpatroon, anders is?
In het Klimaatakkoord is afgesproken dat woonlastenneutraliteit het uitgangspunt is voor de transitie in de gebouwde omgeving. Woonlastenneutraliteit als uitgangspunt heeft als doel om de lasten van de huurder niet te laten stijgen als direct gevolg van de energietransitie. Het ziet inderdaad op woon- en energielasten en is inderdaad voor elke individuele huurder anders. Dat maakt het een ingewikkelde rekensom, zoals ik ook in antwoord 2 toelicht. De woonlastenneutraliteit is op dit moment echter niet voor iedereen haalbaar, maar het streven is dit voor zo veel mogelijk huishoudens en gebouweigenaren mogelijk te maken. Op dit moment onderzoek ik de berekening van woonlastenneutraliteit samen met de Minister van Economische Zaken en Klimaat (EZK) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). In dit onderzoek worden ook de gestelde vragen beantwoord zoals op welke wijze de woonlastenneutraliteit berekend kan worden. Ik informeer uw Kamer na de zomer over de resultaten van dit onderzoek.
Deelt u de mening dat de «belofte» dat huurders voor een warmtenet niet meer gaan betalen dan voor de gasrekening een valse belofte is, aangezien de gasrekening de afgelopen jaren bewust gigantisch is verhoogd? Als de gasrekening verder stijgt, stijgen dan ook de kosten voor een warmtenet?
Ten aanzien van uw eerste vraag deel ik de mening niet. De woonlastenneutraliteit heeft betrekking op de situatie van de huurder vóór en na verduurzaming bij gelijk blijvend energieverbruik. Dat laat onverlet dat energieprijzen kunnen veranderen. In de huidige Warmtewet geldt dat het tarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen gemaximeerd is op de kosten van een gemiddelde gebruiker die voor zijn warmtevoorziening gebruik maakt van aardgas. Dit is conform het in de Warmtewet gehanteerde uitgangspunt van de gasreferentie. Daardoor betalen huurders met een warmtenet niet meer dan een gemiddelde huurder met een gasaansluiting. Ten aanzien van uw tweede vraag: het klopt inderdaad dat als de gasrekening stijgt of daalt, het maximumtarief dat warmtebedrijven in rekening mogen brengen ook stijgt of daalt. Ik teken daarbij aan dat veel warmtebedrijven in de praktijk minder in rekening brengen dan het maximum. De Minister van EZK heeft toegezegd dat de Warmtewet 2 een andere tariefstructuur zal kennen dan de huidige gasreferentie (zie Kamerstuk 30 196, nr. 694).
Deelt u de mening dat het vals is om de woon-/energielasten eerst bewust enorm te verhogen en vervolgens te pronken met «woonlastenneutraliteit»? Deelt u de conclusie dat bewoners hiermee voor de gek worden gehouden en pas écht wat opschieten met lagere lasten? Bent u ertoe bereid de energiekosten en de huurprijzen te verlagen?
Nee, ik deel noch uw mening noch uw conclusie. Het kabinet heeft de energielasten in 2020 voor alle huishoudens verlaagd.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat verhuurders de vaste kosten voor het beheren van het warmtesysteem en de eenmalige bijdrage aansluitkosten, die voor hun rekening komen, níét doorberekenen aan de huurders – ook niet op termijn?
De beheerkosten van het warmtesysteem worden gedragen door de warmtebedrijven, de eenmalige bijdrage aansluitkosten door de gebouweigenaar, zoals een woningcorporatie. Huurders kunnen niet direct kosten worden doorberekend die voor rekening komen van andere partijen.
Kunt u zich uw uitspraak herinneren dat het «evident [blijft] dat uiteindelijk alle kosten, direct of indirect, worden gedragen door de samenleving» en dat «huishoudens [...] de kosten [terugzien] in bijvoorbeeld productprijzen, huur, huizenprijzen, energielasten of belastingen»?2 Deelt u de conclusie dat alle kosten van het aardgasvrij maken van woningen – dus ook de te verstrekken subsidie en de door de verhuurders te dragen kosten – linksom of rechtsom uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners komen?
Nee. Niet alle kosten voor het aardgasvrij maken van woningen komen uiteindelijk altijd voor rekening van de bewoners. Een deel van de kosten wordt gedragen door warmtebedrijven, een deel door verhuurders, een deel door de samenleving en een deel door bewoners. Tegenover de kosten die bewoners dragen staan ook besparingen. Streven/uitgangspunt is dat deze som voor de bewoners niet negatief uitpakt, uitgedrukt in het begrip woonlastenneutraliteit.
Bent u ertoe bereid onmiddellijk en volledig te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Nee, het kabinet onderschrijft de Klimaatdoelstelling van Parijs. Dat betekent dat in 2050 de CO2-uitstoot met 95% gereduceerd moet zijn. Dit vergt onder meer dat tot 2050 woningen stapsgewijs en binnen de randvoorwaarden van haalbaarheid en betaalbaarheid, overgaan van aardgas op niet fossiele energie, zoals wind- en zonne-energie en groen gas.
Het bericht 'NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «NCG levert in afgelopen drie maanden elf versterkte huizen op»?1
Ja, ik ken het bericht.
Klopt het dat de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) in de eerste drie maanden van dit jaar elf huizen heeft versterkt?
Ja. Daarbij moet worden opgemerkt dat de uitvoering van versterking nu veelal sloop-nieuwbouw of ingrijpende versterking betreft. Dit zijn complexe projecten die gekenmerkt worden door een lange doorlooptijd. Er zijn tot en met maart 2020 1210 adressen naar de markt gebracht voor ontwerp, in totaliteit is van 317 adressen het ontwerp gereed (hier kan de schop in de grond) en in totaal zijn 11 adressen opgeleverd.
Wat was de planning als het gaat om het versterken van huizen in de eerste drie maanden?
In het Versnellingspakket dat tijdens het bestuurlijk overleg op 23 januari 2020 is vastgesteld (Kamerstuk 33 529, nr. 718) is een vooruitblik voor 2020 opgenomen. De ambitie is om in 2020 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen uit te voeren. Gekeken naar de realisatie in het laatste kwartaal van 2019 lijkt dit haalbaar. Dit is ook het uitgangspunt dat de gemeenten en de NCG hanteren ten behoeve van hun planvorming. De gemeentelijke plannen van aanpak worden uiterlijk eind mei vastgesteld en bieden inzicht in de uitvoering de komende tijd. Het kabinet zet samen met de NCG, de regio en bouwbedrijven alles op alles om ook de uitvoering van versterkingsmaatregelen te versnellen met de praktijkvariant en de Bouwimpuls. Ik verwacht dat het tempo van de uitvoering door deze maatregelen omhoog zal gaan. Op korte termijn betekenen de afspraken bijvoorbeeld dat met de bouwimpuls circa 900 woningen versneld in uitvoering gebracht kunnen worden door bouwpartijen eerder te betrekken. Hierbij moet worden opgemerkt dat de gebouwen die op dit moment gereed zijn om in uitvoering te worden gebracht veelal fors versterkt moeten worden. De complexiteit van deze projecten betekent dat de planfase en de daadwerkelijke uitvoering de nodige tijd kosten. De verwachting is dat naarmate de gaswinning verder daalt, de noodzakelijke versterkingsmaatregelen minder vergaand worden en de planning en uitvoering sneller zal gaan.
Wat vindt u van het feit dat in drie maanden tijd maar elf huizen zijn versterkt? Deelt u de mening dat dit veel en veel te langzaam gaat en veel te weinig is?
Zie antwoord vraag 3.
Wat zijn de voornaamste oorzaken van het feit dat er maar elf huizen zijn versterkt in de afgelopen drie maanden? Wat kan er worden gedaan om deze oorzaken weg te nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe heeft het coronavirus invloed op het versterken van huizen, naast het feit dat het aantal inspecties achterloopt als gevolg van de maatregelen die zijn genomen rondom het coronavirus?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de Coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Ten aanzien van de daadwerkelijke start bouw en bouwprojecten: hieraan wordt doorgewerkt conform het protocol «Samen veilig doorwerken». De NCG heeft extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces.
Welke maatregelen kunnen er op korte termijn worden genomen om de versterking van huizen in Groningen te versnellen, vanzelfsprekend binnen de richtlijnen en adviezen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)?
Omdat de versterking een veiligheidsoperatie is, wordt ook tijdens de coronacrisis alles op alles gezet om het versterkingsproces zoveel mogelijk doorgang te laten vinden en eventuele vertraging te minimaliseren. Vanwege de crisis is heeft de NCG 167 geplande opnames en nog eens 40 opnames uit bijzondere projecten noodgedwongen afgezegd. Inmiddels zijn opnames op vrijwillige basis hervat. De NCG heeft om vertraging te voorkomen een alternatieve werkwijze uitgetest, eveneens op vrijwillige basis. Bij een alternatieve werkwijze wordt in een telefonisch gesprek met eigenaren bepaald welke vorm van opname mogelijk is voor het pand en geschikt is voor de bewoner. Dit kan zijn een opname door de bewoner zelf met een camera eventueel onder begeleiding van een deskundige of een fysieke opname waarbij het inspectiebureau langskomt binnen de kaders van de RIVM-richtlijnen. De eerste ervaringen zijn positief. De NCG onderzoekt of deze wijze van opnemen mogelijk ook op langere termijn kan worden toegepast. De engineerbureaus, die de bouwkundige beoordelingen uitvoeren, zijn verzocht om binnen haar mogelijkheden en de richtlijnen van het RIVM zoveel mogelijk de beoordelingen uit te voeren. Daarnaast wordt verder gegaan met steekproefsgewijze reviewen van de aangeleverde beoordelingen. Hierdoor zal naar verwachting in de komende periode de maandproductie licht kunnen stijgen. Verder werkt de NCG samen met de ingenieursbureaus aan verdere kwalitatieve verbetering van de beoordelingen om deze eerder aan de bewoner te kunnen leveren. Er is een digitale werkwijze voor opnames uitgewerkt waarmee vanaf 13 april een pilot is gestart van 10 adressen per ingenieursbureau. Deze werkwijze is ook te hanteren na de opheffing van de intelligente lockdown. Er zijn 15 extra bewonersbegeleiders aangesteld om bewoners te begeleiden in alle stadia van het versterkingsproces. Het doel blijft om het afgesproken aantal van opnames en beoordelingen voor 2020 te halen.
Bent u bereid alle maatregelen te nemen die binnen de richtlijnen en adviezen van het RIVM mogelijk zijn om de versterking van huizen in Groningen te versnellen? Zo ja, welke?
Ja. Zoals in het antwoord van vraag 7 uiteengezet worden door de NCG verschillende stappen gezet om met inachtneming van de richtlijnen van het RIVM de versterkingsoperatie zoveel mogelijk door te laten gaan.
Op welke termijn verwacht u dat de wijzigingen die binnen de NCG zijn doorgevoerd om de versterking te versnellen zijn vruchten zullen afwerpen? Kunt u hierbij concreet aangeven wat wordt bedoeld met in de loop van 2020?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u een planning geven van de hoeveelheden te versterken huizen in 2020 en daarna?
Om iets te kunnen zeggen over het aantal gebouwen dat zal moeten worden versterkt zal uit een beoordeling duidelijk moeten worden of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. Vervolgens zal ook voor de planning veel afhangen van de omvang van de benodigde versterkingsmaatregelen. Zodoende is het niet mogelijk om een doorkijk te geven naar de komende jaren.
Gedwongen verhuizingen in Leiden |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tijdelijke huurders Hoflaan in de knel door crisis»?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja.
Is er contact geweest vanuit het ministerie met Portaal, de gemeente Leiden en de leegstandbeheerder over deze situatie? Zo ja, wat is er uit deze gesprekken gekomen? Zo nee, bent u bereid om hier alsnog over in contact te treden?
Er is vanuit het ministerie contact geweest met de betrokken woningcorporatie en de leegstandsbeheerder. Uit deze gesprekken komt naar voren dat deze partijen mijn standpunt delen dat het belangrijk is dat er geen mensen op straat belanden tijdens de coronacrisis. Dit betekent dat de leegstandsbeheerder ook contact heeft gezocht met de bewoners van het pand om hen te vragen of zij vervangende woonruimte hebben. Uit dit contact blijkt dat een groot deel van de bewoners dat ook heeft. De leegstandsbeheerder en de woningcorporatie hebben aangegeven bereid te zijn om de huurders te helpen die geen vervangende woonruimte hebben.
Is het waar dat leegstandbeheerder in kwestie Ad Hoc Beheer in een brief aan de bewoners aangeeft dat de eigenaar van het pand de overeenkomst met Ad Hoc heeft opgezegd en het pand weer wil gaan gebruiken voor andere doeleinden of het pand wordt gesloopt / gerenoveerd? Zo ja, welke doeleinden zijn dit? Is dit volgens u op dit moment een legitieme reden om de bruikleenovereenkomst op te zeggen?
De woningcorporatie is reeds voor de coronacrisis contractuele verplichtingen aangegaan met derden over sloop (en daarna nieuwbouw). De bewoners zijn hier al ruim voor de coronacrisis van op de hoogte gesteld. Ik vind dat er daarbij een balans moet zijn tussen de belangen van huurders en verhuurders in deze buitengewone omstandigheden. Ik vind het belangrijk dat de bouw- en verduurzamingopgave doorgang kan blijven vinden in deze tijd.
Hoe kunt u garanderen dat wanneer deze bewoners het pand moeten verlaten op een veilige manier kunnen verhuizen met in achtneming van de richtlijnen, zoals vastgesteld door het RIVM?
Het is belangrijk dat we maatregelen treffen om de verspreiding van het Coronavirus een halt toe te roepen en er is daarbij een verantwoordelijkheid voor alle burgers in deze samenleving om te voldoen aan de richtlijnen van RIVM, ook tijdens verhuizingen. De «Erkende Verhuizers» geven aan dat verhuizingen, met inachtneming van de richtlijnen, door kunnen gaan3.
Deelt u de mening dat de beste manier om deze groep bewoners en daarmee ook de rest van de samenleving te beschermen is om hen op dit moment zoveel mogelijk thuis te laten blijven, zodat de verspreiding van het Coronavirus een halt kan worden toegeroepen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er geen absolute noodzaak is om deze groep bewoners op dit moment uit huis te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat deze groep bewoners op dit moment niet op straat moet komen te staan. Maar de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zijn er naar eigen zeggen toe bereid om gezamenlijk de bewoners die geen alternatieve woonruimte hebben te helpen.
Van de woningcorporatie begreep ik dat de woningen ondanks de coronacrisis toch nu vrij moeten komen omdat in de komende periode, voorafgaand aan de daadwerkelijke sloop, in de woningen asbestonderzoek gedaan gaat worden. Dat asbestonderzoek kan tot gevaar voor bewoners leiden en om dat te voorkomen worden de betrokken bewoners nu naar alternatieve woonruimte begeleid. Een groot deel van de betrokken bewoners beschikt al over alternatieve woonruimte.
Bent u bereid om in dit geval te bemiddelen tussen verhuurders, leegstandbeheerders en huurders om, gezien de coronacrisis, uitstel van oplevering te vragen zolang de crisis duurt plus de gebruikelijk opzegtermijn? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 6 heb aangegeven, beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte. Om in aanmerking te komen voor een bruikleenovereenkomst dient de huurder namelijk te beschikken over een zogenoemd «achtervangadres». De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Deelt u de mening dat deze doelgroep van zogenoemde antikraak bewoners op dit moment in nog grotere onzekerheid leeft en daarom extra beschermd dient te worden zolang de coronacrisis voortduurt? Zo ja, hoe bent u van plan dit te gaan regelen?
Volgens de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder beschikken de meeste van de betrokken bewoners al over alternatieve woonruimte of kunnen zij gebruik maken van een achtervangadres. Deze betrokken bewoners leven niet in onzekerheid. De betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder zetten naar eigen zeggen gezamenlijk en in overleg met de bewoners alles op alles om voor de bewoners die nog niet over alternatieve woonruimte beschikken tijdig andere woonruimte te vinden.
Is er volgens u een groter economisch belang dat de gedwongen verhuizing van deze groep bewoners boven hun eigen veiligheid en dat van de samenleving plaatst?
De betrokken bewoners worden juist vanwege hun veiligheid nu naar alternatieve woonruimte begeleid, omdat de woningcorporatie naar eigen zeggen voorafgaande aan de sloop asbestonderzoek in de woningen gaat uitvoeren, wat tot gezondheidsgevaar van bewoners zou kunnen leiden. Ook als dat asbestonderzoek nog niet in de eigen huurwoning geschiedt kan asbestonderzoek in omliggende woningen en in de gemeenschappelijke ruimten tot gezondheidsgevaar leiden.
De woningcorporatie wil de sloop en daarna nieuwbouw vanwege het woningtekort in Leiden (na de asbestonderzoeken) volgens planning uitvoeren. Daarbij geven de betrokken woningcorporatie en leegstandbeheerder naar eigen zeggen aan gezamenlijk de bewoners, die nog geen alternatieve woonruimte hebben en in overleg met hen, naar alternatieve woonruimte te begeleiden.
De (woning)bouw ten tijde van de Coronacrisis |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Orderinstroom bouw daalt met een kwart»?1
Ja.
Kunt u een onderbouwde inschatting maken in welke mate de orderinstroom voor specifiek de woningbouw afneemt?
Het is onzeker hoe de gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de diepte van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis worden niet direct heel duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn hard aankomen. Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik op 20 mei jl. maatregelen aangekondigd die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.2 Deze maatregelen hebben tot doel dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Dit moet er uiteindelijk voor zorgen dat er zo min mogelijk banen verloren zullen gaan. Naast de reeds aangekondigde maatregelen blijf ik niet stilzitten en houd de vinger aan de pols.
Wat is uw reactie op dit zorgelijke signaal, mede gezien het grote woningtekort van honderdduizenden woningen dat er reeds vóór de Coronacrisis was?
In een tijd waarin het woningtekort met 4,2% historisch hoog is, is het belangrijk dat de bouw ten tijde van de Coronacrisis op gang wordt gehouden. De bouw ondervindt, net als vele sectoren, hinder van de contactbeperkende maatregelen. Daarnaast heeft de economische neergang een potentieel grote impact op de bouwproductie en werkgelegenheid in de sector. Ook is voor kwetsbare groepen zoals daklozen en arbeidsmigranten de urgentie van goede huisvesting nog verder toegenomen vanwege het besmettingsgevaar van corona.
Daarnaast zorg ik er met de op 20 mei jl. aangekondigde maatregelen voor dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd.
Deelt u de mening dat gezien de woningnood Nederland zich eigenlijk geen stagnatie van de bouw kan veroorloven en dat het van het allergrootste belang is om zowel het aanbod als de vraag op peil te houden?
Een stagnatie van de woningbouwproductie kunnen we ons inderdaad niet permitteren. Het op gang houden van de bouw is een gezamenlijke opgave. Gelukkig ervaar ik een grote bereidheid van de sector om te werken aan een gezamenlijke aanpak. Daarom hebben we er met het protocol «Samen veilig doorwerken» allereerst voor gezorgd dat de bouw op een veilige manier door kan gaan.3 Ook is met medeoverheden, de bouw- en technieksector, banken en brancheverenigingen de verklaring «Samen doorbouwen aan Nederland» opgesteld.4 Hiermee hebben we met elkaar afgesproken om alles op alles te zetten om aan de grote vraag naar woningen te voldoen, de verduurzamingsopgave van de bestaande bouw uit het Klimaatakkoord door te laten gaan. De partijen hebben afspraken gemaakt over het door laten gaan of versnellen van investeringen, vergunningverlening en aanbestedingen. Zo willen zij voorkomen dat bouwprojecten vertragen of stil komen te liggen.
Daarnaast bevat het doorbouwpakket maatregelen die erop gericht zijn dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouw en verduurzaming niet worden uitgesteld. Door het laten doorgaan en zo mogelijk versnellen van investeringen vanuit verschillende overheidspartijen, het wegnemen van obstakels bij procedures en planvorming door in te zetten op extra capaciteit bij gemeenten, het naar voren halen van middelen van de woningbouwimpuls en door de bouw van huisvesting voor kwetsbare groepen te versnellen kunnen we realiseren dat er tijdens de Coronacrisis wordt doorgebouwd. Ook ga ik bestuurlijke afspraken met gemeenten en woningcorporaties maken om te zorgen dat er wordt doorgebouwd. En tot slot geef ik een extra stimulans opdat particulieren verduurzamingsmaatregelen niet uitstellen.
Deze maatregelen zijn aanvullend op het beleid gericht op versnellen aanpak woningtekort5 en gericht op de problematiek voor de korte termijn. Het is onzeker hoe gevolgen van de Coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Naast de maatregelen die met het doorbouwpakket zijn aangekondigd, onderzoeken ik nader of en zo ja welke verdere maatregelen nodig zijn om de bouw te kunnen laten doorbouwen.
Deelt u de conclusie van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de terugval met name te verklaren valt vanuit onzekerheid over de toekomst? Welke andere oorzaken van de terugval ziet u?
Ik herken het beeld dat potentiële huizenkopers zich in financieel onzekere tijden niet willen committeren aan een nieuwbouwwoning waardoor de bouw daarvan niet van de grond komt. Gezien de huidige Coronacrisis en de prognoses van onder meer het EIB is de kans aanzienlijk dat er dit jaar (2020) en volgend jaar (2021) inderdaad minder dan 75.000 woningen worden gebouwd. Bij het uitbreken van de Coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van I&W en alle maatschappelijke partners de «Gemeenschappelijke verklaring: Samen doorbouwen aan Nederland» ondertekend. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie middels de woningbouwimpuls, het Expertteam Woningbouw en het lostrekken van specifieke projecten. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen van de Woonagenda en de Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie duurzaam op gang te houden.
Ook de stikstofproblematiek leidt tot terugval in de vergunningverlening. Voor veel bouwbedrijven is het aanvragen van een Natuurvergunning voor woningbouwprojecten nieuw. Het kabinet zet zich in om dit probleem aan te pakken. Zo zijn vorig jaar drie maatregelen aangekondigd waarvan de opgeleverde stikstofruimte – na afroming ten behoeve van natuurherstel – met voorrang wordt ingezet voor de woningbouw en zeven MIRT-projecten. Met de structurele aanpak stikstof die uw Kamer op 24 april jl. heeft ontvangen, heeft het kabinet verdere stappen gezet om dit probleem aan te pakken.6
Wat vindt u van het idee van fondsvorming voor zaken zoals het kopen van te bouwen woningen, investeringen in gebiedsontwikkeling, het op peil krijgen van ambtenarencapaciteit bij gemeenten en provincies, het versnellen van de woningbouwproductie en het op peil houden van kredietverlening aan ontwikkelaars en woningbouwers? Kunt u uw antwoord per onderdeel toelichten?
Kunt u uiteenzetten welke mogelijkheden het Rijk reeds benut om anticyclisch bouwen aan te jagen, en zo een bouwcrisis te voorkomen?
Cycliciteit is inherent aan het karakter van de woningmarkt. De woningmarkt is een voorraadmarkt, hetgeen betekent dat het aanbod in geringe mate kan reageren op ontwikkelingen in de vraag. Het vergroten van de woningvoorraad kost tijd, gemiddeld zo’n tien jaar. Dat betekent dat bij een stijging van de vraag er op korte termijn nog niet direct een stijging van het aanbod plaatsvindt. De afgelopen financiële crisis heeft ons geleerd dat de woningmarkt sterk cyclisch kan zijn: de woningbouwproductie is sterk teruggevallen en huizenprijzen zijn sterk op en neer gegaan. Omdat ik streef naar een stabielere woningmarkt, heb ik op 18 februari jl. mijn aanpak uiteengezet hoe ik met andere partijen het inlopen van het woningtekort ga versnellen.
Deze aanpak komt bovenop de al eerder aangekondigde Woningbouwimpuls van € 1 miljard en de korting op de verhuurderheffing. Hiermee komen meer woningen in de komende jaren beschikbaar, vooral voor lage- en middeninkomens, waaronder meer dan 80.000 woningen waarvoor aanvragen zijn ingediend op basis van de Regeling Vermindering Verhuurderheffing Nieuwbouw 2020. Woningbouwcorporaties kunnen een stabiliserende rol spelen in de woningbouwproductie. Ongeacht de stand van de economie blijft de vraag naar betaalbare huurwoningen bestaan. Wanneer corporaties in een economische neergang blijven investeren in woningbouw kunnen zij de terugval in de woningbouwproductie – en de daarmee gepaard gaande negatieve gevolgen, zoals een uitloop aan personeel – beperken. Verder blijkt uit de interdepartementale analyse die ik op 20 mei jl. naar uw Kamer heb gestuurd dat het belangrijk is om de woningbouwproductie aan te laten sluiten bij de lange termijn woningbehoefte.7 De analyse wijst op het belang om partijen te faciliteren om in crisistijd door te blijven bouwen. Daartoe zijn middelen voor extra flexpools die gemeenten ondersteunen bij de vergunningverlening en andere procedures een onderdeel van de reeds aangekondigde doorbouwmaatregelen.8
Zoals ik heb aangegeven bij vraag 6 (d) heb ik ook middelen uit de woningbouwimpuls naar voren gehaald zodat er in 2020 50 miljoen euro extra beschikbaar is en er nog sneller meer betaalbare huizen voor starters en middeninkomens kunnen worden gebouwd. Tevens heb ik ingezet op het vergroten en versnellen van de woningbouwproductie middels de Woondeals die ik heb gesloten met een aantal regio’s die op de langere termijn de grootste bouwopgave hebben. Ook het verkorten van procedures kan helpen om de woningbouw in de toekomst sneller toe te laten nemen na een crisis. Daar draagt de Omgevingswet aan bij.
Welke mogelijkheden ziet u, voor zover dat nog niet gebeurt, om de inzet uit te breiden met:
Wanneer wordt de Wet maatregelen middenhuur ingevoerd, die immers reeds door de Eerste Kamer behandeld is?
De Wet maatregelen middenhuur bestaat uit twee delen: een aanpassing van de Huisvestingswet en een aanpassing van de Woningwet. De aanpassing van de Huisvestingswet is reeds enige tijd in werking getreden en daar wordt ook al gebruik van gemaakt door gemeenten.
Om de wijziging van de Woningwet te effectueren is ook een wijziging van de onderliggende AMvB nodig. Dit betreft het conceptbesluit waarin de markttoets wordt vervangen door een marktverkenning. Deze is echter vanwege verscheidene vragen en moties vanuit uw Kamer, vooralsnog niet aan de Raad van State aangeboden. Naar aanleiding van de vragen over de werking van de marktverkenning tijdens het Algemeen Overleg op 12 december jl., heb ik toegezegd een brief te sturen ter verduidelijking. Ervan uitgaande dat deze brief eventuele onduidelijkheden wegneemt, kan het conceptbesluit voor advies aan de Raad van State aangeboden worden. Bij een voorspoedige voortgang in het wetgevingsproces zou het voorstel na de zomer in werking kunnen treden.
Hoe stelt de rijksoverheid zich op wanneer als gevolg van de coronacrisis (ziekteverzuim, problemen met de aanvoer van materialen etc.) bouwprojecten vertraging oplopen, wordt hierin redelijkheid betracht?
Waar de Coronacrisis aantoonbaar leidt tot knelpunten binnen projecten handelt de rijksoverheid doortastend vanuit het perspectief best for project. Daarbij stelt de rijksoverheid zich redelijk en billijk op richting de opdrachtnemer. Het Rijksvastgoedbedrijf en Rijkswaterstaat hanteren hierbij de volgende uitgangspunten:
Deze aanpak is in lijn met hetgeen Staatssecretaris Knops (BZK) en Minister van Nieuwenhuizen (I&W) hebben afgesproken met de brancheorganisaties. Onderdeel van deze afspraken is de redelijke en flexibele opstelling die de rijksoverheid verwacht van de marktpartijen, richting opdrachtgever en naar andere bedrijven in de keten. Deze aanpak is met medeopdrachtgevers gedeeld en wordt door een groeiend aantal opdrachtgevers toegepast.
Herkent u signalen dat bij transformaties (bijvoorbeeld een kantoorpand dat wordt omgezet naar woningen) binnen zes maanden moet worden door-geleverd om de vrijstelling overdrachtsbelasting te behouden, maar door de coronacrisis deze termijn te krap is? Bent u bereid deze termijn te verlengen? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de doorverkoopfaciliteit is om de overdrachtsbelasting te beperken voor situaties van verkrijgingen binnen zes maanden van dezelfde onroerende zaak door verschillende verkrijgers. Er zijn mij geen signalen bekend dat transformaties door de Coronacrisis de termijn van zes maanden niet hebben kunnen halen. Overigens duurt het transformeren van een kantoorpand naar woningen doorgaans langer dan zes maanden. Dergelijke transformaties vallen altijd buiten de reikwijdte van de doorverkoopfaciliteit. Daarom ontbreekt op dit moment de noodzaak de voor de faciliteit gestelde termijn te versoepelen.
Herkent u signalen dat procedures voor bezwaar en beroep aanzienlijke vertraging oplopen doordat de rechterlijke macht vanwege de coronacrisis noodzakelijkerwijs focust op zwaardere strafzaken? Wat kunt u hierin betekenen?
Ik heb geen gegevens over vertraging bij bezwaarprocedures. Daar ligt in elk geval geen relatie met de rechterlijke macht, omdat die in dat stadium nog niet betrokken is. Wat betreft de beroepszaken heb ik geen aanwijzingen dat op dit moment minder bestuursrechtelijke zaken worden afgedaan ten faveure van het aantal strafrechtelijke zaken of dat bestuursrechters worden ingezet voor het afdoen van strafzaken. Voor de toekomst kan niet worden uitgesloten dat extra rechters voor de behandeling van strafzaken moeten worden ingezet om de achterstanden weg te werken. Die inzet zou ten koste kunnen gaan van andere rechtsgebieden, waaronder Bestuursrecht. De Rechtspraak heeft in de Algemene regeling zaaksbehandeling en meer specifiek in de Tijdelijke regeling Bestuursrecht regels gesteld welke zaken worden afgedaan en hoe zij worden afgedaan.
Klopt het dat sommige huizenbouwers sinds het uitbreken van de coronacrisis met regelmaat contracten aanpassen, waarbij aansprakelijkheid voor een langere bouwtijd en hogere bouwkosten al bij voorbaat worden uitgesloten? Wat vindt u van deze praktijk? Op welke manier kunt u woningkopers in deze situatie wijzen op hun rechten?
Ik heb op dit moment geen signalen van onrechtmatig aanpassen van contracten door bouwers of ontwikkelaars. Vereniging Eigen Huis ondersteunt woningkopers en fungeert daarbij vaak als eerste vraagbaak. Wanneer ik concrete aanwijzingen heb van dergelijke signalen, dan ben ik natuurlijk bereid deze nader te onderzoeken.
Welke mogelijkheden ziet u om kopers te ondersteunen, bijvoorbeeld middels het uitbreiden van de Nationale Hypotheek Garantie? Klopt het dat mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) ook gebruik kunnen maken van hypotheek-leenmogelijkheden, aangezien deze regeling er op gericht is dat mensen hun baan behouden?
De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG, namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze kopers bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Huishoudens met al een bestaande NHG-hypotheek die door de Coronacrisis onvrijwillig werkloos worden of te maken krijgen met een substantiële inkomstenderving kunnen terugvallen op de zekerheden die NHG biedt. NHG heeft de voorwaarden aangepast zodat kredietverstrekkers bij hypotheken met NHG gemakkelijker uitstel van betaling kunnen geven.
Bij mensen die gebruik maken van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en een hypotheek of lening willen aangaan, zal gekeken worden of het inkomen voldoende bestendig en de woonlasten voldoende betaalbaar zijn, zodat zij ook in de toekomst de hypotheek of lening kunnen betalen. Het doel hierbij is dat verantwoorde financiering mogelijk blijft voor de koper. NHG heeft met een groot deel van de markt een uniforme aanpak hiertoe ontwikkelt door een corona vragenlijst voor hypotheekaanvragen op te stellen. De vragenlijst biedt koper en hypotheekadviseur extra ruimte om aan te geven waarom een aanvraag verantwoord is. Daarmee wordt voorkomen dat kopers die in getroffen branches werkzaam zijn per definitie geen toegang krijgen tot de hypotheekmarkt.
Wat vindt u van het pleidooi voor een Zesde Nota Ruimtelijke Ordening door Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarkt TU Delft (NRC, Hoe de overheid zelf de woningnood creëerde, 16 april). Vindt u dat de Nationale Omgevingsvisie voldoende richtinggevend is en een snelle woningbouwproductie kan aanjagen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn brieven over het versnellen van de aanpak van het woningtekort9 en over regie en keuzes in het nationaal omgevingsbeleid (NOVI)10 heb ik de lijnen uitgezet voor een concrete aanpak voor het terugdringen van het woningtekort, zowel kwantitatief als kwalitatief en met aandacht voor de betaalbaarheid. Eerder zijn in de Woondeals al afspraken gemaakt over de plancapaciteit en hebben partijen gezamenlijk locaties aangewezen die een substantiële bijdragen leveren aan de bouwopgave. Daarbij gaat het zowel om de versnelling op de korte termijn, als om grotere gebiedsontwikkelingen voor de langere termijn. Het betreft zowel binnenstedelijke verdichtingslocaties als transformatielocaties en uitleglocaties. Sommige locaties vallen zowel onder de versnellingslocaties als onder de gebiedsontwikkelingen. In de nadere uitwerking van de NOVI en de verstedelijkingsstrategieën zullen deze gebieden worden meegenomen.
In het debat over de Ontwerp NOVI in de Tweede Kamer in november 2019 en in aansluiting daarop in de Bestuurlijke Overleggen MIRT van november 2019 is door de toenmalige Minister voor Milieu en Wonen aangegeven dat de ronde voorjaars-BO’s MIRT (gehouden juni 2020) meer in het teken komt te staan van de uitvoering van de NOVI onder een nieuwe naam: de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving. De aanleiding voor de verbreding van het BO is dat de transitieopgaven zoals genoemd in de NOVI om een bredere afweging en aanpak vragen, waaronder de (versnelling van de) woningbouw. Belangrijk onderdeel van de agenda van deze BO’s Leefomgeving vormt de uitwerking van de regionale verstedelijkingsstrategieën. In deze strategieën wordt door regio en Rijk samen in lijn met de nationale verstedelijkingsstrategie uit de NOVI een gezamenlijke strategie opgesteld voor realisatie van voldoende woningen, werklocaties en voorzieningen in het juiste tempo, dit in relatie tot bereikbaarheid en andere opgaven zoals de kwaliteit van het landschap, energietransitie en klimaatadaptatie.
Het bericht ‘Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen’ |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Coronavirus bedreigt ook bouw van nieuwe woningen»?1
Ja.
Wat is uw visie op het bericht van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) dat de Coronacrisis tot een verlies van 40.000 voltijdbanen kan leiden bij een economische krimp van 5 procent?
Het is onzeker hoe gevolgen van de coronacrisis voor de economie als geheel en de bouw in het bijzonder zich verder zullen ontwikkelen. Door de grote onzekerheid over de effecten van de economische crisis bestaat het risico dat mensen terughoudender worden bij het kopen van een woning en beleggers en ontwikkelaars terughoudender worden met investeringen. Tijdens de vorige crisis hebben we gezien dat de effecten van een economische neergang op de bouw groot kunnen zijn en lang kunnen doorwerken. De gevolgen van een crisis zijn meestal niet direct duidelijk zichtbaar in de bouwsector, maar kunnen op termijn wel een groot effect hebben.
Een belangrijke les uit de analyse naar de cycliciteit van de woningmarkt is dat het van groot belang is om niet te wachten met maatregelen totdat de bouwproductie stilvalt. Daarom heb ik al een pakket aan maatregelen gepresenteerd2 dat er op gericht is dat er in 2020 zoveel mogelijk wordt doorgebouwd en dat investeringen, aanbestedingen en opdrachten voor nieuwbouw, verbouwingen en verduurzaming niet worden uitgesteld. Naast het doorbouwen is het van belang dat er zo min mogelijk voltijdbanen verloren zullen gaan. Ik blijf de vinger aan de pols houden om te beoordelen of er verdere aanvullende of nieuwe maatregelen nodig zijn.
Deelt u de conclusie dat het voornemen om jaarlijks 75.000 nieuwe woningen te bouwen de komende jaren absoluut niet gehaald zal worden nu er vorig jaar vergunningen voor 57.000 woningen werden verleend en dit jaar vergunningen voor 48.000 woningen worden verwacht?
Ten gevolge van de stikstof- en PFAS-problematiek en de coronacrisis is de prognose van onder meer het EIB dat er dit jaar en volgend jaar minder dan 75.000 woningen gebouwd worden. Bij het uitbreken van de coronacrisis heb ik daarom direct met het Ministerie van IenW en alle maatschappelijke partners het manifest «samen doorbouwen aan Nederland» opgezet. Met dit manifest wil ik, samen met andere betrokken partijen, het signaal afgeven aan de hele bouwsector dat ik er werk van maak om de effecten van de coronacrisis te minimaliseren. Daarnaast draag ik bij aan het op peil houden van de woningbouwproductie, middels de woningbouwimpuls, het expertteam woningbouw, het lostrekken van specifieke projecten en het inzetten van mogelijkheden via de Crisis en Herstelwet. Bovenop deze trajecten ben ik in nauw overleg met alle partijen uit de Woonagenda en Woondeals om aanvullend te kijken wat nodig is om de bouwproductie op gang te houden.
Deelt u de conclusie van het EIB dat voor 2021 herstel wordt verwacht (vergunningen voor 65.000 woningen), maar dat het aantal woningen dat wordt opgeleverd zal zakken naar 50.000? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de conclusie dat het voor woningcorporaties vrijwel ondoenlijk is in het huidige tijdsgewricht een bod aan hun gemeenten te doen om tot (bijstelling van de) prestatieafspraken te komen?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de regeling voor het Noodfonds Overbrugging Werkgelegenheid (NOW) ten aanzien van bouwbedrijven nu dergelijke ondernemingen zich er niet op kunnen beroepen?
Nee. Er zijn veel onzekerheden over hoe de pandemie zich de komende tijd zal ontwikkelen en welke effecten dat op de economie zal hebben. Dat maakt het juist belangrijk dat corporaties, gemeenten en huurdersorganisaties in gezamenlijkheid overleggen over de voorgenomen investeringen van corporaties en het effect dat de coronapandemie daarop heeft. Indien aanpassingen wenselijk, noodzakelijk of onvermijdelijk zijn, moet het gesprek over de te maken keuzes in die lokale driehoek plaatsvinden.
Deelt u de visie dat het scenario van het EIB dat er 40.000 arbeidsplaatsen zouden kunnen vervallen voorkomen kan worden als we met een ambitieus plan komen vanuit publieke en private opdrachtgevers? Zo ja, wat zal uw inzet daarbij zijn?
Bouwbedrijven kunnen gebruik maken van de NOW-regeling en doen dit ook. De regeling is positief ontvangen door de bouw. Wel bleek het lastig voor grote consortia om te voldoen aan de eis van 20% omzetverlies als zij slechts uitval van omzet in één van de bedrijfstakken hadden. Dit kon zich voordoen als een werkmaatschappij van een concern met zeer uiteenlopende activiteiten wel wordt geraakt (meer dan 20% omzetdaling), terwijl de activiteiten van de andere werkmaatschappijen van het concern wel doorlopen (of zelfs beter draaien) en op concernniveau daarom geen sprake is van 20% omzetdaling. De werkmaatschappijen van een concern kunnen niet individueel een beroep op de regeling doen. Als er dan geen interne solidariteit tussen de werkmaatschappijen en/of onderdelen binnen het concern is, dan kan dit tot ertoe leiden dat de individuele werkmaatschappij toch overgaat tot ontslag3.
Voor startups en voor seizoenswerk was de peildatum een probleem. Daar de NOW-regeling geen rekening houdt met seizoen patronen, bleek dat ondernemingen met een seizoenspiek niet in dezelfde mate van de loonsubsidie van de NOW gebruik konden maken als ondernemingen waar de loonkosten over het jaar minder fluctueren. De recent (aangekondigde) wijzigingen in de NOW leiden ertoe dat meer bedrijven op de NOW een beroep kunnen doen4.
Bent u bereid de bouw nu reeds te ondersteunen door aan te dringen op voorgang in de vergunningverlening en het naar voren halen van onderhoud? Kunt u concreet aangeven op welke terreinen dat voor de rijksoverheid mogelijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat op ministeries wordt gewerkt aan een groot investeringsplan met gerichte investeringen? Wanneer kunt u de Kamer daarover informeren?
In het doorbouwplan van 20 mei jl. zijn diverse maatregelen aangekondigd om de bouwsector op gang te houden. Een van deze maatregelen is gericht op de vergunningverlening. Ik zie dat gemeenten en provincies prioriteit blijven geven aan het behouden van de voortgang in de planvorming en gebiedsontwikkelingen, maar dat de beschikbaarheid van voldoende capaciteit en expertise regelmatig een probleem is. De inzet van gemeenten versterk ik daarom door zeker 20 regio’s financieel te ondersteunen om flexibele pools van ambtenaren op te zetten met (technische) kennis over planvorming en vergunningverlening, om zo de voortgang in de bredere lokale bouwfase te behouden en versnellen. Zo wordt de fase waar lokaal de eerste vertragingen kunnen ontstaan in gebiedsontwikkelingen aangepakt en vervolgens voorkomen dat woningbouwopdrachten bij marktpartijen afnemen. Met 20 miljoen euro extra in 2020 kunnen bestaande flexpools behouden blijven en verder uitgerold worden over 20 regio’s.
Daarnaast haal ik onderhoud en investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf naar voren en worden infrastructurele projecten versneld. Het Rijksvastgoedbedrijf kan een deel van het onderhoud en investeringen naar voren halen en versnellen, waaronder Defensie-vastgoed. Hiermee kan circa 15 miljoen euro aan onderhoud en investeringen in 2020 plaatsvinden.
In een gezamenlijke «Taskforce Infra» van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en brancheorganisaties wordt gekeken naar maatregelen die direct uitvoerbaar zijn, naar maatregelen voor over een half jaar en voor 2021. Dit is reeds gecommuniceerd naar de Kamer5. Rijkswaterstaat en Prorail laten de reeds geplande aanbestedingen voor aanleg en onderhoud aan infrastructuur doorgaan. Samen met de brancheorganisaties onderzoekt Rijkswaterstaat de mogelijkheden om werkzaamheden die voor latere jaren gepland stonden, naar voren te halen. Een dergelijke mogelijke versnelling komt bovenop het impulspakket en versnelling van Beheer en Onderhoud in 2020 en 2021 van respectievelijk circa 100 miljoen euro en circa 165 miljoen euro – waartoe vorig jaar besloten is. Ook aan ProRail is verzocht om te kijken naar de mogelijkheden om werkzaamheden naar voren te halen. Zo heeft ProRail werkzaamheden aan de Willemstunnel en de Schipholtunnel naar voren gehaald.
Zullen aspecten als de verruiming van de NHG, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming en ruimere mogelijkheden voor een starterslening, daarvan een onderdeel zijn?
Er worden verschillende investeringen gedaan, zoals het naar voren halen van investeringen van het Rijksvastgoedbedrijf. Ook werk ik samen met mijn collega Minister van Infrastructuur en Waterstaat om investeringen van Rijkswaterstaat naar voren te halen. Daarnaast zorgt een investeringsimpuls voor maatschappelijk vastgoed ervoor dat renovatie en groot onderhoud naar voren gehaald wordt en dat dit wordt gekoppeld aan verduurzaming en energiebesparing. Naast deze investeringen zal ik andere maatregelen verkennen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De verwachting is dat ik daar rond Prinsjesdag op kan terugkomen.
Ziet u mogelijkheden om de corporaties daar een specifieke rol in te geven aangezien zij minder afhankelijk zijn van de vraag naar koopwoningen en gelet op de schaarste aan huurwoningen altijd zullen moeten bouwen (anticyclisch bouwen)?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 11 verken ik andere maatregelen die een bijdrage kunnen leveren om te zorgen dat er doorgebouwd kan blijven worden ondanks de coronacrisis. De maximale kostengrens voor een woning met NHG is € 310.000. Voor woningen waarbij energiebesparende voorzieningen worden getroffen is de kostengrens 6% hoger, namelijk € 328.600. Deze grens sluit aan bij de doelgroep van NHG namelijk: lage- en middeninkomens. Ook in economisch minder goede tijden zal NHG deze huishoudens bescherming blijven bieden tegen betalingsproblemen en restschulden. Verschillende gemeenten bieden momenteel een starterslening aan. Ook kunnen zij bepaalde voorwaarden verbonden aan een starterslening bepalen. Op dit moment geldt er al een lager btw-tarief voor arbeid bij isoleren, stukadoren, behangen en schilderen. Op dit moment is het verhogen van de NHG-kostengrens, een lager btw-tarief voor onderhoud, renovatie en verduurzaming of ruimere mogelijkheden voor een starterslening geen onderdeel van een investeringsplan.
De voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de voortgang van de voorbereidingen op de implementatie van de Wet Kwaliteitsborging voor het Bouwen (WKB)?
In het Bestuursakkoord dat ik heb gesloten met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) zijn zes criteria van belang in de aanloop naar inwerkingtreding van de Wkb en het nieuwe stelsel van kwaliteitsborging. Eerste overkoepelend criterium is dat het stelsel voldoende waarborgen bevat dat gerealiseerde bouwwerken voldoen aan de bouwtechnische voorschriften in de hoofdstukken 2 tot en met 6 van het Bouwbesluit 2012. De nadere criteria zijn:
Uit de proefprojecten komen geen onoverkomelijke knelpunten naar voren voor invoering van het stelsel. Om eventuele knelpunten inzichtelijk te maken en op te lossen, worden nieuwe proefprojecten gestart.
De ICT bij het Rijk en het bevoegd gezag is op orde.
De toelatingsorganisatie kwaliteitsborging bouw is operationeel, zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende instrumenten voor kwaliteitsborging voor het bouwen toegelaten tot het stelsel zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Er zijn voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zodat bouwprojecten die onder het stelsel vallen, doorgang kunnen vinden.
Ad. 1.
Proefprojecten hebben tot doel om enerzijds eventuele onvolkomenheden vroegtijdig op te sporen en op te lossen, anderzijds wordt door het doen van de proefprojecten werkervaring opgedaan met de samenwerking en informatie-uitwisseling tussen partijen (aannemer, kwaliteitsborger en gemeente). Het starten van nieuwe proefprojecten, in aanvulling op eerder uitgevoerde proefprojecten (zie de beantwoording van vraag 8), gaat minder snel dan verwacht. Aandachtspunt voor de komende tijd zal zijn om een meer brede diversiteit aan bouwprojecten mee te nemen. Het streven is om zo te komen tot een representatieve doorsnede van alle bouwprojecten. Focus ligt daarbij op het beproeven van alle stappen in het proces met betrokkenheid van alle partijen. Daarnaast kunnen alle betrokkenen via de proefprojecten ervaring opdoen met het nieuwe stelsel.
Ad. 2.
De digitalisering van het Wkb-proces leunt voor een belangrijk deel op de digitalisering van het stelsel van de Omgevingswet. De landelijke voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) zorgt voor het kunnen indienen van de Wkb-meldingen. De voortgang van de implementatie van het DSO-LV wordt derhalve nauwlettend gemonitord.
De digitalisering van het Register Kwaliteitsborging met daarin de registratie van de kwaliteitsinstrumenten en de kwaliteitsborgers ligt op schema. Dit register wordt ontwikkeld en beheerd door de Toelatingsorganisatie Kwaliteitsborging beheert en staat los van het DSO-LV.
Ad. 3.
De oprichting van de toelatingsorganisatie ligt geheel op schema.
Ad. 4.
Er zijn momenteel vier instrumenten bekend die zouden kunnen voldoen aan de voorwaarden voor toelating tot het stelsel. Dit is voldoende voor een werkend stelsel van kwaliteitsborging. Mogelijk zullen hier nog instrumenten aan worden toegevoegd.
Ad. 5.
De Vereniging Kwaliteitsborgers Nederland geeft aan dat zij verwachten voldoende personeel te kunnen aantrekken. Hiervoor is echter wel nodig dat er werk voor deze mensen is. Meer proefprojecten kunnen helpen om geleidelijk meer mensen aan te nemen. Aandachtspunt hierbij is dat bij het werven van kwaliteitsborgers bij bouwbedrijven en adviesbureaus dit bij deze partijen niet leidt tot capaciteitsproblemen.
Kunt u ten aanzien van alle afspraken die vastgelegd zijn in het bestuursakkoord, dat u met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft gesloten, aangeven wat de stand van zaken is? Wilt u daarbij expliciet ingaan op de afspraak dat 10% van de bouwprojecten per gemeente die in gevolgklasse I vallen, uitgevoerd moet worden als proefproject? Klopt het dat dat een voorwaarde is voor inwerkingtreding van de WKB volgens bepaling 3.2.2 uit het bestuursakkoord? Is reeds bekend of uit de proefprojecten gebleken is dat geen onoverkomelijke knelpunten naar voren komen voor invoering van het stelsel?
De uitvoering van de afspraken uit het Bestuursakkoord met de VNG loopt gestaag. Samen met de VNG is een stevig implementatietraject opgezet, waarbinnen partijen samenwerken aan de voorbereiding van de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel. Bekeken moet worden wat de ontwikkelingen rondom het coronavirus voor de proefprojecten gaat betekenen, zoals de mogelijke uitval van personeel, de beschikbaarheid van bouwmaterialen, 1,5 meter afstand houden en het tijdelijk verleggen van prioriteiten.
De ambitie om 10% van de bouwprojecten uit te voeren als proefproject is geen expliciete voorwaarde voor inwerkingtreding van het nieuwe stelsel, maar is wel een belangrijk streven. Hoe groter het volume is aan proefprojecten, des te meer ervaring er kan worden opgedaan. Dat betekent dan weer dat er een gedegen voorbereiding is en de inwerkingtreding soepeler kan verlopen. Naast het volume – dat mede afhankelijk is van de bereidheid van gemeenten en bouwende partijen om deel te nemen aan pilots – is het minstens zo belangrijk om een brede diversiteit in bouwtrajecten te beproeven, de zogenaamde representatieve doorsnede. Dit zorgt ervoor dat er een goed beeld ontstaat van eventuele knelpunten die opgelost moeten worden. Het belang van deze gecombineerde aanpak van representatieve doorsnede en volume wordt door alle stakeholders onderkend.
Tot op heden zijn er op basis van de eerdere ervaringen en de recent gestarte nieuwe proefprojecten geen onoverkomelijke knelpunten naar voren gekomen.
Kunt u aangeven hoeveel nieuwe proefprojecten sinds de zomer van 2019 zijn gestart en hoe zich dat verhoudt tot de 10% bouwprojecten per gemeente in gevolgklasse I?
Sinds de zomer 2019 is er gestart met het organiseren van nieuwe proefprojecten. Naast het inzetten op het streefvolume van 10% proefprojecten is het noodzakelijk dat er vanuit een representatieve doorsnede gekeken wordt naar de diversiteit in proefprojecten. Vanuit de representatieve doorsnede wordt gekeken naar alle fases in het bouwproces, van initiatief tot ingebruikname van het bouwwerk.
Daarnaast is het noodzakelijk dat er naast seriematige woningbouw ook andere typen bouwwerken als fietsbrug, bedrijfshal enzovoort als proefproject worden uitgevoerd. Tevens is het van belang dat er kennis en ervaring wordt opgedaan met verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgeverschap). Dit is de meest voorkomende categorie en in het kader van representatieve doorsnede meest urgent om proefprojecten op te initiëren.
Na de eerste toetsing van de instrumenten in december 2019 zijn in januari jongstleden de eerste proefprojecten aangemeld. Begin april zijn er 11 proefprojecten gestart en aangemeld. Naast de nieuw gestarte proefprojecten zijn er diverse proefprojecten in voorbereiding. Zowel bij de kwaliteitsborgers, aannemers als gemeenten. Daarnaast wordt er vanuit de begeleidingscommissie proefprojecten een veertigtal proefprojecten geïdentificeerd en gestart. Deze proefprojecten zijn gericht op verbouwingen en kavelwoningen (particulier opdrachtgevers) als cruciaal onderdeel van de representatieve doorsnede.
Met het huidige aantal proefprojecten wordt nog niet voldaan aan het streven naar 10% proefprojecten. Betrokken partijen moe(s)ten hun inzet op proefprojecten verdelen met actuele ontwikkelingen zoals de Pfas- en stikstofproblematiek, de invoering van de Omgevingswet en recent het coronavirus. De inspanningen vanuit koepel- en brancheorganisaties blijven erop gericht om zoveel mogelijk proefprojecten te stimuleren.
Wat is uw beeld van de voorlichting die van de zijde van het rijk richting gemeenten wordt gedaan? Meent u dat dat voldoende is, nu een eerste brief met voorlichting over de WKB pas in december 2019 is verzonden naar gemeenten vanuit de VNG? Klopt het dat de handreiking voor proefprojecten die gemeenten soelaas moet bieden bij het opstarten van projecten volgens de nieuwe regelgeving, pas eind januari 2020 is verstuurd door de VNG? Zo ja, wat is uw visie daarop? Deelt u de gedachte dat het uitblijven van goede voorlichting bij gemeente leidt tot een matige informatiepositie, bewustwording en onnodige vertraging?
Conform de afspraken in het Bestuursakkoord zorgt het Rijk voor algemene voorlichting over het stelsel. Hiervoor worden al geruime tijd bijeenkomsten gehouden en wordt voorlichtingsmateriaal geproduceerd (zie onder meer de informatie op www.rijkoverheid.nl/Wkb en www.stichtingibk.nl). Daarnaast wordt de Helpdesk Bouwregelgeving en Brandveilig (zie www.helpdeskbouwregels.nl) sinds begin dit jaar ook beschikbaar gesteld en gebruikt voor vragen over de Wkb.
Met de verschillende branches is afgesproken dat voorlichting richting specifieke partijen primair een zaak is van de vertegenwoordigende organisaties. In het geval van gemeenten dus de VNG en VBWTN, de beroepsorganisatie van BWT-ambtenaren. Ook zij geven al langere tijd uitgebreid invulling aan deze voorlichtingstaak via specifieke websites (www.vng.nl/wkb en https://www.bwtinfo.nl/dossiers/kwaliteitsborging-voor-de-bouw), webinars, het Startpakket proefprojecten (VNG), nieuwsbrieven en gezamenlijke bijeenkomsten, zoals de voor dit najaar geplande Roadshows kwaliteitsborging.
Met al deze gezamenlijke acties van het Rijk, VNG en VBWTN ben ik van mening dat de informatiepositie van de gemeenten voldoende is om deel te kunnen nemen aan de proefprojecten. Het deelnemen aan de proefprojecten is voor betrokkenen een bewezen werkwijze en uitgelezen mogelijkheid om snel ervaring op te doen met het nieuwe stelsel.
Wat is uw voornemen ten aanzien van de afspraak uit het bestuursakkoord dat de Minister uiterlijk een half jaar vóór 1 januari 2021 bekend maakt of het stelsel op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden per 1 januari 2021 nu vast staat dat er niet is voldaan aan de voorwaarde dat voldoende nieuwe proefprojecten zijn gestart?
In de aanbiedingsbrief bij de beantwoording van deze vragen heb ik aangegeven dat vanwege de vertraging bij de invoering van de Omgevingswet de beoogde datum van inwerkingtreding van 1 januari 2021 niet gerealiseerd kan worden. Hierdoor komt er meer tijd om proefprojecten uit te voeren. Mijn streven is om u vóór de zomer van 2020 te informeren over een definitieve invoeringsdatum. Dit tijdpad is mede afhankelijk van de ontwikkelingen rond het stelsel van de Omgevingswet.
Deelt u de visie dat met het geringe aantal opgestarte proefprojecten eventuele knelpunten onvoldoende inzichtelijk zullen kunnen worden gemaakt? Leidt dat niet onvermijdelijk tot de conclusie dat het stelsel niet op verantwoorde wijze ingevoerd kan worden?
Zie antwoord vraag 5.
Meent u dat er onoverkomelijke knelpunten uit de nieuwe proefprojecten naar voren zullen komen en dat het tijdspad zoals was afgesproken in het bestuursakkoord geen belemmering hoeft te zijn voor verantwoorde invoering van het stelsel? Zo ja, waar baseert u dat op? Is dat besproken met andere stakeholders?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de visie dat het van groot belang is dat alle bouwbedrijven voldoende kans krijgen om ervaring op te doen met het nieuwe stelsel van de WKB voor inwerkingtreding van de nieuwe wet? Zo ja, welk deel van de bouwbedrijven heeft die ervaring inmiddels?
Voor alle partijen zal het nieuwe stelsel leiden tot een aanpassing in hun werkwijze. Ik ben met u van mening dat het dan ook van belang is om ervaring op te doen met kwaliteitsborging. Mede om die reden is in 2015 al gestart met uitgebreide proefprojecten en pilots waarbij met name bouwbedrijven en kwaliteitsborgers gezamenlijk aan de slag zijn gegaan. In het project Keurmerk Garantiewoningen – op basis van het Uitvoeringsbesluit Crisis- en Herstelwet – zijn inmiddels veel projecten uitgevoerd waarbij een grote diversiteit aan bouwbedrijven ervaring hebben opgedaan met kwaliteitsborging.
Ook bij de nieuwe proefprojecten worden de bouwbedrijven gestimuleerd om mee te doen. De branchevereniging Bouwend Nederland speelt daar mede een belangrijke rol in. In de begeleiding van de proefprojecten wordt frequent met bouwende partijen gesproken over de voortgang. Daarbij komt ook aan de orde welke knelpunten er zijn om deel te nemen aan de proefprojecten en hoe deze kunnen worden opgelost.
Kunt u aangeven of er op de beoogde invoeringsdatum van 1 januari 2021 voldoende gecertificeerde kwaliteitsborgers zullen zijn? Deelt u de visie van de Vereniging KwaliteitsBorgers Nederland (VKBN) dat voor gevolgklasse 1 er 850 kwaliteitsborgers opgeleid en gecertificeerd moeten zijn? Klopt het dat er op dit moment slechts 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn? Zo ja, wat is uw visie op dat probleem? Welke partijen zijn verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat er tijdig voldoende kwaliteitsborgers beschikbaar zijn?
Zie ook mijn antwoorden op de vragen 1, 5, 6 en 7.
De VKBN heeft aangegeven dat er thans circa 200 gecertificeerde kwaliteitsborgers zijn, maar dat het verwerven van het benodigde aantal kwaliteitsborgers geen problemen zal opleveren. Hiervoor is het wel van belang dat er gestaag en in voldoende mate proefprojecten worden uitgevoerd om de toename gecontroleerd te laten verlopen. Het totaal aantal benodigde kwaliteitsborgers is afhankelijk van het aantal bouwtrajecten gevolgklasse 1 na inwerkingtreding en verder. Het genoemde aantal van 850 kwaliteitsborgers is een grofmazige eerste inschatting geweest, gebaseerd op een aanname van het aantal bouwprojecten in 2021 van gevolgklasse 1. Uit herberekeningen van het aantal bouwprojecten volgt dat dit aantal naar verwachting lager uit zal vallen. Met alle betrokken partijen wordt gezamenlijk bekeken hoe de werving van kwaliteitsborgers zo kan worden ingeregeld dat er geen gaten in de keten vallen.
Het bericht ‘Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Bizarre wending in bollenvloeren-dossier: inspectie en versterking onnodig»?1
Ja.
Kunt u de laatste stand van zaken geven ten aanzien van het gebruik van verdachte breedplaatvloeren en de rol van uw ministerie daarbij? Wilt u daarbij aangeven wanneer welke informatie met wie gedeeld is en onder wiens (deel)verantwoordelijkheid een en ander heeft plaatsgevonden?
De laatste stand van zaken is dat begin april een wijziging van de Regeling Bouwbesluit wordt gepubliceerd in de Staatscourant met een onderzoeksplicht voor gebouwen met breedplaatvloeren. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over deze onderzoeksplicht in de Kamerbrief van 22 mei 2019 (TK 28 325, nr. 199). De onderzoeksplicht zal gefaseerd worden uitgevoerd en eerst betrekking hebben op de gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700. Dit zijn gebouwen waarbij de gevolgen van een eventuele instorting het grootst zijn, zoals gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Deze gebouwen zullen vóór 1 april 20212 moeten zijn beoordeeld. De jaren daarop zullen de andere gebouwen volgen. De onderzoeksplicht is opgesteld in afstemming met de klankbordgroep3, die sinds 2017 betrokken is bij de landelijke aanpak van breedplaatvloeren aansluitend op het gedeeltelijk instorten van de parkeergarage op Eindhoven Airport en de Juridisch Technische Commissie (JTC) van het Overlegplatform bouwregelgeving (OPB). De onderzoeksplicht is gebaseerd op het rapport «Voorstellen voor en achtergronden bij rekenregels voor de beoordeling van bestaande bouw» d.d. 20 mei 2019 van Adviesbureau Hageman, in samenwerking met TNO, waarover ik u ook in genoemde brief heb geïnformeerd.
Klopt het dat gebouwen met de verdachte risicovloeren binnenkort niet geïnspecteerd hoeven te worden en zonder enige beperking weer gebruikt kunnen worden? Zo ja, kunt u aangeven hoe bij eerdere onderzoeken de overtuiging kon ontstaan dat ingrijpende maatregelen wel nodig waren, terwijl kennelijk nu is aangetoond dat er nauwelijks gevaar van bezwijken bestaat?
Dit klopt niet. Ik verwijs daarbij naar mijn antwoord op vraag 2 en vraag 4.
Klopt het dat overleg is gevoerd op het Ministerie van Binnenlandse Zaken met betrokkenen doch dat de uitkomst geheimgehouden wordt? Zo ja, wilt u het verslag en de uitkomsten van dat overleg met de Kamer delen?
Het klopt dat op 11 maart jl. een overleg is geweest met de klankbordgroep. In het overleg is de klankbordgroep bijgepraat over de publicatie van de onderzoeksplicht voor gebouwen uit de hoogste gevolgklasse volgens NEN 8700 zoals genoemd in mijn antwoord op vraag 2. De snelle uitvoering van deze onderzoeksplicht wordt breed gedragen. Daarnaast is gesproken over de uitbreiding van deze onderzoeksplicht voor de gebouwen uit de andere gevolgklassen volgens NEN 8700. In het kader hiervan heeft TNO een presentatie gegeven over een eventueel door haar uit te voeren onderzoek dat mogelijk kan leiden tot een beperking van de volgende fasen van de onderzoeksplicht. Vervolgens is afgesproken dat TNO een onderzoeksvoorstel zal indienen bij het Ministerie van BZK.
Er worden geen uitkomsten van de overleggen van de klankbordgroep geheimgehouden. Van elk overleg wordt een afsprakenlijst op hoofdlijnen opgesteld, die de deelnemers aan de klankbordgroep desgewenst met hun achterban kunnen delen. Indien de besprekingen in de klankbordgroep gevolgen hebben voor het landelijke beleid inzake de breedplaatvloeren problematiek, wordt dit aan de Tweede Kamer en overige belanghebbenden gecommuniceerd. In de bijlage bij deze beantwoording treft u aan de afsprakenlijst van het overleg van 11 maart jl.
Zal de koerswijziging financiële gevolgen hebben nu gebouweigenaren kennelijk onnodige kosten gemaakt hebben? Wat is dan de positie van het ministerie daarbij?
Er is geen sprake van een koerswijziging. De landelijke aanpak is steeds gebaseerd op de beschikbare wetenschappelijke kennis en onderzoeksresultaten. Het nog uit te voeren onderzoek van TNO beoogt een verdere uitbreiding van deze wetenschappelijke kennis.
Klopt het bericht dat de inspectieplicht voor gebouwen met verdachte vloeren wel per 1 april aanstaande van kracht wordt, doch dat de voorwaarden en regels daarbij worden aangepast zodat de meeste risicogebouwen niet meer geïnspecteerd hoeven te worden?
Begin april is een onderzoeksplicht van kracht voor gebouwen hoger dan 70 meter en gebouwen met verminderd zelfredzame personen. Er is geen sprake van een aanpassing van de voorwaarden en regels. Het onderzoek moet worden uitgevoerd met het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan.
Klopt het dat gebouwen met verdachte vloeren dan direct weer in gebruik genomen kunnen worden, omdat gebruik wordt gemaakt van een bestaande ontsnappingsroute uit de NEN 8700 die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn? Zo ja, waarom is daar niet eerder gebruik van gemaakt?
Deze berichtgeving is onjuist. Het in mei 2019 gepubliceerde stappenplan geeft rekenregels waarmee men kan aantonen dat voldaan wordt aan het veiligheidsniveau van NEN 8700. Als blijkt dat een breedplaatvloer niet voldoet aan deze rekenregels volgt uit het stappenplan dat er maatregelen moeten worden genomen om de veiligheid alsnog te waarborgen. Dit kan volgens het stappenplan bestaan uit het uitvoeren van proefbelastingen of een verdere risicobeoordeling door een deskundige. In het stappenplan is hiermee aangesloten op de mogelijkheden die NEN 8700 geeft. Er is in NEN 8700 geen algemene ontsnappingsroute die aangeeft dat gebouwen die in het gebruik geen problemen hebben opgeleverd bewezen veilig zijn.
Klopt het dat TNO thans van mening is dat men niet kon negeren dat bij praktijktesten van bollenvloeren geen enkele vloer werd afgekeurd, terwijl TNO eerder een ander standpunt had?
Eerder hebben TNO en Hageman aangegeven dat het uitvoeren van proefbelastingen op één of meerdere vloeren in een specifiek gebouw, indien correct toegepast en geanalyseerd, betrouwbare informatie geeft voor de beoordeling van andere vloeren in dat gebouw. Dit is in het stappenplan beschreven. Aanvullend zal TNO bij het voorgenomen onderzoek (zie antwoord op vraag 3) nader bezien hoe het gegeven dat in Nederland al jarenlang breedplaatvloeren worden toegepast zonder zichtbare problemen kan worden meegenomen in een verdere statistische beschouwing van de veiligheidsrisico’s. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de veiligheidsfilosofie die ten grondslag ligt aan NEN 8700.
Heeft u ook signalen ontvangen dat er geheimzinnig gedaan wordt over de gehele problematiek omdat beleggers niet willen dat naar buiten komt dat hun gebouwen misschien niet veilig zijn, uit angst dat ze niet verhuurd of verkocht worden? Zo ja, wat is uw visie daarop?
Ik heb hierover geen signalen ontvangen. In de klankbordgroep is ook de Vereniging van Institutionele Beleggers in Vastgoed Nederland (IVBN) vertegenwoordigd. In het overleg op 11 maart jl. heeft de Vereniging aangegeven haar achterban actief te willen informeren over de onderzoeksplicht die begin april wordt gepubliceerd.
Is bovenstaande informatie uit het bericht in Cobouw voor u aanleiding om het onderzoek naar de instorting van de parkeergarage in Eindhoven te heropenen? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op de eerdere vragen volgt is de berichtgeving in Cobouw onjuist. Deze berichtgeving vormt daarmee wat mij betreft geen aanleiding om de eerdere drie onderzoeken naar de instorting van de parkeergarage door Bureau Hageman, TNO en de Onderzoeksraad voor Veiligheid te heropenen. Dit geldt ook voor het nader bezien van de rol van bureau Hageman. Ik verwijs daarbij naar inhoud van de kamerbrief van 14 februari 2019 die eerder aan uw Kamer is gestuurd (Kamerstuk 28 325, nr. 187).
Geven de nieuwe informatie en conclusies u aanleiding om de rol van bureau Hageman nader te bezien, aangezien er kennelijk sprake was van «een blinde vlek» of beter gezegd «conflicterende belangen»?
Zie antwoord vraag 10.
Vergoeding nieuw gevonden schade tijdens herstelwerkzaamheden |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is de standaardprocedure wanneer er bij het herstel van schade, als gevolg van aardbevingsschade door mijnbouwactiviteiten aan een woning, nieuwe schade wordt ontdekt?
De Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) geeft aan dat op basis van een schadeopname, en nadat de aanvrager de gelegenheid wordt geboden een zienswijze in te dienen bij deze schadeopname, de TCMG een besluit tot vergoeding van de mijnbouwschade veroorzaakt door de gaswinningen uit het Groningen veld of de gasopslag te Norg neemt. Indien een aanvrager vervolgens tijdens het herstel van deze mijnbouwschade nieuwe mijnbouwschade ontdekt dan kan dergelijke schade opnieuw bij de TCMG worden gemeld. Na ontvangst van een melding bekijkt de TCMG of deze schade kan worden meegenomen in een eventuele lopende procedure of dat daarvoor een nieuwe procedure noodzakelijk is. Mocht de nieuwe schade problematisch zijn, bijvoorbeeld bij het uitvoeren van de herstelwerkzaamheden, dan kan dit voor de TCMG aanleiding zijn de zaak te prioriteren.
Welke stappen moeten inwoners van Groningen nemen om de kosten voor meerwerk snel vergoed te krijgen?
Na een schademelding vindt opname van de schade door een schade-expert plaats. De TCMG heeft mij laten weten dat bij het in kaart brengen van de schade de expert gebruik maakt van een calculatiemodel. Dit calculatiemodel is tot stand gekomen op basis van advies van schade-expertisebureaus. Het calculatiemodel is vervolgens extern gevalideerd om te kijken of de daarin opgenomen bedragen marktconform zijn. De prijzen worden daarnaast een keer per jaar geïndexeerd, laatstelijk in januari 2020. Bij het opstellen van het calculatiemodel en bij de uitvoering daarvan wordt rekening gehouden met redelijkerwijs te verwachten meerwerk. Zo wordt een kapotte tegelvloer met tegels die niet meer verkrijgbaar zijn voor een gehele ruimte vergoed.1 Dat betekent dat redelijkerwijs te verwachten meerwerk wordt meegenomen in de berekening van de hoogte van de schadevergoeding.
Op basis van de schadeopname wordt een adviesrapport opgesteld. Dit adviesrapport wordt aan de schademelder verstrekt. De schademelder kan, bijvoorbeeld als deze twijfelt of de in het adviesrapport opgenomen bedragen afdoende zijn om de schade te herstellen, een zienswijze indienen. Bij het indienen van de zienswijze kan de schademelder een offerte van een andere aannemer betrekken. Bovendien staat nadat de TCMG een besluit heeft genomen de mogelijkheid van bezwaar en beroep open als de schademelder het niet eens is met het besluit. Overigens hebben in de praktijk, sinds de oprichting van de TCMG twee jaar geleden, dergelijke situaties zich zeer beperkt voorgedaan.
In de schadeprocedure bij de TCMG is het eveneens mogelijk om te kiezen voor de aannemersvariant2. Bij de aannemersvariant doet een aannemer de schadeopname en de schadecalculatie en kan de gedupeerde de schade door dezelfde aannemer laten herstellen. Een situatie waarin sprake is van kosten voor meerwerk kan daarmee worden voorkomen. De animo voor de aannemersvariant is echter gering, schademelders verkiezen de reguliere procedure.
Bestaat er een soort voorrangsprocedure voor mensen bij wie tijdens schadeherstel nieuwe schade wordt ontdekt? Binnen hoeveel tijd kunnen mensen de kosten hiervan vergoed krijgen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat moeten mensen doen wanneer zij van een aannemer een hogere rekening krijgen dan was voorzien? Waar kunnen zij zich melden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat gaat u doen voor mensen die in de problemen komen omdat de aannemer het geld wil voor het meerwerk, maar de mensen het geld niet hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel meldingen zijn er van extra schades die tijdens het herstel worden ontdekt bij de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen? Hoe vaak geldt dit voor versterkingen?
In algemene zin komen dergelijke situaties zeer beperkt voor. De TCMG heeft laten weten dat er geen exacte aantallen bekend zijn omdat niet wordt geregistreerd hoe vaak het voorkomt dat tijdens het herstel nieuwe mijnbouwschade wordt ontdekt.
Het bericht dat de provincie Noord-Holland op de rem trapt |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Provincie Noord-Holland trapt op de rem»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de uitspraak van woningbouwdeskundige Jos Feijtel dat de provincie Noord-Holland wéér op de rem trapt?
Ik zie het als mijn rol erop toe te zien dat de provincie Noord-Holland, net als andere provincies, met gemeenten tot een woningbouwprogrammering met voldoende volume en snelheid komt, in een goede afweging met andere ruimtelijke belangen. Op 2 maart jl. heeft Minister van Veldhoven met gedeputeerden van alle provincies besproken dat we gezamenlijk het voortouw nemen om dit te realiseren. Daarin geldt de nieuwe bevolkingsprognose van het CBS als uitgangspunt, wat mogelijk betekent dat het nodig is om extra locaties aan te wijzen om tot 130% plancapaciteit te komen. Mede op basis van de NOVI zal ik in samenspraak een actieve rol vervullen om extra grootschalige locaties te identificeren. De uiteindelijke keuze voor specifieke locaties en gemeenten blijft echter aan medeoverheden, wanneer zij invulling geven aan de kaders die het Rijk daar op hoofdlijnen aan stelt.
In de meest recente inventarisatie plancapaciteit (najaar 2019) bleek dat de provincie Noord-Holland over ruim meer dan 130% plancapaciteit beschikt ten opzichte van de behoefte. Naast volume is ook de juiste snelheid van de bouwplannen cruciaal. De volgende stap is daarom om inzichtelijk te maken wat er nodig is om deze plannen, en met name de grootschalige plannen, met de tijdig te realiseren. Op 2 maart jl. is door Minister van Veldhoven met de gedeputeerden afgesproken om hier gezamenlijk aan verder te werken, zodat er dit jaar nog resultaten liggen.
Kunt u aangeven wat er veranderd is sinds uw gesprek met de provincie Noord-Holland begin vorig jaar toen de rem eraf is gehaald en het bericht van 20 februari 2020?
In maart 2019 ontving u een Kamerbrief met verslag van het bestuurlijk overleg met de provincie Noord-Holland, regio Alkmaar en private partijen over de voortgang van de woningbouw in deze regio. Daarbij zijn afspraken gemaakt om te komen tot een realiseerbare programmering die voorziet in de behoefte. Hiervoor is het nodig om zachte plannen die snel te realiseren zijn naar voren te halen. Om deze gezamenlijke ambities mogelijk te maken heb ik ondersteuning aan de regio vanuit BZK aangeboden. Daarbij is bovendien aangegeven dat ik zal bezien wat binnen het instrumentarium en de rol van het ministerie mogelijk is om de regio te ondersteunen. Het Expertteam Woningbouw van BZK is in de regio Alkmaar reeds actief als ondersteuning bij diverse projecten.
Op dit moment is er geen sprake van wijziging ten opzichte van de afspraken in 2019, en wordt hier door de provincie met gemeenten in samenwerking uitvoering aan gegeven. Wel heeft de provincie Noord-Holland inmiddels de ontwerpOmgevingsverordening voor inspraak ter inzage gelegd. Gemeenten en belanghebbenden zijn in de gelegenheid hier een zienswijze op in te dienen, bijvoorbeeld indien dit in hun optiek niet in lijn is met de afspraak om tot een goede woningbouwprogrammering te komen. Provinciale staten van Noord-Holland stelt vervolgens de al dan niet gewijzigde Omgevingsverordening vast.
Tijdens het overleg met alle gedeputeerden portefeuillehouders Wonen op 2 maart jl. is besproken dat ik verwacht dat zij bij de planvorming uitgaan van een plancapaciteit van 130% en voldoende snelheid in de realisatie van woningbouw. Bij de beantwoording van de zienswijzen op het provinciaal beleid ga ik ervan uit dat deze aspecten leidend zijn.
Hoe rijmt u dit met de aangenomen motie Koerhuis/Ronnes die verzoekt om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te plannen en te bouwen door overprogrammeren toe te staan, en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen?2
Aan deze motie is invulling gegeven door met de regio afspraken te maken over een realiseerbare woningbouwprogrammering met ruimte voor overprogrammeren ten opzichte van de behoefte. In aanvulling hierop stuur ik bovendien op 130% plancapaciteit voor alle provincies, waarbij deze plancapaciteit met voldoende snelheid te realiseren moet zijn om te voorzien in de woningbehoefte. Daarbij ligt in verband met een integrale afweging van verschillende opgaven zoals mobiliteit, groen, energietransitie en klimaatadaptatie de prioriteit bij het binnenstedelijk bouwen en realisatie van woningbouw rond OV-knooppunten. Alleen in onze binnensteden bouwen is niet voldoende om de vraag te volgen en het woningtekort in te lopen. Daarom moeten er tegelijkertijd ook locaties worden aangewezen aan de randen van de centrumstad, maar binnen het bestaande stedelijk gebied, gekoppeld aan bestaande of nieuw te realiseren (OV)infrastructuur.
Hoe staat het met het overprogrammeren in Noord-Holland? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Ik geef niet alleen invulling aan de toezegging om overprogrammeren toe te staan, ik verwacht van provincies dat zij hier invulling aan geven en neem daarin gezamenlijk met provincies het voortouw. Tijdens het overleg op 2 maart jl. met alle gedeputeerden met de portefeuille Wonen heeft Minister van Veldhoven nadrukkelijk gewezen op de urgentie van ruim voldoende bouwplannen en uitgesproken dat ik verwacht dat provincies inzetten op 130% plancapaciteit.
Het voorgenomen beleid van de provincie Noord-Holland is weergegeven in de ontwerpWoonagenda 2020–2025. Zoals hiervoor aangegeven bedraagt de plancapaciteit hierin meer dan 130%. De provincie Noord-Holland meldde ons dat gemeenten via de woonagenda gestimuleerd worden om ervoor te zorgen dat er voor de komende vijf jaar steeds minimaal 130% harde plancapaciteit is.
Bent u bereid om weer in gesprek te gaan met de provincie Noord-Holland om de rem er weer af te halen?
Ik zal periodiek met de provincies, waaronder provincie Nood-Holland, spreken over bouwplannen en de realisatie van woningbouw. Voor de Metropoolregio Amsterdam is daarnaast middels de woondeal en de verstedelijkingsstrategie sprake van een continu proces waarbij de provincie, de regio en het ministerie in nauw overleg de voortgang van realisatie en planvorming van woningbouw bespreken en waar nodig een bijdrage leveren aan versnelling en programmering.
Gelet op de huidige maatschappelijke situatie zetten wij nog meer energie in op het met alle partijen behalen van resultaten.
Klopt het dat door het aanwijzen van kleine kernen en lintbebouwing als landelijk gebied het moeilijker wordt om in die gebieden te bouwen? Zo ja, bent u bereid om dit in het gesprek met de provincie mee te nemen?
De provincie geeft aan dat zij voor de totstandkoming van het werkingsgebied landelijk gebied een aantal uitgangspunten heeft gehanteerd. Daarbij zijn de CBS-gegevens voor bevolkingskernen gebruikt.
Dit laatste uitgangspunt is voor wat betreft linten conform de Omgevingswet. Voor woningbouw in het landelijk gebied (niet zijnde BPL) biedt de provincie voor kleinschalige woningbouwontwikkelingen (11 woningen of minder) meer ruimte. Zoals reeds aangegeven stuur ik op volume en snelheid van de bouwprogrammering, en ga ik daar met de provincie mee aan de slag. In de NOVI geef ik op hoofdlijnen richting aan de keuze voor gebieden en locaties. Binnen die kaders zijn specifieke keuzes aan de medeoverheden, in de afweging met andere ruimtelijke belangen.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland een halt toegeroepen moet worden met betrekking tot «de fixatie op binnenstedelijk bouwen»?
In het Rijks- en provinciaal beleid is het binnenstedelijk bouwen nabij knooppunten prioritair. In de gebieden met de grootste bouwopgave werken we samen met de provincie en regio in woondeals en regionale verstedelijkingsstrategieën om te zorgen voor voldoende plancapaciteit, bouwsnelheid en keuzes over de juiste locaties. Dit in samenhang met beslissingen over infrastructuur, werklocaties, investeringen en publieke en private voorzieningen.
Alleen in onze binnensteden bouwen is niet voldoende om de vraag te volgen en het woningtekort in te lopen. Daarom moeten er tegelijkertijd ook locaties worden aangewezen aan de randen van de centrumstad, maar binnen het bestaande stedelijk gebied, gekoppeld aan bestaande of nieuw te realiseren (OV)infrastructuur. We maken regionale verstedelijkingsstrategieën voor gebieden met de grootste groei in het Stedelijk Netwerk Nederland, waarin binnen- en buitenstedelijke mogelijkheden voor noodzakelijke woningbouw, ook in relatie tot leefomgevingskwaliteiten in beeld worden gebracht. Op deze manier kan met tempo én kwaliteit gebouwd worden.
Het gebruik van de sloopregeling door Vestia in onder meer Rotterdam |
|
Sandra Beckerman |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Hoe vaak, sinds het instellen van de korting op de verhuurderheffing voor sloop, is gebruik gemaakt van deze investeringskorting in krimpgebieden en Rotterdam-Zuid? Kunt u uw antwoorde uitsplitsen naar de krimpgebieden en Rotterdam-Zuid?1
In de tabel kunt u het aantal aanvragen voor een heffingsvermindering sloop vinden, uitgesplitst in krimpgebieden en Rotterdam-Zuid. De cijfers zijn gebaseerd op de stand van zaken op 2-12-2019. Het gaat hier om aanvragen die voorlopig zijn goedgekeurd (voorlopige investeringsverklaringen) en aanvragen waarbij de sloop daadwerkelijk is gerealiseerd (definitieve investeringsverklaringen).
Regio
Aantal voorlopige investerings- verklaringen
€
Aantal definitieve investerings- verklaringen
€
Totaal
€
Krimp-gebieden
6.018
€ 150.130.000
4.190
€ 86.820.000
10.208
€ 236.950.000
Rotterdam-Zuid
1.345
€ 33.625.000
1.054
€ 24.770.000
2.399
€ 58.395.000
Totaal
7.363
€ 183.755.000
5.244
€ 111.590.000
12.607
€ 295.345.000
In hoeveel van deze gevallen zijn de huurprijzen van de nieuwe huurwoningen, die in de plaats zijn gekomen voor de gesloopte woningen, geliberaliseerd nadat een verhuizing of huurverhoging heeft plaatsgevonden? Kunt u uw antwoorde uitsplitsen naar de krimpgebieden en Rotterdam-Zuid?
Er is geen sluitende administratie beschikbaar van verhuizingen en huurontwikkeling om deze vraag te beantwoorden. Indien er signalen komen dat dit gebeurt bij woningen waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, kan er worden gekozen om in te grijpen (zie ook het antwoord op vraag 5).
Hoeveel aanvragen voor de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» in verband met sloop zijn er nog in behandeling en hoeveel daarvan zijn aanvragen van Vestia, zoals de geplande woontoren nabij de Tweebosbuurt?2
Uit de tabel bij vraag 1 blijkt dat er nog 7363 aanvragen in behandeling zijn, waarvan 1345 in Rotterdam-Zuid. Vestia heeft 535 aanvragen in verband met sloop nog in behandeling. Deze zijn dus voorlopig goedgekeurd, maar de woningen dienen nog gesloopt te worden om in aanmerking te komen voor een definitieve heffingsvermindering.
Bent u het eens met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland dat de gegeven korting op de verhuurderheffing bij moet dragen aan de realisatie van goedkope, betaalbare huurwoningen en dat het dus niet de bedoeling is dat de huurprijzen van deze woningen worden geliberaliseerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw dient de aanvangshuur bij aanvragen vanaf 2017 onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag te zijn. Voor Rotterdam-Zuid gold dat er tot 1 juli 2018 ook aanvragen ingediend konden worden voor nieuwbouwwoningen waarvan de aanvangshuur onder de liberalisatiegrens ligt. Deze regelingen zijn ingevoerd om bij te dragen aan de realisatie van betaalbare huurwoningen. De opstelling van RVO is in lijn met dit uitgangspunt.
Is er een grens tot wanneer sociale huurwoningen, die tot stand zijn gekomen na sloop en met een korting op de verhuurderheffing, een sociale huurprijs onder de liberalisatiegrens moeten hebben? Of bestaat er een clausule waardoor de woningen in de sociale huurvoorraad moeten blijven en kunnen worden geliberaliseerd? Zo nee, bent u bereid dit toe te voegen?3
In de wet maatregelen woningmarkt 2014 II staat gemeld dat om in aanmerking te komen voor de heffingsvermindering voor nieuwbouw, een woning een huurprijs dient te hebben waarvan de huurprijs lager is dan de aftoppingsgrens. De intentie van deze maatregel is dat deze huur voor langere tijd in het gereguleerde segment moet blijven. Indien dit niet het geval is en er bewijs is dat de huur op korte termijn na realisatie van de woning excessief is gestegen, kan RVO overgaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering. Dit wordt ook toegelicht in de memorie van toelichting van de wetswijziging uit 2016 (Kamerstuk 34 548, nr. 3).
Deelt u de mening dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de «Regeling Vermindering Verhuurderheffing» wanneer na sloop en nieuwbouw de huurprijzen (snel) worden geliberaliseerd? Zo nee, waarom niet?
Bij realisatie van de woning waarvoor een heffingsvermindering voor nieuwbouw is aangevraagd, dient de huurwoning een aanvangshuur te hebben onder de eerste aftoppingsgrens van de huurtoeslag. Het is onwenselijk als de huren van zulke woningen op korte termijn stijgen naar een prijs boven de liberalisatiegrens. Zoals ik in vraag 5 heb geantwoord, kan ik overgaan tot intrekking van de definitieve heffingsvermindering indien dit wel het geval is. Een dusdanige snelle huurstijging kan echter pas indien de eerste bewoner besluit de huur van de woning stop te zetten. In het overgrote deel van de woningen vindt mutatie niet op korte termijn plaats. Op de lange termijn kan het mogelijk zijn dat de huur wordt verhoogd, eventueel naar een huurprijs boven de liberalisatiegrens.
Hoeveel miljoen euro aan «subsidie», ofwel korting op de verhuurderheffing, krijgt Vestia in totaal met de sloopplannen, en zijn deze bedragen verrekend in het saneringsplan of het verbeterplan?
De aanvragen voor de heffingsvermindering sloop van Vestia die nog in behandeling zijn, hebben een totale waarde aan heffingsverminderingen van € 13.375.000. Dit wordt als heffingsvermindering aan Vestia uitgekeerd indien er daadwerkelijk gesloopt wordt. Daarnaast zijn er 331 aanvragen van Vestia voor de heffingsvermindering sloop inmiddels omgezet in een definitieve heffingsvermindering. Dit heeft een bedrag opgeleverd van € 6.695.000. Naast sloopplannen heeft Vestia ook heffingskorting voor nieuwbouw en renovaties op Rotterdam Zuid aangevraagd. Dit betreft een bedrag van ruim 7 miljoen euro. Vestia heeft deze bedragen (samen ruim 27 miljoen) in haar grondexploitatie van de Tweebosbuurt opgenomen en daarmee is het onderdeel van Herijkt Verbeterplan.
Is het ontvangen van een korting op de verhuurderheffing en het daarna snel verhogen van de huurprijzen boven de liberalisatiegrens, zodat én meer huurinkomsten worden ontvangen én geen verhuurderheffing hoeft te worden betaald een strategie van Vestia? In hoeverre zijn het WSW (Waarborgfonds Sociale Woningbouw), de Autoriteit Woningcorporaties en u hiervan op de hoogte? Kunt u uw antwoord toelichten?
De voorgenomen invulling en uitgangspunten van de herstructurering van Tweebos zijn onderdeel van de afspraken die zijn gemaakt tussen gemeente Rotterdam en Vestia in het kader van het Nationaal Programma Rotterdam Zuid. De volkshuisvestelijke afweging heeft in die constellatie plaatsgevonden. Het investeringsprogramma van Vestia maakt onderdeel uit van het Herijkt Verbeterplan. In het kader van de monitoring van de financiële sanering van Vestia waren de gemandateerd saneerder, WSW en Aw op de hoogte van de (financiële) uitgangspunten voor de herstructurering van de wijk Tweebos.
Waarom zijn de eerder gestelde Kamervragen nog niet beantwoord, gezien de onrust bij huurders, de noodoproep van verschillende gemeenten en de penibele financiële situatie bij Vestia? Kunt u dit alsnog zo snel mogelijk doen?4
Voor de gestelde kamervragen was afstemming met meerdere partijen nodig, waardoor deze niet binnen de gestelde termijn beantwoord konden worden. Hiervoor heeft u een uitstelbrief ontvangen. De vragen zijn inmiddels beantwoord.
Wilt u bovenstaande Kamervragen per vraag beantwoorden en niet clusteren?
Ja.
De gevaarlijke glasplaten in ministerie Rijnstraat 8 |
|
Attje Kuiken (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Onbetrouwbaar glas bij megaministerie: uiteindelijke breuk kan elk moment optreden»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de ambtenaren die in het ministerie werken zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving? Doet u al het mogelijke om de veiligheid van gebruikers en omstanders te garanderen?
Ik deel de mening dat gebruikers en omstanders van Rijnstraat 8 zeker moeten zijn van een veilige werkomgeving. Daarom span ik mij ook in om te komen tot een goede en duurzame oplossing voor alle problemen rondom het glas. Na de eerste breuken heb ik conform het contract een melding van een beschikbaarheidsgebrek ingediend bij het consortium PoortCentraal, dat contractueel verantwoordelijk is voor de veiligheid in en om het gebouw. Verder heb ik getracht in goed overleg met PoortCentraal en de gemeente Den Haag te komen tot een duurzame oplossing.
Zoals ik eind vorig jaar in antwoord op vragen van de leden Nijboer en Kuiken en het lid Van Eijs uiteen zette, is bekend dat in dit type glas onzuiverheden door nikkel-sulfide insluitingen kunnen zitten die onder invloed van omgevingsfactoren, zoals warmte, tot glasbreuk kunnen leiden.2 Bij hoge temperaturen zet die nikkel-sulfide insluiting uit, waardoor het glas kan barsten. Problematisch is echter dat er sinds vorig jaar nog geen sluitende verklaring voor de grote hoeveel gebarsten ruiten is gevonden. Het bureau Nieman-Kettlitz en TNO zijn gevraagd hier onderzoek naar te doen. Immers de oorzaak van de vele breuken geeft richting aan een passende en toekomstbestendige oplossing.
In afwachting van de verklaring is vorig jaar meteen een calamiteitenplan opgesteld om de veiligheid van gebruikers en passanten te waarborgen. Toen is het zekere voor het onzekere genomen, mede op grond van de notitie van Nieman-Kettlitz die de wind als een mogelijke oorzaak beoordeelde. Deze notitie, waar het AD over bericht, is u bij de beantwoording van de eerdergenoemde Kamervragen op 30 september 2019 aangeboden. De genomen beheersmaatregel in het calamiteitenplan was dat bij windstoten van windkracht 7 of hoger de onderdoorgang van Rijnstraat 8 zou worden afgesloten. Dat heeft helaas tot veel overlast geleid bij de gebruikers en passanten en bij de winkeliers in en nabij Rijnstraat 8.
Op 24 oktober 2019 was het TNO-rapport gereed. Daarin werd bevestigd dat
nikkel-sulfide insluitingen vrijwel zeker de enkele breuken hebben veroorzaakt. Verder heeft TNO de beschikbare documenten zoals testrapporten, certificaten, specificaties en montagetekeningen geanalyseerd en zo nodig berekeningen opnieuw laten uitvoeren. Dit leidde tot de conclusie dat het glas voldoet aan het contract en aan de veiligheidseisen volgens wet- en regelgeving, maar dat er geen afdoende verklaring is waarom er relatief zoveel ruiten gebarsten zijn. Om die reden werd geadviseerd maatregelen te treffen om de eventuele gevolgen van een ruitbreuk voldoende te beheersen. Dat er nog geen oorzaak was gevonden, was teleurstellend. Er is vervolgens een aantal bijeenkomsten met deskundigen georganiseerd. Op basis van hun kennis en de opgedane ervaringen is ter vervanging van het calamiteitenplan een tijdelijk beheersplan opgesteld. Daarin staat onder andere dat de wind geen trigger voor de ruitbreuk is.
Een andere conclusie van de deskundigen, was dat de hoge temperaturen de ruitbreuken veroorzaken. Vandaar dat er een strikt monitorings- en handelingsprotocol in het tijdelijk beheersplan werd opgenomen, waarbij de frequentie van de monitoring en de te nemen acties vooral afhangen van de temperatuur. Hiermee gaf het beheersplan voldoende garanties voor de veiligheid voor gebruikers en passanten. Vandaar dat het door alle betrokkenen (TNO, bureau Nieman-Kettlitz, PoortCentraal, gemeente Den Haag, Rijksvastgoedbedrijf) onderschreven werd.
Het tijdelijke beheersplan liep tot 1 april jl. Vanaf dat moment moest er een nieuw beheersplan zijn. Dat plan was vrijwel gereed toen op 16 maart een ruit brak bij een relatief lage temperatuur, maar wel op een dag met veel zon. Daarmee was er discussie over een van de belangrijkste uitgangspunten uit het nieuwe beheersplan; hoge temperatuur als trigger. Nog steeds wordt de temperatuur als trigger gezien, maar nu wordt ook bezien of in bepaalde omstandigheden directe zonnestraling op de gevel ook tot een breuk kan leiden. Uit voorzorg heb ik direct de frequentie van de monitoring laten verhogen. Daarmee blijft de veiligheid gewaarborgd. Nu blijkt dat na ruim een half jaar nog steeds de achterliggende oorzaak van de individuele ruitbreuk onder experts ter discussie staat, heeft PoortCentraal te kennen gegeven dat er uiterlijk 2 juni a.s. een rapport wordt verwacht waarin wel een sluitende verklaring wordt gevonden voor de relatief vele breuken. Als die wordt gevonden moet onverwijld de oorzaak worden aangepakt en worden gezorgd voor een duurzame oplossing.
Mocht er op 2 juni geen verklaring gevonden zijn, dan wordt direct doorgeschakeld naar een vergaande oplossing, bijvoorbeeld het plakken van constructief folie of het vervangen van alle ruiten. De periode tot juni wordt benut en is noodzakelijk om de voorbereidingen te treffen voor dergelijke permanente oplossingen, zodat die direct na 2 juni in uitvoering gegeven kunnen worden. Bij die voorbereidingen moet integraal gekeken worden naar consequenties voor constructie, onderhoud, veiligheid, investerings- en exploitatielasten, aansprakelijkheid, levertijd e.d. Daarnaast wordt door de betrokken deskundigen gewerkt aan een aangepast beheersplan dat door alle betrokkenen kan worden onderschreven, met scherper omschreven beheersmaatregelen en minimalisering van de overlast. Totdat dit er is blijft het tijdelijke beheersplan gelden, met de aanvullende beheersmaatregel van geïntensiveerde monitoring.
Kunt u reageren op de uitspraak dat «wind toch geen trigger lijkt te zijn»? En op de uitspraak dat «de uiteindelijke breuk ieder moment [kan] optreden»? Wat vindt u ervan dat de veiligheid van personen die langs de betreffende atriumgevels lopen in beduidende mate is afgenomen? Kan de veiligheid van mensen in de buurt van het gebouw wel worden gegarandeerd, omdat schade aan de ruiten ook kan optreden zonder storm of hoge temperaturen?
Na de notitie van het bureau Nieman-Kettlitz zijn verschillende aanvullende studies uitgevoerd door dit bureau en door TNO, waarbij ook gebruik is gemaakt van de kennis van andere adviesbureaus en het Kenniscentrum Glas. De nadere studies en de bijeenkomsten van deskundigen hebben geleid tot een consensus dat de wind geen trigger is. De breuk van 16 maart jl. laat, in tegenstelling tot de aanname tot dat moment, zien dat een breuk niet alleen afhankelijk hoeft te zijn van hoge temperaturen. Om nauwkeuriger te bepalen hoe temperatuur inwerkt op de ruiten worden temperatuurmeters en -loggers geplaatst. De gegevens die dit oplevert moeten leiden tot een nauwkeurigere set beheersmaatregelen en kunnen informatie opleveren voor de definitieve oplossing. De laatste breuk laat zien dat het beheersplan, dat de veiligheid van gebruikers en passanten moet waarborgen, goed werkt. De breuk is snel gedetecteerd, de ruimte direct onder de gebroken ruit is meteen afgezet en vervolgens is de ruit afgeplakt zodat geen glas naar beneden kon vallen. Enkele dagen later is de gebroken ruit verwijderd.
Onderschrijft u de conclusie van de notitie van ingenieursbureau Nieman-Kettlitz om «alle ruiten zo snel als mogelijk vervangen door beglazing die wel voldoet aan NEN 2608 en NEN-EN 14179-1 en dit in ieder geval voor de eerste herfststorm met een windkracht 7 of meer»? Zo ja, waarom is dit nog niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de beantwoording van vraag 2 heb aangegeven was er ten tijde van de eerste notitie van het bureau Nieman-Kettlitz van augustus 2019, gebaseerd op verstrekte foto’s van de ontstane situatie en een visuele opname op afstand, nog veel onduidelijk en was er geen afdoende verklaring voor het relatief grote aantal gebarsten ruiten. Omdat die verklaring ontbrak, was er ook geen zicht op een betrouwbare definitieve oplossing. Bij een dergelijke mate van onzekerheid past het niet om een ingrijpende keuze te maken zoals het vervangen van alle ruiten die mogelijk niet de juiste is en daarmee het probleem niet oplost. Daarom is ingezet op een afdoende calamiteitenplan in afwachting van een definitieve oplossing.
Op welke termijn gaat u de veiligheid van de ambtenaren en omstanders wel waarborgen en uitvoering geven aan de aanbeveling om de ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Ik betreur dat de onduidelijkheid rondom de oorzaak van de vele glasbreuken zolang duurt. De veiligheid van ambtenaren en omstanders is echter niet in het geding. Deze is gewaarborgd door de maatregelen in het beheersplan, zoals het handelen na de laatste breuk laat zien. Ik heb PoortCentraal aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid voor een veilig en ongestoord te gebruiken gebouw, zonder aanvullende beheersmaatregelen. Het Rijksvastgoedbedrijf stuurt op de contractuele nakomingsacties. 2 juni is voor mij dan ook een bepalende datum. Op mijn verzoek heeft het Rijksvastgoedbedrijf de te nemen stappen afgestemd met de gemeente Den Haag. Dit laat onverlet de verantwoordelijkheid en bevoegdheid van de gemeente als toezichthouder op handhaving van de Woningwet en de taak en verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf en PoortCentraal voor de naleving daarvan.
Hebt u bij uw besluit om de ruiten niet zo snel als mogelijk te vervangen ook rekening gehouden met een verhoogd risico op letselschade door de valsnelheid van ruiten op grote hoogte, maar ook met psychologische schade of schade als gevolg van schrikreacties, bijvoorbeeld als iemand opzij springt en onder een tram komt? Zo ja, hoe heeft u deze elementen gewogen? Zo nee, waarom niet?
De genomen beheersmaatregelen, zowel uit het calamiteitenplan als het beheersplan, zijn gericht op het voorkomen van letsel- of andere schade. Daarbij is rekening gehouden met de door u genoemde aspecten. Hierbij is het een belangrijk gegeven dat geen van de betreffende ruiten na breuk geheel of deels is losgekomen en naar beneden is gevallen.
Waarom heeft u bij beantwoording van schriftelijke vragen over de gevaarlijke situatie na spontaan springen van ramen bij ministeries Rijnstraat 8 gerapporteerd over de laatste drie aanbevelingen, maar niet over de meest belangrijke aanbeveling om alle ruiten zo snel als mogelijk te vervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de conclusie van de notitie «dat een gebarsten ruit kan blijven zitten totdat deze door wind zwaarder wordt belast» een feitelijke constatering betreft en een geen aanbeveling, en dat het evenzeer mogelijk is dat ruiten wel naar beneden vallen na optreden van insluiting?
Op basis van verstrekte foto’s en een visuele opname op afstand schreef Niemann-Kettlitz in augustus 2019 in hun advies dat «de conclusie getrokken kan worden dat een gebroken ruit kan blijven zitten totdat deze (door wind) zwaarder/zwaar wordt belast (hoge temperaturen zullen wel het barsten van ruiten in de hand werken maar niet het loskomen daarvan)». Zodra geconstateerd is dat een ruit is gebarsten, wordt deze voor de zekerheid meteen met folie afgeplakt totdat de gebarsten ruit veilig verwijderd kan worden om zo uit te sluiten dat glas naar beneden zou kunnen vallen. Als de ruit door omstandigheden niet meteen kan worden afgeplakt, wordt de ruimte onder de gebarsten ruit afgezet (niet de gehele onderdoorgang) tot het moment dat er wel kan worden afgeplakt.
Wat is de inhoud van het beheersplan dat door Nieman-Kettlitz is goedgekeurd? Hoe luiden de aanbevelingen en conclusies van het onderzoek dat TNO heeft gedaan? Kunt u deze documenten aan de Kamer doen toekomen?
Als bijlage treft u het TNO-rapport aan.3 De conclusies van TNO heb ik in antwoord 2 genoemd.
De inhoud van het bijgesloten beheersplan4 is een monitorings- en handelingsprotocol. Een aanvullende beheersmaatregel bij dit beheersplan is de geïntensiveerde monitoring.
Wanneer is de hinder voor bezoekers en winkeliers door het afzetten van de toegang tot Den Haag eindelijk afgelopen? Heeft u een einddatum gesteld?
In het tijdelijke beheersplan wordt de onderdoorgang van Rijnstraat 8 alleen afgesloten bij een windkracht KNMI code oranje of hoger (twee of drie keer per jaar op basis van historische gegevens). Bovendien is PoortCentraal zoals hierboven vermeld, aangesproken op haar contractuele verantwoordelijkheid om met een meer permanente duurzame oplossing te komen. Die oplossing moet ervoor zorgen dat het gebouw in zijn omgeving ongestoord kan worden gebruikt en zonder beheersmaatregelen voldoet aan het uitgevraagde veiligheidsniveau. Indien PoortCentraal hieraan onvoldoende invulling geeft, zal ik niet aarzelen gebruik te maken van de contractuele mogelijkheden om dit gewenste doel te effectueren, met doorberekening van de daarmee gemoeide kosten.
Het niet verstrekken van een volmacht door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) voor betalingen van versterkingsprojecten |
|
Sandra Beckerman |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat mensen in Groningen niet kunnen starten met de versterking doordat er geen depotovereenkomsten getekend kunnen worden?1
Nee. Er was geen sprake van het niet kunnen starten van de versterking. Zie verder bij antwoord 3.
Wie heeft de volmacht om depotovereenkomsten te tekenen in het aardbevingsgebied?
Het BZK mandaatbesluit heeft dezelfde mandaten, volmachten en machtigingen overgenomen als die de NCG ook bij EZK had. Dat betekent dat de NCG bevoegd is ten aanzien van de aangelegenheden die dat dienstonderdeel betreffen, waaronder het sluiten van depotovereenkomsten.
Wat is er precies veranderd sinds 1 januari 2020 bij het sluiten van depotovereenkomsten?
Tot 1 januari 2020 was NAM – als opdrachtgever van het Centrum Veilig Wonen – in principe de partij die depotovereenkomsten aanging met bewoners voor de versterking van hun woning. Per 1 januari 2020 is de Nationaal Coördinator Groningen de uitvoeringsorganisatie voor de versterkingsoperatie in Groningen en daarmee is een einde gekomen aan de directe betrokkenheid van NAM. Dit is in lijn met de inspanningen om NAM op afstand te zetten van het schadeherstel en de versterkingsopgave.
Het gevolg van die handeling is dat sinds 1 januari 2020 niet NAM maar de NCG de depotovereenkomsten voor de versterking aangaat met de bewoners. Momenteel wordt de laatste hand gelegd aan het publiek maken van dit instrument. Totdat het zo ver is gaf de NCG de voorkeur aan een voorschotbetaling.
In een aantal gevallen hebben bewoners die al in een vergevorderd stadium waren gevraagd of er toch geen mogelijkheid zou zijn om vooruitlopend op de definitieve inrichting met een depot te werken. Dat is alsnog mogelijk gemaakt. Ik hecht eraan om te benadrukken dat er geen sprake is geweest van het niet kunnen starten van de versterking.
Wie heeft bepaald dat de NCG niet meer bevoegd is depotovereenkomsten te sluiten? Wat is daar de reden van?
De lopende trajecten worden onder auspiciën van de NCG voortgezet. Zoals bij antwoord 3 aangegeven is de NCG bevoegd om depotovereenkomsten met bewoners aan te gaan.
Wat geldt er voor de gevallen die voor 1 januari 2020 een depotovereenkomsttoezegging hadden, maar deze nog niet voor deze datum gesloten hebben?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat mensen die hiermee te maken hebben toch al in januari kunnen starten met de versterking van hun huis?
Zie het antwoord op vraag 3.
Kunt u de vragen voor het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen op 6 februari 2020 beantwoorden?
Ja.
Woningbouw in polder Rijnenburg bij Utrecht |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Windmolens en zonnevelden in polders Rijnenburg en Reijerscop»?1
Ja.
Heeft het gemeentebestuur van Utrecht voorafgaand aan haar besluit om de gemeenteraad het voorstel te doen om in de polders Rijnenburg en Reijerscop geen ruimte te bieden voor de bouw van een groot aantal woningen, overleg met u gevoerd over het voorgenomen besluit? Zo ja, wat was uw reactie gelet op de discussie in de Kamer over de bouw van woningen aldaar?
Nee, hier heeft het gemeentebestuur van Utrecht geen contact over gezocht met mij.
Op basis waarvan is de termijn van 20 jaar gebaseerd? Is daarmee een sluitende exploitatie te realiseren? Acht u het risico reëel dat molens en zonneweiden langer moeten blijven vanwege exploitatiemotieven?
Van de gemeente en provincie Utrecht begrijp ik dat het voor een haalbare business case noodzakelijk is dat zonnevelden en windmolens 20 jaar geëxploiteerd kunnen worden. Dit is minimaal vijf jaar langer dan waarvan in het conceptvoorstel uitgegaan is. Reden hiervoor is dat het berekenen van de richtwaarden voor SDE-subsidie (Stimulering Duurzame Energie) sinds voorjaar 2019 uit wordt gegaan van 20 jaar exploitatie in plaats van 15 jaar.
De verwachting van gemeente en provincie Utrecht is dat ook financiers van windmolens en zonnevelden in Rijnenburg een exploitatieperiode van 20 jaar zullen eisen, omdat er naar verhouding grote kosten zijn voor infrastructuur en samenwerking met partijen zonder groot eigen vermogen wordt geëist (lokaal eigendom). Afhankelijk van het moment van realisatie van windmolens en zonnevelden, zal het noorden van Rijnenburg tot circa 2040 grotendeels beschikbaar zijn voor energieproductie.
Met deze periode van 20 jaar is een sluitende exploitatie te realiseren volgens de gemeente en provincie Utrecht. Het Rijk heeft geen rol in de exploitatie van een energielandschap op deze locatie, dus van de risico’s kan ik geen inschatting maken.
Kunt u aangeven hoeveel woningen er gebouwd zouden kunnen worden in het middengebied van de polder, waar in de recente plannen een grote ruimte leeg blijft? Heeft Utrecht u garanties gegeven dat die woningen daadwerkelijk en spoedig gebouwd gaan worden? Op welke termijn kunnen die woningen gebouwd worden?
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de regio met de provincie voldoende plannen ontwikkelt, met voldoende tempo om te voorzien in de woningbehoefte het tekort terug te dringen. Daarom heeft mijn voormalige collegaminister Van Veldhoven in het Bestuurlijke Overleg MIRT van afgelopen november de afspraak met hen gemaakt dat ze zorgen voor een plancapaciteit van 130% van de woningbehoefte.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl., over de woondeal, heeft oud-minister Van Veldhoven tot haar genoegen geconstateerd dat de regio Utrecht met succes invulling heeft gegeven aan deze afspraak. Voor de periode tot 2030 zijn de regio Utrecht voldoende woningen gepland om tegemoet te komen aan 167% van de woningbehoefte. Voor de periode tot 2040 gaat het om 149%3.
In het kader van de totale hoeveelheid plancapaciteit heeft oud-minister Van Veldhoven ook de polder Rijnenburg met de regio besproken. Rijnenburg blijkt voor 2030 niet nodig te zijn om voldoende woningen te ontwikkelen. Voor na 2030 wordt er gewerkt aan een lange termijn verstedelijkingsstrategie. Deze verstedelijkingsstrategie, uitgevoerd onder het MIRT, moet eind dit jaar resultaten opleveren. Of de regio Rijnenbrug in de verstedelijkingsstrategie opneemt is nog onduidelijk. Dit is mede afhankelijk de gekozen ontwikkelrichtingen van de regio Utrecht en de bereikbaarheidsinvesteringen die nodig zijn bij verschillende ontwikkelrichtingen. De polder Rijnenburg zelf is namelijk zeer complex om goed te ontsluiten, vanwege de ligging tussen twee (drukke) snelwegen en het ontbreken van grootschalige ov. Daarnaast zijn delen van de polder zeer laaggelegen, wat uitdagingen biedt qua klimaatadaptatie en waterhuishouding. Rijk en regio zullen deze afweging tussen de locatie Rijnenburg en andere kansrijke gebieden gezamenlijk maken.
Is een (globale) berekening beschikbaar van de voorziene kosten van de noodzakelijke investeringen in ontsluiting, uitgaande van woningbouw? Is het u bekend dat de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, het aanbod hebben gedaan om kosten van ontsluiting mede te dragen? Hoe heeft Utrecht op dat aanbod gereageerd en wat is uw reactie op dat aanbod?
Nee, er zijn op dit moment geen berekeningen beschikbaar. Ik streef ernaar dat deze wel beschikbaar komen. De benodigde ontsluiting van de woningopgave in de regio Utrecht is overigens een nationaal en regionaal vraagstuk en maakt onderdeel uit van U Ned en MIRT.
Mij is het appèl dat door de projectontwikkelaars met grondposities in Rijnenburg aan de gemeente Utrecht is aangeboden bekend. Naar aanleiding van een mondelinge toelichting op dit appèl heeft de gemeente Utrecht nadere vragen gesteld aan de ontwikkelaars hoe zij bepaalde keuzes en de uitwerking hiervan voor ogen hebben.
Hebben de energieleveranciers, die de molens en zonnevelden feitelijk gaan bouwen, enig zicht op medewerking van de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben? Als daar geen zicht op is, hoe reëel zijn de plannen dan?
Dit is een vraagstuk waar de gemeente Utrecht samen met de grondeigenaren en energieleveranciers uit moet komen. Het is niet aan mij om hier uitspraak over te doen.
Wel geven grondeigenaren aan de gemeente Utrecht aan dat zij niet mee willen werken aan energieproductie in het middengebied van Rijnenburg. Zonder deze medewerking kunnen energieproducenten niet verder in dit gebied. Om de mogelijkheid tot het realiseren van het energielandschap te vergroten, is het zoekgebied voor windmolens in het middengebied van Rijnenburg geschrapt.
Kunt u aangeven wat in deze de visie is van het provinciebestuur en van de buurgemeenten (met name IJsselstein en Nieuwegein)?
De provincie Utrecht geeft zowel in haar ruimtelijk beleid als in de reactie op eerdere conceptvoorstellen voor Rijnenburg het volgende aan ten aanzien van Rijnenburg:
Zo lang woningbouw in Rijnenburg nog niet aan de orde is, is het gebied geschikt voor tijdelijke invulling als energielandschap.
Verstedelijking te Rijnenburg heeft een sterke relatie met de programmering van de verstedelijkingsopgave voor de hele regio. Dit wordt uitgewerkt in een MIRT-onderzoek.
Uitwerking van de plannen voor het energielandschap mag toekomstige woningbouw niet onmogelijk maken (motie provinciale staten maart 2019).
Daarnaast geeft de provincie aan dat de voorgestelde verschuiving van de exploitatietermijn van 15 jaar naar 20 jaar begrijpelijk is. Dit gezien de gewijzigde SDE-financiering (20 jaar) en het kunnen realiseren van zowel energetisch als financieel haalbare projecten. Het daarbij vrijwaren van het middengebied voor zonnevelden en windturbines biedt voor de tussentijd mogelijkheden voor woningbouw. De keuze voor de programmering vindt plaats binnen het MIRT-onderzoek, het regionaal economisch perspectief en de provinciale omgevingsvisie. De voorstellen voor het energielandschap passen in de provinciale wens om ook woningbouw in Rijnenburg mogelijk te maken.
De gemeente Nieuwegein en IJsselstein hebben door middel van raadsbesluiten gereageerd op de ontwikkelingen in Rijnenburg. Beide gemeenten geven aan dat zij de voorkeur geven aan woningbouw op deze locatie en roepen de gemeente Utrecht op zo snel mogelijk met de voorbereidingen voor woningbouw in Rijnenburg te starten.
Omdat er geen overeenstemming bestaat tussen de gemeenten Utrecht, Nieuwegein en IJsselstein over de ontwikkeling van een dergelijke grote en belangrijke ontwikkellocatie, heb ik de regio ertoe oproepen om tot overeenstemming te komen over de toekomst van Rijnenburg. De invulling van deze locatie, of dat nou woningbouw of een energielandschap is, is namelijk van regionaal belang. Gemeente Utrecht heeft aangegeven het initiatief te nemen om overeenstemming te bereiken met de omliggende gemeenten. De provincie heeft hierbij haar hulp aangeboden.
Tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. over de woondeal is Rijnenburg ter sprake gekomen. Ook hier bleek dat er binnen de regio verschillend wordt gedacht over de ontwikkeling van Rijnenburg. Rijnenburg is in beeld als woningbouwlocatie, maar vooralsnog wordt voorrang gegeven aan andere locaties. Oud-minister Van Veldhoven heeft aangegeven dat 2030 snel dichterbij komt en dat het belangrijk is om keuzes te maken. Deze keuzes zijn onderdeel van de verstedelijkingsstrategie waar Rijk en regio in het kader van het BO MIRT gezamenlijk aan werken.
Heeft u de projectontwikkelaars die aldaar grondposities hebben, gesproken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was het resultaat van dat gesprek en wat is uw visie op het aanbod van deze projectontwikkelaars? Wilt u het gespreksverslag aan de Kamer zenden?
Het is belangrijk dat gemeenten goed samenwerken met projectontwikkelaars om samen tot woningbouwversnelling te komen. Het is echter niet aan mij om rechtstreeks met projectontwikkelaars te spreken over specifieke woningbouwlocaties, tenzij dit in het kader van samenwerking aan de versnelling van locaties met medeoverheden is. Dat kan bijvoorbeeld aan de orde zijn binnen de woondealregio’s en de locaties die daar aangewezen zijn voor versnelling.
Op 26 september jl. heeft op het ministerie een gesprek plaatsgevonden met een adviesbureau dat interviews afnam in opdracht van projectontwikkelaars die grondposities hebben in Rijnenburg. Daarbij is aan het adviesbureau hetzelfde meegegeven als de inhoud van de Kamerbrief die ik op 13 september jl. aan uw Kamer verzond, namelijk dat de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke ordening en locatiekeuzes primair bij gemeenten en provincies ligt. Van dat gesprek bestaat geen verslag.
Wilt u de gespreksverslagen van de overleggen die u met Utrecht hierover heeft gevoerd aan de Kamer zenden?
In de brief van 13 september jl. («kamerbrief over plancapaciteit Utrecht) informeerde ik uw Kamer reeds over de contacten die er met Utrecht zijn over de plancapaciteit in de regio Utrecht.
Ook de gespreksverslagen van de Bestuurlijke Overleggen MIRT op 20 en 21 november jl. zijn reeds met uw Kamer gedeeld. In deze overleggen sprak oud-minister Van Veldhoven onder andere met de gemeente Utrecht over MIRT-verkenning ov en wonen in de regio Utrecht.
Daarnaast brachten de Minister-President en oud-minister Van Veldhoven op 6 november jl. een werkbezoek aan Utrecht. Hierbij stond de woningbouwopgave centraal. Van dit werkbezoek is geen verslag beschikbaar.
Zoals aangegeven in antwoord 4 heeft oud-minister Van Veldhoven de regio Utrecht ook tijdens het Bestuurlijke Overleg van 2 april jl. aangesproken op de afspraak om voor 130% van de behoefte te programmeren. In de Kamerbrief behorende bij deze beantwoording informeer ik u hierover. Hier bleek dat Utrecht op dit moment ruimschoots voldoet aan deze afspraak. Tijdens het Bestuurlijke Overleg is ook Rijnenburg besproken, zoals aangegeven in antwoord 7.
Utrecht heeft aangegeven 130% plancapaciteit in te voeren: kunt u de gegevens en de cijfermatige onderbouwing daaromtrent aan de Kamer zenden? Bent u bereid aan een onafhankelijke deskundige partij een second opinion te vragen op de volledigheid en juistheid van het door Utrecht geleverde cijfermateriaal?
Aanvullend op antwoord 4 kan ik aangeven dat de meest recente gegevens over de plancapaciteit voor de zomer naar de Kamer gezonden worden bij de Staat van de Woningmarkt 2020.
In overleggen met de regio’s is het belangrijk om vertrouwen in elkaar te hebben. Op dit moment heb ik dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de gegevens die de regio gaat presenteren niet juist zijn. Een second opinion acht ik niet nodig.
Deelt u de visie dat Rijnenburg niet alleen bezien moet wordt vanuit de woningbouwopgave voor de gemeente Utrecht? Deelt u de mening dat invulling geven aan woningbouw in het gebied Rijnenburg een bijdrage kan leveren aan de druk op de woningmarkt in de driehoek Den Haag, Amsterdam en Utrecht?
Het historisch grote woningtekort betekent dat we voor een opgave van nationaal belang staan, waarvan op regionaal niveau de invulling moet plaatsvinden. Ik reken er daarom op dat de provincies zorg dragen voor een robuuste plancapaciteit voor woningbouw op basis van het verwachte woningtekort. In de regio’s met de grootste opgave is een plancapaciteit van 130% van de regionale woningbehoefte tot 2030 daarbij het uitgangspunt. Het gaat dan in elk geval om de Woondealregio’s. In de woondeals zijn al afspraken gemaakt over de plancapaciteit, en zijn concrete locaties aangewezen. Daarnaast zal ik voor de extra stap die nodig is op basis van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in samenspraak met medeoverheden een actieve rol vervullen om extra grootschalige locaties te identificeren. Dat vraagt om stevige keuzes om de ruimte voor al deze extra woningen te vinden. Oud-minister Van Veldhoven heeft hierover met gedeputeerden gesproken en ik zal met hen inzetten op inzicht in plancapaciteit, de voortgang op de grote woningbouwlocaties en, tegen de achtergrond van de nieuwe bevolkingsprognoses, inzicht in nieuwe locaties.
Hiermee wil ik een totaalbeeld neerzetten voor de invulling van de bouwopgave op landelijk niveau, waarbij het uitgangspunt is dat regio’s in ieder geval verantwoordelijk zijn voor de invulling van hun eigen regionale opgave.
Uiteraard zijn er ook verhuisbewegingen tussen regio’s. Aandachtspunt is dat dit kan leiden tot extra verkeersbewegingen. Het spoor- en wegennet in en rond Utrecht is nu al erg belast, dus het ligt niet voor de hand om op voorhand extra woningbouw in de regio Utrecht voor de behoefte in andere regio’s te stimuleren. Ook van nabijgelegen regio’s verwacht ik daarom dat zij in ieder geval voor hun eigen behoefte ruim voldoende plannen en bouwen.
Kunt u aangeven in welke situatie en onder welke omstandigheden u meent dat het instrument van de aanwijzing toegepast moet worden en op welke wijze de belangen van het grote aantal woningzoekenden daarbij worden betrokken?
Woningbouw moet bij alle overheden als topprioriteit op de agenda staan. Daarin moeten we optreden als één overheid. Ik stuur aan op meer commitment aan concrete aantallen en locaties, en dat overheden waar nodig hun instrumentarium inzetten om locaties los te trekken. Waar dat nodig is, spreek ik partijen op hun verantwoordelijkheid aan. En als het niet anders kan, zal ik wettelijke bevoegdheden inzetten.
Werken als één overheid betekent in de eerste plaats duidelijke kaders in de NOVI. Hierin stel ik doelen en geef ik aan wat ik van gemeenten en provincies verwacht. Alleen dan kan het juridisch instrumentarium uit de Wro (straks Omgevingswet) effectiever worden ingezet. Als er lokale impasses ontstaan rondom locaties die cruciaal zijn voor het volume en de snelheid van de woningbouw op regionaal niveau, dan is het ten eerste aan de provincie om te zorgen dat partijen tot een oplossing komen. Ook zij hebben daartoe een wettelijk instrumentarium beschikbaar. Ik zal hen en betrokken andere partijen om te beginnen stevig aanspreken op die verantwoordelijkheid.
Als partijen er niet uitkomen, dan is het Rijk aan zet. Gezamenlijk moeten we ervoor zorgen dat er in voldoende tempo en volume gebouwd wordt.
Ik verken of een sterker sturende rol vanuit het Rijk aanpassingen vergt van het wettelijke instrumentarium en de uitvoeringskracht.
Het bericht ‘Minister vertraagt woningbouw’ |
|
Erik Ronnes (CDA), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Minister vertraagt woningbouw»?1
Ja.
In hoeverre is bij de totstandkoming van het akkoord het grote woningtekort betrokken? Hoe verhouden de afspraken uit het akkoord zich tot de grote bouwopgave?
De maatregelen uit het Schone Lucht Akkoord (SLA) dragen bij aan bronbeleid voor de stikstofaanpak en hebben daardoor een positief effect op de uitvoering van bouwprojecten in gebieden met te hoge stikstofdepositie. Uitgangspunt bij alle afspraken uit het Schone Lucht Akkoord is dat deze gezondheidswinst opleveren, kosteneffectief zijn en op maatschappelijk draagvlak kunnen rekenen. Negatieve effecten van de afspraken op de bouwopgave worden niet verwacht. Komend jaar worden de afspraken uit het SLA uitgewerkt in overleg met stakeholders.
Klopt het dat met dit akkoord wordt afgesproken dat overheden in aanbestedingen van bouwprojecten eisen gaan stellen aan mobiele werktuigen? Zo ja, kunt u de gevolgen van deze eisen schetsen?
In het Klimaatakkoord zijn reeds afspraken opgenomen over het sturen op groen bouwverkeer en de inzet van zero-emissie bouwmachines. In het Schone Lucht Akkoord is de afspraak opgenomen dat de deelnemers onderzoeken hoe inkoopcriteria gehanteerd kunnen worden bij hun eigen aanbestedingen, onder andere voor de inzet van mobiele werktuigen bij (bouw)werken. Door eisen op te nemen in de contractdocumenten en/of door hier een aanbestedingsvoordeel aan te verlenen, kunnen ondernemers worden beloond voor investeringen in schoner bouwmaterieel. Dit is niet nieuw. Gemeenten, provincies en de rijksoverheid stellen vaak al duurzaamheidseisen bij aanbestedingen, zeker voor gebieden met een hoge blootstelling zoals binnensteden. Veelal maken overheden daarbij gebruik van landelijke criteria voor maatschappelijk verantwoord inkopen (MVI)2.
Wat nieuw is, is dat afspraken worden gemaakt over een verduurzaming voor de komende 10 jaar. In het Schone Lucht Akkoord zijn nog geen concrete eisen vastgelegd, maar staat de volgende afspraak: «De rijksoverheid onderzoekt daarvoor in samenwerking met partijen hoe een ingroeipad («routekaart») voor schoon en 0-emissie bouwmaterieel eruit kan zien en publiceert de resultaten in 2020». Door dit ingroeipad vast te stellen in nauw overleg met de sector, kunnen partijen zich hierop voorbereiden. Doordat overheden hierover gezamenlijk afspraken maken, wordt een gelijk speelveld gecreëerd, worden innovaties gestimuleerd en kunnen ondernemers beoordelen welke investeringen zich terugverdienen. In 2020 worden afspraken gemaakt over hoe de inkoopcriteria uit de routekaart kunnen landen in de MVI-criteria, zodat ook gemeenten die het akkoord niet hebben getekend, deze eenvoudig kunnen gebruiken. Bij het uitwerken van de routekaart worden de verwachte markteffecten betrokken. Ook is er een aantal stimuleringsregelingen beschikbaar. Zo kunnen bouwbedrijven in aanmerking komen voor fiscale voordelen via de MIA\Vamil voor investeringen in nul-emissie of hybride mobiele machines.
Klopt het dat de ambities in het akkoord verder gaan op het gebied van fijnstof dan dat wat vanuit de EU verplicht is?
Het Schone Lucht Akkoord maakt de omslag van het voornamelijk sturen op het voldoen aan de Europese grenswaarden naar het realiseren van gezondheidswinst voor iedereen. Met het Schone Lucht Akkoord worden geen nieuwe wettelijke normen vastgelegd voor bijvoorbeeld fijnstof en stikstofdioxide. Het Schone Lucht Akkoord stuurt op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit conform de afspraken uit het Regeerakkoord. In het Schone Lucht Akkoord staat gezondheidswinst centraal. Dit volgt uit het advies van de Gezondheidsraad3 en de uitkomsten van het IBO luchtkwaliteit4. De meest effectieve maatregelen om gezondheidswinst te realiseren worden in gang gezet. Luchtvervuiling houdt zich niet aan grenzen, daarom wordt nauw samengewerkt met gemeenten, provincies, ons omringende landen en de EU om gezondheidswinst te realiseren.
Deelt u de mening dat gezien de PFAS-crisis u extra voorzichtig moet zijn met omzetten van hoge ambities in eisen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb beantwoord, zijn kosteneffectiviteit en maatschappelijk draagvlak uitgangspunt. Dit geldt zowel voor het stellen van ambities als voor het uitwerken hiervan naar beleid, zoals bijvoorbeeld naar emissie-eisen.
In hoeverre heeft u de bouwsector betrokken bij het akkoord? En in hoeverre herkent u de zorgen die de sector heeft geuit? Kunt u garanderen dat dit akkoord de sector niet negatief zal raken? Zo nee, hoe verhoudt dat zich tot de grote bouwopgave?
Voorop staat dat ik het van belang vind om stakeholders te betrekken bij nieuw beleid. Dit geldt zeker ook voor het Schone Lucht Akkoord. Daarom heb ik vooraf overlegd met verschillende stakeholders en is het Akkoord opengesteld voor consultatie. Voorafgaand aan het sluiten van het akkoord heb ik met vertegenwoordigers van de bouwsector gesproken en vervolgafspraken zijn gepland. De volgende stap is het opstellen van een uitvoeringsagenda en het uitwerken van de acties, pilots en maatregelen. Ook daar betrek ik vertegenwoordigers uit de verschillende sectoren en belangenorganisaties bij. Het kabinet maakt werk met werk, klimaat- en stikstofmaatregelen helpen ook voor het schoner maken van onze lucht. En de acties uit het Schone Lucht Akkoord dragen bij aan de stikstofaanpak.
Bent u van mening dat gezien de PFAS-crisis u de bouwsector extra goed moet betrekken bij dergelijke akkoorden?
Ja, zie antwoord op vraag 6.
Deelt u de mening dat gezien het grote woningtekort een nieuwe crisis in de bouw voorkomen moet worden?
Zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 18 februari jl. is er op dit moment een groot woningtekort. Het is overal – dus ook in de bouw – alle hens aan dek om te zorgen dat er voldoende woningen gebouwd kunnen worden. Als nieuwbouw gasloos wordt gebouwd is er geen sprake van stikstofuitstoot tijdens het gebruik van de woning anders dan het verkeeraantrekkende aspect. Daarmee is vooral de stikstofuitstoot tijdens de bouwfase van belang voor de vergunningverlening. Met het verder verlagen van de stikstofuitstoot in het bouwproces wordt het bouwen van meer woningen gemakkelijker.
Bent u bereid, omwille van bouwers en woningzoekenden, een pas op de plaats te maken, duidelijk uit te spreken dat het akkoord slechts ambities behelst en gemeenten te vragen deze ambities niet om te zetten in eisen tijdens aanbestedingen?
Zoals ik aangaf in mijn antwoord op vraag 3 bevat het Schone Lucht Akkoord nog geen concrete aanbestedingseisen en gunningscriteria. Het komende jaar werken we deze criteria binnen het Schone Lucht Akkoord verder uit met betrekking tot ambitie, vormgeving en fasering, in nauwe afstemming met de bouwsector. Daarnaast zijn aanvullende eisen aan bouwmaterieel soms nu al nodig om bouwprojecten doorgang te laten vinden. Door het stellen van eisen, neemt namelijk ook de stikstofdepositie van bouwprojecten af, waardoor gemakkelijker woningen kunnen worden gebouwd.