Het bericht ‘Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven’ |
|
Thom van Campen (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven»?1
Ja.
Heeft deze uitspraak effect op reeds onherroepelijk geworden vergunningen voor woningbouw. Zo ja, op welke wijze is dit het geval? Zo nee, waarom niet?
Nee, onherroepelijk geworden vergunningen blijven in stand. De vergunninghouders kunnen gebruik blijven maken van hun natuurvergunning.
Welk effect heeft deze uitspraak op de vergunningverlening voor de korte termijn?
De uitspraak heeft betrekking op stikstofdepositieruimte die via het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) beschikbaar is gesteld vanuit de effecten van de landelijke snelheidsverlaging (Lsv) ten behoeve van woningbouw. Reeds voorafgaand aan de uitspraak door de Rechtbank Noord-Holland over een woningbouwvergunning in Egmond aan de Hoef heeft het Kabinet besloten om via het SSRS vanuit de Lsv geen ruimte meer beschikbaar te stellen voor nieuwe projecten. Hierover heeft de Minister voor Natuur en Stikstof uw Kamer schriftelijk geïnformeerd op 1 april jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 265). Met ingang van 13 januari jl. is het SSRS gesloten. Bij de eerstvolgende openstelling van het SSRS komt ruimte uit een andere maatregel beschikbaar, de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv).
Wat is het te verwachten effect van deze uitspraak voor het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw?
Deze uitspraak heeft naar verwachting vrijwel geen effect op het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. De uitspraak heeft betrekking op het beschikbaar stellen van ruimte uit de snelheidsmaatregel. Ruimte uit die maatregel kan vanaf 13 januari 2022 niet meer benut worden voor het afgeven van nieuwe vergunningen. Dat laat onverkort dat er vanuit de woningbouw behoefte is en blijft aan stikstofruimte. Dit jaar en ook daarna komt voor nieuwe vergunningen ruimte in het SSRS beschikbaar uit andere maatregelen. Daarop heeft deze uitspraak geen betrekking.
Wie is verantwoordelijk voor het realiseren van de passende maatregelen ten aanzien van woningbouwprojecten: rijk, provincie en/of gemeente?
Het vorige kabinet heeft in 2019 besloten met landelijke maatregelen in totaal 7,6 mol/ha/ja aan stikstofdepositieruimte te realiseren ten behoeve van het SSRS om daarmee (onder andere) woningbouwprojecten mogelijk te maken. Dit betrof aanvankelijk de landelijke snelheidsmaatregel, een tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders om zodoende het ruwe eiwitgehalte in veevoer naar beneden te brengen en de eerste ophoging van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)2 Daar de veevoermaatregel geen doorgang kon vinden, is afgekondigd om als alternatief meer ruimte te benutten die beschikbaar zou komen vanuit de Srv3, nadat deze vanuit de structurele aanpak stikstof een tweede verhoging van het budget toegekend heeft gekregen. Ondanks deze tweevoudige ophoging van het budget van de Srv, pakte de uiteindelijke deelname aan de regeling en de daarbij behorende opbrengst aanmerkelijk lager uit dan geraamd. Vervolgens heeft het vorige kabinet gezocht naar alternatieven die vanuit de onderuitputting van de Srv-middelen gefinancierd worden4. Deze maatregelen zijn in uitvoering.
Het rijk is verantwoordelijk voor deze landelijke maatregelen en daarmee verantwoordelijk voor het borgen dat de maatregelen voldoen aan de juridische eisen die gelden voor mitigerende maatregelen. Dergelijke mitigerende maatregelen kunnen ook door provincies en/of gemeenten worden genomen. Voor het overige zijn initiatiefnemers zelf verantwoordelijk voor het nemen van mitigerende maatregelen.
Welke stikstofruimte kan u inzetten om deze vergunningverlening niet tot stilstand te laten komen?
Zoals onder andere aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 30 juni 2021 zijn de resterende middelen van de Srv toegekend aan andere maatregelen om de oorspronkelijke doelen van de Srv te behalen.5 Zodoende komt er ten behoeve van (onder andere) woningbouwprojecten medio 2022 via het SSRS stikstofdepositieruimte beschikbaar uit de Srv. De komende jaren komt vervolgens ruimte beschikbaar vanuit in ieder geval de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en indien mogelijk de Tijdelijke regeling walstroom zeeschepen 2022–2023.
Gezien de enorme opgave met betrekking tot de woningbouw, hoe en waar kan de regie op het juist en volledig regelen van de benodigde stikstofrechten als noodzakelijke passende maatregelen het beste worden belegd: rijk, provincie of gemeente?
De opgaven hebben bovenal betrekking op het verbeteren van de natuur en het reduceren van de stikstofdepositie op kwetsbare natuurgebieden. Daar zet het kabinet op in en pakt het de regie om zeker te stellen dat de doelen worden gehaald. Via dat spoor komt er op termijn meer ruimte voor economische ontwikkelingen, waaronder woningbouw. De inzet van provincies en gemeenten is erop gericht om deze doelstellingen te kunnen halen. De ruimtelijke inpassing en het realiseren van (extra) stikstofruimte krijgen vorm binnen de gebiedsgerichte aanpak. In de tussentijd werken rijk en provincies binnen die context ook samen aan de woningbouwopgave en andere opgaven zoals verduurzaming van energieprojecten. In die gezamenlijkheid en vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt gewerkt aan het kunnen inzetten van mitigerende maatregelen voor projecten en daar worden verschillende instrumenten voor ingezet zoals intern en extern salderen, het SSRS, maar ook provinciale doelenbanken.
Welke mogelijkheden ziet u om woningbouwprojecten juist een positieve bijdrage te laten leveren aan het herstel van het onder de Habitatrichtlijn ingestelde Natura 2000 netwerk van gebieden?
Het herstel van onze natuurgebieden is voor een groot deel gebaat bij afname van de stikstofdepositie. Woningbouwprojecten (inclusief verduurzaming van bestaande woningen) kunnen daar een positieve bijdrage aan leveren door stikstofemissies te reduceren in de bouwfase en in de gebruiksfase.
Maar stikstof is niet de enige drukfactor. Binnen de gebiedsgerichte aanpak wordt integraal, dus vanuit verschillende opgaven, bekeken wat erin de regio nodig is om bij te dragen aan herstel van natuur, waaronder het verbeteren van de bodem- en de waterkwaliteit. Door natuurinclusief te bouwen is het mogelijk om een bijdrage te leveren aan meer robuuste natuur. Voorbeelden zijn het versterken van groenblauwe verbindingen tussen stad en land op regionale schaal, maar ook heel concreet door het aanleggen van groene daken en muren, het slim omgaan met verlichting en het plaatsen van kasten voor broedende vogels en vleermuizen.
Wat is daarvoor binnen de woningbouwopgave, naast natuurinclusief bouwen, voor nodig?
Voor de bouw en sloopfase is het van belang om in toenemende mate te gaan werken met schoon en emissieloos materieel (werk-, vaar- en voertuigen). Naast ander materieel zullen andere manieren van bouwen (denk aan industrieel bouwen of het werken met bouwhubs) ook een bijdrage leveren aan stikstofreductie. Het kabinet streeft naar een afname van stikstofemissie van 60% in 2030 ten opzichte van 2018 en heeft daarvoor het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) opgezet. Binnen dit programma wordt onder meer samen met de bouwsector, medeoverheden en kennisinstellingen een routekaart opgesteld, waarin de verduurzaming van mobiele werktuigen, vaartuigen en voertuigen in de bouw tot 2030 vorm krijgt, inclusief afspraken over de uitvoering. Daarnaast is de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) opengegaan voor aanvragen.
Ook in de gebruiksfase kunnen stikstofdeposities op natuur worden teruggebracht, door bijvoorbeeld meer met natuur rekening te houden in de ruimtelijke ordening, de wijze van ontsluiting van wijken en het hanteren van lagere parkeernormen in combinatie met bevordering van gebruik van het OV.
Denkt u hierbij aan ingrepen in de bouwfase van woningen of in de gebruikersfase?
Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, hebben beide fases de aandacht als het gaat om reductie van stikstofemissie/-reductie.
Welke andere stikstof mitigerende maatregelen binnen de woningbouw zijn er voorhanden of moeten verkend worden om wel te voldoen aan de eisen van vergunningverlening?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. Daarnaast kan vergunningverlening, afhankelijk van de staat van de natuur, mogelijk plaatsvinden op grond van intern of extern salderen. In de hoofdlijnenbrief van 1 april jl. (kenmerk 2022D15528) heeft de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigd dat de komende tijd wordt ingezet op het aanscherpen en verduidelijken van het beleid en het instrumentarium van toestemmingverlening. Voor de zomer wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd.
Bent u bekend met de in het rapport «Natuurverkenning 2050 – Scenario Natuurinclusief» beschreven potentie van natuurinclusief bouwen voor het doelbereik van instandhoudingsverplichtingen in Natura 2000 gebieden?
Ja.
Indien ja, bent u bereid om op de korte termijn met de bouwsector een juridisch geborgd voorstel uit te werken waarbij de potentie van natuurinclusief bouwen wordt meegenomen bij de door gedeputeerde staten verplichte passende beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000 gebieden, waarmee een vorm van intern salderen ontstaat die als positieve stimulans kan dienen voor het op gang krijgen van vergunningverlening enerzijds, en natuurherstel anderzijds?
Ik deel uw inschatting van de potentie van natuurinclusief bouwen en blijf daar ook zeker over in gesprek met de bouwsector. Ik acht het echter nog te vroeg om op korte termijn een geborgd voorstel met de sector uit te werken. Een dergelijk figuur staat het kabinet wel voor ogen in relatie tot SEB (zie antwoord op vraag6.
Indien ja op de hierboven gestelde vraag, hoe gaat u dit doen? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De peperdure renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Brief Hugo de Jonge: renovatie Binnenhof kan nóg duurder worden door risico's» en «Historische hofgracht rondom Binnenhof keert terug»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de kosten voor de renovatie bijna zijn verdubbeld, van 475 miljoen euro naar 734 miljoen euro, en wat zegt dit over de verantwoordelijkheid van het kabinet om verantwoord om te gaan met belastinggeld?
In de zesde voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 122) is, zoals destijds toegezegd, uitgebreider dan voorheen ingegaan op de ontwikkelingen van het budget. Zoals in die rapportage toegelicht zijn de aanpassingen van het budget voor het grootste deel het gevolg van hogere eisen ten aanzien van veiligheid en aanvullende wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast worden de budgetten periodiek aangepast aan de prijsontwikkeling. In de zevende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 126) is de enige mutatie op de financiën de doorwerking van de prijspeilcorrectie van het budget voor 2022. Over het eventuele beroep op de met uw Kamer gedeelde disclaimers, dat wil zeggen de oorzaken die door externe factoren worden beïnvloed, zal ik u zoals steeds het geval is geweest in de volgende voortgangsrapportage informeren. Dit omdat er dan meer inzicht is in de uitkomsten van de lopende onderzoeken, het contracteren van de uitvoerende werkzaamheden en het afronden van de ontwerpen.
Deelt u de mening dat in iedere bedrijfsvoering verantwoordelijken met pek en veren zouden zijn verjaagd als zij met zulke gigantische kostenoverschrijdingen op de proppen zouden zijn gekomen? Zo ja, welke koppen gaan er rollen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de gemeente Den Haag inzake compensatie voor een dicht Binnenhof? Graag een helder (kosten)overzicht.
Vanwege het belang van het Binnenhof voor de Haagse binnenstad hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf de ambitie uitgesproken om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden, om zo de mogelijk negatieve effecten van de renovatie te beperken. In de zesde voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie heb ik uw Kamer toegelicht dat het Rijksvastgoedbedrijf zich hier samen met de gemeente Den Haag en in goede afstemming met de omgevingspartijen, voor inzet. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». De gemaakte afspraken zijn tot stand gekomen op basis van een participatietraject.
Mocht er sprake zijn van buitenproportionele inkomensschade veroorzaakt door de renovatie van het Binnenhof dan is er voor (cultureel) ondernemers een schadeprotocol in werking. Dit schadeprotocol is gepubliceerd op de website www.binnenhofrenovatie.nl . De uitgangspunten en werking van het protocol zijn toegelicht in de zevende voortgangsrapportage en in de brief van 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 125).
Kosten van deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk en kunnen niet in de openbaarheid worden gedeeld.
Zit het deels in ere herstellen van de Hofgracht daarbij in het financiële plaatje? Graag een helder (kosten)overzicht.
De Hofgracht is onderdeel van de extra beveiligingsmaatregelen rond het Binnenhof. De kosten hiervoor vallen onder de disclaimer extra eisen beveiliging zoals deze in de zesde voortgangsrapportage zijn gemeld.
Zijn nu alle financiële lijken uit de kast of heeft u er nog meer in petto? Graag een totaal en afgerond financieel overzicht, met de garantie dat er geen verdere kostenoverschrijdingen komen.
Zie antwoord vraag 2.
Vertraging bij de afhandeling van smartegeld in Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vertraging bij afhandeling smartegeld aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe vaak hebt u niet gezegd dat de schadeafhandeling en versterking in het Groningse bevingsgebied sneller moeten? Hoe vaak hebt u niet beloofd dat te zullen regelen? Hoe vaak hebt u niet allerlei «versnellingsmaatregelen» gepresenteerd?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen zijn complexe operaties waarbij zorgvuldigheid en snelheid op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Tijdens mijn bezoeken aan Groningen hebben bewoners op indringende wijze beschreven wat het lange wachten met hen doet of heeft gedaan. Het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling en versterking heeft over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling, maar daarmee zijn we er nog niet.
Zoals ik in mijn Beleidsbrief Groningen2 heb beschreven, zet ik me in voor meer oog voor de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. De afgelopen weken heb ik twee dagen per maand in Groningen gewerkt, en dat blijf ik doen. Tijdens deze werkdagen spreek ik met bewoners die de tijd nemen om hun ervaringen met mij te delen. Deze gesprekken helpen mij de knelpunten beter te begrijpen en waar mogelijk weg te nemen.
Hoe kan het dan dat de afhandeling van de aanvragen voor smartegeld vertraging heeft opgelopen? Wat gaat u doen om dit onmiddellijk op te lossen?
De afhandeling van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Tot op heden is er 6 miljoen euro toegekend (d.d. 10 mei 2022). Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied. Hierna volgde een bredere gefaseerde uitrol. Het IMG wil hiermee voorkomen dat juist bij deze schademeldingen, van mensen die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, vertraging en onzekerheid over doorlooptijden ontstaat tijdens de afhandeling ervan. Het IMG heeft in april jl. besloten, wederom om lange doorlooptijden te voorkomen, eerst meer openstaande aanvragen af te handelen en het openstellen van de volgende gemeente met een maand te verplaatsen. Een gefaseerde openstelling maakt het ook mogelijk ervaring op te doen met de procedurele afhandeling van deze voor het IMG nieuwe vorm van schade en tijdig aanpassingen door te voeren indien nodig. Daarnaast is een reden voor de ontstane vertraging van de afhandeling van immateriële schade dat de gegevens over de versterking niet voldoende vooraf beschikbaar zijn bij het IMG. In dat geval moet de informatie over versterkingsoperatie door de aanvrager zelf worden aangevuld. Het IMG helpt daarbij waar mogelijk en werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Ik onderschrijf het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt over de te ontvangen vergoeding daarvoor. Ik blijf hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u zich herinneren dat u meermaals bent gewaarschuwd dat het handhaven van twee aparte uitvoeringsorganisaties (de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met elk hun eigen taken), die onderling iets aan «gegevensuitwisseling» doen, in de praktijk niet gaat werken en voor vertraging zal zorgen?2 Deelt u deze conclusie, nu blijkt dat juist deze gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de NCG en het IMG de oorzaak is van de vertraagde afhandeling van het smartegeld?
De afhandeling van schade en de uitvoering van versterking in het Groningse aardbevingsgebied zijn vanwege de aard, dynamiek, benodigde expertise en snelheid twee wezenlijk verschillende trajecten. Daarom is er bewust voor gekozen deze taken bij verschillende organisaties te beleggen. Dit neemt niet weg dat een goede samenwerking tussen beide organisaties nodig is. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen twee jaar ingezet op de ontwikkeling van deze samenwerking en een plan van aanpak opgesteld. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 november 2021 is ook het verbeteren van de onderlinge gegevensuitwisseling hier onderdeel van.4 Ten behoeve van verdere verbetering van de afstemming van de uitvoering van versterking en de vergoeding van schade wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, waarmee de gezamenlijke uitgangspunten ook een wettelijke basis krijgen.
Dit laat onverlet dat de afhandeling van immateriële schade doorgaat. Het IMG werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de NCG.
Klopt het dat 94% van alle aanvragen voor smartegeld is toegekend? Zo ja, waarom wordt er dan niet meteen uitbetaald? Waarom moeten gedupeerden zelf bewijsstukken aanleveren? Wat moeten zij hiermee precies bewijzen?
Het IMG heeft 6.644 aanvragen (d.d. 10 mei 2022) voor immateriële schade ontvangen. Daarvan zijn er inmiddels 2.373 afgehandeld. In 2.049 gevallen is schadevergoeding toegekend. Bewoners krijgen na toekenning binnen twee weken de schadevergoeding uitbetaald. Het IMG streeft naar een laagdrempelige aanvraagprocedure. In het aanvraagproces zijn de meeste gegevens digitaal beschikbaar voor de aanvrager en door het IMG verzameld. Een aanvrager kan die gegevens aanpassen of toevoegen. Het IMG kan vragen om documenten die deze aanpassing of wijziging ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat de bureaucratische kluwen van verschillende instanties, regelingen en procedures nog altijd de boventoon voert ondanks uw herhaaldelijke beloften dit te zullen verbeteren? Deelt u de conclusie dat de schadeafhandeling en versterking van jarenlange gebroken beloften aan elkaar hangt?
Deze conclusies deel ik niet. Voor dit antwoord verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 4. Bewoners zijn niet gebaat bij nieuwe beloften, kaders of systemen, wel bij verbetering in de uitvoering. De inzet van het IMG en de NCG om nauwer samen te werken en de algemene maatregel van bestuur waarin dit geregeld wordt, hebben als doel bij te dragen aan het vereenvoudigen en verbeteren van de processen waar bewoners mee te maken krijgen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat er 100 miljard euro wordt uitgegeven aan klimaat en stikstof, terwijl de gedupeerde Groningers hopeloos lang op hun geld moeten wachten?
Het kabinet staat voor meerdere grote maatschappelijke opgaven. De schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen staan los van de klimaat- en stikstofopgaven. In de schadeafhandeling is voorrang gegeven aan zorgvuldigheid richting bewoners en onafhankelijke oordeelsvorming. Gaandeweg is echter duidelijk geworden dat dit soms ten koste gaat van snelheid. Desondanks heeft het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling. Het IMG heeft sinds de oprichting in 2020 grote stappen gezet in de afhandeling van schade in Groningen: inmiddels heeft het meer dan 242.919 schademeldingen afgehandeld en is er ruim 1,389 miljard euro (d.d. 10 mei 2022) aan vergoedingen uitgekeerd. Het IMG handelt in lijn met het uitgangspunt van de Tijdelijke wet Groningen, namelijk dat schade ruimhartig en voortvarend afgehandeld wordt. Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 993) blijft de doorlooptijd van de afhandeling van fysieke schade echter een punt van zorg. Net als de doorlooptijd van de afhandeling van immateriële schade (zie het antwoord op vraag 3) blijf ik dit nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u een compleet overzicht verstrekken van alle (versnellings)maatregelen die u de afgelopen jaren hebt genomen en bij elke maatregel concreet aangeven hoe succesvol die volgens u is geweest (hoeveel gedupeerden ermee zijn geholpen, hoeveel schades zijn uitbetaald, hoeveel woningen zijn versterkt etc.)?
Het kabinet hecht veel waarde aan de verbetering en versnelling van de schadeafhandeling en versterkingsopgave. De maatregelen die hiertoe over de afgelopen jaren zijn getroffen, zijn omvangrijk. Over de voortgang ten algemene wordt op de website van de NCG5 maandelijks een overzicht met de cijfers over de voortgang van de versterking gepubliceerd. Op de website van het IMG6 zijn alle cijfers ten aanzien van de schadeafhandeling en een overzicht van de verschillende regelingen te vinden. Deze cijfers worden wekelijks vernieuwd. In de jaarverslagen van het IMG en de NCG worden de cijfers, regelingen en maatregelen voor versnelling nader geduid.7 Hieronder ligt ik enkele maatregelen nader toe, zowel voor de versterking als voor de schadeafhandeling.
Voor veel maatregelen is niet exact te benoemen tot welke versnelling deze hebben geleid. Te denken valt aan de maatregel om alle uitvoeringswerkzaamheden onder te brengen onder één uitvoeringsorganisatie: de NCG. Of aan het mogelijk maken voor de bewoner om een herbeoordeling te kunnen aanvragen. Onder andere is bestuurlijk in 2019 de doelstelling afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te behalen. Daartoe zijn o.a. de volgende maatregelen genomen:
Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is inmiddels een door het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) gevalideerde typologie beschikbaar. Hiermee kan op basis van gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen worden bepaald of ze aan de norm voldoen. Doordat gebouwen niet meer individueel worden doorgerekend kan snelheid worden gemaakt.
Met de praktijkaanpak is het proces van opname tot oplevering van een versterkte woning korter. Ook wordt minder aanspraak gemaakt op de beperkte capaciteit van ingenieursbureaus.
Ook wordt volop ingezet om de uitvoeringscapaciteit te verhogen. De Aanpak vergroten uitvoeringscapaciteit8 bevat verschillende maatregelen om de benodigde bouwcapaciteit te realiseren. Onderdeel hiervan is het organiseren van Bouwtafels. Voor het organiseren van de bouwcapaciteit gaat de NCG met bouwers in gesprek. De NCG brengt daarbij de gevraagde uitvoeringscapaciteit in kaart zodat bouwers hierop vroegtijdig op kunnen anticiperen.
Voor de voortgang van versterken is de beschikbaarheid van voldoende tijdelijke huisvesting eveneens van belang. Daarom onderzoekt de NCG nu alternatieve vormen van tijdelijke huisvesting. Deze maatregelen zijn een vervolg op eerdere versnellingsmaatregelen uit het Bouwakkoord en de BouwImpuls. In 2021 heeft de NCG de doelstelling om 1.500 adressen af te ronden behaald.
De afhandeling van meldingen van fysieke schade is vanaf maart 2018 t/m 30 juni 2020 door de Tijdelijke Commissie Mijnbouw Groningen (TCMG) uitgevoerd. Over het algemeen geldt dat over de jaren en met de oprichting van het IMG de schadeafhandeling is verbeterd en versneld: in 2018 werden er gemiddeld slechts 100 meldingen van fysieke schade afgehandeld per week en momenteel ligt dit aantal per week boven de 1.000 meldingen. Met de oprichting van het IMG in juli 2020 kunnen bewoners naast fysieke schade ook een vergoeding krijgen voor andere vormen van schade, zoals schade door waardedaling of immateriële schade. Gemiddeld geven schademelders een 7.7 als rapportcijfer voor de bovenstaande regelingen en vergoedingen. Hoewel de meerderheid van de bewoners tevreden is over de schadeafhandeling van het IMG, geldt dit niet voor iedereen. De gemiddelde doorlooptijd is bij fysieke schades langer dan gewenst en de werkvoorraad van fysieke schades is groot. Een balans vinden tussen zorgvuldigheid, snelheid en laagdrempelige procedures, blijft een ingewikkelde opgave. De TCMG en het IMG hebben hier oog voor en troffen verschillende maatregelen. Ik licht er drie uit:
Van 3 juli 2019 tot en met 31 december 2019 liep de Stuwmeerregeling Deze had tot doel het stuwmeer van oude schademeldingen (van voor 13 juni 2019) weg te werken, zodat nieuwe meldingen van fysieke schade sneller behandeld konden worden.
Met de introductie van de vaste vergoeding in november 2021 kunnen bewoners die voor het eerst schade melden er sinds november 2021 voor kiezen om snel een vergoeding te ontvangen voor kleine, eenvoudige schades. Zo kan het IMG bovendien meer capaciteit inzetten voor het afhandelen van complexe schades die een individuele beoordeling nodig hebben.
Het IMG verzamelt bij de afhandeling van schade door waardedaling en immateriële schade zoveel mogelijk zelf informatie over de bewoners om hen te ontlasten. Daarnaast worden lange wachttijden voorkomen door de regeling gefaseerd open te stellen. Doordat de waardedalingsregeling volledig digitaal is ingericht, kan het IMG bijvoorbeeld snel besluiten nemen, circa 90% van de aanvragen worden binnen 8 weken afgehandeld.
Waar blijft trouwens de crisisaanpak (zoals zo vaak door het Staatstoezicht op de Mijnen geadviseerd)?
Uw Kamer heeft onlangs de motie-Kops aangenomen met het verzoek om een crisisaanpak in Groningen.9 Bij indiening van deze motie heb ik laten weten deze te beschouwen als ondersteuning van mijn inzet: oog voor de menselijke maat, snelle uitvoering, duidelijke communicatie en zorgen dat er écht iets gebeurt.10 Ik informeer uw Kamer hierover op zeer korte termijn. Zoals ik heb geschetst in mijn Beleidsbrief Groningen van 7 februari jl. vergt dit wel – of het nu gaat om schadeafhandeling of versterking – constant balanceren tussen het maken van snelheid met gestandaardiseerde procedures en maatwerk dat recht doet aan de individuele situatie van de bewoner.11
De wederopbouw van Oekraïense steden en dorpen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de oproep van President Zelensky, gedaan tijdens zijn toespraak aan de Tweede Kamer op 31 maart 2022, om een stad te kiezen in Oekraïne en bij te dragen aan de wederopbouw daarvan?
Ja.
Kunt u toezeggen zich in internationaal verband hard te maken voor het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Ja.
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn aan de slag te gaan met een plan voor wederopbouw, waaruit de Nederlandse inzet inzichtelijk wordt?
Ja, uw Kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd worden over de Nederlandse inzet conform motie Amhaouch c.s. over een Europees herstelprogramma gericht op het herstel en de wederopbouw van Oekraïne (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1768).
Kunt u in dat plan ook de mogelijkheden schetsen voor Nederlandse gemeenten om door middel van het aangaan van partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen te kunnen bijdragen aan het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Uw kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd over de uitvoering van motie Kuzu over het voorbereiden van plannen voor een bijdrage aan de wederopbouw van een Oekraïense stad na de oorlog (Kamerstuk 36 045, nr. 53).
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn in gesprek treden met de Nederlandse gemeenten over hun bereidheid om partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen aan te gaan en om te inventariseren op welke manier de gemeenten hiervoor het beste geëquipeerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Overweegt u over te gaan tot het dwingend aanwijzen van bouwlocaties?
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende bouwlocaties ligt primair bij gemeenten en provincies. Om de regie op de woningbouw te versterken maak ik afspraken met provincies en gemeenten om te zorgen voor voldoende bouwlocaties voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, versnelling van de woningbouw tot 100.000 woningen per jaar en voldoende betaalbare woningen. Hiermee versterk ik de samenwerking tussen de verschillende overheden.
Mocht het zijn dat er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie dan kan het soms nodig zijn om een knoop door te hakken. In dat geval bevat de Wro en de Omgevingswet de bevoegdheid voor Rijk en provincies om een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Waar nodig ben ik bereid om die bevoegdheid in te zetten. Aanwijzingen brengen echter een langdurig juridisch proces met zich mee. Ook in kader van de versnelling van de woningbouw is het dus beter dat partijen er lokaal samen uitkomen. Hierop zal dan ook altijd eerst worden ingezet.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u samen met de gemeenten en provincies gaat komen tot de aanwijzing van die locaties? Gaat het hier ook om het opheffen van provinciale of gemeentelijke belemmeringen voor het beschikbaar maken van kansrijke locaties?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid voor het zorgen voor voldoende bouwlocaties primair bij gemeenten en provincies. Bij de locatiekeuzes houden zij rekening met een breed scala aan criteria waaronder ontsluitingsmogelijkheden, het water- en bodemsysteem en landschappelijke waarden. Wanneer het aantal bouwlocaties achterblijft, of wanneer er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie, zal ik dit bespreken met de desbetreffende provincies en gemeenten. Gedurende dit gezamenlijke bestuurlijke gesprek kunnen lokale of provinciale belemmeringen besproken worden. Daarbij zal ik kijken naar het opheffen van deze belemmeringen.
Kunt u toelichten welke criteria u hanteert voor potentieel aanwijsbare bouwlocaties?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de aan te wijzen locaties naast binnenstedelijke locaties ook meer buitenstedelijke locaties? Zo ja, gaat dit om nieuwe buitenstedelijke gebieden? Zo nee, hoe wordt de afweging gemaakt om wel binnenstedelijke en geen buitenstedelijke locaties aan te wijzen?
Om het woningtekort in te kunnen lopen moet in heel Nederland gebouwd worden, zowel binnen- als buitenstedelijk. Bouwen «in het weiland» is geen taboe: 35 tot 40% van de huidige woningbouwplannen ligt buiten bebouwd gebied. Zowel voor binnenstedelijke als voor buitenstedelijke locaties is het van belang dat deze kansrijk zijn om versneld woningbouw te kunnen realiseren.
Zoekt u naar locaties die kansrijk zijn in relatie tot vergunningverlening (inpassing, bodemdaling en stikstof)?
Zeker. Om te komen tot een versnelling van de woningbouw is het nodig te kijken naar locaties waar snel woningen gerealiseerd kunnen worden. De kansrijkheid van de vergunningverlening speelt hier een belangrijke rol in. Daarnaast is het belangrijk aan te sluiten bij de (regionale) behoefte.
Hoe gaat u er per bouwlocatie voor zorgen dat vervoer, mobiliteit en ontsluiting integraal onderdeel uitmaken van de planning, gelet op het feit dat deze locaties goed bereikbaar moeten zijn om het voor mensen aantrekkelijk te maken daar ook daadwerkelijk te gaan wonen?
Om ervoor te zorgen dat de nieuw te bouwen woningen ook goed bereikbaar worden is in het coalitieakkoord € 7,5 miljard beschikbaar gesteld voor goede ontsluiting van nieuwe woningen in de 15 grootschalige woningbouwgebieden en daarbuiten. Bij de besteding van de € 7,5 miljard nemen we de effecten van locaties op het hoofdwegen- en spoornetwerk nadrukkelijk mee. We bouwen daarbij bij voorkeur in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten.
Voor de korte termijn worden in heel Nederland versnellingsafspraken gemaakt die gericht zijn op woningbouwplannen waar we versnelling kunnen bereiken met financiële ondersteuning van bovenplanse bereikbaarheidsmaatregelen. Ook is bij de ontwikkeling van de 15 grootschalige woningbouwgebieden aandacht voor de bereikbaarheid. Voor deze gebieden geldt veelal dat investeringen in de bereikbaarheid nodig zijn om te voorkomen dat het mobiliteitssysteem (verder) vastloopt. Op dit moment ben ik met andere departementen, het IPO, de VNG, vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen in gesprek om te komen tot een afweegkader hoe de beschikbare rijksmiddelen in te zetten in deze gebieden.
Gaat u bij het aanwijzen van bouwlocaties kijken naar uitleglocaties (zoals Rijnenburg en Gnephoek) en uitbreidingslocaties bij M50 of K80 gemeenten waar de (basis) infrastructuur al aanwezig is?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 moet er in heel Nederland gebouwd worden om het woningtekort in te lopen, zowel binnen- als buitenstedelijk. Daarbij heeft bouwen in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten de voorkeur.
Op welke manier wordt bij de aanwijzing van de bouwlocaties rekening gehouden met de doelstelling uit het coalitieakkoord van 2/3 betaalbare woningen? Wordt er daarnaast rekening gehouden met de aandachtsgroepen die nu moeilijk aan een huis kunnen komen?
Onderdeel van de, in beantwoording van vraag 2 genoemde, afspraken met provincies en gemeenten zijn afspraken over voldoende betaalbare woningen. Voor wat betreft deze afspraken is het uitgangspunt dat die aansluiten op de regionale behoefte. Landelijk gezien komt dit erop neer dat we ernaar streven dat twee derde van de woningbouw bestaat uit betaalbare woningen, verdeeld over 250.000 sociale huurwoningen en 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen.
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om erop te sturen dat de bouwlocaties die zij opnemen in hun ruimtelijke plannen ook voldoende betaalbare woningen bevatten, bijvoorbeeld door regels te stellen over prijssegementering in de bestemmingsplannen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting voor. Waar nodig bezie ik daarbij of aanvulling op de bestaande instrumenten nodig is.
Met provincies en gemeenten maak ik ook afspraken over de huisvesting van aandachtsgroepen. In het programma een thuis voor iedereen licht ik mijn ambities met betrekking tot de huisvesting van aandachtsgroepen verder toe.
Op welke stevigere maatregelen stuurt u aan om sneller te bouwen?
In het programma woningbouw heb ik verschillende maatregelen benoemd om sneller tot meer woningen te komen. Deze maatregelen zijn:
Daarnaast wordt er nog meer dan voorheen ingezet op flexwonen, transformaties, en de inzet van het Rijksvastgoedbedrijf.
Hoe verhouden deze maatregelen zich tot het onlangs opgestelde programma woningbouw?
De maatregelen zijn onderdeel van het programma woningbouw. De bij antwoord 10 genoemde maatregelen maken onderdeel uit van actielijn 3 «Sneller van initiatief naar realisatie».
Op welke wijze kijkt u naar welke kansen buitenstedelijke gebieden bieden voor sneller en goedkoper komen tot het bouwen van betaalbare woningen?
Ik maak prestatieafspraken met provincies en gemeenten over de bouw van 900.000 woningen, waarvan twee derde betaalbaar. Deze betaalbare woningen kunnen zowel binnen- als buitenstedelijk gebouwd worden. Daarbij wordt dus ook nadrukkelijk naar kansrijke buitenstedelijke locaties gekeken. Hierbij wordt rekening gehouden met de lokale behoefte en de snelheid waarmee de woningen gerealiseerd kunnen worden.
Hoeveel bouwproductie is er per jaar meer nodig dan de huidige 100.000 woningen om alle groepen te huisvesten? Indien u hier geen zicht op heeft, hoe gaat u dat in kaart brengen?
Het tekort aan woningen is in de PRIMOS-prognose van oktober 2021 geraamd op 279.000 woningen, oftewel 3,5% van de woningvoorraad. Om zowel de toename van het aantal huishoudens op basis van deze prognose als de vervangingsvraag door onder andere sloop op te vangen en het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht zijn er tot en met 2030 ongeveer 900.000 woningen nodig2. Gemiddeld zijn dit 100.000 woningen per jaar. Ten opzichte van de bouwproductie van 80.000 woningen in 2021 zijn dit 20.000 extra woningen per jaar.
Hoeveel meer tijdelijke woningen, dan de 15.000 woningen die in het coalitieakkoord zijn afgesproken, kunnen er worden gebouwd?
De komst van Oekraïense vluchtelingen vergroot de urgentie om de in het programma woningbouw aangegeven inzet op tijdelijke woningen te versnellen. Het streven om deze kabinetsperiode naar 15.000 flexwoningen per jaar toe te groeien wil ik dus naar voren halen. Daarover ben ik in overleg met gemeenten en de bouwsector. Uit een quickscan die ik heb laten uitvoeren blijkt dat er bij conceptuele- en industriële bouwers nog potentieel is om op te schalen, maar daarbij heb ik niet alleen naar tijdelijke of flexwoningen gekeken. Of het nodig is om meer dan 15.000 flexwoningen per jaar te bouwen, zal mettertijd moeten blijken.
Waar ziet u nog kansen en mogelijkheden om meer woningen te realiseren met behulp van transformaties?
In het programma woningbouw is de ambitie opgenomen om het aantal transformatiewoningen te laten toenemen tot 15.000 per jaar. Voor de zomer kom ik met een Nationaal Transformatieplan waarin deze ambitie verder uitgewerkt wordt.
De berichtgeving dat de woningbouw in gevaar komt door te weinig grind en zand. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de artikelen «Komt woningbouw in gevaar door te weinig grind en zand? Provincies geven niet genoeg vergunningen af voor winning» en «Meer bouwen? Zonder nieuwe vergunningen is het grind straks op»?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat er over vijf jaar in Nederland een tekort aan zand en grind ontstaat, omdat bestaande vergunningen voor zand- en grindwinningen niet worden verlengd en nieuwe vergunningen niet worden verstrekt?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, is op mijn verzoek overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de hoge woningnood en de grote infrastructurele ambities, zich geen tekort aan primaire bouwgrondstoffen, zoals zand en grind, kan permitteren?
Ja, uw mening dat de beschikbaarheid van voldoende grondstoffen belangrijk is voor het realiseren van onze woningbouwopgave en de aanleg van infrastructurele werken wordt gedeeld. Tegelijkertijd onderstreept dit het belang van samen met de markt toewerken naar een circulaire economie, juist om minder afhankelijk te zijn van fossiele en minerale grondstoffen.
In hoeverre wordt er op dit moment landelijke regie gevoerd op de vergunningsruimte voor zand- en grindwinningen, en hoe wordt dit nationale grondstoffenbeleid doorvertaald in de taakstelling van de regionale overheden om de vergunningsruimte te bewaken?
Vanaf 2003 is de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind afgebouwd en in 2008 beëindigd. Sinds 2003 wordt door het Rijk ook geen «Structuurschema Oppervlakte Delfstoffen» (SOD) meer uitgebracht. Het ontwikkelen van ontgrondingsprojecten is vanaf dat moment overgelaten aan de markt, in afstemming met het bevoegde gezag. Voor de Rijkswateren – exclusief het winterbed van de grote rivieren – is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag en voor de overige delen van Nederland is dit de provincie.
Klopt het dat de nationale overheid op dit moment geen overzicht heeft van het totaal aantal vergeven vergunningen voor zand- en grindwinningen? Zo ja, hoe bent u van plan om dit zo spoedig in kaart te brengen?
Na de afbouw van de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind in 2003 is de monitoring door het Rijk nog tot en met 2017 voortgezet. Om het landelijk overzicht opnieuw te verkrijgen wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een nieuw landelijk monitoringssysteem.
Deelt u de mening dat het de taak is van de rijksoverheid om de zand- en grindwinning en eventuele tekorten te monitoren, en waar nodig bij te sturen?
De rol van het Rijk is om voorwaarden te scheppen waaronder de winning van delfstoffen betrouwbaar, betaalbaar, ecologisch verantwoord en veilig kan plaatsvinden. Met een nieuw op te zetten landelijk monitoringssysteem zal worden getoetst of aan de voorwaarden wordt voldaan en wordt bekeken of de vraag naar en het aanbod van zand en grind op de midden en lange termijn voldoende op elkaar zijn afgestemd. Bij knelpunten in het vergunningsverleningsproces voor de zand- en grindwinning overlegt mijn ministerie samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) met de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en branchevereniging Cascade over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om bouwgrondstoffenwinning toe te voegen aan de onderwerpen waar aanvullende Rijksregie en bijbehorend instrumentarium op nodig is? Zo ja, hoe gaat u deze regierol vormgeven?
De regierol op de winning van oppervlaktedelfstoffen ligt op dit moment bij de provincies en de marktpartijen. Op dit moment is er geen aanleiding om dit te wijzigen. Wel denkt mijn ministerie graag mee over lange termijn mogelijkheden en strategieën.
Welk ministerie heeft de primaire verantwoordelijkheid voor het monitoren van bouwgrondstoffenwinning?
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor het beleid voor de boderm/ondergrond, waaronder ontgrondingen (vanuit de Ontgrondingenwet). De Minister voor VRO is stelselverantwoordelijk voor ruimtelijke ordening. Een monitoringsystemen voor de zand- en grindwinning wordt opgezet door het Ministerie van IenW.
Heeft u zicht op de export vanuit Nederland van zand en grind? Zo ja, kunt u aangeven in welke hoeveelheden en naar welke landen dit plaatsvindt? Zo nee, is het niet raadzaam hier zicht op te krijgen?
Nederland was in 2020 een netto importeur van grind en heeft alleen naar België grootschalig meer zand geëxporteerd dan geïmporteerd. In 2019 werd er 5.4 miljoen ton zand en 137 duizend ton grind geëxporteerd. Hiervan waren de grootste afnemers België, met 4.6 miljoen ton zand en 107 duizend ton grind, en Duitsland met 122 duizend ton zand en 21 duizend ton grind.3 De gegevens hierover worden jaarlijks door het CBS verzameld.
Het dreigende tekort aan zand en grind |
|
Erik Haverkort (VVD), Daniel Koerhuis (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Eén Vandaag van zaterdag 2 april 2022?1
Ja.
Klopt het dat bestaande winvergunningen aflopen en er binnen vijf jaar een tekort aan zand en grind zal ontstaan?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, heeft mijn ministerie eerst overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Wat vindt u van het door Cascade geschetste beeld dat het dalend aantal winvergunningen wordt veroorzaakt door te hoge verwachtingen van de circulaire economie, het ontbreken van voldoende capaciteit en kennis bij provincies en het ontbreken van centrale regie door het Rijk?
In de gesprekken met branchevereniging Cascade en de provincies is een tekort aan capaciteit en kennis niet als knelpunt benoemd. Het aanbod aan herbruikbare bouwstoffen (door sloop) versus de productie van primaire grondstoffen is wel besproken. In de vervolggesprekken wordt de mogelijke invloed hiervan op het aantal winprojecten verder verkend. Hierbij zal ook de regierol aan bod komen.
Kunt u de Kamer een prognose geven van de benodigde hoeveelheden zand en grind voor de komende jaren, gebaseerd op de in het coalitieakkoord opgenomen investeringen in infrastructuur en woningen en daarbij aangeven op welke manier wordt voorzien in de behoefte aan zand en grind?
Op dit moment wordt – in samenwerking met kennisinstituten en brancheorganisaties – de behoefte aan zand en grind in beeld gebracht. De Kamer zal voor het eind van het jaar over het resultaat worden geïnformeerd.
Klopt het dat slechts 20% van de benodigde grondstoffen gewonnen kan worden uit sloop en dat 80% gewonnen wordt uit afgravingen? Welke maatregelen neemt u om meer circulariteit in de grondstoffenketen van zand en grind te bewerkstelligen? Zijn er voldoende substituten beschikbaar, en zo ja welke, voor het geval er minder gewonnen kan worden uit afgravingen?
Circulair bouwen gaat verder dan alleen hergebruik van materiaal bij sloop, want hergebruik is inderdaad vaak niet voldoende om volledig in de vraag te voorzien. Circulair bouwen richt zich ook op bouwen met minder materialen, het gebruik van materialen met minder milieu-impact (zoals CO2-arm beton) en materialen die beter voorradig zijn en snel aangroeien zoals hout en plantvezels. Er wordt op meerdere manieren gewerkt aan het stimuleren van circulair bouwen en het gebruik van circulaire grondstoffen. Dit wordt in samenwerking met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bijvoorbeeld via het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gedaan, waarin we samenwerken met kennisinstellingen en sectorpartijen. Ook de zogenaamde buyer group biobased bouwmaterialen2, het Lenteakkoord 2.0 circulair industrieel bouwen en de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen zijn voorbeelden van de inzet op dit thema, waarbij ook expliciet wordt samengewerkt met gemeenten en provincies.
Kunt u aangeven op welke manier het Rijk met de provincies in gesprek is over het verlenen van voldoende winvergunningen?
Op dit moment is mijn ministerie in gesprek met de provincie Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en de branchevereniging Cascade. De gesprekken verlopen constructief en er is vertrouwen dat we samen een tot een oplossing komen. Voor een vervolggesprek worden ook gemeenten en Rijkswaterstaat uitgenodigd.
Kunt u garanderen dat de ambities uit het coalitieakkoord voor infrastructuur en woningbouw niet in gevaar zullen komen door een tekort aan zand en grind?
Er is veel belangstelling ervoor dat belemmeringen voor de woningbouwproductie zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom voert mijn ministerie gesprekken met de provincies en sector om de problematiek scherp te krijgen en oplossingen te vinden voor mogelijke knelpunten.
Het bericht ‘Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker’ |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het vinden en benutten van nieuwe drinkwaterbronnen steeds moeizamer gaat en er daarom onzekerheid heerst of drinkwaterbedrijven straks drinkwater kunnen leveren voor alle nieuwe woningen tot 2030?
Het beschermen van bestaande drinkwaterbronnen en waar nodig het vinden en beschermen van nieuwe drinkwaterbronnen is een belangrijke opgave, die terecht de aandacht vraagt en ook heeft.
Drinkwaterbedrijven hebben op grond van de Drinkwaterwet de plicht aan huishoudens drinkwater te leveren. De drinkwaterbedrijven stellen leveringsplannen op waarin vraag en aanbod per bedrijf is uitgewerkt. De ILT houdt hier toezicht op. Dit is wettelijk geregeld en daarmee is de levering voor ten minste de komende 10 jaar geborgd.
Provincies en drinkwaterbedrijven hebben samen onderzoek gedaan naar de (toenemende) drinkwatervraag en het beschikbare aanbod van bronnen. Provincies wijzen Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan zodat er tot 2040 voldoende grondwater beschikbaar is voor het bereiden van drinkwater. Het Rijk wijst daarnaast Nationale Grondwaterreserves (NGR’s) aan. Daarmee stuurt het Rijk via bodem en water in de ruimtelijke inrichting. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures.
Ook wordt er gekeken naar mogelijkheden voor waterbesparing en welke andere bronnen in de toekomst benut kunnen worden voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewater-winningen.
Het RIVM heeft onderzocht wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen. Uw Kamer heeft hierover in mei 2021 een rapport ontvangen2. Dit onderzoek gaat vooral in op de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. RIVM werkt aan een aanvullend rapport over de beschikbaarheid van bronnen, dat medio 2022 zal worden afgerond. Ik zal uw Kamer hierover informeren in aanloop van het WGO Water. Het beeld uit de onderzoeken is dat klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen de beleidsopgave voor de waterkwaliteit (zowel oppervlaktewater als grondwater) en waterbeschikbaarheid vergroten.
De opgave om voor de ontwikkeling van de bevolking tot 2040 en de daaraan verbonden extra woningen drinkwater te leveren is aanzienlijk en vergt van alle betrokken partijen inzet. Met de genoemde acties van drinkwaterbedrijven, provincies en Rijk wordt hier hard aan gewerkt en met de betrokken overheden volgen we de voortgang via de Stuurgroep Water.
Kunt u toelichten wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen in Nederland en waarom het vinden en benutten van deze bronnen zo veel moeilijker is geworden en steeds moeilijker wordt?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden drinkwaterbedrijven op dit moment betrokken bij de plannen van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de bouw van 900.000 woningen tot 2030? Hoe gaat u een goede samenwerking tussen de (drink)watersector en de bouwsector waarborgen?
Drinkwaterbedrijven worden ook vanwege de bescherming van drinkwaterbronnen in het algemeen betrokken bij de ruimtelijke planvorming. En ze hebben via de Drinkwaterwet ook zelf de verantwoordelijkheid om te investeren in de levering van voldoende en veilig drinkwater. De ILT houdt hier toezicht op. Over de investeringsplannen en eventuele knelpunten daarbij vindt afstemming plaats met de drinkwatersector. Hier is tevens aandacht voor in het Programma Woningbouw3 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het mitigeren van knelpunten voor de woningbouw is onderdeel van actielijn 2 van het Programma.
Hoe gaat u voorkomen dat het watersysteem nog verder onder druk komt te staan bij een nog altijd groeiende economie en bevolking?
De grenzen van het watersysteem zijn op diverse locaties inderdaad bereikt of worden al overschreden. Met een meer verplichtende invulling van de watertoets, het uitwerken van water en bodem als basis voor ruimtelijke inrichting, het zuiniger omgaan met water, het stimuleren van hergebruik én het waterkwaliteitsbeleid wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er een duurzaam evenwicht komt tussen vraag en aanbod van zoet water. Daarnaast komen via de Studiegroep Grondwater de opgaven voor grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in beeld en welke (extra) inzet op die opgaven nodig is.
Wat bedragen de concrete plannen om droogte, verzilting en een toenemende watervraag op te vangen?
Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als overkoepelend doel om Nederland weerbaar te maken tegen watertekorten. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater hebben Rijk en regio het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 opgesteld4. Het Deltaplan 2022–2027 omvat meer dan 150 maatregelen die zijn uitgewerkt in de zoetwaterregio's en voor het hoofdwatersysteem, passend bij de nationale en regionale opgaven. Het gaat om een maatregelenpakket van circa € 800 mln, waarvan € 250 mln vanuit het Deltafonds en € 550 mln vanuit de zoetwaterregio’s. De maatregelen geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor waterbeheer, zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Nationaal Waterprogramma 2022–2027. Uitgangspunt is dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid. Daarnaast zullen alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zuiniger moeten omgaan met water. De waterbeheerders zullen water beter vasthouden en slimmer verdelen. Bij een fenomeen als klimaatverandering is nooit alle schade te voorkomen. Een bepaalde mate van droogteschade zal geaccepteerd moeten worden.
Heeft u in beeld in hoeverre de drinkwaterbedrijven op dit moment in de drinkwaterbehoefte voor de bouw van nieuwe woningen tot 2030 kunnen voorzien? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit de bouwplannen tot 2030 niet verstoord?
Aan de drinkwaterbedrijven is gevraagd de knelpunten die zij zien in kaart te brengen, zodat er gericht naar oplossingen kan worden gezocht. Vitens heeft een noodkreet richting de Provincie Overijssel geuit dat er al op korte termijn leveringsproblemen ontstaan, onder andere door het niet tijdig beschikbaar komen van vergunningen voor uitbreiding van winningen. De Provincie Overijssel en Vitens zullen de knelpunten op korte termijn verder bespreken.
Het is het van belang om in contact te blijven met de drinkwaterbedrijven om in de gaten te houden waar mogelijk knelpunten gaan ontstaan. Dit contact is nodig op Rijksniveau, maar ook op regionaal en lokaal niveau. In het programma Woningbouw geeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in actielijn 2 aan dat het voorkomen van knelpunten en het versnellen van procedures prioriteit heeft. Samen met de drinkwaterbedrijven zal naar oplossingen worden gezocht voor de knelpunten. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Via de voortgangsrapportage van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 houd ik zicht op de beschikbaarheid van voldoende en veilige drinkwaterbronnen.
Bent u het eens dat het waarborgen van een goede drinkwaterkwaliteit in Nederland een hoge prioriteit heeft en het als gevolg hiervan een volwaardige plaats verdient in de nadere uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw?
Het is van groot belang dat er voldoende drinkwater is en dat dit van een goede kwaliteit is. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures. Er wordt op dit moment via de bestaande kanalen aan gewerkt om ervoor te zorgen dat de levering van kwalitatief goed drinkwater gegarandeerd blijft voor zowel de nabije als de verre toekomst. Samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening overleg ik hierover met de drinkwaterbedrijven.
Bent u ook van mening dat er dringend nieuwe bronnen voor drinkwater moeten worden aangewezen en beschermd en drinkwaterbedrijven meer ruimte (snellere vergunningverlening en meer financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit) moet worden geboden om deze bronnen ook daadwerkelijk te benutten? Hoe verhoudt zich dit tot de aangekondigde watertoets?
Ik onderschrijf de urgentie om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende bronnen voor de bereiding van drinkwater. De provincies werken samen met de drinkwaterbedrijven aan een robuuste drinkwatervoorziening. Het proces om strategische voorraden aan te wijzen loopt en is in een aantal provincies afgerond. In de overige provincies gebeurt dit medio 2022. Het betreft een actie die is afgesproken in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). De vergunningverlening voor deze grondwateronttrekkingen is een verantwoordelijkheid van de provincies. Vanwege de invloed die een drinkwaterwinning kan hebben op zijn omgeving vergt het realiseren van nieuwe winningen een zorgvuldig gebiedsproces. Het is aan de provincies, drinkwaterbedrijven, waterschappen en omgevingspartners om keuzes te maken over de ruimtelijke inrichting. Er wordt in dit proces ook gekeken naar alternatieve bronnen voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewaterwinningen en naar de mogelijkheden voor waterbesparing.
De financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit is voor de komende jaren voldoende. Met de verhoging van de WACC (Weighted Average Cost of Capital) van 2,75% naar 2,95% is dit eind vorig jaar geregeld. Er is onderzoek gestart naar toekomstbestendige financierbaarheid van investeringen door de drinkwatersector. Daarbij zijn de drinkwaterbedrijven betrokken.
De watertoets verplicht een initiatiefnemer de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het is een wettelijk verplicht instrument dat ervoor zorgt dat het belang van water en klimaatadaptatie wordt meegewogen in de relevante besluiten over het fysieke domein. Onder de Omgevingswet wordt de watertoets versterkt, doordat deze is opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Gemotiveerd moet worden waarom het advies van een waterbeheerder eventueel niet wordt gevolgd. Het advies vanuit de waterbeheerder wordt daarmee minder vrijblijvend dan het huidige watertoetsadvies.
Bent u het eens dat – gezien het tien tot vijftien jaar duurt voordat het water van de nieuwe drinkwaterbronnen uit de kraan loopt – er door de rijksoverheid dringend ondersteuning moet komen om samen met provincies aanvullende strategische voorraden aan te wijzen, deze te verankeren en een beschermde status te geven?
Dit proces loopt in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). Zie ook het antwoord op vragen 2, 7 en 9.
Heeft u in beeld welke duurzame waterbesparende technieken en innovaties – gericht op het verlagen van het gemiddelde- en piekgebruik en het beter vasthouden en (her)gebruiken van (regen)water – de beschikbaarheid en kwaliteit van drinkwater kunnen verbeteren?
Zoals aangekondigd in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt gewerkt aan een verkenning naar drinkwaterbesparing waarin naar alle mogelijke maatregelen wordt gekeken om het gemiddeld- en piekgebruik van drinkwater te verlagen. Waterbesparing is een belangrijk instrument om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. Deze verkenning wordt samen met betrokken partijen uitgevoerd, zoals de waterbedrijven, provincies, gemeenten en bedrijfsleven.
Maatwerkafspraken voor woningbouw |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 5 juli 2019 dat in overleg met betrokken partijen wordt gekeken of er vooruitlopend daarop (aanpassing van het luchthavenindelingsbesluit, LIB) in specifieke gevallen mogelijkheden zijn om te komen tot maatwerkafspraken voor beperkte ontwikkeling waar dit nu niet is toegestaan en afspraken voor locaties waar dit nu wel is toegestaan, maar dat het bij wijziging van de contouren later mogelijk niet meer gewenst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel situaties sprake is geweest van maatwerkafspraken om woningbouw mogelijk te maken? Om hoeveel woningen gaat dat?
Het LIB kent 5 beperkingengebieden: LIB 1 tot en met 5. LIB 1 ligt het dichtst bij de luchthaven en LIB 5 het verst van de luchthaven af. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe meer beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen er gelden. In LIB 1 tot en met 3 zijn de bouwmogelijkheden niet of zeer beperkt. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan ik in bijzondere omstandigheden desgevraagd besluiten om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij. Uit de toelichting op het LIB blijkt dat de beoordeling van een vvgb aanvraag integraal is, waarbij de hinder en het risico afgewogen worden tegen leefbaarheid, maatschappelijk belang of zwaarwegend individueel belang. In LIB 5 is de afweging tussen woningbouw en geluidhinder volledig aan het lokale bestuur, mits het gaat om bouwplannen binnen het bestaand stedelijk gebied. In 2019 tot en met 2021 zijn door de decentrale overheden in de regio in totaal zes aanvragen gedaan voor een vvgb, waarvan er vier zijn toegekend. Het gaat om de bouw van een bedrijfswoning (LIB 3), de verplaatsing van een woning (LIB 4), de bouw van 60 flexwoningen (LIB 4) en de bouw van 77 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (LIB 5).
Buiten de lokale afwegingsruimte en de vvgb’s van de ILT kan vanuit het LIB geen maatwerk worden toegepast. Op dit moment ben ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bezig met het vernieuwen van het ruimtelijk beleid rond Schiphol en binnen dat kader wil ik kijken of er meer ruimte geboden kan worden voor maatwerk, zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota 2020–20502. Dit speelt binnen de context van het dilemma tussen de woningbouwopgave waar de regio voor staat en het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de luchthaven.
Bent u van mening dat de bouw van studentenwoningen in Kronenburg in aanmerking komt voor dergelijke maatwerkafspraken?
Kronenburg ligt direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, in LIB 4 gebied. Het LIB legt beperkingen op aan het toevoegen van woningen in de nabijheid van Schiphol om te voorkomen dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s toenemen. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst hiermee. Op dit moment loopt de beroepsprocedure tegen het in strijd met het huidige LIB vastgestelde bestemmingsplan.
Hoe weegt u het feit dat op dit moment duizenden studenten onder een aanvliegroute wonen en geen geluidsoverlast ervaren, maar dat dit als bezwaar wordt opgevoerd tegen het aanvullend bouwen van 2.500 studentenwoningen meters verder?
In het LIB is vastgelegd dat in het LIB 4 gebied, waar Kronenburg in ligt, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het toevoegen van nieuwe woningen en de gevolgen voor de gezondheid in termen van geluidbelasting. Daarnaast is in het LIB vastgelegd dat woningen die voor de inwerkingtreding van het LIB in 2003 reeds in het LIB 4 gebied aanwezig waren, zoals het studentencomplex Uilenstede, hun woonfunctie mogen behouden. Op basis van gezondheidsonderzoek3 is vastgesteld bij welke geluidbelasting er bij een aanzienlijk deel van de bewoners ernstige hinder en slaapverstoring optreedt. In het LIB 4 gebied is de geluidbelasting dusdanig dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toevoegen van woningen. Bovendien worden ook relevante veiligheidsaspecten meegewogen in de integrale toetsing bij vvgb-aanvragen.
Is de huidige vliegoperatie (conform het vigerend luchthavenverkeerbesluit (LVB)), 500.000 vliegtuigbewegingen, Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel en huidige vlootmix) en daaruit volgende geluidbelasting in overeenstemming met de zonering die volgt uit het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)?
In het systeem van de Wet luchtvaart worden in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) de grenswaarden en regels vastgelegd omtrent het luchthavenverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting. Het betreft de ruimte voor en de wijze van het gebruik van de luchthaven. Het LIB bevat het beperkingengebied en de voor het beperkingengebied geldende regels, waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting (gezondheid) in verband met de nabijheid van de luchthaven. De inhoud van het LIB volgt hetgeen is vastgelegd in het LVB. Nadat het LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol is aangepast, zullen ook de beperkingengebieden in het LIB worden herzien.
Hoeveel woningbouw wordt eventueel mogelijk bij het in overeenstemming brengen van het LIB met het LVB of anderszins een actualisatie van het LIB?
Een aanpassing van het LIB op basis van een aangepast LVB kan lokaal als effect hebben dat er in sommige gebieden meer woningbouw en andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden. De contouren in het concept-LVB4 beslaan een kleiner gebied dan de huidige beperkingengebieden die in het LIB zijn vastgelegd. Een actualisatie van de LIB-beperkingengebieden op basis van het concept-LVB zou op een beperkt aantal plekken leiden tot een afname van de beperkingen voor woningbouw. Het is moeilijk in te schatten om hoeveel woningen dit gaat, omdat het afhankelijk is van de locatie in welke dichtheden er gebouwd kan worden. Bovendien is bij het opstellen van de plancapaciteit voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgegaan van de beperkingengebieden die zijn vastgelegd in het huidige LIB en zijn de gebieden waar de mogelijkheden voor woningbouw mogelijk toenemen niet meegenomen in de huidige afweging over waar te bouwen. Grofweg kan gedacht worden aan enkele duizenden woningen. Lang niet alle plekken waar de contour verschuift, zijn geschikt voor woningbouw, omdat het bijvoorbeeld natuurgebieden betreft, er een snelweg ligt of het gebied al een recreatieve functie heeft. Bovendien betekenen krimpende contouren niet dat hinder volledig verdwijnt. Het vraagt om een zorgvuldige afweging of vrijgekomen ruimte moet worden benut voor woningbouw. Immers, per saldo zal daarmee het aantal gehinderden toe kunnen nemen ondanks een lagere geluidbelasting. Het is binnen de regels van het LIB een lokale bestuurlijke afweging of de gebieden geschikt zijn voor woningbouw.
Bent u van mening dat, gezien de aanzienlijke vertraging die verwacht wordt met betrekking tot het vastleggen van het luchthavenverkeersbesluit, er stappen moeten worden gezet in het actualiseren van het LIB?
Omdat de omvang van het beperkingengebied in het LIB wordt vastgesteld op basis van het toegestane gebruik van de luchthaven in het LVB, is het niet mogelijk het beperkingengebied aan te passen als de inhoud van de LVB-wijziging voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel nog niet vaststaat.
Hoe weegt u de uitspraak van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) (zienswijze actualisatie LIB naar aanleiding van de taxibaan «Quebec») dat blijkt uit het Milieueffectrapport van het LVB «dat er tal van locaties zijn waar de begrenzing van de beperkingengebieden niet op de goede plek liggen»? Om hoeveel woningen gaat het daarbij?
De BRS doelt hier op het feit dat de beperkingengebieden in het LIB niet volledig overeenkomen met de contouren die berekend zijn in het kader van het eerdergenoemde concept-LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, volgt de inhoud van het LIB hetgeen is vastgelegd in het LVB. Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het LVB zal ook het LIB worden herzien.
Bent u bereid de in deze zienswijze genoemde quick wins in samenwerking met de BRS voortvarend op te pakken om zo woningbouw mogelijk te maken?
IenW en BZK zijn samen met de BRS in overleg over aanpassingen in het LIB. In dit overleg worden ook de genoemde quick wins meegenomen.
Het bericht ‘Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels’ van 10 februari jl. |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl.?1
Ja.
Waarom zijn nieuwe regels uit de Europese Unie verplicht om door te voeren, terwijl het hier gaat over regels die bepalend zijn in het eigen woningbezit?
Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplicht de nakoming van het Europees recht te verzekeren. Dat betekent onder meer dat zij gehouden is Europese richtlijnen tijdig en volledig om te zetten in nationaal recht, dus ook de richtlijn hernieuwbare energie (REDII)2. De Unie heeft op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid op verschillende gebieden wetgeving te maken, zo ook ter verwezenlijking van de doelstelling om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen. Ik verwijs in dit verband ook graag naar het recente coalitieakkoord, waar is benadrukt dat het kabinet Europese richtlijnen uitvoert.
Klopt het dat België deze regeling niet overneemt?
België heeft de betreffende eis per gewest op een andere wijze geïmplementeerd. Ik zal de situatie in het Vlaamse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk gewest nader toelichten. In het Vlaamse gewest is het begrip ingrijpende renovatie, zoals gedefinieerd in de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBDIII), niet eenduidig omgezet. Het valt deels onder nieuwbouw, deels onder ingrijpende energetische renovatie en deels onder gewone renovatie. Voor nieuwbouw geldt dezelfde eis als voor ingrijpende energetische renovatie, namelijk een minimumwaarde van 15 kWh/m2 van hernieuwbare energie voor woningen en 20 kWh/m2 voor utiliteitsgebouwen. Deze eis wordt in 2023 verder aangescherpt.3 Voor de gewone renovatie geldt geen eis voor hernieuwbare energie.
Het Brussels Hoofdstedelijk gewest beschouwt de bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen als voldoende om indirect een minimumwaarde van hernieuwbare energie in gebouwen te realiseren.4 Ze geeft aan dat eerdere studies hebben aangetoond dat het realiseren van een minimumwaarde van hernieuwbare energie (na ingrijpende renovatie van) in gebouwen economisch en functioneel moeilijk haalbaar is in de stadsregio Brussel, ook gelet op de hoge dichtheid van de gebouwenvoorraad. Daarom is ervoor gekozen om geen aparte eis voor hernieuwbare energie te stellen bij ingrijpende renovaties van gebouwen, naast de reeds bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen in Brussel.
In dit verband is het relevant om te noemen dat de Europese Commissie in juli 2021 een formele inbreukprocedure is gestart tegen België wegens te late nationale implementatie. Dat betekent de Commissie van mening is dat België niet heeft laten weten hoe het de bepalingen van de REDII volledig en correct heeft omgezet. Er heeft dus nog geen inhoudelijke toetsing door de Commissie van de wijze van implementatie van België kunnen plaatsvinden. Een formele inbreukprocedure is een eerste stap richting een mogelijke boete.
Kunt u in het aan de Kamer toegezegde overzicht, over de vraag hoe andere lidstaten met deze EU-regels omgaan, ook inhoudelijke verschillen van implementatie weergeven?
Op 11 februari jongstleden is er een uitvraag gedaan richting andere lidstaten betreffende de nationale implementatie van dit betreffende onderdeel van de REDII, met het verzoek voor 1 april te reageren. Helaas heb ik de reacties nog niet binnen. Ik zal de lidstaten rappelleren en uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van deze uitvraag.
Verwarmings- of koelingsinstallaties, zoals warmtepompen, worden uitgesloten in de regeling. Hoe en wanneer gaat dat gebeuren?
De eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie is op dit moment van toepassing wanneer er sprake is van een ingrijpende renovatie (waarbij minimaal 25% van de gebouwschil verandert) en de verwarmings- of koelingsinstallatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. In mijn brief van 17 december 20215 heb ik toegelicht, dat ik – om uitvoering te geven aan het advies van de Raad van State – bezie hoe en wanneer ik die tweede voorwaarde voor toepasselijkheid ga laten vervallen. Dat zou betekenen dat de eis om hernieuwbare energie te realiseren van toepassing wordt bij elke ingrijpende renovatie, los van het feit of de technische installatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. De verwarmings- of koelinstallatie wordt dus niet uitgesloten van de regeling, maar de reikwijdte van de eis verandert dan wel. Dit betekent ook dat dan het aantal gebouwen dat jaarlijks aan de eisen zal moeten voldoen, zal toenemen.
In de regeling die 1 februari jl. is ingegaan en omschrijft wat onderdeel uitmaakt van de verduurzaming, zijn verwarmings- en koelingsinstallaties opgenomen. Hoe wordt daar in de praktijk mee omgegaan? Krijgen eigenaren de mogelijkheid om deze installaties niet verplicht mee te nemen?
De (nieuwe) verwarmings- of koelinstallatie in het gebouw dat ingrijpend gerenoveerd is, hoeft niet persé bij te dragen aan een minimumwaarde hernieuwbare energie. Een gebouweigenaar kan namelijk ook via andere technieken voldoen aan de verplichting, bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak.
Vrijstelling voor verduurzaming bij grootschalige renovatie, door de economische haalbaarheid te toetsen, maakt onderdeel uit van de regeling. Is daarbij expliciet opgenomen dat dit niet voor hogere kosten en daarmee een aanslag op betaalbaarheid mag leiden?
De eis geldt niet voor zover de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis te kunnen voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval moeten er maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van ten hoogste tien jaar. De berekeningsmethode van de terugverdientermijn is uitgewerkt in de leidraad en houdt rekening met relevante factoren, zoals de investeringskosten, beschikbare subsidies, en de energieprijs.6 Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de economische haalbaarheid van de verplichting en past daarmee binnen de kaders die de REDII richtlijn lidstaten geeft.
Ik ben van mening dat de eis haalbaar en uitvoerbaar is, ook voor woningeigenaren. Bovendien is het aantal ingrijpende renovaties bij de huidige definitie in het Bouwbesluit zeer gering. De inschatting is dat het gaat om 50 tot 250 gebouwen per jaar voor alle gebouwtypen, waaronder woningen.7 Ook blijkt uit onderzoek dat minimaal 45% van de benodigde investeringen in hernieuwbare energie ook zou worden gedaan als de regelgeving niet wordt gewijzigd.8 De reikwijdte en de effecten van deze verplichting zijn daarmee mijns inziens zeer beperkt.
Hoe kijkt u aan tegen het idee om meer in te zetten op het ondersteunen van woningeigenaren in het verduurzamen van hun bezit met als uitgangspunten redelijke terugverdientermijnen, betaalbaarheid en zo nodig financiële ondersteuning, in plaats van juist het opleggen van verplichtingen?
Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn ook in mijn ogen zeer belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik naar verwachting in mei zal kunnen presenteren. Daarbij zet ik in op een versnelling. Dat is in mijn ogen noodzakelijk vanwege de geopolitieke ontwikkelingen, de betaalbaarheid van energie en het klimaatvraagstuk. Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050.
De Europese Commissie is bevoegd om normering te introduceren ten aanzien van de energieprestatie van gebouwen in de lidstaten. Het voornaamste instrument van de Commissie hiervoor is de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (EPBD). Deze richtlijn wordt op dit moment herzien. In het voorstel van de EPBD introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen, met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor woningen voorziet men een verplichting van minimaal energielabel F in 2030 en minimaal label E in 2033. In deze fase zal het kabinet pleiten voor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of en wanneer, bijvoorbeeld op transactiemomenten, normering gerechtvaardigd is voor woningeigenaren gelet op het maatschappelijk belang. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie.9 Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het snel opschalen van het Nationaal Isolatieprogramma |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de brief «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma»?1
Bent u zich ervan bewust dat de energieprijzen sinds de presentatie van het manifest Nationaal Isolatieprogramma en het indienen van de motie Segers nog verder zijn gestegen, met stijgende energiearmoede tot gevolg, en dat dit dus meer dan ooit het moment is om je huis te isoleren en te verduurzamen? Bent u, mede gezien deze ontwikkeling, bereid om ruim voor het zomerreces met een aangepast en opgeschaald Nationaal Isolatieprogramma te komen, rekening houdend met de extra en langjarig beschikbare middelen in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?2 3
Bent u zich ervan bewust dat, ondanks de titel «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma», er in de toen geschetste aanpak nog geen sprake was van een programmatische aanpak, zoals voorgesteld in het manifest Nationaal Isolatieprogramma én het coalitieakkoord?4 Op welke wijze gaat u recht doen aan de in het coalitieakkoord afgesproken programmatische aanpak? Ofwel: op welke wijze gaat u de huidige op subsidies gebaseerde werkwijze omvormen tot een voorspelbare programmering met heldere concrete doelen, waarbij als eerste de slechtst geïsoleerde woningen van vooral huishoudens met lage inkomens worden aangepakt?
In hoeverre betrekt u hierbij het door TNO in kaart gebrachte feit dat ongeveer 550.000 huishoudens in Nederland in energiearmoede leven?5 Hoe wilt u in het nieuwe Nationaal Isolatieprogramma de focus leggen op het isoleren van de slechtst geïsoleerde woningen en plekken waar de grootste energiearmoede is, ter uitvoering van de motie Grinwis c.s.?6
Hoe wilt u ervoor zorgen dat het Isolatieprogramma een echt Nationaal Isolatieprogramma wordt, zoals andere nationale programma’s als het Nationaal Deltaprogramma? Hoe wilt u de wisselwerking tussen rijksregie en de – vaak al bestaande – lokale invulling vormgeven? Wat is de uitkomst van het overleg met gemeenten en de VNG over de uitwerking van het Nationaal Isolatieprogramma, met name de lokale collectieve aanpak?
Bent u het eens met de stelling dat enthousiasme en draagvlak onder lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het uitvoeren van een succesvol isolatieprogramma? Hebt u daar aandacht voor bij de gesprekken met gemeenten? Welke rol vervullen isolatieteams daarbij in het benaderen van huiseigenaren, (kleine) VvE’s en verhuurders, juist ook als het om minder gemakkelijk te bereiken huishoudens gaat?
Hoe voorkomt u dat woningeigenaren te maken krijgen met een wirwar aan regelingen en overheden? Houdt u hier bij de inrichting van de governance van het Nationaal Isolatieprogramma rekening mee?
Bent u het u het eens met de stelling dat de met het coalitieakkoord extra beschikbaar komende middelen voor het isoleren van woningen (€ 3,35 miljard tot en met 2030 bovenop de bestaande € 514 miljoen in de jaren 2022–2024) de kans biedt om op de korte termijn met een meerjarige en dus langjarige voorspelbare programmering te komen, zowel voor huishoudens als voor marktpartijen? Op welke manier wilt u daar handen en voeten aan geven in de gevraagde update van het Nationaal Isolatieprogramma?
Bent u zich ervan bewust dat veel mensen niet beschikken over voldoende bureaucratisch doenvermogen, waardoor subsidieregelingen voor hen minder toegankelijk zijn?7 Klopt het dat de beoogde aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma niet de in het isolatiemanifest voorgestelde voucherregeling bevat, vanwege – toen nog – een tekort aan budget? Bent u voornemens om, nu er met het coalitieakkoord fors extra middelen beschikbaar komen, alsnog met een voucherregeling te komen als onderdeel van het Nationaal Isolatieprogramma, zodat het isoleren van woningen ook bereikbaar wordt voor mensen met een lager inkomen die vaak niet de financiële ruimte hebben om isolatiemaatregelen (voor) te financieren?
Leiden de extra beschikbaar komende middelen ertoe dat u alsnog de twee maatregelen-eis uit de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en Subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) gaat heroverwegen? En zo nee, hoe ondervangt u het nadeel dat deze subsidies op basis van betaalde facturen worden uitgekeerd, wat zeker voor huishoudens met weinig financiële ruimte een aanzienlijke voorfinancieringshobbel met zich meebrengt, terwijl deze huishoudens ook niet zo snel een (energiebesparings)lening (kunnen) aangaan?
Het bericht ‘Bouw van zeker tienduizend huizen bedreigd door geldtekort’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Bouw van zeker tienduizend huizen bedreigd door geldtekort» van 18 januari jl.?1
Ik ben bekend met dit bericht.
Wat zijn de ervaringen in de praktijk met het Stimuleringsfonds Volkshuisvesting (SVN)?
SVN beheert sinds 2018 de Transformatiefaciliteit en brengt hierover kwartaalrapportages uit. SVN heeft tot nu toe naar tevredenheid haar taken uitgevoerd.
Deelt u de mening dat het SVN een belangrijk middel is om meer woningen in het binnenstedelijke gebied te realiseren en het transformeren van atypische locaties zoals leegstaande winkelpanden, kantoren en fabrieksterreinen naar woningen te stimuleren?
Ja, die deel ik. De Transformatiefaciliteit is een belangrijk en succesvol instrument die het Ministerie van BZK inzet om de gebiedstransformaties en vastgoedtransformaties aan te jagen. Dit instrument onderscheidt zich van de andere instrumenten omdat het hier een leningsfaciliteit betreft. Door het verstrekken van geldleningen aan ontwikkelaars wordt beoogd de woningbouw op binnenstedelijke transformatielocaties op gang te brengen door specifiek investeringen in de voorfase te financieren. Aankomend voorjaar zal ik uitgebreider ingaan op mijn inzet op het gebied van transformatie.
Hoe komt het dat het geld niet snel genoeg terugstroomt naar het fonds, aangezien met de huidige aanvraagstroom en de doorrekening van het SVN de verwachting is dat de geldpot voor de zomer leeg zal zijn en het fonds aangeeft dat er meer leningen worden uitgezet, in verband met de vele vraag, dan dat er aflossingen plaatsvinden?
De leningen worden tot nu toe zoals begroot afgelost. Eind 2021 is circa € 7 mln. afgelost. De verwachting is dat in de eerste helft van 2022 de volgende aflossingen zullen binnenstromen. SVN merkt op dat het aantal aanvragen groter is dan verwacht. Daarmee zou de voorziene leningenstroom onder druk kunnen komen te staan.
Is het aantal van 10.000 á 12.000 te bouwen/transformeren woningen die, zoals het aritkel stelt, dit jaar in het gedrang kan koemen, een voorwaarde die het Rijk heeft gesteld aan het beschikbaar stellen van de bijna 60 miljoen euro? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er om dit doel alsnog te halen?
Het Ministerie van BZK heeft € 58 mln. beschikbaar gesteld. Hiervan is € 43 mln. gecommitteerd. Hiermee wordt de realisatie van 3.218 woningen ondersteund, waarvan 1.658 betaalbare huur- en koopwoningen (52%). De genoemde aantallen 10.000 a 12.000 te bouwen woningen zijn inschattingen door SVN en maken geen onderdeel uit de voorwaarden van de Transformatiefaciliteit.
Zijn er mogelijkheden om het Rijk garant te laten staan voor het fonds en het geld in het fonds tijdelijk te verhogen, gelet op het feit dat het een lening is en het geld dus terugkomt, nu het SVN aangeeft dat, ondanks het feit dat de aflossingen niet snel plaatsvinden, er over het algemeen een hoge omloopsnelheid is en dat de rente en aflossingen worden terugbetaald?
De middelen die SVN beheert zijn Rijksmiddelen. Aan de te verstrekken leningen zijn risico’s verbonden. Partijen kunnen financieel in de knel komen tijdens de ontwikkeling van de locaties waardoor de aflossing later plaats vindt of helemaal niet in een worstcasescenario. Tot nu toe zijn de leningen tijdig afgelost. Ik ga in het kader van het woningbouwprogramma verkennen wat nodig is om de Transformatiefaciliteit ook de komende jaren goed te laten draaien.
Wat zouden de gevolgen zijn van een vroegtijdige sluiting van het geldloket?
Vroegtijdige sluiting van het Loket betekent dat er geen aanvragen ingediend kunnen worden door partijen die een lening nodig hebben om een voorfase te financieren. Dit zal vertraging oplevering voor de ontwikkeling van de woningen door deze partijen.
Hoe gaat u invulling geven aan het intensiveren van de transformatie van alleen kantoren naar woningen naar een aantal van 15.000 per jaar in het licht van deze subsidie? Gaat u daar dit stimuleringsfonds ook voor inzetten en is daarvoor ophoging van het fonds voor nodig?
De ambitie om 15.000 woningen per jaar te creëren via transformatie reikt verder dan de transformatie van kantoren. Het kan ook gaan om bijvoorbeeld winkelgebieden of bedrijventerreinen. Voor het intensiveren van de transformatie naar 15.000 per jaar is extra inzet nodig langs verschillende lijnen. In het kader van het woningbouwprogramma en het Nationaal transformatieplan wordt deze inzet uitgewerkt.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja. Zie de beantwoording van de vragen 1 tot en met 8.
De gevolgen van de Hoge Raad uitspraak “overheid moet gelijke kansen bieden bij uitgifte grond” |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de Hoge Raad uitspraak «overheid moet gelijke kansen bieden bij uitgifte grond»?1 2
Ja.
Welke gevolgen heeft het arrest van 26 november 2021, waarin tussen een vastgoedonderneming en de gemeente Montferland geoordeeld werd over de vraag of de overheid een perceel grond exclusief aan één partij te koop mag aanbieden of dat alle gegadigden een kans moet worden geboden om het perceel te kopen, volgens u, voor de Nederlandse woningbouwopgave?
Het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 zal bij woningbouwplannen waar de overheid de grond levert en er geen selectieprocedure is gevoerd die voldoet aan de eisen die het arrest stelt, tot vertraging kunnen leiden. De woningbouwopgave waar we voor staan verandert er echter niet door.
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat een gemeente, in casu de gemeente Montferland, een aan hem toebehorende onroerende zaak verkoopt voor de realisering van een nieuwe ontwikkeling. Ook bij privaatrechtelijk handelen moeten overheidslichamen zoals gemeenten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht nemen. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich dat een overheidslichaam bij verkoop van een onroerende zaak (zoals bijvoorbeeld ook de uitgifte van bouwrijpe grond) gegadigden, die interesse hebben in de aankoop van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. Daarvoor moet het overheidslichaam criteria opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd. Deze criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn.
Kunt u ons uw reflectie sturen op de te verwachten effecten van bovengenoemd arrest op de praktijk van gebiedsontwikkeling en woningbouw?
Partijen gingen er tot het arrest vanuit dat een een-op-een selectie bij de verkoop van een onroerende zaak (bebouwd of onbebouwd) zonder meer mogelijk was.3 Met een een-op-een-selectie nodigt een overheid zelf één marktpartij uit voor het project en gaat ze met deze ene marktpartij over tot contractvorming. Het werd gezien als een goede, simpele en snelle wijze om tot gebiedsontwikkeling te komen.
Als gevolg van het arrest zal bij verkoop van onroerende zaken door een overheidslichaam een selectieprocedure gevolgd moeten worden tenzij door het overheidslichaam kan worden aangenomen er slechts één serieuze gegadigde is. Dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Het voornemen tot verkoop aan de enige serieuze gegadigde zal tijdig voorafgaand aan de verkoop bekend moeten worden gemaakt op een zodanige wijze dat een ieder daarvan kennis kan nemen.
Zijn er meer serieuze gegadigden, dan moet een selectieprocedure worden gevolgd aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Aan de beschikbaarheid van de onroerende zaak, de selectieprocedure, de criteria en het tijdschema dient bekendheid te worden gegeven op zodanige wijze dat ieder die geïnteresseerd kan zijn in de aankoop van deze onroerende zaak daarvan kennis kan nemen.
Overheden moeten bekijken of zij hun werkwijze moeten herijken naar aanleiding van het arrest zodat het voldoet aan de gestelde voorwaarden in het arrest. Dit kost tijd. Daarnaast kost ook het doorlopen van een selectieprocedure tijd en geld voor zowel de betreffende overheid als de marktpartijen die willen meedingen. Het zal enige tijd vergen voordat de nieuwe werkwijze gemeengoed is. Bovendien zijn er ook nog veel vragen die pas kunnen worden beantwoord na rechterlijke uitspraken.
Kunt u alle interne en externe juridische en bestuurlijke adviezen over bovengenoemd arrest, waarover uw ministerie beschikt, aan de Kamer doen toekomen?
Ja, naar aanleiding van het arrest heb ik advies ingewonnen bij de landsadvocaat. Het ontvangen advies zend ik Uw Kamer als bijlagen4 bij deze beantwoording. Dit advies is de basis voor de «Factsheet uitgifte van onroerende zaken en het bieden van gelijke kansen» die op 10 januari 2022 is gepubliceerd op www.woningmarktbeleid.nl. Deze factsheet zal op gezette tijden worden aangevuld met nieuwe inzichten.
Is de woningbouwopgave wel gediend bij een limitatie die verder gaat dan de aanbestedingswet, die namelijk één op één of onderhandse aanbestedingen nog wel mogelijk maakt?
Het is niet zo dat verkoop van een aan de overheid behorende onroerende zaak zonder openbare selectieprocedure onmogelijk is geworden. Er zijn alleen voorwaarden aan verbonden om recht te doen aan het gelijkheidsbeginsel (objectieve, toetsbare en redelijke criteria op basis waarvan er slechts één serieuze gegadigde is en het vooraf kenbaar maken van de voorgenomen verkoop).
Het is moeilijk te zeggen of het arrest de bouwproductie op de lange termijn zal schaden. Op de korte termijn zijn er nadelige gevolgen te verwachten voor onder meer de doorlooptijd van projecten in situaties waarin gemeenten zelf de benodigde grond leveren. Lopende procedures moeten worden bekeken en mogelijk (gedeeltelijk) opnieuw worden doorlopen. Werkwijzen moeten mogelijk worden aangepast. Aan de andere kant betekent het doorlopen van een selectieprocedure ook dat kaders helder moeten worden vastgelegd en dat procedures transparanter worden. Na selectie zijn beide partijen hieraan gebonden. Er is minder ruimte voor heronderhandelen of het stellen van extra eisen en dat kan de snelheid van de woningbouw ten goede komen.
Is het u bekend dat, als gevolg van onduidelijkheden naar aanleiding van het arrest, gemeenten gebiedsontwikkelingen en woningbouwplannen stil leggen en op zoek zijn naar handvatten?
Het is mij bekend dat gemeenten lopende processen om tot de verkoop van aan hen toebehorende onroerende zaken te komen (tijdelijk) stilleggen. Daarom heb ik- in overleg met de VNG en de Neprom – een factsheet opgesteld om gemeenten handvatten te bieden. Deze factsheet zal nog verder worden aangevuld. Daarnaast ben ik met de VNG en Neprom ook in overleg over het aanpassen van de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling. Het Expertteam Woningbouw is voor gemeenten ook beschikbaar om ondersteuning te bieden bij specifieke casussen.
Welke antwoorden geeft u als gemeenten de vragen stellen naar aanleiding van het arrest: wij willen verder maar hoe moeten wij dat nu doen? Hoe moeten gemeenten nu de openbare verkoopprocedure precies vorm geven? Hoe moeten gemeenten omgaan met bestaande bouwclaimovereenkomsten? Is een partnerselectie (op samenwerkingsprofiel) voldoende om later ontwikkelclaims aan toe te kennen?
Het is niet mogelijk dergelijke vragen in zijn algemeenheid te beantwoorden. Gebiedsontwikkeling is bij uitstek een lokale opgave en de specifieke omstandigheden en overeenkomsten kunnen van locatie tot locatie verschillen op essentiële punten. Specifiek juridisch advies zal vaak noodzakelijk zijn. Gemeenten kunnen zich ook wenden tot het Expertteam Woningbouw.
Voor meer algemene vragen, zoals de vraag hoe de openbare verkoopprocedure kan worden vormgegeven, helpt de bij vraag 4 genoemde factsheet. Ook zal ik in samenwerking met de VNG en de Neprom de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling gaan aanpassen naar aanleiding van het arrest.
Kunt u aangeven op welke manier, rekening houdend met het arrest, op een zorgvuldige wijze aanbesteding van gebiedsontwikkeling plaats kan vinden?
Uit het arrest volgt dat een selectieprocedure voor verkoop van grond en/of vastgoed in het kader van een gebiedsontwikkeling aan de volgende vereisten moet voldoen:
Zie verder ook het advies van de landsadvocaat in de bijlage5.
Bent u bereid om op zeer korte termijn met praktische richtsnoeren of handreikingen te komen of het voortouw hierin te nemen die op draagvlak kunnen rekenen, bijvoorbeeld via een hernieuwde reiswijzer gebiedsontwikkeling, vergelijkbare beknoptere gids of nieuwe richtlijnen?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is dit gereed?
Zoals ik ook bij vraag 6 en 7 heb aangegeven ben ik in overleg met de VNG en de Neprom over het aanpassen van de Reiswijzer Gebiedsontwikkeling. Mocht het voor de hand liggen naast het aanpassen van de Reiswijzer ook nog met een aparte handreiking te komen, dan zal ik daar het initiatief toe nemen. Het aanpassen van de Reiswijzer zal tijd vergen. Er zijn nog veel vragen waarop het antwoord pas kan worden gegeven als er meer jurisprudentie ter beschikking komt naar aanleiding van dit arrest.
Heeft u kennisgenomen van het artikel met als titel: «De Minister van VRO moet aan de bak met een gebrekkige grondmarkt»?4
Ja.
Doet u zelf onderzoek naar de huidige praktijk/ervaringen van aanbesteding, voor- en nadelen van marktwerking, en de effecten van aanbesteding en marktwerking op het resultaat van gebiedsontwikkeling?
Nee, er lopen geen onderzoeken op de genoemde onderwerpen op mijn initiatief. Wel is de Autoriteit Consument en Markt een onderzoek begonnen naar de werking van de grondmarkt. Zij hebben mij hierbij betrokken.
Doet u zelf onderzoek naar hoe op de lange termijn volkshuisvesting minder cyclisch kan worden gemaakt en hoe een stabiele bouwproductie kan worden bereikt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u aangegeven wanneer de uitkomsten worden verwacht?
Het vorige kabinet heeft in 2020 een onderzoek naar de rol van de overheid in het beperken van de cycliciteit van woningmarkt afgerond. De uitkomsten van dit onderzoek zijn op 20 mei 2020 aan uw Kamer gezonden (Kamerstukken II, 2019/20, 32 847, nr. 649)8. In het rapport staan verschillende aanbevelingen voor beleidsmaatregelen voor een stabielere woningmarkt. Voornamelijk de structurele beleidsmaatregelen met een grote effectiviteit verminderen naar verwachting ook de bouwcycliciteit.
Tevens zijn er in 2020 extra maatregelen genomen om te zorgen dat er door gebouwd is tijdens de coronacrisis (Kamerstukken II, 2019/20 32 847, nr. 681)9. Dit kabinet zet verder in op een stabiele woningbouwproductie via onder andere de middelen voor de bouw van extra woningen en het afschaffen van de verhuurderheffing.
Kunt u de vragen beantwoorden ruim voor het commissiedebat Woningbouwopgave?
Ja.
Versnellende factoren van de versterkingsoperatie die tot vertraging leiden. |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat de versnellingsmaatregelen die de afgelopen jaren bedacht zijn nog niet tot versnelling van de versterkingsoperatie hebben geleid? Wat is hierop uw reactie?
De afgelopen jaren is ingezet op verschillende maatregelen om de versterkingsoperatie te versnellen. Zo is in januari 2020 (Kamerstuk 33 529, nr. 718) het versnellingsmaatregelenpakket vastgesteld. Het klopt dat zulke maatregelen doorgaans een aanlooptijd hebben, waardoor de beoogde versnelling niet altijd direct zichtbaar is. Bij de typologie-aanpak die in 2021 is gevalideerd, is die versnelling inmiddels wel zichtbaar. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen. Vanaf de tweede helft van 2021 zijn de eerste circa 950 typologische beoordelingen uitgevoerd, waarmee de NCG een versnelling in de beoordelingen heeft kunnen realiseren.
Kunt u in een overzicht weergeven wat de planning was voor 2021 binnen batch 1467, batch 1588, batch 1581, batch 3260, batch 2018, batch P50 2018, batch Opname & Normering Lokale Stuurgroepen en Batch HRA 2019? Hoeveel van die planning is uitgevoerd? Wat is de planning voor 2022?
Het eind januari verschenen dashboard maakt de uitvoering van de planning over geheel 2021 inzichtelijk. Deze is te vinden op www.nationaalcoordinatorgroningen.nl. Onderstaande tabel geeft de voortgang per batch weer op 30 november 2021
Batch →
1467
1588
1581
3260
2018
P50 2018
O&N Lokale stuur-groepen
HRA 2019
0
0
0
10
6
1
2036
255
11
0
21
31
220
32
2060
491
17
0
6
852
2198
18
2621
958
906
796
1403
2132
1778
953
2161
241
728
659
117
181
33
81
17
36
1687
133
18
34
65
45
552
228
Over de gehele werkvoorraad behaalde de NCG in 2021 de resultaten zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Doelstelling
Behaald
4.000
4.068
4.000
4.599
1.500
1.804
n.v.t.
656
n.v.t.
1.148
De planning voor 2022 is opgenomen in de lokale plannen van aanpak die de gemeenten in het najaar van 2021 hebben vastgesteld en onderdeel vormen van het MJVP. Deze plannen zijn te vinden op de sites va betreffende gemeenten. Op basis hiervan organiseert de NCG de benodigde uitvoeringscapaciteit en communiceren gemeenten, NCG en corporaties hierover naar bewoners. Dat gebeurt niet op basis van batches, maar op basis van projecten. Daarbij hanteert de NCG voor 2022 de volgende doelstellingen
Doelstelling
2.000
6.000
4.000
1.000–1.500
Wat was binnen de groepen «Heft in Eigen Hand» en «Eigen Initiatief» de planning voor 2021? Wat is daarvan daadwerkelijk gereedgekomen in 2021? Wat is de planning binnen deze groepen voor 2022?
In het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief bevinden zich 270 woningen. Voor al deze adressen zijn de opname en beoordeling afgerond en is de planvorming gestart. De planning voor dit programma was gemiddeld voor één pand per week de bouwkundige versterking dan wel de sloop/nieuwbouw af te ronden. In 2021 zijn 40 panden in dit kader versterkt. Waar dit niet is gelukt, komt dit doordat afstemming nodig is tussen constructeur, aannemer en de bewoner. Voor 2022 verwacht de NCG wederom dat circa 50 panden kunnen worden afgerond.
Klopt uw beantwoording op vraag negen van mijn Kamervragen van augustus 2020, waarin u stelt dat er voor bewoners geen risico is wanneer budgetten ontoereikend zijn?1 Hoe staat dit in verhouding tot het ontraden van mijn motie die de regering oproept tot het volledig compenseren van gedupeerden die eigen geld hebben moeten investeren in het versterkingstraject?2
Ja, dit antwoord klopt. Wanneer de budgetten voor de versterking van een woning door prijsstijgingen in de markt ontoereikend dreigen te raken, is geen sprake van een risico voor de bewoner. De budgetberekeningen voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking worden door de NCG geïndexeerd. Daar waar sprake is van sloop-nieuwbouw in aanvulling op versterking, zijn op projectniveau afspraken gemaakt over de dekking van prijsstijgingen. Een recent voorbeeld is batch 1588.
Vindt u het rechtvaardig dat mensen eigen geld moeten investeren in hun versterkingstraject of schadeafhandeling, wanneer het gaat om «terugkrijgen wat je had»?
Zoals in de beantwoording van uw Kamervragen op 9 september 2021 (Kenmerk 2021D32705) door mijn voorganger is aangegeven, is het staande praktijk woningen op een dusdanige manier te versterken dat deze naar aard, omvang en gebruik zoveel mogelijk vergelijkbaar blijven. Soms is er geen alternatief voor een versterkingsmaatregel of veranderen wettelijke bouweisen, hetgeen ertoe kan leiden dat de gebruiksoppervlakte iets kleiner wordt. In die gevallen wordt in overleg met de eigenaar gekeken hoe deze maatregelen op een zo goed mogelijke manier kunnen worden ingepast of gecompenseerd waardoor het eindresultaat op de tevredenheid van de bewoner kan rekenen. Die werkwijze geldt voor de hele versterkingsoperatie.
Het IMG heeft als taak om alle schade af te handelen. De IMG-deskundigen bekijken per schade welke herstelmethode nodig is. Als dit betekent dat in plaats van één tegel, een hele muur opnieuw betegeld moet worden, dan is dat wat zij opnemen in het adviesrapport en wat het IMG vervolgens vergoedt. Naast een schadevergoeding kan een bewoner in bepaalde omstandigheden ook kiezen voor herstel in natura. Het IMG laat in die gevallen, in plaats van een schadevergoeding uit te keren, de schade door een geselecteerde aannemer herstellen. Het IMG is dan verantwoordelijk voor de uitvoering en oplevering van het herstel.
Welke planning was er binnen de «Groninger Bouwimpuls» voor 2021? Hoeveel van de eerste 1100 woningen zijn er versneld aangepakt? Hoeveel van de 5000 die jaarlijks zouden volgen zitten inmiddels in het traject? Hoe ver zitten ze in dat traject? Wat is precies de planning binnen het Bouwakkoord voor 2022?3
De Groninger Bouwimpuls is een samenwerking van zes bouwbedrijven in een bedrijfsbureau die een stimulans aan de versterking geeft. De opdracht voor de Bouwimpuls bevatte de doelstelling in 2021 voor 1150 adressen een uitvoeringsontwerp op te leveren. Er zijn momenteel 475 uitvoeringsontwerpen gereed en aan bewoners gecommuniceerd. Op basis hiervan zal de bouw binnenkort starten. Circa 380 adressen zijn om uiteenlopende redenen opgenomen in andere programma’s dan de Bouwimpuls. Bijvoorbeeld wegens herbeoordelingen, of omdat de eigenaren toch voorkeur hadden voor een ander traject. De NCG plant momenteel nieuwe adressen in voor deze vrijgekomen plaatsen. Daarnaast plant de NCG in 2022 voor 295 adressen de uitvoeringsontwerpen gereed te maken. Naast de afspraken over het opleveren van uitvoeringsontwerpen, zijn de bedrijven uit de Bouwimpuls ook betrokken bij de uitvoering van de versterking. In 2021 zijn in het kader van de Bouwimpuls 54 woningen gerealiseerd en opgeleverd. Daarnaast zijn 16 woningen na opname en beoordeling op norm verklaard die woningen voldoen aan de veiligheidsnorm. De planning is om voor het einde van het tweede kwartaal van 2023 500 woningen in het kader van de bouwimpuls te versterken, waarvan 200–250 in 2022.
Is het bouwakkoord een verbetering ten opzichte van de bouwimpuls? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat is daar de oorzaak van?
Het bouwakkoord en de bouwimpuls liggen in elkaars verlengde. In 2020 is in het Bestuurlijk Overleg Groningen het Versnellingspakket vastgesteld, onder andere om de bouwcapaciteit te vergroten. Op 1 juli 2020 is gestart met de Bouwimpuls. Kern van deze aanpak is om in samenspraak tussen eigenaar en aannemer een versnelde aanpak van versterking te realiseren. Vervolgens is in september 2020 tussen BZK, Bouwend Nederland en NCG het Bouwakkoord ondertekend. Met het Bouwakkoord is, in aanvulling op de samenwerking van de zes bedrijven uit de Bouwimpuls, ook een pool van bouwbedrijven ingericht, waaraan inmiddels 73 bedrijven deelnemen. Andere aanvullingen ten opzichte van de Bouwimpuls zijn het project «Eigenaar kiest Bouwer» en de toepassing van het «Groninger Model» voor efficiëntere aanbesteding.
Bent u op de hoogte van de opgetreden vertraging bij het project «Eigenaar Kiest Bouwer»? Wat is daarop uw reactie?
Ik ben op de hoogte van vertraging binnen dit project. Aan dit project nemen in totaal 192 adressen eigenaren deel. Bij 16 van deze adressen is sprake van vertraging. In circa de helft van de gevallen komt dit door de wettelijke periode die staat voor de keuze voor een herbeoordeling. Bij de overige adressen spelen uiteenlopende redenen. Net als in de reguliere operatie, kent het programma Eigenaar Kiest Bouwer projecten waarbinnen verschillende stappen gezet moeten worden. Soms vragen deze stappen extra tijd, waardoor vertragingen kunnen optreden. Het gaat bijvoorbeeld om het uitwerken van het versterkingsadvies naar een uitvoerbaar plan, een haalbaarheidsstudie voor nieuwbouw op basis van het voor versterken beschikbare budget, de instemming van de eigenaar met het versterkingsadvies en het kiezen van een aannemer. Voor sommige van deze stappen is specifieke kennis en ondersteuning nodig.
Hoeveel bouwbedrijven zijn inmiddels aangesloten bij de pool, die in september 2020 werd opgericht, waaruit mensen kunnen kiezen om hun huis te versterken?
Inmiddels hebben 109 bedrijven zich aangemeld. Daarvan zijn er 73 gekwalificeerd en geregistreerd. Bewoners kunnen kiezen uit deze 73 bedrijven. De NCG adviseert bewoners daarbij welke aannemer het meest geschikt is voor hun specifieke versterking.
Hoeveel bedrijven hebben zich gemeld om in de pool te komen? Welke procedure hebben deze bedrijven doorlopen om mee te mogen doen? Op welke gronden zijn bedrijven eventueel afgewezen voor de pool?
Voor de eerste vraag verwijs ik graag naar mijn antwoord op vraag 9. Om zich aan te melden moeten bedrijven een aantal basisgegevens digitaal overleggen, zoals KVK-gegevens en omzet van het bedrijf. Vervolgens kijkt de NCG of de bedrijven voldoen aan a) minimumeisen voor de projecten die zij moeten uitvoeren; b) regels omtrent VOG-verklaringen; c) akkoordverklaring omtrent door NCG voorgeschreven modelovereenkomsten en d) toepasselijkheid algemene voorwaarden en kaders zoals voorgeschreven in Groningen Maatregelen Catalogus. Bedrijven die voldoen aan deze voorwaarden worden niet uitgesloten van deelname aan de pool.
Hoe gaat het met betalingen? Hoe worden depots gevuld en op basis waarvan? Hoeveel (onder-)aannemers voeren wel werkzaamheden uit, maar krijgen niet of te laat betaald?
De NCG vult depots op basis van door de NCG te nemen subsidiebesluiten, bijvoorbeeld op basis van de Regeling Versterken Gebouwen Groningen. Aannemers stellen voor betalingen zelf een termijnschema op aan de hand van de geplande werkzaamheden. Zij krijgen op basis van dit termijnschema betaald voor de prestatie die ze per termijn (correct) leveren. Hiermee wordt de mate van voorfinanciering door aannemers tot een minimum beperkt. De NCG heeft in 2021 97% van de facturen op haar naam binnen 30 dagen betaald. Waar dit niet gelukt is, is er mogelijk vooruitlopend op een concrete opdrachtverlening al werk uitgevoerd. Indien dit het geval blijkt, wordt vrijwel direct actie ondernomen door de NCG om dit op te lossen.
Hoeveel eigenaren hebben inmiddels een opdracht tot versterking verstrekt? Zijn dat vooral woningbouwcorporaties of particuliere woningeigenaren?
De NCG heeft twee programma’s waarbinnen particuliere woningeigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken het programma Eigenaar Kiest Bouwer (EKB) en het programma Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief (HIEH/EI).
Binnen het programma EKB bevinden zich momenteel 192 adressen. Daarvan hebben eigenaren van 21 adressen alsnog gekozen voor de NCG als opdrachtgever richting de aannemer. De overige eigenaren verstrekken zelf de opdrachten aan aannemers. Hiervan hebben 15 eigenaren inmiddels ook de subsidie aangevraagd om de opdracht te verstrekken aan een aannemer voor ontwerp en/of uitvoering. Voor vijf eigenaren is het gehele traject afgerond.
Het programma HIEH/EI kent ruim 270 adressen. Hiervan zijn tot op heden 20 eigenaren zelf uit het programma overgestapt naar met name de reguliere operatie, omdat zij bijvoorbeeld de structuur van de reguliere operatie toch prettiger vonden. Van de overgebleven groep van 250 adressen hebben 125 eigenaren tot op heden een opdracht tot versterking verstrekt.
Woningbouwcorporaties verstrekken daarnaast voor bijna al hun woningen (10.600 adressen) de opdracht volgens een werkwijze die lijkt op die van EKB.
Volledigheidshalve merk ik op dat eigenaren in batch 1588 ook zelf opdrachtgever zijn. Onder het antwoord op vraag 2 vindt u een overzicht van de voortgang in deze batch.
Hoe gaat het met de samenwerking tussen u, Bouwend Nederland, de Nationaal Coördinator Groningen en de eigenaar?
Er is tussen mij, de NCG en Koninklijk Bouwend Nederland (KBNL) een gezamenlijk commitment om tot versnelling te komen. Met de NCG werk ik eraan de planningen en de randvoorwaarden te realiseren om de bouwcapaciteit optimaal te kunnen benutten. De NCG onderhoudt hiertoe intensief contact met de bouwsector. Er is overleg over specifieke versterkingsprojecten, bijvoorbeeld rondom de planning, maar ook over de operatie in het algemeen. NCG sluit hiertoe op structurele basis aan bij het mkb-overleg van KBNL in Noord-Nederland. Daarnaast zorgt de NCG voor continue begeleiding van eigenaar en bewoner gedurende het versterkingstraject door een bewonersbegeleider. Deze is gedurende het eerste aanspreekpunt voor de bewoner gedurende het hele versterkingstraject. Ook bij de trajecten waarbij eigenaren zelf de opdracht tot versterking verstrekken, in «Eigenaar Kiest Bouwer» en «Heft in Eigen Hand/ Eigen Initiatief», is de NCG als procesbegeleider betrokken om een goede samenwerking tussen de verschillende partijen te borgen.
In november 2021 hebben de NCG en het Ministerie van BZK, in nauwe samenwerking met KBNL, een bouwtop georganiseerd. Hier hebben bouwers duidelijk aangegeven wat zij nodig hebben om hun beschikbare capaciteit in te kunnen zetten ten behoeve van de versterkingsoperatie. Er is behoefte aan eenvoudigere procedures rondom contracten en lagere administratieve lasten. Ook willen bouwers graag eerder in het versterkingsproces aan tafel zitten, door te werken via bouwteams. Door met bouwteams te werken, kan ook de eigenaar eerder inzicht krijgen in het versterkingstraject. Eind januari spreekt de NCG opnieuw met de bouwsector om vervolg te geven aan de voorgestelde oplossingen voor de gesignaleerde knelpunten. Hier kom ik later dit kwartaal uitgebreider op terug in reactie op uw motie (Kamerstukken 2020–2021, 33 529, nr. 919).
Wat is er uitgekomen van de beloofde vaart die de typologieaanpak zou brengen? Klopt het dat de beoordeling ongeveer drie tot maximaal zes maanden duurt?4 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de beoordeling van een individueel gebouw met de NPR tussen de drie en zes maanden kan duren. Daarbij moet elk individueel gebouw in de computer zorgvuldig en handmatig worden gemodelleerd waarna het computerprogramma dat ingenieursbureaus gebruiken gaat rekenen bij welke seismische belasting welke onderdelen van het gebouw bezwijken. Het is om deze reden dat toegewerkt is naar de typologieaanpak, waarbij gebouwen die gelijk zijn maar één keer worden doorgerekend.
De typologieaanpak zorgt voor meer vaart in het tempo waarmee gebouwen kunnen worden beoordeeld. Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is een door het ACVG gevalideerde typologie beschikbaar en aanvullende typologieën worden uitgewerkt. De looptijd van opname tot indienen rapport is bij typologie korter dan de reguliere procedure. Waar een reguliere procedure een gemiddelde looptijd van 163 dagen kent, blijkt deze looptijd bij de typologie-aanpak in de praktijk gemiddeld 34 dagen.
Bent u ervan op de hoogte dat 96 huizen in Tuikwerd, een wijk in Delfzijl, versterkt zullen worden volgens een typologie-aanpak?
In de wijk Tuikwerd staan 1007 woningen. Daarvan zijn er inmiddels 279 beoordeeld volgens de NPR. Deze woningen worden versterkt of de eigenaren kunnen kiezen voor herbeoordeling. De overige 728 woningen zullen volgens de typologieaanpak beoordeeld worden.
Weet u dat het gaat om voormalige huurwoningen die grotendeels verkocht zijn, zowel aan particulieren als aan investeerders?
Woningbouwcorporatie Acantus heeft in deze wijk inderdaad woningen verkocht aan verschillende partijen.
Wat vindt u er van dat de eigenaren mogen kiezen voor versterking of herbeoordeling volgens de nieuwste Nederlandse-Praktijk-Richtlijn-normen (NPR-normen), maar dat er per blok van zeven woningen eenzelfde keus moet plaatsvinden?
Het betreft in Tuikwerd constructief verbonden panden. Het is in de meeste gevallen onvermijdelijk dat eigenaren van constructief verbonden panden, zoals bijvoorbeeld rijtjeswoningen, eenzelfde keuze moeten maken. De versterking van zulke woningen kan doorgaans enkel met een gezamenlijke versterking in de hele constructie worden gerealiseerd. Mede omwille van de veiligheid dient een constructief verbonden bouwwerk daarom als geheel te worden versterkt.
Eigenaren van wie de woningen constructief verbonden zijn, zullen daarom tot een gemeenschappelijke keuze moeten komen voor versterking op basis van het oude versterkingsadvies of herbeoordeling. Dit komt niet alleen in Tuikwerd voor, maar is een bekend gegeven op meerdere plekken in de versterkingsoperatie. Dit vraagt steeds om een proces waarbij bewoners hun eigen wensen kunnen meenemen, en ze tegelijkertijd met de buren tot een gezamenlijk plan moeten komen. De NCG zal de buren hierbij ondersteunen en zal een zorgvuldig proces opzetten waarbij eigenaren onderling overeenstemming kunnen bereiken over de te maken keuze. Daarbij kan de NCG al een indicatie geven van de mogelijke uitkomst van een herbeoordeling of het pand aan de veiligheidsnorm voldoet of niet. Ook kunnen deze eigenaren advies inwinnen bij een onafhankelijke adviseur. Hierdoor kunnen eigenaren een overwogen keuze maken. In het geval de buren verschillende wensen hebben en er samen niet uit lijken te komen, zal de NCG zich blijven inspannen om via overleg en bemiddeling met de eigenaren tot een gezamenlijke beslissing te komen.
Wat vindt u ervan dat investeerders een vertragende factor zijn in óf de versterking, óf de uitkering van de 30.000 euro? Wat vindt u ervan dat bewoners dus nog langer moeten wachten?
In het kader van de bestuurlijke afspraken krijgen alle eigenaren van wie het adres met verouderde inzichten is beoordeeld, de keuze om een nieuwe beoordeling aan te vragen. Eigenaren hebben zes maanden de tijd om deze keuze te maken. Deze periode is voor alle eigenaren gelijk. Doorverkoop van een woning heeft geen effect op deze termijn.
Wat zijn de gevolgen van dat wachten voor de bewoners, in ogenschouw nemend dat de bouwkosten steeds stijgen en het leven duurder wordt?
Zoals ook blijkt uit de beantwoording van vraag 4 en vraag 5, worden de budgetten voor de bouwkosten die nodig zijn voor de versterking geïndexeerd. Hiermee zorgt de NCG ervoor dat bewoners geen eigen geld hoeven te investeren om een woning terug te krijgen die naar aard, omvang en gebruik vergelijkbaar is.
Deelt u de mening dat, wanneer er per huis een plan geweest zou zijn, de mensen die de keuze vlot maken al op zijn minst verder zouden zijn dan nu?
Indien u bedoelt dat er in situaties zoals in Tuikwerd per individueel huis in plaats van per constructief verbonden blok een versterkingsplan wordt gemaakt, deel ik die mening niet. Zoals ook in het antwoord op vraag 17 beschreven, is het bij constructief verbonden woningen in de meeste gevallen niet mogelijk om woningen individueel te versterken. Ook een plan per huis zal daarom pas ten uitvoer kunnen worden gebracht nadat dit is afgestemd op het plan voor het hele blok. Daarvoor is het nodig dat alle eigenaren de tijd hebben gehad een weloverwogen beslissing te nemen.
Het bericht 'Deltacommissaris: woningbouw houdt veel te weinig rekening met klimaatverandering' |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Barbara Visser (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Deltacommissaris: woningbouw houdt veel te weinig rekening met klimaatverandering»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel in het Financieel Dagblad over het advies dat de Deltacommissaris onlangs heeft uitgebracht over klimaatadaptatie en woningbouw op de lange termijn. Zoals aangekondigd in de Kamerbrief2 van 12 november 2021 zal ik u in het eerste kwartaal van 2022 de reactie op dit advies doen toekomen.
Wat is uw reactie op de stelling dat «het leeuwendeel van de één miljoen woningen die er bijgebouwd moeten worden de komende jaren, gepland zijn in gebieden die kunnen overstromen, gebieden met een slappe ondergrond of gebieden met een natte bodem»?
In bijna alle delen van ons land zijn er risico’s vanuit wateroverlast, hitte, droogte of waterveiligheid. Laaggelegen gebieden en gebieden langs beekdalen en rivieren zijn kwetsbaar voor overstromingen, terwijl hooggelegen zandgronden te maken hebben met droogteproblematiek. Dat de kwetsbaarheden er zijn, laten de overstromingen in Limburg ons de afgelopen zomer helaas zien. Het overgrote deel van de Nederlandse bevolking woont en werkt momenteel in voor klimaatverandering gevoelige gebieden. In deze gebieden zijn ook de woningtekorten het grootst en is op korte termijn grote behoefte aan betaalbare woningen. In dat licht is het niet vreemd dat het grootste deel van de nieuwbouw ook in deze gebieden is gepland. Echter, dat betekent ook een (extra) opgave als het gaat om klimaatadaptatie. In sommige gebieden kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie.
Hierbij zijn er (grote) verschillen in de omvang van de risico’s binnen en tussen gebieden en regio’s in Nederland, waardoor de inspanning om de risico’s door middel van adaptieve maatregelen te mitigeren hiermee verschilt. Door klimaatbestendig te bouwen en binnen plangebieden de meest kwetsbare plekken te mijden, kunnen de risico’s en benodigde middelen worden beperkt.
Bent u geschrokken van de schatting dat waarschijnlijk 820.000 van de nieuwe woningen op een locatie zouden komen die te maken krijgt met extreem weer, pieken in de rivierafvoer en/of een stijgende zeespiegel?
Zie antwoord vraag 2.
Welke actie gaat u ondernemen om te zorgen dat de nieuw te bouwen woningen gebouwd worden op locaties en met methodes die ze toekomstbestendig maken?
Het is belangrijk om bij de woningbouwopgave rekening te houden met de langetermijngevolgen van klimaatverandering, zodat de gevolgen niet op de toekomstige generaties worden afgewenteld. Tegelijkertijd is de woningnood groot en is er op korte termijn behoefte aan betaalbare woningen om de woningnood op te lossen. Hierbij staan we vanuit het oogpunt van klimaatadaptatie voor een flinke uitdaging, omdat een groot deel van onze bestaande woningvoorraad zich bevindt in voor klimaatverandering gevoelige gebieden, zo ook een groot deel van onze nieuwbouwopgave. Voor sommige gebieden met grote kwetsbaarheden en veel nieuwbouwwoningen kan er een spanning zijn tussen de ambities van aantal woningen en klimaatadaptie. In de reactie op het advies van de Deltacommissaris zullen we aangeven hoe we aan de slag gaan met deze uitdaging om enerzijds snel betaalbare woningen te realiseren en anderzijds rekening te houden met gevolgen van klimaatverandering. Dit zullen we bezien voor zowel de locatiekeuze, de gebiedsinrichting als de bouwwijze.
Op dit moment inventariseren gemeenten al risico’s door middel van stresstesten en formuleren ambities voor klimaatadaptatie in de gemeentelijke omgevingsvisies. Verder wordt er samen met de collega’s van IenW en LNV gewerkt aan een Nationaal Actieprogramma Klimaatadaptatie gebouwde omgeving, waarin de bestaande stad en klimaatadaptieve nieuwbouw belangrijke onderdelen zijn. Toekomstbestendige woningen omvatten naast klimaatadaptatie nog vele andere aspecten (zoals woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming). De acties uit het Actieprogramma bieden de basis voor het onderdeel klimaatadaptatie in deze afweging. Het Actieprogramma wordt in de eerste helft van 2022 aan uw Kamer gestuurd.
Welke actie gaat u ondernemen nu de Deltacommissaris stelt dat klimaatadaptief bouwen een no-regret maatregel is omdat de kosten ervan lager zijn dan de schade in de toekomst wanneer we niet klimaatadaptief bouwen? Bent u alsnog bereid om natuur inclusief bouwen en renoveren op te nemen in het bouwbesluit? Zo nee, waarom niet?
en meerwaarde kan hebben voor andere opgaven, zoals het verbeteren van de biodiversiteit, gezondheid en de energietransitie. Er is echter geen duidelijk kader dat aangeeft waaraan voldaan moet worden om klimaatadaptief te zijn. Decentraal zijn er al initiatieven op regionaal of lokaal niveau om nieuwe woningen zoveel mogelijk klimaatadaptief te laten bouwen. Naar aanleiding van het briefadvies van de Deltacommissaris zal er het komende jaar met collega’s van IenW en LNV samen gewerkt worden aan een nationale maatlat die duidelijk maakt wat verstaan wordt onder klimaatadaptief bouwen, waarbij er voldoende ruimte blijft voor maatwerk. Hiervoor bouwen we voort op de regionale ervaringskennis en betrekken we de relevante stakeholders. De maatlat zal de thema’s hitte, wateroverlast en overstroming, droogte, klimaatbestendig en biodivers groen omvatten. Dit is ook een actie die terug zal komen in het eerdergenoemde Actieprogramma Klimaatadaptatie gebouwde omgeving. Over deze maatlat zal uw Kamer eind dit jaar (2022) informeren.
In het nota overleg Groen in de Stad van 27 september 2021 heeft de voormalig Minister van BZK uw Kamer toegezegd voor de zomer van 2022 te zullen informeren of aanvullende bouwregelgeving voor natuurinclusief bouwen wenselijk is en, zo ja, hoe deze mogelijkheid kan worden gecreëerd. Daarnaast werk ik in het kader van de door Uw Kamer aangenomen motie Valstar aan het in kaart brengen van mogelijkheden en reeds bestaande voorbeelden ter bevordering van natuur en biodiversiteit rondom nieuw te bouwen en te renoveren woonhuizen en het onderzoeken op welke wijze natuur en biodiversiteit geïncorporeerd kunnen worden in de bouw en renovatie van woningen. Hierover zal ik uw Kamer voor de zomer van 2022 nader informeren.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om de klimaatcrisis, de woningcrisis, de stikstofcrisis en de biodiversiteitscrisis in samenhang op te lossen?
Uitgangspunt voor het maken van beleid is dat er rekening wordt gehouden met de effecten van het beleid op andere beleidsterreinen. Het is daarmee belangrijk om de verschillende problemen in samenhang op te lossen. De individuele crises zijn groot en op alle onderdelen zijn oplossingen nodig. De druk op de ruimte is daarbij groot en belangen kunnen soms tegengesteld zijn. Daarom is het belangrijk deze opgaven in samenhang te bezien en als Rijk hierop samen te werken, samen met andere overheden en partners. Hierdoor kunnen in samenhang keuzes worden gemaakt als de situatie daarom vraagt.
Deelt u ook de mening dat beleid dat gericht is op het oplossen van slechts een van deze problemen gedoemd is te mislukken?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat u als rijksoverheid eigenlijk niet of nauwelijks stuurt op een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw over Nederland?
Zoals verwoord in het coalitieakkoord is het beleid van de rijksoverheid gericht op het bouwen van woningen in heel Nederland, zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk. Bij de actualisatie van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de aangekondigde Nationale Woon- en Bouwagenda zal ik u aangeven hoe dit beleid verder vorm gegeven zal worden. In zijn algemeenheid kan ik u aangeven dat voor de locatiekeuze en inrichting van de nieuwbouwgebieden meerdere belangen een rol spelen, zoals de woningvraag, leefbaarheid, verstedelijking, bereikbaarheid en verduurzaming inclusief klimaatadaptatie. Een locatiekeuze waarbij integraal rekening wordt gehouden met deze belangen maakt voor mij onderdeel uit van een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw.
Daarnaast is in het coalitieakkoord opgenomen dat water en bodem sturend moeten worden in ruimtelijke planvorming. Dit houdt in dat bij de locatiekeuze voor nieuwe ontwikkelingen en functies, er gekeken wordt wat past vanuit het bodem- en watersysteem, waarbij integraal rekening wordt gehouden met de andere belangen die een rol spelen bij woningbouwontwikkeling. In mijn reactie op het advies van de Deltacommissaris kom ik uitgebreider terug op een uitwerking hiervan.
Klopt het dat u met uw beleid via de woondeals alleen maar stuurt op het bijbouwen op locaties met veel vraag?
Zie antwoord vraag 8.
Ziet u een relatie tussen de groei van de grote steden en de wijze waarop de (rijks)overheid zich al decennia actief terugtrekt uit de regio?2
Urbanisatie (de trek naar de stad) is een wereldwijd fenomeen en gaat al decennia terug in de tijd. Wereldwijd wonen er steeds meer mensen in steden. In 1800 leefde slechts twee procent van de wereldbevolking in steden. In 1950 was dit percentage opgelopen tot dertig procent en in 2007 woonde meer dan de helft van de wereldpopulatie in steden. Ook in Nederland is sprake van een trek van en naar de stad zoals het PBL4 constateerde in 2019. Elke drie jaar voert het Rijk een grootschalig WoonOnderzoek uit onder de Nederlandse bevolking over de huidige en toekomstige woning en woonomgeving. Het beleid van de rijksoverheid volgt de ontwikkelingen die hieruit naar voren komen en speelt hierop in. Zoals verwoord in het coalitieakkoord is mijn beleid voor de komende periode erop gericht om te bouwen in heel Nederland, zowel binnen- als buitenstedelijk.
Op welke manier bent u van plan om wél te gaan sturen op een toekomstbestendige verdeling van de woningbouw over Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een uitgebreide reactie geven op het rapport «Op Waterbasis» waarin geschetst wordt welke delen van Nederland, op basis van de ondergrond, voor nu en de toekomst geschikt zijn voor woningbouw? Hoe gaat u uw beleid aanpassen op basis van deze kennis?
De informatie in dit rapport en achterliggende onderzoeken vormen belangrijk basismateriaal in de verdere uitwerking van het principe dat het bodem- en watersysteem mede sturend is in ruimtelijke planvorming, zodat we ook in de (verre) toekomst veilig en prettig kunnen blijven wonen en werken. De Deltacommissaris heeft onder meer de inzichten van het rapport gebruikt om te komen tot zijn advies en benoemt het leidend laten zijn van het water- en bodemsysteem bij de woningbouwopgave als belangrijk principe om de gevolgen van klimaatverandering niet af te wentelen op toekomstige generaties. Met de reactie op het advies van de Deltacommissaris gaan we ook in op het rapport.
Bent u bereid uw klimaatadaptatie en klimaatmitigatiebeleid extreem te versnellen nu de Deltacommissaris aangeeft dat we nu al weerextremen zien die op basis van de modellen nog niet werden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft het klimaatmitigatiebeleid gaat het kabinet inderdaad versnellen, zoals in het Coalitieakkoord te zien is. Het doel voor 2030 in de Klimaatwet wordt aangescherpt tot ten minste 55% CO2-reductie. Om dit doel zeker te halen wordt het beleid gericht op een hogere opgave, wat neerkomt op circa 60% CO2-reductie in 2030. Om de nodige extra stappen te zetten, is een pakket aan maatregelen aangekondigd en wordt een Klimaat- en transitiefonds ingericht van € 35 mld.
Voor wat betreft klimaatadaptatie wordt de noodzaak onderstreept dat overheden en burgers blijven werken aan het klimaatbestendig inrichten van Nederland. Er is nog veel te doen aan het tegengaan van wateroverlast en hittestress, bestrijding van droogte en er zijn blijvend inspanningen nodig om de waterveiligheid te garanderen. De nieuwste inzichten van het KNMI (KNMI Signaal ’21) over klimaatverandering moeten worden vertaald in ruimtelijke inrichting en keuzes en klimaatbestendig bouwen, met ruimte voor regionaal maatwerk.5 Dit sluit aan bij de aanpak zoals uitgewerkt in het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, waarin alle overheidslagen samenwerken aan de ambitie om Nederland in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust ingericht te hebben. Het is ook in lijn met de aanpak die de Nationale Adaptatie Strategie voorstaat en die momenteel wordt geëvalueerd.
In de tijdelijke beleidstafel wateroverlast en waterveiligheid worden naar aanleiding van de wateroverlast in Limburg van afgelopen zomer adviezen geformuleerd voor onder meer de versterking van de aanpak van klimaatadaptatie voor wateroverlast en waterveiligheid. Op dit moment loopt al de impulsregeling ruimtelijke adaptatie waarmee een bijdrage wordt gegeven aan regionale overheden voor ruimtelijke aanpassingen aan de gevolgen van klimaatverandering. Deze regeling loopt tot en met 2023. Daarnaast is in het coalitieakkoord 300 miljoen vrij gemaakt voor maatregelen te nemen in de beekdalen van de Maas.
Kunt u ingaan op het advies van de Deltacommissaris om nu al rekening te houden met de effecten van klimaatverandering? Op welke praktische wijze gaat u het beleid versnellen en intensiveren om overlast door hitte, droogte, neerslag en/of overstromingen te voorkomen?
Zoals al eerder genoemd kom ik samen met mijn collega van IenW in het eerste kwartaal van 2022 met een reactie op het advies van de Deltacommissaris, waarin wordt aangegeven hoe het rijk met de aanbevelingen uit het advies van de Deltacommissaris reeds aan de slag is en gaat.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om nu al in te zetten op het klimaat adaptief maken van steden omdat het grofweg 30 jaar duurt voordat een boom die je plant gegroeid is tot het formaat dat de koelende werking heeft van 10 airco’s?
Ja, ik deel de mening dat het belangrijk is om nu al in te zetten op het klimaatadaptief maken van steden. Het beschermen tegen hitte is een belangrijk onderdeel van klimaatadaptatie en is ook als aandachtspunt opgenomen in het coalitieakkoord. Langere blootstelling aan hitte heeft impact op mensen, zowel in de buitenruimte als in binnenruimtes. Klimaatadaptief bouwen biedt daarbij kansen om woningen op een andere wijze te koelen dan via airco’s. Bomen en groen dragen vanwege schaduwwerking en verdamping bij aan verkoeling, maar er zijn ook andere manieren om hitte buiten en binnen te verminderen. Bijvoorbeeld schaduwwerking, ventilatie en verkoeling door stromend water. In het Bouwbesluit worden sinds deze zomer eisen gesteld aan nieuwbouw om oververhitting van gebouwen te voorkomen.
Deelt u de mening dat het belangrijk is om nu al versneld in te zetten op het tegengaan van bodemdaling zodat de schade aan funderingen de komende decennia hopelijk enigszins beperkt blijft?
Ik deel de mening dat het van belang is om in te zetten op het tegengaan van bodemdaling om schade aan funderingen te voorkomen. Tegelijkertijd is bodemdaling een autonome ontwikkeling die te maken heeft met de gesteldheid van bodem en ondergrond en de bovenliggende bebouwing. Droogte en ontwatering kunnen die bodemdaling versnellen.
Het kabinet geeft in zijn coalitieakkoord 2021–2025 aan zich in te zullen zetten voor het tegengaan van funderderingsproblematiek door bodemdaling. Hierbij zijn verschillende trajecten binnen het Rijk relevant: de landelijke aanpak rond de Veenweidegebieden, de nog nader uit te werken NOVI-programma’s (zoals het Nationaal Programma Landelijke Gebied (NPLG) en het programma Bodem en Ondergrond) en het Rijksprogramma aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Dit laatste is een ondersteunend programma met als doel het verzamelen en delen van kennis en het bevorderen van kennisontwikkeling en innovaties op het gebied van de aanpak van funderingsproblematiek maar ook preventie. Het programma kijkt daarbij naar de verschillende oorzaken van funderingsproblematiek, zoals paalrot bij droogstand, bacteriële aantasting, negatieve kleef, verkeerde aanleg en verkeerde verbouw. Het RPAF is vanuit het funderingsdossier ook aangesloten bij de Coalitie Stevige Steden, dat vanuit het veld werkt aan bodemdaling in bebouwd gebied.
Deelt u de mening dat het, vanwege toekomstig overstromingsgevaar, belangrijk is om bebouwing in de kuststrook en in gebieden langs de rivieren nu en de komende jaren te beperken?
Er gelden vanuit het huidige waterveiligheidsbeleid reeds strikte regels voor het ontwikkelen in de kuststrook (strand en duingebied). Nieuwe ontwikkelingen worden door de waterkeringbeheerder beoordeeld, zodat de waterkerende functie van de zeewering niet wordt aangetast. Langs de rivieren dient onderscheid gemaakt te worden tussen binnendijks en buitendijks gebied. Langs de grote rivieren is buitendijks (in het rivierbed) het beleid gericht op behoud of vergroten van de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier. Dat betekent dat woningbouw in buitendijks gebied middels de Beleidslijn Grote Rivieren enkel onder deze strenge voorwaarden mogelijk zijn en bebouwing direct langs de rivieren, die het bergend vermogen en de mogelijkheid tot rivierverruiming feitelijk onmogelijk maken, niet zijn toegestaan.
In het algemeen geldt dat het waterveiligheidsbeleid rekening houdt met het toekomstige overstromingsrisico op basis van een inschatting van de ontwikkeling van de economische waarde van het te beschermen gebied. Dit betekent bijvoorbeeld, dat rekening is gehouden met de stijgende waarde door bijvoorbeeld nieuwe woningen in overstroombare gebieden bij het vaststellen van de normen voor de waterkeringen, in de Randstad en daarbuiten. We versterken keringen wanneer dat nodig is. Omdat we hierbij rekening houden met een toename van rivierafvoeren en een hogere zeespiegel in de toekomst, is er geen directe dreiging. Het Expertisenetwerk Waterveiligheid geeft aan dat het huidige systeem op die wijze zeker 1 meter zeespiegelstijging aan kan (Advies Houdbaarheid Nederlandse waterveiligheidsstrategieën bij versnelde zeespiegelstijging – ENWinfo). Langs de rivieren dient onderscheid gemaakt worden tussen binnendijks en buitendijks gebied. In het buitendijks gebied geldt de Beleidslijn Grote Rivieren (Bgr). De beleidslijn heeft als doel de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed van de grote rivieren te behouden en bebouwing direct langs de rivieren tegen te gaan, die het bergend vermogen en de mogelijkheid tot rivierverruiming feitelijk onmogelijk maken.
Met het oog op de lange termijn gevolgen van klimaatverandering wordt in het Kennisprogramma Zeespiegelstijging nader onderzoek gedaan naar de effecten van zeespiegelstijging op ons water(veiligheids)systeem, hoe lang dat systeem houdbaar is en hoe we op andere manieren om kunnen gaan met meerdere meters zeespiegelstijging in de toekomst.
Zoals eerder benoemt evalueert en beziet de tijdelijke Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater wat de gebeurtenissen afgelopen zomer in Limburg betekenen voor het huidige beleid. Ook zal de komende periode de lijn van het bodem- en watersysteem als ordenend principe in ruimtelijke planvorming, zoals benoemd in het coalitieakkoord, nader uitgewerkt worden, zowel landelijk en regionaal. In 2026 kunnen de uitkomsten van het Kennisprogramma Zeespiegelstijging desgewenst tevens worden benut voor de volgende herijking van het Deltaprogramma.
Welke concrete acties gaat u ondernemen om de drie bovenstaande punten te realiseren?
Genoemde punten komen aan bod in het Actieprogramma Klimaatadaptatie Gebouwde Omgeving en de reactie op het advies van de Deltacommissaris, waarin wordt aangegeven hoe het rijk met de aanbevelingen uit het advies van de Deltacommissaris reeds aan de slag is en gaat.
Het artikel dat de woningbouw naar nul gaat door nieuwe wet |
|
Fahid Minhas (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Woningbouw naar nul door nieuwe wet»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het artikel en in het bijzonder op de in het artikel gedane uitlatingen?
De woningbouwopgave is urgent. Hierover heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties uw Kamer verschillende brieven gestuurd.
De weergave in het artikel over de cumulatieregels sluit naar mijn mening echter niet goed aan bij de impactanalyse die in opdracht van Rijk en regio gezamenlijk is uitgevoerd. Die impactanalyse is op 16 december 2021 door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties aan uw Kamer toegezonden.2 De impactanalyse bevestigt dat naar schatting maximaal 60.000 tot 80.000 woningen van de plancapaciteit in de regio Schiphol te maken kunnen krijgen met een afweging van de aanvaardbaarheid als gevolg van de geactualiseerde cumulatieregels – waarvan bij ca. de helft onder het huidige recht ook al een afweging over cumulatie gevraagd wordt – maar de conclusies die daaraan in het artikel worden verbonden, deel ik niet.
Het artikel vermeldt daarnaast ten onrechte dat het maken van een afweging over de aanvaarbaarheid van het geluid in geval van samenloop van meerdere geluidbronnen nieuw zou zijn. Dat is al vereist sinds de invoering van de Wet geluidhinder in 1986.3
Bent u van mening dat gemeenten en provincies een goede belangenafweging kunnen maken voor bouwprojecten? Zo neen, waarom niet? Zo ja, waarom?
Ja. Het is van oudsher de taak van het decentrale bestuur om te komen tot een samenhangende afweging van alle belangen bij woningbouwprojecten. De Omgevingswet helpt ze daarbij, onder meer door de rijksregels die daarbij gehanteerd worden bij elkaar te brengen en te harmoniseren. Dat bevordert de overzichtelijkheid, maar de intrinsieke complexiteit van gebiedsontwikkeling blijft onverminderd bestaan.
Bestaat er een handelingskader voor belangenafweging dat gemeenten kunnen gebruiken voor bouwprojecten? Zo nee, bent u bereid om dat op te stellen voor de verwachte invoering van de Omgevingswet op 1 juli 2022?
Gelezen in de context van het artikel veronderstel ik dat gedoeld is op een handelingskader voor het omgaan met hogere niveaus voor het gecumuleerd geluid die ontstaan als gevolg van de nieuwe rekenregel voor het betrekken van luchtvaartgeluid daarbij. De bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat en ik zijn bereid om samen met de regio een handelingskader of handreiking op te stellen voor gemeenten die daarmee te maken krijgen. In bijlage 1B bij de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn al enkele bouwstenen opgenomen die onderdeel zouden kunnen worden van een handreiking.
Wat is de stand van zaken van de reeds aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van de nieuwe geluidsregels?2
Vraag 5 is gelijkluidend aan een eerdere vraag van het lid Koerhuis van 19 november 2021, die beantwoord is door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Infrastructuur en Waterstaat.5 Daarbij is ook reeds antwoord gegeven op de vragen 7 en 13. Volledigheidshalve herhaal ik dit antwoord:
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-26 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.7 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid8, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20209 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra10 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel11 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld12, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Klopt het dat de bouw van 380.000 woningen in vier provincies en 56 gemeenten op het spel staat door de nieuwe geluidsregels?
Nee. Uit de gezamenlijk uitgevoerde impactanalyse blijkt dat rond Schiphol maximaal 60.000 – 80.000 geplande woningen in Noord- en Zuid-Holland te maken kunnen krijgen met de cumulatieregels. Voor de helft van deze woningen geldt ook nu al een verplichte beoordeling van het gecumuleerde geluid van meerdere bronnen, waaronder luchtvaart. Ongeveer de helft van de woningen is gepland tot 2030. Rond de luchthavens Rotterdam The Hague, Eindhoven en Lelystad betreft het tot 2030 ca. 1.100 woningen. Uit de impactanalyse blijkt verder niet dat de bouw van de woningen op het spel staat, wel dat gemeenten een nadere motivering moeten maken en dat zij daarbij belemmeringen ervaren. Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 5, 7 en 13 en in de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat van 16 december 2021 zijn wij met de regio rondom Schiphol in gesprek hoe we deze problematiek kunnen oplossen.
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de nieuwe geluidsregels met de aangenomen motie Koerhuis?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid?
Er is onder de Omgevingswet geen sprake van een aanscherping in de methodiek voor het betrekken van spoorgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid. De rekenregel hiervoor13 is op 26 maart 2021 vastgesteld door de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, maar bevat dus geen aanscherping. De normering voor spoorgeluid als zodanig is vastgelegd in het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet, dat zoals bekend een parlementaire procedure in de Tweede en Eerste Kamer heeft doorlopen.14
Hoe rijmt u een eventuele aanscherping van de rekenregels voor de accumulatie van spoorgeluid met onze ambitie om 15 grootschalige woningbouwgebieden te ontwikkelen die bijna uitsluitend in spoorzones vallen?
Zie antwoord vraag 8.
Wat zijn de consequenties voor die 15 grootschalige woningbouwgebieden? Hoeveel minder woningen kunnen er worden gebouwd? Weet u ook welke financiële consequenties de nieuwe regels hebben op de bouwkosten van woningen en zo ja, hoe groot zijn deze?
De nieuwe rekenregels hebben geen gevolgen voor de bouwkosten. Het is namelijk primair het werkelijke geluid op de gevel van een woning – en met name het verschil tussen het geluid op de gevel en het vereiste niveau voor het geluid binnen de woning (binnenwaarde) – dat de benodigde mate van gevelwering bepaalt. Bij spoor is het vooral de afstand tussen de woningen en het spoor die invloed heeft op de bouwkosten. Deze eisen worden niet aangepast.
Het kabinet spreekt van de 14 grootschalige woningbouwgebieden. De nieuwe rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van gecumuleerd geluid kunnen consequenties hebben voor de uitwerking van deze grootschalige woningbouwgebieden nabij Schiphol, in het bijzonder Havenstad en MRA West. Het Rijk is ook betrokken bij de planvorming en -ontwikkeling van deze locaties, die onderdeel zijn van de 14 gebieden. In beeld moet worden gebracht of de inzichten over de hinderlijkheid van luchtvaartgeluid consequenties zouden moeten hebben voor de uitwerking, bijvoorbeeld aangepaste bouwvormen of extra geluidbeperkende maatregelen bij wegen of spoorwegen.
Wat zijn de consequenties voor de 500 miljoen euro die de Kamer in de begroting Wonen en Ruimte voor 2022 beschikbaar heeft gesteld voor de 15 grootschalige woningbouwgebieden?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is de stand van zaken van de rekenregels die worden toegepast voor de accumulatie van lucht- en scheepvaartvaartgeluid?
De rekenregels voor het betrekken van luchtvaartgeluid bij het bepalen van het gecumuleerde geluid zijn opgenomen in de eerdergenoemde Aanvullingsregeling geluid. Er zijn geen rekenregels voor het betrekken van scheepvaartgeluid hierbij.
Deelt u de mening dat het aanscherpen van de nieuwe geluidsregels niet rijmt met de aangenomen motie Koerhuis? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Uitspraak in supermarktoorlog Didam bedreigt Nederlandse woningbouw’ |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Uitspraak in supermarktoorlog Didam bedreigt Nederlandse woningbouw» uit het Financiële Dagblad van 1 december, en de uitspraak van de Hoge Raad waarover het artikel handelt?1
Ja.
Deelt u de conclusie uit het artikel, dat door de gevolgen van deze uitspraak van de Hoge Raad de ambitie om 1 miljoen woningen te bouwen op losse schroeven komt te staan, en kunt u uw antwoord motiveren?
Het arrest van de Hoge Raad van 26 november 2021 ECLI:NL:HR:2021:1778 (Didam) kan mogelijk tot complicaties leiden bij het versnellen van de woningbouw voor zover gemeenten zelf de benodigde grond leveren, maar de ambitie om 100.000 woningen per jaar te bouwen zal ik daardoor niet op losse schroeven willen zetten.
Het arrest van de Hoge Raad gaat over de situatie dat een gemeente, in casu de gemeente Montferland, aan hem toebehorende onroerende zaak verkoopt voor de realisering van een nieuwe ontwikkeling. Ook bij privaatrechtelijk handelen moeten overheidslichamen zoals gemeenten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel, in acht nemen. Het gelijkheidsbeginsel brengt met zich mee dat een overheidslichaam bij verkoop van een onroerende zaak (zoals bijvoorbeeld ook de uitgifte van bouwrijpe grond) gegadigden, die interesse hebben in de aankoop van deze onroerende zaak, een gelijke kans moet bieden. De selectie moet plaatsvinden aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria.
De mededingingsruimte hoeft niet te worden geboden, indien bij voorbaat vaststaat óf redelijkerwijs mag worden aangenomen dat slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop van de betreffende onroerende zaak. Ook dit dient te worden vastgesteld op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria.
Het arrest van de Hoge Raad heeft in beginsel geen gevolgen voor woningbouw op grond die volledig in eigendom is van private partijen. Private partijen hebben een belangrijke positie op de grondmarkt voor woningbouw. In bijna driekwart van de gemeenten koopt de gemeente alleen in specifieke gevallen grond voor woningbouw en/of laat het aan private partijen over om voor voldoende grond voor woningbouw te zorgen. Iets meer dan een kwart van de gemeenten levert de benodigde grond voor woningbouw zelf.2 De woningbouwopgave wordt dus grotendeels gerealiseerd op gronden in eigendom van private partijen.
Voor gronden die wél in eigendom van gemeenten zijn, zullen voor een deel nog geen partijen zijn geselecteerd. Het arrest brengt met zich mee dat de overheid partijen die interesse hebben in de aankoop van gronden en de daarbij behorende onroerende zaken een gelijke kans moet bieden. Het arrest van de Hoge Raad brengt mee dat een overheidslichaam niet langer onroerende zaken (gebouwd of ongebouwd) exclusief aan één partij te koop kan aanbieden zonder dit vooraf openbaar kenbaar te maken.
In het antwoord op vraag 3 ga ik in op het selectieproces. Het is op voorhand lastig te schatten hoe groot het aantal woningbouwlocaties is waar dit arrest effect heeft op het tempo van de woningbouw en welk aantal woningen het gaat.
Deelt u de conclusie dat deze uitspraak voor onzekerheid, extra complexiteit en vertraging leidt voor lopende en/of toekomstige bouwprojecten? Zo nee, waarom niet?
Het kan zijn dat de gemeente, bij lopende bouwprojecten waar ze zelf de grond levert, tijdelijk een pauze inlast om de gevolgde selectieprocedure tegen het licht houden waardoor onzekerheid en vertraging ontstaat. Als een gemeente een procedure heeft gevolgd die voldoet aan de eisen van het arrest, dan hoeft de uitspraak geen gevolgen hebben. Vertraging kan optreden in die gevallen waar de gemeente geen selectieproces heeft gevolgd welke voldoet aan de eisen van het arrest. Er zal bekendheid gegeven moeten worden aan het voornemen tot verkoop én er kunnen gegadigden zijn die nu alsnog de selectieprocedure ter discussie stellen.
Voor toekomstige bouwgronden waarvoor de gemeente nog een koper moet selecteren zal de gemeente een zorgvuldig meervoudig selectieproces moeten doorlopen, tenzij op basis van de criteria – die de gemeente met inachtneming van de haar toekomende beleidsruimte vaststelt – op voorhand vaststaat dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de aankoop. In dat laatste geval dient een gemeente bij de bekendmaking van het voornemen tot verkoop te motiveren waarom er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt. Gemeente moeten hun processen en procedures hierop aanpassen. Dit zal enige tijd kosten.
Het arrest leidt tot veel zorgen bij gemeenten en marktpartijen. Het is van belang dat snel duidelijk wordt hoe de eisen die de Hoge Raad stelt, optimaal kunnen worden ingepast in lopende en toekomstige selectieprocedures. Ik heb daarom op de website www.woningmarktbeleid.nl een eerste factsheet3 geplaats met Vraag en Antwoord naar aanleiding van dit arrest. Dit factsheet zal ik verder ook nog aanvullen met vragen en antwoorden waarvoor meer tijd nodig is voor een zorgvuldige beantwoording. Gemeenten kunnen ook ondersteuning vragen bij het Expertteam Woningbouw voor advies over specifieke casussen.
Ik vind het een belangrijk uitgangspunt dat het handelen van de overheid zo transparant en openbaar mogelijk is. Bij verkoop van onroerende zaken is in dat kader het van belang dat de overheid bekendheid geeft aan het voornemen tot verkoop, de procedure die daarbij wordt gevolgd en de criteria op basis waarvan kopers worden geselecteerd. Een dergelijk selectieproces kan tijd vergen. Aan de andere kant brengt het met zich mee dat zowel gemeente als de koper in het proces na selectie zijn gebonden aan de kaders die zijn opgesteld voor de selectie. Dit kan de complexiteit van het proces na selectie verminderen; er liggen dan heldere kaders waaraan partijen zich hebben verbonden.
Deelt u de constatering, dat deze uitspraak met terugwerkende kracht ertoe kan leiden dat allerlei partijen schadeclaims kunnen indienen, omdat het in voorkomende gevallen om één-op-één-transacties gaat?
Het valt niet uit te sluiten dat gegadigden, die niet in de gelegenheid zijn gesteld een eerlijke kans te maken op een onroerende zaak die door de overheid werd verkocht, een schadeclaim indienen. In de rechtspraak gelden echter strenge criteria om te beoordelen of zo’n claim ook moet worden toegewezen.
Mocht deze uitspraak tot vertraging in woningbouw leiden, hoe wil het kabinet er dan voor zorgen dat deze vertraging ingehaald wordt?
Het is vooral aan gemeenten (of een ander overheidslichaam) om te zien op welke wijze vertragingen kunnen worden ingehaald. Mocht er vertraging ontstaan in woningbouwplannen, omdat er overeenkomsten voor gronduitgiften ter discussie worden gesteld, dan kan een gemeente wellicht schuiven in de fasering. Gronduitgiften die niet ter discussie worden gesteld kunnen naar voren worden gehaald. Of dit mogelijk is zal zeer afhankelijk zijn van de locatie, de afspraken en de planning van de werkzaamheden.
Deelt u de mening dat, mocht deze zaak wederom procedurele vertragingen opleveren in de woningbouwprojecten, het kabinet samen met decentrale overheden er alles aan moet doen om de aanbestedings-, verkoop- en bouwprocessen te versnellen om de woningbouw op peil te houden?
Ik ben uiteraard bereid om – met betrokken partijen – te bekijken hoe gemeenten kunnen worden ondersteund. Zoals ik uw Kamer eerder heb aangegeven ben ik gestart met een aanpak gericht op het versnellen van besluitvormingsprocessen en juridische procedures.4 Deze aanpak zal onder meer gericht zijn op het doorvoeren van versnellingen en verbeteringen in de uitvoering en op het bieden van praktische handvatten. Daarnaast kan het Expertteam Woningbouw gemeenten ondersteunen met betrekking tot diverse vraagstukken rond gebiedsontwikkeling.
De uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich de aangenomen motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?1
Ja.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Koerhuis over het beleidsneutraal overzetten van geluidsregels?
In het interbestuurlijke samenwerkingstraject SWUNG-22 zijn de doelen en uitgangspunten voor de vereenvoudiging en modernisering van de geluidregels uit de Wet geluidhinder door Rijk, IPO en VNG gezamenlijk vastgesteld. SWUNG-2 is een beleidswijziging ten opzichte van de huidige wet- en regelgeving en betreft dus een beleidsrijke wijziging. Eerder was al aangekondigd dat deze wet- en regelgeving in deze zin zou worden gewijzigd op het moment dat zij in het stelsel van de Omgevingswet zou worden opgenomen en niet door wijziging van de huidige regelgeving.3 Juist daarom is deze regelgeving geen onderdeel geworden van het hoofdspoor van de Omgevingswet en AMvB’s, maar ondergebracht in een aanvullingsspoor. De uitwerking is dus beleidsneutraal ten opzichte van de aan de Kamer medegedeelde beleidsvoornemens over SWUNG-2. Uiteraard moesten bij de uitwerking nog veel nadere keuzes worden gemaakt.
De Aanvullingswet geluid, het Aanvullingsbesluit geluid en de Aanvullingsregeling geluid4, die al waren gepubliceerd op het moment dat de motie werd aangenomen, vormen dus een beleidsneutrale omzetting van de beleidsbrief SWUNG-2. In die beleidsbrief werd al gesproken over versterking van de wettelijke regeling voor cumulatie op aandringen van de Tweede Kamer. De Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid hebben bewust een aparte parlementaire behandeling doorlopen omdat zij geen beleidsarme omzetting zijn van bestaande regelgeving naar het nieuwe wettelijk stelsel, maar de hierboven benoemde reeds parlementair besproken beleidsvernieuwing omvatten.
In het licht van de overwegingen van de motie, het debat tijdens het AO Bouwen van 9 december 20205 en de aangehouden motie van het toenmalige Kamerlid Terpstra6 interpreteren de Staatssecretaris en Minister van Infrastructuur en Waterstaat en ik de motie zo dat deze zich richt op één specifieke, geactualiseerde rekenregel7 die luchtvaartgeluid zwaarder meetelt dan de huidige regel voor de cumulatie van het geluid van meerdere bronnen. Hieraan liggen actuele inzichten over de mate van hinderbeleving van luchtvaartgeluid ten grondslag, die in het luchtvaartbeleid al geruime tijd worden toegepast. De geactualiseerde rekenregel zou – aldus berichten in de pers – de bouw van woningen in de regio Schiphol belemmeren.
Zoals al eerder gemeld8, ben ik samen met de bewindslieden van Infrastructuur en Waterstaat in overleg met de bestuurlijke partners om deze problematiek te onderzoeken. Met de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS), de VNG en het IPO is eind 2020 bestuurlijk afgesproken gezamenlijk een impactanalyse uit te voeren naar de consequenties van de actualisering van de rekenregel voor luchtvaartgeluid voor de realisatie van de woningbouwopgave. Om ruimte te maken voor dit proces is in de Aanvullingsregeling geluid de vigerende rekenregel opgenomen, in de vorm van overgangsrecht.
De gezamenlijke impactanalyse is afgerond met een briefadvies van de onderzoekers van 27 augustus 2021. De onderzoekers beschrijven de feiten, risico’s en mogelijke oplossingsrichtingen. Het is aan het kabinet om daaruit keuzes te maken, na overleg met de bestuurlijke partijen. Een eerste bestuurlijk overleg is op 17 november jl. gevoerd. Het overleg met de bestuurlijke partijen wordt voortgezet.
Bent u bereid om voor het commissiedebat woningbouwopgave op 8 december 2021 interne en externe impactanalyses van (cumulatie van) geluidsregels op de woningbouw naar de Kamer sturen?
De Staatssecretaris van IenW zal, als verantwoordelijk bewindspersoon voor het geluidbeleid, de impactanalyses zo spoedig mogelijk toezenden aan uw Kamer.
De kosten van het aardgasvrij maken van woningen |
|
Frederik Jansen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kunt u ons alle correspondentie die er is geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en desbetreffende gemeenten doen toekomen?1
Ja. In de bijlage2 treft u alle correspondentie die er is geweest tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties en desbetreffende gemeenten, voor zover bij mij bekend.