Het bericht ‘Bouwbranche trekt aan de bel: Gemeenten grootste horde bij aanpak wooncrisis’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouwbranche trekt aan de bel: Gemeenten grootste horde bij aanpak wooncrisis»?1
Ja.
Wat zijn, op dit moment, de grootste knelpunten bij gemeenten om de bouwambitie van 100.000 woningen per jaar te behalen?
Gemeenten ervaren verschillende knelpunten in de realisatie van woningen. Gemeenten ondervinden knelpunten die betrekking hebben op (ambtelijke) capaciteit. En lijken er, onder andere door aanhoudende prijsstijgingen, financiële knelpunten te ontstaan om goede woningbouwprojecten met voldoende betaalbare woningen te realiseren. Tevens ervaren gemeenten knelpunten in het voldoen aan randvoorwaarden voor woningbouw als gevolg van regelgeving over geluid en stikstof.
Welke maatregelen kan het Ministerie van BZK nemen om een oplossing te bieden voor deze knelpunten?
Voor het oplossen van de knelpunten werk ik verschillende trajecten uit. Voor stikstof en (nest)geluid bekijk ik met andere departementen en medeoverheden welke mogelijkheden er zijn om woningbouw mogelijk te maken. Bijvoorbeeld via een gebiedsaanpak zoeken we naar oplossingen voor conflicterende ruimtelijke opgaves in bepaalde gebieden. Daarnaast zullen we duidelijker maken hoe randvoorwaarden al aan de voorkant goed kunnen worden meegenomen, bijvoorbeeld bij klimaatbestendig bouwen. Daar waar regelgeving onnodig belemmerend is, kan worden bezien waar aanpassing van regelgeving nodig is.
Om de financiële knelpunten aan te pakken zet ik financiële instrumenten in zoals de Woningbouwimpuls (Wbi) en de transformatiefaciliteit om transformatieprojecten voor te financieren. Voor het versnellen van transformatie- en flexwoningen heb ik de Taskforce versnellen tijdelijke huisvesting ingesteld die gemeenten kunnen ondersteunen. Hiervoor is circa 300 miljoen euro beschikbaar gesteld2. Met de afschaffing van de verhuurdersheffing (jaarlijks 1.7 miljard) wordt de investeringscapaciteit van corporaties versterkt.
Om het tekort aan capaciteit te verminderen continueer ik de flexpoolregeling (2x 40 miljoen euro) waarbij ik ook samenwerking in regio-verband zal stimuleren. Gemeenten kunnen ook het expertteam woningbouw inschakelen voor advies om projecten vlot te trekken. Voor locatie-overstijgende knelpunten richt ik een landelijke versnellingstafel in.
Hoe verklaart u dat gemeenten zeggen dat zij niet binnen de gestelde termijn op ingediende bouwplannen kunnen reageren, terwijl dit slechts in uitzonderlijke gevallen plaats zou moeten vinden?
Er zijn verschillende oorzaken waarom gemeenten niet altijd binnen de gestelde termijn op ingediende bouwplannen kunnen reageren. Hierbij speelt het gebrek aan voldoende capaciteit een rol. Vanuit het Rijk wordt daarom de Regeling specifieke uitkering flexibele inzet ondersteuning woningbouw (flexpoolregeling) ingezet om gemeenten en provincies te ondersteunen in het aantrekken van flexibele capaciteit en expertise. In de beantwoording van vraag 6 en vraag 8 ga ik verder in op de flexpoolregeling.
Naast het vergroten van de capaciteit zijn er ook andere maatregelen denkbaar waarmee het niet halen van de termijnen voorkomen kan worden. Er worden verschillende onderzoeken uitgevoerd naar belemmeringen en oplossingen om het versnellen van processen en procedures in het realiseren van woningbouw mogelijk te maken. Ik verwacht uw Kamer hier in het najaar nader over te kunnen informeren.
Welke factoren hebben een positieve invloed op het snel realiseren van woningen? Hoe kunnen gemeenten hieraan bijdragen?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 4 verwacht ik uw Kamer in het najaar nader te informeren over uitkomsten van de onderzoeken naar het versnellen van processen en procedures en mijn aanpak hiervoor.
Speelt de bovengemeentelijke flexibele pool een positieve rol in het ondersteunen van gemeenten?
In 2020 is er ruim 34 mln. euro beschikbaar gesteld voor de flexpoolregeling. Recentelijk is een tussenevaluatie afgerond naar de meerwaarde van de flexpoolregeling, waarbij tevens adviezen zijn gegeven voor voorwaarden in een nieuwe regeling. Dit is op 24 juni 2022 naar uw Kamer gestuurd. Over het algemeen voorziet de regeling in een behoefte aan extra expertise en capaciteit en biedt de regeling voldoende ruimte voor medeoverheden.
Hoe kan de uitvoeringskracht bij gemeenten worden versterkt? Zijn hier ook andere verklaringen voor dan financiële problemen?
Het versterken van de uitvoeringskracht bij gemeenten is een belangrijk onderdeel van het programma Woningbouw. De eerdergenoemde flexpoolregeling wordt ingezet om provincies en gemeenten financieel te ondersteunen in het aantrekken van flexibele capaciteit en expertise. Daarnaast kunnen gemeenten gebruik maken van het Expertteam Woningbouw voor ondersteuning bij vastgelopen woningbouwprojecten. Medeoverheden kunnen zelf ook verschillende stappen nemen om de uitvoeringskracht te vergroten. Hier kom ik in een brief over het versnellen van processen en procedures in het najaar op terug.
Welke mogelijkheden heeft u om gemeenten tegemoet te komen en/of te stimuleren om extra ambtenaren op te leiden, zodat er versnelling kan komen in het beoordelen en uitvoeren van bouwplannen?
In het programma Woningbouw is aangekondigd dat de flexpools zullen continueren. De komende vier jaar is er totaal 80 miljoen euro beschikbaar. Door middelen op een langere termijn beschikbaar te stellen voor medeoverheden, kan ook geanticipeerd worden op een langere inzet van extra capaciteit. Dit geeft bijvoorbeeld ook ruimte om meer ambtenaren op te leiden.
Daarnaast, ga ik samen met kennisinstellingen en medeoverheden de mogelijkheden voor het versterken van capaciteit en expertise onderzoeken. Het gaat daarbij over het opleiden van, het samenwerken met en het aantrekken van professionals.
Kunt u toelichten of een deel van de woningbouwimpuls is uitgegeven aan het versnellen van procedures door de inzet van extra ambtelijke capaciteit?
Er zijn geen middelen vanuit de Woningbouwimpuls uitgegeven aan het versnellen van procedures door de inzet van extra ambtelijke capaciteit.
Gaat u bij het sluiten van de woondeals in het najaar rekening houden met de ambtelijke capaciteit? Zo ja, op welke wijze gaat u dat aanpakken?
Onderdeel van de regionale woondeals wordt ook het bieden van ondersteuning aan gemeenten en provincies bij het realiseren van nieuwbouw. Er is komend najaar programmageld voorzien voor provincies voor het opstellen en uitvoeren van de woondeals. Ook wil ik wijzen op ondersteuningsmogelijkheden om lokale knelpunten aan te pakken. Zo kan het Expertteam Woningbouw ingeschakeld worden om projecten vlot te trekken en kan er gebruik gemaakt worden van de flexpoolregeling voor extra capaciteit. Voor locatie-overstijgende knelpunten richt ik een landelijke versnellingstafel op. Een eerste tafel zal in het najaar worden georganiseerd.
Wat zijn de grootste verschillen in het verlenen van vergunningen bij binnenstedelijke en buitenstedelijke locaties voor woningbouw? Is er voordeel te behalen in vergunningverlening door meer te kijken naar buitenstedelijke locaties voor woningbouw?
Er zijn geen verschillen in de duur van een procedure voor verlening van een vergunning voor nieuwbouw van woningen op een binnenstedelijke of buitenstedelijke locatie. Als bouwplannen in overeenstemming zijn met een bestemmingsplan, is vergunningverlening relatief eenvoudig. De reguliere procedure is in dat geval van toepassing, welke standaard maximaal 8 weken in beslag neemt. Bij bouwplannen die strijdig zijn met het bestemmingsplan ontstaan er complicaties. In dat geval moet ook de ruimtelijke aanvaardbaarheid van een bouwplan beoordeeld worden. Bij buitenstedelijke ontwikkelingen is dat in de regel een meer complexe opgave dan bij binnenstedelijke ontwikkelingen. Ook omdat daar een sterke betrokkenheid van provincies nodig is, in verband met de samenhang van ruimtelijke opgaven op provinciaal niveau. Daarnaast zijn er vaak grote investeringen nodig in infrastructuur.
Bij nieuwbouw van woningen in strijd met een bestemmingsplan geldt, zowel binnen- als buitenstedelijk, de uitgebreide voorbereidingsprocedure. Deze procedure neemt standaard maximaal zes maanden in beslag. Op het verbouwen van bestaande gebouwen tot woningen (bijvoorbeeld bij kantoortransities) is in binnenstedelijk gebied, ook bij strijd met het bestemmingsplan, de reguliere procedure van toepassing.
In algemene zin kan dus niet gesteld worden dat besluitvorming over nieuwbouw van woningen op buitenstedelijke locaties eenvoudiger is. Dat neemt niet weg dat inzet op alle locaties belangrijk is. Met binnenstedelijke ontwikkelingen alleen, kan de woningbouwopgave niet worden gerealiseerd. Bouwen «in het weiland» is dus zeker geen taboe: 35 à 40% van de huidige woningbouwplannen ligt al buiten bebouwd gebied. Versnelling vereist vooral spoedige realisatie van huidige woningbouwplannen.
Deelt u de mening dat er mogelijkheden liggen in een standaard bouwvergunning bij uniforme woningen?
Ja, het gaat daarbij om de bouwtechnische beoordeling van de bouwvergunning.
Zo ja, welke concrete stappen kunt u nemen met betrekking tot standaardisatie via wetgeving? Kan dit met de aanstaande Wet Kwaliteitswaarborging?
De invoering van de Wet kwaliteitswaarborging (Wkb) maakt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen mogelijk. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningbouw vooraf, eenmalig te beoordelen op het kwalitatief goed en veilig zijn. Per project kan dan volstaan worden met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject. Binnen het stelsel kan gewerkt worden met bijvoorbeeld certificatieregelingen. Op dit moment lopen hier al gesprekken over en zijn er proefprojecten gestart.
Na inwerkingtreding van de Wkb zijn het niet langer de gemeenten die bouwplannen bouwtechnisch goedkeuren. Kwaliteitsborgers zullen na inwerkingtreding van de Wkb deze plannen beoordelen en toezien op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels (toetsing aan BBL). Dit geldt dus ook voor een landelijke type-goedkeuring.
Het streven is de Wkb tegelijk met de Omgevingswet op 1 januari 2023 in te voeren.
Zo nee, waarom ziet u standaardisatie niet als mogelijkheid?
Zoals bij antwoord 12 aangegeven zie ik zeker mogelijkheden in standaardisatie.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja, de vragen zijn één voor één beantwoord.
25.000 woningen op boerengrond |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink |
|
Bent u bekend met het bericht «Provincie denkt aan immense uitbreiding Stroe: 25.000 woningen»?1
Ja.
Speelt u samen met provinciebesturen onder één hoedje om boeren van hun land te verjagen, teneinde de aanhoudende immigratie te kunnen blijven faciliteren? Zo nee, hoe duidt u dan het plan van de provincie Gelderland om 25.000 woningen te bouwen op landbouwgronden? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Er zijn geen plannen voor de bouw van 25.000 woningen in Stroe. De provincie Gelderland is momenteel bezig met een Ruimtelijk Perspectief voor de toekomstige inrichting van Gelderland. Daarvoor heeft de provincie meerdere scenario’s uitgewerkt. Daarbij gaat het om een brede ruimtelijke afweging tussen onder meer landbouw, natuur, water, economie en wonen. De scenario’s zijn behulpzaam bij de gesprekken tussen provincie, regio’s, gemeenten, inwoners en anderen over de mogelijke inrichting van de schaarse Gelderse ruimte. Het Rijk is niet betrokken bij dit provinciaal traject.
Op dit moment ben ik met de provincie in gesprek over de bijdrage die Gelderland kan leveren in de nationale doelstellingen om tot 2030 900.000 woningen te realiseren, waarvan het streven is dat ten minste twee derde van de nieuwbouwwoningen betaalbaar zijn. De inzet is om op 1 oktober afspraken te maken met de provincie over aantal te bouwen woningen, de gewenste hoeveelheid, de gewenste woondifferentiatie, het tempo, betaalbaarheid, de gewenste kwaliteit en klimaatbestendigheid. Tegelijkertijd werken Rijk en provincies samen aan een integrale aanpak in het landelijk gebied. Deze heeft als oogpunt om in samenhang de doelen op het vlak van klimaat, natuur en water te realiseren.
De woningbouwopgave, ook in de regio Foodvalley/ Gelderse Vallei is onderdeel van een bredere ruimtelijke puzzel die de provincie op verzoek van het Rijk (Ruimtelijke ordeningsbrief, 17 mei 2022)2 in samenwerking met alle medeoverheden (inclusief Rijkspartijen) en private- en maatschappelijk partijen zal leggen om de verschillende doelen en opgaven in de leefomgeving ruimtelijk in te passen. Voor deze puzzel is de verstedelijkingsstrategie voor de regio Arnhem-Nijmegen-Foodvalley de basis. Daarin werkt het Rijk samen met 2 provincies, 3 waterschappen, 2 regio’s en 26 gemeenten.
Waarom is de agenda van het kabinet erop gericht om bevolkingsgroei – ten faveure van boerengrond – te faciliteren in plaats van immigratiebeperkende maatregelen te nemen?
De doelstelling van het kabinet in relatie tot de volkshuisvesting is om ervoor te zorgen dat iedereen goed kan wonen; nu en in de toekomst. Dit houdt in dat er niet alleen voldoende beschikbare woningen moeten zijn, maar ook dat de woningen passend zijn, in leefbare wijken op de juiste plek staan (nabij werkgelegenheid en bereikbaar) en betaalbaar zijn en blijven.
Het realiseren van deze woningen moet samengaan met verschillende andere grote ruimtelijke opgaven (klimaat, landbouw, natuur, energie). Met het Programma NOVEX zullen we de komende periode deze bredere ruimtelijke opgave oppakken. Ik heb uw Kamer recent dit programma doen toekomen3. Het is in eerste aanleg aan de provincies om deze – soms lastige – ruimtelijke puzzel te leggen. Hier komt ook de afweging aan de orde met betrekking tot behoud van goede landbouwgronden.
Deelt u de mening dat migratie de grootste aanjager is van de huidige woningnood? Zo ja, wat gaat u doen om dit een halt toe te roepen? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
In hoofdstuk 1 van de Nationale Woon- en bouwagenda4 en onderliggende programma’s ben ik uitgebreid ingegaan op aspecten en oorzaken van de huidige woningnood. Hierbij heb ik aangegeven dat er sprake is van meerdere samenhangende oorzaken voor de woningnood. Het aanwijzen van één daarvan als belangrijkste veroorzaker zou tekort doen aan de complexe problematiek en daarmee niet bijdragen aan de oplossing ervan.
Wist u toen u Gedeputeerde van de provincie Gelderland was van de megaplannen om 25.000 woningen te realiseren in het landbouwgebied Stroe? Kunt u deze vraag gedetailleerd beantwoorden?
Nee, de scenario’s zijn na het vertrek van de Minister voor Natuur en Stikstof als gedeputeerde van de provincie Gelderland tot stand gekomen.
Het bericht ‘Metselaarstekens op tiental Walcherse kerken verminkt door restauratie’ |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Gunay Uslu (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Metselaarstekens op tiental Walcherse kerken verminkt door restauratie»?1
Ja
Kunt u bevestigen dat bij verschillende kerken op Walcheren inderdaad de zogeheten metselaarstekens zijn verdwenen door de restauratie? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren binnen de geldende kaders inzake restauratie en wat is de rol geweest van de Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (RCE) als het gaat om Rijksmonumenten?
Ik waardeer de betrokkenheid vanuit de samenleving bij de instandhouding van erfgoed zoals bij deze bijzondere metselaarstekens. Uit observaties van de RCE ter plaatse en gesprekken met de gemeenten Veere en Middelburg blijkt echter dat van het afschaven of verwijderen van metseltekens bij restauratie geen sprake is. Inmiddels heeft de gemeente Veere alle betreffende kerken bekeken en is er contact geweest met de lokale historicus. Sommige tekens zijn in de loop der tijd minder zichtbaar geworden door algehele verwering van het metselwerk. Daarbij is de glazuurlaag van de decoratieve stenen van nature gevoelig voor craquelé en afbrokkeling. Nergens is geconstateerd dat metseltekens zijn afgeschaafd of verwijderd.
Hoe is het mogelijk dat zulke opzichtige elementen aan monumenten door restauratie aangetast kunnen worden? Wat doet u om te bevorderen dat basale kennis voldoende op peil is?
Zoals hierboven beschreven is in dit geval gelukkig geen sprake van aantasting van de monumenten door restauratie. De geleidelijke veroudering van metseltekens geeft geen aanleiding om te ingrijpen. Mijn beleid is erop gericht dat bij de instandhouding van monumenten zoveel mogelijk historisch materiaal wordt behouden. Dit vormt ook het uitgangspunt bij het beoordelen van subsidieaanvragen en het adviseren van gemeenten door specialisten van de RCE. Daarnaast ondersteun ik de sector via de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) die een belangrijke rol speelt in het stelsel dat zorgt voor kwaliteit bij restauratie en onderhoud van monumenten. Dat doet ERM door het samen met de sector ontwikkelen en vaststellen van uitvoeringsrichtlijnen. In de richtlijn voor historisch metselwerk wordt ook aandacht besteed aan deze zogenaamde metseltekens.
Op welke wijze kunt u bijdragen aan eventuele mogelijkheden tot herstel van deze monumenten of het voorkomen van problemen in lopende restauraties? Is de RCE voornemens contact te zoeken met alle gemeenten waar dit probleem aan de orde is, ook als geen sprake is van Rijksmonumenten?
De RCE is vanuit zijn wettelijke adviesrol doorlopend in contact met gemeenten en provincies. Zo ook met de gemeenten Veere en Middelburg en de provincie Zeeland. Zij geven dit specifieke onderwerp de volle aandacht. Daarnaast organiseert de RCE regelmatig bijeenkomsten voor de monumentensector waar kennis over specifieke instandhoudingsvraagstukken wordt uitgewisseld.
In hoeverre kan deze problematiek op andere plaatsen in Nederland aan de orde zijn? Bent u bereid dit in beeld te brengen en de gemeenten, die hiermee te maken kunnen krijgen, hierover te informeren?
Hoewel er in dit geval dus geen sprake is van een probleem, heeft de kwaliteit van uitvoering bij instandhouding van monumenten voortdurend mijn aandacht. Zo hebben de provincies en de RCE een monumentenmonitor ingericht die een goed beeld geeft van de kwaliteit van onze rijksmonumenten. Daarnaast is de kwaliteit van instandhouding voor de RCE het uitgangspunt bij het adviseren rondom vergunningverlening en bij subsidieverlening.
De oproep van provincies en gemeenten aangaande het realiseren van passende juridische kaders voor gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van provincies en gemeenten aangaande het realiseren van passende juridische kaders voor gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten?1
Ja
Deelt u de mening van de provincies en gemeenten dat gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten van groot belang zijn voor het grootschalig verduurzamen van woningen?
De verduurzaming van de gebouwde omgeving is urgent. Tot 2030 moeten er 1,5 miljoen koopwoningen worden geïsoleerd en verduurzaamd. Dat doel kan alleen worden gehaald als via we een mix van instrumenten inzetten, zoals toegelicht in het beleidsprogramma versnelling verduurzaming gebouwde omgeving (PVGO). Voor woningeigenaren betekent dat onder meer dat we werken aan bredere en betere financieringsmogelijkheden, duidelijke en goed toegankelijke informatie en volledige ontzorging voor wie dat wil.
Gebouwgebondenheid van een financierings- of ontzorgingsinstrument betekent dat deze gekoppeld is aan de woning en dat de betalingsverplichtingen, openstaande schuld en de eventuele dienstverlening door de aanbieder die de woning verduurzaamt bij verkoop van de woning automatisch overgaan op de volgende eigenaar. De achterliggende gedachte is dat de zekerheid dat de financiering overgaat drempels voor het verduurzamen van de woning kan wegnemen, bijvoorbeeld wanneer een huishouden verwacht binnen een paar jaar te verhuizen of voor ouderen die niet weten hoe lang ze nog in het huis blijven wonen.
Woningeigenaren hebben nu al verschillende aantrekkelijke mogelijkheden om de verduurzaming van hun woning te financieren, bijvoorbeeld een aanvullende verduurzamingshypotheek, de energiebespaarlening van het Nationaal Warmtefonds (vanaf 1 oktober 2022 tegen 0% rente voor lage inkomens) of een consumptief krediet bij een andere kredietverstrekker. Ook zijn er steeds meer initiatieven die woningeigenaren van A tot Z ontzorgen bij de verduurzaming van de woning. Met gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten is in Nederland nog vrijwel geen praktijkervaring opgedaan. Onderzoek laat echter wel zien dat bepaalde groepen woningeigenaren er belangstelling voor hebben.2 In die zin deel ik de mening van provincies en gemeenten dat gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten zouden kunnen bijdragen aan het halen van de doelen van het PVGO. Wel moet worden bezien of gebouwgebonden financiering verantwoord kan worden verstrekt gelet op de financiële positie van de consument.
Klopt het dat het ontbreken van passende juridische kaders het gebruik van gebouwgebonden financierings- en ontzorgingsinstrumenten in de weg zit? Bent u van plan deze knelpunten op te lossen?
In eerdere verkenningen is geconstateerd dat het uitgangspunt van volledige automatische overgang van financiering van eigenaar op eigenaar niet kon worden gerealiseerd.3 Een specifieke appreciatie van de Gemeentelijke Verduurzamingsregeling is gegeven in antwoorden op Kamervragen over die regeling van 19 mei 2020.4 Ik heb in het Commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving van 6 april jl. toegezegd te zullen bezien of en hoe deze knelpunten kunnen worden opgelost. Ik hoop dit onderzoek op korte termijn te kunnen afronden en zal daarna uw Kamer informeren.
Kunt u een inhoudelijke reactie geven op deze oproep van provincies en gemeenten, en aangeven welke aanbevelingen u opvolging gaat geven?
Ik heb kennisgenomen van de oproep van provincies en gemeenten en de brief waarin Bouwend Nederland, Techniek Nederland, Nederlandse Vereniging Duurzame Energie, Stroomversnelling, Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis en De Nederlandse Verwarmingsindustrie de oproep van provincies en gemeenten ondersteunen. Ik betrek de aanbevelingen in het onderzoek, maar kan hier op dit moment nog niet inhoudelijk op reageren.
Kunt u nader ingaan op de Gemeentelijke Verduurzamingsregeling (GVR) van de gemeente Wijk bij Duurstede, wat de knelpunten en kansen van deze regeling zijn, en op welke manier deze regeling breed inzetbaar kan worden gemaakt?2
De Gemeentelijke Verduurzamingsregeling en Gebouwgebonden Verduurzamingsdienst hebben gemeenschappelijk dat met de woningeigenaar een plan wordt gemaakt voor vergaande verduurzaming van de woning bestaande uit een combinatie van maatregelen als spouwmuur-, vloer- en dakisolatie, HR++ glas, ventilatie, zonnepanelen of een (hybride) warmtepomp. Eén aanbieder is verantwoordelijk voor het totale pakket, coördineert de uitvoering, garandeert tot op zekere hoogte de energieprestatie van de verduurzaamde woning en biedt nazorg. De woningeigenaar wordt hiermee volledig ontzorgd.
De maandelijkse termijnen die de woningeigenaar betaalt, zijn gekoppeld aan de verwachte, met erkende rekenmethoden berekende besparing op de energierekening, uitgaande van een looptijd van 30 jaar waarin de huidige en volgende eigenaren de investering terugbetalen. Bij beide initiatieven is de basisgedachte dat de financieringsoplossing verantwoord is voor de consument, omdat de maandelijkse termijnen kunnen worden betaald uit de besparing op de energierekening en de woning in principe woonlastenneutraal wordt verduurzaamd.
Beide initiatieven gebruiken een verschillend juridisch kader. De Gemeentelijke Verduurzamingsregeling heeft een publiekrechtelijk karakter: de woningeigenaar betaalt de maandelijkse termijnen aan de gemeente in de vorm van een op verzoek van de woningeigenaar opgelegde baatbelasting. De gebouwgebonden verduurzamingsdienst heeft een privaatrechtelijk karakter: de woningeigenaar betaalt de maandelijkse termijnen rechtstreeks aan de aanbieder van de dienst, als vergoeding voor de geleverde energieprestatie inclusief service, onderhoud en vervanging van installaties.
Ik doe samen met de Ministers voor Klimaat en Energie, van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onderzoek naar beide initiatieven. Op uw vraag naar de knelpunten, kansen en of en op welke manier beide initiatieven breed inzetbaar kunnen worden gemaakt, kom ik spoedig terug.
Kunt u nader ingaan op de Gebouwgebonden Verduurzamingsdienst van gemeente Amersfoort, wat de knelpunten en kansen van deze regeling zijn, en op welke manier deze regeling breed inzetbaar kan worden gemaakt?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Streven versnelling extra woningen uit zicht: huizenbouw loopt juist terug» van 19 mei jl.?1
Ja.
Kunt u uiteenzetten hoe dit bericht zich verhoudt tot de ambitie om juist meer woningen te bouwen, aangezien vergunningverlening hier een indicator voor is?
Iedereen heeft recht op een passend en betaalbaar huis, maar teveel mensen kunnen zo’n huis op dit moment niet vinden. Ik wil daarom dat er snel meer woningen worden gebouwd. Mijn beleidsdoel is het bouwen van 900.000 woningen tot en met 2030, waarvan twee derde deel betaalbaar moet zijn. Sturen op de nationale woningbouwopgave doe ik op vier manieren:
Door de eerste lijn: afspraken en monitoring kunnen knelpunten tijdig worden gesignaleerd.
Monitoring van de afgifte van bouwvergunningen is één indicator van de voortgang. Deze indicator kent enkele kanttekeningen. De uiteindelijke uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau dan het aantal verleende bouwvergunningen twee jaar eerder. Transformatie, splitsing van woningen en kleine verbouwingen waarbij woningen worden gerealiseerd blijven in de CBS-vergunningenstatistiek buiten beschouwing. Het biedt een goede indicator van de verwachte woningbouw, maar de daadwerkelijke woningbouw en netto uitbreiding van de woningvoorraad ligt op een hoger niveau. Daarnaast kent de indicator een maand-op-maand variatie die te maken heeft met de data aanlevering, waardoor pas echt zicht ontstaat op wat er werkelijk gaande is, als een bepaalde ontwikkeling (zoals een daling) langere tijd in de cijfers zichtbaar is. Het is te vroeg om te kunnen constateren dat de huizenbouw terugloopt.
Is er sprake van een eenmalige dip in de vergunningverlening of is er sprake van een situatie waarbij er structureel minder vergunningen worden verleend?
Cijfers van het CBS laten zien dat in het eerste kwartaal van 2022 voor bijna 13 procent minder te bouwen woningen een vergunning werd afgegeven dan in het eerste kwartaal van 2021. Het aantal verleende bouwvergunningen schommelt gedurende de maanden. Vooral in januari en februari zijn er minder bouwvergunningen verleend dan de voorgaande maanden. In maart zijn er weer meer bouwvergunningen verleend.
Het beeld bij gemeenten is wisselend. Er is (nog) geen sprake van een landelijk gezien eenduidig beeld over de afgifte van bouwvergunningen. Sommige gemeenten geven zelfs aan dat er geen afname is in het aantal vergunningen, maar juist een toename. Ik krijg signalen vanuit gemeenten uit de huidige woondealregio’s dat er soms minder vergunningen zijn verleend, omdat opdrachtgevers geen bouwers kunnen vinden of dat zij geconfronteerd worden met dure offertes waarin de onzekerheid in bouwkosten wordt afgedekt met een hoge aanneemsom. Dit gebeurt dan met name als het particuliere projecten betreft. Soms wordt ontbrekende stikstofruimte, of de onzekerheid daarover, als reden opgegeven. In de beantwoording van de volgende vragen ga ik verder in op het signaleren en aanpakken van knelpunten.
Kunt u een doorkijk geven wat de verwachtingen zijn met betrekking tot het verlenen van vergunningen voor het tweede, derde en vierde kwartaal van 2022 (en eventueel 2023)?
In de CBS-vergunningenstatistiek wordt geen prognose gedaan voor de toekomst. Zoals aangegeven bij vraag 3 is het beeld bij gemeenten wisselend.
Welke concrete stappen kunt u zetten om voldoende vergunningen te verlenen om de beoogde 100.000 woningen per jaar te gaan halen?
Door de manier van sturen zoals aangegeven bij vraag 1 kunnen knelpunten tijdig gesignaleerd worden. Ter versterking van de bestaande sturingsmiddelen richt ik binnenkort een Landelijke Versnellingstafel op. Via deze tafel zullen ook knelpunten gerelateerd aan de vermindering in het aantal verleende bouwvergunningen in bepaalde gemeenten, versneld worden gesignaleerd en aangepakt.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen gaan worden van de stijgende bouw- en materiaalkosten, opgetreden na het eerste kwartaal van 2022, voor de vergunningverlening en de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Knelpunten worden tijdig gesignaleerd, zo ook ten aanzien van de bouwkostenstijging. In dat kader heb ik met diverse betrokken partijen de intentieovereenkomst «Samen doorbouwen in onzekere tijden» gesloten2. Deze intentieovereenkomst heb ik u onlangs toegezonden. Via de bestaande sturingsmiddelen en binnenkort de Landelijke versnellingstafel streven we ernaar gezamenlijk met medeoverheden en marktpartijen passende oplossingen te vinden.
Heeft u inzichtelijk wat de gevolgen zijn van het dalende aantal panden dat beschikbaar of geschikt is voor transformatie met het oog op de ambitie van het kabinet om versneld extra woningen te bouwen?
Onze ambitie is te groeien naar 15.000 woningen per jaar verkregen uit transformatie. Cijfers van het CBS laten zien dat de laatste jaren tussen de 10.000 en 12.500 woningen per jaar gerealiseerd worden door transformatie. In het eerste halfjaar van 2021 zijn er 4995 woningen gerealiseerd door transformatie. In het Nationaal transformatieplan dat op 10 juni naar uw kamer is verstuurd is ingeschat dat er voldoende transformatiepotentie zit in onder andere de leegstaande kantoren en winkels3.
Het bericht 'Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?' |
|
Laura Bromet (GL), Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Is de vezelhennepteelt ten dode opgeschreven?»?1
Ja.
Klopt het dat u voornemens bent om de vergroeningssubsidie van 150 euro per hectare in 2023 stop te zetten? Zo ja, wat is daar de reden voor?
De vergroeningspremie komt op Europees niveau te vervallen in de nieuwe GLB-periode vanaf januari 2023 (dat gaat dus voor alle lidstaten gelden), en de ecoregeling wordt geïntroduceerd. Het blijft dan mogelijk om subsidie te ontvangen voor ecosysteemdiensten.
Klopt het dat de vergroeningssubsidie bedoeld is ter bescherming van milieu en natuur? Zo ja, waarom bent u voornemens deze subsidie stop te zetten? Is de subsidie niet meer nodig voor de te behalen doelen, of zijn de doelen reeds behaald? Zo nee, worden de doelen ondanks de subsidie niet behaald en is deze dus ineffectief? Welke andere beleidsmiddelen gaat u inzetten om de doelen alsnog te behalen?
De vergroeningspremie vervalt op Europees niveau. In de nieuwe GLB-periode zet ik in op verdere verduurzaming van de landbouw en behalen van deze doelen, o.a. middels de conditionaliteiten en de ecoregeling, zoals uiteengezet in het Nederlandse GLB-NSP, dat in december is ingediend bij de Europese Commissie. Om in aanmerking te komen voor de basisbetaling, moeten boeren voldoen aan de conditionaliteiten. In deze conditionaliteiten zijn enkele van de vergroeningseisen overgenomen. Met de ecoregeling kunnen boeren een aanvullende subsidie ontvangen, als zij voldoende bijdragen aan de vijf ecodoelen (klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water). Voor verdere uitleg van de systematiek verwijs ik u naar het NSP. Op dit moment legt mijn ministerie de laatste hand aan het NSP, zodat het definitief aan de Europese Commissie aangeboden kan worden. Hier zal ik uw Kamer uiteraard over informeren.
De ecoregeling blijft in ontwikkeling. In 2023 zullen er 21 eco-activiteiten opengesteld worden, de jaren daarna worden meer activiteiten toegevoegd en worden activiteiten mogelijk specifieker gemaakt (bijvoorbeeld op een specifiekere groep gewassen of regio gericht). Hierbij heb ik ook vezelhennep op mijn netvlies en zal in dat verband ook de motie Bisschop (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1446) betrekken. Mijn ministerie werkt al jaren samen met boeren, brancheorganisaties, natuurorganisaties, mede-overheden, en wetenschappers aan de ontwikkeling van de ecoregeling (o.a. in meerdere pilots en praktijktoetsen) en zal dit de komende jaren blijven doen, om de ecoregeling steeds doelgerichter en gebruiksvriendelijker te maken.
Jaarlijks rapporteer ik aan uw Kamer de resultaten van de vergroening, zie voor de meest recente rapportage («Feiten en cijfers vergroening GLB 2020») Kamerstuk 21 501-32, nr. 1356, d.d. 3 november 2021.
Heeft u in beeld wat het stopzetten van deze subsidie voor gevolg heeft voor boeren die hier nu dankbaar gebruik van maken? Zou het zo kunnen zijn dat het stopzetten van deze subsidie ertoe leidt dat boeren juist gedemotiveerd raken om te investeren in verduurzaming en natuurinclusiviteit? Wat vindt u daarvan? Is er een alternatief voor deze boeren?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven is het niet mogelijk om de vergroeningspremie door te laten lopen in de nieuwe GLB-periode. Echter met de ecoregeling is een systeem ontworpen waarbij agrariërs die vergroenen, zorgen voor het landschap en ecosysteemdiensten leveren, beter beloond worden in termen van vergoedingen. Een agrariër kan een set aan ecoactiviteiten kiezen die bij zijn of haar bedrijfsvoering past én die gelijkwaardig bijdraagt aan vijf doelen: klimaat, biodiversiteit, bodem en lucht, landschap, water.
Hennepteelt valt onder «rustgewas», één van de 21 eco-activiteiten die kan worden toegepast in de ecoregeling. Dat betekent voor henneptelers dat zij niet meer op basis van deze teelt alleen in aanmerking komen voor een ecopremie. Zij zullen ook activiteiten moeten doen die bijdragen aan doelen als biodiversiteit. Verschillende boeren voeren overigens al meer dan een activiteit uit (ze hebben bijvoorbeeld bomen op en rond het bedrijf staan).
In hoeverre klopt het dat met het vervallen van de vergroeningssubsidie indirect ook de beloning voor boeren met blijvend grasland komt te vervallen, terwijl blijvend grasland juist van zeer groot belang is voor de koolstofvastlegging? In hoeverre brengt dit het behalen van de klimaatdoelen in de landbouw in gevaar? Wat zijn de te verwachten gevolgen voor de landbouwpraktijk als deze subsidies vervallen en wat zijn daar de economische en ecologische gevolgen van?
Blijvend grasland is één van de eco-activiteiten die in de ecoregeling ingezet kan worden door boeren. Hiermee blijft er een beloning voor boeren met blijvend grasland.
Klopt het dat de nieuwe landbouwregels, waarop gedoeld wordt in het artikel, de uitvoerbaarheid van de landbouwpraktijk in gevaar brengt, bijvoorbeeld door de maatregel die boeren verplicht om de gewassen voor 1 oktober van het land te halen? En dat dit er mogelijk toe leidt dat bepaalde duurzame teelten juist niet meer mogelijk zijn? Is de 1 oktober-maatregel van toepassing op alle gewassen? Is het mogelijk en zinvol om per gewas en regio een optimale datum vast te stellen, die tegemoet komt aan de ecologische doelen, de eisen van bodem en gewas en fluctuaties in weer en seizoen?
In het artikel wordt gesteld dat de verplichting gaat gelden dat gewassen voor 1 oktober van het land moeten zijn. Ik ga ervan uit dat hiermee gedoeld wordt op een maatregel uit het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn (hierna: 7e AP) (Kamerstuk33 037, nr. 431) ten aanzien van de inzaai van een vanggewas na de teelt op zand- en lössgronden.
Momenteel werk ik aan de implementatie van deze maatregel. De maatregel houdt in dat op zand- en lössgrond gestimuleerd wordt om na de teelt tijdig, te weten voor 1 oktober, een vanggewas in te zaaien ter bevordering van de waterkwaliteit en bodemkwaliteit. Indien na deze datum inzaai plaatsvindt, levert dat een korting op de stikstofgebruiksnorm op voor het volgende jaar. Bij inzaai na 1 oktober ontwikkelt een vanggewas zich minder goed en neemt navenant minder stikstof op.2 Het verder differentiëren van deze datum (verlaten) per regio van de inzaaidatum zal daarmee direct effect hebben op de opnamecapaciteit van het vanggewas. Dat heeft ertoe bijgedragen dat hiervoor niet is gekozen in het 7e AP.
Voor de vanggewassen geldt een uitzondering op deze datum voor winterteelten. Dit betreft teelten die meerjarig zijn, gedurende de winter op het land staan of effectiever zijn in de opname van stikstof in het najaar dan een vanggewas. Op basis van een advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet zal een lijst met wintergewassen worden opgesteld die zijn uitgezonderd van deze verplichting. Voor implementatie hiervan is een wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet nodig die ik momenteel voorbereid. Aansluitend zal de ontwerpregelgeving voor internetconsultatie worden voorgelegd, dit is voorzien voor dit najaar. Hierop kan eenieder inbreng leveren. Daarna stel ik de uiteindelijke lijst vast.
Het blijft mogelijk dat gewassen na 1 oktober op het land staan, hierbij moeten boeren wel rekening met de hierboven beschreven maatregelen. Hierop geldt één uitzondering, namelijk vanuit het 6e AP geldt voor de teelt van maïs op zand- en lössgronden reeds de datum van 1 oktober voor de inzaai van een vanggewas als geen onderzaai of gelijkzaai van het vanggewas is toegepast.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor de verwerkende industrie als de teelt van vezelhennep afneemt of verdwijnt? Wat doet dit met de verduurzamingsdoelstellingen van bijvoorbeeld de bouw of andere afnemers? Raakt Biobased bouwen hierdoor mogelijk verder achterop?
De gevolgen van de nieuwe regelingen van het NSP-GLB verschillen per bedrijf afhankelijk van de bedrijfsvoering en zijn daarom niet direct te vertalen naar de gevolgen voor de teelt van vezelhennep. Mocht de Nederlandse teelt van vezelhennep afnemen, dan zou dit wel gevolgen kunnen hebben voor de waardeketen waarin deze deelnemen. Het zou ertoe kunnen leiden dat de waardeketens die bijdragen aan biobased bouwen afhankelijker worden van import. Dit verandert echter niet de verduurzamingsdoelstelling zoals opgenomen in het coalitie akkoord.
Biobased bouwen blijft daarnaast gestimuleerd worden. Zo is half april de Kamer geïnformeerd over de beleidsinzet op biogrondstoffen. Biogrondstoffen zijn van groot belang om een klimaatneutrale en circulaire economie te bereiken in 2050 en zijn bovendien van belang voor de transitie van de landbouw.3 Biogrondstoffen moeten zo hoogwaardig mogelijk worden ingezet en dat betekent inzet in sectoren zoals de bouw, chemie en grond-, weg- en waterbouw. Daarnaast blijft biobased bouwen gestimuleerd worden zoals met de City Deal circulair en conceptueel bouwen, met daarin de werklijn biobased (ver)bouwen en de biobased Campus op de Floriade4 en de buyer groups voor meer duurzaam aanbesteden, zoals die voor biobased bouwmaterialen5. Om de beschikbaarheid van biogrondstoffen te vergroten is het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de slag met de uitwerking van de Routekaart Nationale Biogrondstoffen. Vezelhennep is hier ook onderdeel van.
De mogelijke bouw van huizen ten kosten van waardevolle natuur op Bonaire |
|
Lammert van Raan (PvdD), Leonie Vestering (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het gebied Plantage Bolivia, dat 10% van Bonaire beslaat, het grootste zeldzame tropisch droogbos van de Antillen herbergt (3.000 hectare) en als enige natuurcorridor van het eiland fungeert?
Het bestaan van de plantage is mij bekend. Tijdens mijn werkbezoek aan Bonaire heb ik een deel van de plantage bezocht. Overigens vormt het gebied niet de enige natuurcorridor op het eiland: ten zuidwesten van Bolivia loopt een brede robuuste corridor van het terrassenlandschap rond Rincon naar de zoutpannen in het zuiden.
Bent u ermee bekend dat natuur en milieu bovenlokaal belang vertegenwoordigen?
In maart 2020 hebben de Ministers van LNV, IenW en BZK gezamenlijk het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (hierna: NMBP) vastgesteld. Het doel van dit plan is om de natuur van Caribisch Nederland te behouden, te beschermen en op duurzame wijze te benutten. Dit plan is destijds ook aan uw Kamer aangeboden. Het NMBP-CN beoogt een integraal kader te bieden dat ingaat op de verantwoordelijkheden, beleidsdoelstellingen en wettelijke verplichtingen die verband houden met het beheer van de natuurlijke omgeving in Caribisch Nederland. In het verlengde daarvan hebben de drie eilanden, met steun van de rijksoverheid, hun eigen specifieke uitvoeringsplannen ontwikkeld. Deze fungeren op elk eiland als de actieplannen voor het lokale natuur- en milieubeleid.
Deelt u onze mening dat het uw verantwoordelijkheid is om erop toe te zien dat bij het opstellen van het ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende natuur – en recreatieruimte worden veiliggesteld in overeenstemming met de toekomstige woonbehoefte? Zo ja, kunt u aangeven hoe u dit gaat bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Het veiligstellen van voldoende natuur- en recreatieruimte in overeenstemming met de toekomstige woonbehoefte is in eerste instantie de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam Bonaire (hierna: OLB) is. Het OLB heeft de taak om voor het eiland één of meerdere ontwikkelingsplannen vast te stellen, waarin dit onderwerp wordt geregeld.
Voor de uitvoering van het NMBP is goed ruimtelijk beleid essentieel. Om ervoor te zorgen dat het OLB dit beleid op de juiste manier vormgeeft, is het van belang dat hiervoor vanuit het Rijk kaders worden gesteld. Deze kaders bevatten onder meer een ruimtelijke vertaling van de doelstellingen uit het NMBP. Ik heb voor de zomer et isHet een verkenning uitgevoerd als voorbereiding op het vaststellen van een ruimtelijk ontwikkelingsprogramma voor de openbare lichamen van Bonaire, Sint- Eustatius en Saba. Dit najaar zal worden begonnen met het opstellen van het ontwikkelingsprogramma, dat in de eerste helft van 2023 zal worden vastgesteld. Het programma zal kaders bevatten voor het ruimtelijk beleid op de eilanden. Overeenkomstig hetgeen hierover is opgenomen in de Wgro BES zullen deze kaders ook betrekking hebben op het «veiligstellen van natuur- en recreatieruimte in overeenstemming met de toekomstige omvang van de bevolking».
Bent u ermee bekend dat Bonaire Properties NV voornemens is de komende decennia bijna 2.000 woningen en de daarvoor benodigde infrastructuur wil bouwen in het kwetsbare natuurgebied Plantage Bolivia? Zo ja, wat is uw oordeel over dit voornemen?
Het is mij bekend dat er plannen zijn voor woningbouw op de voormalige plantage. Hoeveel woningen er exact zullen worden gebouwd is mij niet bekend. De plannen zijn nog in ontwikkeling.
Ten behoeve van de uitvoering van het NMBP is er een stuurgroep Land en Water ingesteld met betrokkenheid van het Rijk (LNV, IenW, VRO en BZK) en het OLB. Zowel in deze stuurgroep, als daarbuiten laat het Rijk zich regelmatig informeren over de plannen voor Bolivia. Op dit moment is er een ontwikkelingsplan in voorbereiding. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, is het in eerste instantie aan het OLB om te beoordelen of dit met de buitenwereld kan worden gedeeld.
Nadat het (voor)ontwerp is vrijgegeven, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Gezien de goede verstandhouding met het OLB verwacht ik dat eventuele bezwaren van onze kant zullen leiden tot aanpassing van het plan. Als dat onverhoopt niet het geval zou zijn, zal ik mij beraden op vervolgstappen. De Wet grondslagen ruimtelijke ontwikkelingsplanning BES (Wgro BES) biedt daartoe bijvoorbeeld de mogelijkheid tot het geven van een (reactieve) aanwijzing.
Bent u bereid om in overleg met het Openbaar Lichaam Bonaire te voorkomen dat er schade wordt toegebracht aan de natuur in het gebied Plantage Bolivia, dan wel dat er natuur wordt verloren?
Tijdens mijn bezoek aan Bonaire heb ik de plannen voor de ontwikkeling van de voormalige plantage besproken met gedeputeerde Kroon, verantwoordelijk voor ruimtelijke ontwikkeling. De gedeputeerde gaf aan dat hij in afwachting is van het (voor)ontwerpontwikkelingsplan. Op het moment dat dit is vrijgegeven, zal ik hierover het gesprek aangaan.
Deelt u de mening dat bouwen op de locaties, zoals voorgeschreven in het ruimtelijke ontwikkelingsplan, de voorkeur heeft daar waar de infrastructuur aanwezig is en dit de minste impact heeft op de natuur? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er zijn evenwel meerdere zaken waarop een plan beoordeeld moet worden. De beoordeling vindt plaats nadat het voorontwerp gereed is.
Bent u bereid, indien noodzakelijk, van uw wettelijke bevoegdheid gebruik te maken om een aanwijzing (met voorschriften) te geven inzake de inhoud van het vast te stellen ruimtelijk ontwikkelingsplan? Zo ja, hoe zouden de voorschriften omtrent de inhoud van het ruimtelijk ontwikkelingsplan eruit kunnen zien zodanig dat Plantage Bolivia beschermd wordt? Zo nee, waarom niet?
In het vigerende ontwikkelingsplan heeft de Plantage Bolivia de bestemming «open landschap». Binnen deze bestemming is woningbouw niet of zeer beperkt toegestaan en worden de in het gebied aanwezige natuurwaarden afdoende beschermd. Op dit moment zie ik daarom geen reden tot het geven van een (proactieve) aanwijzing, zoals bedoeld in artikel 17a van de Wgro BES.
Op dit moment is er een ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage in voorbereiding. Zodra daarvan een (voor)ontwerp beschikbaar is, zal dit door het Rijk worden beoordeeld en zal daarop worden gereageerd. Indien de natuurwaarden op Bolivia in het ontwerpontwikkelingsplan onvoldoende worden beschermd, biedt de Wgro BES de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat het OLB bij het opstellen van ontwikkelingsplannen een behoorlijke mate van beleidsvrijheid toekomt. Indien wordt besloten tot het indienen van een zienswijze en deze niet (geheel) wordt overgenomen, kan er een reactieve aanwijzing worden gegeven. Het gebruik van dat instrument verdient de voorkeur boven het geven van een proactieve aanwijzing, omdat een reactieve aanwijzing tot gevolg heeft dat het (nieuwe) ontwikkelingsplan deels of geheel niet in werking treedt. In dat geval herleeft de huidige bestemming, waarin de natuurwaarden afdoende zijn beschermd.
Is het u bekend dat wetenschappelijke onderzoeksrapporten stellen dat Plantage Bonaire onvervangbaar is en dat het moet worden beschermd? Zo ja, deelt u de mening dat dit gebied, gezien haar ecologische en culturele waarde, in het ruimtelijke ontwikkelingsplan de bestemming natuur zou moeten krijgen? Zo nee, waarom niet?
In «De Staat van Natuur Caribisch Nederland» (2017) wordt specifiek ingegaan op het habitattype «droog bos», het (belangrijkste) habitattype op Bolivia. Eén van de belangrijkste (en in dit geval meest relevante) bedreigingen die wordt genoemd is verstedelijking. Acties om die bedreiging te mitigeren zijn duurzaam bouwen, onder andere door te zorgen voor ecologische corridors en beplanting met inheemse bomen en struiken die een habitat vormen voor inheemse soorten fauna en het verbeteren van de kwaliteit van het droog tropisch bos ter compensatie van het (kwantitatieve) verlies aan bosareaal.
De Strategische Milieubeoordeling ten tijde van de vaststelling van het vigerende ruimtelijk ontwikkelingsplan (2010) oordeelt dat de natuurwaarden van Bolivia (en Lima ten zuiden van het vliegveld) relatief beperkt zijn, onder meer door intensieve begrazing door geiten en ezels. Als zodanig, en als stiltegebied met weinig licht vertegenwoordigt het echter zeker een grote waarde. De potentiële natuurwaarde, met goed actief beheer is nog veel groter. Het is de afgelopen decennia echter flink verwaarloosd.
Bent u ermee bekend dat het Openbaar Lichaam Bonaire op 26 januari 2022 een intentieovereenkomst met Bonaire Properties NV heeft gesloten over de ontwikkeling van plantage Bolivia? Kunt u de intentieovereenkomst delen met de Kamer?
Het is mij bekend dat genoemde partijen een intentieovereenkomst hebben gesloten. De inhoud van de overeenkomst ken ik niet. Het is niet aan mij om deze met uw Kamer te delen.
Kunt u aangeven hoe het proces en de tijdslijn na de intentieovereenkomst eruit ziet? Zo nee, waarom niet?
Momenteel werkt het bureau Metafoor Ruimtelijke Ontwikkeling aan een herziening van het ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. Wanneer dit gereed is en door het OLB in orde wordt bevonden, zal de herziening in procedure worden gebracht. Het tijdpad voor dit proces ken ik niet.
Is er al een projectplan ingediend en/of is er al duidelijkheid over mogelijke vergunningen, zoals bijvoorbeeld een kapvergunning voor (een deel van) het tropisch droogbos? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen?
Nee, er is nog geen projectplan ingediend. Tijdens mijn bezoek aan Bolivia is mij verteld dat er geen droog tropisch bos zal worden gekapt.
Wat zullen de gevolgen zijn van de bouw van 2.000 woningen op de natuurwaarden en -functie van de corridor, en hoe is dit meegenomen in de intentieovereenkomst?
Ik ken de inhoud van de intentieovereenkomst niet.
Bonaire Properties NV heeft de natuurwaarden in het gebied laten onderzoeken door de bureaus Carmabi en WildConscience. Daarbij zijn alle waardevolle delen van Bolivia in kaart gebracht. In de nu bekende plannen zullen er geen ontwikkelingsactiviteiten in waardevolle gebieden plaatsvinden. Daarbij zal er nog voordat er een mogelijke bestemmingswijziging gaat plaatsvinden een MER worden uitgevoerd.
Klopt het dat Plantage Bolivia onderdeel is van Washikemba-Fontein-Onima, dat aangewezen is als een IBA (Important Bird Area), maar niet als zodanig wordt beschermd? Zo ja, waarom wordt dit gebied niet beschermd? Bent u bereid deze bescherming alsnog op korte termijn te realiseren?
Het klopt dat een gedeelte van de plantage Bolivia is gelegen in de IBA Washikemba-Fontein-Onima. Alhoewel het niet actief als zodanig wordt beheerd, mogen er geen activiteiten plaatsvinden die het gebied als IBA nadelig beïnvloeden, dit conform eilandelijke natuurwetgeving en -beleid. Zo geniet het gebied vanuit het huidige ontwikkelingsplan bescherming via de bestemming «open landschap».
Overigens is de status «Belangrijk Vogel Gebied» (Important Bird Area; IBA) toegekend in een programma van non-gouvernementele organisatie(s). Deze status heeft geen wettelijke grondslag in Caribisch Nederland.
Bent u het ermee eens dat mogelijke bouwplannen op Plantage Bolivia de aangrenzende kustlijn, bestaande uit vijftien kilometer koraal, zal aantasten? Zo nee, waarom niet?
Bescherming en instandhouding van het koraal zijn belangrijke doelstellingen van het NMBP. Bij een eventuele ontwikkeling van Bolivia zullen de gevolgen van de bouwplannen voor het koraal dan ook een belangrijk aandachtspunt zijn. Op dit moment is echter nog niet bekend of, waar en hoe er zal worden gebouwd. Er wordt nog onderzocht welke gevolgen woningbouw voor de natuurwaarden in de omgeving zullen hebben. Zolang de resultaten van deze onderzoeken nog niet bekend zijn, vind ik het niet verstandig om hierover te speculeren.
Kunt u aangeven wat het specifieke beschermingsregime is voor de aanwezige grotten met rotstekeningen, gemaakt door de Caiquetío rond 1.000 v.Chr.? Is woningbouw daar toegestaan?
Zoals ik in het antwoord op vraag 10 heb aangegeven, wordt er momenteel gewerkt aan een herziening van het ontwikkelingsplan voor de voormalige plantage. De inhoud van deze herziening en de daarin opgenomen (beschermings)regelingen zijn nog niet openbaar. Overigens heb ik vernomen dat eventuele bebouwing op ruime afstand van de grotten zal plaatsvinden. Dit om de rotstekeningen te beschermen, maar ook omdat de grond in de omgeving van de grotten instabiel is. Daarnaast is bouwen aan de noord- en oostkust zeer lastig en kostbaar vanwege het hoge zoutgehalte in de lucht.
Bent u ermee bekend dat er aanwijzingen zijn dat er meer archeologisch erfgoed te vinden is op Plantage Bolivia? Zo ja, deelt u de mening dat mede in het kader van het Verdrag van Malta er onderzoek naar gedaan moet worden? Zo nee, waarom niet?
Hierover is mij geen informatie bekend. In het kader van de herziening van het ontwikkelingsplan wordt onderzoek gedaan naar de in het gebied aanwezige archeologische waarden. Afhankelijk van de resultaten hiervan kan nader onderzoek gewenst zijn.
Wie waren de originele bewoners van het gebied, voordat Plantage Bolivia na afschaffing van de slavernij in privé handen kwam?
Op basis van de cultuurhistorische waardenkaart/ archeologische verwachtingenkaart lijkt het erop dat dit gebied niet permanent bewoond werd door de Caquetio-indianen. Verder is mij hierover geen informatie bekend.
Is er nog getracht om de rechten van de originele bewoners te onderzoeken en herstellen, en om schadevergoeding te betalen zoals bijvoorbeeld Nieuw-Zeeland in de jaren «80 heeft gedaan?
Nee, hiertoe zijn geen pogingen ondernomen.
Vindt u dat het gerechtvaardigd is dat in deze tijd één eigenaar zo’n groot deel van een (ei)land in handen heeft? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het gebied is altijd in handen van één eigenaar geweest. Aanvankelijk was dat de Staat der Nederlanden (via de WIC). Vervolgens was de plantage het bezit van een lokale familie. In de jaren ’80 van de vorige eeuw heeft deze familie de plantage ingebracht in de firma Bonaire Properties NV waarin een aantal Amerikaanse investeerders de meerderheid had. In 2019 is het deel van de Amerikaanse investeerder overgenomen door een Nederlandse investeerder.
Bent u ermee bekend dat het de bestemming van Plantage Bolivia is om het open landschap, de landschappelijke – en natuurwaarden te behouden, conform het sinds 2010 vigerende bestemmingsplan, en dat er geen (woning)bouwactiviteiten zijn toegestaan? Zo ja, hoe gaat u dit waarborgen?
Het is mij bekend dat de plantage in het vigerende ontwikkelingsplan de bestemming «open landschap» heeft. Het is niet aan mij om deze bestemming te waarborgen. Het toekennen en eventueel wijzigen van een bestemming is de bevoegdheid van het OLB.
Deelt u de mening dat de eigenaar ten tijde van de aankoop geacht kan worden bekend te zijn geweest met de bestemming van Plantage Bolivia? Zo ja, deelt u de mening dat de eigenaar er niet vanuit kan gaan dat de bestemming zomaar gewijzigd zal worden in «wonen» ten koste van «open landschap»?
Ik zou iedereen die een onroerende zaak verwerft, willen adviseren om zich rekenschap te geven van de bestemming en de daarbij behorende bouw- en gebruiksmogelijkheden. Ik ga ervan uit dat de eigenaar van de plantage dit ook heeft gedaan voor hij tot aankoop overging.
Het feit dat een onroerende zaak een bepaalde bestemming heeft, hoeft echter niet te betekenen dat die bestemming tot het einde der tijden ongewijzigd zal blijven. Zoals hiervoor is aangegeven, is het toekennen en wijzigen van bestemmingen de bevoegdheid van het OLB.
Deelt u de mening dat het belangrijk is een goed ruimtelijk plan en procedurele zaken helder te hebben voordat invulling wordt gegeven aan projecten? Zo ja, hoe gaat u daar invulling aangeven? Zo nee, waarom niet gezien de recente voorbeelden Ocean Oasis en Chogogo?
Ik hecht erg aan het voeren en volgen van de juiste procedures. Voor zover mij bekend zal dat bij de voorgenomen ontwikkeling van de Plantage Bolivia ook gebeuren. Er wordt momenteel gewerkt aan een wijziging van het ontwikkelingsplan voor de plantage. Deze wijziging zal door het OLB in procedure worden gebracht. Nadat het plan is vastgesteld en eventuele beroepen tegen het vaststellingsbesluit zijn afgehandeld, kunnen de vergunningen worden verleend. Als het plan de eindstreep, geheel of gedeeltelijk, niet haalt, zal het project niet (geheel) ten uitvoer kunnen worden gebracht.
Deelt u de mening dat, mede gelet op het feit dat er in het (concept) ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende woningbouwlocaties zijn aangewezen om huizen te bouwen en daarmee te kunnen voorzien in de woningbehoefte rekening houdend met de bevolkingsgroei tot 2050, er niet één huis gebouwd hoeft te worden op Plantage Bolivia? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat er gebouwd zal worden op Plantage Bolivia?
Ik weet niet in hoeverre het in voorbereiding zijnde ruimtelijk ontwikkelingsplan voldoende ruimte biedt om te voorzien in de woning(bouw)behoefte tot 2050. Het is namelijk niet duidelijk hoeveel woningen er tot die tijd zullen moeten worden gebouwd. Tijdens mijn bezoek aan Bonaire heb ik daarom met het OLB afgesproken dat er een woonvisie zal worden opgesteld.
Daarnaast is het zo dat niet alle locaties die in het ROB 2010 als (potentieel) woongebied zijn aangewezen 12 jaar later nog steeds als geschikt voor woningbouw kunnen worden beschouwd. Daarbij spelen ook andere ruimtelijke overwegingen een rol: als alle «lege plekken» in Kralendijk worden ingevuld, komt dit de leefbaarheid in het centrum niet ten goede en bestaat er een groot risico op verkeerscongestie. Verder lijkt een deel van de zoeklocaties voor woningbouw (met name langs Kaminda Lagun) zeer geschikt voor landbouw. Om de kosten van levensonderhoud en de afhankelijkheid van import) te verlagen en om nieuwe vormen van werkgelegenheid te creëren wordt onderzocht hoe landbouwactiviteiten daar een impuls kunnen krijgen. Dit zou kunnen betekenen dat deze gronden niet langer voor woningbouw kunnen worden aangewend.
Kunt u gezien de urgentie van de bouwplannen deze vragen zo spoedig mogelijk en ten minste binnen de daarvoor gestelde termijn beantwoorden?
Aangezien mijn bezoek aan Bonaire en de plantage Bolivia al waren gepland toen ik de vragen ontving, leek het mij beter om de situatie eerst zelf in ogenschouw te nemen alvorens de vragen te beantwoorden.
Het bericht 'Ministerie negeerde ‘desastreus’ stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan' |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ministerie negeerde «desastreus» stikstofadvies zodat bouwprojecten gewoon door konden gaan»?1
Ja.
Bent u bekend met het rapport «Meer meten, robuuster rekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof, waarin onder andere staat dat het oneerlijk is om de stikstofneerslag van wegverkeer anders te berekenen dan die van andere uitstoters, zoals stallen en fabrieken?2
Ja.
Bent u ook bekend met het advies van dezelfde adviescommissie om het stikstofrekensysteem voor vergunningverlening aan te passen, omdat de stikstofneerslag van een uitstoter heel gedetailleerd in beeld moet worden gebracht, terwijl de onzekerheid over de uitkomsten groot is?
Ja. Het Adviescollege constateerde in haar eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» dat sprake was van een onbalans tussen het detail dat het beleid vraagt en de mate van wetenschappelijke onzekerheid in het berekenen van de depositie op een klein oppervlak.
Kunt u zich vinden in deze adviezen?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof (Kamerstuk 35 334, nr. 132) heeft het (voormalige) kabinet uitgebreid gereageerd op de adviezen in dit eindrapport en zijn de vervolgstappen en onderzoeken naar aanleiding van dit eindrapport aangekondigd. Met de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de onderzoeken en de keuzes die op basis daarvan zijn gemaakt teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken.
In hoeverre klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat deze adviezen naast zich neerlegde en zich hevig verzette tegen deze adviezen van de adviescommissie, omdat het vergunningen voor wegen en andere infrastructuurprojecten in gevaar zou brengen? Zo ja, welke belangenafweging is voorafgegaan aan de uiteindelijke beslissing om de adviezen te negeren?
Dat klopt niet. In samenwerking met de betrokken departementen, andere bevoegde instanties en kennisinstellingen is onder coördinatie van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onderzocht hoe opvolging gegeven kon worden aan de adviezen van het Adviescollege.
Gehoor gevend aan de conclusies van het advies is in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit onder meer onderzoek uitgevoerd naar de afbakening van depositieberekeningen in het kader van toestemmingverlening, waarbij opnieuw is gekeken naar de onderbouwing van de maximale rekenafstand voor wegverkeer en ook naar de motivatie voor de keuze om voor andere bronnen landsdekkend te rekenen. De resultaten van deze onderzoeken, uitgevoerd door RIVM en TNO, waren aanleiding voor de maximale rekenafstand van 25km voor alle emissiebronnen. Hierbij is de ongelijke behandeling van verschillende sectoren weggenomen. AERIUS Calculator is hierop vervolgens aangepast.
Uiteraard is altijd het doel om besluiten te baseren op actuele (wetenschappelijke) inzichten. Daarbij dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen aanbevelingen voor verbeteringen, die door het adviescollege zijn gedaan, en de wetenschappelijke inzichten op basis van het nader onderzoek naar aanleiding van deze aanbevelingen. Lopende het onderzoek naar aanleiding van het adviescollege bleef AERIUS Calculator het best beschikbare instrument voor het berekenen van de depositiebijdrage van individuele projecten.
Het is een verantwoordelijkheid van de rijksoverheid om consequenties van besluiten en veranderingen in beleid te overzien. Deze consequenties zijn groot, niet alleen voor de rijksoverheid, maar ook voor provincies, gemeenten en de samenleving.
In de kabinetsreactie op het eindrapport (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het advies is opgevolgd teneinde het systeem van meten en berekenen voor stikstof en het bijbehorende instrumentarium te versterken. Daarbij is ook aangegeven welke argumenten ten grondslag liggen aan deze keuzes.
Op welke manier is de de Kamer geïnformeerd over zorgen die bestaand rond de vergunningverlening?
In de kabinetsreactie op het eindrapport van de commissie-Hordijk (Kamerstuk 35 334, nr. 132) en in de brief «Vervolgacties naar aanleiding van het eindrapport van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof» (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn de gevolgen voor toestemmingverlening betrokken.
Na de zomer stuur ik de Tweede Kamer een brief waarin ik specifiek in ga op beleidsmatige aspecten van toestemmingverlening. In deze brief zal ik de Tweede Kamer informeren over de stappen die worden gezet om het beleid en instrumentarium van toestemmingverlening aan te scherpen en te verduidelijken.
Klopt het dat de Minister van Infrastructuur en Waterstaat zich sturend opstelde richting het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), dat op dat moment vragen van EenVandaag over de rekenmethodes beantwoordde, zoals wordt beweerd in eerdergenoemd EenVandaag-artikel? Zo ja, waarom heeft de Minister zich zo opgesteld?
Het RIVM werd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat erop geattendeerd dat zij in hun concept-beantwoording niet alle vragen van EenVandaag had beantwoord en dat bepaalde antwoorden niet duidelijk waren. Er is een suggestie gedaan voor de opbouw van de reactie met als doel dat alle vragen volledig zouden worden beantwoord. Dit is gedaan omdat het Ministerie belang hecht aan een volledige en duidelijke beantwoording van de gestelde vragen.
In hoeverre zijn de landbouw- en industriesector benadeeld ten opzichte van het wegverkeer, als gevolg van het negeren van de adviezen van de adviescommissie?
Zoals blijkt uit de brieven aan de Tweede Kamer genoemd in het antwoord op vraag 4, heeft het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte genomen en stappen gezet om de systematiek en bijbehorend instrumentarium door te ontwikkelen in lijn met gedane aanbevelingen. Er zijn daarbij geen sectoren benadeeld ten opzichte van andere sectoren. De maximale rekenafstand van 25 km heeft juist geleid tot een gelijkwaardige behandeling van verschillende typen emissiebronnen bij toestemmingverlening.
Hoe kwetsbaar is de basis van de huidige meet- en rekensystematiek voor stikstofemissie en -depositie waar het huidige stikstofbeleid op gebaseerd is, gezien de genegeerde adviezen van de adviescommissie?
Het adviescollege heeft aangegeven dat op nationale schaal het meten en berekenen wetenschappelijk op orde is. Op lokale schaal vond het college het instrumentarium niet doelgeschikt, bijvoorbeeld vanwege een onbalans tussen beleidsmatig gewenst detailniveau en wetenschappelijke onzekerheid en het gebruik van verschillende systematieken bij de vergunningverlening voor verschillende brontypen. Zoals aan de Tweede Kamer gemeld (Kamerstuk 35 334, nr. 158) zijn deze punten aangepast door onder andere een maximale rekenafstand van 25 km in te stellen voor alle brontypen. Daarmee blijft AERIUS ook voor de berekeningen op lokaal niveau het best beschikbare instrumentarium. Daarnaast wordt continu gewerkt aan verbetering op basis van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Zo wordt verkend of modelensemble3 en satellietwaarnemingen het meet- en rekensysteem nog kan verbeteren.
Uit voorgaande blijkt dat het kabinet de aanbevelingen van het adviescollege ter harte heeft genomen.
Kunt u een overzicht aanleveren met de aanbevelingen van de adviescommissie met daarin beschreven welke adviezen zijn overgenomen en welke niet, en aangeven waarom deze niet zijn overgenomen?
De aanbevelingen en de vervolgacties hierop zijn uitgebreid beschreven in voornoemde brieven aan de Tweede Kamer (Kamerstuk 35 334, nr. 132 en kamerstuk 35 334, nr. 158). Alle aanbevelingen uit de rapportages van de adviescommissie zijn ter harte genomen, maar concrete suggesties zijn niet altijd overgenomen. Zo is de suggestie om de verspreidingsberekeningen in AERIUS in het vervolg uit te voeren met behulp van bron-receptormatrices (BRM’s) niet overgenomen, omdat uit een nadere verkenning is gebleken dat het opvolgen van dit advies zou leiden tot grotere wetenschappelijke onzekerheden.
Het bericht ‘Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven’ |
|
Peter de Groot (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
van der Ch. Wal-Zeggelink , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verstrekkend stikstofvonnis zet bouwvergunningen voor meer dan 30 duizend woningen op losse schroeven»?1
Ja.
Heeft deze uitspraak effect op reeds onherroepelijk geworden vergunningen voor woningbouw. Zo ja, op welke wijze is dit het geval? Zo nee, waarom niet?
Nee, onherroepelijk geworden vergunningen blijven in stand. De vergunninghouders kunnen gebruik blijven maken van hun natuurvergunning.
Welk effect heeft deze uitspraak op de vergunningverlening voor de korte termijn?
De uitspraak heeft betrekking op stikstofdepositieruimte die via het Stikstofregistratiesysteem (SSRS) beschikbaar is gesteld vanuit de effecten van de landelijke snelheidsverlaging (Lsv) ten behoeve van woningbouw. Reeds voorafgaand aan de uitspraak door de Rechtbank Noord-Holland over een woningbouwvergunning in Egmond aan de Hoef heeft het Kabinet besloten om via het SSRS vanuit de Lsv geen ruimte meer beschikbaar te stellen voor nieuwe projecten. Hierover heeft de Minister voor Natuur en Stikstof uw Kamer schriftelijk geïnformeerd op 1 april jl. (Kamerstuk 33 576, nr. 265). Met ingang van 13 januari jl. is het SSRS gesloten. Bij de eerstvolgende openstelling van het SSRS komt ruimte uit een andere maatregel beschikbaar, de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv).
Wat is het te verwachten effect van deze uitspraak voor het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw?
Deze uitspraak heeft naar verwachting vrijwel geen effect op het afgeven van vergunningen voor de opgenomen woningbouwprojecten in het programma Woningbouw. Zie ook het antwoord op vraag 2 en 3. De uitspraak heeft betrekking op het beschikbaar stellen van ruimte uit de snelheidsmaatregel. Ruimte uit die maatregel kan vanaf 13 januari 2022 niet meer benut worden voor het afgeven van nieuwe vergunningen. Dat laat onverkort dat er vanuit de woningbouw behoefte is en blijft aan stikstofruimte. Dit jaar en ook daarna komt voor nieuwe vergunningen ruimte in het SSRS beschikbaar uit andere maatregelen. Daarop heeft deze uitspraak geen betrekking.
Wie is verantwoordelijk voor het realiseren van de passende maatregelen ten aanzien van woningbouwprojecten: rijk, provincie en/of gemeente?
Het vorige kabinet heeft in 2019 besloten met landelijke maatregelen in totaal 7,6 mol/ha/ja aan stikstofdepositieruimte te realiseren ten behoeve van het SSRS om daarmee (onder andere) woningbouwprojecten mogelijk te maken. Dit betrof aanvankelijk de landelijke snelheidsmaatregel, een tijdelijke wijziging van de Regeling diervoeders om zodoende het ruwe eiwitgehalte in veevoer naar beneden te brengen en de eerste ophoging van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv)2 Daar de veevoermaatregel geen doorgang kon vinden, is afgekondigd om als alternatief meer ruimte te benutten die beschikbaar zou komen vanuit de Srv3, nadat deze vanuit de structurele aanpak stikstof een tweede verhoging van het budget toegekend heeft gekregen. Ondanks deze tweevoudige ophoging van het budget van de Srv, pakte de uiteindelijke deelname aan de regeling en de daarbij behorende opbrengst aanmerkelijk lager uit dan geraamd. Vervolgens heeft het vorige kabinet gezocht naar alternatieven die vanuit de onderuitputting van de Srv-middelen gefinancierd worden4. Deze maatregelen zijn in uitvoering.
Het rijk is verantwoordelijk voor deze landelijke maatregelen en daarmee verantwoordelijk voor het borgen dat de maatregelen voldoen aan de juridische eisen die gelden voor mitigerende maatregelen. Dergelijke mitigerende maatregelen kunnen ook door provincies en/of gemeenten worden genomen. Voor het overige zijn initiatiefnemers zelf verantwoordelijk voor het nemen van mitigerende maatregelen.
Welke stikstofruimte kan u inzetten om deze vergunningverlening niet tot stilstand te laten komen?
Zoals onder andere aangekondigd in de brief aan uw Kamer van 30 juni 2021 zijn de resterende middelen van de Srv toegekend aan andere maatregelen om de oorspronkelijke doelen van de Srv te behalen.5 Zodoende komt er ten behoeve van (onder andere) woningbouwprojecten medio 2022 via het SSRS stikstofdepositieruimte beschikbaar uit de Srv. De komende jaren komt vervolgens ruimte beschikbaar vanuit in ieder geval de Regeling provinciale aankoop veehouderijen nabij natuurgebieden en indien mogelijk de Tijdelijke regeling walstroom zeeschepen 2022–2023.
Gezien de enorme opgave met betrekking tot de woningbouw, hoe en waar kan de regie op het juist en volledig regelen van de benodigde stikstofrechten als noodzakelijke passende maatregelen het beste worden belegd: rijk, provincie of gemeente?
De opgaven hebben bovenal betrekking op het verbeteren van de natuur en het reduceren van de stikstofdepositie op kwetsbare natuurgebieden. Daar zet het kabinet op in en pakt het de regie om zeker te stellen dat de doelen worden gehaald. Via dat spoor komt er op termijn meer ruimte voor economische ontwikkelingen, waaronder woningbouw. De inzet van provincies en gemeenten is erop gericht om deze doelstellingen te kunnen halen. De ruimtelijke inpassing en het realiseren van (extra) stikstofruimte krijgen vorm binnen de gebiedsgerichte aanpak. In de tussentijd werken rijk en provincies binnen die context ook samen aan de woningbouwopgave en andere opgaven zoals verduurzaming van energieprojecten. In die gezamenlijkheid en vanuit verschillende verantwoordelijkheden wordt gewerkt aan het kunnen inzetten van mitigerende maatregelen voor projecten en daar worden verschillende instrumenten voor ingezet zoals intern en extern salderen, het SSRS, maar ook provinciale doelenbanken.
Welke mogelijkheden ziet u om woningbouwprojecten juist een positieve bijdrage te laten leveren aan het herstel van het onder de Habitatrichtlijn ingestelde Natura 2000 netwerk van gebieden?
Het herstel van onze natuurgebieden is voor een groot deel gebaat bij afname van de stikstofdepositie. Woningbouwprojecten (inclusief verduurzaming van bestaande woningen) kunnen daar een positieve bijdrage aan leveren door stikstofemissies te reduceren in de bouwfase en in de gebruiksfase.
Maar stikstof is niet de enige drukfactor. Binnen de gebiedsgerichte aanpak wordt integraal, dus vanuit verschillende opgaven, bekeken wat erin de regio nodig is om bij te dragen aan herstel van natuur, waaronder het verbeteren van de bodem- en de waterkwaliteit. Door natuurinclusief te bouwen is het mogelijk om een bijdrage te leveren aan meer robuuste natuur. Voorbeelden zijn het versterken van groenblauwe verbindingen tussen stad en land op regionale schaal, maar ook heel concreet door het aanleggen van groene daken en muren, het slim omgaan met verlichting en het plaatsen van kasten voor broedende vogels en vleermuizen.
Wat is daarvoor binnen de woningbouwopgave, naast natuurinclusief bouwen, voor nodig?
Voor de bouw en sloopfase is het van belang om in toenemende mate te gaan werken met schoon en emissieloos materieel (werk-, vaar- en voertuigen). Naast ander materieel zullen andere manieren van bouwen (denk aan industrieel bouwen of het werken met bouwhubs) ook een bijdrage leveren aan stikstofreductie. Het kabinet streeft naar een afname van stikstofemissie van 60% in 2030 ten opzichte van 2018 en heeft daarvoor het programma Schoon en Emissieloos Bouwen (SEB) opgezet. Binnen dit programma wordt onder meer samen met de bouwsector, medeoverheden en kennisinstellingen een routekaart opgesteld, waarin de verduurzaming van mobiele werktuigen, vaartuigen en voertuigen in de bouw tot 2030 vorm krijgt, inclusief afspraken over de uitvoering. Daarnaast is de Subsidieregeling Schoon en Emissieloos Bouwmaterieel (SSEB) opengegaan voor aanvragen.
Ook in de gebruiksfase kunnen stikstofdeposities op natuur worden teruggebracht, door bijvoorbeeld meer met natuur rekening te houden in de ruimtelijke ordening, de wijze van ontsluiting van wijken en het hanteren van lagere parkeernormen in combinatie met bevordering van gebruik van het OV.
Denkt u hierbij aan ingrepen in de bouwfase van woningen of in de gebruikersfase?
Zoals uit het antwoord op vraag 8 blijkt, hebben beide fases de aandacht als het gaat om reductie van stikstofemissie/-reductie.
Welke andere stikstof mitigerende maatregelen binnen de woningbouw zijn er voorhanden of moeten verkend worden om wel te voldoen aan de eisen van vergunningverlening?
Voor het antwoord verwijs ik naar het antwoord op vraag 9. Daarnaast kan vergunningverlening, afhankelijk van de staat van de natuur, mogelijk plaatsvinden op grond van intern of extern salderen. In de hoofdlijnenbrief van 1 april jl. (kenmerk 2022D15528) heeft de Minister voor Natuur en Stikstof aangekondigd dat de komende tijd wordt ingezet op het aanscherpen en verduidelijken van het beleid en het instrumentarium van toestemmingverlening. Voor de zomer wordt de Kamer daarover nader geïnformeerd.
Bent u bekend met de in het rapport «Natuurverkenning 2050 – Scenario Natuurinclusief» beschreven potentie van natuurinclusief bouwen voor het doelbereik van instandhoudingsverplichtingen in Natura 2000 gebieden?
Ja.
Indien ja, bent u bereid om op de korte termijn met de bouwsector een juridisch geborgd voorstel uit te werken waarbij de potentie van natuurinclusief bouwen wordt meegenomen bij de door gedeputeerde staten verplichte passende beoordeling van de gevolgen voor Natura 2000 gebieden, waarmee een vorm van intern salderen ontstaat die als positieve stimulans kan dienen voor het op gang krijgen van vergunningverlening enerzijds, en natuurherstel anderzijds?
Ik deel uw inschatting van de potentie van natuurinclusief bouwen en blijf daar ook zeker over in gesprek met de bouwsector. Ik acht het echter nog te vroeg om op korte termijn een geborgd voorstel met de sector uit te werken. Een dergelijk figuur staat het kabinet wel voor ogen in relatie tot SEB (zie antwoord op vraag6.
Indien ja op de hierboven gestelde vraag, hoe gaat u dit doen? Indien nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 13.
Een landelijk toetsingskader voor prefabwoningen. |
|
Faissal Boulakjar (D66) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aedes wil landelijke toets voor fabriekswoningen» uit het Financieele Dagblad van woensdag 20 april 2022?1
Ja.
Herkent u de geschetste problematiek waarbij de bouw van prefabwoningen wordt vertraagd omdat een landelijk toetsingskader ontbreekt, en elke gemeente afzonderlijk mag bepalen of een in de fabriek gemaakte woning veilig is en geplaatst mag worden?
Ja. Voor de bouw van woningen is een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig. De gemeente beoordeelt, als bevoegd gezag, nu nog of een vergunningaanvraag voldoet aan de lokale regels inzake welstand en ruimtelijke ordening en aan de landelijke regels van het Bouwbesluit 2012. Daar waar vertraging ontstaat, heeft dit veelal te maken met de vraag of een nieuwbouwplan past in de omgeving. De gemeente moet alle belangen hierbij afwegen en soms is dat niet mogelijk binnen de reguliere termijn van 8 weken. De veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en duurzaamheid van bouwplannen worden beoordeeld op basis van de landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012. De terechte vraag kan hier inderdaad gesteld worden of fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woningen telkens opnieuw door iedere gemeente aan deze landelijke regels uit het Bouwbesluit 2012 getoetst moet worden.
Met de komst van de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) wordt het landelijk goedkeuren van fabriekswoningen zoals Aedes voorstelt al grotendeels mogelijk. Ik wil de Wkb op 1 januari 2023 tegelijk met de Omgevingswet invoeren. Onder de Wkb is het niet langer de gemeente die ieder bouwplan stuk voor stuk moet beoordelen en goedkeuren. Kwaliteitsborgers beoordelen bouwplannen en zien toe op de uitvoering volgens de bouwtechnische regels. Het wordt daarbij mogelijk om fabriekswoningen en andere vormen van conceptuele woning vooraf, eenmalig te beoordelen en goed te keuren. Per project kan de kwaliteitsborger dan volstaan met de noodzakelijke beoordeling van specifieke lokale omstandigheden, zoals de fundering, en een toets op de juiste uitvoering van het bouwproject.
Op dit moment worden gesprekken gevoerd en vinden proefprojecten plaats met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen. Doel hiervan is nagaan op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen standaard kan worden goedgekeurd. Dit gebeurt op een zodanige manier dat de tijd die nodig is voor beoordeling per project zo beperkt mogelijk is en dat de veiligheid en kwaliteit gegarandeerd blijft.
Deelt u de mening dat modulaire woningbouw een effectieve, duurzame en snelle oplossing kan zijn voor de woningbouwopgave? Zo ja, wat gaat komende tijd uw inzet zijn om modulaire woningbouw op te schalen in Nederland?
Ja. Gezien de nieuwbouwopgave waar we de komende jaren voor staan zie ik industrieel, modulair en conceptueel bouwen als kans voor het bereiken van de doelstelling. Daarbij is dit tevens een kans om de kwaliteit te verhogen, de belasting van het milieu te verlagen en afvalstromen te beperken ten opzichte van de meer traditionele bouwwijze. In het programma Woningbouw is de inzet op meer circulair en industrieel bouwen opgenomen. De inzet en activiteiten daarbij zijn gestoeld op het rapport «Conceptuele bouw en industriële productie» dat vorig jaar zomer naar de Tweede Kamer is verstuurd.2
Kunt u toelichten in hoeverre u zicht heeft op de knelpunten om modulaire woningbouw te implementeren in Nederland? Zo ja, wat zijn de barrières?
In het Programma Woningbouw heb ik aangegeven dat ik industrieel bouwen wil bevorderen, zowel om de woningbouw te versnellen als voor het verbeteren van de energie- en milieuprestatie van woningen. Om die reden ben ik voornemens om de in de Omgevingswet voorziene beleidsvrijheid om strengere eisen te stellen op dit vlak te schrappen uit de regelgeving. Zoals aangeven wil ik met de Wkb de bouwtechnische toets versnellen en tevens de kwaliteit van de bouw verbeteren. Eventuele overige belemmeringen hiervoor zal ik zo veel als mogelijk wegnemen.
Bent u van mening dat een landelijk toetsingskader eventuele barrières voor de bouw van prefabwoningen zou wegnemen? Zo ja, bent u bereid om een dergelijk instrument op de korte termijn in te voeren om het proces te versnellen?
Ik denk dat een landelijke werkwijze waarbij goedkeuring van een (fabrieksmatig) woningbouwconcept de goedkeuring van fabriekswoningen sterk kan vereenvoudigen. De Wkb voorziet in een werkwijze waarbij een goed kwaliteitszorgsysteem van de bouwers zelf daarnaast kan zorgen voor het nog verder beperken van de externe controle op bouw. Alle standaard onderdelen van woningen worden eenmalig goedgekeurd waarbij de controle slechts gericht hoeft te zijn op de juiste uitvoering van de plaatsing/ het samenstellen van de nieuwe woning op de uiteindelijke locatie. Zoals ik hierboven al heb aangegeven lopen er al gesprekken en proefprojecten met onder meer deelnemers aan het Netwerk Conceptueel Bouwen om te kijken op welke wijze een zo groot mogelijk deel van nieuwbouwwoningen.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De peperdure renovatie van het Binnenhof |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Brief Hugo de Jonge: renovatie Binnenhof kan nóg duurder worden door risico's» en «Historische hofgracht rondom Binnenhof keert terug»?1 2
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de kosten voor de renovatie bijna zijn verdubbeld, van 475 miljoen euro naar 734 miljoen euro, en wat zegt dit over de verantwoordelijkheid van het kabinet om verantwoord om te gaan met belastinggeld?
In de zesde voortgangsrapportage Binnenhof renovatie (Kamerstuk 34 293, nr. 122) is, zoals destijds toegezegd, uitgebreider dan voorheen ingegaan op de ontwikkelingen van het budget. Zoals in die rapportage toegelicht zijn de aanpassingen van het budget voor het grootste deel het gevolg van hogere eisen ten aanzien van veiligheid en aanvullende wensen van de Tweede Kamer ten aanzien van duurzaamheid. Daarnaast worden de budgetten periodiek aangepast aan de prijsontwikkeling. In de zevende voortgangsrapportage (Kamerstuk 34 293, nr. 126) is de enige mutatie op de financiën de doorwerking van de prijspeilcorrectie van het budget voor 2022. Over het eventuele beroep op de met uw Kamer gedeelde disclaimers, dat wil zeggen de oorzaken die door externe factoren worden beïnvloed, zal ik u zoals steeds het geval is geweest in de volgende voortgangsrapportage informeren. Dit omdat er dan meer inzicht is in de uitkomsten van de lopende onderzoeken, het contracteren van de uitvoerende werkzaamheden en het afronden van de ontwerpen.
Deelt u de mening dat in iedere bedrijfsvoering verantwoordelijken met pek en veren zouden zijn verjaagd als zij met zulke gigantische kostenoverschrijdingen op de proppen zouden zijn gekomen? Zo ja, welke koppen gaan er rollen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete afspraken zijn er gemaakt met de gemeente Den Haag inzake compensatie voor een dicht Binnenhof? Graag een helder (kosten)overzicht.
Vanwege het belang van het Binnenhof voor de Haagse binnenstad hebben de gemeente Den Haag en het Rijksvastgoedbedrijf de ambitie uitgesproken om de bezoekersaantallen tijdens de renovatieperiode op peil te houden, om zo de mogelijk negatieve effecten van de renovatie te beperken. In de zesde voortgangsrapportage over het programma Binnenhof renovatie heb ik uw Kamer toegelicht dat het Rijksvastgoedbedrijf zich hier samen met de gemeente Den Haag en in goede afstemming met de omgevingspartijen, voor inzet. Dit is vastgelegd in de publicatie «Renovatie Binnenhof, met oog voor de omgeving». De gemaakte afspraken zijn tot stand gekomen op basis van een participatietraject.
Mocht er sprake zijn van buitenproportionele inkomensschade veroorzaakt door de renovatie van het Binnenhof dan is er voor (cultureel) ondernemers een schadeprotocol in werking. Dit schadeprotocol is gepubliceerd op de website www.binnenhofrenovatie.nl . De uitgangspunten en werking van het protocol zijn toegelicht in de zevende voortgangsrapportage en in de brief van 16 december 2021 (Kamerstuk 34 293, nr. 125).
Kosten van deze afspraken zijn commercieel vertrouwelijk en kunnen niet in de openbaarheid worden gedeeld.
Zit het deels in ere herstellen van de Hofgracht daarbij in het financiële plaatje? Graag een helder (kosten)overzicht.
De Hofgracht is onderdeel van de extra beveiligingsmaatregelen rond het Binnenhof. De kosten hiervoor vallen onder de disclaimer extra eisen beveiliging zoals deze in de zesde voortgangsrapportage zijn gemeld.
Zijn nu alle financiële lijken uit de kast of heeft u er nog meer in petto? Graag een totaal en afgerond financieel overzicht, met de garantie dat er geen verdere kostenoverschrijdingen komen.
Zie antwoord vraag 2.
Vertraging bij de afhandeling van smartegeld in Groningen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vertraging bij afhandeling smartegeld aardbevingsgebied»?1
Ja.
Hoe vaak hebt u niet gezegd dat de schadeafhandeling en versterking in het Groningse bevingsgebied sneller moeten? Hoe vaak hebt u niet beloofd dat te zullen regelen? Hoe vaak hebt u niet allerlei «versnellingsmaatregelen» gepresenteerd?
De schadeafhandeling en versterkingsoperatie in Groningen zijn complexe operaties waarbij zorgvuldigheid en snelheid op gespannen voet met elkaar kunnen staan. Tijdens mijn bezoeken aan Groningen hebben bewoners op indringende wijze beschreven wat het lange wachten met hen doet of heeft gedaan. Het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling en versterking heeft over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling, maar daarmee zijn we er nog niet.
Zoals ik in mijn Beleidsbrief Groningen2 heb beschreven, zet ik me in voor meer oog voor de menselijke maat, meer snelheid in de uitvoering en betere communicatie. De afgelopen weken heb ik twee dagen per maand in Groningen gewerkt, en dat blijf ik doen. Tijdens deze werkdagen spreek ik met bewoners die de tijd nemen om hun ervaringen met mij te delen. Deze gesprekken helpen mij de knelpunten beter te begrijpen en waar mogelijk weg te nemen.
Hoe kan het dan dat de afhandeling van de aanvragen voor smartegeld vertraging heeft opgelopen? Wat gaat u doen om dit onmiddellijk op te lossen?
De afhandeling van immateriële schade door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is na een pilotfase in november 2021 van start gegaan. Tot op heden is er 6 miljoen euro toegekend (d.d. 10 mei 2022). Het IMG heeft de regeling als eerste opengesteld in de gemeente Eemsdelta in de kern van het aardbevingsgebied. Hierna volgde een bredere gefaseerde uitrol. Het IMG wil hiermee voorkomen dat juist bij deze schademeldingen, van mensen die ernstig leed of verdriet hebben doorstaan als gevolg van de bevingen, vertraging en onzekerheid over doorlooptijden ontstaat tijdens de afhandeling ervan. Het IMG heeft in april jl. besloten, wederom om lange doorlooptijden te voorkomen, eerst meer openstaande aanvragen af te handelen en het openstellen van de volgende gemeente met een maand te verplaatsen. Een gefaseerde openstelling maakt het ook mogelijk ervaring op te doen met de procedurele afhandeling van deze voor het IMG nieuwe vorm van schade en tijdig aanpassingen door te voeren indien nodig. Daarnaast is een reden voor de ontstane vertraging van de afhandeling van immateriële schade dat de gegevens over de versterking niet voldoende vooraf beschikbaar zijn bij het IMG. In dat geval moet de informatie over versterkingsoperatie door de aanvrager zelf worden aangevuld. Het IMG helpt daarbij waar mogelijk en werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de Nationaal Coördinator Groningen (NCG).
Ik onderschrijf het belang van zorgvuldigheid, in het bijzonder bij deze vorm van schade. Tegelijkertijd is het wenselijk dat er ook voor bewoners in de rest van het aardbevingsgebied met immateriële schade snel duidelijkheid komt over de te ontvangen vergoeding daarvoor. Ik blijf hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u zich herinneren dat u meermaals bent gewaarschuwd dat het handhaven van twee aparte uitvoeringsorganisaties (de Nationaal Coordinator Groningen (NCG) en het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met elk hun eigen taken), die onderling iets aan «gegevensuitwisseling» doen, in de praktijk niet gaat werken en voor vertraging zal zorgen?2 Deelt u deze conclusie, nu blijkt dat juist deze gebrekkige gegevensuitwisseling tussen de NCG en het IMG de oorzaak is van de vertraagde afhandeling van het smartegeld?
De afhandeling van schade en de uitvoering van versterking in het Groningse aardbevingsgebied zijn vanwege de aard, dynamiek, benodigde expertise en snelheid twee wezenlijk verschillende trajecten. Daarom is er bewust voor gekozen deze taken bij verschillende organisaties te beleggen. Dit neemt niet weg dat een goede samenwerking tussen beide organisaties nodig is. Het IMG en de NCG hebben de afgelopen twee jaar ingezet op de ontwikkeling van deze samenwerking en een plan van aanpak opgesteld. Zoals beschreven in de Kamerbrief van 24 november 2021 is ook het verbeteren van de onderlinge gegevensuitwisseling hier onderdeel van.4 Ten behoeve van verdere verbetering van de afstemming van de uitvoering van versterking en de vergoeding van schade wordt momenteel gewerkt aan een algemene maatregel van bestuur, waarmee de gezamenlijke uitgangspunten ook een wettelijke basis krijgen.
Dit laat onverlet dat de afhandeling van immateriële schade doorgaat. Het IMG werkt aan een verbetering en vereenvoudiging van de informatie-uitwisseling over de versterkingsoperatie in samenwerking met de NCG.
Klopt het dat 94% van alle aanvragen voor smartegeld is toegekend? Zo ja, waarom wordt er dan niet meteen uitbetaald? Waarom moeten gedupeerden zelf bewijsstukken aanleveren? Wat moeten zij hiermee precies bewijzen?
Het IMG heeft 6.644 aanvragen (d.d. 10 mei 2022) voor immateriële schade ontvangen. Daarvan zijn er inmiddels 2.373 afgehandeld. In 2.049 gevallen is schadevergoeding toegekend. Bewoners krijgen na toekenning binnen twee weken de schadevergoeding uitbetaald. Het IMG streeft naar een laagdrempelige aanvraagprocedure. In het aanvraagproces zijn de meeste gegevens digitaal beschikbaar voor de aanvrager en door het IMG verzameld. Een aanvrager kan die gegevens aanpassen of toevoegen. Het IMG kan vragen om documenten die deze aanpassing of wijziging ondersteunen.
Deelt u de conclusie dat de bureaucratische kluwen van verschillende instanties, regelingen en procedures nog altijd de boventoon voert ondanks uw herhaaldelijke beloften dit te zullen verbeteren? Deelt u de conclusie dat de schadeafhandeling en versterking van jarenlange gebroken beloften aan elkaar hangt?
Deze conclusies deel ik niet. Voor dit antwoord verwijs ik u ook naar het antwoord op vraag 4. Bewoners zijn niet gebaat bij nieuwe beloften, kaders of systemen, wel bij verbetering in de uitvoering. De inzet van het IMG en de NCG om nauwer samen te werken en de algemene maatregel van bestuur waarin dit geregeld wordt, hebben als doel bij te dragen aan het vereenvoudigen en verbeteren van de processen waar bewoners mee te maken krijgen.
Deelt u de mening dat het onverteerbaar is dat er 100 miljard euro wordt uitgegeven aan klimaat en stikstof, terwijl de gedupeerde Groningers hopeloos lang op hun geld moeten wachten?
Het kabinet staat voor meerdere grote maatschappelijke opgaven. De schadeafhandeling en versterkingsopgave in Groningen staan los van de klimaat- en stikstofopgaven. In de schadeafhandeling is voorrang gegeven aan zorgvuldigheid richting bewoners en onafhankelijke oordeelsvorming. Gaandeweg is echter duidelijk geworden dat dit soms ten koste gaat van snelheid. Desondanks heeft het in publieke handen brengen van de schadeafhandeling over het geheel genomen geleid tot verbetering en versnelling van de afhandeling. Het IMG heeft sinds de oprichting in 2020 grote stappen gezet in de afhandeling van schade in Groningen: inmiddels heeft het meer dan 242.919 schademeldingen afgehandeld en is er ruim 1,389 miljard euro (d.d. 10 mei 2022) aan vergoedingen uitgekeerd. Het IMG handelt in lijn met het uitgangspunt van de Tijdelijke wet Groningen, namelijk dat schade ruimhartig en voortvarend afgehandeld wordt. Zoals ik eerder heb aangegeven (Kamerstuk 33 529, nr. 993) blijft de doorlooptijd van de afhandeling van fysieke schade echter een punt van zorg. Net als de doorlooptijd van de afhandeling van immateriële schade (zie het antwoord op vraag 3) blijf ik dit nauwlettend volgen en blijf ik hierover in gesprek met het IMG.
Kunt u een compleet overzicht verstrekken van alle (versnellings)maatregelen die u de afgelopen jaren hebt genomen en bij elke maatregel concreet aangeven hoe succesvol die volgens u is geweest (hoeveel gedupeerden ermee zijn geholpen, hoeveel schades zijn uitbetaald, hoeveel woningen zijn versterkt etc.)?
Het kabinet hecht veel waarde aan de verbetering en versnelling van de schadeafhandeling en versterkingsopgave. De maatregelen die hiertoe over de afgelopen jaren zijn getroffen, zijn omvangrijk. Over de voortgang ten algemene wordt op de website van de NCG5 maandelijks een overzicht met de cijfers over de voortgang van de versterking gepubliceerd. Op de website van het IMG6 zijn alle cijfers ten aanzien van de schadeafhandeling en een overzicht van de verschillende regelingen te vinden. Deze cijfers worden wekelijks vernieuwd. In de jaarverslagen van het IMG en de NCG worden de cijfers, regelingen en maatregelen voor versnelling nader geduid.7 Hieronder ligt ik enkele maatregelen nader toe, zowel voor de versterking als voor de schadeafhandeling.
Voor veel maatregelen is niet exact te benoemen tot welke versnelling deze hebben geleid. Te denken valt aan de maatregel om alle uitvoeringswerkzaamheden onder te brengen onder één uitvoeringsorganisatie: de NCG. Of aan het mogelijk maken voor de bewoner om een herbeoordeling te kunnen aanvragen. Onder andere is bestuurlijk in 2019 de doelstelling afgesproken om 4.000 opnames en 4.000 beoordelingen per jaar te behalen. Daartoe zijn o.a. de volgende maatregelen genomen:
Voor meer dan 60% van de werkvoorraad van de NCG is inmiddels een door het Adviescollege Veiligheid Groningen (ACVG) gevalideerde typologie beschikbaar. Hiermee kan op basis van gemeenschappelijke kenmerken van gebouwen worden bepaald of ze aan de norm voldoen. Doordat gebouwen niet meer individueel worden doorgerekend kan snelheid worden gemaakt.
Met de praktijkaanpak is het proces van opname tot oplevering van een versterkte woning korter. Ook wordt minder aanspraak gemaakt op de beperkte capaciteit van ingenieursbureaus.
Ook wordt volop ingezet om de uitvoeringscapaciteit te verhogen. De Aanpak vergroten uitvoeringscapaciteit8 bevat verschillende maatregelen om de benodigde bouwcapaciteit te realiseren. Onderdeel hiervan is het organiseren van Bouwtafels. Voor het organiseren van de bouwcapaciteit gaat de NCG met bouwers in gesprek. De NCG brengt daarbij de gevraagde uitvoeringscapaciteit in kaart zodat bouwers hierop vroegtijdig op kunnen anticiperen.
Voor de voortgang van versterken is de beschikbaarheid van voldoende tijdelijke huisvesting eveneens van belang. Daarom onderzoekt de NCG nu alternatieve vormen van tijdelijke huisvesting. Deze maatregelen zijn een vervolg op eerdere versnellingsmaatregelen uit het Bouwakkoord en de BouwImpuls. In 2021 heeft de NCG de doelstelling om 1.500 adressen af te ronden behaald.
De afhandeling van meldingen van fysieke schade is vanaf maart 2018 t/m 30 juni 2020 door de Tijdelijke Commissie Mijnbouw Groningen (TCMG) uitgevoerd. Over het algemeen geldt dat over de jaren en met de oprichting van het IMG de schadeafhandeling is verbeterd en versneld: in 2018 werden er gemiddeld slechts 100 meldingen van fysieke schade afgehandeld per week en momenteel ligt dit aantal per week boven de 1.000 meldingen. Met de oprichting van het IMG in juli 2020 kunnen bewoners naast fysieke schade ook een vergoeding krijgen voor andere vormen van schade, zoals schade door waardedaling of immateriële schade. Gemiddeld geven schademelders een 7.7 als rapportcijfer voor de bovenstaande regelingen en vergoedingen. Hoewel de meerderheid van de bewoners tevreden is over de schadeafhandeling van het IMG, geldt dit niet voor iedereen. De gemiddelde doorlooptijd is bij fysieke schades langer dan gewenst en de werkvoorraad van fysieke schades is groot. Een balans vinden tussen zorgvuldigheid, snelheid en laagdrempelige procedures, blijft een ingewikkelde opgave. De TCMG en het IMG hebben hier oog voor en troffen verschillende maatregelen. Ik licht er drie uit:
Van 3 juli 2019 tot en met 31 december 2019 liep de Stuwmeerregeling Deze had tot doel het stuwmeer van oude schademeldingen (van voor 13 juni 2019) weg te werken, zodat nieuwe meldingen van fysieke schade sneller behandeld konden worden.
Met de introductie van de vaste vergoeding in november 2021 kunnen bewoners die voor het eerst schade melden er sinds november 2021 voor kiezen om snel een vergoeding te ontvangen voor kleine, eenvoudige schades. Zo kan het IMG bovendien meer capaciteit inzetten voor het afhandelen van complexe schades die een individuele beoordeling nodig hebben.
Het IMG verzamelt bij de afhandeling van schade door waardedaling en immateriële schade zoveel mogelijk zelf informatie over de bewoners om hen te ontlasten. Daarnaast worden lange wachttijden voorkomen door de regeling gefaseerd open te stellen. Doordat de waardedalingsregeling volledig digitaal is ingericht, kan het IMG bijvoorbeeld snel besluiten nemen, circa 90% van de aanvragen worden binnen 8 weken afgehandeld.
Waar blijft trouwens de crisisaanpak (zoals zo vaak door het Staatstoezicht op de Mijnen geadviseerd)?
Uw Kamer heeft onlangs de motie-Kops aangenomen met het verzoek om een crisisaanpak in Groningen.9 Bij indiening van deze motie heb ik laten weten deze te beschouwen als ondersteuning van mijn inzet: oog voor de menselijke maat, snelle uitvoering, duidelijke communicatie en zorgen dat er écht iets gebeurt.10 Ik informeer uw Kamer hierover op zeer korte termijn. Zoals ik heb geschetst in mijn Beleidsbrief Groningen van 7 februari jl. vergt dit wel – of het nu gaat om schadeafhandeling of versterking – constant balanceren tussen het maken van snelheid met gestandaardiseerde procedures en maatwerk dat recht doet aan de individuele situatie van de bewoner.11
De wederopbouw van Oekraïense steden en dorpen |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Liesje Schreinemacher (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met de oproep van President Zelensky, gedaan tijdens zijn toespraak aan de Tweede Kamer op 31 maart 2022, om een stad te kiezen in Oekraïne en bij te dragen aan de wederopbouw daarvan?
Ja.
Kunt u toezeggen zich in internationaal verband hard te maken voor het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Ja.
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn aan de slag te gaan met een plan voor wederopbouw, waaruit de Nederlandse inzet inzichtelijk wordt?
Ja, uw Kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd worden over de Nederlandse inzet conform motie Amhaouch c.s. over een Europees herstelprogramma gericht op het herstel en de wederopbouw van Oekraïne (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1768).
Kunt u in dat plan ook de mogelijkheden schetsen voor Nederlandse gemeenten om door middel van het aangaan van partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen te kunnen bijdragen aan het herstel en de wederopbouw van Oekraïne?
Uw kamer zal op korte termijn per brief geïnformeerd over de uitvoering van motie Kuzu over het voorbereiden van plannen voor een bijdrage aan de wederopbouw van een Oekraïense stad na de oorlog (Kamerstuk 36 045, nr. 53).
Kunt u toezeggen om op zeer korte termijn in gesprek treden met de Nederlandse gemeenten over hun bereidheid om partnerschappen met Oekraïense steden en dorpen aan te gaan en om te inventariseren op welke manier de gemeenten hiervoor het beste geëquipeerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht ‘Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kabinet overweegt met dwang bouwlocaties aan te wijzen»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Overweegt u over te gaan tot het dwingend aanwijzen van bouwlocaties?
De verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende bouwlocaties ligt primair bij gemeenten en provincies. Om de regie op de woningbouw te versterken maak ik afspraken met provincies en gemeenten om te zorgen voor voldoende bouwlocaties voor de bouw van 900.000 woningen tot en met 2030, versnelling van de woningbouw tot 100.000 woningen per jaar en voldoende betaalbare woningen. Hiermee versterk ik de samenwerking tussen de verschillende overheden.
Mocht het zijn dat er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie dan kan het soms nodig zijn om een knoop door te hakken. In dat geval bevat de Wro en de Omgevingswet de bevoegdheid voor Rijk en provincies om een locatie aan te wijzen voor woningbouw. Waar nodig ben ik bereid om die bevoegdheid in te zetten. Aanwijzingen brengen echter een langdurig juridisch proces met zich mee. Ook in kader van de versnelling van de woningbouw is het dus beter dat partijen er lokaal samen uitkomen. Hierop zal dan ook altijd eerst worden ingezet.
Kunt u uiteenzetten op welke wijze u samen met de gemeenten en provincies gaat komen tot de aanwijzing van die locaties? Gaat het hier ook om het opheffen van provinciale of gemeentelijke belemmeringen voor het beschikbaar maken van kansrijke locaties?
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 ligt de verantwoordelijkheid voor het zorgen voor voldoende bouwlocaties primair bij gemeenten en provincies. Bij de locatiekeuzes houden zij rekening met een breed scala aan criteria waaronder ontsluitingsmogelijkheden, het water- en bodemsysteem en landschappelijke waarden. Wanneer het aantal bouwlocaties achterblijft, of wanneer er een impasse ontstaat over een belangrijke bouwlocatie, zal ik dit bespreken met de desbetreffende provincies en gemeenten. Gedurende dit gezamenlijke bestuurlijke gesprek kunnen lokale of provinciale belemmeringen besproken worden. Daarbij zal ik kijken naar het opheffen van deze belemmeringen.
Kunt u toelichten welke criteria u hanteert voor potentieel aanwijsbare bouwlocaties?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de aan te wijzen locaties naast binnenstedelijke locaties ook meer buitenstedelijke locaties? Zo ja, gaat dit om nieuwe buitenstedelijke gebieden? Zo nee, hoe wordt de afweging gemaakt om wel binnenstedelijke en geen buitenstedelijke locaties aan te wijzen?
Om het woningtekort in te kunnen lopen moet in heel Nederland gebouwd worden, zowel binnen- als buitenstedelijk. Bouwen «in het weiland» is geen taboe: 35 tot 40% van de huidige woningbouwplannen ligt buiten bebouwd gebied. Zowel voor binnenstedelijke als voor buitenstedelijke locaties is het van belang dat deze kansrijk zijn om versneld woningbouw te kunnen realiseren.
Zoekt u naar locaties die kansrijk zijn in relatie tot vergunningverlening (inpassing, bodemdaling en stikstof)?
Zeker. Om te komen tot een versnelling van de woningbouw is het nodig te kijken naar locaties waar snel woningen gerealiseerd kunnen worden. De kansrijkheid van de vergunningverlening speelt hier een belangrijke rol in. Daarnaast is het belangrijk aan te sluiten bij de (regionale) behoefte.
Hoe gaat u er per bouwlocatie voor zorgen dat vervoer, mobiliteit en ontsluiting integraal onderdeel uitmaken van de planning, gelet op het feit dat deze locaties goed bereikbaar moeten zijn om het voor mensen aantrekkelijk te maken daar ook daadwerkelijk te gaan wonen?
Om ervoor te zorgen dat de nieuw te bouwen woningen ook goed bereikbaar worden is in het coalitieakkoord € 7,5 miljard beschikbaar gesteld voor goede ontsluiting van nieuwe woningen in de 15 grootschalige woningbouwgebieden en daarbuiten. Bij de besteding van de € 7,5 miljard nemen we de effecten van locaties op het hoofdwegen- en spoornetwerk nadrukkelijk mee. We bouwen daarbij bij voorkeur in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten.
Voor de korte termijn worden in heel Nederland versnellingsafspraken gemaakt die gericht zijn op woningbouwplannen waar we versnelling kunnen bereiken met financiële ondersteuning van bovenplanse bereikbaarheidsmaatregelen. Ook is bij de ontwikkeling van de 15 grootschalige woningbouwgebieden aandacht voor de bereikbaarheid. Voor deze gebieden geldt veelal dat investeringen in de bereikbaarheid nodig zijn om te voorkomen dat het mobiliteitssysteem (verder) vastloopt. Op dit moment ben ik met andere departementen, het IPO, de VNG, vervoerregio’s en de Unie van Waterschappen in gesprek om te komen tot een afweegkader hoe de beschikbare rijksmiddelen in te zetten in deze gebieden.
Gaat u bij het aanwijzen van bouwlocaties kijken naar uitleglocaties (zoals Rijnenburg en Gnephoek) en uitbreidingslocaties bij M50 of K80 gemeenten waar de (basis) infrastructuur al aanwezig is?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 5 moet er in heel Nederland gebouwd worden om het woningtekort in te lopen, zowel binnen- als buitenstedelijk. Daarbij heeft bouwen in de nabijheid van bestaande infrastructuur en knooppunten de voorkeur.
Op welke manier wordt bij de aanwijzing van de bouwlocaties rekening gehouden met de doelstelling uit het coalitieakkoord van 2/3 betaalbare woningen? Wordt er daarnaast rekening gehouden met de aandachtsgroepen die nu moeilijk aan een huis kunnen komen?
Onderdeel van de, in beantwoording van vraag 2 genoemde, afspraken met provincies en gemeenten zijn afspraken over voldoende betaalbare woningen. Voor wat betreft deze afspraken is het uitgangspunt dat die aansluiten op de regionale behoefte. Landelijk gezien komt dit erop neer dat we ernaar streven dat twee derde van de woningbouw bestaat uit betaalbare woningen, verdeeld over 250.000 sociale huurwoningen en 350.000 betaalbare koop- en middenhuurwoningen.
Gemeenten hebben verschillende instrumenten om erop te sturen dat de bouwlocaties die zij opnemen in hun ruimtelijke plannen ook voldoende betaalbare woningen bevatten, bijvoorbeeld door regels te stellen over prijssegementering in de bestemmingsplannen. Daarnaast bereid ik het wetsvoorstel Regie op de Volkshuisvesting voor. Waar nodig bezie ik daarbij of aanvulling op de bestaande instrumenten nodig is.
Met provincies en gemeenten maak ik ook afspraken over de huisvesting van aandachtsgroepen. In het programma een thuis voor iedereen licht ik mijn ambities met betrekking tot de huisvesting van aandachtsgroepen verder toe.
Op welke stevigere maatregelen stuurt u aan om sneller te bouwen?
In het programma woningbouw heb ik verschillende maatregelen benoemd om sneller tot meer woningen te komen. Deze maatregelen zijn:
Daarnaast wordt er nog meer dan voorheen ingezet op flexwonen, transformaties, en de inzet van het Rijksvastgoedbedrijf.
Hoe verhouden deze maatregelen zich tot het onlangs opgestelde programma woningbouw?
De maatregelen zijn onderdeel van het programma woningbouw. De bij antwoord 10 genoemde maatregelen maken onderdeel uit van actielijn 3 «Sneller van initiatief naar realisatie».
Op welke wijze kijkt u naar welke kansen buitenstedelijke gebieden bieden voor sneller en goedkoper komen tot het bouwen van betaalbare woningen?
Ik maak prestatieafspraken met provincies en gemeenten over de bouw van 900.000 woningen, waarvan twee derde betaalbaar. Deze betaalbare woningen kunnen zowel binnen- als buitenstedelijk gebouwd worden. Daarbij wordt dus ook nadrukkelijk naar kansrijke buitenstedelijke locaties gekeken. Hierbij wordt rekening gehouden met de lokale behoefte en de snelheid waarmee de woningen gerealiseerd kunnen worden.
Hoeveel bouwproductie is er per jaar meer nodig dan de huidige 100.000 woningen om alle groepen te huisvesten? Indien u hier geen zicht op heeft, hoe gaat u dat in kaart brengen?
Het tekort aan woningen is in de PRIMOS-prognose van oktober 2021 geraamd op 279.000 woningen, oftewel 3,5% van de woningvoorraad. Om zowel de toename van het aantal huishoudens op basis van deze prognose als de vervangingsvraag door onder andere sloop op te vangen en het woningtekort terug te dringen tot een gezond evenwicht zijn er tot en met 2030 ongeveer 900.000 woningen nodig2. Gemiddeld zijn dit 100.000 woningen per jaar. Ten opzichte van de bouwproductie van 80.000 woningen in 2021 zijn dit 20.000 extra woningen per jaar.
Hoeveel meer tijdelijke woningen, dan de 15.000 woningen die in het coalitieakkoord zijn afgesproken, kunnen er worden gebouwd?
De komst van Oekraïense vluchtelingen vergroot de urgentie om de in het programma woningbouw aangegeven inzet op tijdelijke woningen te versnellen. Het streven om deze kabinetsperiode naar 15.000 flexwoningen per jaar toe te groeien wil ik dus naar voren halen. Daarover ben ik in overleg met gemeenten en de bouwsector. Uit een quickscan die ik heb laten uitvoeren blijkt dat er bij conceptuele- en industriële bouwers nog potentieel is om op te schalen, maar daarbij heb ik niet alleen naar tijdelijke of flexwoningen gekeken. Of het nodig is om meer dan 15.000 flexwoningen per jaar te bouwen, zal mettertijd moeten blijken.
Waar ziet u nog kansen en mogelijkheden om meer woningen te realiseren met behulp van transformaties?
In het programma woningbouw is de ambitie opgenomen om het aantal transformatiewoningen te laten toenemen tot 15.000 per jaar. Voor de zomer kom ik met een Nationaal Transformatieplan waarin deze ambitie verder uitgewerkt wordt.
De berichtgeving dat de woningbouw in gevaar komt door te weinig grind en zand. |
|
Jaco Geurts (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Komt woningbouw in gevaar door te weinig grind en zand? Provincies geven niet genoeg vergunningen af voor winning» en «Meer bouwen? Zonder nieuwe vergunningen is het grind straks op»?1, 2
Ja.
Kunt u bevestigen dan wel ontkrachten dat er over vijf jaar in Nederland een tekort aan zand en grind ontstaat, omdat bestaande vergunningen voor zand- en grindwinningen niet worden verlengd en nieuwe vergunningen niet worden verstrekt?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, is op mijn verzoek overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Deelt u de mening dat Nederland, gezien de hoge woningnood en de grote infrastructurele ambities, zich geen tekort aan primaire bouwgrondstoffen, zoals zand en grind, kan permitteren?
Ja, uw mening dat de beschikbaarheid van voldoende grondstoffen belangrijk is voor het realiseren van onze woningbouwopgave en de aanleg van infrastructurele werken wordt gedeeld. Tegelijkertijd onderstreept dit het belang van samen met de markt toewerken naar een circulaire economie, juist om minder afhankelijk te zijn van fossiele en minerale grondstoffen.
In hoeverre wordt er op dit moment landelijke regie gevoerd op de vergunningsruimte voor zand- en grindwinningen, en hoe wordt dit nationale grondstoffenbeleid doorvertaald in de taakstelling van de regionale overheden om de vergunningsruimte te bewaken?
Vanaf 2003 is de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind afgebouwd en in 2008 beëindigd. Sinds 2003 wordt door het Rijk ook geen «Structuurschema Oppervlakte Delfstoffen» (SOD) meer uitgebracht. Het ontwikkelen van ontgrondingsprojecten is vanaf dat moment overgelaten aan de markt, in afstemming met het bevoegde gezag. Voor de Rijkswateren – exclusief het winterbed van de grote rivieren – is Rijkswaterstaat het bevoegd gezag en voor de overige delen van Nederland is dit de provincie.
Klopt het dat de nationale overheid op dit moment geen overzicht heeft van het totaal aantal vergeven vergunningen voor zand- en grindwinningen? Zo ja, hoe bent u van plan om dit zo spoedig in kaart te brengen?
Na de afbouw van de regie van het Rijk op het winnen van zand en grind in 2003 is de monitoring door het Rijk nog tot en met 2017 voortgezet. Om het landelijk overzicht opnieuw te verkrijgen wordt momenteel gewerkt aan het opzetten van een nieuw landelijk monitoringssysteem.
Deelt u de mening dat het de taak is van de rijksoverheid om de zand- en grindwinning en eventuele tekorten te monitoren, en waar nodig bij te sturen?
De rol van het Rijk is om voorwaarden te scheppen waaronder de winning van delfstoffen betrouwbaar, betaalbaar, ecologisch verantwoord en veilig kan plaatsvinden. Met een nieuw op te zetten landelijk monitoringssysteem zal worden getoetst of aan de voorwaarden wordt voldaan en wordt bekeken of de vraag naar en het aanbod van zand en grind op de midden en lange termijn voldoende op elkaar zijn afgestemd. Bij knelpunten in het vergunningsverleningsproces voor de zand- en grindwinning overlegt mijn ministerie samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) met de provincies Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en branchevereniging Cascade over mogelijke oplossingen.
Bent u bereid om bouwgrondstoffenwinning toe te voegen aan de onderwerpen waar aanvullende Rijksregie en bijbehorend instrumentarium op nodig is? Zo ja, hoe gaat u deze regierol vormgeven?
De regierol op de winning van oppervlaktedelfstoffen ligt op dit moment bij de provincies en de marktpartijen. Op dit moment is er geen aanleiding om dit te wijzigen. Wel denkt mijn ministerie graag mee over lange termijn mogelijkheden en strategieën.
Welk ministerie heeft de primaire verantwoordelijkheid voor het monitoren van bouwgrondstoffenwinning?
Het Ministerie van IenW is verantwoordelijk voor het beleid voor de boderm/ondergrond, waaronder ontgrondingen (vanuit de Ontgrondingenwet). De Minister voor VRO is stelselverantwoordelijk voor ruimtelijke ordening. Een monitoringsystemen voor de zand- en grindwinning wordt opgezet door het Ministerie van IenW.
Heeft u zicht op de export vanuit Nederland van zand en grind? Zo ja, kunt u aangeven in welke hoeveelheden en naar welke landen dit plaatsvindt? Zo nee, is het niet raadzaam hier zicht op te krijgen?
Nederland was in 2020 een netto importeur van grind en heeft alleen naar België grootschalig meer zand geëxporteerd dan geïmporteerd. In 2019 werd er 5.4 miljoen ton zand en 137 duizend ton grind geëxporteerd. Hiervan waren de grootste afnemers België, met 4.6 miljoen ton zand en 107 duizend ton grind, en Duitsland met 122 duizend ton zand en 21 duizend ton grind.3 De gegevens hierover worden jaarlijks door het CBS verzameld.
Het dreigende tekort aan zand en grind |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Erik Haverkort (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Eén Vandaag van zaterdag 2 april 2022?1
Ja.
Klopt het dat bestaande winvergunningen aflopen en er binnen vijf jaar een tekort aan zand en grind zal ontstaan?
Om hier een goed beeld van te kunnen vormen, heeft mijn ministerie eerst overleg gevoerd met de branchevereniging Cascade en de provincies Gelderland, Overijssel en Limburg. Uit dit overleg volgt dat er behoefte is aan een landelijk inzicht in de vraag naar zand en grind en het aanbod op de midden en lange termijn. Hiervoor wordt op dit moment een monitoringssysteem opgezet. Dit systeem moet ook antwoord geven op de vraag of er voldoende vergunningen zijn of worden verleend voor de zand- en grindwinning.
Wat vindt u van het door Cascade geschetste beeld dat het dalend aantal winvergunningen wordt veroorzaakt door te hoge verwachtingen van de circulaire economie, het ontbreken van voldoende capaciteit en kennis bij provincies en het ontbreken van centrale regie door het Rijk?
In de gesprekken met branchevereniging Cascade en de provincies is een tekort aan capaciteit en kennis niet als knelpunt benoemd. Het aanbod aan herbruikbare bouwstoffen (door sloop) versus de productie van primaire grondstoffen is wel besproken. In de vervolggesprekken wordt de mogelijke invloed hiervan op het aantal winprojecten verder verkend. Hierbij zal ook de regierol aan bod komen.
Kunt u de Kamer een prognose geven van de benodigde hoeveelheden zand en grind voor de komende jaren, gebaseerd op de in het coalitieakkoord opgenomen investeringen in infrastructuur en woningen en daarbij aangeven op welke manier wordt voorzien in de behoefte aan zand en grind?
Op dit moment wordt – in samenwerking met kennisinstituten en brancheorganisaties – de behoefte aan zand en grind in beeld gebracht. De Kamer zal voor het eind van het jaar over het resultaat worden geïnformeerd.
Klopt het dat slechts 20% van de benodigde grondstoffen gewonnen kan worden uit sloop en dat 80% gewonnen wordt uit afgravingen? Welke maatregelen neemt u om meer circulariteit in de grondstoffenketen van zand en grind te bewerkstelligen? Zijn er voldoende substituten beschikbaar, en zo ja welke, voor het geval er minder gewonnen kan worden uit afgravingen?
Circulair bouwen gaat verder dan alleen hergebruik van materiaal bij sloop, want hergebruik is inderdaad vaak niet voldoende om volledig in de vraag te voorzien. Circulair bouwen richt zich ook op bouwen met minder materialen, het gebruik van materialen met minder milieu-impact (zoals CO2-arm beton) en materialen die beter voorradig zijn en snel aangroeien zoals hout en plantvezels. Er wordt op meerdere manieren gewerkt aan het stimuleren van circulair bouwen en het gebruik van circulaire grondstoffen. Dit wordt in samenwerking met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening bijvoorbeeld via het Transitieteam Circulaire Bouweconomie gedaan, waarin we samenwerken met kennisinstellingen en sectorpartijen. Ook de zogenaamde buyer group biobased bouwmaterialen2, het Lenteakkoord 2.0 circulair industrieel bouwen en de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen zijn voorbeelden van de inzet op dit thema, waarbij ook expliciet wordt samengewerkt met gemeenten en provincies.
Kunt u aangeven op welke manier het Rijk met de provincies in gesprek is over het verlenen van voldoende winvergunningen?
Op dit moment is mijn ministerie in gesprek met de provincie Gelderland, Overijssel, Noord-Brabant en Limburg en de branchevereniging Cascade. De gesprekken verlopen constructief en er is vertrouwen dat we samen een tot een oplossing komen. Voor een vervolggesprek worden ook gemeenten en Rijkswaterstaat uitgenodigd.
Kunt u garanderen dat de ambities uit het coalitieakkoord voor infrastructuur en woningbouw niet in gevaar zullen komen door een tekort aan zand en grind?
Er is veel belangstelling ervoor dat belemmeringen voor de woningbouwproductie zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarom voert mijn ministerie gesprekken met de provincies en sector om de problematiek scherp te krijgen en oplossingen te vinden voor mogelijke knelpunten.
Het bericht ‘Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker’ |
|
Peter de Groot (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vewin: drinkwater voor 900.000 nieuwe woningen niet zeker»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat het vinden en benutten van nieuwe drinkwaterbronnen steeds moeizamer gaat en er daarom onzekerheid heerst of drinkwaterbedrijven straks drinkwater kunnen leveren voor alle nieuwe woningen tot 2030?
Het beschermen van bestaande drinkwaterbronnen en waar nodig het vinden en beschermen van nieuwe drinkwaterbronnen is een belangrijke opgave, die terecht de aandacht vraagt en ook heeft.
Drinkwaterbedrijven hebben op grond van de Drinkwaterwet de plicht aan huishoudens drinkwater te leveren. De drinkwaterbedrijven stellen leveringsplannen op waarin vraag en aanbod per bedrijf is uitgewerkt. De ILT houdt hier toezicht op. Dit is wettelijk geregeld en daarmee is de levering voor ten minste de komende 10 jaar geborgd.
Provincies en drinkwaterbedrijven hebben samen onderzoek gedaan naar de (toenemende) drinkwatervraag en het beschikbare aanbod van bronnen. Provincies wijzen Aanvullende Strategische Voorraden (ASV’s) aan zodat er tot 2040 voldoende grondwater beschikbaar is voor het bereiden van drinkwater. Het Rijk wijst daarnaast Nationale Grondwaterreserves (NGR’s) aan. Daarmee stuurt het Rijk via bodem en water in de ruimtelijke inrichting. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures.
Ook wordt er gekeken naar mogelijkheden voor waterbesparing en welke andere bronnen in de toekomst benut kunnen worden voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewater-winningen.
Het RIVM heeft onderzocht wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen. Uw Kamer heeft hierover in mei 2021 een rapport ontvangen2. Dit onderzoek gaat vooral in op de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. RIVM werkt aan een aanvullend rapport over de beschikbaarheid van bronnen, dat medio 2022 zal worden afgerond. Ik zal uw Kamer hierover informeren in aanloop van het WGO Water. Het beeld uit de onderzoeken is dat klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen de beleidsopgave voor de waterkwaliteit (zowel oppervlaktewater als grondwater) en waterbeschikbaarheid vergroten.
De opgave om voor de ontwikkeling van de bevolking tot 2040 en de daaraan verbonden extra woningen drinkwater te leveren is aanzienlijk en vergt van alle betrokken partijen inzet. Met de genoemde acties van drinkwaterbedrijven, provincies en Rijk wordt hier hard aan gewerkt en met de betrokken overheden volgen we de voortgang via de Stuurgroep Water.
Kunt u toelichten wat de huidige staat is van de drinkwaterbronnen in Nederland en waarom het vinden en benutten van deze bronnen zo veel moeilijker is geworden en steeds moeilijker wordt?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre worden drinkwaterbedrijven op dit moment betrokken bij de plannen van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening voor de bouw van 900.000 woningen tot 2030? Hoe gaat u een goede samenwerking tussen de (drink)watersector en de bouwsector waarborgen?
Drinkwaterbedrijven worden ook vanwege de bescherming van drinkwaterbronnen in het algemeen betrokken bij de ruimtelijke planvorming. En ze hebben via de Drinkwaterwet ook zelf de verantwoordelijkheid om te investeren in de levering van voldoende en veilig drinkwater. De ILT houdt hier toezicht op. Over de investeringsplannen en eventuele knelpunten daarbij vindt afstemming plaats met de drinkwatersector. Hier is tevens aandacht voor in het Programma Woningbouw3 van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Het mitigeren van knelpunten voor de woningbouw is onderdeel van actielijn 2 van het Programma.
Hoe gaat u voorkomen dat het watersysteem nog verder onder druk komt te staan bij een nog altijd groeiende economie en bevolking?
De grenzen van het watersysteem zijn op diverse locaties inderdaad bereikt of worden al overschreden. Met een meer verplichtende invulling van de watertoets, het uitwerken van water en bodem als basis voor ruimtelijke inrichting, het zuiniger omgaan met water, het stimuleren van hergebruik én het waterkwaliteitsbeleid wil de rijksoverheid ervoor zorgen dat er een duurzaam evenwicht komt tussen vraag en aanbod van zoet water. Daarnaast komen via de Studiegroep Grondwater de opgaven voor grondwaterkwaliteit en -kwantiteit in beeld en welke (extra) inzet op die opgaven nodig is.
Wat bedragen de concrete plannen om droogte, verzilting en een toenemende watervraag op te vangen?
Het Deltaprogramma Zoetwater heeft als overkoepelend doel om Nederland weerbaar te maken tegen watertekorten. Voor de tweede fase van het Deltaprogramma Zoetwater hebben Rijk en regio het Deltaplan Zoetwater 2022–2027 opgesteld4. Het Deltaplan 2022–2027 omvat meer dan 150 maatregelen die zijn uitgewerkt in de zoetwaterregio's en voor het hoofdwatersysteem, passend bij de nationale en regionale opgaven. Het gaat om een maatregelenpakket van circa € 800 mln, waarvan € 250 mln vanuit het Deltafonds en € 550 mln vanuit de zoetwaterregio’s. De maatregelen geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor waterbeheer, zoals opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Nationaal Waterprogramma 2022–2027. Uitgangspunt is dat bij de ruimtelijke inrichting en landgebruik meer rekening moet worden gehouden met waterbeschikbaarheid. Daarnaast zullen alle watergebruikers, waaronder landbouw, natuur, industrie en consumenten, zuiniger moeten omgaan met water. De waterbeheerders zullen water beter vasthouden en slimmer verdelen. Bij een fenomeen als klimaatverandering is nooit alle schade te voorkomen. Een bepaalde mate van droogteschade zal geaccepteerd moeten worden.
Heeft u in beeld in hoeverre de drinkwaterbedrijven op dit moment in de drinkwaterbehoefte voor de bouw van nieuwe woningen tot 2030 kunnen voorzien? Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit de bouwplannen tot 2030 niet verstoord?
Aan de drinkwaterbedrijven is gevraagd de knelpunten die zij zien in kaart te brengen, zodat er gericht naar oplossingen kan worden gezocht. Vitens heeft een noodkreet richting de Provincie Overijssel geuit dat er al op korte termijn leveringsproblemen ontstaan, onder andere door het niet tijdig beschikbaar komen van vergunningen voor uitbreiding van winningen. De Provincie Overijssel en Vitens zullen de knelpunten op korte termijn verder bespreken.
Het is het van belang om in contact te blijven met de drinkwaterbedrijven om in de gaten te houden waar mogelijk knelpunten gaan ontstaan. Dit contact is nodig op Rijksniveau, maar ook op regionaal en lokaal niveau. In het programma Woningbouw geeft de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening in actielijn 2 aan dat het voorkomen van knelpunten en het versnellen van procedures prioriteit heeft. Samen met de drinkwaterbedrijven zal naar oplossingen worden gezocht voor de knelpunten. Zie ook de beantwoording van vraag 2.
Via de voortgangsrapportage van de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 houd ik zicht op de beschikbaarheid van voldoende en veilige drinkwaterbronnen.
Bent u het eens dat het waarborgen van een goede drinkwaterkwaliteit in Nederland een hoge prioriteit heeft en het als gevolg hiervan een volwaardige plaats verdient in de nadere uitwerking van de Nationale Woon- en Bouwagenda en het programma Woningbouw?
Het is van groot belang dat er voldoende drinkwater is en dat dit van een goede kwaliteit is. Via actielijn 2 van het Programma Woningbouw is er aandacht voor het wegnemen van knelpunten voor de woningbouw (zoals problemen met de levering van drinkwater) en het versnellen van de procedures. Er wordt op dit moment via de bestaande kanalen aan gewerkt om ervoor te zorgen dat de levering van kwalitatief goed drinkwater gegarandeerd blijft voor zowel de nabije als de verre toekomst. Samen met mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening overleg ik hierover met de drinkwaterbedrijven.
Bent u ook van mening dat er dringend nieuwe bronnen voor drinkwater moeten worden aangewezen en beschermd en drinkwaterbedrijven meer ruimte (snellere vergunningverlening en meer financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit) moet worden geboden om deze bronnen ook daadwerkelijk te benutten? Hoe verhoudt zich dit tot de aangekondigde watertoets?
Ik onderschrijf de urgentie om te zorgen voor de beschikbaarheid van voldoende bronnen voor de bereiding van drinkwater. De provincies werken samen met de drinkwaterbedrijven aan een robuuste drinkwatervoorziening. Het proces om strategische voorraden aan te wijzen loopt en is in een aantal provincies afgerond. In de overige provincies gebeurt dit medio 2022. Het betreft een actie die is afgesproken in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). De vergunningverlening voor deze grondwateronttrekkingen is een verantwoordelijkheid van de provincies. Vanwege de invloed die een drinkwaterwinning kan hebben op zijn omgeving vergt het realiseren van nieuwe winningen een zorgvuldig gebiedsproces. Het is aan de provincies, drinkwaterbedrijven, waterschappen en omgevingspartners om keuzes te maken over de ruimtelijke inrichting. Er wordt in dit proces ook gekeken naar alternatieve bronnen voor de bereiding van drinkwater, zoals het ontzilten van brak water en het uitbreiden van oppervlaktewaterwinningen en naar de mogelijkheden voor waterbesparing.
De financieringsruimte om te investeren in nieuwe productie-, zuiverings- en distributiecapaciteit is voor de komende jaren voldoende. Met de verhoging van de WACC (Weighted Average Cost of Capital) van 2,75% naar 2,95% is dit eind vorig jaar geregeld. Er is onderzoek gestart naar toekomstbestendige financierbaarheid van investeringen door de drinkwatersector. Daarbij zijn de drinkwaterbedrijven betrokken.
De watertoets verplicht een initiatiefnemer de waterbeheerder vroegtijdig te betrekken. Het is een wettelijk verplicht instrument dat ervoor zorgt dat het belang van water en klimaatadaptatie wordt meegewogen in de relevante besluiten over het fysieke domein. Onder de Omgevingswet wordt de watertoets versterkt, doordat deze is opgenomen in instructieregels in het Besluit kwaliteit leefomgeving. Gemotiveerd moet worden waarom het advies van een waterbeheerder eventueel niet wordt gevolgd. Het advies vanuit de waterbeheerder wordt daarmee minder vrijblijvend dan het huidige watertoetsadvies.
Bent u het eens dat – gezien het tien tot vijftien jaar duurt voordat het water van de nieuwe drinkwaterbronnen uit de kraan loopt – er door de rijksoverheid dringend ondersteuning moet komen om samen met provincies aanvullende strategische voorraden aan te wijzen, deze te verankeren en een beschermde status te geven?
Dit proces loopt in het kader van de structuurvisie ondergrond (STRONG). Zie ook het antwoord op vragen 2, 7 en 9.
Heeft u in beeld welke duurzame waterbesparende technieken en innovaties – gericht op het verlagen van het gemiddelde- en piekgebruik en het beter vasthouden en (her)gebruiken van (regen)water – de beschikbaarheid en kwaliteit van drinkwater kunnen verbeteren?
Zoals aangekondigd in de Beleidsnota Drinkwater 2021–2026 wordt gewerkt aan een verkenning naar drinkwaterbesparing waarin naar alle mogelijke maatregelen wordt gekeken om het gemiddeld- en piekgebruik van drinkwater te verlagen. Waterbesparing is een belangrijk instrument om vraag en aanbod beter in balans te krijgen. Deze verkenning wordt samen met betrokken partijen uitgevoerd, zoals de waterbedrijven, provincies, gemeenten en bedrijfsleven.
Maatwerkafspraken voor woningbouw |
|
Raoul Boucke (D66), Faissal Boulakjar (D66) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat in haar brief van 5 juli 2019 dat in overleg met betrokken partijen wordt gekeken of er vooruitlopend daarop (aanpassing van het luchthavenindelingsbesluit, LIB) in specifieke gevallen mogelijkheden zijn om te komen tot maatwerkafspraken voor beperkte ontwikkeling waar dit nu niet is toegestaan en afspraken voor locaties waar dit nu wel is toegestaan, maar dat het bij wijziging van de contouren later mogelijk niet meer gewenst is?1
Ja.
Kunt u aangeven in hoeveel situaties sprake is geweest van maatwerkafspraken om woningbouw mogelijk te maken? Om hoeveel woningen gaat dat?
Het LIB kent 5 beperkingengebieden: LIB 1 tot en met 5. LIB 1 ligt het dichtst bij de luchthaven en LIB 5 het verst van de luchthaven af. Hoe dichter bij de luchthaven, hoe meer beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen er gelden. In LIB 1 tot en met 3 zijn de bouwmogelijkheden niet of zeer beperkt. In het LIB 4 gebied heeft de gemeente een eigen afwegingsruimte, die beperkt is tot 25 woningen per bouwplan, binnen bestaand stedelijk gebied. Als het om meer woningen gaat, dan kan ik in bijzondere omstandigheden desgevraagd besluiten om een verklaring van geen bezwaar (vvgb) af te geven. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) beoordeelt deze aanvragen in mandaat namens mij. Uit de toelichting op het LIB blijkt dat de beoordeling van een vvgb aanvraag integraal is, waarbij de hinder en het risico afgewogen worden tegen leefbaarheid, maatschappelijk belang of zwaarwegend individueel belang. In LIB 5 is de afweging tussen woningbouw en geluidhinder volledig aan het lokale bestuur, mits het gaat om bouwplannen binnen het bestaand stedelijk gebied. In 2019 tot en met 2021 zijn door de decentrale overheden in de regio in totaal zes aanvragen gedaan voor een vvgb, waarvan er vier zijn toegekend. Het gaat om de bouw van een bedrijfswoning (LIB 3), de verplaatsing van een woning (LIB 4), de bouw van 60 flexwoningen (LIB 4) en de bouw van 77 woningen buiten bestaand stedelijk gebied (LIB 5).
Buiten de lokale afwegingsruimte en de vvgb’s van de ILT kan vanuit het LIB geen maatwerk worden toegepast. Op dit moment ben ik samen met de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) bezig met het vernieuwen van het ruimtelijk beleid rond Schiphol en binnen dat kader wil ik kijken of er meer ruimte geboden kan worden voor maatwerk, zoals aangekondigd in de Luchtvaartnota 2020–20502. Dit speelt binnen de context van het dilemma tussen de woningbouwopgave waar de regio voor staat en het belang van de bescherming van de gezondheid van omwonenden van de luchthaven.
Bent u van mening dat de bouw van studentenwoningen in Kronenburg in aanmerking komt voor dergelijke maatwerkafspraken?
Kronenburg ligt direct onder de aanvliegroute van de Buitenveldertbaan, in LIB 4 gebied. Het LIB legt beperkingen op aan het toevoegen van woningen in de nabijheid van Schiphol om te voorkomen dat gezondheids- en veiligheidsrisico’s toenemen. Het toevoegen van grote aantallen woningen op deze locatie botst hiermee. Op dit moment loopt de beroepsprocedure tegen het in strijd met het huidige LIB vastgestelde bestemmingsplan.
Hoe weegt u het feit dat op dit moment duizenden studenten onder een aanvliegroute wonen en geen geluidsoverlast ervaren, maar dat dit als bezwaar wordt opgevoerd tegen het aanvullend bouwen van 2.500 studentenwoningen meters verder?
In het LIB is vastgelegd dat in het LIB 4 gebied, waar Kronenburg in ligt, een zeer zorgvuldige afweging moet worden gemaakt tussen het toevoegen van nieuwe woningen en de gevolgen voor de gezondheid in termen van geluidbelasting. Daarnaast is in het LIB vastgelegd dat woningen die voor de inwerkingtreding van het LIB in 2003 reeds in het LIB 4 gebied aanwezig waren, zoals het studentencomplex Uilenstede, hun woonfunctie mogen behouden. Op basis van gezondheidsonderzoek3 is vastgesteld bij welke geluidbelasting er bij een aanzienlijk deel van de bewoners ernstige hinder en slaapverstoring optreedt. In het LIB 4 gebied is de geluidbelasting dusdanig dat er terughoudend moet worden omgegaan met het toevoegen van woningen. Bovendien worden ook relevante veiligheidsaspecten meegewogen in de integrale toetsing bij vvgb-aanvragen.
Is de huidige vliegoperatie (conform het vigerend luchthavenverkeerbesluit (LVB)), 500.000 vliegtuigbewegingen, Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel en huidige vlootmix) en daaruit volgende geluidbelasting in overeenstemming met de zonering die volgt uit het Luchthavenindelingsbesluit (LIB)?
In het systeem van de Wet luchtvaart worden in het Luchthavenverkeerbesluit (LVB) de grenswaarden en regels vastgelegd omtrent het luchthavenverkeer voor zover die regels noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid, de geluidbelasting, de lokale luchtverontreiniging en de geurbelasting. Het betreft de ruimte voor en de wijze van het gebruik van de luchthaven. Het LIB bevat het beperkingengebied en de voor het beperkingengebied geldende regels, waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bestemming en het gebruik van de grond voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidbelasting (gezondheid) in verband met de nabijheid van de luchthaven. De inhoud van het LIB volgt hetgeen is vastgelegd in het LVB. Nadat het LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol is aangepast, zullen ook de beperkingengebieden in het LIB worden herzien.
Hoeveel woningbouw wordt eventueel mogelijk bij het in overeenstemming brengen van het LIB met het LVB of anderszins een actualisatie van het LIB?
Een aanpassing van het LIB op basis van een aangepast LVB kan lokaal als effect hebben dat er in sommige gebieden meer woningbouw en andere ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden. De contouren in het concept-LVB4 beslaan een kleiner gebied dan de huidige beperkingengebieden die in het LIB zijn vastgelegd. Een actualisatie van de LIB-beperkingengebieden op basis van het concept-LVB zou op een beperkt aantal plekken leiden tot een afname van de beperkingen voor woningbouw. Het is moeilijk in te schatten om hoeveel woningen dit gaat, omdat het afhankelijk is van de locatie in welke dichtheden er gebouwd kan worden. Bovendien is bij het opstellen van de plancapaciteit voor de Metropoolregio Amsterdam (MRA) uitgegaan van de beperkingengebieden die zijn vastgelegd in het huidige LIB en zijn de gebieden waar de mogelijkheden voor woningbouw mogelijk toenemen niet meegenomen in de huidige afweging over waar te bouwen. Grofweg kan gedacht worden aan enkele duizenden woningen. Lang niet alle plekken waar de contour verschuift, zijn geschikt voor woningbouw, omdat het bijvoorbeeld natuurgebieden betreft, er een snelweg ligt of het gebied al een recreatieve functie heeft. Bovendien betekenen krimpende contouren niet dat hinder volledig verdwijnt. Het vraagt om een zorgvuldige afweging of vrijgekomen ruimte moet worden benut voor woningbouw. Immers, per saldo zal daarmee het aantal gehinderden toe kunnen nemen ondanks een lagere geluidbelasting. Het is binnen de regels van het LIB een lokale bestuurlijke afweging of de gebieden geschikt zijn voor woningbouw.
Bent u van mening dat, gezien de aanzienlijke vertraging die verwacht wordt met betrekking tot het vastleggen van het luchthavenverkeersbesluit, er stappen moeten worden gezet in het actualiseren van het LIB?
Omdat de omvang van het beperkingengebied in het LIB wordt vastgesteld op basis van het toegestane gebruik van de luchthaven in het LVB, is het niet mogelijk het beperkingengebied aan te passen als de inhoud van de LVB-wijziging voor het nieuwe normen- en handhavingsstelsel nog niet vaststaat.
Hoe weegt u de uitspraak van de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) (zienswijze actualisatie LIB naar aanleiding van de taxibaan «Quebec») dat blijkt uit het Milieueffectrapport van het LVB «dat er tal van locaties zijn waar de begrenzing van de beperkingengebieden niet op de goede plek liggen»? Om hoeveel woningen gaat het daarbij?
De BRS doelt hier op het feit dat de beperkingengebieden in het LIB niet volledig overeenkomen met de contouren die berekend zijn in het kader van het eerdergenoemde concept-LVB in verband met het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, volgt de inhoud van het LIB hetgeen is vastgelegd in het LVB. Als gevolg van de voorgenomen wijziging van het LVB zal ook het LIB worden herzien.
Bent u bereid de in deze zienswijze genoemde quick wins in samenwerking met de BRS voortvarend op te pakken om zo woningbouw mogelijk te maken?
IenW en BZK zijn samen met de BRS in overleg over aanpassingen in het LIB. In dit overleg worden ook de genoemde quick wins meegenomen.
Het bericht ‘Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels’ van 10 februari jl. |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Warmtepomp of zonnepanelen verplicht bij grote verbouwing door nieuwe EU-regels» van 10 februari jl.?1
Ja.
Waarom zijn nieuwe regels uit de Europese Unie verplicht om door te voeren, terwijl het hier gaat over regels die bepalend zijn in het eigen woningbezit?
Nederland is als lidstaat van de Europese Unie verplicht de nakoming van het Europees recht te verzekeren. Dat betekent onder meer dat zij gehouden is Europese richtlijnen tijdig en volledig om te zetten in nationaal recht, dus ook de richtlijn hernieuwbare energie (REDII)2. De Unie heeft op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie de bevoegdheid op verschillende gebieden wetgeving te maken, zo ook ter verwezenlijking van de doelstelling om het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen te bevorderen. Ik verwijs in dit verband ook graag naar het recente coalitieakkoord, waar is benadrukt dat het kabinet Europese richtlijnen uitvoert.
Klopt het dat België deze regeling niet overneemt?
België heeft de betreffende eis per gewest op een andere wijze geïmplementeerd. Ik zal de situatie in het Vlaamse gewest en het Brussels Hoofdstedelijk gewest nader toelichten. In het Vlaamse gewest is het begrip ingrijpende renovatie, zoals gedefinieerd in de richtlijn energieprestatie van gebouwen (EPBDIII), niet eenduidig omgezet. Het valt deels onder nieuwbouw, deels onder ingrijpende energetische renovatie en deels onder gewone renovatie. Voor nieuwbouw geldt dezelfde eis als voor ingrijpende energetische renovatie, namelijk een minimumwaarde van 15 kWh/m2 van hernieuwbare energie voor woningen en 20 kWh/m2 voor utiliteitsgebouwen. Deze eis wordt in 2023 verder aangescherpt.3 Voor de gewone renovatie geldt geen eis voor hernieuwbare energie.
Het Brussels Hoofdstedelijk gewest beschouwt de bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen als voldoende om indirect een minimumwaarde van hernieuwbare energie in gebouwen te realiseren.4 Ze geeft aan dat eerdere studies hebben aangetoond dat het realiseren van een minimumwaarde van hernieuwbare energie (na ingrijpende renovatie van) in gebouwen economisch en functioneel moeilijk haalbaar is in de stadsregio Brussel, ook gelet op de hoge dichtheid van de gebouwenvoorraad. Daarom is ervoor gekozen om geen aparte eis voor hernieuwbare energie te stellen bij ingrijpende renovaties van gebouwen, naast de reeds bestaande energieprestatie-eisen voor gebouwen in Brussel.
In dit verband is het relevant om te noemen dat de Europese Commissie in juli 2021 een formele inbreukprocedure is gestart tegen België wegens te late nationale implementatie. Dat betekent de Commissie van mening is dat België niet heeft laten weten hoe het de bepalingen van de REDII volledig en correct heeft omgezet. Er heeft dus nog geen inhoudelijke toetsing door de Commissie van de wijze van implementatie van België kunnen plaatsvinden. Een formele inbreukprocedure is een eerste stap richting een mogelijke boete.
Kunt u in het aan de Kamer toegezegde overzicht, over de vraag hoe andere lidstaten met deze EU-regels omgaan, ook inhoudelijke verschillen van implementatie weergeven?
Op 11 februari jongstleden is er een uitvraag gedaan richting andere lidstaten betreffende de nationale implementatie van dit betreffende onderdeel van de REDII, met het verzoek voor 1 april te reageren. Helaas heb ik de reacties nog niet binnen. Ik zal de lidstaten rappelleren en uw Kamer voor de zomer informeren over de resultaten van deze uitvraag.
Verwarmings- of koelingsinstallaties, zoals warmtepompen, worden uitgesloten in de regeling. Hoe en wanneer gaat dat gebeuren?
De eis voor een minimumwaarde hernieuwbare energie is op dit moment van toepassing wanneer er sprake is van een ingrijpende renovatie (waarbij minimaal 25% van de gebouwschil verandert) en de verwarmings- of koelingsinstallatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. In mijn brief van 17 december 20215 heb ik toegelicht, dat ik – om uitvoering te geven aan het advies van de Raad van State – bezie hoe en wanneer ik die tweede voorwaarde voor toepasselijkheid ga laten vervallen. Dat zou betekenen dat de eis om hernieuwbare energie te realiseren van toepassing wordt bij elke ingrijpende renovatie, los van het feit of de technische installatie onderdeel uitmaakt van deze renovatie. De verwarmings- of koelinstallatie wordt dus niet uitgesloten van de regeling, maar de reikwijdte van de eis verandert dan wel. Dit betekent ook dat dan het aantal gebouwen dat jaarlijks aan de eisen zal moeten voldoen, zal toenemen.
In de regeling die 1 februari jl. is ingegaan en omschrijft wat onderdeel uitmaakt van de verduurzaming, zijn verwarmings- en koelingsinstallaties opgenomen. Hoe wordt daar in de praktijk mee omgegaan? Krijgen eigenaren de mogelijkheid om deze installaties niet verplicht mee te nemen?
De (nieuwe) verwarmings- of koelinstallatie in het gebouw dat ingrijpend gerenoveerd is, hoeft niet persé bij te dragen aan een minimumwaarde hernieuwbare energie. Een gebouweigenaar kan namelijk ook via andere technieken voldoen aan de verplichting, bijvoorbeeld via het installeren van PV-panelen op het dak.
Vrijstelling voor verduurzaming bij grootschalige renovatie, door de economische haalbaarheid te toetsen, maakt onderdeel uit van de regeling. Is daarbij expliciet opgenomen dat dit niet voor hogere kosten en daarmee een aanslag op betaalbaarheid mag leiden?
De eis geldt niet voor zover de maatregelen die genomen moeten worden om aan de eis te kunnen voldoen niet binnen tien jaar kunnen worden terugverdiend. In dat geval moeten er maatregelen worden genomen met een terugverdientijd van ten hoogste tien jaar. De berekeningsmethode van de terugverdientermijn is uitgewerkt in de leidraad en houdt rekening met relevante factoren, zoals de investeringskosten, beschikbare subsidies, en de energieprijs.6 Op deze wijze is uitvoering gegeven aan de economische haalbaarheid van de verplichting en past daarmee binnen de kaders die de REDII richtlijn lidstaten geeft.
Ik ben van mening dat de eis haalbaar en uitvoerbaar is, ook voor woningeigenaren. Bovendien is het aantal ingrijpende renovaties bij de huidige definitie in het Bouwbesluit zeer gering. De inschatting is dat het gaat om 50 tot 250 gebouwen per jaar voor alle gebouwtypen, waaronder woningen.7 Ook blijkt uit onderzoek dat minimaal 45% van de benodigde investeringen in hernieuwbare energie ook zou worden gedaan als de regelgeving niet wordt gewijzigd.8 De reikwijdte en de effecten van deze verplichting zijn daarmee mijns inziens zeer beperkt.
Hoe kijkt u aan tegen het idee om meer in te zetten op het ondersteunen van woningeigenaren in het verduurzamen van hun bezit met als uitgangspunten redelijke terugverdientermijnen, betaalbaarheid en zo nodig financiële ondersteuning, in plaats van juist het opleggen van verplichtingen?
Ontzorging en financiële ondersteuning van woningeigenaren zijn ook in mijn ogen zeer belangrijke en kernelementen in mijn aanpak voor de verduurzaming van woningen, zeker in deze vroege fase van de energietransitie. Ik werk deze elementen nader uit in het programma verduurzaming gebouwde omgeving dat ik naar verwachting in mei zal kunnen presenteren. Daarbij zet ik in op een versnelling. Dat is in mijn ogen noodzakelijk vanwege de geopolitieke ontwikkelingen, de betaalbaarheid van energie en het klimaatvraagstuk. Normering om de slechtst presterende woningen uit te faseren is op termijn onvermijdelijk om de energietransitie in de gebouwde omgeving te laten slagen. Alle gebouwen dienen immers klimaatneutraal te zijn in 2050.
De Europese Commissie is bevoegd om normering te introduceren ten aanzien van de energieprestatie van gebouwen in de lidstaten. Het voornaamste instrument van de Commissie hiervoor is de richtlijn energieprestatie voor gebouwen (EPBD). Deze richtlijn wordt op dit moment herzien. In het voorstel van de EPBD introduceert de Commissie minimum energieprestatie-eisen, met name voor de slechtst presterende gebouwen. Voor woningen voorziet men een verplichting van minimaal energielabel F in 2030 en minimaal label E in 2033. In deze fase zal het kabinet pleiten voor voldoende flexibiliteit voor lidstaten om zelf te kunnen bepalen of en wanneer, bijvoorbeeld op transactiemomenten, normering gerechtvaardigd is voor woningeigenaren gelet op het maatschappelijk belang. Het kabinet zal dit aan de orde stellen bij de Commissie.9 Het definitieve voorstel van de EPBD is afhankelijk van de uitkomsten van de onderhandelingen met andere lidstaten en de Europese Commissie die nu zijn gestart. Na afronding van de onderhandelingen duurt het nog enkele jaren voordat de nieuwe regels worden geïmplementeerd in de nationale regelgeving.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het snel opschalen van het Nationaal Isolatieprogramma |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Herinnert u zich de brief «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma»?1
Bent u zich ervan bewust dat de energieprijzen sinds de presentatie van het manifest Nationaal Isolatieprogramma en het indienen van de motie Segers nog verder zijn gestegen, met stijgende energiearmoede tot gevolg, en dat dit dus meer dan ooit het moment is om je huis te isoleren en te verduurzamen? Bent u, mede gezien deze ontwikkeling, bereid om ruim voor het zomerreces met een aangepast en opgeschaald Nationaal Isolatieprogramma te komen, rekening houdend met de extra en langjarig beschikbare middelen in het coalitieakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?2 3
Bent u zich ervan bewust dat, ondanks de titel «Hoofdlijnen Nationaal Isolatieprogramma», er in de toen geschetste aanpak nog geen sprake was van een programmatische aanpak, zoals voorgesteld in het manifest Nationaal Isolatieprogramma én het coalitieakkoord?4 Op welke wijze gaat u recht doen aan de in het coalitieakkoord afgesproken programmatische aanpak? Ofwel: op welke wijze gaat u de huidige op subsidies gebaseerde werkwijze omvormen tot een voorspelbare programmering met heldere concrete doelen, waarbij als eerste de slechtst geïsoleerde woningen van vooral huishoudens met lage inkomens worden aangepakt?
In hoeverre betrekt u hierbij het door TNO in kaart gebrachte feit dat ongeveer 550.000 huishoudens in Nederland in energiearmoede leven?5 Hoe wilt u in het nieuwe Nationaal Isolatieprogramma de focus leggen op het isoleren van de slechtst geïsoleerde woningen en plekken waar de grootste energiearmoede is, ter uitvoering van de motie Grinwis c.s.?6
Hoe wilt u ervoor zorgen dat het Isolatieprogramma een echt Nationaal Isolatieprogramma wordt, zoals andere nationale programma’s als het Nationaal Deltaprogramma? Hoe wilt u de wisselwerking tussen rijksregie en de – vaak al bestaande – lokale invulling vormgeven? Wat is de uitkomst van het overleg met gemeenten en de VNG over de uitwerking van het Nationaal Isolatieprogramma, met name de lokale collectieve aanpak?
Bent u het eens met de stelling dat enthousiasme en draagvlak onder lokale gemeenschappen een cruciale rol spelen bij het uitvoeren van een succesvol isolatieprogramma? Hebt u daar aandacht voor bij de gesprekken met gemeenten? Welke rol vervullen isolatieteams daarbij in het benaderen van huiseigenaren, (kleine) VvE’s en verhuurders, juist ook als het om minder gemakkelijk te bereiken huishoudens gaat?
Hoe voorkomt u dat woningeigenaren te maken krijgen met een wirwar aan regelingen en overheden? Houdt u hier bij de inrichting van de governance van het Nationaal Isolatieprogramma rekening mee?
Bent u het u het eens met de stelling dat de met het coalitieakkoord extra beschikbaar komende middelen voor het isoleren van woningen (€ 3,35 miljard tot en met 2030 bovenop de bestaande € 514 miljoen in de jaren 2022–2024) de kans biedt om op de korte termijn met een meerjarige en dus langjarige voorspelbare programmering te komen, zowel voor huishoudens als voor marktpartijen? Op welke manier wilt u daar handen en voeten aan geven in de gevraagde update van het Nationaal Isolatieprogramma?
Bent u zich ervan bewust dat veel mensen niet beschikken over voldoende bureaucratisch doenvermogen, waardoor subsidieregelingen voor hen minder toegankelijk zijn?7 Klopt het dat de beoogde aanpak van het Nationaal Isolatieprogramma niet de in het isolatiemanifest voorgestelde voucherregeling bevat, vanwege – toen nog – een tekort aan budget? Bent u voornemens om, nu er met het coalitieakkoord fors extra middelen beschikbaar komen, alsnog met een voucherregeling te komen als onderdeel van het Nationaal Isolatieprogramma, zodat het isoleren van woningen ook bereikbaar wordt voor mensen met een lager inkomen die vaak niet de financiële ruimte hebben om isolatiemaatregelen (voor) te financieren?
Leiden de extra beschikbaar komende middelen ertoe dat u alsnog de twee maatregelen-eis uit de Investeringssubsidie duurzame energie en energiebesparing (ISDE) en Subsidie energiebesparing eigen huis (SEEH) gaat heroverwegen? En zo nee, hoe ondervangt u het nadeel dat deze subsidies op basis van betaalde facturen worden uitgekeerd, wat zeker voor huishoudens met weinig financiële ruimte een aanzienlijke voorfinancieringshobbel met zich meebrengt, terwijl deze huishoudens ook niet zo snel een (energiebesparings)lening (kunnen) aangaan?